Tettum-Hollandsche Woordenlijst met beknopte spraakkunst


352 183 7MB

Dutch Pages [172] Year 1906

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Front Cover
A ...
wordt opgehangen om tegen diefstal van (in deze beteekenis ...
Leo, overschaduwen; ai nè ë l. o ...
AAN HAN G S E L. ...
SPREEKWIJ ZE N. ...
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ...
Recommend Papers

Tettum-Hollandsche Woordenlijst met beknopte spraakkunst

  • 0 0 0
  • Like this paper and download? You can publish your own PDF file online for free in a few minutes! Sign Up
File loading please wait...
Citation preview

PL 5457

1 8 6 7

California egional acility

ITY FACIL RY LIBRA NAL REGIO HERN SOUT UC

OO O O) ND NO

Z5M42

EU

VO

TH

IT OF Y

.7 13 9

IIILIGNE

( 1868

THE LIBRARY OF THE UNIVERSITY OF CALIFORNIA LOS ANGELES

.

A. 26

86096.

4001

Tettum -Hollandsche

Woordenlijst

MET

BEKNOPTE

SPRAAKKUNST

DOOR !

A.

MATHIJSEN,

Apost. Mission . in Fialaran ( Ned . - Timor ).

R. UNIV.

VERHANDELINGEN

BIBLIOTHEEK LEIDEN

Bataviaasch

VAN HET

Genootschap

van

DEEL

Kunsten

en

Wetenschappen .

LVI .

2e STUK .

ALBRECHT

&

Co.

M.

NIJHOFF. ' s HAGE

BATAVIA. 1906.

1

1

Het de

volgende

Fialaran ,

Tettum

(zoo noemen de inlanders hunne taal ) wordt gesproken i

rijkjes

der onderafdeeling Beloe (Nederlandsch Timor) : Doeliloe

Lidak,

velen het Tettum

Naitimoe, Mandeoe , Wehali en Waiwikoe ; in Bebokki , wani verstaan , begint het zoogenaamde Dawan .

Ook wordt het Tettum echter

gesproken in vele rijkjes van Portugeesch Timor

met vele afwijkingen van het Tettum

zooals het hier gesproken wordt.

hetgeen blijkt uit een Diccionario de Portuguez- Tetum por SEBASTIão da Suka,, Missionaris portuguez (Macau Typographia do Seminario 1889 ) .

ERJEn 73

‫ اب و‬i

IDEN . 6

Beknopte

Tettumsche

Het

Spraakkunst .

Lid woord.

Het persoonlijk voornaamwoord van den derden persoon meervoud » sia " doet dikwijls dienst als bepalend lidwoord in het meervoud, b.v. emma sia la mai = de menschen komen niet ; la wa rik sia i ha n è ë bè? = waar zijn de kinderen ? dato sia na roeka = de hoofden gelasten ; dit wordt soms ook toegepast bij namen van dieren , maar niet bij namen van stoffelijke voorwerpen . Het Ter aanduiding gewijzigd.

Alleen

Zelfstandig van

Na a m woord .

geslacht, getal en naamval wordt de uitgang niet

wordt van de woorden

a ma n ,

in an ,

alin ,

oan

de

n

weggelaten om den vocativus te vormen . Bij

menschen

wordt

het

geslacht

aangeduid

door

achtervoeging van

mane = mannelijk en fetto = vrouwelijk, b.v. oan mane,

zoon ; oa n

fetto , dochter ; la warik mane, jongen ; lawa rik fetto , meisje . Bij dieren wordt het geslacht aangeduid door achtervoeging van a man voor het mannelijk en ina n voor het vrouwelijk, b.v. ko eda a man, hengst ; ko eda in a n , merrie ; ma noe a mar , haan ; manoe in a n , hen . Wat het getal betreft, het meervoud wordt dikwijls aangegeven door sia achter het naamwoord te plaatsen , b.v. nia k a a n oan, zijn kind ; nia ka an oan sia,

zijne kinderen ; h a o e ka an

alin , mijn jongere broeder ; h a o e

! ka a n alin sia, mijne jongere broeders ; hé law a rik sia hé, jongens . Overigens moet het getal blijken uit het zinverband of uit woorden die een meervoud aanduiden zooals vele, sommige . Verdubbeling van het zelfst. naamwoord ter aanduiding van het meervoud heeft niet plaats .

i deze

Als afgeleide zelfst. naamwoorden komen voor de namen van werktuigen ; zijn afgeleid van het werkwoord , dat de werking uitdrukt ; de afleiding

geschiedt

door

den medelinker waarmee het werkwoord begint met eene a er

achter vóór het werkwoord te plaatsen , bv . korat, zagen ; kak o ra t, zaag ; soe k at, meten ; saso ek a t, maat ; so ela n , stoppen , dichtstoppen ; saso e lan ,

stop ;

raspen ;

ba ko e, slaan ,

beuken ; b a ba ko e n , knots ; k oïr, schrappen ,

ko ek o ï r, rasp .

1451970

1

II

Als

zelfst .

naamwoord wordt ook het bijvoegelijk naamwoord gebezigd

zonder eenige verandering, b.y. n a r o ek, lang ; nia ka u nar o ek, zijn lengte ;

1

fở hok, dapper, nia kau fōhok zijn dapperheid .

Het

Na a m wo o r d .

B ij voegelijk

Het

naamwoord

bijvoegelijk

geene

ondergaat

verandering

van

getal ,

geslacht of naamval; het staat achter het zelfst. naamwoord. De bijvoeg. naamwoorden van hoeveelheid soera ieder, elk en na r an alle , staan altijd voor het zelfst. nw . Seloek, ander, staat nu eens voor, dan weer achter het zelfst. nw . zonder verschil van beteekenis . Trappen

van vergelijking.

Kent men eene hoedanigheid in dezelfde mate aan twee voorwerpen toe , dan geschiedt dit door de woordjes nessa nessan, oïnida dei, b.v. even groot, b ô t

n e ss a

n e s sa n

of b ô t

0 in

id a

d ei ; soms ook b c th a

nessa ; die twee boomen zijn even lang, a i roewa nè ë na r o ek nessa nessan of naroek oin id a dei ; mijn huis is even groot als het uwe, ha oe kan oem a no o k a a n b ô t n e s s a nessa n , of b ô t oin

1 dei of als het uwe . ida

noeoedar

o ema bôt

ook hao e kaa n

o

kaa n , groot 1

De vergrootende trap wordt gevormd door lioe achter het bijv. naam woord te plaatsen ; ons mia sooi lio e ha o e . De rijkste

» dan "

overtreffende

van u allen ,

trap

nia

wordt niet vertaald , b.v. hij is rijker dan ik ,

wordt

sooi

op dezelfde wijze gevormd, b.v. hij is de

lioe

emi

hotoe

hotoe; men vertaalt

even juist » hij is rijker dan gij allen " . De volstrekt overtreffende trap wordt gevormd door de woordjes lolos en

bassoek

zeer

of kalioek zeer, uitermate achter het bijv. naamw . te

plaatsen . Ons

» te”

wordt

vertaald

naamwoord ; te lang, naroek

door resik en staat achter het bijvoegelijk resik .

Het

Telwoord.

De hoofdgetallen zijn : ida 1 , r oewa 2 , tollo e 3 , ha a t 4, li m a 5 , nên 6 , hito e 7 , w aloe 8 , siwi 9 , senoeloe 10 , roewa noeloe 20 ,

tolloe

ro e wa 200 , ida.

atoes

30 , ha at noeloe

noeloe

enz.;

rihoen

ida

atoes

enz .;

id a

100 ,

1000 , rihoen roewa 2000 ;

beein

10000

De getallen van 11 tot 20 : senoeloe plus

40 ,

1 ;

senoeloe

resin

roewa

12

resin

id a 11 , letterlijk 10

enz .; roewa

noeloe

resin

id a 21 , hat noeloe resin lima 45 , siwi noeloe resin siwi 99 . De

getallen

staan

altijd

achter

het

alsook rangschikkende getallen bestaan in het

zeltst. naamw . Gebroken getallen Tettum

niet.

De hulptelwoorden die overeenkomen met onze woorden stuks , koppen , enz . vindt men ook in het Tettum . Voor menschen bezigt men nain ( lijf) , b.v. 4 menschen , em ma nain ha a t ; voor sommige dieren b.v. paarden, karbouwen , geiten , herten , bezigt men matan b.v. 10 paarden , koeda

matan

senoeloe .

Voor lange dunne voorwerpen , b.v. touwen, kaarsen , stukken hout, bezigt men lolon. Voor

huizen gebruikt men kain ; bij dieren en levenlooze voorwerpen

worden de woordjes w ai

en

wain ook somtijds als hulptelwoorden gebruikt.

Het woord » half” vertaalt men soms door sorin andere zijde beteekent ; ook gebruikt men kla r a n b.v.

bottirida

en

balo e , dat eigenlijk

baloen ,

no kla ran, anderhalve flesch ;

en

bata k k a

ta fa è, ida

no

bottir ta fa è = eene halve flesch ..

baloen , anderhalve gulden ;

De vermenigvuldigende telwoorden worden gevormd door dala voor het telwoord te plaatsen , b.v. ik ben er twee maal geweest haoe ba dala roewa ; dala wordt soms vervangen door isin en ai isin , b.v. hao e sei la ba

ida

isin

ben

ik

nog

er

niet één keer heen gegaan , maar dala

wordt het meest gebruikt. Een voor een = ida

roe wa enz.

ida ; twee aan twee , r oe w a

Om de hoeveel dagen = laron hira hira ; om de twee , drie dagen loron roewa ro e wa ; loron tollo e tollo e. Ieder één = tantossa, b.v. zij krijgen ieder een gulden , sia ba tak k a tantossa ; ieder twee m a ta ro e w a k ; ieder mata

tolloek ; Het

volgt :

hoewel ieder ? m a ta hira k ?

onbepaalde

emma

of na r a n

telwoord » alle ", b.v. alle menschen , wordt vertaald als

hottoe

emma

hottoe

hottoe

bele , na ran

la o

lao

bele ; komt allen = mai wordt

» allen ”

soms

of naran

hottoe

sia

ook

nè tan drie =

sia

lao

e m ma

hotto e

hotto e

bele ; » allen " b.v. allen zijn gegaan ,

bele , naran

bele of hottoe

sia

hottoe

hottoe

hottoe

mai

bele,

vertaald door faloe en mamoek, b.v , allen zijn

naar beneden gegaan = sia

toen mamoek . » Alles" = sa hottoe hottoe, b.v. God heeft alles geschapen = Nai Maro m a k nas e ï sa hottoe hottoe of s as a hottoeho t

toe of bo eat Soms

hottoe

wordt

toen

hottoe ,

> alles "

faloe of sia

ook

na r a n

sa hotto e

hottoe.

ook vertaald door ma mo ek, b.v. hij heeft alles

verkocht = nia fa än mamoek, en zeer dikwijls door bele .

Het Het

zij;

Voorna a m woord .

Persoonlijk

Voorna a m woord.

De persoonlijke voornaamwoorden zijn : ha o e , ik ; a mi en en ita ita wij ; emi, gij ; sia zij.

0, gij ;

nia , hij,

IV

A mi en ita worden niet onverschillig gebruikt , daar a mi den toege sproken persoon steeds uitsluit, terwijl it a dien steeds insluit. Als men een voornaam persoon aanspreekt, bezigt men ita en ita bôt ; dit laatste is zeer deftig. De

persoonlijke voornaamwoorden worden somtijds verzwegen , wanneer

de zin overigens duidelijk is.

Voor

onbepaalde » men" bezigt men

het

b.v. nien zegt :

em ma,

mensch, menschen ;

!

em materik.

De onbepaalde woordjes » het" » er ” hebben geen vervangers, b.v. er zijn menschen ,

emma i h a (letterl . menschen zijn ); het kan niet,

Iemand emma één

ida

niet

wordt

la

bele .

vertaald door e m ma id a, een mensch ; niemand door

la, b.v. emma

komt ; hao e

ida

la karé

la

mai , niemand komt, letterl . mensch

emma

ida,

ik zie niemand , letterl . ik

niet zie één mensch . Iets wordt vertaald door

sasá

of sa

ida

of

boeat

ida ( letterl.

een ding) . (Sa ida vragend gebezigd, beteekent : wat is er) . Niets wordt vertaald door dezelfde woordjes met la ( niet) er voor of er

achter, b.v. sa s á la i ha, of sa

ida

la

i ha of bo eat

er is niets (letterl. iets niet is , één ding niet is) ; ha o e

ida

la i ha =

la haré sa

i da,

ik zie niets. anderen

Sommigen

wordt

vertaald door baloe .... balo e ,

b.v. sommigen kennen het, anderen nog niet, baloe natè nè, baloe sei . Balo e beteekent ook gedeeltelijk, b.v. sia baloe mai tia n , gedeeltelijk zijn zij gekomen . Elk , ieder wordt soms vertaald door soe ra, b.v. hij komt iederen dag, nia mai soera loro n . Het een of ander wordt vertaald door sa a r oem a, b.v. geef mij een keller id a ba ha o e , ato e ta u sa ar o e

of ander in te leggen , fo ma

ba .

Voor de beteekenis van Het

De

ida k

Bezittelijk

bezittelijke

en

voornaamwoorden worden gevormd door

uw ; nia ka an, zijn of haar, a mi sia ka a n , In

plaats

zie de woordenlijst.

Voorna a mwoord .

de persoonlijke voornaamwoorden te plaatsen :

uw ;

ida ida k

hao e

k a an

ka a n , mijn ; o

kaa n en it a k a a n ,

achter k a a n,

ons ; emi k a a n ,

hun of haar. van

sia

ka an

wordt

voor het meervoud

ka a n gebezigd, b.v. ina a ma miste da ka nia ouders moeten voor hunne kinderen zorgen .

ka an

ook soms nia oan sia , de

De bezittel . vnwoorden ondergaan geene verandering ter aanduiding van geslacht

of

getal.

Dezelfde

vorm wordt ook zelfstandig gebruikt , b.v. ha o e

1

V

ka a n ,

het mijne, de mijne ; o

zegt men ita

k a a n , de uwe . Tegen een voornaam persoon

k a a n , uw, de of het uwe , ook ita

bot nia n . De bezittelijke voorn.woorden staan vóór het zelfstandig naamwoord.

In

plaats van k a a n wordt somtijds alleen eene ni achter het persoonl.

voornw. geplaatst, b.v. h a o e n , mijn , de mijne ; ở n , uw , de uwe ; nian , zijn , de zijne ; a min ons, de onze enz.; emin, sia n . Voor het bezittelijk vnwoord van den 1sten persoon enkelv. wordt soms het persoonl . voornw . gebezigd zonder eenige wijziging, b.v. haoe oan , mijn kind ; ook hoort men o o a n in plaats van oon o an , uw kind Wordt de

bezitter

door

een eigennaam

wordt daar achter nia Seran Seran ,

nia

k a a n

koeda

huis,

nai

neë

nian

nian

of nai

ka a n

a ma

kaan ko eda Seran

o ema ;

dit

of gemeen zelfstandignaamw. uitgedrukt, dan of nia n geplaatst, b.v. het paard van Seran ,

of Seran

nian

nia

k a a n

huis

is

van

of

koeda ;

Seran

den

dit paard is van

niàn ;

's

konings

koning, oe ma nèë

nia ka a n ; die tuin is van mijn vader , toös

nè ë

na i

hao e

nia n .

Wiens, se nian of se nia k a a n , b.v. nia n o an ma k n è ë ? of senia k a a n o an

wiens kind is m ak n è ë?

dit ?

se

Het Wederkeerig Voor naa mwoord.

sia

> Elkander" wordt sorro m a lo e.

vertaald

door

malo e ,

b.v. zij

bezoeken elkander,

In de wederkeerige werkwoorden wordt het wederkeerig voornaamwoord voor alle personen enkel- en meervoud vertaald door a a n, b.v. ik verberg mij , hao e so ebar a a n , gij verbergt e bar a a n , enz . Dit a a n heeft verbergt u, u , oso o altijd den klemtoon . Mijn eigen , uw eigen enz . wordt vertaald door achter het zelfst. naamw . doeoek te plaatsen , b.v. uw eigen schuld , o

sia

Zelf wordt ato e fa è

k a a n

sala

doeoek.

vertaald door doeo ek b.v. zij zullen het zelf verdeelen , doeoek ; ook door nain doe o ek 9, b.v. se m a k

nalo ? wie heeft het gedaan ? nia alleen , b.v. nia

nain

doeoek , hij zelf; ook door nain

nain hij zelf. Ook wordt zelf vertaald door bissik , b.v.

ga zelf, o b a

bis sik ; ik heb het zelf gezien , h a o e ka ré bissi k . Van zelf wordt vertaald door do e o ek of door miss a of door miss a

doeoek,

b.v.

аар

oda

na sa i

of

aan

doeoek ;

de

na sai aan

matan

na sa i missa

doeoek ; hij is er van zelf uitgekomen , nia

missa

sai

a hoe missa nak so do eo ek, de kalk brokkelt van zelf af. Het

N èë

missa

doeoek of oda ma tan

deur gaat van zelf open , oda

matan

A a n wij zend

beteekent

zoowel

deze ,

Voor n a a m woord. dit,

als die, dat. Wil men duidelijk het

VI

verschil dat,

aangeven ,

door

ne ë

Hij mak

dan

ba .

die ,

zal

men

deze, dit , vertalen door neë mai, en die,

Zij staan altijd achter het zelfst. naamwoord .

zij die , wordt vertaald door

sa la, of door Het

se, b.v. hij die schuld heeft, se

k aloe se , ook soms door n è ë b è.

Betrekkelijk

Voorna a m wooord .

Het betrekkelijk voornaamwoord wordt zelden vertaald , zoo het vertaald wordt

geschiedt

dit

kotta neëb è

door

nia n Het

De vragende terik sa ?

nia

n è ë bè

b.v.

tem o ek oem Vragend

de

kampongs

wier

hoofden er zijn ,

ihâ.

Voornaam woord .

voorwoorden zijn : se wie ; sa, wat, welk, welke , b.v. wat zegt hij ? sa ko eda ? welk paard ? sa dato

naro e ka ? welk hoofd heeft het gelast ? Sa staat soms ook achter het zelfstnw . N è ë bè ,

welk,

welke,

wordt

veelvuldig

200

voor

personen als voor

zaken

gebruikt ;

het staat altijd achter het zelfstitw . b.v. toe wan nè ë b è ?

welke

toewan ? koeda n è ë bè ? welk paard ? ai nè ë bè ? welke boom ? Se ida ? wie is dat ?, wie is daar ? sa ida ? wat is dat ? Wat is er

aan de hand ? Het Bijwoorden van tijd. n è ø, aras

wain

nèë ,

la ...

dauk

niet

of

gekomen,

nia

sei

rijp ,

ai

sak

da un ,

la

ohin

dauk

ohin

daun ;

nia

sei

la

la

nia

tassak

la

ne ë

ne ë , nog,

ik oes

sei ;

nia

la

sei

mai

tassak , sei

ohin

niet ,

sei la ;

daun ,

la

mai

daun ; ai

dauk

nèë ,

nog

da ukla ; la

mai ;

mai ;

foean

nè ë ; sei

foean nè ë sei ai

oras

ba

Nu,

B ij woord .

b.v.

die

sei la tas

tassa k , ai

foean

Op

zie

hij

is

eten,

' t oogenblik

Is hij gekomen ? Nia

b.v.

sei,

of

het

personen ,

dauk

nu juist,

oogenblik, werkwoorden nu

bezig

neemt

hij

Ohin Ohin ,

mai

tian

ka ? Nog niet,

sei .

met

eten :

nia

n oï

een bad . Ook beteekent

dau da u n , waar

h o î (de h verandert bij de verschillende

die met h beginnen ) , b.v. hij is nu juist aan het

gij zegt daar zooeven ; hao e

terik

ne ë

da u n .

of alleen door da un

nog

vrucht is nog niet

Staat »nog niet" op zich zelf, dan wordt het vertaald door sei

sei

sei

is

da uk of daun ;

foean nèë

la

hij

ne ë ,

koï

na ; h oï

karé

nia

noï

naris ; op

zoo even , b.v. o

m oï

nia, ik zag hem daar juist.

nog pas geleden , pas zoo even .

zooeven

spraak

van was ; ohin

e m m a, die man van

zooeven . Foïn ,

nauwlijks ,

pas ,

b.v.

nia

foin

naré

a mi nia

nalai ,

VII

nauwlijks zag hij ons of hij liep weg ; nia ook

beteekent

foïn

foin

mai,

dan , dan eerst , b.v. ha oe mai

hij is pas gekomen ;

foïn

o la o ,

als ik

kom dan gaat gij. Liboer

hottoe

foïn

sor

( van

gras), als het bij elkaar is , dan

dekken ; toen eerst , zie woordenlijst. Horri, een tijd geleden ; toen laatst ; b.v. battar horri a mi SOssa nè ë, de djagong die wij een tijd geleden gekocht hebben ; horri a mi

sa è, toen we laatst naar boven gingen ; horri

ohin , reeds een tijd

lang, al een poosje (maar op denzelfden dag) , b.v. o foïn mai ka ? zijt gij pas gekomen ? lale , ha o e mai horri ohin tia na, neen ik ben al een poosje hier.

la

Altijd, nima nim a k , nohoen ; siriwain dassa wain, nooit, . nima nima k ; la noho en , la ... dala ida .

.

( niet één keer) .

la

hori hori la, reeds geruimen tijd niet, b.v. nia mai , hij is reeds geruimen tijd niet hier geweest.

vroeger

oeloek en oeloek . thans .

lai , eerst, b.v. 0 ma la i, eet eerst.

kleoer, la

oras,

a a n , vroeger, eerst, oeloek

haré

lai ,

fain

sossa ,

eerst

hori

....

hori

ik o es,

zien , dan koopen ;

lang en langzaam . terstond tekkis, terstond da u da u n , terstond.

mola k , vóór. foedik ha e, weldra, eerlang, la kleoer, weldra. foed ik , strakjes.

foedi

m a r a ma r a, voortdurend . teo

teon , herhaaldelijk .

dala

wain , dikwijls .

na tôn nèë , toen, in dien tijd. h a kte nik, meermalen , in ' t verleden . Vandaag,

ohin

en

ohin

loron .

Morgen , awan ; morgen vroeg, a w a n

van

morgen ,

sa wan ,

ohin

overmorgen ,

sa w a n , of alleen sa wa n ; ro ewa, of loron

wain

roe wa,

of k a la n

Gisteren,

horsehik ; eergisteren , wain roewak of horri wain roe wa k a a n .

roewa,

horri

roewa ;

loron

overmorgen vroeg,

roewa ,

Drie dagen geleden , tollo e, of horri wain

of horri

wain

kalan

roewa sa w an .

a a n , of horri wain

roewa.

wain tollo ek a a n , of horri wain tollo ek a a n ; horri loron tollo e of

horri kalan tolloe, eenige dagen geleden ; wain hirak aan of horri wain birak a a n .

VINI

Van avond, ohin ka la n . Gisteravond en van nacht, horri

fonin, middernacht, rai

Zeer veelvuldig is de uitdrukking, foelan

na fa è.

mate mosso e (letterl.

maan dood , weer zichtbaar) , met de eerst volgende maan, foelan

nè ë

nia

kan mau n , met de vorige maan . Wanneer, wain

in de toekomst, wordt meestal vertaald door , wai

hira en loron

hira en kalan

hira , ook door noe oe

wanneer, in ' t verleden , wordt vertaald door : wain hira k wain

hira k

a a n,

op

vragenden

hira na of tian , kalan hoeveel nachten reeds . Wat

hunne

hira

dagverdeeling

hira of n è ëbè;

a a n en horri

toon uitgesproken ; alsook door loron na of tian , letterl . hoeveel dagen reeds,

betreft,

dikwijls

wijst men met den vinger

aan , welke de stand der zon was toen dit of dat gebeurde. Verder zijn de vol gende uitdrukkingen in gebruik : rai

hoen

na moetik (letterl . de horizon

wordt wit) als het in het Oosten licht begint te worden . Rai

na ha boer of m a haboer, morgenschevering, rai naloewa

het begint licht te worden . Manoe koko rek , de hanen kraaien . Sa wan

dadér, en sa wa n

noera k ' s morgens vroeg, ' s morgens

bij het opstaan .

Loro Loro

saè , bij zon op k o m st. mattan taba, de zon wordt zichtbaar.

Loro

tara

od a , (zon hangt even ) als de zon even op is .

Loro tara tar a , als de zon warm begint te worden . Sawan , 'sochtends; in den voormiddag. Loro ma n as, ( zon warm ) ' s middags. Loro

o elo e

Loro

naklus, letterl . de zon helt tuschen 1 en 2 uur. malirin, ( zon koud) na 3 uur .

Loro

fafo e hoer, ( zon boven op het hoofd ) 12 uur .

Loraik (eigenl . loro r a i k , zon beneden , laag) na 5 uur. Loro monoe, (zon valt ) bij zonsondergang. en rai ma h a boer avondschemering. Rai saboetar Laro ten, wat later. Rai

kalan , avond en nacht.

B ij woorden van pla a t s .

Hier heen

n è ë

i ha

nè ë ; i h a

m a i en

nè ë ma i, nèë

m a i;

neon

neon ma i.

Daar , ginds, i ha nè ë ba , nè ë ba, Daarheen , nè ë b a en neon ba.

neon

ba.

mai.

hier

IX

Boven , onder

i ha

of ba

fa hon ; iha

of ba

fa foehoer.

i ha o hak of ba o h ak; b.v. hij zat boven , ik zat onder, nia

toer ba foha n , ha oe toer i ha oh a k . boven , letten b.v. hij woont boven , nia >> beneden , >>

toer

i ha letten .

kra ik.

beneden , kra i k,

zij gaan boven

over,

sia nola letten .

beneden ; langs, » waar iha binnen ,

kra ik .

në ë bè; van waar,

hosi

nè ë bè ;

waarheen ,

ba nè ë bè.

i ha laran .

buiten , iha loewan of iha lioer. overal , door

lema

iha fatin hotoe hotoe . Soms wordt overal ook vertaald b , v.

do e bo en

la

kona

le ma,

de

rook

raakt niet overal

(van djagong op zolder). lema

tau

lema ( van obat) smeer er overal op .

n è ë bè ida ;

ergens

nergens la o è ë bè i da .

dichtbij, kreïs. ver, ked ô k . links, ka r o ek, rechts , ko a n a. tot, tot aan , to ö of da u da u to ö . Om eene beweging naar den spreker toe aan te duiden , plaats men bijna altijd » m a i" (komen) achter het werkwoord ; b.v. fo mai, geef hier ; toen mai

kom af ;

hodi mai, breng het hier .

Om daarentegen eene beweging van den spreker af aan te duiden , plaatst men bijna altijd » b a ” (gaan) achter het werkwoord ; b.v. hodi ba, breng het weg . B ij woorden

sa è ba,

klim op ;

g ra a d .

van

noeo e n è ë.

zoo ,

hoe , noeo esa, o în sa, oïn noeo es a . meer, lioe en hè ta k . minder,

la

toö

b.v.

minder

ziek

dan

gisteren,

moras

la

tó ö

(s a kit tida sampe kala m a ri), hij is minder k manek la töö oeloek ; ( dia dan vroeger, nia

horse hik, gelukkig

bersla mat tida sa m pe uitermate , k alioek. bijna,

na reïs .

B ij woorden inderdaad,

doeloe) zeer, lỏlô s, basso e k .

wezenlijk,

van tebes ;

bevestiging

tebes , bossok ?

lôs, juist, la hô s , volstrekt niet. lale basso ek , in ' t geheel niet. kala, misschien .

en

ontkenning. waar of gelogen ?

X

berá,

wellicht.

hoow , en h è ë .

ja,

neen , lale , niet, la . bevestiging

Eene

dat in de vraag voorkomt, te herhalen ; b.v. nia mai

werkwoord ,

het

door

ontkenning worden ook dikwijls uitgedrukt

eene

en

ba ? Gaat

tian ka ? Is hij al gekomen ? Mai tian ( hij) is gekomen . O la gij niet ? Hao e la ba, ik ga niet. Niet

meer ,

lale

ona

of lale na, b.v. Emma atoe mai teni

ka ? Zullen er nog menschen komen ? L ale na = niet meer.

Werkwoord .

Het

Het werkwoord » zijn " , als koppelwoord gebezigd , wordt nooit vertaald ; katoeas on a .

b.v. hij is reeds oud, nia

In de beteekenis van aanwezig zijn, zich bevinden, bestaan ” wordt het vertaald

door

» ih a '

b.v.

toewa n

la i h a, de toewan is er niet . In deze

beteekenis wordt de 3de persoon enkel- en meervoud zeer dikwijls vertaald door » no"

b.v.

in

die

rivier zijn krokodillen , iha mota nè ë

Er is , er zijn nog,

sei

no

of

sei

no

nai

be e .

i h a.

Wat vervoeging betreft geldt deze eenige regel : De

werkwoorden

die

met

» h ” beginnen , veranderen de » h "

voor den 1sten persoon enkele in » k " 2de »m " 3de

» n” » meervoud »

3de

ka ,

0

» n " of in » r ” .

De 1ste en 2de persoon meervoud behouden de » h ” b.v. » ha " eten : - h ao ao e ma, nia na , a mi of ita ha, emi ha, sia na of ra.

verandering van » h ” in » r" voor den 3de pers . meerv.

De

komt meer

voor in de rijkjes van Portugeesch Timor . Soms , doch zelden hoort men de » h " van alle personen. Alleen het werkwoord »hiroes"

haten behoudt de » h " voor alle personen .

De boven vermelde regel geldt ook voor andere woorden die met eene » h ” beginnen , wanneer deze met een werkwoord verbonden zijn, b.v. terug, hikar. ha o e mai hika r, ik kom terug .

o

mai mik a r, enz.

nia

mai nika r .

a mi of ita e mi sia

mai

hik a r.

mai hik a r . mia

nik a r .

Onze hulpwerkwoorden » h ebben " hebben en » z ij n " zijn worden ver taald door

» ti á n "

of

» tia ná ",

» o na"

of

»na" achter het werkwoord te

X

plaatsen; b.v. ik heb gezien , h ao e nia ma i ona of na .

karé

tian of tia n á, hij is gekomen ,

In plaats van » ó n a " bezigt men dikwijls

» n a"

als het werkwoord op

een klinker eindigt. Dit doet men steeds in Fialaran, aan de panté zegt men steeds ona ; tian en ó na beteekenen ook reeds , » a 1" b.v. h ao e ka ré na,

hao e

ka ré

tian , ik zie het al ,

Wanneer het

verleden

genoegzaam blijkt, worden is gisteren gekomen, foin ma i. Het

uit

en

ona"

hulpwerkwoord

mai

ba,

ở na,

woord

hij komt reeds .

of uit den zin reeds

gewoonlijk weggelaten ; b.v. hij

horschik ;

» zullen "

b.v. ik zal gaan , hao e atoe

mai

of ander

» tian

nia

nia

een

hij

is

wordt vertaald daar

pas

gekomen,

» a toe"

of

nia

»le e"

ha o e lee ba , ook soms door »sain " .

Voor ons » zouden " wordt ook atoe gebezigd ; b.v. als hij niet belet was zou hij komen , na ä k nia la soha n , atoe ma i. Om de gebiedende wijs uit te drukken , plaatst men dikwijls de woordjes , ba,

lai ,

lai ,

tiá achter het werkwoord , b.v.

kom ; so è tia ,

matoedoe

De verbiedende wijs wordt uitgedrukt door

kome,

ketta ; aan de panté zegt

oli , hetgeen op Fialaran nooit gebruikt wordt.

men ook ketta De

ba, laat zien ; ma i

gooi het weg.

aanvoegende wijs wordt uitgedrukt door, ato e b.v. dat hij spoedig

nia

atoe

mai

lailais ;

hij

verlangt

dat gij gelukkig zijt, ni a

na kara o atoe dia k ook door, b a achter het werkw . te plaatsen b.v. nia nalo ba hij doe het, laat hij het maar doen ; nia In ontkennenden vorm ketta

monoe.

Er

is

bezigt men

nola ba hij neme het.

ketta b.v. dat hij niet valle, nia

in het Tettu m geen lijdende

vorm ; b.v. de muis

wordt gevangen door de kat moet worden omgezet in : de kat vangt de muis, boesa kohi la ho. In het verleden deelwoord nochtans neemt het werkwoord ook eene lij dende beteekenis aan zonder verandering van vorm , b.v. tak a, sluiten ; h a o e taka

oda mata n , ik sluit de deur ; oda mata n tak a de deur is geslo

ten . De persoon door wien de handeling verricht wordt, wordt niet uitgedrukt. Het Het

Wederkeerig

wederkeerig

voornaamwoord

Werkwoord.

wordt voor alle drie personen enkel

en meervoud vertaald door » aan " ( zie het wederkeerig voornaamwoord .) Elkander wordt vertaald door malo e b.v. zij helpen elkander, sia toeloen m a aloe . houdt elkaar vast, Het

ka è r

malo e .

Onpersoonlijk

Werkwoord .

Bij deze werkwoorden wordt ons woordje » het" niet vertaald, b.v. het dondert, koekoer .

XII

De hebben

onpersoonlijke

dikwijls,

rai

werkwoorden

» a a rde"

voor

die

eene

zich

weersgesteldheid uitdrukken

b.v.

rai

oedan

het

regent ;

r ai naloe wa, het klaart op .

Werkwoorden .

Afgeleide

Het Tettumsche werkwoord » h a lo" , beteekent doen en maken . verkort

halo

Dit

tot

» h a ” wordt dikwijls voor een onovergankelijk

werkwoord of voor een bijvoegelijk naamwoord geplaatst en vormt daarmee een overgankelijk werkwoord b.v. tam a , binnengaan, hatama, doen binnengaan sai, uitgaan,

binnenbrengen ;

uitbrengen ;

uithalen ,

uitkomen ;

h asái ,

uitgaan,

doen

uitnemen,

mô s , zuiver, schoon , ha môs, reinigen ; me ek , spits ;

h a meek spits maken . Het bijvoeging

oorspronkelijk

woord

ondergaat

soms

eene

wijziging hetzij door

hetzij door weglating of verandering eener letter, b.v. a at, slecht ;

ha haat slecht maken , bederven ; monoe, vallen ; ha honoe doen vallen ; kroer,

glad ,

geschaafd ;

ha wèr,

glad

maken ;

r oëk ,

scherf ; ha r o è,

breken. Vele

onovergankelijde werkwoorden worden van overgankelijke afgeleid

daar voorvoeging van n a k , b.v. bossir, los maken ; n a k bossir, losgaan , los schieten ; fer a , klooven , nakfera, splijten ; lohèr, ontrollen , ontvouwen , n a klo her , opengaan van bloemen en bladeren ; losso e , uithalen , uittrekken ; naklossoe er Begint

uit vallen, bv. een pijl uit de wond.

het

werkw.

reeds

met eene k dan is het voorvoegsel

na b.v.

ka s o e , afnemen ; naka s o e , er af gaan , er afschuiven . De bedrijvende werkwoorden , die met h a beginnen , worden onovergan kelijk door ha in nak te veranderen , b.v. had o eir, doen afrollen, b.v. steenen van een helling ; fatoek nakdoeir, de steen rolt af ; ha r o è, breken (overgankelijk) ;

na kroè , breken onovergankelijk h a do ea r, storten ; n a k

do e a r, overloopen , overvloeien. Om eene vraag uit te drukken wordt achter het werkwoord het woordje ka geplaatst, b.v. gij ziet, o mar é, ziet gij ?; o maré ka ? nia mai tián , hij is gekomen ; nia mai tián ka ?, is hij gekomen ? Ons vragend » of niet ” niet ? o mo'oek ka lale ?

wordt vertaald door k a lale b.v. wilt gij of

Dikwijls is de vorm van een vragenden zin dezelfde als van een bevestigenden zin ,

en

wordt de vraag enkel aangeduid door den vragenden toon , waarop de

zin wordt uitgesproken . Om

eene

ontkenning

het werkwoord geplaatst sia la no'o e k . Het

werkwoord

uit te drukken wordt het woordje la, niet, vóór

b.v.

ik

ga

niet ;

hao e

la

ba ,

zij willen niet ;

wordt soms herhaald met het woordje » n ai” er voor

XIII

en

meestal

volgende :

het

woordje

sia

nai

dei er achter , dit geschiedt in uitdrukkingen als de

nalo

nalo,

of

sia nai nalo nalo de i, zij doen

maar (of het mag of niet) ; nia nai teri terik , hij praat er maar op los ; sia

nai

tama

tama

de e, zij komen maar binnen (onverschillig op wat

uur, of ze hier iets te maken hebben of niet); sia nai n a n a dee, zij eten maar

toe

(of de vruchten rijp zijn of niet) ; la n ai i ha i ha, het is er zoo

maar

niet altijd ( dit zei iemand van vleesch ) ; pia nai dea de a n , hij kijft

er maar op los. Het

aan ,

De

meest

voor,

op ,

beteekenis

gebruikelijke

naar,

van

naar,

Voorzetsel ,

zijn ; i h a = te, bij, op , van , in , uit ; ba = voorbeelden zie (woordenlijst ) ; ba, in de

over ;

in ,

achter

steeds

staat

het zelfstandig naamwoord , b.v. hij

naar den tuin , nia ba (gaat) toös ba ; hosi van , van af, uit, langs,

gaat

neven ,

a mi hosi

b.v.

mai , wij komen van Lafoeli ; nia sat

Lafoeli

nosi oema, hij komt uit het huis ; nia lao nosi a min tê ởs, hij gaat langs

onzen tuin ; h a oe toer kosi nia, ik zat naast hem ; hola, langs ; hier langs ; hô met ( 1ste persoon k ô , 2de pers. m ô , 3de

hola nè ë mai , no,

pers.

1ste en 2de pers. meetv . h ô 3de pers. meetv. n ), b.v. h a 0 e kô

e mi toen , ik ga met u naar beneden ; a mi hô emisa è, wij gaan met u a a n a mi, hij komt boven ; ta a n , om , ter wille van , op ; nia ma i

naar ter

wille

van

ons ;

h aï monoe

taa n

a in ,

er

valt vuur op den voet ;

kreïs, dicht bij, b.v. nia toer kreïs am i, hij woont dicht bij ons , kedó k , ver van ; kedôk maloe, ver van elkaar ; h alik , rondom ; to o en da uda u to ó, tot, tot aan ; talái , met het gezicht naar iets toe ; talioer, met den rug naar iets toe ; hodi , met , door middel van ; lô s , volgens ; bodik , ten voordeele van ; na nik, ten nadeele van ; i ha la r a n , in , b.v. iha o e ma la r an , in het huis ; i ha lo ewan , en i ha lioer, buiten , b.v. iha

lioer,

toös

o h a k , onder i ha

oem a

de

den

buiten

tuin ;

iha

oh a k , onder, b.v. i ha meda

tafel ; i ha fohon, of i ha fa foehoer, boven , op , b.v.

fafoehoer,

koeda kottoek, neven .

achter

op

het

huis ;

iha

k ottoe ek, achter, i h a

het paard ; i ha oïn , vóór ; i ha sorin , naast ,

Het

Voegwoord .

De meest gebruikelijke zijn : no = en ; mais en bè = maar , doch ; ka , of (in vragen ) lale , of, anders, zoo niet ; ta a n omdat masik, ofschoon ; soerak , als maar , mits ; t e , want, immers ; hottoe , daarna, vervolgens; etoek, dus, daarom ; ta an n è ë, daarom ; mola k , vóór dat ; na tô n , toen , ten tijde dat ; alsof ;

da ud a u,

to ó

en

da u da u

too, tot, totdat , tot aan ; noeo ed a r,

dadi , bijgevolg ; lô s, als, dat ligt er aan , als , b.v. emi atoe faän

battar ?

lôs

wain ,

a mi atoe

fa än , als

er

veel

is, dat ligt er aan

XIV

als

er veel is zullen wij verkoopen ; » terwijl" wordt niet vertaald , b.v. terwijl

mijnheer ( letterl.

aan

het

mijnheer

eten nog

door

hottoe,

of

b.v.

nadat

toen

of

was , gingen at

zij weg ,

zij gingen

weg) ;

ti á, of hotto e hij

gekomen

toewan nadat,

sei

na

sia la o

toen , als, wordt vertaald

ti á achter het werkwoord te plaatsen,

was ,

ging

ik

naar beneden ,

nia

mai

hotto e tiá foïn h ao e toen, (dia soedah dateng abis, baroe saja toeroen ); als ,

af,

nadat het gras bij elkaar is ,

dan

dekken, ha é liboer hottoe,

foïn sor ( roempoet di koempoel abis, baroe toetoep ); sô , zoo , als , n è ë b é , opdat.

Uitspra a k . De klemtoon ligt bijna altijd op de voorlaatste lettergreep ; waar de klemtoon op een andere lettergreep valt, is dit aangegeven door een b.v. ha rík , á disa . Wat

de

uitspraak

betreft,

bij

de meeste woorden wijst deze zich van

zelf , daar in deze woordenlijst de Nederlandsche schrijfwijze meestal gevolgd is . Waar de с wordt uitgesproken als de Fransche è , is dit aangegeven

door

een

b.v. ha tè nè ; staat daarenboven nog een

\

op die lettergreep ,

dan heeft zij den klemtoon b.v. had è r. De

į

klinkt

bijna

altijd als onze ie ; waar zij klinkt als in dik, wit,

mis, daar is dit aangegeven door een of door verdubbeling van den volgenden medeklinker b.v. miss a k , la wa r ì k . Waar de o klinkt als ou in de Engelsche woorden bought, brought, is dit aangegeven

door

een

b.v. b ô t ;

dit aangegeven door een

waar de o klinkt als in gebod, tot, is

of door verdubbeling van den volgenden medeklinker

b.v. fotti, fò ho fð h o k ; als or op het einde van een woord den klem toon heeft, klinkt het als het Fransche or b.v. k a dór; ook in eenletter grepige woorden b.v. b.v.

boroes ,

o zonder teeken klinkt als onze o in boren , bode,

sor ;

bodik ,

tenzij

het

tegendeel vanzelft blijkt b.v.

fo hok ; de

o in de tweede lettergreep heeft geen teeken , omdat men vanzelf leest als het Hollandsche woord hok. Waar dit

twee

aangegeven

klinkers

door

een

neven

trema

elkaar afzonderlijk worden uitgesproken is

b.v.

teïn,

baä,

foei ,

tenzij het reeds

blijkt uit een ander teeken b.v. ho ó , too . In woorden waar ooe in voorkomt, wordt de o en de uitgesproken en b.v. ho'oek .

is

dit

aangegeven door een ' tusschen o en

oe oe

afzonderlijk te plaatsen

.

403

TETTUM . bāboet. babonoe . babotton badáin . badinas . bādoet. bā halikoe. bā bikar. bakmāmoek . baliran . bāloe. bāloe mai . bāloe bā . bāloen . bandera . bādoe . baoer bāroek . basoek . bassar . basso. batar . batar foelin ,

batar tohi bebe . beeik . beeỉn . bee . bee ossan . bee sia . bele . bělaár . beloe. benar. beni ain. ber. byssi. bissi tālik . bibi.

MALEISCH .

tipoe . laboe . dahi . toekang radjin . damar .

TETTUM bibi roesa bikan. biet, biti . boean .

MALEISCH . roesa.

piring . koewat. tikar,

orang soe wanggi. telandjang. pinang bangkaq.

pigi pariksa. bobi. boea. poelang sia-sia, per boeboe . tjoemah boeka . tjari. baliring boela . gila. sablah . boenak . bajam . toempoel. sablah sini . boeoen . sablah sana. boesa . koetjing. pertjoemah . boetan . satengah . kantjing. boetan . bandera. gelang boeti liman . larang . barang barang bahoak . bijang lala , kasar. bokar. palangi . bokoer . malas . genroq. terlaloe sekali. boloe . panggil . bosso bossok. poera - poera. pasar. bossoe . kinnjang pasoe . djoesta . djagoeng. bossòk . besaar. battang dja- bot. basab . botes. goeng botel , djagoeng loe- bottir. roeh . brāni. brani. brekoe. lantaq. bebeq . bodoh . D. tjoetjoe. neneq . barang poesa- dāda. dadáar . ka. neneq mojang. boleh . bingoeng sobat. melantjong sapatoe. soeka . bessi . ranté bessi . kambing.

dādi . dadir ,

dādoe . dadoer . dahoer. daka . dāla. dāla ida . dālan. dale .

hela , tareq. sama - sama . djadi. ginta . dadoe . pasoengan. pesta . djaga . kali. satoe kali .

djalan. tjerita .

404 TETTUM . damboea . dāme . dau daun daoen . dassin . dāto . dean . dee . dekoe . dekor. dekor dadir . dere . dia .

diāboe . diak . diak lioe . dikoer . dila . diman . dinella . dioek . dirak . dodan . dodók . doeboen . doedoe . doeloer . dois. doit . doko .

MALEISCH .

djeroeq besaar. emma maté . damej . baroe tadi, sebentar. djaroem datjing. datoe . gégér. sadja, djoega. ketoq. ?

orang mati ,

F.

peletokan -dji-'fahi. bak . fahi foeïk . séthan . fahi rahoen . baai . fai. lebeh baai. fali. tandoeq . fāloek . papaja. fāloen . toembaq faneti . djandella . fāroe . toeli . fāroe ain . fassi. bekilap . kassian,sajang fatin . fatoek | antjoer. fehan. asap . toelaq . fehoek . feloe . teman. boesoeq . tèn . doewit . fěto . gojang . feton .

ank ' orang kamoe .

MALEISCH.

bangké. emma knaðk . orang pentjoe ri. emmaraiseloek orang asing. emma sewa . koeli,boedjang . nasi . etoe . etoen . bagian .

tareq lotjeng. fāän . poekoel. fae

E. emi.

TETTUM .

fětor. fiar. fila . fila hikar, fila rai . fini. firi .

emma . orang. emma gỉntiew . orang gintiel ( kapir ) . emma konte- orang berda- ' fisoel. fita . ratoe . gang emma kiïk . orang ketjil. fitoen . emma matas . orang moeda, fities.

djoewal. bagi. babi babi hoetan . boeloe babi . toemboeg . berganti - ganti . djanda boengkoes. peniti. badjoe. tjelana. tjoetji. tampat . batoe . rata . obi . tampat sirih . bini . param poean . soedara pa rampoean . fetor. pertjaja baliq . poelang. baliq tanah. bibit .

tareq . bisoel. fita . bintang. blakang betis.

1 405

TETTUM .

fo . foean foedi foedik . foehoek . foei. foei wai . foeoek . foekoen . foelan . foenan. foenoe . foêr. foerak . foetoe . tohatené . fohok . foh8.

emma foho . folin . folin todan . fon . fore. fore rai. fos. fðta . foti. H.

MALEISCH .

TETTUM .

hahi timir rahoek . djanton . hahoé. 1 sebentaar. hahoelin . boeroeq. toewang -salin. hahoris. moeda (deri hai. manoesia ) hai naraka . hakaát. ramboet . boengkoel. hakāra . boelan . hak dioek . boenga -kem- hakerik. bang. hakfoenin . moesoeh . hakiak . kotor . haklai. hakläran . énnaq . ikat . kassih tahoe. haknaoek . brani . haknia . hakoak . goenoeng häkoer. orang goe hakói. noeng hakotoe. harga. hakribi. mahal . halai. baroe . katjang haláð. katjang tanah. hālik . bras. halikoe . hālo . belah . hālo bỉssi . angkat . halo diak . hālo sāla . bri -kassih .

bālo seloek . haloea . halón . hameno . rampas . hamoekit. hadat. hamos. bangkit . kasih slamat hanai. datang hanānoe . hadomi. kassian -kaseh . hanað . hanassa . roempoet. haė . hanāwa. haė manla'in . alang- alang beterejaq. hahi. haneha. bā . haboesik . hādak . hadaóe . bādat . hader. hadinan .

1

makan . lepas bali .

MALEISCH . berdjenggoet moelai. simpan .

beranaq . api. api naraka. berkalahi. soeka -mau . bermain . toelis . semboeni diri. piara . goerdi . kaseh -menga seh . belandja berloetoet. peloq. langgar. tanam . bekin poetoes bintji, bingis . lari . lapar. koeliling: pariksa . bekin . berprang bekin baai. bekin dosa; bekin salah . oebah . loepa . harap . berdjandji. bekin miskin . bekin brissih . kassih hormat menjanji . mentjoeri. tertawa . berhenti.

takan ; tindis .

406 TETTUM . hanessa. hanit. hanoin. hanorin . haoe . haoe missa . haráik. haráik an.

hare . haré. hare we . harik . haris . haró .

MALEISCH , atoer . lekat. ingat, pikir . adjar . saja , kita saja sendiri. bekin rindah . soembah soe djoed.

padi . lihat. sawah . bediri . mandi . beraus . kassih minoem koeda.

TETTUM . hedan malai. heen . heïn . hela . hemoe . heenlai. hetan. heti. heti höö . hias. hikar.

hili. bira hira . hiroes. hiroes. haró koeda . hisiek , kassih parintah hiti . haroeka . haas. mangga . hasaè. kassih naik . hitoe . hasaè nawan . bernapas. hodi . hasái. kassih kaloe- hoe. war. hoedi . hoeït . hasan. pipi . hasée. tanja ... siapa hoen. mendjadikan. hoesak. haser. hasoroe . bertemoe. hoesar. haat. hoesoe . ampat . hatáa. menjahoet. höhella . hois . hatādan. tanda . hataoek . hois soesoe wèn takoet . hatěkě . pandang, intip . hola . hola feto . tahoe. hatènè. hati . tjaboet. hoo . hatioe . hoöek. pikoel . hatoeda . prang,berprang'horak . hatök . bekin sedia. horak noeka. haran . hawar. piara. horan . hawaï lawarik piara anak . oan . horik . djemoer. hori seik . hawái . dajoeng. horoen . hean . hosi . heas . lipas. hosi nèbè, hedan. pandan .

MALEISCH . nanas . tinggal. bali bali . meninggalken minoem . toenggoeh, nanti doeloe .

dapat bekin kentjang koedjoet. lipat. kombali. pileh . bebrapa. bintji. dada . siram . beranaq, me mangkoe. toedjoeh. bawa . tioep . pisang . pidjit. pohon . sambal . poesat. minta, tanja. hantar . pras . pras soesoe . ambil . berbini. boenoeh . maoe . penjakit. – poeroe. merasa. tjioem . tinggal. kalmari. njali. deri. mana .

407

TETTUM .

hosi nėë . hotoe . hợtoe hotoe . hôtoe ona .

MALEISCH. deri itoe .

TETTUM . kadoewak .

MALEISCH . kambar.

lantas , habis. kaer. pegang kaèr heen . yadé. samoewa . soedah habis. kafé . koppi. kaháak . loteng. I. kabo . mandiki . kaho oeloen timoen . moroek . moeloet . iboen . kahoer. oen . bibir. iboen soeh tjampoer. berterejaq. ida. kakaoer. satoe . ida ida. masing-masing kakěhě. kipas. kakékoek . ada ; di . gojang tanah . iha. iha oïn . kahadapan , di kakoetak . oetaq . moeka . kakorat. girgadji. kakorók . leher. iha nèbè . di mana . kālan . di sini . iha nèë . malam . antara , satenga . di sana . klaran . iha néëba . iha klāran . di tengah. ikan . ikan . kaleoek . ikoen . ekor . bengkoq . inan . mama, iboe, kalioek . terlaloe sekali. betina. awan . kaloan . hidoeng. kāloe. kaloe. inoer. issin . djempoel. badan . kamarwái. demam . issin mānas. kamerona. litjin . stori . kamoedi . kamoedi . istori, beit' orang , ita . kandāti. kandati. angkau. kāněk . loeka. kansera . sewa K. kanoroek . tengkoq. kārak . kikir. karaloeni. loedah . kāban . bantal . kābas. benang kāroek. kiri . kabi. ? kasehět. tjeper. kas māmoek . gigi soedah ha kapas . kābi dawa. kaboé . katoepat . bis, trada ber boendar . kaboear. gigi. boenting kassa . kāboek . ? kassa kādoe. koedis. proet . kāboen . kaboen . berkoempoe- katak. bilang kateri lan . goenting kadeli . tjintjin. kati . kati . kadera. karossi . toewah (orang). katoewas . temboq . kadidin . kaut . térong. kawat. kotor. kador. kāwa.

408

TETTUM .

!

MALEISCH .

TETTUM .

kawin . koenir. kāwîn . kedok . djaoeh. koenoes . kèë. koeoe . gali . kei . koeran . jang koerit. kellen . paha. keta . kofoe. djangan . kohi . toenggoeh . kēta lai . kiak . piatoe. koï. kidoen . koï koeda . pantat. kiik . koïk . ketjil. gemeter. koko . kiki . kilat . bedil . kokorék . kole . kilat rahoen . obat bedil . balang kolin . klaěk . kona . klekat . kodok . lama . kleoer . kontěratoe . bantal . kloeni . koöes . kloetis . biawaq . kõr. kosse . djiwa. klāmar. djiwa. kossar. kmālar . kmaan . moerah ,ringan. kota . tetap,kentjang . kötoek . kmetis . kraik . timba . knāban . kraoe . lapis . knābir . knābir tolloe. tiga lapis. krāwa . kreïs knaär. sapoe . krekas. bawoe . knoehar. knoehar doïs. bawoe boesoeq kreok . knoehar morin . bawoe wangi. knāwar . pekardjakan . L. knoean . toengkat . knoeroe . sendoq . la . knossin . labadáin . roesoq . koa . laën . potong. koä metan . lahỏ . gagaq . lai . koāna . kanan . terik lai . köbo. paparoe . kodo . djokdjok . lai lais koeak . lobang . lais. koeda . laka . koeda. lakateoe koek . langgar . koekoer. goentoer . lākan . lake . koelit. koelit .

koemoe .

| ramas .

lākon .

MALEISCH . koening . tjili, lada. petik . koerang garis . glas . tangkap . tjoekoer , garoq . garoq koeda . koedis. tjoba. berkoekoek . lėlah , tjapeh. pasiaar. kena . berdagang doekong goroq . gossoq . kringat. kampong blakang . bawah . karbo. monjet. hampir, dekat . koeroes . seraq .

tida . laba laba . laki . tikoes . ? doeloe . bitjara doeloe . tjepat. lekas menjala . koekoer . bernjala boeka . hilang

409

TETTUM . Tālar. lalārit. lale . lalean . lalenok . laleo . laleok . laleo loro . lalěte . lali . lali wen . laloean . laloran. lān . lānoe. lað, lað rai. lað lioe. lāran . lāran moras . las. latan . latik , latoo . lawārik lékan . lelas. lelėn . leoen . leoet. leon . lér . lessoe, letten . lia.

lia foean . lian . liboer . liis. lika. lilin . lima. liman .

TETTUM .

MALEISCH .

liman foean . lioe lioe nāran hotoe - hotoe. langit . tjermin . liras. lissa. tendah lita. lajang pajong loa . djambatan. loa talin . ? loean . loeak. tjat. kandang. loekoe . loeli . ombaq . loeloen . lajar. maboq . loetoe . djalan. lor. djalan kaki . loko. djalan troes. lolos. dalam 100 . doeka tjita bangkawan. loöe . sarahkan . love soedoer lalar. baloeng. tida

tjatjin. trada sampe. anaq . djemoe .

loráik . loro . loron .

goeling, poetar. koetoeq . padang bekas kaki . tedoeh . batja . stangan.

los lossin . lotoek .

MALEISCH . djari . lebeh , laloe . lebeh deri samoewa . sajap. bawang . mendjahit. ? kalabang lebar. lekoq . sellam . pemali . goeloeng . pagar. pikoel . tingka. sekali . kampong ke tjil . bri hormat. soembah soe

djoed . soré. mata hari . hari. betoel . loesin . haloes.

M. maär . māäs . maäs .

oesa. lilin . lima.

tebal, banjaq. angoem . koerang koe wat . maät. kikir . mādat. apioen . mai . datang kakoe. makaas. makdādi. timah , makdādi kabel timah sereh . lak .

tangan,

makdādiwetan . timah hitam .

atas . perkara , bi

tjara. perkataän. soewara . koempoel miring.

410

TETTUM .

MALEISCH .

makdădi moe- timah poeti . tin . tjarit makěkės. makerîk . toetoel. litjin . makěrona. māko. mangkoq. malai. melajoe malirin . dingin . māloek . teman . mamah mama. lemboet-manis mamar. kilat mameran . kossong māmoek . mānas . panas . māně fo . mantoe . mānoe . ajam .

TETTUM .

meda. messak . metis . metan mie . midar mina. miraën . miste . moät. modo . modók . moë. moekit. moerak . moeta .

aman. ajam djantan. moetin . ajam betina. monoe . inan . moras. knoek sarang moras todan . foeik . boeroeng. morin . rahoen . boeloe . langit langit moris . kāras moeloet . moroek . mūs. mānoe tolloen telor. bahaja . maoefinoe . mot. kaka. maoen . mota . moti . maoes . djinaq. mārak , bekas-tanda. motoek . māran . kring . N. ? massin . massin mér. naan . garam . massin midar. goela. maski . naän , masik . matak . mangkal-man- naän māran . naän wen . tah . nabo. mata. matan . boeta . matap dele. nafetoe . matan foekoen . alis . nai . matan nikir . djoeling. nain . matan kroät . mata tadjam . mate mati. dai loelik . mateněk . bisa . nai naik . nahoa . mas -merah . mean mear , batoq. mānoe mānoe mānoe mānoe mānoe mānoe

MALEISCH .

medja . sendiri . tetap -koewat. hitam . kintjing. manis . minjaq ani ani . misti . hoetan . sajor koening. maloe . miskin . oewang. moentah. poetih djatoh . sakit. sakit paja. wangi. hidop . pait. brissih . tinggelam . soengei . kring. angoes .

soedara laki laki. daging. dinding koewah . tengoh . meroeboekan. Radja, toewan . orang jang poenja . padri . plan plan. beranaq (deri binatang ).

411

TETTUM . nahoha. naka . pakāri. nak bossir . nakdāko. nakdoko. nakláik . nakmatek . nakoekoen. nakonoe . nakrüt. nakroe. namoto. namotoek . nakseha . nanān . nāni . nanoetak . naðk . nāran . nari. nāroek .

MALEISCH . tengoh. nangka. mentjere. loetjoet. toempah . bergojang lajoe. tedoeh . kalam , glap. penoeh . lekat . pitjah . berhenti.

TETTUM . nia . nia deek . pian . mian kās . pian. nüüs. nülāt. niki. nima nimak . niniek . ninin . no .

MALEISCH. dia . soedah.

gigi . gigi besaar. dia poenja. nipis. pidjat. boeroeng ti koes . salamanja . agas . pinggir. dan , djoega, dengan . kalapa . poeroe. I bagitoe . bisoe . seperti . bagimana. moeda. sendoq . santan . salamanja. paksa . berlaki.

angoes . noe . kabanjakan . noeka. lidah . bernang noenėë. koekoe . noenoek . noeoedar. pentjoeri. noecesa . nama . noerak . gonggong pandjang, ting- noeroe . noewen . gi . trang , giang . nohoén. naroma. nassoe. reboes . nokbiét. reboes daging nolaën . passoe naän , nonok . bertelor. natolloe . dijam . ! pāwan . napas. 0. nāwan saė . marah. meleleh . nawé. 0 . nean . angkau, atau . gigi . q ketjil. nébé. ana mana, jang, apa oan . lawarik oan . ini . nėë . anaq. oan feto . nàẻ ba. di sana . anaq pram nečk . semoet. poean . nèn . anam . oan hawaï . anaq pijara . oan kiak . hati. neon . anaq piatoe . doeka tjita . neon āt . oan kiïk . anaq ketjil . neon diak . soeka hati anaq laki - laki oan māně. hati enaq . neon foerak . sedikit . oan oda. neon kmetis . ( hati tetap . oan sei soesoe. anaq penjoesoe sesal. neón moras . oda matan . pintoe. neoek . oe . sangkal. rotan, tjamboq . lesoeng. pessocn . oeat. oerat.

412

TETTUM .

MALEISCH .

TETTUM .

oekoen . oeloek . oeloek bee sia . oeloen . oema . oema sabor.

parintah . raok . doeloe . rāte . rei. doeloe kala . kapala. rèn roemah resin . ri . dapoer. gredja. ria. oema gre. rihoen . oema lalatak . tjitjak . bonda . oeroe . riti, ro . dédak . oet . oetan . roa. hoetang roein . koetoe . oetoe . oewan . ondé. roewa. bawa . ohak . rohan . ohin . sekarang, ini rohan ida . hari . rona. moeka, patoet. rös. oïn . poesing . oïn nalái . S. oïn nakoekoen . pening. oi . ? sa . oi oik . roepa -roepa sabān oras. djam . oras loro fālin . moesim ka- sabi . sabrakka maro. moesim hoe- sae . oras we laðk . djan . saï. binatang sakar. Ossa. ossan . sakar wén . oewang ringgit sala . ostomak . salaák . otas. oemoer. salattak . R. saloba . sama . sama ain . darah . rā. boeloe . samea . rahoen . rai. tanah taroh . sapeo .

rai kakekkoek . gojang tanah. saër. rai nahāboek . silam . sarin rai nakdóko . rai naroma , rai henik . rai inoer. rāma . rāma issin .

gojang tanah. sasānan . saseyk . siang . saseloen . pasir. sasoeït . tandjong panah . sasoro . anaq panah . sāwan .

MALEISCH . lambong . koeboer. tjioem. boekit . lebeh . tijang. ipar laki-laki riboe . tambaga praoe . depa . toelang doewa . watas . sa pottong dengar. gossoq .

apa. saboen . koentji. djeroeq manis . naik kaloewar . lawan , tjatjar, bijang, tjatjar. sala , dosa . pendopo. baroe moelai isi tampat sambal indjaq. sanggoerdi oelar. toppi . menjapoe ramboe . prioeq . pentjoeran penganti. sisir . boeboer. pagi.

I

413

TETTUM .

see . see . see dauk .

|

MALEISCH .

siapa . masi. belom . see la mai dauk . belom datang . sělién . etje . sella sella . seloe . bajar, ganti . seloek . lain . semo . terbang sēnoeloe . sapoeloe. serebak . kedjoet . séroin an . sèndér. kardja. serěwiesoe . seti . sesaq. sewa. sewa . dia orang sia . sien . masam , asam . berkalahi. silaka . simoe . tarima . sidi . toebroeq . toebroeq batoe sidi fatoek . siwi , sembilan . boewang : soè . semboeni. soebar . soboe . bongkar, rombaq. soei . memandoeq. oekoer . soekat . meleleh . soeli . soenoe . pasang bengkoq soeoe . soeoe ain . bekin bengkoq kaki . hitoeng . soera . soera moetoe . djoemlah . soerat soerik . soesar . soesoe . soesoe wèn . soesoek . soet .

soeta.

TETTUM . soi . soï battar. soin. solok . solok soerat.

sona . sona battar .

MALEISCH. kaja . patah dja goeng soedah . kirim . kirim soerat . tikam .

goreng dja goeng. sona nodi diman tikam dengan toembaq. soroek . soroek bā . soroek mai. sorti.

? moendoer. kamari. oentoeng.

T.

tā . tabé tādoe . taei. taei makaás. taës . taha . tāhan . tais tais fěto . tais maně. tāka tākan . tāla . tali. tālik . tāma . tān .

boekoe , soerat tānis . pedang tān nèë . tanoetoek . soesah . soesoe . tān sa . ajer soesoe . njamoq . sangkan hi- tāoe. doeng. taoe . taoe taan . soetra.

potong . tabé . kalibatan .

poekoel. poekoel kras. salin . parang . dawon . kain , pakean . sarong selindang toetoep sirih . gong tali . atsal masoq. sebab .

menangis. sebab itoe . pemoekoel. martil. kenapa, me nga pa . loempoer . boeboeh , taroh tambah ,

414

TETTUM .

MALEISCH .

TETTUM . toela. toeloen . toen . toer.

MALEISCH .

moewat . toelong tāra . toeroen . tāran . loetoet , doe 1 tasak . doek . masaq. tiris. laoet. toeroe tassi . tata . denda . toessan . gigit . tatak . toewa midar. nira. rapat. tebe. toewa moroek . toewaq . tandaq. tebės toewa nassoe ajer goela soengoeh. wen . tekaboen. ampedal toewa āra . seboet. temi. araq . toewa siek , teni . tjoeka. lagi. toewan . toewan tein . masaq. toke. masaq nasi, toko. teïn etoe . tèn . tolek. taai. main gila. tollak . oesir. maké . teoer. terik tollan . telan bilang tollo . tahan . teroes . siram . tolloe. tjintjang tetak . tiga . tomak . timbang. intero . tetoe . tetoe tahila . ton . sama brat. tempo, waktoe tone . soedah . tián . djalan . soedah datang . too. mai tián . sampé. tiloen , telinga. kebon . toos . djanggoet timir. tös kakoe . timir rahoek . djenggoet tora . djoewawoet. tahon . tinan . tidor . toba . brat . todan . berkalahi. wain . ? toe. toean . tambah , toe- wainhira. kapan . loeng wain roewa . loesa . banjaq . koewe-koewé. waïn . toebi . toebi raloen . tepong . wāloe . delapan . wāni . madoe toemboeh . toeboe. limpar. toeda . wāai dāban sarang madoe. toedik . wāni wèn . ajer madoe. piso. toeir . toeroet, ikoet. we . ajer. we merak . toekar 1 toekar . ajer boetaq . toekoe . we mõn . poekoel . ajer trang . toekoe hira. Puekoel brapa . we morin . ajer wangi .

taoe masin .

boeboeh ga ram . gantoeng doeri .

A

de

Aan, wederkeerig voornaamwoord voor en meer drie personen enkel

voud ,

zie

spraakkunst ;

nia

terik

doeo ek ba a a n , hij spreekt tot zich zelf ;

koesoe

ha oe

ba

a a n,

ik

zal niet lang meer leven ( zijn wortel is reeds kort ) ; Nai Maro m a k kaèr e m ma nian a b o et, God onderhoudt het

leven

der menschen ( letterl. houdt

' s menschen wortel vast) ; Nia na boe

vraag het voor mij zelf ; dikwijls wordt

sik

„ aan”

' s menschen leven eindigen ( laat ' s men schen wortel los) .

gebruikt

zonder

beteekenis, bv.

bôt baso ek a a n = bôt bas o ek, zeer groot. Aar , de roode gloed van een op afstand

brandend vuur, lichtglans . Aas, hoog

ran

bederven ,

tot

a at, misselijk , braken,

stuk

maken ; la

neiging gevoelen

dikwijls ; nia

Adin , Adisa ,

ik weet het niet .

mai

a at

Ahan, gedaante, voorkomen , wijze van denkey doen , gedrag, voorbeeld ; koeda nia fathens the ka a n a han kasala k , het paard heeft een

lastige

a han

i ha nè ë, hij komtdikwijls hier ; ko eda sereba k a a t, het paard schrikt

van,

licht ; nalo a at komt voor in de be

a han

teekenis

die

van

Hij laat

Andisa, Ador, = andór.

Aat, slecht, bedorven , stuk ; a at ka ri, in stukken uit elkaar ; halo a at en h a h a at,

emma nian a b o et.

„ zeer " , bv. ko e da ka

ba a s nalo a at, een zeer mooi paard.

Abas, dunne witte huid , zooals op rauw vleesch ; vlies .

manier van doen ; morin

wani ,

welriekend

als

honig ;

a han noeo edar, de gedaante hebben er uitzien als ; kamisa nè ë noeoedar

hagel

kilat

raho en ,

ziet er uit als kruit ; a han

noeo edar rama,

het

lijkt wel een

boog ( van een krommen boom ); halo a han

ba

maloe,

elkaar

vergelden

Abat, pinangtuin.

door dezelfde boete van iemand te vor

Aboer, dof, niet helder = ma h a boer.

deren

Aboet, boomwortel, ook : de luchtwor

elkander wederkeerig bestelen . Ahar, vroolijk ; emma a ha r, een

tels

van

den

waringin ;

nia

ka a n

als

deze

vroeger

had opgelegd ,

abo et seï na roek, hij zal nog lang

grappenmaker ;

leven (letterl. zijn wortel is nog lang) ; nia kaan a boet badak ona, hij

maken ; grappen maken . Ahoe, kalk ; -- kadessan, boutasch ; —

halo

a har, gekheid

istays Jic.ak

2

soeran, koraal;

ahoek zaadkuiltje.

Ai , hout , boom , stuk hout ; battar

knes, ken

klein hout

gekapt

brandhout ; stuk ze bijeen binden om als

die

ai id a, duizend klossen djagong ; aboe, mist, nevel ; ata, eene vrucht

fakkel

(Mal. boewah nonah ); -- atamalai, zuur

hout ;

-

lalaon,

dicht

bij

het

babenen , lijkzang ;

zak ;

baloen ,

baloenlaloean , eigendom

koffer , kist ;

van den radja ; -

dienen ; - knottak, gevelde

te

boomstam ; - krekot, dicht ineengroeid

met

het

een

kleine bali - bali

vuur , waarop de moeder

pasgeboren

kind

eene maand

bare, met met verbrande verbrande bare,

lang plaats neemt ; — lalette, iemand die

djagongkorrels zwart gemaakt water om boetoek , daarmee garen te stijven ;

voor een ander eene zaak gaat bespreken die b.v. voor iemand die wil trouwen

houtstapel ;

dadolen, de dwarshouten

met de ouders van het meisje gaat praten ;

van een »kanokkar " ; -- dalan, zie a i lalette ; deloen, boomtakje, de

lanoek, bedwelmende planten, vergif ;

dunnere takken ; hout

lijke

van

doedoen het eigeneen boom

waarvan het

lima, lawin , de dunne zijtakjes ; de acaciaboom ; — lima kmissak , iemand zelf moet doen , die niemand

alles

die

spint is afgehakt ; — foean , boomvrucht, toenan, bloem ; -hakon = ai del

heeft om hem te helpen ; – lima horas, heerschende ziekte ; loetan, dik stuk

oen ;

hout , knuppel ;

hassan , hout dat in een vork

uitloopt, paal met eene opening aan het boveneinde balk

om de pen van den dwars-

in te laten ;

hoar, vuilnis ;

lolon , boomstam ; manoeliras, manoe

manas, gember ;

moroek , geneesmid took , orchidee ; del ; na , rood hout (het beste timmer streek ) ; - noedoer, na

deze

hoen , boom ; — horak , geneesmiddel ; -

hout

horis, ongedierte dat bijt of steekt ; isin , eens, een keer ; ha o e ba ai isin

het afkappen of snoeien nieuw uitge schoten takjes ; — noeroes, splinter , hout

tia na ; ik ben er al eens geweest ; a i

krullen, zaagsel ; - oehi , Mal . oebi kajoe ;

in

zaagsel ,

rahoen ,

isin ida, een keer ; ai isin roe wa,

houtkrullen ;

twee keer ; - kabbellak , plank ; - ka

roeïn , bladerlooze takken ; - sasekkin ,

kakoe hoelan , draagstok voor twee ; – kakoe-

(zie

san , pen, houten nagel ; kamelin , sandelhout ; kananoek , lied ; ka

braadspit vast

noïk, fabel, vertelsel ;

soroen ,

dat

in

een

kasanak, hout

vork uitloopt; - kaweek ,

houten haak ; klaleba, draagstok voor één man ; klaledik, een spits toeloo pend hout dat in den grond wordt gesla-

van

seki )

stut, schoor, stok die voor

dient,

spie

zetten ;

te

stam

b.v. een bijl

soeli , ijzerhout ;

boomtak,

den

om

de

dikke takken die

uitgaan , pikoelzadel ;

tahan , blad , geneesmiddel ; nen , slingerplant;

talik , lia

taran, doorn , door

teïn , brandhout;

toean ,

gen om b.v. een paard aan vast te binden ;

nig hout ; bosch :

toer,

houten wig ;

boomvocht

dat als lijm gebruikt wordt

klaliat, strik om

b.v.

een paard of varken mee te vangen ;

knanaer,

een

saamgebonden stuk touw

of gedraaid blad waar ze de voeten inste ken als ze in een boom klimmen :

om

boomstronk ; -- wèn,

vogels te vangen . Ain,

voet,

been,

achterpoot; iemand

die een boodschap overbrengt; mota ain, de uitmonding eener rivier ; we

3

ain,

ain ,

tassi

de

Andór, (Portug.) lijkbaar.

van het

bodem

Anin , wind , waaien .

water, van de zee ; koeda ain of alleen ain,

paard

van

ain toda n , een on

emma

toewan ;

Anoes, a u a no es, tusschenschot in

den radja of van een

bamboes . Arabiroe, ta a r a biro e, in het wild

derdrukker ; -foean, teen ; -- foekoen ,

op

los slaan ; terik

enkel ; - noeban , hiel ; - tanen , voet

er

zool.

verward spreken.

Akadiroen ,

een waaierpalm ; de lon

a r a bir o e,

Aran , hevig haten . Aroema, wellicht, soms ; nia ketta

tarpalm . Akalisa,

vrucht

krijgen van den ge

bangpalm ; die vruchtjes zelf.

moras a ro e ma, is hij wellicht ziek ?

zou hij soms niet ziek zijn ? sa a roem a,

Akar, sago van den gebangpalm .

een of ander, b.v. nia noe soe kel

Alas, bosch .

ler

Alioan,

zwagerin ,

als

de

getrouwde

broer jonger is (zie k a ä ) . Ali

battar

tassak,

gere tak met palm wijn. Alin en alinhoras, ouder

zijn dan ;

nia alin hao e of nia alin horas haoe, hij is ouder dan ik . voor een rijstblok of

was

hij

of wat was het wellicht,

ziek

kan

het geweest zijn (dat hij b.v.

niet gekomen is) ; ofwel, hetzij, b.v. o bele booi do e o ek tais a r o e

m a, moera k aro em a, fôs a r o e ma, gij kunt zelf kiezen, hetzij doek, hetzij geld, hetzij rijst. Asaara, zich rijk voordoen,

het

binnenste weeke gedeelte

van de pinang- en papajastam .

Ama en aman , vader (ama wordt hier

Asak, loos van tamarinde, erwten. Asoe, hond ; aman, reu, deurstijl ,

= knakki . Asoe etoe, zie etoe ; - fanoen , vein

hawai , meer gebruikt dan ama n ) ; pleegvader ; kwaik, vaders oudere

zen ; hoeso e

broer ;

suis vragen ;

klaran, middelste broer ;

ikoen , jongere broer ; - oesoek, grootvader ; -soesoen , de echte vader ; ook wordt

aso e

slaaf; — laran, emma aso e laran, nean , een meedoogenloos mensch ; -

a ma dikwijls met den naam van het kind

batter

pas uit den grond ;

Bere a ma of a ma n, Bere's vader. vader,

mannetje

van dieren ;

ko eda a man, hengst .

Ami,

wij en ons met uitsluiting van

roken persoon ; - amin , ami n persoon den aangesproke kaan, onze, de onze. Apar, houtskool,

fa no e n , kwan

kneras, kleeren van een

verbonden om den vader aan te duiden, b.v.

Aman,

hoewel

men niet rijk is.

wijzel.

Aloen,

vraagt een kistje om een of ander in te

wat

Alin, jongere broeder of zuster, jon-

stamper

tau sa a r oe ma ba, hij

leggen ; nia moras ka sa a ro e ma, tassak,

ali

de djagong is bijna rijp.

Aloe,

atoe

aso e

Asoeraan,

nog

nean , de djagong is odan, ladder. niet

goed

rijp

van

vruchten .

Asoewain ,

een

man

die

een

vijand

onthoofd heeft. Ata, slaaf; bibit a ta, geitenhoeder ; krau ata, karbouwenhoeder.

Atoes, honderd .

4 Ate kmissak , liba a te k missa k ; sarong zonder dwarsnaad .

diak,

een

djagongkorrel;

a ten

dunne

en gele;

doran , lange

bamboes om water in te halen ; - etoer,

Aten, lever; battar aten, de kiem in

rijst in te doen voor onderweg;

om

toda n ,

lui, traag .

dunne

soort met lange geledingen;

foei, die vol dorens is; --- kafoli, waar

Atis, weeftoestel.

ze melk in doen ; - kako, bamboes met

Atoe, zullen, moeten ; nia atoe mai

een tuit op zij

om

te drinken ; - lawin,

tekkis, hij moet terstond komen ; het

doornige bamboetakken die ter afwering

dient ook tot vorming van de wenschen

van

de of verzoekende wijze van spreken , bv. toewan atoe fô , mijnheer geve het ,

gelegd worden ; kartelde punt;

willen , van plan zijn om te ; a mi ma i a toe haré o , wij komen om u te

een of twee tuiten op het bovenvlak ; saloba , met een deksel voorziene bam

zien ;

op

tiad eï,

....

atoe

den

vijand

op

de kampongmuren

Jessoen, pijl met ge nikoe, bamboes met

boes om water in te bewaren;

het

bamboebladeren ;

punt zijn van ; nia atoe noesi tia

djagongstruik

tahan , zonder

de ï, hij was op het punt van te schieten

vrucht ; — taka mata , au salo ba;

(de klemtoon op dei ). Au , bamboes; - bétoen ,

tokka, bamboes met een kleine opening awan, morgen ; in het bovenvlak;

dikste soort;

de

groene

bettek, bamboezen ko

awan

kertje met deksel om zout en toespijs te doen , ook van grootere afmeting

sawan ,

morgen - ochtend, morgen

in den voormiddag.

in

B

gaan ; la ba , het gaat niet; het

meda , zet het op tafel ; rai ba tanas

lukt niet; nia a toe lake od a ma tan la ba , hij wilde de deur open

s a k , leg het in het mandje ; oem a hottoe tian, emma toer ba ona,

Ba,

het ging niet; a mi kos se la

maken

het huis

is klaar, de menschen wonen

b a, wij schuren (het vuil) gaat er niet

er reeds in ; achter zelfstnw . en werkw .

af; ba s á waarom , dit staat altijd ach

duidt het eene richting aan van den spre

teraan

nia

b.v.

waarom

niet

hij

is

la

m ai

s á?

ba

gekomen ?

voor

zetsel van verschillende beteekenis hao e



ha o e

kalo

voor

u;

ik geef het aan

ba o , ba

ba

ik

maak

kofoe ,

het

ba ,

mijn

vader

is

thuis ;

to os

ba,

naar of in den tuin ; we ma tan b a, bij

de bron ; la ở b a, ga in tegenstel

het

ling van ; la o mai , kom ; sa è b a, klim op ; hadi ba, breng weg ; ook heeft het

zij

achter werkwoorden dikwijls de beteeke

over het paard ;

in

u;

glas schenken ; sia terik ba ko e da , spreken

fo ei

0,

b.v.

ker af, bv . oon a ma iha nè ë b è ? waar is uw vader ? hao e a m a oema

ta u

b a

5

nis van gebiedende wijs, b.v. terik ba, matoedoe

spreek ;

ba ,

zien ;

laat

n a ra n bissik, de eigenlijke naam . Babasar, heup.

doe het, vooruit ; ook geeft

Babasi , ko eda baba s i , schimmel ;

het de aanvoegende wijs te kennen , b.v.

ko ed a b a basi au lattoen, don

nia nalo ba, hij doe het ; nia nola

kergrijs paard .

b a, hij neme het.

Babau aan, morren tegen een ontvan gen bevel , het niet willen uitvoeren .

halo

ba,

Baä , omheining, heg , muurtje om een tuin . Baas, schouder ;

bellak, schouder

blad .

Babeas aan , luidkeels bekijven. Babebar, vlinder.

Babèë aan , bijna of in ' t geheel niet

maken, gat maken, Baät, met den beitel een gat met den beitel bewerken . Baba, oom van moederszijde, schoonvader,

hier

Chinees

geboren,

kleine

trom .

verder kunnen, b.v. een te zwaar bevracht

paard ; het opgeven b.v. het optillen of dragen van een zwaren last ; la o ba bèë

a an,

er

heel

langzaam

mee

doorgaan .

Babaät, beitel .

uyl. babur Bababoe, baba bo e iko e n , kwispelstaarten ; ra ma isin bababo e

a an , de pijl en rechts uit.

wijkt in zijn vaart links

tong trillen zooals een slang ; babelo

noe noen , met de tong langs de lippen strijken . tong

Babelon,

Babadan , ba badan lalek, onbe schoft.

( bijna altijd gebruikt

men voor tong na n a a n ). Babenen, weeklagen bij een doode.

Ba ba deî, faroe baadje

Babelo , ba belo nan a a n , met de

hoe

langer hoe

na k sira ba scheurt

ba

verder ;

deï ,

het

hoe langer hoe verder,

Babeor, overrijp , bijna rot, door koken te fijn geworden . Babera,

met de vuist, met een kap

maar altijd door ; nia lað ba ba d'eï, hij ging maar altijd dooi , maar altijd

mes of iets dergelijks dreigen . Babibis, met iets wat men in de hand

verder ( de klemtoon op d e ï ).

houdt zitten

Baba'i, klein wit vlindertje. Babakoen, knots. Babalet aan, niet verkiezen te werken , maar heen en weer slenteren . Baban, Babaoer,

te spelen , het voortdurend

betasten , b.v. een hondje. Babiïn, bolo e babiïn,

roepen

aanspreken

of

mannen)

een lap op een kleed zetten .

den naam

terik ba ba o er of lia

Babila

met

iemand

„ kau ” (bij

of „ bette ” ( bij vrouwen) vóór te plaatsen . bilan ,

ketta ba bila bi

b a b a o er, oneigenlijk spreken, hoftaal

la n, kom er niet aan = ketta ka è r.

gebruiken, b.v. n ai n abissi a a n , de

Babilan, klaar maken b.v. eten , in orde

koning zit, in plaats van nai toer ; nai

brengen , weer maken wat stuk was, b.v.

nasa è a an , de koning sterft, in plaats

een geweer .

van

nai mate ; n a r a n baba o er, de

Balilis, lichte regenbui.

naam dien iemand ontvangt als hij een

Baboe, zwaaien , b.v. een fakkel .

vijand

Baboeal, dicht van bladeren, haren .

onthoofd

heeft,

staat tegenover

6 Baboeal ,

Badedo,

luid

praten

en

schreeuwen

watermeloen . Baboear, Baboék , een groot blad met brandend hout gevuld om

door den rook de bijen

te verdrijven. Baboekoe , slak .

zooals spelende menschen . Badi,

kinderen

wiedijzer ;

foeoek,

het

vier

of meer kanten aan gekapt of ge

zaagd zijn. Badinas,

ijverig

Badoe , Bandoe,

1

tellen ; toe

la b a boet, valsch beschuldigen ; sia

Badoet,

boom

Baboet, bedriegen, onrechtvaardig zijn; ba bo et,

b a boet

de tanden

Badidin dalas, ri b . d . , een paal waar

Baboesin, klapbus.

toela

dato,

van den radja.

Baboeli , b a b o eli hoofdhaar oprollen .

soera

of twistende

valsch

ba

nia, letterl . zij

verbieden. en

struik struik

van

wier

vruchten de inlandsche kaarsen gemaakt

leggen (het misdrijf) valschelijk op hem.

worden .

Baboét, kleine pisangs zitten .

doet lilin, waskaars; b a doet kmi,

vliegjes

bewegen

iboen, de

zonder geluid voort te

brengen .

geschikt om heggen te maken. Baé, zoo noemt eene getrouwde vrouw de zusters van haar man , met dit woord

Babonoe, kalebas.

Baboo, foerin babo o , sterk schui men .

Baboras, tergezwel

ziekte

eene doet

ontstaan ,

die

een

een

zeekrab ?

et

groote

doornappelplaat, Mal .

vrouwelijke bekenden elkander

Baek , verkwisten . Baen, hoedi ba e n , hartvormige punt van den pisangbloemtros.

ken van garen of bindtouw ; b aèr fa

noe, zie fa no e.

Babottoek , een

riet

soort

in moe

rassen , men maakt er matten van .

hoe of wanneer iets

worden ;

Baes, bot. Bahaboer, = m a h a b o e r. Bahan, = a ha n .

Babotton, voorhoofd. Bada , aangeven moet

spreken aan .

Baèr, ba è r k a b as, een streng ma

7

Babottek, de , ketjoeboeng.

gedaan

inlandsche kaars zelf b a

Mal. kemîri; b a do et kaloko e , struik

Baboetik , baboetik lippen

die op rijpe

De

bada

ko na,

juist

aangeven; b ad a la ko na, niet

juist

aangeven ,

Bahoak , Mal. barang barang. Bain aan , zich verschuilen . Bainakka, e m

ba da

Bakka,

b a loro , wij bepalen (den tijd) naar de

afhakken ;

zon , schatten.

top

bepalen ;

a mi

Badaen , ambachtsman; b . a i , timmer man; b . bissi , smid . Badak,

kort;

a in bad a k , ( letterl .

korte beenen) klein van gestalte. Badalik, kleverig.

m a b . , gast.

jonge

boompjes

of planten

b a k k a tali dikin , den

van een jongen gebangpalm afhak ken ter verkrijging van palmsap . Bakkar, bakkar ba nesso en, in het

rijstblok

fijn

stampen ;

ba k k a r

ba t tar noe ra k , jonge djagong tot meel stampen ; aan, neerploffen b.v.

7

iemand die uit een boom valt ; b a k ka r ho ó a a n , doodvallen .

Baloebaloe, b.v. sia atoe lattan nik a r balo e balo e, zij moeten van

Bakkat, strandwortelboom .

weerszijden teruggeven .

Bakken, iets leggen of hangen zoodat

Baloe ... baloe, sommigen ...anderen b.v. baloe no'o ek balo e la no'

het aan weerszijden overhangt b.v. op een paard, op den schouder ; iemand b.v.

o e k,

een

niet .

zieke of gewonde op den schouder

dragen ; steun

aan, steunen op , kracht en

bij

iemand

vinden

b.v.

in

den

Bakmamoek , te vergeets.

nai

slaan ;

Bakoe,

den

ikoen ,

papaja

bee

bako e

een krokodil slaat met

staart ; bako e

cruz, een kruis

slaan ; afslaan b.v. vruchten ; spijkeren ; b a koe e m m a, iemand beboeten . Bakoe kran , een doornachtig gewas.

Balattar aan, bij of op korten afstand van elkaar zitten of liggen van een troepje menschen of dieren .

Balelar ikoen, kwispelstaarten . Balet, bedriegen , onrecht plegen ; so e

mo a t, op

de

valsch

tellen ;

ta balet

hoog onkruid met het kapmes halve

hoogte

afkappen ; hao e

seï makaho et a a n ketta balet ha o e,

ik

heb het nog druk, trek me

vormen .

Baloen , helft, half ; ida no baloen , anderhalf ; halve gulden . Ba ná , nu , terstond, onmiddellijk . Banahi , Mal. teripang.

vlag ;

landsche

b.

moetin ,

de

Por

tugeesche vlag. Bandoe , = bad oe. fehoek

slechte,

b.,

looze

aardappel . Baoer, regenboog. Bara, ophouden, blijven staan; b . ko e da,

het

paard

doen

stilstaan ;

bara

lai , wacht eerst. Baraboe, mattan bara boe, oogen die niet helder zien.

Barakat, ook bara kot, fo e o ek ba

niet van mijn werk af.

Bali, zorgen voor, toezicht houden op . Balik ,

elkaar genaaid worden om een kleed te

Banin ,

Balea , (Port.) walvisch .

balet,

weefsels die aan

twee

der

een

Bandera, vlag ; b . metan , de Neder

Bala, paddestoel .

ra

mai,

Baloe bá , aan de overzijde ; aan deze zijde.

Baloek , helft b.v. van een klappernoot,

oorlog.

nodi

sommigen willen , anderen willen

als, wanneer in de toekomst,

ra k a t, het haar is in de war ; Bare,

bare kaba s, reeds geverfde

vóór dat.

draden

in ai b a r'e, leggen om ze te stijven ; bare tais, waschgoed stijven

Balioen , bijl. Baliran , zwavel. Ballar, fôs

strooien ;

ka ron

koea k

ballar a a n ba da la n , als de

zak stuk is, wordt de rijst op den weg gestrooid .

Balo, een schelpdier. Baloe, gedeeltelijk , sommigen .

voor het strijken ; hodi ta a u b a re, met slik bestrijken, besmeren. Barebot,

niet volgens orde,

kaar ? lia bar e bot =

Barèdè,

door el

lia barek o .

(waarschijnlijk

van

' t Port.

aprender) leeren . Bareboet,

verward ,

dooreengegroeid

8

b.v. allerlei onkruid op en door elkaar van allerlei voorwerpen . Bareka , te gelijk, te samen ; b. e m m a,

menschen

dienst laten verrichten .

Bareko, gewoonlijk zegt men li a b . , met

velen

tegelijk praten , zoodat men

der

ziekte) ,

ba rekot , doorntakken die op en door

oud .

of

veiligen ;

om

ai

den weg te ver

een tuinmuurtje te be

bar e kot = ai

kre

kot.

wand

vormen ?

Bariïk,

foetoe

oeloen

halo

bariïk, het haar hoog en puntvormig binden , uitstekende punten op de hoeken van een strooien dak .

neersmakken ; — aan, b a k

Basin ,

naakt ; katoe was b. , stok

Baso ,

een

bestrijken

houten

bak om draad in

te verven . Busoe en lao basoe , draven . zeer ;

bôt

bas o ek, zeer

Basoer, afschuiven bedr. afnemen , b.v. de halster van het paard losmaken, b.v. vensterhaak. Bastidoeoan,

een kleedje voor kleine

kinderen .

Batakka, gulden.

Bariki , diepe kuil .

Barit,

of alleen de twee

groot .

hoog uitsteken ? in een punt

uitloopen ?

kunnen ophou

a a n.

Basoek,

Barenti, ( Port. parente ) familie.

niet

planken aan weerszijden van de deur ?

Barekot, waarschijnlijk synoniem met b a r a kat en bare ho et , a i taran

zijn gelegd om

urine

schen de bamboe of bebak , die hiermee den

ka r

elkaar

de

den ; — Sula , planken hier en daar tus

Basak ,

niemand goed kan verstaan .

sperren

ai k na na er ; basa tais (eene

b.v.

met

verf ;

b.

Batane,

onder

een

boom

of in een

lima n ba ri , door er langs te strijken

tijdelijk opgezet huis verblijf houden , zoo

de handen aan den paal afvegen .

als b.v. de gasten bij een begrafenisfeest.

Baritik, bijna rijp, van sina's appelen, pompelmoezen , pompoenen . Baroek ,

Battak, dijkje, terras van een sawah ;

lui , vermoeid ; isin b. een

weinig ongesteld ,

vermoeid ; neon b . ,

traaggezind

gewone

( het

Batta, zoomen , een half pikoel .

woord

b. w e , water afdammen ; battak oda mattan , de deur versperren .

voor

Battar, djagong, maïs ; b . rai mara,

Barontoe, ( van het Portug . prompto)

droog djagongveld ; b . we , nat djagong veld . Soorten : b . lai , b . la ko e, b .

vermoeid is kole) .

wai,

klaar, gereed Barti,

eene zaak

meedeelen aan den

radja , aan de hoofden.

Basaloe, niet met de anderen meedoen

Bau

b.

ai na roek , zie boek a s .

wèn,

diepte

waar het zeewater

bij eb blijft staan. Bè, doch , maar. voortteelen,

voortplanten.

in het volbrengen van een bevel , in het

Bea ,

uitvoeren van een werk.

Beat, aanhoudende regen .

Basa, met de vlakke hand slaan , een klap geven ; bas a

lima n , in de han

den klappen, in het duister tasten ; s a è basa

ai ,

in een boom klimmen zon

zich

Bebak , bladsteel van den gebangpalm , die

veel

wordt gebruikt om pagars en

omwandingen te maken . Bebe, eend .

9

Bebos, zacht wrijven , bestrijken.

grootmoeder ;

grootvader,

Bee,

licht met iets

kala

bee

toe was, grootvader ;

bee en

lichaam doet pijn; ko eda la bele nia, het paard kan hem niet dragen ; alles ;

a mi hola

alles ;

sia

bele ,

nemen

a mi, zij kun

belle

la

wij

bee ka k o e, overgrootvader,overgroot

nen ons niet aan ; allen , allemaal ; sia

moeder ; bee oe boe ? voorouders ; bee

la o bele,

voorouders , grootouders ; bee

de

sia,

tiloen bella r, een spook met breede

allen zijn gegaan , zij zijn

allemaal gegaan ; sia tollo e belle, alle drie ; –

bele , allen gezamenlijk.

Bellak , borstplaat.

ooren ; a bee sian een zeer veelvuldig gebezigde uitroep . Bee, om te ; komt voor in de betee-

Bellan, iemands partij houden in den oorlog, in het spel ; aa mi mi ro e'w a

kenis van „ opdat”.

bellan

Bee atoe, om te .

liso e 0, wij beiden strijden

niatoer bee beeïk ,

samen tegen u ; roo bella n , de zij wanden van een vaartuig, de zijden

hij zit zonder aan iets te denken, zonder

van een paard , karbouw ; oem a b . , de

iets te merken , hij zit te droomen .

twee

Bee berik,

Beeīk, dom , onwetend , gevoelloos van

van een huis ; zie

zijden

k a r a s.

Bellar, breed .

ledematen, lam .

Beežu , tienduizend .

Belo ,

Bee lioe rai, krokodil ( men gebruikt steeds n ai bee ) .

kleinkind ;

Been ,

langere

to o

o an

t)

likken

( vandaar

babelon,

tong) .

rai mara, een soort

Beloe, vriend ; hagelis .

been , van geslacht tot geslacht ; been

Benar, dwalen , ook la o ben a r.

oan sia, kleinkinderen , afstammelingen;

Benek , oeloen benek , hoofd met

groot, dik , aanzienlijk ; lia n been , krachtige

weinig haren .

stem , krachtig zwaar geluid ,

Beni ain , schoen , slof.

Bee ottoe , masker.

Beo, brij, pap.

Beja, (Mal .) belasting .

Reon , tassa k be on , goed rijp.

Beko,

Beor, overrijp , bijna rot.

nai nian lia emma ida

la bele bek o , de uitspraak van den koning kan niemand wijzigen ; verbeteren

als

juist

men

vertelt ;

verkeerd

spreekt of niet

beko

kari ra i , den

aangebrachten grond uiteendoen om terrein

gelijk

te

maken ?

het

eene vrucht

b.

Berá, wellicht. Beran, macht, gezag, kracht , machtig, krachtig ; ha o e ,

of

we, water afleiden, even

verplaatsen , wenden . Bele, kunnen , isin m oras

ben , van iemand of iets houden .

nia kaan beran latta

zijn

gezag drukt mij neer ; fô

beran, flink met kracht aanpakken een

(Mal. djamboe hoetan ). Bekoe, hondeval . Bekoes,

Bêr, verlangen , wenschen , graag heb

ander

aanpakken

mogen ,

geheel ,

bele,

het

b.v.

geheele

werk ;

ita



beran

a i

naklotti lailais, als wij het flink

als

valt

de

boom

gauw ;

ook

uitroep fô beran ! pakt het flink

aan ! hao e k a a n

beran la na, ik

10

ben

niet sterk genoeg voor, ik kan

er

het niet.

eto e

Berdoea,

( Portug.

perdão) neem me

niet kwalijk , excuseer .

Bikan, bord ; b . o an , schoteltje ; etoe , rijstveld of djagongveld van den radja.

Berlikoe , een vogel. Boro,

boom een

vlerkprauw

of bamboe

goot

Bikoe , Mal . pikoel.

van een uitgehol

vervaardigd,

boomstam

den

e mm a ma te, rijst offeren

b a

aan een doode .

om

die

het

dienst

doet

als

verder

water

Bioon ,

speeltol; b . sorro lou , die

in een punt uitloopt, b . m a h

a i , van

onderen afgeplat.

Bèt, een palmsoort tot de vederpalmen behoorend . Bette, titel voor vrouwen en meisjes van stand.

kort ;

Bilan , veel handel drijven ? met han delen veel verdienen ?

te

brengen . Bessa, kanon .

Bettek,

Bllak , dikwijls.

uitgeholde

ain

bettek ,

korte

Biroe , lichtblauw ; ai biro e, stukje boomwortel

dat

zij

als amulet in den

oorlog bij zich dragen.

Birces, lorretje ; hodi lilin bi bi roes k a b a s, draad met was bestrijken ; b . saso e ka t, aan den knevel draaien .

beenen , klein van gestalte.

Bissi, ijzer ; halo b ., oorlog voeren ;

Beti, emma gintié w nalo sian

staal ; b . bada en , gereed

a s o e,

dala n sia beti a mi, als de heide

b.

nen hun pomali maken , houden zij ons

schap ;

er buiten ; emma narik beti a a n ,

vuurslag ; – talik , ijzeren ketting.

staan

zij

afzonderlijk

b.v.

grooten

en

Bissik,

spijker ;

bakoe,

b.

echt,

eigenlijk,

zelf ;

nain

nian lalatt a k

lale

te

h aï,

b.

kleinen ; beti ka ba s, katoen zuiveren

bissik

door middel van de » kabeti " . b org Bi , bin , oudere zuster.

deï , ' t is niet de persoon zelf, ' t is zijn beeld slechts ; nia na tado e a a n

Biar, goed , het zij zoo . Bibi, geit ; bibi mala è, schaap ;

hij

echte ,

zijne

hor a k bibi matten, val lende ziekte ; - roese , hert ; - soesoen ,

ba

kern van

wij

matten,

nog

heel

pinang Bdak ,

jong,

nog

zonder

Blit, met de toppen der vingers nemen , tabak,

een

weinig

rijst

of

vleesch ор die wijze nemen om te offe ren ; hoesi ba

in

zijne

eigenlijke gedaante ; o

ga jij zelf ; a mi haré deï, la haré bissik,

bissik,

lalatta k zien

alleen de afbeelding, wij zien

n è ë a mi la d a än a mi ha bissik

·Biï. op de teenen staan ; la o b . , op kooi , hinken . de teenen loopen ;

rijst,

in

zich

niet het eigenlijke voorwerp ; bissik dei , zoo maar , zonder meer ; ai foean

mattan bida k , blind .

Bidoe, dansen .

b.v.

vertoonde

bissik ,

ko na , sia biït na än

sia n kila t, als zij raak schieten,

offeren zij vleesch aan hun geweer ; biït

deï,

die

vruchten

eten

die

zoo

wezenlijk

koken wij niet, wij

maar ;

raken ,

ko na

bissik ,

grenzen

vlak

aan ;

halo kona bissik , zet het er vlak tegen aan , laat het er aan raken . Bissoek, wenden , even verplaatsen ; b .

we ,

water

afleiden ;

b.

ko e da,

paar wenden ; b . a a n , op zij gaan .

het

11

Bit,

sterk

van menschen en dieren ;

( den

dief die de pisangs gestolen had)

serewiso e bit, hard werken ; nia

geplant ;

sia

nalo

o ema bodik

na b . , hij is een goede eter ; nia sa è

toewa n , zij maken een huis voor mijn

ai b . , hij kan goed boomen klimmen ; loro falin sin nalo biti bit,

heer, of sia nalo bodik oem a b a toe wan , deze laatste wijze van spre

in de oostmoeson maken ze druk matten .

ken is meer gebruikelijk, soms heeft het

Biti, mat ; b . kloe ni , mat en kus

eene heel andere beteekenis ; welke ? b.v. nia nalo lia bodik in a a ma,

sen ; hasai biti kloeni , zie ha sai;

biti

hij haalt streken uit .... ? der ouders

kapmes waar bloed aan kleeft ? rai b .

( de ouders moeten er voor betalen ) ten koste van ?

kloeni , wat als bewijs dient voor schuld ? b.v. het gestolen geld , een

Boè , draaien zooals een tol .

k. , zoo'n bewijs geven ? Biti rái, loods waarin zij rijst trappen .

Bitoek, opnemen ?

b.

ba

in

het

neon , hart

in

het hart

bewaren ? bi

to ek k r a u = litoek k r a u.

een

soort

uitslag die

iemand ziek te maken of te dooden. hevige

jeuk veroorzaakt. Boas, isin b . , dik van menschen en

Bobar, een touw of lint om iets win den.

b . emma,

Boeas,

even

Bobi, naakt, vliegende mier.

van gewonen stand, de

onderdanen van een radja. Böbök, ketta b . nia, laat hem met

gerieve van , voor ; a mi

bewegen , zich even be

to ð

rohan ,

zij

hebben

slechts onvolledig geleerd, zij wilden niet k eller nia tot het einde ;

kistje

bo e as tia ná, het sigaren

dat

hij

reeds

gedeeltelijk

heeft

opgerookt . Boeat, ding, goed , zelfstnw .; dient als

stopwoord

rust.

ten

bijeen

leeren

nemo e

gende mier. man

menschen

wegen , onvolledig, gedeeltelijk ; sia na norin bo e as deï la no'oek hanorin

Bobik , hoorn om op te blazen , vlie

Bodik,

Boear,

doen komen.

dieren .

Boboe ,

even voor hij met draaien ophoudt. Boean , toovenaar, heks , man of vrouw die verdacht wordt door toovermiddelen

Blaar, in de war, verbijsterd. Boan, een tuintje bij het huis. Boar,

Bocaleloe, draaien zooals een vaartuig vóór het anker vast zit, zooals een tol

wanneer ze het juiste woord

niet terstond weten .

faän b o dik , wij verkoopen het voor

Boeboe, gezwollen , gezwel.

(een ander), de persoon ten gerieve van

Booboen ,

nog een weinig klam ; ge

wien de handeling geschiedt,wordtdikwijls niet uitgedrukt, b.v. h a'o e la ke od a

woonlijk zegt men ma r a boebo e n . Boeboer, boom met witte bast (een

la dia k o lake bodik , ik kan de deur niet openen , open gij ze

soort eucalyptus ). plagen ; Boehóer,

ketta

(voor mij ); soms toch ook wel b.v. toe

bo e bó er malo e ,

gooit elkaar niet

wan la ko eda bodik nia, mijn heer heeft ze (pisangs) niet voor hem

plaagsgewijs, telkens ? zonder rede, doel loos ? toe wan tau nia a in nia

mattan

toed a

12

kore

bo e bó er, mijnheer heeft zijn

voet verbonden , hij maakt het telkens ? zonder rede ? los. Boedi, bo edi kánek wèn , de etter

Boedoe , toespijs bij de rijst . Boedoet, kort, van gras, van boomen . Boei titi, kikkervischje . karbouw ;

b.v.

woest

kwaad ,

(als

men

een

maat

meegeeft) hiermee gelijk ; passen van klee dingstukken ; no boeli , het (bandje) past ; kasso no bo eli ain , de

schoenen passen .

uit een wond persen ; ook boeti .

Boeis,

no nè ë bo eli

Boelik , alleen , slechts ; boelik nè ë de ï, alleen dit slechts. Boenak, een soort groente. lalarit, Boenak manoe

hanekam

tassi b . , de zee is onstuimig. Boek , garnaal.

(bloem ).

Boeka, zoeken. B. d alan, pomali maken om de oorzaak van iemands ziekte

Boeni , oeloen b . , ongedekt hoofd ; zonder hoofddoek .

te

kennen ;

neon ,

Boenan , beschimmeld .

b . ibo e, twist zoeken ; b .

nog

met

hartzeer

denken by.

Boeoen , b. rai en b, rai foekoen , rijst

strooien

op

een

steen of bij een

aan de ouders die dood of afwezig zijn,

grooten boom ; of ook geld afschrappen

hartzeer hebben ; op middelen zinnen om

en dit afschrapsel met pinangschijfjes in

in een beteren toestand te komen ; e m

een

ma

steen of bij een grooten boom neerleggen

la

seloek boeka

nalo dia k nia, nia neon

ona,

als

andere

menschen hem (bv . een wees) goed be handelen ,

geen hartzeer meer , dan zint hij niet meer op midde

len ,

dan

heeft hij

b . renek , zich door eigen

enz.;

ai

naro ek,

een soort djagong met zeer lange sten gels en veel kleinere korrels dan de

gezwollenheid

nakoli,

der handen en voeten , soms ook van het

gelaat ( een dood) . Boela, bo ela

teeken van den naderenden

saè,

zijn

gek ;

nia

waanzin

k a a n

komt op ;

die geen sporen heeft.

Boeoen , bot . Boeoet, stomp, van een lichaamsdeel. Boer , b . ha a n , eten klaar maken .

ger ?

had at gỉntiw bo e r a n a de

heidensche gewoonte laten varen ? Boeraê, leven van hanen en kippen. dicht

van

bladeren

haren ;

emma lia n boer a s , iemand die zeer

druk praat. Boeroek , beschimmeld .

voltallig,

voldoende ;

ko ed a

redig van de vracht ; even ; bôt b . , even overeenkomend

der orde , op en door elkaar leggen . Boesa, kat ;

lawak , groote spin .

Boetak , trappen op , klutsen , kloppen, b.v. een ei ; b . rai , den vrede in een land

no bo eli na ha, de paarden zijn even

groot,

geluk te hebben op de jacht of in

Boeroen , ta u boeroen deï, zon boelak,

mano e deloen boela k , een haan

Boeli,

en dan op een

den oorlog.

Boeras,

gewone djagong. Boekoera'ak

wikkelen

Boera , iets niet meer doen zooals vroe

schuld armoede op den hals halen . Boekas, = battar

om

sirihblad

met

gelijk

b.v.

verstoren b.v. door herhaalde diefstallen. Boetan, knoop , dichtknoopen ; te ver geefs b.v. ergens heengaan. Boetar, bedriegen, onrechtvaardig be

13 handelen b.v. door te zware boete op te

Bolas,

om

taschjes

leggen. Boeti, betasten , voelen b.v. eene vrucht of ze rijp is, kneden b.v. klei, was ; b . boetseeren ; b . karleti ,

ha hilas,

riem

van karbouwenhuid met schietvoorraad in te doen.

Bole, katrol . tassi

Boli ,

ma r a boli , tusschen

eb en vloed .

den trekker drukken en dus het geweer

Boloe, roepen, noemen .

afschieten ; b. ro è, iets door aan te pak

Beloe doeni, a ma b . d . en in a b . d .

ken breken ; -- lima of liman, armband. Boetoek, hoop , stapel ; hare b . , sta pel rijstschoven

opstapelen , op iemand

schuld van iets laden, eene zaak op

de

iemand laden om die te beslissen ,

Boewa, pinang ;

die een kind aanneemt. Bolor, dicht bijeen b.v. puistjes ; ket ta ko e da bolor, plant (de djagong) niet te dicht bijeen .

Bôn , lia n b . , heesch .

fatoe, oude harde

Bonoen , geleding,

het tusschen twee

knoopen vervatte gedeelte b.v. van bam

pinangnoot.

boes , van beenderen .

Boïs, uitknijpen .

Bôk, niet stil zijn, zijne aanwezigheid

Boo, opstapelen , de schuld op iemand

in huis doen blijken daar b.v. te praten ,

laden,

te kuchen , zich te bewegen , leven maken

die te beslissen (synoniem met bo eto ek ).

met iets.

Bokar, dik b.v. pisang, draad, letters ; grof, b.v. zand , hagel . Bokir , wringen, verwringen , loswrin

hadi

halo

zaak

op iemand laden om

Bo'oen, kwast in hout ; halo b . b a

Bokaè, eten voor onderweg. Bokan , nog zeer jong, van dieren .

gen ;

eene

liman

k oë k,

bokir

tali

met de (gebonden ) han

den het touw wringen , ruim maken ; a i nabit nia a in nia bokir a in 1 a

malo e , elkaar vergelden door dezelfde boete of rente van iemand te eischen als deze vroeger geëischt had , elkander we

derkeerig bestelen . Booi, kiezen, keuze ; nia ka a n booi do e o ek, zijn bolle wangen .

eigen

keuze :

booi ,

Bora, regenscherm van een gebangblad . Boran , ook naän b . het spek ; nog

b a, een hout hield zijn voet geklemd , wrong den voet, het ging niet, het lukte niet ; bokir a a n , zich wringen ;

niet gesmolten vet, staat tegenover na än isin , het eigenlijke vleesch .

masik bokir a a n la ba bodik , afschoon hij (b.v. een hond die vast ligt)

gebangblad om b.v. zout in te doen . Boroes , er door heen ; hoesi b . er

zich wringt, het gelukt niet.

door heen schieten ; las bar o es, dóór

hij

Bokoer, dieren ;

vet,

fahi

dik nia

van

Borat, onhandig , dom , een gevouwen

menschen en

loopen ;so na b ., doorsteken ; d alan b . ,

boko er,

de weg loopt door, er is geen afsluiting.

ka a n

het vet van het varken , het spek.

Boron, = boss ok ; fa é boron ,

Bokon, nat, vochtig.

uitdeelen , zonder te letten of er genoeg

Bolan, katoe was b . , een oude man

is, of allen krijgen.

wiens tanden allen zijn uitgevallen ; ferik b. , een oude vrouw enz ,

Borro biso e,

bisoe, alle

na r a n

landstreken ;

rai borro brinoe,

kerati

14

zijn ; - foesoe, schroef.

wijtend) zeer b.v. lea r b ô t, zeer veel;

Borta nola , schietgat .

k row

Borteoek, kleine sprinkhaan .

zeer krachtig.

Bortoedoe, kad eli b . , tooverring.

en

Bossa ,

toos

stelt gij u gelijk ? (ver

waarmee

wat)

fiar, twisten , oneenig

kruithoorntje ;

beran

b ô t,

een karbouw is

Bottes, nat.

zeer

b. ,

ain

Botti,

bossa, een reeds

gezwollen

dik

vroeger aangelegde tuin , staat tegenover toos rai foo ; bossa ai, het spint

beenen, elephantiasis . Bottoe, kraken van een tak, van de

afhakken .

gewrichten ; het geluid van een lampeglas

van een boom

dat

ossan, half afgedragen van kleeren ; van een doode als bij geen lucht meer van zich afgeeft.

be e, hij is ongerust omtrent zijn (zieken)

Bossir, los maken, b.v. een knoop , het haakje

hiroes b . , beangst, on

springt ;

gerust zijn ; hiroes b . , b a nia k a a n

grootvader.

van een oog ; uit de hand laten

Bottoen ,

Montglippen.

battar

b.,

geroosterde

djagong.

Bottoes, ontmoeten , samenvallen met

Bossoe, verzadigd.

Bossok, liegen , bedriegen , veinzen ; ria ta nis boss ok, hij huilt ge

( van gebeurtenissen ); bottoes nola, passen van kleeren ; farae b .; nola

veinsd ; nia moras b .; hij houdt zich

nain , het baadje past aan het lijf.

te

b.,

eventjes

voor

goed ;

vastspijkeren, fetto ,

b.

Bottok,

nog niet een meisje

elkaar

gaan

van

blaar

door branden, blaasje

zooals bij pokkenlijders.

verleiden .

Brekoe, vastslaan, stevig vastbinden ;

Bôt, groot, aanzienlijk, dik , volwassen ; samea b. , a nin

uit

menschen b.v. na een feest.

ontvluchten ; eventjes ; b a ko e

hen

koeri,

Botto

ziek ; a mi h alai b . sia, wij veinsden

b.,

dikke

slang ; oeda n b . ,

hodi

hevige regen, wind ; o bôt

noeoe nè ë bè ? (letterl .

ai ka ko es a n , hodi bissi

ba ko e brekoe , met een houten pen , met een spijker vast maken.

gij groot als

Butelik, slokdarm van sommige dieren.

D

Daan,

hoedi

da a n , kamvormig

onderdeel van een pisangtros. Daän , vruchten, tein . Daar, getal

koken

bedr. van aardappelen ,

djagong,

zie

tien

borden ; borden

ro e wa

nasso e

en

nè ë

op

denzelfden

a mi

tijd ; ai

ko e d a, daar die

twee boomen hebben wij op denzelfden tijd geplant. Dabak, plat, b.v. een zakje.

toereikend ,

genoeg

voor

het

personen , b.v. voor tien personen

Baban , hare daba n , looze rijst. Dada, trekken , ook fig. overhalen tot

15

iets ; dada

a an

ken worden ;

da da bis si , ten oorlog

gaan ;

m a

e m

ba , tot iets getrok-

dada oeloen , vooropgaan ; mate da da ba ain dei

( letterl. de dooden trekken ( de levenden ) de beenen ) het sterven houdt

maar aan

niet op ; dada ibo e, een langwerpig metalen voorwerp dat zij tegen den mond houden en waar zij aan trekken om het geluid

te doen voortbrengen ; fitoen

da da a a n, eene ster verschiet. Duduar, te da d a a r, draaien,

samen ,

dada a r,

twee

tollen ;

met

sia ta m a

zij gingen te gelijk binnen .

Dadain, da da in na ä n , vleesch in smalle

reepen

snijden

om

daarna

Dadoer, blok ( strafwerktuig ), in het blok sluiten , door middel van een bam

boe iemand vastleggen. Dadoeroes , a nin d . , wervelwind .

te

battar

Dadoes,

d . , afgepelde dja

gongklos. Dadokko,

rijst

in

de

wan heen en

weer schudden, ziften ; da dok ko a een

te gelijk , mate

zij houden te gelijk op

van

dado ela bele, ( van een pagar) hee lemaal rondom (het erf) maken .

kind op den arm in slaap wiegen .

Dadooi , iets van een ander zoek maken , ongevraagd wegnemen . Daèr, kleverig Daet, besmetten , van ziekte ; overslaan

op, van brand . Dahoer,

feest,

druk,

veel ; horri

drogen .

fonin em ma noesi dahoer lolos ,

Dadak , terik dada k , voortzeggen, verder vertellen.

ten ,

Dadeïk aan , druppelen enz .

van nacht hebben ze zeer veel, gescho zeer druk geschoten ; sia sooi

da hoer, zij zijn druk aan het oogsten ;

Dadi, geschieden , gebeuren, beteekent soms, dus,bijgevolg ; dadi noeo e nèë , derhalve, bijgevolg , zoo gebeurde het dat ; la da di , het gebeurde niet, het is niet

ko e da dadinis , manen

Dadinis,

van een paard ; k a ka è da dinis , kuif den

zamenlijk b.v. zingen . Dai, vischnet. Dais, verschalken, door valsche praat jes

gebeurd .

van

dahoer, allemaal te gelijk, allen ge

kaketoe ;

na än

dadinis,

vinnen van een visch.

meetroonen b.v. een misdadiger om

hem te pakken . Daka, voor iets of iemand zorgen , iets bewaken ,

verzorgen ,

da ka mota,

op iets passen ; voor de rivier zitten te

Dadir , klok, schel .

wachten tot ze doorwaadbaar is ; toewa n

Dadó, bassen van een hond .

da ka e mi ka ? moet mijnheer op julie wachten .

Dadoe, dobbelsteen .

Dadoè aan , la o dado è a a n , traag

Daka rai ,

de bewakers van het huis

gaan . Dedoela, rondschudden van rijst in de

van den radja.

wan bij het ziften ; da do ela ta kan ,

ze op tokkelen .

sirihbladeren tot pakjes rollen ; mano e semo een

dado ela, de vogels vliegen in

kring ;

semo dadoela o ema,

in een kring om het huis vliegen ; halo

Dakadó, bamboekoker met snaren waar

Dakadór, laadstok . Dakoe , met de hand of met een voor werp b.v. een klapperdop jets opgooien b.v. aarde , water op jonge plantjes.

16

Dala , keer, maal; dala hira ? hoe veel

keer ? da la

gelijk ;

ida,

ta ma

sia

keer,

een

dala

te

i da, zij

eene einde tot het

het

van

Dassak ,

andere ; r ai nè ë fe han das sa k dat terrein

is

van het begin tot het einde

gingen te gelijk binnen ; mano e dala,

vlak ; a i bot d. , een boom die over zijne

een kip met zwarte en witte veeren .

geheele lengte dik is.

Dalan, weg ; bijgeloovige praktijken om de oorzaak eener ziekte ор te sporen ;

dalan

ko eda

kottoek ,

een pad

tusschen twee hellingen .

Dassi, radja. Dassin , weegschaal ;

overlangsche

rij

be

lasting. Dato, man van stand, hoofd .

Dalas, dalas tollo e, drie genera ties,

mattan ,

van een

korrels

Dato foekoen , hoofd van een » foekoen " . afdamming

steenen

Datti,

om

visch

te vangen .

djagongklos. Dale , verhalen , praten , verhaal .

Daudáu ,

Damboea , pompelmoes. Dame, vrede.

Daudáu tõó ,

tot, tot aan , totdat.

Damoen ,

noe

damoen, het

ge

raspte en daarna uitgeperste vleesch van de kokosnoot.

dan at taa n malo e, heel

dicht bij elkaar staan of zitten . Darak,

bij het vuur houden b.v. een

kleed om

bekend

Daran, mano e dar a n k noeo e k , vogel

maakt

een

nest ;

boe wa

een

Dean ,

gelijk ; overal ? van alle kan

n a k1a m a t ; (d a r

daran

fit 0 en

m ô

deï,

zie

gevlochten zakje om kogels in

Dassa, vegen ; dass a kolo en , den van

Dedor, dedor li ma n , de hand snel

Deha>, de ha ha é , hoog gras met de handen uit elkaar doen als men er door

heen loopt. Dei deïbissi h a î, het staal over den

het

vorig jaar

strijken ;

vuursteen

Dei,

dit

te doen .

tuin

verwijtingen

deï karris

h a ï, een lucifer aanstrijken.

al , van alle kanten . Dari,

kijven ,

Dedes, terik en lia dedes , vlug

d a ra n

a) d e ï de sterren schitteren over

wie gestolen heeft,

Deboe, poel , buffelwed, vijver.

bewegen .

te

b.v.

oorlog zal gedood worden.

bekijven ,

komen ; sia noeso e da r a n d e ï (ot misschien dára dei ) zij vragen alle

nakla mat

het verborgene

die

doen , berispen .

spreken .

ten ;

en foïn da u dá

se zie la en sei. Daun, 1 Daun, naald .

da r a n , lat van pinang ; met velen te gelijk, allen te gelijk b.v. iets vragen,

maal

man

maakt

wie in den Dauk ,

te drogen ; dar a k battar ,

djagongklossen bij het vuur plaatsen .

een

da u d á un

u n , zoo even , pas geleden .

Dauk ,

Danak, e mm a da n a k , een suffert, een sul . Danat,

o hin

terstond ;

onmiddellijk ,

Daudáum ,

van onkruid

zuiveren om er opnieuw te planten.

kleine maar doe

slechts ,

slechts ; wond

maar, toch ; ne ë dei,

ka nek

oan

slechts ;

hanono

afwachten ;

masik

de ï, een dei,

hao e ba

nia nalo dež , ofschoon ik het

17

verboden heb doet hij het toch ; lo ekoe d e ï, toch maar.

oranjeappel; derok massin , limoen. Dersaan, overgaan door geboorte ?

Dekoe, kloppen, tikken ; o da ma t tan

deko e

a a n , eene (openstaande)

deur klapt. Dekor,

Dia, vogelstrik, vogelknip , muizenval; dia

fafetik,

vogelknip

met

een

bamboetakje dat veert. iets

heen

en weer bewegen

goed , gelukkig,

Diak ,

deugd

zoodat er tevens geluid ontstaat ; dekor

zaam ,

da dir, schellen .

hooren, gaarne ; haré dia k , iets gaarne

Dele, eene plant met eetbare witte pitten ; dele foea n , de pit ; ma t

zien , iemand genegen zijn ; h a dia k , gaarne eten , goed smaken. Komt ook

tan dele, blind . Dele bottoe , hagel ( bevrozen regen) .

voor

in

b.v.

nia

uitkomen ;

Delo , met

delo

de oogen

mattan , geven ?

een

wenk

aankijken ? ter

zijde kijken.

mooi, in orde, naar be

beteekenis

van

kunnen ,

sai

dia k ,

hij

kan

er

nia

sa è

diak ,

hij

de

boomen

ai

klimmen ;

nia

gai la

dia k , hij kan er niet uitkomen ; halo -

hanespoor .

Delorn,

kan

schoon ,

braaf,

noeoenè ë

la

diak,

zoo

te

doen

Delon, merg in beenderen.

betaamt niet ; to ewan da k a a mila

Demit, puistjes op het gelaat. persen ; met beide handen Deoet ,

diak,

het betaamt

niet dat mijnheer

op ons wacht op ons moet wachten).

drukken zooals bij het wasschen van goed ;

Didin, een wand of omwanding maken ;

deo et kabas, draad in verfstof doopen

vandaar beschutten , beschermen , bedek

en kneden om hem de verlangde kleur te doen aannemen ; deo et ho o h a i,

ken ; a mi didin e mi , wij beschutten u ; nia na rai a a n bosso k hodi

vuur met een blad of iets anders uitslaan.

didin

maran deos , pinang. visch, b.v. Deos,

Dere,

goed droog,

dere tih a r, met de handen

Deren,

met

een

iets

lang

voorwerp

schuin

Diïn,

deroes aan

ba maloe ,

kanten van

Dikin, top van een berg, huis ; id a dikin id a ba hoen , een boven

een

ai

scherpe

de

Dik , een boom met vuurroode bloemen,

den rug tegen aan leunen ; schuin

deroes ne a n , knarsetan

rand ;

een balk .

ba

staan b.v. een boom , een paal .

den ;

valsch om zijn misslag te bedekken.

doen leunen ; deren aan ,

Deroes,

k a a n sala, hij zweert

Diï, wesp .

trommelen zooals de vrouwen doen hij het dansen ( zie likoe ra i).

tegen

nia

onder

teekenis

komt

soms

voor in de be

van einde in tegenstelling van

» hoen" begin b.v. dale nè ë no ho en deï,

dikin la no, dat verhaal heeft

de takken schuren over elkaar ; ka nok

alleen een begin, het heeft geen einde ;

kar

tali

deroes ,

eene inlandsche afslui

ting die draait als eene deur. Derok , algemeene naam voor vruchten die tot de citroen- en oranjeappelsoorten behooren ;

de rok sina, kleine zoete

dikin ,

gebangpalm ;

nog dicht blad van den tassi dikin mai na,

opkomen van den vloed ; - lain , de boven ste top Dikis,

band

met

witte

schelpjes of

18

knoopjes

Dikoer, hoorn ; k r a u diko er, buf

isin

of

do eat

soera,

bibi roes a diko e

soera, een hert wiens horens nog geen

een slang. Doeboen , gewoonlijk ; haïdoeboen , rook ; hoedi doeboen = hoedi ba en, zie ba e n .

zijtakken hebben .

Doeboes , stomp, afgestompt.

fatoe, eene eetbare

papaja ;

Dila,

do eat

a a n , zich kronkelend voortbewegen van

felhoorn . Dikoe

Doeat,

over den schouder

die

bezet,

wordt gedragen .

ronde vrucht met groene schil.

duwen, voortduwen ; iemand

Doedoe , gelasten

om

b.v. iets te gaan halen of

Diman, lans .

wegbrengen ;

Din looi, te veel ontzien .

de doodkist van den radja dragen .

Dioe, o ’n è ë dioè resik , wat ben ji

toch

hardhoorig

(verwijtend

roomala e,

Doedoek, zwam op den bast van den

Dinoe, voorspellen dat iets slecht zal afloopen, onheil toewenschen ?

doedoe

arengpalm , maken .

tegen

wordt gebruikt om vuur te

Doedoen , gewoonlijk ai doedoen , het

wil ).

eigenlijke hout zonder spint.

Dioek ,

gewoonlijk

doof,

zegt

men

Doehali , la o do e hali , rondom iets loopen ; om iemand heen blijven loopen, b.v. met het plan om hem iets te

Dir, niet erg pijnlijk meer. Dirak, glanzen .

battar

diro em á,

een

rust

Doan, een soort reiger ; zich uitstrek ken

naar :

karbouw

krau doan ai tahan ,

ook

blad ;

strekt

do a n

vragen . Doehoer, d . k o ed a, het paard geen

bosje jonge djagong. Diroen, groote tor.

een

van een boom , het

Doehaen, gezwel aan de lies .

tiloen dioek .

Diroemá ,

harde

gedeelte

iemand die naar een bevel niet hooren

zich uit naar een a a n,

b.v.

d . e m m a . de menschen

lang laten doorwerken ; d. a a n , zonder ophouden doorwerken ; ontspringen van bronnen , rivieren .

em ma

doa n a a n , een mensch strekt zich uit

gunnen ;

Doeïr,

voortwentelen ,

Doek,

om b.v. iets te grijpen .

terik

doek , stotteren .

Doek , met voor- en achterpooten aan

Dobar, indompelen . Dobbo, verbergen, wegsteken ; dob bo

een

stok

vastbinden,

b.v.

fehoek ba ahoe ka dessa n , aard

d õe k

appelen

een stok of tak hangen .

sa è

a i,

in

de

asch

leggen ; dobbo

een langen stok in de hoogte

steken om b.v. een nest aan te wijzen ? Dodan, medelijden hebben. Dodar,

uitdoen ,

b.v. een steen

voortrollen b.v. een ton ; doeïr atis.

uitstorten, b.v. zout

of rijst uit een bamboe. Dodok , verrot, vergaan . Doe, lasteren , belasteren .

een varken ;

a a n , met handen en voeten aan

Doeka , met den voet iets verschuiven ; d.

menon ,

de

afspraak

verschuiven ;

d . a a n , zich even verplaatsen . Doekoer, sluiten der oogen , ook mattan

slapen ,

doek o er ; do ek oer

mattan ba malo e, elkaar een wenk

met de oogen geven.

19

Doelak , groote schelp die ook als voe

rusten

derbak gebruikt wordt. Doelas, iets ronddraaien .

reeds

tusschen duim en vinger iets

ronddraaien .

b.v. door veelvuldige

lastig,

Dokko,

grond

den

schudden

iets

staat,

b.v.

wat op of in

een

boom , een

Doeloer, kameraad, goede bekende .

tafel ; dok ko ai foea n , vruchten af

Doemar,

schudden , ziften, bevreesd zijn voor oorlog, voor den vijand; Aitoon dok ko ba

Doën ,

bespotten, ironisch spreken .

een

droogrek om de geverfde

draden op te hangen .

Doenoes,

een bundeltje,

dat

bosje,

b.v.

kralen .

Doeoek , eigen, b.v. nia kaan sala doeo ek, zijn foean

ai

vruchten kanek

eigen schuld, van zelf ; do e o ek, de

mono e

van

zijn

do e o ek,

van

zelf ontstaan

fa è

doeo ek ,

zelt eene

is ;

zij

afgevallen ; wond die

zelf e zelf :: sia sia le lee

zullen

het

zelt

verdeelen ; o booi do e o e k, kies zelf ; de

beteekenis

van ,,zelf" wordt het

dikwijls met ,,nain " verbonden, b.v. ha o e

de

lui

Dolin , iemand herhaaldelijk gaan roe pen, herhaaldelijk naar iemand toegaan om hem

b.v. te manen, het iemand las

tig maken , voortdurend nazetten , afmat ten

b.v.

zich

geschenke geven ; toer doeoek , ledig zitten ;

Petius

ida

do eo ek ,

een

een

karbouw ;

afmatten,

dolin

a a n,

zich geen rust gunnen .

Doman , bril. Domo laka, lichtvlieg .

afleggen .

mai doeo ek ,

Lamaknen hen zullen

in huis leggen (nog niet begraven ).

iemand

hao e

van

Dole, neerleggen van een lang voor werp ; dole em ma mate, een doode

kore

ik kom zonder rede , zonder eigenlijk doel , ik kom 200 maar ; fô do e o ek, ten

Aitoon , is bevreesd

beoorlogen .

nain do e o ek, ik zelf ; nia nain doeoek, hij zelf ; zonder rede, b.v. slaan ;

nén

Lama k

Doeni , eigenlijk ? inderdaad ?

in

maken het hun

reeds erg,

hen

erg

diefstallen ,

Doelè, een soort lorretje. Doelis,

na, de lui van Lamaknen veront

sia

Dòn , in den rouw zijn, rouw dragen ; dôn of sao e dô n, den rouw

Dona, instoppen , induwen . Doïs, stinkend ; o na wan

d oïs

lis a , uw adem stinkt naar uien . Do'oe,

duif ; do'oe oeloen moe

andere een op zich zelf staande Petrus ,

tik, met witten kop ; d'oe fahi , het

niet de apostel ; somtijds staat het achter wain, zonder beteekenis ?

grootste soort hier ; d'oe maka o er,

groen duifje.

Doeoet, laag onkruid .

Door, doorrijp.

Doeroe metoe, doeroe metoe lia

Dor, voortschuiven van een lang voor met

een

stok naar iets reiken ;

ba na i, eene zaak aan den radja mee

werp ,

deelen .

em ma dor a an nola rai fohon ,

Doit, cent, kopergeld.

iemand

Dokkar, iets schudden wat men in de

ding)

hand heeft, b.v. een ei , een flesch, fig. verontrusten . Mar a è dokkar haat

schuift over

den

zich

(in liggende hou

grond

voort, b.v. een

dief om niet gezien te worden . Dore, koeda dore, een

op de

20

weide losloopend paard ; em ma dore,

't

iemand

kan er geen voet tusschen steken ; do rok ai la ba, men kan er geen stok

die

loopt waar hij wil evenals

een los paard niet leert. Dorin ,

een

en

dus

niets

uitvoert,

wrijven ;

doros

menon,

de

afspraak

rai , bij het loopen uitglijden. dun

een

Dossan ,

doroes ai mo

rond

hout dat bij

het weven gebruikt wordt . doen , niet groot Dottor,

ver

werken ,

schuiven ; doroes oan , vóór den tijd werpen van dieren . Dorok,

ain la ba, men

de menschen heel dicht op elkaar staan . Doros, sa ma doros, en sa ma

roek ba ain, obat op het been wrijven ; doroes

dorok

tusschen steken , om uit te drukken dat

voorwerp telkens

zwaar

wat verder verschuiven , om het op zijn bestemming te brengen . Doroes,

geweer ;

niets

uitvoeren ;

dottor deï, dag

ron

willen

o loro lo in

dag

uit

voert gij niets uit .

insteken b.v. een patroon in

E

E, komt voor in de beteekenis van ,, of ” .

die

Ekat, de zwarte draden van den areng

voor goed uit zijn huis gejaagd is.

Es, nean es, tandvleesch. battar , ge Etoe, gekookte rijst ;

palm waarvan touw wordt gemaakt, ook wordt dat goed gebruikt om de nok van een huis mee te overdekken ; tali ek at, touw daarvan gemaakt. Roth wherák

Eki , eki kaleek , met de ,, kaleek " kell. Kaliti spelen .

plette en daarna gekookte djagong ; mottoek , aanbrandsel van rijst; etoe , achter den naam van een dier be

teekent

dat

hoort ;

a so e

dier

dat

etoe,

den radja toebe hond

van den

radja ; fahi etoe , varken van den radja. Etoek , dus , daarom ; e m m a m a

Elan, vezels op stengels van planten , tusschenschot in bamboes (voor dit laat

ste zegt men in Fialaran „ anoes ' ).

norro eto ek a soe narí , de men

Emi , gij, meerv .

schen

maakten leven , daarom blafte de

Emin , emi kaan , uw , de uwe ,.

hond ;

etoek o,

Emma,

mensch ;

emma

man ;

m a ne ,

em m a

Etoen , straf,

fõ ho, een bergbewoner ; em ma ta s strandbewoner ;

een

reiziger ;

em ma

emma

nog wel (verwij

tend ).

fetto , vrouw ; em ma

si ,

gij

ka a n

la o rai ,

b.v.

aandeel nia

etoen ,

b.v. in geld, ook in sei

la simo e nia

hij heeft zijn aandeel,

zijn portie nog niet gekregen .

lelen, iemand

F

Faak, = danak .

maloe, het in elkaar.

Faän , verkoopen . Faat

aan,

haè

faat a an

ta a n

gras buigt over en groeit

Fado, steken , doorsteken ; fado inoer,

21

de neus doorsteken met een scherp stuk hout , zooals zij doen bij een karbouw om

te

beletten

verdeelen ;

fa è

van

m aloe ,

Fai, stampen in een rijstblok of vijzel. Fai biar,

uiteen, uit elkaar wonen ,

aan,

verstuikt .

Fai

Faen, zijne vrouw afbetalen . Fataloen ,

slag om de kaft van een boek.

beangstigd

zijn (mis

schien , zooals wij zeggen : het hart klopt , snel

op en neer, ten gevolge van

vrees of van angstige spanning ). Fafelen , toeda fa felen, in hoogte

draad

om

ka bas

geven ,

om eene

Fafoehoen , ( het bovenste van iets ; i h a Fafochoer, (of ba .... fafoehoer

o em a boven

op ;

is

twee

b.v.

aan

iemand die

sovereigns ,

twee

korrels , nog twintig gulden, weer twee

Faletoe

aan,

stuiptrekken ,

op

den

grond liggend met handen en voeten beweging maken, tegenspartelen , spar

ma noe

fafoehoer,

rani

i h a

e mi

Fali,

kole

a mi

hoelan

fali , als julie vermoeid zijt, dragen wij op onze beurt ; ida kole ida fali,

als

iemand aanzetten om eene

berisping of straf te zaak te onderzoeken .

boven

beboet

ba da un ,

de naald winden , nadat

Fafioer, een vogel .

op ,

geven djagongkorrels

telen van een visch op het droge.

deze op een stukje doek is gestoken .

Fafoedin ,

sia

korrels, plus een varken nog een korrel ).

pijl in de lucht schieten ; fa felen a a n ,

den

dato

fa kè kessa k ba e m m a, de hoofden

de

werpen ; han a fa felen , een

opspringen . Fafeli, fafeli

de golven slaan tegen de wanden van het vaartuig ; anin fakè o e ma, ' de wind slaat tegen het huis ;

Fafeïk , springen, van een paard ; hi roes fafeïk ,

fiar,

Fakè , lalora n fake ro bella n ,

ka r aloeni fa faloen ,

kussensloop ; so erat fa faloen, om

gaat

loemak , een witte

door aan de wortels te knagen .

elkaar scheiden, uit elkaar gaan .

Faek zitten .

of lint om

rijst op het veld bederft 1

die de

worm

touw

varken ;

Fahi,

dat deze zuigt ten na

deele van een jongere . Faè,

Fafoetoen, stukje iets te binden .

de

een moe

dan de andere ; o

is ,

fali , nu gij, nu is het uwe beurt ; nia sai

o tama fali, als hij er uitkomt

dan

gaat gij binnen , als hij er uitkomt het

is la

uwe

to ő

een

beurt om binnen te gaan ;

foelan

maand

fali , vóór er weer

om was,

het

duurde geen

de vogels zitten

maand, of enz .; fali, staat dikwijls achter

op het huis ; tau ba la mari

eene ontkenning, zonder beteekenis, b.v.

fa foehoer, zet het boven op de kast ;

nia

loro oeloe fa fo e ho er , ' s middags als de zon recht boven het hoofd

hij is niet gekomen ; vlechten , em ma mala è sina fali foeo ek, de

staat.

Chineezen vlechten het haar .

Fafoők , een grassoort . Fafoeloe, waar ze blaaspijpen en dwars fluiten van maken . Faſoér,

slokdarm van een karbouw .

la

Faloe,

zijn

mai fali of nia la mai ,

allen ;

allen

naar

masik

wain

ofschoon

er veel

sia toen faloe , zij

beneden falo.e is ,

gegaan , la

op ;

kleo er,

is het gauw op ;

22 halo

faloe,

opmaken ;

ha halo

Fassi,2 wasschen .

falo e , letterl . eten opmaken, alles op eten ;

haï

na

nalo

het vuur verteert, maakt op , alles is ver brand, b.v. nia k a a n battar h aï

na

nalo faloe , letterl . zijn djagong

heeft

het

Fatan aan , op de zij vallen .

falo e, letterl.

vuur verteerd , opgemaakt , al

Fatin kwarak e m ma fatin k wa- ryb. metal rak , iemand die vaak van woonplaats

verandert ; toba kalé

f., slaapplaats, doos , pot , kan ; massin fatin , koffiekan :

zijn djagong is verbrand ; wenden , keeren :

midar

faloe ko e da = bisso ek ko e da;

komt

emma , de

falo e

mata

rivier (de

plaats ; to erf., zitplaats ;

suikerpot , suikerblik ; de beteekenis van gele

fatin ,

voor

genheid,

in

kans, b.v. a nin la fô fatin ,

sterke stroom ) keert iemand om (hij wordt teruggeworpen ) ; faloe a a n , uit

de wind gaf geen gelegenheid (om te varen ); ma ta fô fatin , als de

wijken, wenden enz. , een zijweg inslaan ; falo e fila , omkeeren ; dau da u too

rivier

ra i

tot

falo e fila,

het einde der

ben

het

nia k a a n

wereld .

Faloek , ma ne falo ek, weduwnaar ; f., weduwe.

fetto

Faloen ,

ba

faloen

tais , in een

te

ma k

h a o e,

den

laster;

van

mikpunt

over

ze

(om

fatin

doe

trekken ) ; ik

geeft

kans

m a i fatin oras no e

o en è ë, zijn tijd van komen is om dit uur, is zoo laat, gewoonlijk komt hij om dezen tijd ; mai fatin wain roe wa k , de tijd van komen was eergis

doek, in papier wikkelen ; pak . Fadi , niezen .

teren , hij had eergisteren moeten komen ;

Fanoe, oorlogskreet die vóór het ge wordt aangeheven om zich te vecht

sa è fatin, paard dat men gewoonlijk berijdt ; ko eda n è ë nia kaan sa è

(volgens sommigen » fa en boloe fanoe

fatin , dit is het paard dat hij gewoon

rechtvaardigen noen " );

baer

dien kreet aanheffen .

( van

Fanoen , wekken . Faras,

a nin

wind

beukt

a an

ba

far as

oem a,

huis ; anin

het

o ema,

de

wind

de

faras

komt met

kracht tegen het huis ; em ma fa r a s aan

ba rai ,

lijk bereidt ; bokar tóð fatin ona

iemand wordt tegen den

zij

vruchten ),

hebben hun dikte ;

mattas to ð fatin on a (van men bahoak, schen ), zij zijn volwassen ; huisraad. Fatoe

res ,

steen, rots ;

en

kiezel ;

foean,

rai

fatoek ,

fatoe res,

zeer steenachtige grond .

grond gesmakt ; f ar a s a a n ba a i , te gen een boom loopen ; e m m a faras

Faur , draaien ; fa u r roo o elo en, wenden ; fa ur emma, den steven

maloe, zij zijn Aink handgemeen ; het kan ook beteekenen : zij zijn tegen elkaar

iemand voor den gek houden ; a min fa u r a a n , de wind draait.

aangeloopen ;

faras em ma ba rai ,

iemand tegen den grond smakken . Faroe, baadje, jas ; — ai kballar, ver sierd baadje van den voordanser ; -ain , broek.

Fehan ,

vlak ;

rai

feha n ,

vlak

terrein , vlakte. Fehoek , aardappel . Fekoe , eene ziekte bij kinderen als de moedermelk

niet

zuiver

is ;

soeso e

23

fek o e , van de moeder wier welk niet zuiver is.

Fetto, vrouw ; oan fetto , dochter ; la wa rik fetto , meisje.

Jari walit

Fetton, zuster.

Felit, vastbinden b.v. de daklatten aan de sparren .

Fettoraè

Fellar, uitspreiden van kleederen ; fel lar

bora, de inl . pajong open maken .

klossan,

slaaf of slavin in

het huis van den radja (gewoonlijk zegt men alleen klossan).

Fetto sawa ,

Feloe, kokertje van bamboes om sirih

aanverwante familie ; de der vrouw noemen de van den man fetto

in te doen ; — kakóen , leege klapperdop . Felok , oplichten door middel van een

bloedverwanten bloedverwanten

hout of ijzer dat als hefboom

sa wa (zie o ema man e).

dient.

Fén, echtgenoote. Feoer aan, met het bovenlijf telkens naar

rechts

Fia , een waterplant met groote bladeren. Flar, gelooven , vertrouwen.

en links buigen , zooals de

vrouwen doen bij het dansen.

Fidar, een groote scherf, nog geschikt

om djagong op te roosteren . Fihir, nazien, onderzoeken .

Fers , splijten, bedr.; mameran fe

Fiit, in de hoogte opnemen , zooals een

ra, de bliksem treft, verwoesten in den oorlog ? Fereta ,

fereta emma,

menschen

gelasten het een of ander werk te doen . Ferik , oud, van vrouwen en sommige wijfjesdieren ; in a ferik, grootmoeder.

roofvogel een kuiken ; in de hoogte tillen , opnemen ,wegnemen ; a soe fiït na än, de hond neemt het vleesch weg . Fika, lastig vallen ; iemand telkeng iets bevelen wat lastig is.

Fi'a , keeren , wenden, teruggaan, terug

Ferika , misschien hetzelfde als fereta . Ferreoe, hoofdstel.

komen , zich omkeeren , veranderen ; fila

Fèt, opnemen , oplichten , b.v. bladeren ,

we

om te inhoud

zien of er iets onder ligt ; de b.v. van een lade opnemen om

iets te zoeken ; ( in Waiwikoe) zitmatje.

ba anggor,

water in wijn ver

anderen , of beter : fila we halo ang gor (letterl . water veranderen , wijn maken );

braden :

hadi mina fila,

braden , zich bekommeren om

Fètak , moras fè ta k , ernstig ziek ;

met

vet

lano e fè ta k , erg dronken . Fetik, iets wegknippen , met de vingers

iets,

om iemand , b.v.

wegschieten , iets opwippen , b.v. een voor

als de regens voor goed zijn doorgebroken , bekommeren zij zich alleen nog om hun

werp

met den punt van een parang of

e m m a

fila

nia n

rai beat on a

tő ós deï na,

van een stok in de hoogte werpen ; fe

tuin ;

tik bottok, de etterblaasjes bij een

spitten ; r ai fila, (rai leggen ) anders

pokkenlijder met een puntig stukje hout

om

open rijten ; fetik kilat , het geweer afschieten ; fetik kla ek , met een

( al komt de radja zelf niet om zijn bevel bekend te maken ) wij moeten toch acht

bamboezen geweertje sprinkhanen schie

geven .

ten ; visch

fetik op

a a n , opspringen van een het droge ; hiroes fetik

a a n , het hart klopt snel.

fila

leggen ;

rai , den grond omkeeren ,

ita miste

fila deï,

Fila fali, plotseling , daarna, niet lang daarna . Filak aan , veranderen enz. ; we fi

24 la k

aa n

verandert

ba in

a'ng gor, het

wijn ;

we

water

filak

aan

Fost,

in

een strik vangen ; ko ed a

foïn foat, ( pas in een strik gevangen )

nalo

anggor, het water verandert,

paard

wordt

wijn ;

foat nia a in , zijn voet raakte ver strikt in een touw .

ook

filak

aan

nalo

ba ang go r ( wordt tot wijn ) .

Filas, omkeeren ; m a noe nodi ain filas tollo en , de kip keertmet den

kantelen om ) ; als

(letterl . trapt , keert den steen

memi

vroeger ;

filas,

anders

Foda aan ,

Foca , met wortel en al uitgraven , b.v. om

te verplanten ; a ninfo ea a i, de

wind ontwortelt een boom ; koeda foea

uit (waaraan het gebonden was ). Foean , hart ( lichaamsdeel) van men

heele

zakken ; filas a a n

schen en dieren ; korrel, pit, stuks ; wordt gebruikt als hulptelwoord bij de optel

ling

hodi tali filo e maek,

met een stuk blad de maek (een zekere aardvrucht) koken .

in zijn volle lengte

hameno filas, anders

fila k a a n .

Filoe,

zich

is ; tali

a i klaledik , het paard trekt het hout

filas ba ka rontom a k , overschud in

niet bereden

noemen

afspreken, de afspraak veranderen ; tate

den

nog

oprichten.

poot de eieren om ; k o eda sa ma fi las fatoek, het paard doet den steen

dat

omwinden als men die

wil

van

vruchten , eieren enz .; kilat

foea n , geweerkogel ; k a boe foean , vrucht des lichaams; mattan foean , oogappel;

ai

foean zie a i, vruchten

dragen . Fipa, weversspoel ; een scherf of een schelp waar ze de » kida " op doen

na ä n f ., van vleesch, niet versch meer,

ronddraaien .

daar is een luchtje aan .

Fini, zaad .

Foedi,

Firi, trekken, voorttrekken . Firoek , ? = wiroek ;

aan , voorover

vallen , van een hoogte neervallen . Fisi ,

met

Forbarli , sterk , van klapperolie, boter ;

de

vingers

vaneen

een aan

een

een

oogleden) met de vingers van een te doen. Fisuel, bloedzweer. Fisoer ,

Foedik aan ,

Fitis, de kuit van het been .

Fò,

geven ,

kind

aangenaam

bezig

houden terwijl b.v. de moeder afwezig is. Foedt foedik ,

Fitoen , ster.

iets aan

vreemd kind geven om het te

lika fisi , het was noodig ze ( de zieke

Fıtar, gewoonlijk k anek fitar, lidteeken .

la wa rik,

kind geven om het te sussen , iets

gewennen , doen ;

foedi

strakjes, strak ( van tijd ), eerlang , weldra.

Foedik hae, torretje in djagong en Foehoek , rijst, de klander ; battar foehoe , wormstekige djagong, vermolmd van

hout. Foei, inschenken , ingieten .

toestaan ;



hatè nè ,

doen weten , kennis geven ; fô dala n ,

Foei, fluit ; foeï lattan , dwars fluit ; foeï lok ko ra ik , fuit met

maak plaats (dat ik door kan gaan ).

verschillende gaatjes .

Foa, k a korok foa , kropgezwel; aan , opzwellen.

Foeïk, wild ; ossa foeïk , de wilde dieren .

25

een

Foeka,

struik

met

Foenin , in ' t verborgen , in ' t geheim .

zaadbolsters

Foenit

die kapok bevatten .

Foekoen ,

knokkel ,

knoop

in gelede

stengels, naad in kleeren , een hoofd met ondergeschikten ,

zijn

het

district,

mangga ; no e

van de

pit

foenit, klapperschil . Foenoe, vijand . Foeoek ,

het

foeoek fali ,

hoofdhaar ;

Chinees ; hoeli foe

gebied van zoo'n hoofd ; a i foekoen,

staart

bij boomen , de plaats waar de tak ge zeten heeft ; a in foekoen , de enkel.

o ek , luchtworstels van den waringin . kfoer, vuil ; foer foe Foer en

Foekoer, ruig, grof, van kleeren, van matten ; ook als werkw ., b.v. tais foe

den

van

het

oek ,

gebonden

los maken ;

haar

foer tali , ontvlechten . Foerak,

koer isin , schrijnt ; mattan foe

aangenaam , lekker, prettig ;

koer, als het oog pijn doet en er water

foe rak é , uitroep van vreugde, prettig

uitloopt. Foelan , maan , maand ; fo ela n ma

rak

nieuwe maan ; fo ela n mosso e ,

te,

hé , mooi zoo , ook ironisch ; n è ë lolôs !

( verwijtend)

foe

dat is zeer

mooi ! dat is wat moois !

de maan is weer zichtbaar ; gewoonlijk zegt men fo ela n mate mosso e ,

Foeri , planten ; foeri hare, rijst planten ( van ladangs ; foeri tora,

om de eerstvolgende maan aan te duiden ; foela n n è ë nia k a a n ma u n , de

gierst planten .

maan ; foelan

vorige

sa è, de maan

op ; foelan mo no e, de maan

komt

Foerin , schuim . sirihplant waarvan niet

Foeroek ,

de

bladen

maar

de

de vruchten gekauwd

gaat onder ; fo elan naninoe n es so e n , de maan staat in het midden (let

worden (zie ta ka n) . Foeroet aan er uit

terl. de maan kijkt in het rijstblok ); foe fo ela n mate. lan koekoen

bloed uit een wond . Foesoe ,

Foclikáu , strot.

Foet,

tar f ., djagongklos, ook hoedi f., als

pas geslacht dier.

de

vijandig

gezind

zijn,

zonder

Foenak , bont, gevlekt, van kippen .

geven ,

winst

verkoop ; vonken

b.v. een vuursteen ; figuren b.v.

op

een

ai ;

halo

doen ,

bij

b.v.

armband ; no

ai

foen an ,

foen a n ,

er

zie

wat bij

bij het verkoopen van doek

bij de maat nog wat toegeven . Foeni, isin foeni , melaatsch .

van steenen , van grond.

Foetoe , binden , dichtbinden , verbinden b.v.

nog teekenen van vijandschap te geven.

zacht,

Foet ', wrat .

de pisang pas uit is . Foemettak , ruiken als bloed van een

Foenan ,

ka bas = beti

foeso e

ka ba s.

Foelin , aar ; ha r e f. , rijstaar ; bat

Foen,

spuiten , zooals

een

wond ;

draden

foetoe foetoes,

omwinden

die plaatsen,

op

die van de verfstof moeten vrij blijven ; foeto e li a, iets afspreken . Foetoen , een gebonden pak ; h a è fo e toen , een bos gras ; hare f., rijstschoof. Foetoes, figuren

het met

voorziene

zoogenaamde foetoes" foetoes ,

witte

weefsel

„ ikatten ”

en zwarte (door

=

het

„ fo eto e

verkregen) ; tais ninin de

rand

met figuren voorzien .

van

het kleed is

26

FỐhỏ, land :

offersteen , em m a

toer ih a wonen .

I ai

fõh o,

f 6 h 8,

berg

bergbewoner ;

fő hỏ, in een

bergstreek

Fohok , dapper, brutaal. Fohon, het bovenste van iets ; i ha ... fohon , hon

op ,

nè ë

onder ;

boven

op ;

bao h a k ,

( zware prijs), duur . Folo aan, er uitvloeien.

Fòn , niem

n è ë bà fo

dit

battar fo hon ,

Folin, prijs, waarde ; folin kmaan ( lichte prijs), goedkoop ; folin todan

boven

de lucht van natte rijst, syno met foeba en .

Fonan aan , zie na k fona n .

dat

Foon, nieuw .

het gedeelte

Forr, erwt ; fore wehale en fore

djagong dat als belasting aan den radja

foera k , kleine smakelijke erwtjes ; fore

moet worden afgestaan .

rai, de aardnoot. Fore foesoe, schroef.

Foïn , pas, zoo even , nauwlijks ; nia

Foroe, = dore .

foïn lað , hij is pas weg ; toen eerst, hao e

b.v.

ik er

kan oïn ,

tián

la o was

al

Forrot, opsnuiven, opslurpen, trekken

foïn ha o e

weg,

toen eerst

bij het rooken .

tō ō nè ë

Fòs, gebolsterde ongekookte rijst, ook

foïn hao e rona, ik kwam hier aan of

hare fôs , battar fôs ; gepelde dja

ik was hier, toen eerst hoorde ik het ; dan ,

gong, korrel , pit, b.v. dila fós, papa

dan eerst ; nia mai tian foïn ami als hij gekomen is dan gaan wij,

japitten ; mattan fô s , oogappel . Fossce, pagaai.

ik

dacht

aan ;

hao e

lað, dan

eerst gaan wij ; dan gaat het, dan gaat het goed , b.v. halo noeo en è ë

Fotta , splijten bedr .

foïn , doe zoo dan gaat het goed .

Fotti , oprapen , opnemen , optillen , op

Foït, aan een kant neerdrukken , zoo dat de andere kant wordt opgelicht. Foï

wai,

op

huwbaren leeftijd

nog

Fokkit, den

uittrekken wortel ,

slaan

sim o e , aanheffen , invallen ; fotti lia,

b.v. een plantje de stoppels van den

wat niet gelast was ; fotti mata n , de oogen opheffen ; fotti battak en

met

fotti rai , dijkjes maken in een sawah. Frakkoe, zwaar ziek, smoordronken ,

baard. Fokkoe,

heffen, wegnemen , aanstellen tot , aan heffen van een gezang, een gebed ; fotti

iets op eigen gezag bevelen , overbrengen

ongehuwd ; nog jong.

met

Fottan, jong, van de manggavrucht.

een stok of een

ander voorwerp , ook met de hand.

erg zwak na eene ziekte.

Folan, doorslikken .

Frassoek , vierkante flesch, arakfiesch.

G

Gyntiw , ( Portug. gentio) heiden .

27

H

lla, eten ; h a mid a r , zoet smaken ; ha diak, goed smaken, b.v. n a än fahi ha dia k , varkensvleesch smaakt goed ; gaarne eten , b.v. na än fahi a mi ha dia k , wij eten graag varkensvleesch ;

of tegen den grond valt toeschreeuwen en uitlachen . Labeban ,

uiteendoen , b.v. hoog gras

als men er door heen gaat. leed

veroorzaken ; habe

toedik n a , hetmes snijdt; h aï na, het

na r ina a ma,

den ouders leed ver

vuur verteert ; ha kanser a , loon ver

oorzaken

zooals een jongen die streken

dienen ; h a tabacco , tabak pruimen ;

uithaalt,

waarvoor

bijten

betalen .

van dieren , steken van insecten ;

la ho na a i, de muis knaagt aan hout . Haak , bo ewa h a a k , groene schalen die

boven

rondom

den

stam

aan

de

pinangtakken vastzitten.

Haäkfali, h a o e ka ä k fali , ik meen de, ik dacht ; o m a ä k fali , gij, meendet enz .

voedsel ,

eten , zelfstnw .; noe

Haat, vier.

moeten

speelsgewijze met een slang

aan ,

zich verzetten, kracht

Habissi aun, zitten van een radja. Habissoek, verbeteren verkeerd zegt .

als

men

het

Habit, klemmen , bedr. ; h a bit ain , been

pagar latten .

Haas , mangga .

ouders

met een masker of mom .

het

ha a n, klapperblad . Haån , boontjes.

spalken ;

habit ba ä , een

vastzetten tusschen twee pinang

Habit, trekken, strak houden ; -- aan ,

aat"" slecht) Hant, (in plaats van » aat b.v. halo a a t of halo ha a t , slecht bederven ;

maken ,

Habeoc ,

de

of ander dier de menschen nazetten , ook

laberan toonen .

Haäk , zeggen .

Itaan ,

Habenar,

sira ha a t ,

stuk

scheuren ; hoeït ha a t, stuk trekken ;

rukken aan het touw om los te komen b.v. een gebonden varken. laboas,

h a boas em ma, over ie

mand schertsen .

krow ba ko e ha at ho edi , de kar

Habobo, overdrijven.

bouw heeft de pisangs vernield ; do el

Habod k , bevoordeelen .

loos ?

Haboe, fijn maken, fijn stampen, b.v.

b.v.

ketta

koeoe

haat

halo bo kar lai , pluk ze niet doel-

aardappelen, djagong ; haboe rai , met

loos af, laat

opgeheven hand

pisangs ) ;

ze eerst dik worden ( van

ketta

ha noean

ha a t,

verbrand het niet doelloos .

Haboca, opjagen , zooals een hond het wild .

Habak , stoppen , bij diarrhée. Haballa , juichend schreeuwen , b.v. de partij iemand

die die

wint bij eene

het hanenvechten ,

onhandigheid

of met een kapmes of

sabel in snellen pas dansen ..

begaat

Haboean, iemand voor ,,bo e a n " uit schelden . Haboeboe, iemand slaan zoodat de plek

28

gezwollen is ; o edan nabo ebo e a i,

na n ba o eloen , het hoofd met bloe

de regen doet het hout uitzetten .

men omkransen .

Haboesik ,

loslaten

wat

men

in

de

hand heeft ; habo esik lia , eene zaak laten

rusten ,

van

verdere

bespreking

afzien ; haboesik lia rohan (let-

Hadat, volksgewoonte . ontnemen , afnemen ,

Hadán , nemen

van

ieinand

wil

of van

terl . het einde der zaak loslaten ), de eind

b.v.

als men

beslissing

jongens

geven ;

laten

gaan ,

laten

die

niet

iets af betalen

derde vangen , grijpen,

een

vruchten onder een troep

gooit ;

ha da u

neon ,

het

loopen .

hart stelen ; b a da n oekoen (letterl.

IIabossok, van iemand zeggen dat hij onwaarheid spreekt.

gezag

ontnemen ,

gezag

heeft) ,

Habôt, vereeren . Hads,

van die eigenlijk

gezag aanmatigen ha dan maloe , elkander trachten vóór

op

te zijn b.v. om iets te krijgen ; doeoet n o battar sae na da u maloe,

elkaar stapelen , zooals ze doen om een tuinmuurtje te maken ; had a kotta,

de djagong en het onkruid groeien tegen elkaar op ; h a da u a a n, de anderen

een muur om een kampong maken ; had a ba ai baloen laran ,

vooruitloopen , vóór zijn .

barang in eene kist leggen, Haduan, ha da an hoedi , de ver

zitten zegt men har í k) ; ontwaken , wa

leggen ;

op orde leggen, nevens elkaar

nl.

zich

had a

fatoek ,

steenen

ba h oak

schillende

kammen

van een pisangtros

los snijden .

Hader, opstaan na het liggen (na het

kan , wakker zijn , iets bewaken ( ' s nachts ). Hadera ,

loro

padera batta r,

de zon (de voortdurende zonnehitte) doet

Hadaar, uitdeelen, aan ieder wat geven ;

de djagong kwijnen ; ha dera emma,

h. moera k, geld op zij leggen om te tellen .

verkwijnen ;

Hadaè, weer in ' t wild laten loopen b.v. varken , paard ; weer wild maken .

koeda la bele nia, nia n adera a anoda lai foin koeda bele

Hadaek , bij de hand leiden , b.v. een kind, een zieke.

iemand

nia,

voedsel weigeren, iemand laten

nia

boko er

resik

hij is veel te dik, het paard kan

over eene rivier,

hem niet dragen, hij moet eerst maar een beetje mager worden, dan kan het

vertolken ; h a da et we , water overstorten , overgieten; b.v. van een bamboe in

paard hem dragen . Hadessoe, op gloeiende houtskool laten

een

staan , b.v. rijst.

Hadaet,

blik ;

had a et

overzetten

koeroe fós i ha karon ba

zak scheppen Hadaí,

lafatin ,

rijst uit den

in de wan overstorten .

leiden

aan een stok of touw ,

Hadia, klaar maken , b.v. de tafel, het paard, iets weer goed maken , repareeren ; kessi hadia koe da, het paard goed

b.v. een blinde, een dief.

binden (als het te voren niet goed was

Hadak, de op palen rustende vloer van bamboes, eene rustbank .

gebonden) ; foetoe hadia , opnieuw verbinden, b.v. eene wond ; ) hameno

Hadare, ha dare morten , met kra len omgeven , afzetten ; h a dare ai foe

h a dia, voor

goed afspreken ; terik

hadia , voor goed zeggen .

29

Hadoïs, verpesten .

met een val of strik vangen ;

Hadia,

Madomi, medelijden hebben .

a mano e , vogels met een strik h a dia vangen . Hadiak , zondheid iemand

hadiak herstellen ,

genezen ;

isin ,

zijne

ge

of van een ander : hadia k

Hadór , vuil maken .

malo e ,

elkander goed behandelen, goed doen . Hadidir, voor iemand zorgen , b.v. voor een weeskind.

lladore, in het wild laten loopen , b.v. paarden . Hadossan

zijn , alles vragen

oeloen,

hadiki ai

foena n ba

bloemen in het haar steken .

Hadinan,

op

klagenden

toon

erg traag, op lijzigen toon zingen.

wat men ziet. Hadiki ,

aan,

spreken ; han ano e had o ssan a a n , inhalig

Hadidoek ,

Hadóór aan, zich niet moe willen maken ; loom , traag te werk gaan .

verwelkomen ;

ha dinan

om

Haè, gras ; haè te dekken .

manlain ,

gras

Haë, min of meer ; indoen, b.v. ha ë fos

ba sa s a n a n, rijst in den ketel

doen ; h a ë lia , eene zaak aanbrengen.

maloe , met elkaar goed omgaan ?

in gewicht, b.v.

Hadinis, ontzien, te veel toegeven . Hadó , op zij gaan .

twee kisten op een paard , zoodat de eene

Hadoan aan, zich uitstrekken naar. Hadóe, uitkiezen .

lager voor,

Hadoear, morsen , storten .

hodi

Hadoeboek , h a do e boek oïn , een

zak

het

geleende

geld

met

rente teruggeven. Hadoeir, van eene helling laten afrol len .

ongelijk

zijn

afhangt ; als tegenwicht dienen b.v. fô fe hoek karonida

haër

di

aardappelen

dienen

zuur, norsch gezicht zetten . Hadoedoe,

Haër,

voor

baloen ,

geef een

om als tegenwicht te

de kist ; ha ë r wè n , het

water afgieten b.v. van de aardappelen . IIafaè, la o ha fa è, halfweg gaan ; hemo e ha fa è, half leeg drinken . Hafahỏ, wieden .

Hadoeloer, goed met elkaar omgaan ; sia na doeloer, zij zijn kameraden . Hadoel ,

Hafali rai, diarrhee hebben . Hafanoe,

hafano e

liman ,

de

handen wasschen . fluiten .

Hafee, tot vrouw nemen .

Hidoer ,

Hadoeroe, gaande in aanraking komen met, b.v. ita la o sa wanita ha

Hafetoe, met den poot slaan, b.v. vechtende banen , iets met den voet weg

doeroe k m a u n , als wij ' s ochtends

schoppen .

uitgaan, den

komen

dauw ;

wij

gaande

in aanraking met of loopende

langs

Hafoehoe, op de loer zitten , b.v. als men een dief verwacht.

strijken , tegen aankomen ; a soe na doeroelotti ha o e , de hond kwam

Hafoela, bespieden , beloeren ; ha foela em ma ma ta n , zien of iemand

tegen

kijkt.

mij

aan ,

deed

mij

vallen ; h a

doeroe ka è, a u , mandje, een bamboe

Hafoén, verbergen, iets bedekken op

op den rug dragen met het touw tegen het voorhoofd .

dat het niet gezien worde , b.v. een ge stolen voorwerp .

30

bij

lia,

ha foena

Hafoena,

het

overbrengen van een bericht meer zeggen dan gelast was te zeggen . Hafoeoet,

zich inwikkelen ; ha foe

o et tais, een doek , een kleed om

lijf

slaan,

onder

zich

daarin

wikkelen ,

het

iets

zijn kleed houden b.v. een haan .

vreugde luid te kennen geven ; zij doen dit door te roepen » helik a a n " . Hahenoe,

om

den

hals hangen , om

den hals dragen. Habetoe , bedreigen met woorden ; sia a mi

na heto e

atoe

ho o ,

Hafoetar, versieren .

dreigen ons te zullen dooden .

Haforos, -- had ore.

Hahetten , aanzetten heen te gaan .

Hafotti voeren, eten in den mond geven . Haliaan ,

voeder,

spijzen ;

ha ha a n

zijn

toonen ;

leedvermaak

Hahelik ,

om

zij be

b.v. ergens

Hahı, laten groeien.

rai , nog meer grond er bij werpen , b.v.

Hahí, schreeuwen .

om een kuil dicht te maken .

Hahiboek ,

straffen door te beboeten ,

Hahaas aan , aas : hoog) zich verheffen .

door te slaan ; nai na hiboek nian

Hahaat, aat : slecht) bederven , stuk maken ; ha ha at oïn , een zuur gezicht

atta , de radja slaat zijn slaaf. Habida, indoen , b.v. kalk in een zak ,

zetten , b.v. bij een onaangenaam

bevel .

kleeren

hanassa h a h a ek , gie-

steken .

Hahaëk ,

gelen, schaterlachen .

Habílas, (ilas beeld ) vormen ; figuren

Habaen, iets dikwijls en luid herhalen als de hoorder doof is. Hahall,

aan elkander

ondergeschikt zijn in leeftijd , waardigheid ; verschillen in grootte, b.v. vruchten .

hout snijden ; bo eti ha hilas,

Hahanok, lichtkleurige vlekken op het

ha hila s lia, verzinnen ;

kan ek n a hilas a a n , er vormt zich

een wond . Hahisi, h a hisi kilat , het geweer laden . Hahoa,

Hahanas, warm maken .

werpen

van

dieren ;

k ra u

nahoa, klanknabootsend woord van het geluid der karbouwen .

gelaat, op het lijf. Hahassan ,

van

boetseeren ;

(hangt misschien samen met

alin ) ha hali malo e,

in een kist, inpakken , bij zich

insluiten

(den

vijand );

ha hassan halik , rondom insluiten ;

Haboé, ( h alo ho e n) , beginnen. Haboek , gillen .

boven

Hahoekoer, ha hoekoer ra i, den

aan den paal maken om de pen van den

regen tegenhouden ; h ah o eko er og

ha hassan

ri ,

eene opening

dwarsbalk in te laten .

sa foeïk,

Haheak, met iemand geen medelijden

door

middel

wilde van

dieren een

vangen, b.v.

overdekte

kuil ;

te

h a hoekoer emma, iemand vergeven

helpen ; niet willen bijdragen b.v. tot een

door vergif in zijn eten te mengen ; ook

begrafenisfeest.

iemand een poets bakken, b.v. door buiten

Hahela, van eten dat men op het bord laat en dus niet bewaard wordt

zijn weten veel spaansche peper in zijn eten te mengen .

hebben ,

niets willen geven om

hem

wordt ; ( zie lirin ) b.v. etoe h a hela , rijst die men op het bord laat.

Hahcelin ,

bergen ,

opbergen ,

ren , wegzetten of wegleggen, ook

bewa rai

31

iemand het leven sparen.

ha hoelin,

Hahoeloe, ha n ai h a hoeloe, mis-

daran );

met

nest maken (synoniem

een

Hai,

la warik sia nai o eroe,

schien eerbiediger dan » h a n a i" alleen

de jongens maken kippennesten ; hodi

( h a hoeloe = halo o elo en).

battar kom ma k hai mano etol., loen , met djagongschil (of wat anders

Hahoeloek ,

rechtstreeks ; a mi ma i

hahoeloek ita, wij komen rechtstreeks naar u ; nia la ở na hoeloek h a i

b.v. kapok ) de eieren omwikkelen ( op dat zij niet breken) ; hai ibo e, iets

la ka n n è ë , hij ging recht op die vlam

vragen

af.

vergoeding van het gevraagde ; a mi hodi ma noetollo en hodi hai

Hahoeroek , van kleeren voorzien . Haboeri, ha ho eri aso e , een hond aanhitsen door > ho e ri" te roepen .

Habohak, h a h o h a k ai , een boom

en

meteen iets meebrengen ter

iboe, wij brengen eieren mee ter ver goeding

vuur ;

Haï,

kilat la h aï, het ge

dien men wil vellen , aan een kant diep

weer gaat niet af ;

foenan, vonk ;

uithakken.

katamoen,

k namoen ;

Habók , vóór iemands huis roepen, om te doen weten dat er iemand is .

Haholok,

ha holok a a n , een hui

lend kind op den arm sussen . Hahonoe,

laten

neervallen

klaak,

zie

haï

gloeiende

boutskolen ; — kne

moen , een droogrek om boven het vuur visch of wat anders te drogen ; - lajn, roet tegen de zoldering ; - lakan, vlam ;

van eene

lattoen , houtskool = anar ; -

loe

hoogte, laten vallen wat men in de hand

tan , een brandend stuk hout;

hield ; h a honoe a a n , vóór den tijd bevallen ; ha honoe loro , b.v. sia

het middengedeelte van de stookplaats ; het gedeelte tusschen de drie steenen

serewiso e

waarop de pot gezet wordt.

na honoe loro ,

zij

werken tot zonsondergang ; ha hono e

Hait,

loeren,

stil

— matan ,

nazetten

om

te

toe wa li m a n , een 'tak met palmsapvangen , b.v. eene kat de muis. aansnijden . Haboot, bedr.

Hakaar, krassend geluid maken bij de ( halo

mo o t) verdrinken,

de longpijpen.

Hahoras, iemand pijn doen .

Hakaas, hard, bijw .; terik ha k a a s,

Haboris, baren ; h a horis h a ï, vuur aanmaken , iets hervatten , b.v. foetoe i ha

manoe

namate na, na horis

ademhaling, b.v. ten gevolge van slijm in

Aisidi

e m

m a

loro falin em ma :

nikar,

met

het hanen

luid spreken ; lað ha k a a s , hard loo pen ;

oekoen

velen ; verzetten ; ziekte

hakaas, streng be

aan,

zich

inspannen ,

zich

moras na k a a s a a n , de

wordt

hevig ;

ha k aas aan

vechten in Ai sidi hebben de menschen

taan emma , iemand krachtig, driftig

opgehouden , in de oostmoeson hervatten

toespreken ; zich tegen iemand verzetten.

de menschen het weer ; in het leven laten ;

Hakaat, vechten, handgemeen zijn.

boesa

Hakabar, iets opplakken ; h a kabar

ne ë

e mi

atoe

ho o

ka

tais na k a b a r a an

h a horis ? wilt gij die kat doodmaken

a a n,

of in het leven laten ?

ba ka nek, het

kleven ;

kleed

kleeft

aan de

32

wond ; hak a b a r a a n taa n

maloe,

kind, een haan of wat anders, begeleiden ,

tegen elkaar aan staan of zitten .

nl. den radja of een toewan .

Hakadak, ha k ada k mo erak, geld op rijen of op stapeltjes leggen ; ha

Hakawak, achtereenvolgens elkanders tuin wieden.

ai foean , vruchten op rijen

lakladak , schatten, berekenen ; 9 09

of op gelijke hoopjes leggen om te tellen .

sa ha k bad a kd eï , volgens berekening

ka da k

Hakaèr, iemand iets in de hand geven , doen

houden ?

hala o

a mi

onder

overleveren ,

vasthouden,

sia na ka er

koopen , niet meer dan het lijden kan. Hakbakken ,

over

iets

den schouder

dragen, zoodat het aan weerszijden over ai n a k b a kken a a n ba a i

a mi, als wij honger hebben, onderhou-

hangt ;

den zij ons. Hakalıtk , afraden , tegenhouden ; ha

ida, een omgehakte ofomgewaaide boom blijft

k a hik

rusten .

anin ,

tassi ,

den wind , de

op

een anderen boom hangen of

zee stillen. Hakbaloek , overlangs in tweeën snijden of hakken, b.v. bamboes.

Hakail, 1

hengelen . Hakair, 1 Hakaka, gewoonlijk hak a ka iboen, den

mond

openen ;

aaneensluiten , vloer,

b.v.

nak a ka,

de planken

niet

van een

er is ruimte tusschen .

haar

geheel

uit

Hakami aan, onduidelijk, onverstaan baar spreken .

elkaar

doen ,

uiteen

kammen ; het haar niet oprollen of niet met den hoofddoek samen binden . Hakbėhek ,

Hakales, liggen van den radja .

Bakanas,

Hakbarat, ha k barat foeo e k , het

iemand

onverwachts luid

toeroepen , zoodat hij opschrikt ; met een luiden schreeuw er tusschen komen als

er b.v. twee aan het vechten zijn. afweren, tegenhouden , b.v.

van iemands partij zijn in

Hakbella,

een hond , menschen tegenhouden om b.v.

den oorlog, in het spel ; partijen maken

te vechten , iemand het spreken beletten ?

vóór het spel

Hakane,

ta

ha ka ne ,

een

wond

Hakberak, bang zijn b.v. om de rivier

over te steken .

slaan.

Hakanoe ,

Hakboea,

ha ka noe a i, een gleuf maken in den rand van een dikke plank .

menschen ;

Ha kara , verlangen, gaarne doen, van iemand of iets houden .

komt hij

Hakari ,

uiteen

doen ,

uit

elkaar

nemen , de verschillende deelen van iets . Hakatta ,

h a katta

a i

foe an ,

vruchten plukken vóór ze rijp zijn. Hukatti, gewoonl. matan nakatti, dommelen, katti,

slaperig

zijn ; bio en na

als de tol zoo vlug draait dat

men het draaien niet meer ziet. Hakaú ,

op den arm dragen , b.v. een

in ita

n a k b o e a,

als

eerst

beweging kreïs wij

in

komen , b.v. foïn nia

er dicht bij zijn ,

beweging (van een

vogel » f a fio er” genoemd); h a k boea ' ha ri , uiteen gaan van een troep men schen , uiteen vliegen van vogels ; laran na k bo e a, ( letterl . het binnenste is in beweging ) misselijk zijn , neiging gevoelen tot braken . Hakboekar, leggen, geld.

iets

een

knoop in een touw

in een doek knoopen , b.v.

33 Hakboeoet,

gekauwde

op

obat

een

wond, op het zieke deel spuwen .

Hakbonan ,

iets

vóór

in

klimmen ;

do man na ketiinoer,

de bril maakt een keep in den neus.

de sarong

steken of dragen ( van mannen ).

Hakettak, door een heg of wat anders afscheiden , afschutten ; mota naket

Hakborat, h. ma ssin , na ä n , zout, vleesch of wat anders in een gebangblad wikkelen om mee te nemen .

tak, eene rivier splitst, ligt er tusschen ; tassi

nakettak,

ligt

tusschen ;

er

sommige Zondagen komen we , op andere Zondagen weer niet, er tusschen liggen

op reis zijn, van het eene land naar het

van tijd, b.v. loron roewa noeloe

andere reizen .

nakettak, er in

zittende houding

kind

een

dat

nog

niet

met

liggen

twintig dagen

tusschen .

voortbewegen , voortschuiven ; la warik nak da ssa,

komen

tusschenpoozen ,

Hakdaet, la ở hakda et, voortdurend

zich

wij

scheidt,

Hakdadak, h . bor a, met twee of meer onder één regenscherm gaan .

Hakdassa,

tak ,

zee

de

a mi ma i ha ket

Takſaek , toer h. , van elkaar afwo nen , uiteen wonen .

loopen kan.

Hakfaloe,

sella na kfaloe, het

Hakdioek , spelen .

zadel zit schuin , helt aan een kant over ;

Hakdobos , kruipen .

h.

Hakdoros, nitglijden , ergens afglijden ; mota na kdor os, de

rivier

neemt

af, zakt ; n a kdoros maäs, zakt snel .

Haké ,

zeggen

als men zijn woorden

of die van een ander aanhaalt , ook terik h a kè,

ka kè

b.v. hao e

zei ; hottoe nia

terik kakè, ik

na kè , toen zei hij. Hakean, vakken maken ,

hare ,

rijst

ziften ;

hosi ha da k , van de bali

bali afrollen . Hakfilas, zich omkeeren, van iemand

die ligt .

in

vakken

hakean

Hakfoeïk , paard ,

a an ,

ruiter

voort ;

ko e da

nak foeïk

en

afzonderlijk.

e m m a da hoer na k

Hakfoenin, zich verbergen . Hakfolok

aan ,

zich dapper houden ,

Hakiak , opvoeden , opkweeken . Hakidoek , achteruitgaan.

Hakella, overheen stappen . Hakeloe, iemand bij den arm onder

Hakjïs, met iets spelen , zooals kinderen met wat hun in de hand komt ; h . we,

steunen . Hakere , benijden.

met

Hakerik, figuren op iets snijden , schrijven , gewoonl. h a kerik soerat. Hakessir,

Haketi,

dartel zijn , van een

foeïk , zij vieren dol feest.

brutaal zijn.

b.v.

wild ,

hollen ;

kleine

afzonderlijk

nean , de tanden ont

blooten .

zich splitsen, zich afzonderlijk vereenigen , grooten

h.

Hakfisik ,

nodi e m m a, het paard holt met den

splitsen ; ha ke an

scheiden ,

afdeelen ,

hao e

of

toen

het land aan iets hebben .

spelen ,

elkaar

nat gooien ;

h . lian, op klagenden toon spreken . Hakirik , h . oe , rottan in smalle

een

strooken snijden om stoelen te matten ; h . haan, van boontjes de randen afhalen ;

om er gemakkelijk in te

nia k a a n tara n h a kirik tiana ,

kepen

klapperboom ,

water

maken

b.v.

in

34

zijn al

(van

de

» hedan " ) dorens

zijn er

één maken door ze over het been te rollen .

afgehaald ; h . e m m a , een verdachte

ondervragen ; de

oelar

nakirik

Haklotti, omvallen .

ita,

Hakmacn , voorover leunen .

wormen verteren ons ( in het graf). Hakisa aan ,

Hakmais aun ?

smekend vragen . Hakmess k aan, } Hakmattek , zich heel stil houden :

te zacht zingen ? zacht

sehreeuwen ?

Ilakkar , handspan , met de hand meten , voortgaan ,

voortschrijden,

na kk at ( van

een

gaan ; foïn

kind ),

begint

het

tassi sia

ilakmaus aan , zich verrijken. Hakmèdor mattan , vertoornd

Haklakken, op elkaar leggen , b.v. van

Heklaok ,

begeleiden

van

bruid

en

kijken . Hakmisak ,

uitpersen ,

b.y.

verwelkomen ;

Haklaran ,

de etter

Hakmô, afspoelen , b.v. versch vleesch ;

h a kla

ran maloe, met elkaar goed omgaan, in vrede leven ; ha klaran lawarik o a n , een huilend kind sussen . llaklari , schillen .

h . fôs , rijst wasschen vóór het koken ; h . battar , goede djagongkorrels uitkiezen en afzonderen om te planten ; toer ha k m ô a a n , afzonderlijk zitten .

Hakmoemoe

Haklattoek , h . malo e , tegen elkaar

fôs

aandringen, op elkaar liggen.

Haklaut, in schijfjes snijden . Hakledik , ta h . , ergens recht inhak ken (staat tegenover » ta samaen " ); ki foean kona nakledik ,

we, den mond spoelen ;

n a k m o emo e

we ,

als

Hakmooi, h . fa h i , de varkens roepen om

ze te voeren .

IIa kleka , to b a h ., op den rug liggen .

Haknaan, kauwen , herkauwen .

Ilaklelas ,

Haknaar, vegen.

zich wentelen , rollen , b.v.

een paard. Ha klettek , over heen loopen , b.v. over een boom die over een beek ligt, over een boomtak.

iets

aan

een

riem

of touw

over den schouder hangen, b.v. een kapmes. met velen velen te gelijk ; Hakiisoek , e m ma nodi ma noetollo en mai na kliso ek,

zij brengen

eieren met

velen te gelijk .

bij het

rijstkoken het water te snel is opgedroogd en ten gevolge daarvan de rijst niet gaar wordt.

de

kogel treft vlak , komt recht aan .

Iluklili ,

aan

uit een zweer.

bruidegom .

lat

zij

van den schrik bekomen zijn, bedaard zijn .

pas te loopen .

sarongs , vellen papier, sirihbladeren.

na k mattek, de zee is kalm ;

dok ko nak mattek , als

Haknadoek, den grond uithollen zooals een

muis

doet ;

la ho n a k n a doek

o e ma, de muis maakt een gat in het

( strooien ) dak. Haknakki , haknakki emma = se ï

em m a.

Haknatta , stuk bijten. Haknauk,

tegen

iets

inruilen ;

h.

massin , tegen zout inruilen. Haknaus, h . battar kain , de dja

Hakloerin , met velen te gelijk , b.v. ergens heen gaan , een of ander werk doen .

gongstengels van het vorig jaar bijeen doen om te verbranden, droge blaren en

IIa kloran , h . tali , van twee touwtjes

vuilnis bijeen vegen en daarna verbranden.

35

pinangvrucht

om te weten wie schuldig is of om eene

Hakoek, met kleine beetjes geven of

iemand zoeken , uitkijken waar iemand is.

nemen ;

bo ewa,

h.

Hakné , schillen .

verlorene

h.

moras,

ai

nu

ma r o ek ba e m m a

en

dan

een

weinig obat

aan den zieke geven ; ook fô h.; sossa

zaak

terug

te

krijgen , naar

Hakohik, iemand aangrijpen om hem neer te werpen .

h. , nu en dan een weinig koopen . Haknekoer, h . a i , een boom in stuk

Hakokkon , la h . , niet terugschrikken Voor gevaar, voor misdaad ; nia la na kok kon sasá, hij schrikt voor

ken kappen of zagen .

niets terug.

Hakpoe , h. " batta r, djagong binden

Hakole , iemand vermoeien . Hakolt , voor langeren of korteren tijd

tot bosjes van 100 klossen ; h. fahi , de voor- en achterpooten van een varken

ergens heen gaan met het plan om terug

bijeen binden ; h. n ä a n , eenige stukken vleesch bijeen binden om weg te brengen .

te keeren , herhaaldelijk ergens heen gaan en weer terugkeeren ,

Haknoea , in de schede steken .

Hakoloek , de laatste bijgeloovige han van den ziekebezweerder als de

deling

Haknor, dreigen. Hakoak, omvatten , omarmen .

zieke hersteld is.

Hs kobos, het meel uit den djagong

Hakon, e m ma hako n , van iemand

korrel eten , zoodat de schil alleen over

die

blijft, zooals de klander doet ; mira en

dik en niet mager is.

na k obos a i, de witte mieren hollen

Hakona, aan de menschen die bij het slachten van een karbouw of varken

den balk uit.

niet

te

lang en niet te kort, niet

Hakoeak, een gat in iets maken .

vleesch genomen hebben , den dag doen

Hakoei ,

paard dat

weten waarop zij betalen moeten ; aan de

nog achter is roepen ; h . a a n of h . isin,

menschen doen weten dat zij bij elkaar

h.

ko eda,

een

ineenkrimpen van kou (zie nakoeï).

Hakocoek, lai ,

a mi

moeten komen ? aan een hoofd doen weten

ata ha ko eo ek

eerbiedige uitdrukking der onder

danen tegenover hun radja, waardoor zij te

kennen

geven dat

zij iets aan den

radja willen zeggen . Hakoer, h . oe ko e n , een gebod over treden ;

h.

mo ta,

eene

rivier

over

dat mijnheer zal komen ? Hakonoe, gaan helpen in een oorlog, aanvullen, vol maken. Hakooi ,

begraven ;

h.

fehoek ba

a hoe ka dessa n , aardappels onder de asch leggen . Hako'oes, in het kleed bij zich dragen

steken , over, overheen ; ketta ta ka

( van

koer metan, kap niet over de zwarte

den arm in een verband dragen .

streep ; nani hakoer, overzwemmen ; nia nak oer we môn tiana (letterl.

Hakore, h . neon , iets doen begrijpen , iets leeren , iemand iets doen weten wat

hij hij

hij vergeten had ? Hakorors , h . soerik,

is het heldere water overgestoken) , is hersteld ; dit werd gezegd van

pokkenlijders. Hakoesoek, ondervragen , onderzoeken

van

vrouwen ) ;

ha ko'oes lima n ,

door middel

een zwaard een Godsgericht uitoe

fenen .

36

Hakorro , vischjes vangen met de hand of met een schepnetje. Hakottan , in een liggenden boom op

den bast en het spint er gemakkelijker af te hakken ; kepen maken in een hout

Hakottoe, h . li a, eene zaak beslissen , uitmaken, stuk maken, vaneen doen van rekbare voorwerpen . Hakraat, h . oïn , een huilend gezicht zetten . h . nean , de tanden ont

Hakrekot, h . b a ä , een pagar ondoor dringbaar maken door er doornstruiken of takken tegen aan te leggen .

ha kroeoek oïn , een

kwaad , zeer gram zijn,

rai

h .,

in

tegenover

richting nevens elkaar leggen. eten

van den radja ; na i

na ks a lak, de

zeer

bijna stikken in

zijn toorn ; r ai n aksessoek , benauwd weer. Haksetik,

zich

samendringen ,

zich

vernauwen , b.v. water in een engen door tocht ; wè n naksetik , van etter, bij een zweer.

ook uit gekheid , b.v. em ma

Haksjïk,

het iemand te doen geven ;

hao e kaksiïk

o

atoe

radja

kako e a i

dat boompje uit

eet

bij

Hakscedik ,

elkaar

komen,

zich

verzamelen .

aan , zich verheffen .

flaksak kar,

benauwd ,

te trekken .

gen = ha k bakken .

sei

naksessoek,

ne ë , ik zet het u om

Haksaen , iets over den schouder dra

Haksalak,

wan

kikvorschen , de menschen van D. eten ( ? )

oïn,

Haksack , h. e m m a == h akta nek

gestelde

zich samendringen ; na

Haksessoek ,

en

J h akroeoe

Hakróo, op iets trappen .

a;

mee

Fialaran na klekat, emma Doe liloe na ti , de menschen van F. eten

gezicht zetten , een streng, norsch

m

eene uitnoodiging om

Hakseok ,

kippen bijeen

gelaat toonen .

e m

aan, zich dapper houden,

brutaal zijn = h ak foho k a a n .

verwijten,

Hakróe, h . ma noe, roepen om te voeren .

zuur

Haksassak

Haksetoer maloe, elkaar wederkeerig

lakribi, walgen .

Hakrocnek ,

o ed a n , zich tegen den regen beschutten .

te eten afslaan , bidden .

dat voor ladder moet dienen .

Hakroeoe,

het lijf wenden om niet

geraakt te worden ; h a ks a r a k a a n ba

korte afstanden insnijdingen maken om

Hakreket, blooten .

met een schild ,

nog ;

toetan h a ksala k , lasschen b.v. twee

Haksoesoek aan , ineenkrimpen ; e m ma toer n akso eo ek a a n , iemand zit ineengedoken . Haksokké, met een zwaard in de hand dansen van een man , terwijl de vrouwen dansen en trommelen . Haksoït,

springen ;

h.

k rau

foe

balken , zoodat de twee einden in elkaar

toe , springen met de voeten tegen elkaar.

grijpen ; twee latten met de einden aan vastmaken ; haksalak ba elkaar

Haktabak, spelen.

h a k salak ma i , druk komen en gaan ; de eersten zijn nog niet weg of de ande ren zijn er al . Haksarak

aan,

zich beschutten b.v.

h.

bioen,

met den tol

Haktamoes, smakken bij het eten . Haktanek ,

h.

em ma,

iemand

nisch toespreken , b.v. o nai jij een radja ?

iro

ka ? ben

37

Haktattak , elkaar bijten, b.v. paarden ; em ma na ktatta k ta a n we , zij

nalað ; achter een bijvnw. of werkw . duidt het eene toename aan van de

vechten ? om drinken .

eigenschap

Haktebek , Haktèk ,

water ,

ieder wil het eerst

door het bijvnw . of werkw .

uitgedrukt , b.v. elkaar schoppen , trappen . zeggen tegen iemand : 0

als hij leeftijd

nia

matas nalao,

ouder is geworden , als hij in toegenomen ; sia ato e is

be eik

nala o ,

kijkt; o liman tè k , tegen iemand die

worden ;

kwaik nala ŏ

mis gooit of mis schiet .

schola ,

mattan

iemand die mis

tegen

tèk,

zij

dommer

zullen

lee ta m a

hij grooter is zal hij op

als

Haktekos , spartelen in het water .

school

Haktenik ,

n a, hij begint er al meer van te kennen ;

reeds

meermalen .

Haktidin , verzakken , inzakken, b.v. van grond ,

verminderen , enz . , afnemen enz.

Haktiſk, hinken .

h.

maloe,

mate

nia nate ne nala o

niet lang na elkaar ;

nalað

maloe ,

zij

zijn

sia niet

lang na elkaar gestorven .

Haktiït, h . sa è, opspringen ; h . sa i ,

Halara, bedr.;

er uitspringen. Haktoeboek,

komen ;

twee uiteinden van iets

verminderen

karon bodan

bedr. , afnemen resik a mi

halar a fôs i ha dala n , de zak was

aaneen doen sluiten , b.v. van twee dak

te zwaar, onder weg hebben wij er rijst

latten (zoodat de einden niet over elkaar heen schieten = haks a l a k) ; b . h aï,

afgenomen ; koeroe h . , door scheppen, uitscheppen verminderen = afscheppen ;

het vuur aanhouden ( de stukken brand

ai

hout

oda,

verder

inschuiven, zoodat de uit

einden elkaar raken ) . Hakwá,

ta han

boeras

resik

ta

h.

de bladeren zijn te dicht, kap er

wat van af.

iets 's nachts buiten leggen

Halattoe, achtervolgen , achternaloopen

om het te laten bedauwen .

b.v. een kip om ze te vangen ; h. ko e da,

Halad' , hoog onkruid met het kapmes afhakken .

de paarden voortdrijven, b.v. naar den stal , achternazetten , b.v. om ze te vangen . Halawin,

Halaè, tot man nemen . Halál ,

loopen ,

wegloopen , vluchten ;

hala w în

a i, de dunne

takjes afhakken .

h. ha re we, karbouwen over een sawah

Haleka , h . lim a n , de hand ophouden

laten loopen om den grond los te woelen .

met de binnenzijde naar boven ; h . fabi ,

Halálk , doen verwelken . Halakoon , b.v.

een

zoek

kampong,

maken , een

een varken op zijn rug leggen ; h . k o verwoesten ,

landstreek ; h .

foe , mako, of kopje

een drinkglas, een kom

met den voet op tafel zetten

nai , een radja begraven ; e mma knaók nala koon isin lalon, een dief

(omgekeerd is hata k a) . Halelar, met velen te gelijk roepen

verbeurt zijn leven .

en schreeuwen , b.v. bij het betrappen van een dief ; iemand uitlachen , geen

Halamak ,

eten

van

den radja ; n ai

sei nala m a k , de radja eet nog . Halanin = ha n alin. Halað, honger hebben , ook k aboen

medelijden hebben . Halelas, voortwentelen, b.v. een steen voortrollen , b.v. een boom .

38

Halele , iets op het water doen drijven ; uitroep : gaat op zij ! h . a a n , drijven enz .

Halelok , h. JIalcnoe , iemand . Haleor,

iemand omzien in de beteekenis van voor zorg dragen, zich iemands lot

iemand

we, water afleiden .

leenen

Halikoe, kijken , op iets letten, naar

van iemand en aan

aantrekken ; koa haliko e limau , als

la laở

ook

snijdt, pas

op je

hand ;

h.

een omweg maken , voor iets of iemand

uit den weg gaan , ontwijken .

nazien

langzaam

talmen,

aan ,

omloopen,

je

oerat, de ingewanden van een kip , de lever van een varken of karbouw

Malcoer

h. ,

erg

iets

doen .

Halės, verscheuren. Halit, tusschenpoozen met

b.

V.

sere wiso e h . vandaag werken , mor

sporen , of om te zien of de ziekte spoedig zal ophouden ; h . ba dala n , een

afscheidsgroet, letterl . kijk naar den weg, let op den weg ; h . heen, niet bijstaan , aan

gen weer rusten ; tijd laten b . v . sere wisoe na lét hao e atoe ba, als

de werkzaamheden tijd laten zal ik

gaan , verrassen van vijanden.

geluid

geven

secten , klinken b . v .

zijn

lot overlaten , b . v . een zieke .

Halila , iets voortrollen . Haliri, h . hare, gepelde rijst met de vingers opnemen en weer in de wan laten vallen , opdat het kaf of ander vuil weg waaie.

lali, waringinboom . lali aan , = heli a a n.

Halia ,

om de oorzaak der ziekte op te

Halirin ,

van vogels, in

gong, knallen van

b.

em ma,

iemand voedsel

weigeren ;

h.

a an ,

zich

weigeren ;

h.

krau

a in ,

zelf voedsel karbouwen

een schot ; h. mano e, door schreeuwen

die een rijstveld hebben omgewoeld met

de vogels verdrijven, b . v. van een rijstveld ; nai baloe nalia emma,

offerbloed besprenkelen . IIa dís, halo , het geluid dat men met

de koning ontbiedt iemand .

den mond maakt, als het eten te warm

Halidoe, de uitstekende punten maken

terl .

op den deksel van een rijstmandje. Haliis, schuin houden . Halik ,

rondom ,

snuit

om

ba een

ai

omgeven ,

omringen

ida , hij

krult zijn

balk ; manoe nalik

malo e , de (gebonden ) kippen verward in elkaars touw. Halik

aan ,

sa m e a

nalik

raken

a a n

a i, een slang kronkelt zich om een boom ; ko e da na lik a a n , het (ge

touw ;

hoe)

op wat wijze ; h.

hoe ,

paard raakt verward in zijn tali , kabas nalik a a n,

het touw, de draad is in de war.

stel

wat uit ; h .

maken ; h.

a at, bederven ,

dalan ,

iemand ziek is ;

h.

pomali maken als

h. b a lia, eene zaak

van iets maken ; h. delen ,

stuk

dia k , goed behan

a at, slecht

behandelen ;

h.

emma, iemand kwaad doen door te slaan , te

ba

bonden )

doen

bissi , oorlog voeren ; h . kedôk oda,

de omtrek van iets ; tassi nala i h . , de zee omspoelt ; nia nalik nia noenoen

is , doen , maken ; halo noeoes á (let

verwonden ; se nalo hao e o an ! wie heeft mijn kind kwaad gedaan ? laten ;

nia mai, laat hem komen , halo a a n , b.v. ko eda seï nalo a a n , het

b.

paard maakt nog beweging, is nog niet bedaard . Halobak, tot haast aanzetten.

39

Halcea, ook haloe a ta a n , verge

ketta

de ziel van een

benar,

la o

ten ; h a o e kalo ea ta a n balo e, ik

afgestorvene den rechten weg doen volgen

heb het gedeeltelijk vergeten.

opdat zij niet dwale ; achter een werkw .

Haloeboe, h . nanoetak, de nagels

heeft het de beteekenis dat de handeling

snijden, kleine stukjes van iets afsnijden ; h. foeo ek, timir ra hoek , de ha

is afgeloopen ; ohin sor la hotto e daun, a wan sor halolo , vandaag

ren , den baard wat afkorten ; haloeboe

hebben zij nog niet alles gedekt, morgen

ko eda

den staart van

iko en,

het

paard afkorten . Haloeboer,

in

getal overtreffen , b.v.

den vijand ; oan wain ina

dekken looi

a ma, veel

is

het

af

( een

huis) ; si a

zij zijn klaar met het

binnenbrengen ( van hun djagong ).

naloeboer

kinderen

zij

nalolo,

Halolon , spannen , b.v. een touw .

voor de

Halôr, hopen , bidden .

ouders lastig, fig. groeien de ouders boven

JIalore,

iets

omhoog

houden om te

het hoofd (hangt samen met » loeboer " ),

doen zien ; h . a a n , zich vertoonen , voor

het

den dag komen .

wordt hun te

machtig om ze b.v.

allen aan den kost te helpen .

Halòs ,

Haloeli aan, van iemand die zich niet met anderen ophoudt, niet met anderen praat of speelt,

Halot,

overgebleven aren zoeken ; ook h . toeïr i koen ,

bijeen

drijven ,

Hamaan , ( k ma a n , licht ), verlichten ; ha maan

Haloeroe, nalezen , op een geoogst veld

h.

enz . )

Halotti, doen omvallen .

laten branden zonder op gevaar

te letten .

en

(klôt

voortdrijven, achternazetten .

Haloeri, h . h a ï, het vuur, op het veld verder

h. lia, eene

h . a a n , zich rechtvaardigen.

ongenaakbaar zijn, zich

heel stil houden .

rechtvaardigen ;

zaak bespreken om ze in orde te brengen ;

h.

battar

ai

isin ,

uitrusten ;

heme

moro ek hodi ha m à a n isin ,

obat drinken om het lichaam te verlichten .

ik o en ,

IIamaas, fluisteren .

hare ikoen , de overgeblevene djagong

Hamaloe, aanvullen , vergezellen .

klossen of rijstaren zoeken ; h . mana e ,

Hamamar,

fahi , zien of er op een verlaten erf nog

tali ,

kippen

vieren ;

of varkens zijn achtergebleven ,

Haloeroek, de na het branden op het

met

eten

verbrande

kat ;

h.

veld

uitgespreide

takken bijeen doen om Haloewa,

niet

nog

te verbranden .

verwijden , verruimen ; h a

loewa rai , een terrein open maken, ruim

maken ;

ta haloe wa r a i, een

terrein open kappen . Halolo,

recht

maken,

recht buigen,

de

week

maken ;

h.

ferreo e, het touw , den teugel

stemmen,

om zich die toe te eigenen .

zacht,

hand

h.

em ma,

gewennen ,

iemand

hodi

gunstig

ha a n h . ,

te geven gewennen, b.v. een liman eerst

op

ba de

fato ek lei

lai ,

gewennen ;

h . a a n , voor iemand onderdoen , zwich ten ,

zich

laten

verleiden ,

zich

zwak

gedragen . Hamamoe, leeg maken . Hamanas, h a h a no s.

verbeteren als men een verkeerd antwoord

Hamara, drogen , droog laten worden ;

geeft, effen maken ; h. e m ma k malar

h . ra a n , bloed stelpen , de tegenpartij

40

in het spel niet aan de beurt laten komen ; nia n a m ar a a k a diroen hoen ( letterl.

hij heeft een lontarpalm

droog

Hameti, vast maken ; h. em ma ne o n , iemand geruststellen. Hamis, offeren ; sia noesi kon a

gemaakt), hij is gestorven aan de pokken . Hamatta, in elkaar zetten , b . v . de

sia namís na ä n ba sian kilat ,

verschillende stukken van een kast, een

aan hun geweer ; h o ba n na än hadi

geweer

ha mís, ( gezouten ) vleesch weeken om

h.

dat

elkaar

uit

ko e da, paarden

eigenaars

bijeen

was genomen ; van verschillende

doen komen om

b . v.

barang te laten halen ; h . e m m a, men schen bijeen doen komen voor het een of ander werk .

als

het zout er uit te doen trekken (zie mis) . gonzen ; ruischen van den Hamóe,

wind.

ophouden

met

en

iets

staat

dan

dat woord ;

zie

hahoris '',

tegenover

ha matte h a ï, vuur uitdoen , blusschen h 0 0 h ai . Hamatten aan , zich heel stil houden ;

maken , beschamen,

Hamoë, verlegen en

Hamatte, komt voor in de beteekenis van

zij raak schieten offeren zij vleesch

dus ook soms : beleedigen . Hamoeka, schuilen , er niet uit komen ,

niet

zitten ;

lijf)

ha o e bolo e o , o m a m atten a a n

Hamoekit , arm

Hamoelak , bidden .

Hamaus, sussen ,

h.

oïn ,

maken ,

h.

ka

maken .

te samen brengen , veree

nigen , gezamenlijk ; ha h . , gezamenlijk

aankijken ; toè hodi

hevig twisten

Hamoetoe,

doen bedaren ,

matan taa n emma,

kwaad

namo e ka

geluid maken ; brommen .

b . v. een huilend kind .

Hamed , iemand

tam

blijft

Hamoeoe , in den slaap met den mond

a a n , heel zachtjes loopen om

b . v. iemand onverwacht te grijpen.

kogel

boroes ? is (de pijn ) tot op zekere hoogte of heelemaal door ?

d e ï, ik roep u, gij blijft maar stil zitten ; la o h .

de

na moeka,

het

( in

dag komen ; – kilat

den

voor

foea n

( h . oïn , letterl .

eten ;

tama

h. ,

samen , binnengaan,

overeenkomen , b.v, sia k a a n naran namoetoe, hun naam

1 I

komt overeen ,

het gezicht rood maken ) ; h . a an , zich

zij hebben denzelfden naam ; in a a ma

inspannen, zijn kracht gebruiken ; firi h . a a n , trek met kracht ; ita fotti

namoetoe, de ouders ( van die kinde

sa s á todan

zelfde ouders .

1 1

Hamohoe, la 8 h . , over een terrein heen en terug loopen ; h . emma,

i

wij

iets

zwaars

ita ha mea a a n , als optillen

spannen

wij

ons in.

Hameken aan, zich als een kind aan stellen . Hameno, afspreken , beloven ; h ame gelasten

vóór

het vertrek

(zie hela ); nia na meno toeï a mi, hij heeft met ons de afspraak meegegeven . Hamero aan, luid huilen .

komen

iemand

Hameek , spits maken .

no hela,

ren)

te

overeen ,

arm

dwingen,

zij

zijn van de

maken door hem alles af door

hem

h.

na ä n

voortdurend te

beboeten . Hamoroek, bedwelmen

Hamòs,

(om

tassi , visch

hem te vangen ) .

zuiveren ,

reinigen ,

schoon

maken . Hamoti, droog maken ; h . ra a n , bloed

1

41

stelpen ; h . we , een plek in eene rivier

Hanáur, pluizen .

droog maken om garnalen te vangen .

Ilanawa, ophouden , rusten .

Hamotto, zwijgen , ophouden , van wind, regen , ook van ziekte .

Hanèë,

Hamcttoe , verbranden bdr . h . so erat,

Hapa , schieten met een boog. gewoonl.

hanaat

rijen achter elkaar leggen ; h . a a n ,

zich in rijen achter elkaar plaatsen.

gekauwde sirih en pinang en obat iemands

borst strijken bij ziekte ,

verwijderd zijn , opdat zij niet te veel aan hunne ouders denken ; h. krau ,

karbouwen op die wijze bestrijken , opdat zij niet naar hun vroegere kudde terug

Hanaè, kijken , bezichtigen. ( nai radja ); ha na i ba, on

derdanig, onderworpen zijn aan den radja, ook aan de ouders of aan anderen die gezag hebben . IIanak, h . kale ek , met de » kaleek "

spelen. Hanak aan , te voorschijn komen , uit springen , ook

over

of ook bij kinderen die van hunne ouders

Hanabir, iets dubbel vouwen ; rai h .,

Hanái,

kruipplanten . Haneen, verzoeken om .

met sa è ,

naar boven kijken .

in

verder groeien van

Ilaneba , iets neerdrukken ; h . hiroes,

papier verbranden .

Hanaat,

kruipen ,

h anak aan sai ; a s

soe na n a k a a n horrira i ko e a k ,

loopen . Haneïn . kapmes

hodi

ta ha

dreigen ,

doorslaan ;

h .,

met

het

even raken maar niet

hodi

kilat

h ., met een

geweer dreigen, doen alsof men schieten wil ; h . ai , een hout of plank op of tegen iets doen steunen ? Hanek mattan , offermandje. Haneloe ,

leenen ,

beurtelings ;

sa è

voorschijn ;; een hond sprong uit een kuil te voorschijn

haneloe sia ro ewa, ze beurtelings

na n a k a a n doeoek ( van een kurk ) , hij sprong er van zelf af; e m ma toer

berijden (van twee paarden). Haneoer, haneoer malo e, elkaar

moetoe ,

gekscherend verwijten ;

teki

tekir em ma id a

na nak a an sa i , de menschen zitten bij elkaar, plotseling treedt er een uit de

menigte

te

voorschijn ;

ha n a k

aan , onwillig

zijn , ongehoorzaam zijn , pruilen . Haneras, in de luren winden . Hanessa,

op

orde

plaatsen,

rang

schikken , op een rij plaatsen, even , b.v.

a a n sa è, opspringen uit iets.

Hanalin, snijden, labben .

b ô / h . , even groot ( beter is b ột n e s s a

Hananoe, zingen . Hanað, stelen .

nessa n ) .

Hanassa , lachen ; h . em ma, iemand

netan ) van te voren ; hao e ka hida

Hanètan

heen ,

( soms

alleen

ha

uitlachen .

kanetan , heen ; hao e kaa n boka è ,

Hanattar aan , met een troepje bij elkaar zijn, van menschen, ook van dieren .

ik pak van te voren mijn proviand in ; ha o e ka liko e ha n è ta n halái

Hanán , over

iemand

e m

m a,

uitlaten ;

zi

ontevreden

ha nau

a a n,

bij zich zelf morren , b.v. over een gegeven bevel .

fattin ,

ik

keek

eene gelegenheid om Hanetik , sperren ;

h.

van

te

voren naar

weg te loopen .

h . dala n , den weg ver koeda, een paard tegen

42 houden door er dwars voor te gaan staan of

b.v.

een

touw dwars over zijn weg

laten

te spannen ; er tusschen liggen van tijd ;

a an

tinan

op

ida

na netik ,

er

ligt

een

nano eda

rai

terrein ;

oesoek

a a n,

nano ed a

ba ai nèë , de daksparren rusten balk ; ketta kè ë samaen

dezen

halo ha noeda a a n lô s , graaf niet

jaar tusschen , heel

Haní,

rusten ;

bellend

schuin

houden , b.v. een

schuin , laat den kant (b.v. van een sloot)

glas, zoodat het laatste vocht er uit moet

recht afloopen .

loopen ; hani a a n , b.v. oema naní

Hanoekoe,

iets

neerzetten , plaatsen ;

dak is erg steil,

b. kilat ba baas, het geweer tegen

zoodat de regen er terstond afloopt; halo we naní a an lai, laat het

na den schouder zetten ; ina a m a noe ko e o an, de ouders staan hun

( het

a a n,

huis)

het

water er eerst afloopen . Hanimak , ergens vertoeven voor kor teren

of langeren tijd, rusten ; loron

domingo

ami la

dochter voor goed af, laten haar met haar man elders wonen , zich metterwoon ves tigen ? Hanoetoe , takken afkappen om op het

serewis o e

a mi h . , 's zondags werken wij niet , wij rusten ; hao e kanim a k oda, ha o e

veld te verbranden . Hanohi , h . tais ,

isin mana s, ik

kleeren aan hebben .

rust

wat,

ik

toef

wat ( thuis ), ik heb koorts.

Hanoïn ,

denken ,

meenen ,

Hanini aan , uitwijken voor een radja of voornaam man , een radjà groeten als

zich herinneren . Nanono, afwachten ;

men weggaat.

iemands

h.

Haninoe, naar beneden kijken ; ook toen ; foelan nanino e nes

80 en,

de

maan

staat

in

het midden

(letterl. de maan kijkt in het rijstblok ). Haniroek , zich verwarmen ; h . loro, h . h aï, zich verwarmen .

in

de zon , bij het vuur

Hanisi, bijten . Hanit, vangen ; lijm

den

zin

Hanoeda,

neerlaten b.v. een boompje de bestemde kuil, laten afhellen , op

h . ba em ma,

van niet beletten ; h. mo

r a s, pijn lijden . Hanorin , leeren , onderwijzen . ik,

Haoe,

mij,

ook

soms

mijn, zie

spraakkunst . Ilaok , voederbak .

m od ok ,

Nanoean, verbranden bedr.

in

in

ai w e n n a nit m a n o e, de den vogel vast ; ta a u n a

oordeelen ,

onderdanig zijn, luisteren ; h. d e ï, maar afwachten , maar laten begaan , toelaten

Ilarda,

houdt

dragen,

bevelen afwachten, aan iemand

b . manoe, met lijm vogels

nit natôs kass o, de schoenen blij ven in den modder steken .

kleeren

verwen ;

h.

bioen

halo

een tol geel verwen .

Haraan , ten bloede geeselen . Harahoe ,

fijn

maken ,

tot

poeder

stampen . Harai aan , zweren (een eed doen ) . IIaraik iemand

(kraik ), iets

laten zakken ,

zijn waardigheid ontnemen ,

af

den grond laten rusten , b.v. eene plank af lange lat die iemand op den schouder

zetten ; sia serewiso e h . loro, zij werken tot de zon bijna ondergaat ;

draagt met het eene einde op den grond

haraik aan, (letterl. zich laag maken ),

43

zich neerbuigen, eerbied betoonen , onder

paard laten drinken ; h . ta ka n , sirih

danigheid betoonen .

bladeren

Harain , h . h aï, het vuur verminderen ; h.

la mpo,

de

lamp

neerdraaien ;

mota na rain , de rivier zakt ; boe boe

na rain ,

het

gezwel

slinkt,

rijstplant, ongepelde

de

rijst ;

rijstkorrel;

foea n , ongepelde

hare fôs , gepelde rijstkorrel; hare we , nat rijstveld, de rijst daarvan ; hare

mara,

rai

droog

rijstveld,

de rijst daarvan .

dalan ,

den

weg

kennen ; haré diak , gaarne zien, van

proef

o

houden ;

iemand

het

kokkon

te

op

tillen = o fotti maré

kok kon ,

eens aan mijnheer ;

maar

manoe hodi gen

een kip

maré, be

fotti

moeso e

m o eso e

haré

toewan

vraag

het

a mi ha di

ita, wij bren

mee om u te begroeten ?

Harenek , arm maken .

de wind doet de bladeren vallen .

maloe ,

h.

verwoesten ; h .

kampong

kotta , een lamak , het

etensbakje van een overledene stuk ma ken en wegwerpen . IIa roci, bukken ; h . menon, vroeger of later komen dan was atgesproken ; ---

zich

trekken ,

inspannen

bij

optillen, bij

iemand hard aanspreken .

Haroeka

bevelen , gelasten.

Haroeoe, verfrommelen, ineenfromme len (halo nakroeoe is waarschijnlijk beter) . Haroma rai , tot het licht wordt, b.v. sia tebe h . r. zij dangen tot het licht, tot het dag wordt. Haro'oes ook har o'oes

oïn , ' het

gelaat wasschen . Hasaas, h . n a ra n , zijn naam onder dan sen en springen luidkeels uitschreeuwen .

Harebe, snikken .

Haresi,

Haroan aan , smeeken , verzuchten .

aan, h.

zien ;

Haré,

ze frisch

Ilarodan , a nin na r o dan bahan ,

werpen , breken , bedr.; h .

Harakat nan , kwaad worden .

Hare,

water leggen om

Haroè , stuk maken van breekbare voor

afnemen van wind , hitte.

hare

in

te houden .

voortdurend

Hasaè, doen stijgen ; h . n a wan , ade Seran na sa è Atok Seran ,

elkaar bekijven ? voortdurend krakeelen ?

men ;

Hari, h.oema, het geraamte van een huis opzetten ; ha r é a a n , b.v.

laat Atok boven komen (uit het water),

fahi ra hoen narí a a n , de haren van het varken gaan recht staan .

Godsgericht , door onder water te duiken) ; h. a a n, sterven van een radja ; h . loro,

Harík , staan, opstaan van iemand die zat, 200

stilstaan ; groot

dieren) ; groot

harík

zijn als

narík

(van

noeoedar, menschen en

noeoe nëë bè ! hoe

is hij of het ? harík

dus Seran houdt het langer vol ( bij een

tot de zon

opkomt ; toba

h.

loro ,

slapen tot de zon opkomt. Hasái, er uitdoen, uitnemen , uithalen , buiten brengen, te voorschijn brengen, laten

rai , den

zien , aflossen van een pand , het verpande

regen tegenhouden ; harík malo en ,

weer voor den dag doen komen ; hasai

als het begrafenisteest ten einde is , geld en kleeren aan elkaar uitdeelen .

we , water afleiden , open maken , b.v. eene

Harís

een bad nemen .

Ilaró, dorst hebben ; h .

deur, eene afsluiting van een tuin ; hasai biti

ko e da, een

kloeni

( letterl. mat en kussen

buiten brengen), overspel bedrijven ; ha

44

sai fetto naran ,

eene maagd schen

Hasia ,

opzien

tegen ;

nia

nasia

den ; h a sai na r a n , (letterl . den naam

b a kole, b a kedôk, hij ziet op tegen

doen uitkomen ),

de moeite , tegen den verren afstand .

wordt ook gezegd van

iemand die voor den eersten keer in den oorlog

gewond

wordt; ook van iemand

die den eersten keer een vijand het hoofd afslaat.

pen , weer op hetzelfde punt uitkomen ; na na so edi, het vreet rond , b.v. schurft ; ha ko ak la naso e di, (van

Hasara, iets meedeelen, b.v. wat men gehoord

Hasoedi , ontmoeten ; la ở h . , rondloo

of gezien heeft,

overbrengen ,

een boom ) (hem ) omvatten, ( de vingers) komen niet bij elkaar, men kan hem niet

aan anderen doen weten , b.v. een tijding,

omvatten ;

een bevel , een boodschap ; h . em ma, iemand nadoen ; la o h . , iemands gang

mingo, het valt op Zondag ; n a so edi , samenvallen, b.v. twee gebeurtenissen .

naso edi ba loron do

Hasoeït, h . a s o e , een hond aanzetten .

nabootsen . Hasasst , doen ontsnappen, b.v. een vo

Hasoesoe, zoogen ,

gel ; h . h a ï , aan het vuur gelegenheid om brand te veroorzaken door

Hasoņu, iemand dien men sinds lang niet meer gezien heeft onderweg ontmoe

het te hoog te laten opvlammen , of door eene andere onvoorzichtigheid ; ma

ten of ergens weerzien .

meran na s assi, de bliksem treft =

maken ;

geven

m a meran

fer a oed an na sassi

Hasaun, h . no e, de harige schil van een kokosnoot afdoen . roepen

„ wie is daar” , iemand

op een afstand toeroepen, voorspellen wie in

den

oorlog gewond

of gedood

zal

worden , aanspreken , over iets aanspreken , b.v. als iemand verkeerd doet.

Haseſ,

doen ontstaan , maken ;

Mar o m a k

Nai

naseï lalean no ra

ikla ran, God

dala n , een weg schoon

h . moat ba battar, hoog

opgeschoten onkruid tusschen de djagong wegkappen .

ita, de regen overvalt ons .

Hasé,

h.

Hasori ,

heeft hemel en aarde

Hasoroe, ontmoeten, tegenkomen, te gen iets aanloopen ; dalan nasoro e, de wegen komen bij elkaar ; isin

na

soro e, volwassen . Hassa, h . ha a n , eten koopen . Hlassa raè ,

gespannen

raam

worden

waarop de draden

om ze te omwinden

op die plaatsen die van de verfstof moeten vrij blijven. Hassak , duwen, verschuiven , door du wen

iets

verplaatsen ;

e m ma nian lis sa n , iemands voor

duw

het

naar

beeld (goed of kwaad ) navolgen ; has e i

tona , zich verplaatsen ; wat verder gaan .

e m m a, iemand navolgen .

Hassan , wang, opening boven aan een stijl om de pen van den dwarsbalk

geschapen ;

Haseloe,

h . li a, verzinnen ; h a s e ï

wrekend , vergelden, betaald

boven ;

ma ss a k s a è, has sa k a a n

zetten ; taè h . , terugslaan, slaan om zich te wreken over een ontvangen slag , zoo

in te laten ; ai h . een paal of stijl met

ook de a n h. , to ed a h . enz .

enge bergkloof ; m ota h . , samenvloeiïng

Hasèta, tot werken aanzetten ; h . hare, de rijst na het trappen in de manden doen .

menschen

zoo'n

opening

voorzien ;

fatoe

h.,

van twee rivieren , klein leger, een troepje die

met

elkaar

het een

of

45

ander werk uitvoeren , b.v. boomen kappen; ra i b . (r a i

leggen), een hinderlaag

Hatattak , aaneen doen sluiten, iets wat

toer h ., in hinderlaag leggen ;

uiteen . was genomen weer ineen zetten . Hatattan , bedreigen ?

ta m a h ., tusschen twee legers inkomen ; monoe ba h. la r a n in de hinder

Hatáu , verdedigen ; nia nalo noe o en è ë hodi hatáu nian baroek,

laag vallen .

hij doet zoo om aan zijn luiheid , aan zijn nietsdoen een voorwendsel te geven, een

leggen ;

Hataa,

iemand of

voor

antwoorden ,

iets instaan .

schijn te geven. omgaan

doen

Hatabbar ,

mee

met,

doen loopen , bijvoegen, b.v. een karbouw of

ander dier bij de kudde . Hatadan, een teeken aan iets maken

Hatáuk, vreezen , bang zijn ; matan na tá uk, de

kunnen het licht

oogen

niet verdragen. Hatebes, met zekerheid afvragen , b.v.

om het te herkennen, b.v. een insnijding

o mo'oek tebes , wilt gij inderdaad .

in een boom maken om zich te herinneren

Hatekke, naar iemand of iets kijken ,

dat in dien boom een nest is , een blad

aankijken ,

in een boek leggen om te weten hoever

tekke e m m a mora s , ik kom naar

men

den zieke kijken.

gekomen

is,

aan

iemand

of iets

Hatana ,

gewoon zijn, kennen , b.v. den weg .

Hatais, zich kleeden , iemand kleeden , kleeren

geven ,

gekleed

zijn,

b.v. nia

natais dia k , hij is mooi gekleed. Hataka ( het tegenovergestelde van halek a ), omzetten , b.v. een glas met

aanzien ; hao e mai ka

weten ,

kunnen ;

kennen ,

ha tènè ta a n a a n , van te voren we ten ? hatè nè ba ,

verhalen op .

zich

latenoe , den stank kunnen verdragen.

van

iets

niet

Hateroes aan , uithouden , geduldig zijn,

den voet naar boven .

bij ziekte, bij pijn.

Hatali, een touw om iets binden ; ha tali na ha, de vracht binden .

een geringe aan een voorname ; h. n a i ,

Hatama,

indoen ,

binnenbrengen , e m m a,

inleggen ,

doen

iemand

in

inzetten ,

Hatetoe,

een

radja

ten

geschenke

geven van

begraven ; ha tetoe ona,

binnengaan ;

h.

reeds huwbaar zijn .

dienst nemen ;

h.

Hatetoek , iets oprichten , recht houden , b.v. het hoofd weer recht zetten , b.v. een

la warik , een kind op school nemen ; h. biti kloeni (letterl. mat en kussen

huis dat schuin staat in evenwicht bren

binnenbrengen) , boete betalen voor over

gen ; h . a a n , zich oprichten, ook in de

spel ( zie h a sai) ; h . o ïn , zich toegang verschaffen , b.v. nia bossok kodi

beteekenis van herstellen na eene ziekte bij menschen en dieren.

hatama oïn ba toewa n , hij liegt om

zich

bij

mijnheer toegang te ver

schaffen ; la r a n la nata m a , de maag neemt het niet op ; rai la n a ta ma, de

grond neemt het niet op , het gedijt

niet (van zaden en planten ). Hatassak, laten rijpen.

Hatette, neven elkaar ; r ai h ., neven elkaar

plaatsen ;

laở

h . , neven elkaar

loopen , ook la o h . a a n . Hati, uittrekken , b.v. gras , veeren, haren, tand, plantjes, onkruid . Hatiha,

tiha, het

ergens afspringen ;

water

stroomt

me na

af van een

Haben

46

hoogte; bloeit ;

hoedi nati ha, de pisang ma mfatin natiha, het

woord , het gezegde van den koning uit zich = de koning spreekt ; fa roe na

Hatoeka haï, bij het vuur zitten van vrouwen na de bevalling ; dit duurt een maand. Hatóen ,

folin ,

tot aan de heup .

La m a k

h . oeloen ,

met

het hoofd

knikken, ja knikken.

helling,

een

iets

afgooien ;

iets

vallen,

af doen

ergens borsa

nati-

loe sa ? natiloe blik , wat heeft de kat

zij heeft een blikje af

afgegooid ?

gegooid ; iemand bij het vechten op den grond werpen ; hodi fatoek , hati loe

sa mea, een

werpen ;

ook,

van

slang

hatilo e

met steenen fato ek ba

k fő h

al

ia

hodi

de menschen vrijmoedig,

te

ten

hen)

wij

(zullen

brengen ?;

em ma

k resik ho

hatóen ?

Lamaknen zijn

waarmee

Hatiloe, laten neerrollen , b.v. steenen van

nè n

di sa ma k

Hatiït, opspringen.

zakken, neerlaten ; h .

prijsverlagen ;

den

tiha i h a b a bassar, het baadje komt

Hatik ,

laten

onder

ma k hatoen

sia ka a n k fohok , waarmee (zullen wij) hun overmoed beteugelen. Hatoeoe, bukken . Hatoeroek, h . we , water op iets doen druppelen . Hatoetoek , aankijken, aanstaren. Hatobar, breken ,

bedr.; a nin noe

na tohar a i, de wind heeft den boom

samea (dit laatste isminder gebruikelijk ); hatilo e a a n , neerrollen enz. , ergens

gebroken (zie toh a r) ; terik ha to har lia, de beslissing eener zaak

afrollen ;

bespoedigen .

krau natiloe n

a a n,

een karbouw valt dood ( van af een hoogte). Hatloe,

p oop

en dden

schouder

dragen,

Hatók ,

klaar

maken ;

Hatoman, gewennen .

torsen.

Hatita , h . a s o e, een hond ophitsen. Hatitis,

laten

afhangen ;

h.

tais

Hatoo ,

doen

bereiken ;

a min

lia

bottes, een nat kleed laten afhangen op-

gezegde

bereiken ,

dat het water er afloope ; h , mortén ba

zegde over.

ka k aloek, lange snoertjes met kralen onder

ra i h . , klaar

leggen .

aan

de

sirihtasch bevestigen en

zoo laten afhangen .

nia kaa n hart traag ?

neon ?

nia ,

doe

breng

hem

ons

hem ons ge

Hatoon aan, stijfhoofdig zijn. Hatós, vasthouden , b.v. een paard, een dief, gewoonlijk k a ěr hatos , vast ma

Hatoba, neerleggen, in liggende hou ding plaatsen. Hatodan, bezwaren ;

ba

mat 8 8

o

ken ; hatôs neon , zijn hart bedwingen ;

toer hatôg dalan , den weg bezetten ; sa na to da n wat

maakt

zijn

toer

ha tôs em ma

nian

sa sá,

beslag leggen op iemands goed wegens schuld ; r a i hatós, vastleggen, somtijds

Hatoeboek = h a kto e boek.

wordt het achter sommige werkwoorden

Hatoeda, oorlog voeren .

geplaatst, misschien om versterken ;

Hatoedoe, aanwijzen, aantoonen , wijzen naar ; h . kilat ba, het geweer

bre ko e

aanleggen op

latta

h .;

b . v.

de beteekenis te

zoo hoort men veel :

ha tôs, ta ka h . , h eli h . ,

h.

a an, zich

bedwingen.

47

Hawái ,

te

drogen

hangen ;

h.

ba

laro, in de zon hangen om te drogen ; h . ba h aï, bij het vuur drogen .

a ma h ,

opvoeden ,

Hawaï,

ina

vader ;

pleeg

pleegmoeder ; o anh ,

h ,

Hawakka, raden , b.v. hoeveel djagong korrels

of steentjes iemand in de hand

houdt, den zang aanheffen bij het » tebe"; h. folin, den prijs van iets aangeven ; foelan

ro e w a , de maan

dala

h.

weer zichtbaar

avonden

twee

is reeds

Hawarl,

h.

leh ok , een krekel van

roepen » w a r i-w a ri” . Haweak = h a hea k

Haweek , piet doen .

h.

i boen ,

hain ,

beloven, maar

zittend met het

er

velen schreeuwen , luid

aan

iets

e m ma

naän

fiït

de

als de hond vleesch

hand

is ;

na wele wegneemt

schreeuwen zij hem achterna. habeo e ; ha weo e Haweoe a a n,

afhangen

enz. zooals de beenen ,

als men te paard zit, of zooals een groot kropgezwel ; a an

Hedi , vasthechten , vastslaan ( synoniem

het een of ander werk verdeelen, b.v. ita he di rai rohan ta tossa,

ieder

nemen

wij

een gedeelte van den

grond (b.v. om te wieden) . Hedik , afhakken , b.v. de hoeven van een paard wat afhakken .

ho ow , maar meer

beleefd .

ha da k .

Heen, blijven , wachten , op iemand of iets

wachten, bewaken ; h . roh a n , de

voorloopig ;

o

atoe

tau

heen

sa

tali

toen,

sen ? e mi lað heen ó na, gaat maar vast

met

als

toeïr,

welks

grens bewaken ; o da mata n la neen ha o e , de deur houdt mij niet tegen ;

been slingeren .

roepen asoe

van

ba ? wat wilt gij er voorloopig in plaat

Hawekoe,

Hawele,

struik

met breko e) ; tatoueer en , met de

Heeïn

trachten te vangen door te

naam

en

lange doornachtige bladeren matten ge maakt worden ( Mal . pandan ).

Hèë

geweest Hawalla , = h a balla

dien

boom

nagels dooden van ongedierte ; onderling

hh a ī, vuur stoken

pleegkind ;

Hedan,

het

rohan eind

van

na weo e het

touw

hangt af naar beneden .

vooruit ,

verlof

van ,

buiten weten van , zonder b.v.

saè heen

bo ewa,

zonder verlof in een pinangboom klim men ; nia la ở heen in a a ma, hij is gegaan buiten weten der ouders, zon der verlof der ouders ; he en la i, wacht eerst. Hehar,

nawan

hè hèr

of

Habar aan ,

hè hèr a a n , hijgen.

Hèk, van te voren ; lôs rona hè k e m ma

nak so edik, als zij het van

te voren hooren, komen de menschen bij

Hawér, effen maken , glad maken Haweroe aan = h a weoe a a n .

elkaar,

Hean , roeien ; h . ta h a n , riem

korter maken , b.v. de baard, haren , den

Heas, h. ,

kakkerlak ;

iemand

een diet). Heat, h.

met

em ma liman

vlugge

vingers

Hekoet,

door

er

wat af te snijden

staart van een paard.

( van

Hela, iets achterlaten , overlaten, laten

heren , franjes maken aan

overblijven ; hodi hela, iets weg brengen en daar laten ; haliko e he

de » heren " .

la,

iemand

bezoeken

en

hem

bij het

48

weggaan daar

laten ; fo hela (letterl .

Henoet = heko et .

geven, achterlaten ) , vóór zijn vertrek ge ven ; nia na ro eka nela, hij liet zijn bevel achter, of vóór zijn vertrek beval hij ; nia nameno nela ba

Heoek, krom

sia k a a n sorani , zij verbergen , zij ontkennen dat zij christen zijn ; la o

ha o e atoe tollo ai o an, vóór zijn

heoek

vertrek

oek , omweg, de weg draait.

sprak hij met mij af dat ik de jonge boompjes zou begieten ; r a i he la ,

laten

liggen ,

sparen, in het leven

laten ; seï hela , er is , er zijn nog over; ser

hela

Hér,

lim a, er zijn er nog vijf ;

la hela na, er is niet meer over.

't

ook

heli

katôs ;

h.

dalan

na wan

neoek

a a n,

hè r, bijna dood, nog

Heren , lange smalle strook wit doek dien

Heli, iets verborgen houden , iets ver

aan, omloopen ; dalan he

maar een weinig adem ; ook : hijgen.

seï hela oda, er is nog een weinig over;

zwijgen ,

buigen , de waarheid ver

bergen ,, liegen , ontkennen ; sia neo e k

de mannen om het lijf dragen ; in

algemeen

doek ;

h.

moetin,

wit

doek, witte keper.

ro

Hesik , in de keel krieuwen ; ta ba c

man, het licht benemen (ook helin ro

co

man) ; h . a an , schuilen ; h . a an ba ai, zich achter een boom verschuilen ; oedan

baksrook prikkelt hem in de keel , doet hem hoesten ; we nesik, het water

mai ita

komt in de keel = verdrinken ; bekijven.

regen

heli aa n ba oem a , als de

komt

schuilen

wij

in een huis,

zijn bescherming zoeken bij . Heli foedik, | veinzen

do e boen

Hessi,

h.

nesik

koeda ,

nia ,

een

de

ta

paard door

roepen aanzetten of op zij jagen . niet te

Heli foedik doeoek , hooren , veinzen

IIessoek, inleggen ; h , naän ba ta s soe,

vleesch in de pan leggen ; h.

ba

een bevel niet te kennen , veinzend en listig te werk gaan om b.v. iemand te kunnen vangen ; lað heli foedik , onder

ka kalo ek, in den zak steken .

het

la mai , em ma ked ô k h èta k a an

loopen

aannemen ,

eene onverschillige manier niets laten merken (b.v. als

men een dief wil pakken ). Helik aan, een uitroep om

zijn pret,

Hetak ,

liever ,

hè ta k , neem

la

mai,

eerder ; hola

nè ë

dit liever ; e m m a kreïs

als

menschen

die

dicht bij

wonen niet komen, dan komen de men schen die ver wonen zeker niet ; het soms soms

om

den vergrootenden trap

ook om zijn leedvermaak te toonen ; goed

dient dient

zoo ! mooi zoo ! ( zie hahelik ).

te vormen , b . v . hè tak bôt , grooter.

Helin, het gezicht op iets benemen ; a i helin oem a, de boomen benemen het

Hetan, ontvangen , krijgen, verkrijgen, vinden ; la hè tan beteekent soms

gezicht op het huis ; lala tak helin,

» niet

iemands schaduw belet om

nè tan ,

b.v. om

te lezen ;

goed te zien

fatin helin, ver

borgene plaats. Hemoe, drinken ; h . tabacco, rooken . Hena meta, donkerblauw doek ? Henoe, halsketting

kunnen " ,

b . v.

nia

lake

la

hij kon het niet open maken,

hij kreeg het niet open . Heti, een riem of een strook doek om het lijf binden , om het lijf dragen , iets van zijn schuldenaar of van een derde nemen als de schuldenaar niet wil betalen ;

49

hóó, met een touw wurgen ; tali neti

te maken ; b . k o ed a, een kwaad paard

n

met

ko ed a, het touw heeft het paard

den

kop in de hoogte vastbinden .

gewurgd ; — knottak , riem die om het lijt gedragen wordt ; re, een hoofdsieraad

Hioe, bijeen drijven van paarden en karbouwen om ze naar den stal te laten

van zilveren plaatjes, dat over het voor

gaan .

Hira, hoeveel.

hoofd wordt gebonden .

Hias, vouwen , opvouwen ; tais nias a a n, de schabrak zit gevouwen , zit met

hira ?

een plooi .

lim a

Hiban,

h. a i ta r a n , doornstruiken

neerleggen,

b.

om

v.

een

weg

af te

eenige ;

Hira hira,

laron

hir a

de hoeveel dagen ? la ron

om

lima, om de vijf dagen.

Hirak, tais

geheel,

hirak

over

zijn geheel, al ;

kadór,

het

geheele

sluiten of ter beschutting van een tuin ;

kleed is vuil, het kleed is vuil over zijn

iets

geheel ; gewoonlijk voegt men er ,,bele”

op

zij

steenen op

zij

doen ,

op zij plaatsen , b.v.

die midden op den weg liggen van

n iba n

den

weg

leggen ;

mota

em m a , de rivier heeft iemand

Hiït,

ka nek bele, het geheele lichaam is gewond, het lichaam is over ne ë,

al gewond ; bo eat hirak

op den oever gespoeld . oplichten , iets

opnemen ,

bij; tais hira k k a dór bele, isin hirak

wat

al

dat goed hier ; ai hira k ne ë, al die en

hir ak ,

wain

w a in

gebonden is bij het touw opnemen , iets

boomen ;

bij het handvat, of oor of touw opnemen ; hiït has a è la wa rik ba ko e da,

hira k a a n , eenige dagen geleden ; horri hirak, een tijd geleden ; wordt

een

kind

op

het

paard

tillen ;

Nai

wain hira k op vragenden toon uitge

Ma romak niït ha o e , als God mij

sproken , dan beteekent het hoeveel dagen

van mijn ziekbed doet opstaan ; hiït emma nara n , iemands naam oneer biedig noemen , b . v . zonder » k a u ” of

vragenden

» b ette"

geleden ;

den

Hiri, h . kaba s, spinnen ; h . i boen ,

Hirik, draad gemaakt van jonge ge

elleboog

van

zich

afstooten .

de eend pikt djagong op ; hili lia = fotti lia ; hili ba neon, bij zich

een

plan vormen ? o a hili rai ,

buiten

den

echt

geboren

en niet

erkend kind . Hinar, h. a u, een bamboe voor blaas pijp

of

waar

ze

de

inlandsche pajong mee

naaien .

Hili, oprapen ;bebe nili battar,

zelf een

op

bangbladeren, waarvan ze touw vlechten ,

Hikar, terug , weer . met

hirak

onhoorbaar lachen .

dan, van menschen .

Hikoe,

horri

toon uitgesproken , beteekent

sinds hoe lang, hoe lang reeds .

er voor bij degenen wien dit

toekomt; hiït a an lio e , langer zijn

zoo ook

bestemd

ophangen

met een steen

aan het benedeneind om hem goed recht

Hirik lossoek ,

strik ;

kessi halo

hirik lossoek, bind het in een strik . Hiroes, de maagstreek ?hiroes mo ras ,

pijn in de maagstreek ? gemoed ?

hart ? h . mono e, treuren ; h. monoe ba nia k a a n rai , hij heeft heimwee ; hiroes kiki of h . fa feïk , of h . fetik feïk ) ;

a a n , beangstigd hiroes

zijn (zie fa

moris,

zich flink

50 Hóbo, verbergen .

bosso e hi

na

gevoelen ; koeda

roes moris, als de paarden verzadigd

Hoboe, h . ko e da, op jacht de paar

dan zijn zij flink, dan kunnen zij

den over alles laten heenrennen ; koeda

zijn,

hiroes

tegen ;

er

haten ;

e m m a,

iemand

matan , hartekuiltje.

h.

Hisa , hangen

h . , vlugge

bedr., ophangen bedr.;

zigers

hisa a an , hangen enz., iets traag doen ;

een kleed, een mat uitschudden . baren ,

op

den

nia

of ook om

rei

achtervolgen en te bestelen. verzamelen ,

zich

er

op af

komen b.v. vliegen op een wond .

schoot houden,

afstooten ,

hoda

honoe

ai

foean , hod a h amôs au elan, de

Hodean, bij aankomst groeten .

niti toéïr nia, zij heeft

een kind van hem (buiten den echt.)

beter

tusschenschotten uit een bamboe stooten .

rijdend iets vóór zich op het paard dra gen ;

worden

Hoda, stooten ; h . ai foean, vruchten

Hisik, besproeien , bespreukelen ;h.tais ,

Hiti,

te

Hoboen,

hafa h o hisa a a n , traag wieden .

biti ,

gebruikt

jacht

hisa ho o emma, iemand ophangen ;

paarden die voor de herten

brengen,

Hodi,

meebrengen ,

meene

men , meedragen, bij zich dragen ; mota

Hitin , schoot.

nodi , de rivier sleept mee, door mid

Hitoe, zeven. Hô, hebben ; moer a k a mi la hô,

del van , met nia taè nodi a i, hij slaat met een stok ; la o hodi malo e .

geld

hebben wij niet ; 0 mô toedik ?

heb je een mes ? zijn in den 3den pers. meerv., b.v. i ha fato e enk . en

no

nè ë

ko e a k

s a m e a b ô t id a,

met elkaar gaan , er mee ; a mi hodi wat doen wij er mee ? halo sa ?

nia

nodi

weg,

om

nalái ,

hij

loopt er mee

om er mee te ; sia se

te ,

ha kanser a , zij

ih a

rewiso e

hodi

mota nè ë n ai be e, in die rivier zijn krokodillen ; nè ë nosa, bottir

werken om

loon te verdienen ; sia tau

een groote slang ;

is

hol

dat

in

flesch heeft wat) wat is ( letterl. die er in die flesch ; no ang gor, er

no

sa

ido e,

is

niets

in ;

seï no ,

er

is

met,

la o, wij

oem a, het huis bewa

er

mee ;

a mi h ô

sia

gaan met hem ; emi h ô lia ,

gij (meerv .) hebt er mee gesproken (voor de andere personen verandert de » h .” zie spraakkunst b.v. h ao e kô li a, ik

te

vangen ; ook soms ons

roo

ta ka

prauw

sloeg

fila

met

no di

de

a u , bamboe splijten.

hij is m a kleat ; hij heeft het ambt van m ; hodi Tettum haäk noeoenèë, het

Tettum

zegt

Aloban ,

Mala è ha äk sa ?

het

water

bemanning om ;

nalai nodi nia, het paard ging met hem op den loop ; ai tohar nodi nia , de tak brak , sleurde hem

in

in

de

koeda

Hobak , met haast; h . a an , zich haasten .

weeken .

em m a,

mee in den val ; nia nodi makleat,

heb er mee gesproken ) . Hỏ, mangga . Hoat, hoat

zetten

muizen te vangen , om er

nodi dale , zij zitten te praten ; sia toer nodi ha, zij zitten te eten ;

loe

ken ;

muizen mee

la ho, zij

kona

nog, er

in ;



om

» te ” voor de onbep. wijs, b.v. sia toer

wijn

nog ;

val

een

er

is

zijn

hodi

dia

leggen

laten

men

zoo ; hodi

wat zegt men in

het Maleisch ? hodi kalan, bij nacht:

31

hodi loron , bij dag ; hodi.... lioe ;

Hoen,

iemand vóór zijn ; hao e kodi

iets ,

de

het

oorsprong, de oorzaak van

onderste van iets ; taro ežk ri de voet van een berg ; het benedeneind van een paal ;

tollo e lioe nia, ik ben er hem drie voor ; nia nodi kalan lima

hoen, hoen ,

lioe o, hij is u vijf dagen voor.

ida

Hodi oïn, hodi emma oïn of emma

boven

nian oïn , iemand vertegenwoordigen ; o eko en hodi nai nian oïn , in

dale nèë no ho en deï, dikin la no , dat verhaal heeft alleen een

naam van, in plaats van den radja bevelen . Hoe, blazen ; h . ho o, uitblazen .

begin , het heeft geen einde (vandaar h ah o é , beginnen ) boom ; hô hoen,

Hoean , h . a i , een boom

omhakken .

Hoedl, pisang ; soorten zijn : h. metan,

een

onder,

een

hoe di

h.

soort, en zeer smakelijk

h aï, met roode schil ; h . fato ek,

Hoedook ,

h.

maloe,

tegen elkaar

stooten .

iets b.v.

dila

h. , papajaboom ;

h . tom a k , een heele pisang

tros ; b attas h . , djagongstruik ; tassak

i ha

een klein maar grof soort.

van

wone boom , geen vruchtboom ; h o ed i h . , pisangboom ;

dik

begin

manggaboom ; ai hoen , (misschien ) ge

die hier het meest voorkomt; h . boewa, kort,

ida ba ho en, een

dikin

ba

h.,

land ;

rijp

nia

ho en

aan den stam ;

ba

nikar

geboorte

nia

k a a n

ba, hij is weer naar zijn geboor

Hoedoer aan , zuchten, kreunen .

teland terug ; sala ho en , de oorsprong

Hoehar, rukken = had a u ; h . a an ,

van

pogen zich los te rukken . Hoeït,

eventjes

aan

de

fout

van

de misdaad ,

van de

schuld ; soesar h . , de oorzaak van het iets

trekken ;

eventjes knijpen.

lijden. Hoenoen ,

Hoelan, iets met twee of meer geza

bo ewa h . ,

een

tros pi

nangnooten ; noe h . , een tros klappers.

menlijk dragen. Hoelis, draaien, b.v. een natten doek

Hoeroen, h . ka ba s, draad opwinden ; hoeda no eroen aan , een paard,

om uit te wringen ; h. no e, klappers afdraaien door draaien den steel doen afbreken . Lette wulsa

(dat gebonden is of dat men vasthoudt) maakt beweging om los te komen ; ook

Hoemir,

fijne

kam

van

bamboes ;

van

losse

paarden,

wegloopen ,

er van

h.

doorgaan als men ze b.v. wil vangen . Hoesak, toespijs ; hoesak moetoe,

gebogen houding terwijl men

samenmengen, van de verschillende ingre

de kleeren van voren vasthoudt den radja of een ander voornaam persoon naderen

diënten der toespijs. Hoesar, navel ; tassi h . , waar men

of langs hen heengaan .

geen land meer ziet .

h.

oetoe ,

a a n,

in

Hoemoer, toena h . men

luizen

in la

kammen ;

de

hand

dia k ,

niet gemakkelijk

lima n , handvol ;

la ở

vasthouden ;

een paling kan vasthouden ;

h.

de vuist ballen ; h . ida, eene emma

h. ,

handjevol menschen.

oan

ida,

een

Hoesi, schieten met een vuurwapen Hoesik, iets laten zoo als het is ; zich met iemand of iets niet meer bemoeien (synoniem

met h a bo esik) .

Hoesoe , vragen , verzoeken . Hohela , iemand wegbrengen ; een eind

52 wilt gij er als betaling voor

wegs vergezellen, voortdurend verzoeken ;

sa ?

telkens vragen om h h ô.

nemen ? wat moet je er voor hebben ? O mola sa ? wat neem je er voor ?

werkw .

een

bij

Hóhô,

iets ; ook : hoeso e

geeft het te

dat de handeling telkens plaats

kennen

wat

fetto ,

hola

na w an , komen ;

heeft. Hohoën, zingen terwijl zij een doode naar de begraafplaats brengen ,

waarbij

Hoi, hoi sin, zich uitrekken ; hoi e m ma nian fè n , hoï em ma nian overspel

overspel mane

bedrijven ,

trachten fetto ,

ontucht

over

iemand

te balen ;

tot hoï

tot ontucht overhalen ;

bedrijven

( volgens

h.

e m

m

sommigen

hoiï), zoo juist; haoe koï ato e la ik wilde zoo juist gaan ; 0 m oï

n a,

op adem

om

rusten a

fatin ,

nian

schap

winnen ;

hola, juist

tekken

lijkt, hola

het

voornaam

n è ë

nola

mina

persoon ,

la m po

wain,

die lamp

neemt veel olie in ; - doeoet nola battar, de

dezelfde

hodi

straf

halo

môs

onkruid

het

djagong ;

hooger dan

is

nia

krijgen

hola

als

noeoenèë,

hij ;

e mi

nia

hola

gij dezelfde straf als hij, langs ;

ba, sia noï daho er, toen wij daar aankwamen waren zij bezig met feest

beneden

vieren ;

over ;

nia

noï na ,

hij

is aan het

k oï nè ë, ik ben hier.

Hoïr, h . sasa na n , den pot van het vuur nemen ; h . m a noetollo en i ha we, de eieren uit het water nemen ; na än iha

h.

tasso e ,

het

vleesch

uit de pan nemen .

Hokkoe, liggen van dieren ; ma noe

de

zit

kip

nokkoe

mai andig

m a noe talloen,

taan op

gebied )

de

eieren ; Balib o o

ita Baliboo ( een komt

ons

vij

hinderlagen

leggen . Hola ,

nemen ,

iemands

goed ; nemen in de beteekenis

van

dež, als gij ook zoo doet, krijgt hola

mai, hier langs ; hola kraik , langs; hola letten , boven

hola

lioer, buiten om , alles ;

a wan

a mi ha we alles op .

hola,

morgen eten

Hole een schelpdiertje, ronde schijfjes daarvan

gemaakt

die ze aan het koord

van hun sirihtasch rijgen . Holė ? = lè tina holi, de

vol

gende oostmoeson .

Hoïs, melken .

nok ko e

n èë

dei,

hodi

terik , gij zeidet daar zoo even, bezig

ha oe

lia

na in , een lijkzang houden bij een radja of ander

zijn , doende zijn met iets b.v. a mi to ő

eten ;

te

iemands plaats innemen ; eene wedding

teekenen , zoodat

telken de klank » h oh o " voorkomt.

la e n ,

eene vrouw nemen ; h .

even

halen , wegnemen b.v.

Homan, vlechten . Hôn schoon maken door te wasschen of te poetsen . Honoe, voor ha honoe achtereen werk woord b , v. sorat

honoe, zie sorat.

Hõõ , dooden , vermoorden ; een bam boe die den rand vormt van een bali -bali. Ho'oek , willen .

koopen b.v. to ewan atoe nola

Hoow, ja ; wordt ook gebruikt om te

mano e ! wil mijnheer een kip nemen =

beduiden dat men iemands gezegde ver

koopen !

staan heeft.

nemen

in

de

beteekenis van

als betaling nemen b.v. o atoe mola

llorak,

ziekte ;

een

klapperblad dat

wordt opgehangen om

tegen diefstal van

( in deze beteekenis in het synoniem met

sirih en pinang te waarschuwen ; tar a

hosï );

h ., zoo'n blad ophangen ; h . rai , het terrein voor een tuin bepalen door in

is

de omstaande boomen te hakken of door alvast een weinig te wieden .

moras, pijn voelen.

Horas,

slaan

h.,

taè

doet ; nia alin is ouder dan ik .

dat

horas

horri

tasi sa è , hij

ho en , van af het begin ; h . van nu af aan reeds.

n è ë

h. na,

Horri fonin , gister avond ; in den af

Horan , ruiken, rieken, voelen , merken h.

nia

van beneden ( van zee ) gekomen ;

het pijn

hao e , hij

geloopen nacht. Horri oeloek, vroeger.

Horri ohin , reeds een tijd lang (maar op denzelfden dag ) b.v. hao e mai h . o hin

Hore aan, voortdurend schreeuwen om iemand te roepen . Hori hori, sinds lang.

tia n á,

ik

ben

al

een

tijdje

hier (b.v. een half uur) ; h ao e ta u h . o hin tia ná, ik

heb er al voor een

poos opgezet ( lood op het vuur ). Horri sehik ? horsehik , gisteren ; hor

Horik , verblijven .

Horoen, gal ; ravijn, afgrond ; ho roen ida nanetik, er ligt een af

sehik kala u , gisteren nacht, eergis ter avond.

Hosi,

grond tusschen .

van , van

af ,

uit,

van uit ; h .

Horoes , schuren , schrijnen ; a mi saè a i, ai ko elit noroes ka ras , als

n è ë bè, van waar ; h . tassi baloe, van over zee ; langs (synoniem met

wij in een boom klimmen schrijnt de bast onze borst ; ko eda noroes a a n

» hola " ); la o h . n è ë, loop hier langs ; a mi laở h ., wij gaan er langs ; h .

het paard schuurt zich aan een

ba a i , boom .

buiten ,

Horri ,

laatst,

een

toewan terik zei

laran , van

mijnheer

tijdje geleden ; h .

noeo e nè ë, laatst

zoo ;

ko eda h .

a mi

buiten

tam a nosi door toer

den

binnen ; langs;

h.

lioer,

kila h

van

foean

iboen , de kogel kwam

mond binnen , neven ; ha o e

kosi

nia ,

ik

zat neven hem ,

sossa nèë, het paard dat wij een tijdje

het met iemand houden ; sia nosi ami,

geleden gekocht hebben ; toen laatst; h . a mi toen a miha r é bibiroesa,

zij houden het met ons ; toè hosi , voor iemand spreken; ina toè nosi

toen we laatst naar beneden gingen, zagen

o an , de moeder spreekt ten gunste van

we een hert ; — horri wain roe w a

het kind.

of h . gen

wain

roe wa k a a n , twee da

geleden ; horri hirak, zie hirak;

horri

wain, de vorige oostmoesson ;

horri

wain

hira k

aa n

hira of

h.

Hossee, slijpen . Hossoe, wind laten. Hôt, dringen b.v. tot betaling, knellen ;

h.

wain

b.v. samea nôt nalo

loron

hira,

dok ,

of

een slang

knelt ,

ro eïn do verbrijzelt

de

eenige dagen geleden ; wordt horri wain hira enz ., op vragenden toon

beenderen ; ineengedrongen , vast b.v. een bos gras ; hôt a a n , zich samendrin

uitgesproken dan beteekent het : hoeveel

gen ;

dagen geleden ? uit, van uit, van , van af

ai

Hottar,

nôt

a an, het hout krimpt

h . emma, bekijven ?

54

kah

ol

achter

h . af

klaar, op ; halo

af,

Hottoe,

>hottoe "

b.v.

hotto e ti á

ó n a of maken , opmaken ; hotto e hottoe na of hotto e tián , het

a mi lað , daarna, vervolgens, toen ; b.v. a mi to kotta ba , rai kalau

is af, klaar, op ; achter een werkw . be

ona,

hottoe

har é

a mi, wij kwamen bij avond in

toen ,

nadat ; b.v.

a mi lao, na gegeten te

hotto e

ha

als,

na ,

teekent het

e m m a

a toe

sa i

den kampong aan , toen kwamen de men schen naar buiten om ons te zien .

hebben, of als wij gegeten hebben , gaan wij ; het kan even goed beteekenen : toen

Hottoe hottoe, alle, allen ; sa hot

wij gegeten hadden , gingen wij ; dikwijls plaatst men in zulke zinnen > tiá ”

toe hottoe of sa sá hottoe hot toe ,

alles .

1.

Igrí, stekels in het gras.

Iboen , mond, bek, muil; opening aan

den bovenrand b.v. van eene flesch , van

Tha , aanwezig zijn, bestaan , zijn , heb

van een kuil , van een

ben ; voorzetsel van verschillende betee

een

geweerloop ,

zak ;

iboen

bột,

brutaal ; i bo en

kenis b.v. nia

toer i ha La foeli,

no e no en ,

mis, kieskeurig op het eten ; i bo en een hoofd dat een bevel

hij woont te L .; nia narík i ha ho e n, hij staat bij den boom ; kanek

van den radja aan het volk overbrengt .

ih а

soehoen,

Iboen

de

lippen ;

i boen

soehoen letten, de bovenlip ; i boen kra ik , de onderlip .

so e ho en

Ida, een , telw .; of ander ;

idak , ver

schillend, ieder afzonderlijk ; los i da ida k neon , volgens ieders afzonder lijk believen ; sia moetoe mais zij

zijn

van

van

een

verschillende

ka a n a m ina ida zelfden

vader,

moeders, ieder

eene afzonderlijke moeder;

sia

a

n a

id a k , maar

Idak en

ik

heb

het van hem gekocht ; rai i ha meda ,

karon , nia

hij neemt

koeroe

we

rijst

uit den zak ;

i ha ha ők, hij

schept water uit een bak . Het komtvoor in samenstellingen als ; i ha letten , boven ; ih a kraik, beneden ; iha laran , binnen ; iha lioer, buiten ; i ha oïn , vóór ; iha kottoek , achter; deze uitdrukkingen dienen ook als voor

ieder gaat afzon

derlijk, ieder gaat zijn weg ;

nia,

zetsel ; zie spraakkunst; i ha nè ë en i ha

idakaan, lô s id ak neon , believen ; idak la o lao,

iha

heeft

ieders

of ida kaan

Sossa

toer

i da idak , zij wonen ieder afzonderlijk .

volgens

ha o e

het ligt op tafel ; nia nasa i fôs i h a

ida, enkelen ; een

een voor een ;

limau , eene wond aan de hand ;

n è ë

mai,

hier ;

i ha

nè ë b á , daar ;

i ha n è ë bè, waar ? nia toer i ha n è ë b è ? waar woont hij ? i ha nèë b è

ida ? waar ergens ?

ida k b a

Ihan, misschien , wellicht ; wordt soms

nian oema of id a k a a n ba nian ieder gaat naar zijn huis .

gezegd voor » i h a” b.v. la ihan er is niet, er zijn niet.

o em a,

55

Ikis, vermorzeld van rijst- en djagong korrels . Ikoen , staart ; laatstgeborene; battar ikoen ,

hare ikoen , de overgeblevene djagong of rijst op een geoogst veld . Ikoes,

nia

mai iko es, hij komt

ka a n

is

lucht er nia

den wind ; anin nia kaan is bit, a i to har, als de drift van den wind hevig is , breken de boomen ; krachtig ? ro na

is oda dei , iets vernemen

ikoes resik,

ander gerucht .

i ko es ,

hao e

iko es

la

kóoek

eventjes iets van een of

zijn vaart nemen ? nia

aan,

Is

zijn nog menschen achter ;

er

thans ;

anin

is, de vaart, de drift van

hooren ,

nu

da un, de

van is nog niet weg ;

kaan

achteraan ; ook : hij komt het laatst , laat , b.v. koeda i ko es, laat planten ;

te laat ; em ma se ï

la koon

la

is

a a n lerik deï, Seran na klotti

ona, nu wil ik niet meer ; to ő iko es,

na, hij zette zich alleen maar in bewe

ten laatste ; o elo ek .... iko es, vroe

ging, ( om hem aan te grijpen) toen viel

ger .... thans ; i ko es nèë, nu ; tegen-

Seran reeds.

Isi beloe,

woordig ( van tijd ) thans.

kleeren van den radja. Ilas , beeld ; la ilas , niet passend ? Ilin , bo ewa ilin , pinangnoot waar

Isi beloe dato, Isi dobè, van iemand die alle zwaren arbeid schuwt, zonnehitte vreest.

van de kern niet deugt. Ina en inan, moeder.

Isi foetar, nieuwe kleeren ; lijfsieraden .

Ina ama ,

Isin ,

louders ; komt ook voor

Inan aman , ſ in

de

beteekenis

van :

het

dieren ,

van menschen en

de vaste inhoud van iets ; noe vleesch van de kokosnoot ;

isin ,

hoofd van eenige kampongs.

lichaam

het

battar isin , het meel van den dja

Ina ferik , grootmoeder. Inan, wijfje van dieren, veel ; em ma inan , veel menschen ; inan bassoek ,

gongkorrel ; het vleesch in tegenstelling van de beenderen ; a so e na isin ka

zeer veel ; loro

kin roeïn , de hond eet het vleesch laat

seï

in a n , (zon nog

veel) 't is nog lang dag ; -- nia mai

de beenderen liggen ; naän

loro seï in an, hij kwam toen de zon nog hoog stond ; komt een enkele keer

eigenlijke vleesch in tegenstelling van ; naän bora n , het vet ; knoero e

voor in de beteekenis van groot ; tihar inan , een groote trom .

lepelvol ;

Inan

aman,

veel , (gewoonlijk alleen

ina n .

isin ida, de inhoud van een lepel een bikan

twee borden vol ;

neus ;

rai

inoer

k a a p,

vooruitstekend gedeelte van een berg.

Ioe, ha a i .

liman

roewa,

isin ida ,

ida dei, hij drinkt maar één glas ; rai isin,

grond zonder steenen ; kahóek

isin ,

pijl

van

soerik

isin ,

regen . Iroe, iroe kaleek = eki kaleek .

bajonet;

isin

de reuk, de lucht van iets ;

een

blaaspijp ;

ram a

isin , pijl van een boog ; toedik isin ,

o edan iri oro e , zachte

Iri oroe,

Is,

isin

één handvol ; nia nemo e kofoe isin

Inoek , pad van karbouwen of herten . Inoer,

isin , het

nia

een

keer ;

ro ewa,

isin twee

lemmer ; kilat isin, ida

en ai

isin

roew a en ai keer ;

isin

ida , isin

manas ,

56

koorts ; isin

saè, de koorts komt op ;

de temperatuur is hoog ;

isin

isin ,

tidin,

om

boete

te

betalen.

koorts neemt af, is af ; de tempera

de

geld bijeenbrengen

Isin lolon, het lichaam van menschen

tuur is weer laag ; isin namotto na,

en dieren ; taroe

isin lolon , zich

de ziekte heeft opgehouden ; isin diak ,

zelf als prijs opzetten ; terik doeoek

gezond ; isin moras, ziek ; isin bit,

ba isin lolon, tot zich zelf spreken .

sterk ;

isin

m

a m m a r, zwak ; isin

Isoe, verwilderd van dieren .

moris, levendig dartel van een paard ;

Istori, krakeelen .

isin môs , ( letterl . lichaam zuiver ) on

Ita,

wij,

met inbegrip van den aan

schuldig, staat tegenover; i sin karebo, (lichaam vuil) schuldig ; ko eda la fô

gesproken persoon U , bij het aanspreken van een radja of ander zeer voornaam

isin , het paard laat zich niet bestijgen ; battar isin o na, de djagong heeft al

persoon ; ita bôt, bij het aanspreken van een radja of ander zeer voornaam

korrels ;

persoon .

heeft

al

seloe,

noe

isin on a , de kokosnoot

een vaste kern ;

hodi

met zijn leven boeten ;

isin, er op uitgaan om

isin

Ita kaan, onze, ons , de onze, het onze.

halái

geld bijeen te

krijgen ter betaling van boete ;

met inbegrip van den aan

Itan,

gesproken persoon ; uw , het uwe, bij het een voornaam persoon .

soedi

aanspreken van

K.

Ka, achter een woord geplaatst, dient het om eene vraag aan te duiden ; tus

Kabaas, schoon, mooi, aardig. Kababan,

harík

k.

ai ,

tegen

of

schen twee woorden betekent het of b.v.

achter een boom staan om te schuilen ;

nia m ai ka lale ? komt hij of niet ?

la ő

lôs

iemand loopen .

ka

lale ? waar of niet ?

Każ, zwagerin ; als de getrouwde broer ouder is ; (zie ali o a n ).

k.

to eïr

e m m a,

vlak

achter

Kabadoe, graveel. Kaballa, een sarong of wat als sarong

Kaan , achter een pers. vnw . geplaatst, vormt het een bezitt. vnw . zie spraak

dient, aandoen , aan hebben . Kaban, speeksel; I a b ad a in k ., spin

kunst; em ma k a a n , die alles eet wat

neweb .

hij krijgen kan ; em ma kaan toewa,

Kabas, katoen , draad, bindtouw ; ka bas lolon, draad ; - k a bas ra

die veel arak drinkt.

Kaas , ne a n k. , kies . kaba, het voorhoofd en de borst be

ho en, watten.

nog

niet

gesponnen

katoen ,

strijken met door pruimen rood geworden

kabassa, tabaksdoosje.

speeksel.

Kabáu, drukt eene verwensching uit ; van

Kabaar, een weinig wrang ? vruchten ; matan k . , slaperige oogen .

paard ( zoo zegt men in Wehali) . Kabellak , plat ; a i k. , plank.

57

Kabeok , ibo en k . , huilend gezicht; k . ibo en ,

een huilend gezicht zetten .

Kaboeoes,

Kabeti, een bamboe in den vorm van

Kaboeri,

een

boog welks touw met

roode oogen .

en doen trillen

Kaboïn,

om de boomwol uiteen te doen en geschikt te maken voor het spinnen . Kabia , smakelijk maken ; k abia etoe, de rijst smakelijk maken b.v. door toespijs; hetgeen dient om het eten smakelijk te maken ; ha

la

kabia

ida

la

i ha,

ita

dia k , als er zoo niets bij is,

eten we niet smakelijk ,

even uitstekend bergtopje. mattan

ze in aanraking

boomwol

klein boschje van struik

gewas.

Kabeoet, k. har e, rijst trappen .

brengen

ha

la

k . , zieke oogen ,

k.,

niet kieskeurig

zijn in het eten . Kabook , knoroek k . , gezwollen nek . Kaborro,

reepje

geitevel dat zij om

de kuiten binden . Kabossoe,

we

k. ,

put.

Kabotti, faroe k. , een rood baadje. Kabrisoe, halster ( Port. cabresto).

Kada,

kant zetten b.v. een

zijn

op

Kabidawa , kapokboom .

geldstuk of wat den vorm van eene schijt

Kabioek, een weinig omgebogen , b.v.

heeft, inzonderheid de » kaleek " waarmee

een

dakijzer, een stuk blik ; ka

plaat

bioek iboen, den mond vertrekken . Kabir , een van bladeren gevlochten zak ; k.

boomen ; een

deboe, een zeer groote zak om rijst

in te bewaren .

Kaboe, een man die is aangesteld om

eener zaak, alsook om op de

rijstvelden van den radja te passen . Kabóe, in een van bladeren gevlochten zakje gaar gemaakte rijst.

Kaboear,

Kadaán, boven elkaar, op elkaar ; bo ven elkaar plaatsen . Kadadak,

op

een

rij, neven elkaar ;

k. ba ba d eï, in dezelfde richting maar

de menschen bij een te roepen ter be spreking

de jongens spelen.

rond , te samen , bij elkaar.

Kaboe foean, vrucht des lichaams

altijd

door;

moras

lee

k . deï, de

ziekte zal zich verder verbreiden . Kadaek = k a da da k . Kadain,

netje

met wijde mazen om

rijstmandjes in te dragen , kadaka akar, sagokoek.

kadara, k. battar, jonge djagong dicht bij het vuur plaatsen .

Kaboek , zwanger, drachtig.

Kadassa, veepest, buffelpest.

Kaboeloer, op een hoop ordeloos bij

Kadeli,

elkaar staan of zitten ; neon boeloer,

tegenover

( staat

vakfoèr), van

iemand

die

seï k a neon nog niet

ring ;

k.

a a n , gekruld zijn

van baard en haren . Kadera , stoel . Kadi , wetten, wetsteen .

goed begrijpt; het verstand is nog niet

Kadidin, wand.

ontwikkeld .

Kadidoek , = hadido e k . onderbuik ;

Kadiņ, iets op zijn kant leggen of zetten

k. , het dikke gedeelte van den

b.v. een plank ; t o ba k . , op de zij liggen .

Kaboen , liman

buik ;

k.

ain ,

benedenarm , Kaboen , menschen ;

Kadoeboek , ‫וון‬ emma k. ida, een troep ai k. ida, een troepje

oïn

kwaad gezicht. Kadoen , speen .

k. ,

zuur

gezicht,

58

Kadoën,

open

plek

op

het

hoofd ;

wond die het Kelok hoofdhaar doet uitvallen . Radio de Kadoewak , tweeling.

hassan

Kadomak ,

k. ,

Kafoekoer, matten ;

ruig

grof

glad ;

Kaè baoek , een hoofdsieraad . Kaen, eene vrucht; ophangen b.v. op de drooglijn, iets over den arm , over den

= foekoer, on

Kahaak , zolder. k . liman , met de

pagaaien ;

Kahi ,

hand naar zich toewenken .

kohð , een paard wiens rug licht gewond raakt.

schouder hangen of dragen ; mota ka en

Kahóek, blaasroer .

emma, de rivier ( de stroom ) heeft ie

Kahoer,

boom

kleeren ,

Kaho , pompoen ; k . oeloen mo roek, komkommer ; ko eda kottoek

weg ; mata n k . , holle oogen .

meegesleept tot op een steen of

mand

van

gelijk van een bali bali .

ingevallen

wangen ; kuiltjes in de wangen, Kadomoek, holte, dal, hol b.v. een

niet

mengen ; k . a a n , het druk

hebben . kai kehi .

en daar laten liggen.

Mal. bida r a

Kaen aan, opiemand steunen, b.v., op

Kair , stengel, halm , steel van bloemen

iemands rug ook fig. op iemands bijstand

en planten ; inoer kain Mal. batang

steunen ; ai

ka en a á n

een ( ontwortelde) boom

ba ai ida,

rust, ligt op een

hare kain , rijsthalm , rijst

hidoeng :

stroo ; hulptelwoord b.v.

ander, is niet doorgevallen. kaèr, iets vasthouden ; iets aanvatten

ro e wa kain

aanpakken , aangrijpen ketta k . kom er

twee armbanden .

werken ,

arbeiden ;

kail,

| hengel ;

Kair,

ka er

bikan etoe, het rijstveld v . d . radja bewerken ; kaèr a boet, zie a boet ;

drie

twee ,

huizen ; boetilim an kain roewa ,

niet aan ; ka è r k n a w a r , kaè r se rewis oe,

oem a kain

tollo e ,

haak ; kair

kair

ha kliro e ,

ka ir

ar as toe ,

isin ,

kair

de

talin, de lijn vischhaak !

dunne dikke

vischhaak .

Kait, gebogen, krom van arm of been ;

ka è r em m a , het toezicht houden over

ai

foea n , vruchten met een haak

de lui die een of ander door den radja

k.

opgelegd werk moeten verrichten ; nia no di isin lolon k a è r e m m a

een tak pakt den hoed ; bissi bakoe

nian

fahi , met zich zelf ( als inzet)

won hij iemands varken ; in zijne macht hebben : a mi la kaèr oedan, wij hebben Kaèr

den regen niet in onze macht. heen, letterl . voorloopig

vast

houden, vandaar in pand nemen . Kafé, koffie . Kafeli ? isin k . , zwak, ziekelijk ?

naar zich toetrekken ;

kait

tais ,

sa pejo,

een

spijker

te hangen ;

k ait a a n , zich vasthaken

aan ; sapejo kait aan ba ai , de hoed bleef aan een tak haken ook fig.; neon kait aan ba, het hart is gehecht aan , zit vast aan . Kaja, bedgordijn. Kakadoek, k . oem a, de nok overdek

Kafiroe, een boom .

Kafoeak, een weinig opgezet; een wei

hao en

k.

pakte mijn kleed en maakte het stuk ; bissi kait, ijzeren haak om iets aan

Kafetik , geweertje van bamboes.

nig gezwollen.

les

ai

ken om de opengebleven reet van boven te

sluiten ;

ook : ka k a doek oem a

59

oeloen ;

k.

oeloen , het haar in orde

brengen (van vrouwen) . Kakaè,

kaketoe ;

maar

battar kak a è

dinis (van d adinis), als de djagong vijf of zes dagen boven den grond is . Kaka'i, zeef ; ziften . Kakait,

Kakka

eenige

sommige

Kakali, iemand ophouden die b.v. wil

Kakalik, strot ? Kakaloek ,

het

sirihtasch ;

zak

in

een

vallen ; paard

Kakoe ,

trekken ;

Kakaoer, schreeuwen, luid roepen.

la wa rik

k. ,

een

kind

dat niet groeit.

Kakear aan , wijdbeens. Kakèhè, waaier. Kakèhè aan, aan , hiro es

aan

= (waarschijnlijk

gaan

als

een

zie

laat

paal

heen

en

dien men uittrekken

weer bewegen b.v. uit den grond wil b.v.

een paal, een

fakkel heen en weer bewegen ; k. kari , uit elkaar nemen b.v. een geweer .

k a kè h è

kakoehoes, trechtervormig mandje dat

heen en weer

in de nauwe opening van den pot geplaatst

fafeïk ,

ook

wordt

om

djagongkoek

Kakoeïs, klein .

bamboekoker

met

of

wat anders

te stoomen .

Kakoek , uil. Kakoeloek , palen waarop de nokbalk rust.

snaren waarop ze tokkelen . kakekkoek,

mond

spijker ; k . o elo en , het hoofd heen en weer schudden ; k. kloenoe , een

gevolge waarvan het hart klopt.

huig,

den

ferreo e ,

het gebit uit den bek

van iemand die hard geloopen heeft ten

de

uit

ko eda k .

Kakoe saik, licht van huidskleur bij inlanders.

waaier) hetzelfde als hi

fafeïk ,

rai k a kek ko e k , er

is aardbeving.

Kakoen, schil , bolster, schelp , schaal der schelpdieren.

afzonderlijk

vakje

in een

kist, in een koker ; meda k. la de. Kakeoe,

is het noodig

vallen , jongen werpen van katten .

voor vaak een klapperdop gebruikt wordt.

Kakaoet, = k a bir.

uitspuwen ;

Kakkar ,

een

Kakènan,

noodig ; k .

zelf,

kieze

hart

uw

kleedingstuk . Kakanes, deksel van een kookpot, waar

Kakeït,

zijn ; ook van

to'oek ba sa ? waarom

laten

gaan ; k. a a n , zich ophouden .

roes

uit

andere vruchten , latje dat bij

te vragen .

ijzeren haak.

Kakatoes,

dagen

nog

het weven gebruikt wordt. Kakkan, kiezen ; o neon k . do e o ek,

bissi k. = bissi kait,

baloen, van pisangs die

de

casuarine,

(Mal .

pohon

Kakóen, noe k . , leege klapperdop . Kakoeroen,

Kakibat, een schelpdiertje in zee .

water te

scheppen. Kakoesak,

tjemara ).

bakje om b.v.

mattan matta n

k. ,

slaperige

oogen .

Kakikir, de slaap aan het hoofd .

Kakoesan , zie a i k .

Kakiloek , krop .

Kakoeta, met moeite, lastig bijw. ha

Kakin, laten liggen. Kakka,

woord

waarmee

worden aangesproken ?

de

slaven

sa i k . , het gaat er lastig uit ; terik k. , met moeite spreken b.v. eene vreem de taal .

60

Kakoetak , hersenen ; b aloe k . to dan baloe

k . k maan, letterl. som

migen hebben zware , anderen lichte her

senen = sommige zijn traag, anderen vlug van begrip . Kakohin aan , zich haasten ; sia ka kohin

a a n

sia

ba

k a a n

to ós,

van den koopprijs , het nog aan te vullen

leverd

b.v. van djagong die moet ge k rau

worden ;

nian kako

noen , het nog te betalen gedeelte van den prijs van een karbouw . Kakor,

naar

iets

roeren

Kakorat , zaag .

vlerkprauw , groote

prauw . Kalea, braken . schijfvormige

Kaleek ,

bruine vrucht

Kalen , (Mal. kaleng) blik. Kalena, toba k . , op den rug liggen ; han a at k . , naar boven kijken met het hoofd achterover. Kaleoek , krom . k.

koeda , het paard laten

galoppeeren ; ko eda nalái

kali, kore,

openmaken ),

kurketrekker. Kakorok ,

groote

k .,

het

paard galoppeert. Kalettek , bergrug.

Kakór, slokdarm .

( van

nacht.

Ka lawan,

Kalera,

tasten ;

ke ko r.

Kakoren ,

dag en

spelen .

Kakonoen , het nog te betalen gedeelte

gedeelte

Kalan , nacht, avond ; k alan loron,

van eene klimplant, waarmee de jongens

hun tuin .

zij haasten zich om Kakoïr , rasp

Kalalan, middelsoort ? klein ?

kali

k rau

haè,

de

kar

bouw graast. Kalias, k ab oen k . , goed gevulde maag.

hals ; k .

ma ka as, hard

Kalidoek, onderdaan , of ondergeschikte

een hoofd.

nekkig ; li ma n k . , het gedeelte van den arm bij den pols; - ain k . , het gedeel te van het been vlak boven den voet; no e

van

k . , het bovenste van den klapperstam .

pokken

Kakossek , vlug en herhaaldelijk wrijven b.v. bij het wasschen van kleeren ; k .

» rai tetoek ” (gelijke grond, gelijk terrein ) waar de pokken niet heerschten.

kaliïs, schuin, scheef, hellend ; rai k . , dit werd gezegd van streken waar de heerschten in tegenstelling van

hỏ ở hai, het vuur uittrappen , of door

Kalill , schild.

er aarde op te gooien.

Kalioek, zeer , uitermate ; a a s k ., Zeer

Kakottoen , de opene ruimte

tussche

twee bergtoppen . Kakottos, zie kottes. Kala, misschien .

hoog ; k . malo e , onderling verschillen in lengte, verdeelen.

Kalisi,

in

hoogte ; fa è k . ongelijk

afknijpen,

met de nagels af

Kala kalan , iedere nacht; iedere avond .

krabben ; met de nagels openknijpen b.v.

Kaloeak, k . li a , een zaak aanbrengen ;

de schil van een djagongklos .

k . em ma, iemand aanklagen .

Kaloan, wolk .

Kalaan , struik welker vruchtjes zwart sap inhouden .

Kaloebik, mager.

Kalabóek, noe k . , jonge klapper nog zonder vaste kern .

Kaloes ,

van alle kanten , van rondon;

haï na k . 0 em a , het huis brandt van

alle kanten .

61

Kalolon, evenwijdig, terik k . toeïr letterlijk na , woord voor

nia, zeg hem woord na.

pagar van een tuin , in den muur van een kampong Kansera , loon .

kama. zeekwal. Kantará, ijzeren pot met hengsel. Kamaek , een van een blad gevlochten bakje om

Kamar wai, duim , groote teen .

busje van bamboes om kruit in doen .

Kamedar, soldeeren .

Karaloeni, oorkussen .

aan , zeuren om

Kamekke

iets zoo

als kleine kinderen doen .

Karattes,

Kamerona, glad. Kametak , zwart van vuiligheid , sme rig ; vuil ook als zelfstnw .

spreken ; nia ka mik,

k .,

terik spreekt

hij

oneffen, hobbelig ; oïn k . ,

pokdalig. Karebo, vuil ; isin k . , zie isin .

Karetta, voertuig op raderen.

eene taal slecht Tettum

seï

slecht Tet-

nog

tum.

Kari , een

uiteen, uitelkaar; la ő k . , uit ko a k. in stukken snijden,

gaan ;

zaaien, strooien ; k . leon , rijst en vleesch offeren aan den pomalisteen ?

Kamisa, hagel om Kamoetis,

oïn

te schieten . k .,

bleek

kariil , vleesch of visch met klapper

gezicht

melk bereid . Karin ,

zooals na langdurige ziekte. Kamok , een weinig opgezet.

battar

Kanaak ,

hier

oe ma

ka n a a k, de bin

kanabeti,

(Portug . canivete) to edik

k ., een zakmes .

gewond,

djagong klossen die

Karleti, de trekker van ' t geweer. linksch ;

oa k . , ge

Karôtoes, = ka fo eko er . wond ;

ta kane,

slaan wonden ; ook : ta kanek ;

Karris, streep , streep trekken. Karris haï, lucifer. Kasalak,

gewond) hoewel men er uitschept, blijft

folin folin

er nog zeer veel over ; men merkt niet

na r a n

dat er wordt afgenomen stapel rijst , tabak .

b.v.

van een

zekere

kwaad,

driftig

van

aard ;

k . , kwade prijs, veel te duur ; k . , een lastige naam om uit te

spreken. Kasanak Kassa

Kanoedoe, sigaar, cigaret. een

geld ;

Karon , zak, baal.

so e la ka ne, ( letterl . uitscheppen , niet

Kanokkar,

losse

klein

kochte slaaf of slavin .

Kane, zie kanek.

Kanoekoe, boom .

k.

k. ,

en daar zijn blijven liggen b.v. na

Karoek , linker,

Kandati , het zij zoo . Kandola, vruchtje met rood sap.

Kanek ,

moerak

het pellen .

nenzijde van de nok.

door

de borst ; oem a k . , de twee

kortere zijden van een huis .

Kamelin, wollen deken .

terik

Karan kessoe, ( eene ziekte) kanker ? Karas,

kamelin , ai k . , sandelhout.

Kamik ,

Karaboe, plat oorsieraad van goud.

Karak, gierig ; weigeren te geven ,

water te scheppen .

keepvormig ; ai

k . zie a i.

kadoe, (Portug. cascado) eene

mooie hooge

huidziekte.

poort

plat

Kasehet, en kaseret en kseret, inlandsche

in

de

b.v. een bord -- ondiep b.v. eene

62

wond ;

sasoeroen

koeret, spade .

Kasikoek, krom van een boom , een

Katarak, hoekig en kantig b.v. steenen; gekarteld .

Katek, kakelen .

balk .

basir. bestrijken b.v. met kalk , cement.

Kateli, ka nek k . , de wond is bijna geheeld, is nog slechts klein .

Kaso, schoen , slof. kasoe, afnemen , aflichten

b.v.

den

Kateri, schaar, knippen ; k. oeloen

hoofddoek , de vracht van het paard ; k .

of foeoek , het haar knippen ; k. ka

battar,

den stapel djagong wat

van

hoék

isinen r ama isin ,

veertjes

afnemen ; iemand zijn ambt ontnemen , er van ontslaan ; k. isin m a nas , de

aan het benedeneinde van een pijl vast maken ; k . au la wîn ba kotta

koorts afnemen ; k . ferrea e , het hoofd stel afnemen ; k. oeloen en k. oe

fohon,

loen kakorok, iemand van de dood

vijand. Kati, k . as oe zijn hond roepen .

straf vrij koopen . Kasoen, mortè n

ka 30 en ida ,

een snoer kralen . Kasoesa,

doornige bamboetakken op de kampongmuren leggen ter afwering v.d.

Kati, opspringen ; ta a u k . , het slik spat, ook van water.

heet

van

temperatuur ;

k.

malo e , kwaad op elkaar zijn .

Katoewas,

oud

van

mannen en van

sommige mannelijke dieren .

Kasotti, een kist zooals een petroleum kist .

Katoedoe,

wijsvinger, ( toetoedoe

is beter).

Kastigar, (Port. castigar ) straffen ; ook

Katoer , iemand op den schouder dragen . Katoetoer,

kna ok

r ai k. , ongelijk terrein . Katoïs, oïn katoïs, erg vermagerd

katak tián , de dief heeft bekend ; als het ware b.v. horri fonin ko e

gelaat. Kata'oek, gebogen zooals oude men

koer

schen ;

zegt men k astig o e . Katak, zeggen ; bekennen ;

kata k

nima nim a k ,

van

nacht heeft het als het ware zonder op houden gedonderd . Katak

é,

een

Katottek, uitroep

van verwon

dering

ingedeukt

b.v.

een petro

leumblik . Katan , aan elkaar vastmaken b.v. twee matten ;

fo boetan

knoopen om

hadi k. , geef

( het baadje) dicht te maken ;

katan dai ba a i , een netje aan een hoepel vastmaken .

Katana, ook soerik katana, een sabel , een zwaard. Katar, jeuken, prikkelen.

balk ;

k.

krom b.v. een boom , een met gemaakte passen

ain ,

loopen , de knieën maar even buigen . Kau ata , oorsieraad.

Katak sain, doen weten .

Katamak ,

kidan k . , kromme rug ; krom

van een boom ?

Kau meït, postelein ( groente ). Kaur, uithollen, zooals met den punt van een mes. Kaur

aan ,

tiloen

kaur

aan ,

het oor doet inwendig pijn ? Kaus, fehoek k . , half gaar, slecht

gaar van aardappelen ; kaut, tomaat, m atan ka u t, het oog gaat moeielijk of niet open . Kawa, metaaldraad .

40

63

Kawalek , la o k . , over een balk , over een tak loopen , zonder zich aan iets

Kedok , iets met den voet

wat op den grond ligt of mec een stok op zij

vast te houden ; toetoer k ., iets op het

schuiven,

hoofd dragen zonder het vast te houden .

mo no e, iets wat op het dak is gevallen

verwijderen ;

kedok halo

Kawan , troep, vlucht, zwerm ; em ma

met een stok er afhalen, er af doen vallen ;

k . ida, een troep menschen ; na än tassi ka w an ida, eene school visschen .

kedok kari rai , aangebrachte grond met den voet uiteendoen .

Kaweek , nat.

kedok ,

Kawerok, nat ; mata n k . druipoog. kawin , huwen ; echtgenoote.

toekomst ; wat uit .

Kbellan , = bella n .

ongedierte

zoeken

in de haren :

Kean , vak, afgeschoten ruimte, kamer

kea r a a n , met

de beenen uitelkaar staan . rups (harige rups = o ela r

Kèë,

Kebit, even krabben .

wain,

graven ; k è ë malo e ,

o

het opgelegd werk

kè ë

hao e nim a

durend ! Kèhè, ook k a kè h è , met een waaier of wat er voor dient, wuiven ; kèh è

snel

Kedan en kedas, terstond, meteen ; sin toen nodi keda n toewan gaan

naar

sa s á , zij

nemen

meteen de barang van mijnheer

mee ; o ma i mô keda n o oa n , kom tegelijk met uw kind ; als gij komt breng kind mee ; o als

gij

mai komt

modi breng

meteen het geweer mee ; o la ő keda n ,

deelen , het wordt dikwijls achter een telw . misschien met de beteekenis

dala n , to o ked a n

deï , onderweg in eens door.

niet overnachten , maar

en neer bewegen om het vuur

Kekir ,

bijten ;

k.

r ai , in het

zand

bijten ( sneuvelen ). Kekke,

uiteen doen , uitspreiden b.v.

rijst, tabak om te droogen ; k . oekoen , een algemeen bevel afkondigen; bewerkte armband. Kekkoen , nekbeen . Kekoe, voor den

bevreesd

zijn

voor

oorlog,

vijand.

kekon , = keon .

» in ' t geheel ' ; ook achter » hir a ' hoe veel ; la toba

op

Keït, tokkelen.

ga terstond ; faè ked a n , terstond ver

geplaatst

blad of ander plat voorwerp

een

aan te wakkeren ; kèh è a an, zich met een waaier verfrisschen .

beneden

nian

kilat,

delven,

verrichten ;

te

h a ï,

ra hoek ).

kedan

kee

stel

nima k ba sa ! wat roep je mij voort

Kear aan , harik

uw

ver in de

kedôk oda,

elkaar oproepen om

(van ha ke a n ).

meteen

halo

afstand ;

nog al veel ; kee kleoer , tamelijk lang.

in de kleeren .

ebbekò ,

van

kee , nog al , tamelijk ;

Kboeïs, = bo eïs. Kè,

ver

Kekor ,

naar iets tasten , voortdurend

roeren b.v. djagong die geroosterd wordt om

te beletten dat hij aanbrandt.

Kedí, zacht kloppen , tikken .

Kelle bette, krekel .

Kedo, we kedo , uit den grond op

Kellen, dij ; karbouw v.d. radja ; fahi

komend water in den Westmoeson , moe

k . ham

rassige plek.

van den klapperbladstengel.

noe

k . , het breede gedeelte

64 Kellen beli , een groote zeevisch .

ontkennenden

Kellen lèt, lies .

nia

Keller, petroleumkist, arakkist, siga-

afwezig zijn ; nia ketta mate , mo hij niet sterven ; ketta la i, nog niet

ren kistje. keloen, bovenarm . Kèn

uiteen

doen

te

zoeken ; een door te gaan .

zin

uit

te

drukken b.v.

ketta sai tián , moge hij niet

( verbiedend) b.v. gras om iets

pagar

om

er tusschen

wacht eerst ; k. lai la o lai , ga nog niet.

of k . 1 a

Kewa , uiteen doen b.v. gras, blaren als men iets zoekt.

Keo, kraken b.v. een huis bij bevigen

Kfau, ai k fa u , de waroeboom ; ta

als ze

li k fa u, touw van diens bast gemaakt.

Keon, k . kari , uiteen doen b.v. het vuur, de gloeiende houtskolen om de

aardkluit; ra kfoeak, een klonter bloed . Ki , na na a k ki , de keel maakt een

rijst er op te laten staan .

piepend geluid.

geluid

het

wind ,

van

een

kip

gepakt wordt.

Kfoeak, klont ; klonter ; rai kfo e a k ,

Keoer, k. hirik, draad (zie » hirik ”) zuiveren ; k . koeda i koen , paardenstaart uitkammen .

Kian,

Kere metoe, met een ander afspreken, en list gebruiken om iemand te beboeten .

Kerik , n ai kerik - kor n è l. Kesak , strootje, spiertje, nerf der palmbladeren ; fa kè k. , zie fa k è . Kesa

meta , de lange zwarte naalden

iemand

of

iets

aanbrengen ;

verklikken . Kesi ,

een kapokboom ; k. ra hoen ,

kapok. Kida, houten pin die ze als een spil

met

vingers doen

de

ronddraaien

Kidan ,

rug ;

het

benedengedeelte van den

oem a k ra u kida n , een klein

Kidoen ,

achterste,

bodem ; mano e

k. , een soort uitslag.

binden nl. een paard of ander

KÜï

vaders zuster ; schoonmoeder, ook

dier; k . maten, in een knoop binden ; voor goed vastbinden .

kiïn ; bijtend ( van pijn ).

Kesoe , een als koemoen .

Kik, raden ; kik ai fabel vertellen.

Ketta,

bol

was, niet zoo groot

dient om

de verbiedende wijs

te vormen ; k . ba, ga niet ; opdat niet he moe b.v. ai mor o ek isin ketta saè nik a r, obat drinken opdat de koorts niet terugkome, als maar niet b.v.

nia

iemand

is

ketta sai tián (als men

klein .

Kük,

ka n oïk, een

Kiki, beven , schrikken . Kiki fali, plotseling ; oogenblikkelijk daarna . Kikit,

roofvogel , kiekendief ; kikit

lokk o me a, rood met witte borst. Kilat,

geweer ;

k . bissi haï of k.

wil bezoeken ) als hij maar niet

sa na

fato ek , vuursteengeweer ;

nia ketta mate, als

taka

riti ,

uitgegaan ;

hij maar niet dood gaat ; het dient ook om

om

garen te spinnen.

laag huisje zooals in de tuinen .

van de gemoeti. Kesar,

Kiak, arm , behoeftig ; o an k. , wees kind .

de verlangende wijze van spreken in

gewoon

k.

voorlaadgeweer ;

kilat sossa kidoen of k . soelan kidoe, achterlaadgeweer.

feftine

65

Kin

steel waarmee bloemen en vruch

Klalaok, gelijken op ( kinderen op de

ten aan den tak zitten ; sass a b a kin ,

ouders)

bij den steel afplukken .

slechte hoedanigheden hebben ; gedrag ? e m m a n è ë nia k a a n k lala o k

Kinak,

pink, kleine teen , de scharen

(knijpers) b.v. van garnalen. Kintar, een tuintje met vruchtboomen ,

Kioe, een gevlochten koker waarin de menschen van Wehali tabak bewaren . kioek , onvruchtbaar van dieren . een overschietende bij gelijke

verdeeling ; een te weinig. Kisoe , insteken b.v. den vinger in het oor ;

k.

delee ma ta n , de oogen uit

steken .

diak, het gedrag van dien man is goed . Klalon, kinderloos.

Klaok , ( h ala o) rai k . , schaarschte aan

voedsel ;

Klaran, klaran

Kiw, piepen, tjilpen . Kiwani, battar k . , dikke djagong klos ; de djagong die de menschen wel oogsten

midden

van

iets ; i ha

of b a klaran, in het mid

tusschen ;

het

midden ,

tổ ở klar a n , tot aan tot

aan

helft ,

de

half ;

bottir ida no klar a n , anderhalve a mi lao to o klaran o na ,

wij zijn al halfweg . Klasak niet gesneden van karbouwen,

Kitar, = kinta r.

helpen

er is honger in het land.

bet

den ,

flesch ;

kit, = kik.

ke

dezelfde goede en

Klamoer, zeegras.

suikerriet.

Kiran,

moreel,

ook

voor

zich

bokken . Klasik .

een dun stuk hout waarom

heen de inlandsche kaars gekneed wordt.

nemen ;

Klata, een wormpje dat naar zij meenen

n a ä n k . , vleesch dat iemand die bij het

kiespijn veroorzaakt; fe hoek kla ta, slechte aardappel.

slachten geholpen heeft voor zich neemt; kiwani

battar

na ä n ,

djagong,

vleesch voor zich nemen . Klabis, goed gelijk, glad. Klaboek , emm a k . , iemand die tel kens van woonplaats verandert en niets uitvoert.

Kladik , grens.

rai,

een

witte

Klaek kellen , haan van ' t geweer.

die de

worm

wortels van rijst en djagong vernielt. Klatoek, oïn k . , niet goed wijs ; er loopt een streep door .

Klatoen , Mal . doeri prang. Klaut, schijf, schijfje. Klawar, een met veel

Klaek, sprinkhaan.

rood

garen

geweven doek . Klehen , van platte dunne voorwerpen ;

Klahat, schepnetje.

Klakkar, veeziekte ;

Klata ai, zekere houtworm .

Klata

veepest ; klak

kar na na a n , eene verwensching tegen

velletje ?

soerat

kleken

ida, een

vel papier .

een paard.

Klekat, kikvorsch .

Klakken , een stapeltje b.v. opgevou wen sarongs ; ta kan klakken ida,

Klekat kellen , haan van ' t geweer.

eenige

sirihblaren op elkaar ;

klakken ida, op elkaar.

eenige

soerat

vellen

papier

Kleni, gebangblad met gevlochten rand, dient

tot afsluiting van een vertrek , en

tot omwanding. Kleoer, lang

van

tijd ;

lang duren ; 5

66 nia

atoe

mai

seï

kleoer,

het

zal nog lang duren vóór hij komt; nia bôt

kleoer, het duurt lang vóór hij

groot

is

( hij

blijft

lang

klein );

a at

kleoer, het duurt lang voordat het be dorven

is

blijft lang

(het

goed )

a at

kleo er ó na , het is reeds lang bedor ven of a at kleoer ti án ; langzaam ; ko e da la ở kleo er, het paard loopt langzaam . Klere foean ,

la

kloloes , door ziekte vermagerd . Klolok , smal. Klor, pees in de knieholte. Kloran, gedraaid touwtje. Klosan,

zie

fettora è .

Klôt, eng, nauw . Kmaan ,

licht

niet

zwaar ;

oïn

k.,

gewillig, gehoorzaam .

Kmais, zwak . ribben

onder een bali

bali ; onder een vloer. Kles ,

Klolen. schoon, mooi , opgesmukt.

haténé kles da un,

Kmaen, tabacco

k maen , tabaks

pruim . kmalar, ziel.

eene zaak nog niet goed weten ; la ro

Kmanek

gelukkig

na kles da u n , nog niet juist gehoord

Kmaoen ,

dauw ; regenwater dat gras

hoe het in elkaar zit; halo lia kles, de zaak helder uiteen zetten . Klihoer,

tien bos djagong ieder van

duizend klossen .

Kmaus, gemakkelijk, rijk; komt soms ook voor in de beteekenis van > veel ' b.v.

Klilin , oksel. Klioer,

en blaren na de bui nog nat houdt.

een breede reep van karbou

wenhuid waar de vrouwen bij het weven met den rug tegen aanleunen . Klobor, een tijdelijk opgericht huis waar de gasten tijdens een feest verblijt houden .

battar

sei '

k maus, ha a n

sei ' k ma u s , er is nog veel djagong, er is nog veel eten . Kmeda, een dier met witte huid van

de grootte eener kat. kmela , vloo. Kmeti,

en

kmetis

en kmetin vast;

Kloeak, vergeetachtig .

kessi

Kloeni , hoofdkussen .

toesan

neon la kmeti, ongerust ; moerak no ita la k . , lia id a mailosso e

nia mais kloenin la i ha, zij beboeten hem , maar er is geen reden ?

het geld (letterl . is met ons niet vast ), blijft niet in ons bezit, als er eene zaak

voor ; ma te la no kloenin, sterven zonder schuld ?

voorkomt, (moeten we er van ) afgeven .

...... ? Kloenin , .....

e m

m a

Kloenoe , fakkel.

het

aan

weerszijde

van de schouderbladen bij de rugholte.

rai

de bamboezen koker die wordt het palmsap er in op te

vangen . Knaur, veger. Knaban, drinkbakje van een blad.

Kloetis, leguaan. Kloewak ,

Kmissak , = miss a k . Kna,

vleesch

vast binden, stevig binden ;

opgelangen om

Kloer, een soort slang. Kloesin,

k.,

klo e wa k

--

rai

koca k . Klokki, een mandje zonder deksel, waarin ze borden en lepels opbergen .

Knabir, rij , laag. Knahan, een in den oorlog gemaakte slaaf; manoe k . , de overwonnen haan . kuakki,

de paaltjes waartusschen de

67

dwarshouten

eene tuinafsluiting of

van

Knoeba, weversboom .

Knoeban , = noeban .

pagar gestoken worden .

Knaok, dief.

einde

geplant is , dus

westmoeson

v.d.

reuk ;

Kuoehar,

Knaun, battar k. , djagong die op het

Knoeoek , nest; la h 7 k . muizennest in

lea n k na un, hoog onkruid op het einde v.d. westmoeson uittrekken om er

te werpen .

knoeoek,

ta

maakt een ligplaats om

varken

een

fahi

boom ;

een

over battar tinan , djagong die bij het begin v.d. westmoeson geplant is ;

er

Knoeroe, lepel. Knoetoek , wild, onbesuisd.

iets te planten .

Knoroe, houten lat die bij het weven

Knawar, arbeid, werk ; h al o en k aèr k nawar, arbeid

verrichten ; werken .

gebruikt wordt.

Kneben, een lang, smal zeevischje.

knoroek, nek .

Knèdok, opscheplepel. Knee, schelletje zooals aan een hoofd

Knossen,

de zijden van het lichaam , op de hoogte der ribben ; roeïn , rib .

stel .

het

Knottak ,

Kuekoer, stuk ; sia k o r at ai nè ë nalo k nekoer tollo e, zij hebben boom

na än

stank ;

k . ó n a, er is een luchtje aan het vleesch .

djagong v.d. tweeden oogst, staat tegen

dien

k . morin , welrie

d oïs,

k.

geur ;

kende

drie stukken

in

gezaagd ;

onderlijf ; nia na rík

sia kpott a k , hij staat met de han den in de zij; knottak

moras ba

akar

knottak,

romp ;

rensweeën,

terik kneko er ida teni , zeg er

een

nog wat bij, houd nog niet op .

waarvan zij voedsel bereiden ; ai knot

Knidin , de ijzeren' punt beneden aan lang ;

L a m a kn e n

n o T a t ara

een

of ijzer, wordt.

dat

hò ,



puntig stift van bamboe bij het vlechten gebruikt

in

water steken b.v. om

het

of het al warm

te voelen

is ; kô ai ba, met een

houden ; k . ba neon, bij zich zelf een

bonden ; na än knoeida , eenige saam

plan

gebonden stukken vleesch .

bruiken ;

staf, stok ; kilat k noean

tolloe,

vormen ? k.

list ge

k. makerik

heen lia ko a lia, ge

zamenlijk bespreken, op wat wijze men

kinoea, kampong.

Knoean ,

twee, drie geweren ;

knoean ,

schede :

a hoe

knoea n, kalkkokertje . Knoeas, damp van kokend water ; uitwaseming, damp; tassi k noe as , zeedamp .

vinger

den

koa, snijden ; k . kanser a , loon af

I a t a n k. scheel.

Knoe, 100 klossen djagong bijeen ge

soerik

we ,

stok naar iets steken .

Enkir,

roewa ,

kil a t b a b ) ( t a n o la,

het geweer in het schietgat leggen ; kô lim an foean ba

soesoe k nidin. Knihi.

blok van den sagoboom

tak , zie a i .

Kneras, luier.

de

een

stuk ,

iemand zal straffen ; fra so ek k o a, een flesch

(scherf

iemand ; koak ,

van

een

flesch )

wondt

metan , kraai. een

vogel

zoo genoemd naar

zijn geluid . koana, rechter, rechtsch .

Koba,

gevlochten

kokertje

om

sirib

68 en pinang in te doen ; ko ba lalosso e ,

vruchtboomen ; ook, ko eda rai , planten

ronde koker ; k ob a ka k a bit, platte koker ; koba tatoek , heeft den vorm

in 't algemeen ; hodi kilat knoeban ko eda em ma, iemand met de geweer

van

kolf

een doosje en wordt door de vrou

ergens

om

heen

winden b.v. het touw om het

paard ;

a a n, rusten op,

te recht komen op van iets zwaars b.v.

wen gebruikt. Kobar,

koeda

stooten ;

of

bioen, den tol opwin-

ai seï

koeda a an ba rai, een (ge

kapte) boom

rust nog (met het beneden

gedeelte)

op den grond ( valt niet door,

den ; samea k. ai , eene slang omkron

wijl

de

kelt

boom vast zit) ai koeda a an taan e m m a, een boom valt op iemand ;

een

k.

binden

den hals van

boom ;

samea kobar a a n

ba ai , kronkelt zich om

een boom .

b.v

kruin

tegen

een anderen

Kobi , eene groente ; heeft veel van kool.

koeda fila a an, bij een val met het

Kóbo, lang Koboe, op ,

hoofd op den grond te recht komen ; ook ko eda fila o elo en .

koboe,

de

allemaal op ; boesa na

kat

heeft

ze (de kuikens)

Koedir,

iemand die in nood verkeert

allemaal opgegeten ; mate ko bo e, uit sterven ; horak atoe nalo em ma

bijstaan. Koedoes , verkleumd van koude .

Doeliloe ko bo e , de ziekte zal de men

Koehoes, k . mode, groente in een >> kakoehoes gaar stoomen ..

schen van D. doen uitsterven .

Kobok , battar k obok, slechte dja gong ; nl . looze korrels. Kodan, afvallen van bladeren, uitvallen

mager,

boomzwam ; k . 1 a h ở

tiloen , zwarte boomzwam . Koeït solok ,

een

zeevisch ; de inkt

visch ?

van haren .

Kodo, schokken van een paard . Koè, mandje zonder deksel , dat de vrouwen

Koeic,

op

den

rug

dragen ;

Koëk,

ruim ,

wijd

van

kleeren, van

het gat waarin de spijker zit ; niet vast

iets

aangetrokken van een riem of touw , niet

dat den vorm van eene schijf heeft op zijn

goed aaneengesloten b.v. de duigen van een vat ; foetoe halo ko k oë k .

kant doen rollen . Koè

oeloe tolloek , groote mand om

Koekoe,

djagong of katoen in te leggen . koè nain , een man die geneesmiddelen geeft tegen pokken , melaatschheid .

Koeak,

opening,

gat;

tais

k . , het

kleed is stuk, er is een gat in ; hol ( niet massief; fatoe k . , rotsholte ; rai ko e a k , kuil. Koeboes, nerf der jonge gemoetiblaren waarmee ze het stroo op het dak vast

op het hoofd dragen ;

nia

k . sapejo hij draagt een hoed ; niak tais , hij bedekt het hoofd met een doek .

Koekoen, oem a k . , gevangenis (n a koe ko e n , duister) . koekoer, donder. Koekoet,

nean

k. , klem , kramp in

den mond zoodat de tanden vast op el kaar klemmen . Koelaboe, matan k . , oogen die niet

binden . Koeda,

bind het losjes.

paard ; koeda ain of alleen

ain paard v.d. radja ; planten b.v. djagong

helder zien ; manoe k . , bonte kip ? koeli ,

uithollen ;

moekoe

k.

ai ,

69

een hommel holt het hout uit, maakt er

Koesin, zitkussen .

gaten in.

koetan ,koetan hiroes, gekauwde pinang en obat over iemands

koelit, huid, vel , schil ; ai k . , bast.

sirih

en

Koeloe, eene vrucht.

borst

strijken;

Koeman ,

kleine

witte wormpjes die

ook

zie ha neka hiroes;

oneigelijk

voor

eten

b.

v.

ita

veel in kippennesten voorkomen . Koemoe, kneden ; de ledematen druk

ko eta n hiroes lai foin hiroes

ken en wrijven , masseeren , uitwringen .

ons

moris , wij eten eerst dan gevoelen we

het

door

k oë n

slaan ;

te

Kofoe, drinkglas.

la o

od a, loop wat vlug.

a an

Koenak ,

even

in staat om b . v . te werken .

kofi, koffie.

k . koed a, het paard aanzet

Koën, ten

link

Koetoen, ko e m a n .

Koemoen , lilin k . ida , een bol was .

kohi,

de scharen van kreeften en

dergelijke schaaldieren ; ook kina k .

vangen ,

pakken;

a mi ba k .

la to m a , wij zijn het (b.v. paard ) gaan vangen , hebben het niet gekregen .

Koenir, kurkuma.

Koi, krabben, scheren .

Koenoes, spaansche peper .

Koia, djamboe bidji; ook : koi a b a s.

Koeoe, plukken , even knijpen met de

Koïk, huiduitslag. k . h aï kla a k , de gloeiende

Koïn ,

nagels; k . kin , afzonderlijk ondervragen

uiteen

doen ;

k . to os , het

om den schuldige te vinden .

houtskolen

kammetje van bamboes ; koer oetoe, luizen kammen .

vuur over het veld overal verspreiden .

fijn

Koer,

koer,

schrappen , raspen ; k . kameta k , het vuil afschrappen .

maak den knoop ( in een touw ) niet los .

Koïs, kohi k oïs, niet goed vangen

Koeran , ontbreken ; in gebreke blijven ; isin koeran, vermagerd ; neon

of pakken zoodat het gevangene terstond ontsnapt; boeti k oïs, iets tusschen

koera n , bevreesd.

de

Koer,

kore ;

schrammen ;

Koerit, liman ,

ketta

een

ai

tar a n

doorn schramt

k

de hand ;

even over iets strijken ; baï k . , lucifer. Koeroe, met een voorwerp of met de hand scheppen , uitscheppen ; – k . fôs

i h a karon , rijst uit den zak scheppen k.

we,

water scheppen.

Koïr,

vingers

Koeroe kard , krakeelen , twisten , vech

nemen

zoodat het terstond

ontglipt. Koitadoe taan, medelijden hebben met ? Kôk , ziekte aan de milt. Kokkek, = k o ë k . Kokko ,

op

de

proef stellen;

na i

kok ko sia roewa neon, de koning stelde

ten.

k . rai ,

het

hart van hen beiden op de

proef; even aanraken ; k . a k a r, eene van de vele bewerkingen die de sago hier on

Koës inan , een groote slang. Koesa, een houten pen ergens indrij

ven .

der gaat vóór hij gegeten wordt. Kokkon , ( staat steeds achter het werkw . waar

Koesi, ronde steenen pot; ko esilo-

her bij

beproeven

hoort); halo ko kk on,

in de beteekenis van probee

lon, het lijf van den radja; n ai ko e

ren ; fotti k . , beproef het op te tillen;

si

moesoe

lolon

ka feli ,

de

radja is ziek .

k . , (Mal. tjoba minta ) vraag

70

het maar eens; o ba malik o e kok

dia

kon

zetten om

vogels te vangen , dia kona,

kokk on,, aanpassen van een kleeding-

de

de

stuk ; h a k. , proeven hoe iets smaakt.

muis) gepakt ; loro ko n a, de zon be

lai ,

ga

eerst eens kijken; ta u

Kokorek , kraaien van een haan .

hodi kona mano e, strikken

strik,

val

heeft

(den vogel , de

schijnt.

Kokotek, kakelen .

Konta, ( wordt weinig gebruikt) komt

Kole, vermoeid .

voor in de beteekenis van doen weten ; ook : halo konta.

kollen , = k oë k . Kolin , op en neer wandelen .

Kontar,

bestrijden van ziekte ; weer

Koloe , k . faroe, het baadje, den jas uittrekken ; k . kadeli, een ring van

streven , tegenstreven, tegenmiddel ; nia ka a n k ontar iha ka lale, is

den vinger afnemen , atschuiven ; k .mor

er een tegenmiddel of niet.

tè n , kralen k.

a a n,

van het snoer afschuiven ; verschieten

vervellen ,

van

kleeren ?

en zwarte pitten zoo groot als de kralen

Koloen, overgebleven djagongstengels van

het

jaar

opgekomen

vorig jaar, of sinds het vorig onkruid ;

zie

dass a

kolo en .

ko ma

e m

m

nian

a

sa sá,

begeerig zijn naar iemands goed. Komas, zie na ko mas. ? Kommak , battar , komm a k , dja batta k ry gongschil. Komen , een

klein

toős komonoan ida, tuintje ;

ida,

oan

van een rozenkrans ; vandaar : rozenkrans bidsnoer). Ko'oes, een

koma, vuil in baard en haren ; k o m a a so e no e noen , een hond muilban

den ;

Kontaratoe, handelen, handel drijven. Kontas , eene plant met roode bloemen ,

een

battar ko mon

plekje

met

djagong

beplant.

een

doek

kind

op den arm

zich dragen (van vrouwen ) ; rai ato e ko'oes itan isin , de aarde zal ons lichaam dragen ; zwanger. Koon , oeloen , k. , kort haar ; k oï

koon, kaal scheren . Kor, snorken . Kora,

lang

van leest ; ook lang van

vruchten, à in k . , lange beenen . Korat, zagen .

Kore , los maken van iets wat gebonden is b.v. een touw , een gebonden paard,

Kôn, lian k . , mooie stem .

een verband op een wond ; kore dôn,

Kona, raken, raak, geraakt, getroffen,

den rouw afleggen, open maken b.v. eene

juist; hoesi kona, raak schieten ; ho esi la ko na, mis schieten ; lia

flesch , een koker, een mandje ; a a n , ter wereld komen .

a mi, eene zaak is ons overkomen ;

Kornél , de voornaamte radja.

k.

of in

dragen , iets in het kleed bij

neon k . inwendig getroffen zijn ; zijne aan iets wijden , gevoelig zijn

aandacht

voor ; neon alleen deï,

k . ha a n

d eï, hij denkt

aan eten ; neon k . moe rak is alleen gevoelig voor geld ;

hij

vangen

in een

strik

of val, b.v. tau

Koro

koron ,

la o

kore

k. k . , zonder op

houden blijven doorgaan . Koroet ,

afstrijken

b.v.

blaren

stengel, korrels van de aar. Kosar, zweeten ; k . wè n , zweet. Kose, wrijven , schuren.

v.d.

71

koson , ka h o k . , jonge pompoen .

letten " ) ; laag ; o ema k . , laag dak ; a i

Kotta , ommuurde kampong, de muur

k . , lage takken .

zelf, in ' t algemeen kampong. Kottes,

Krakat, kwaad, vertoornd ; ossa k . ,

wai k. van iemand die lang

klein blijft, niet groeit ( volgens anderen kottos en k a kottos) .

Kottoe, vaneen , stuk ; stuk gaan , van

dieren die den mensch aanvallen. Krakit, een bakje van een gevouwen blad om uit te eten of te drinken on

derweg.

een gaan , van touw, riemen , ketting ; li a

Kranek, ondiep , van water.

k. ,

Krau , karbouw ;

tian , de zaak is beslist ; tatta k .,

stuk bijten, vaneen bijten ; ta k . van een hakken ; ko e da na k . tali , het paard heeft het touw doorgebeten ; na

k , de adem is afgesneden, dood ;

wa n

vlekjes op de huid, een soort uitslag ; bakka, (Portug. vacca ) koe . Krawa, aap ; - talas , een mooi blad

dat op schaduwrijke plaatsen groeit. Krehoet, een vlechtwerk dat nog niet

b a h o ak k. , al de barang is verkocht; ra i sain k . , ( de rijkjes zullen vaneen

af is .

gaan) de betrekkingen tusschen de rijkjes zullen afbreken , eene beslissing aan

bijna dood.

overlaten ;

iemand

a mi deï,

atsnijden ,

oogsten ;

kotto e

k.

Krekas, mager .

ba

rijst

(op

Krekot, zie a i krek o t .

haè, gras

k.

Kremit, puistjes in het gelaat.

het veld )

Kreok ,

snij

den ; h ala’i k . , loopend (den weg ) af snijden ;

Kreïs, dicht; dicht bij; kreis mate

het maar aan ons

hij liet har e,

k.

over ;

nia

Kresok, drassig ;

Kottoek, rug, achterzijde ; iha k . , hosi k. , van achter ; i ha

achter ;

k,

achter

het

huis ;

aan

toekeeren, ook fig.

Kottoen, naän

k.,

rauw vleesch ;

Kroat, scherp . Kroëk , ( van ka r oe), scherf; k otta k. , verwoeste kampong.

Kroït,

een afgesneden

fa toek

k. , eene

opening in een kampongmuur ontstaan door het uitvallen der steenen . Krabit, hoekpaal.

matan k . , druip

oog. Kriït, plakken onov. , plakkerig kleverig.

de

achterzijde van het huis ; fô k . , den rug

stuk

k . , heesch, schor, ge

Kreoek, lia k. of terik k . , stotteren .

afsnijden .

o e ma

lian

luid van een gebarsten gong .

een dief den pas

k na o k,

aban, soort witte

k.

krabben ,

schrammen ;

niki

nian li m a n , een vleermuis heeft

zijn hand gekrabd . Krokkon, zie we

krok k o n .

Krook , s as oeroen krook , schop ,

Krade, wilde eend .

staat tegenover sa soe roen kseret,

Krade oeloen , Achillespees.

spade.

Kraëk , vuil op het lijf, kleeren , Kraik , beneden ; a mit oer k . ba ,

stam , maar waarvan het hout niet deugt.

wij

wonen beneden ,

beneden waarts ;

hola k. , langs beneden gaan , den benedenweg nemen , ( staat tegenover » hola

Krotti , een boom

met hoogen rechten

Ksalak , krauksala k , jonge man netjeskarbouw . Ksato, opscheplepel.

72

Kseret , zie kaseh et.

als

Ksoè , een

komen .

bepaalde

bosje rijsthalmen , volgens

manier

gebonden, dat bij het

oogsten boven op den rijststapel gestoken wordt.

Ksókat,

kwa rak ' , men warak .

=

is,

zal

komt

hij

op

school

voor in » fatin

veel ; gewoonlijk gebruikt

Kwau kwaur, alleen ; nia la o k . k . , hij

Kwaik, eerstgeborene; groot; nia k. n a1 a ) a toe tama skola,

grooter

Kwarak,

ko eda k . , een jong paard .

Kwa , dauw .

hij

reist

alleen ;

sia

roewa

k.

k. ,

zij twee alleen. kwer, glad , effen vlak .

L.

La, niet.

Lafuek, == k a b á u .

La .... dank , ( nog niet ; nia la mai

Lafatin, rijstwan .

la .... daun,

(dank of daun, hij is

nog niet gekomen ; la to o da un , nog

niet genoeg.

Lahỏ dalan, de balken waar de daka

Laan, zeil ; ro o l . , zeilschip . Laas, daklat .

Laas aan ,

de neus bloedt.

lala as

Laho

a a n.

Labadain, spin.

la bat keller, een touw om

een kist

binden ; 1. m aloe, elkaar vijandig zijn

Laben , 1. kila t, het geweer richten , iemand richten, maar niet schieten . Labi ,

1.

kilat, met velen te gelijk

schieten . lomo e .

Laboe, telkens hier of daar heengaan en niets uitvoeren ; nergens vast wonen ;

Sa è

Lahỏ toe inoer, een gewas met steke de rat

lige blaren , dat ze gebruiken om

ten van iets af te weren . Lahon, foeoek I. , haarspier; k a bas

draadsch touw. La hòs, volstrekt niet. Lai, eerst ; o ma lai , eet eerst ; ter stond ;

Labò , = lomo e

l.

ikoen, inoer la ho ikoen,

I. , draad , garen ; tali I. tollo e, drie

( van twee rijkjes).

1.

Laho, rat, muis.

parren op rusten .

Labat, een touw om iets heen binden

op

Lahatoran , een soort gras .

toen, op en neer zwerven .

Lads, ko ed a l . , een paard met witte oogen .

Ladik , ladik rai, de grens trekken .

o ba lai , ga terstond ; ketta

lai , nog niet, ( verbiedend) wacht eerst. Lai.... lai, nu eens..... dan weer ; lai la o rai lai sa e koeda, nu eens

loopen dan weer rijden . Lailais ( vlug, spoedig ; lais oda, Lais ( een beetje vlug ; foïn lai

lais nèë, nog pas geleden ; onlangs.

Laen , schuin afdak in een tuin .

Lal naroek , ? middelvinger.

Laën , echtgenoot.

Laks , vlammen , vlam geven ; haï la

73

ndoek wil

l . , het vuur wil niet branden ,

geen

haï

vlam

la ka,

geven ; zagen

wij

menschen ;

weggeraakt,

zoek ; verloren

a mi haré

gaan , zoek raken ; ' t komt ook bedrijvend

een

voor

vuurtje

b.v.

nia

lakoon assan

hij

branden, licht van zich geven , schitteren ;

verliest

dato

te vergeefs uit ; schade, verlies ; horri

sia

matan

naré

I. ,

schitteren

als

moera k

sian

de hoofden geld zien,

hunne oogen ; loro l . , even

voor zonsondergang ; de jalappebloem . Lakan , vlam ; bloeien van boomen die vuurroode

bloemen

hebben

zooals

de

> dilo" en de » ki a n " ; ka ho la kan , de geele bloesen van pompoenen . Lake, openen , ontblooten , den deksel van iets afnemen .

geld ;

hij geeft zijn geld

fonin o oïn lakoon, gister avond waart gij niet te zien . Laksiran, een roofvogel. Lalaan , lauw, b.v. water. Lalaas aup , zich met een

waaier

verfrisschen . Lalaët, de milt. Lalai ,

ka bas

gesponnen

Lakkar, manen tot betaling. Lakkateoe, tortelduif ; l. sina, Euro

ook :

I. , katoen gereed om

te worden ; ze nemen dit in

de eene hand, terwijl ze met de andere de » kid a ' doen rond draaien. Lalalak, schreeuwen als ze met velen

peesche duiven . Lakmoekar, donkerblauw duifje.

tegelijk iets dragen .

Laknabit, ( van habit) tang.

Lalaloo aan , links en rechts kijken

Laknoat

Lalan ,? de middelste van broeders of

Lakoe,

(van foat) strik .

emma l . , van ie

bunzing ;

mand die zeer goed kan klimmen ; la ko e mate bian , aan de geesten der af gestorvenen la k oe

we ,

offeren en tot hen bidden ; la ko e

fở hó, hetzelfde

zusters ,

wordt

die

aangesproken

» lala " ; emma la la n , iemand die goed kan dansen . Lalaok , = k lala o k . Lalar, vlieg.

doen voor een bron, voor een offersteen ;

Lalarit, ma noe l . h a nek a m .

ma tan la la ko e na, de oogen staan

Lalattan,

reeds

stijf;

lako e

taha, soe rik ,

met

bamboe

oem a l . , stukken hout of

die

op

de nok worden gelegd

een kapmes, een zwaard opheffen om te

om het stroo of de atap vast te houden

hakken , om te slaan ; la koe so eno e

(van latta).

kno e a n , dit zeggen ze als het in den

Lalattak, de schaduw van iets, spie

oostmoeson nevelachtig is tengevolge van

gelbeeld ; weerkaatsing, afbeelding, ge daante , beeld .

het gras branden. Lakoe kmerin ,

's

nachts zingen bij

een doode van gewone afkomst.

Lalawar, = kinta r. Lale,

neen ;

zoo

niet :

of,

niet b.v.

Lakoe knir, een soort uil.

lôs

Lakoe lerik, ' s nachts zingen bij een

met een dwarshout of ijzerenpin aan de

doode van voorname afkomst. Lakoe

meta ,

tais

la ko e meta,

inlandsch geweven zwart kleed . Lakoon, verloren , verdwenen , ook van

ka

lale, waar of niet ; een stok

beide uiteinden , waarop de draad kruise lings

gewonden

wordt ; lale kaba s,

draad op zoo'n toestel winden ; em ma m o ras lale o da na, de zieke is al

74

wat

beter ;

niet

aan

sei

de

la lale da un, nog

beterhand ( in deze laatste

Laloenin, onderlegger waarop de palen van een huis rusten .

beteekenis is , » ale " misschien afgeleid

Laloetoek ,

van »malale k ” ).

Laloewan ,

stal.

Lalean, uitspansel, hemel.

Laloran , golf, bergrug.

Lalean hoen , gezichteinder. Lalodik, ai l. =

Lamak ,

ai klaledik. ?

Lalek, hoedi do e boen lalek -

houten etensbakje ; het eten,

het maal van den radja ; la mak rai, den grond van een tuin overdekken met

pisang zonder hartvormige punt van den

takken en palmbladeren , om te verbran

bloemtros zonder »doeboen " of » b a

den .

en " ;

nottar

lalek ,

onbeschoft ;

Lamas, tasten .

o e ko en lalek, van iemand die zich

Lamèë, een zeer giftige worm .

aan geen bevelen stoort. van lale Lalelok . een bamboe die dienst doet

Lanin, = n alin .

als goot.

dwelmen ; la noe h

Lalen, ail van iemand die vlug kan klimmen .

ор

inlandsch

rijzadel,

het hoofd om

twee

foerik ,

een inlandsch spel voor

personen ,

met boontjes of pitten

een stuk

in een langwerpig blok met kuiltjes; bij

den last er op

gebrek aan zoo'n blok maken ze kuiltjes

te plaatsen. Laleoo

Lað bjï, op de teenen loopen . Lað

loods .

/ Laleo loro, zonnescherm regenscherm . Laleoe ,

na, wij gaan , dit zeggen ze

la o

gewoonlijk als ze weggaan .

Laleo, klein afdak , om b.v. een nacht in door te brengen,

ð , vergeven .

Lað, gaan, weggaan , vertrekken reizen ; a ni

Lalenok , spiegel .

doek

Lanoe, dronken ; dronken maken , be

in den grond (Mal . tjongkak ).

aan, s a mea laleo e a a n ,

Lað laok, telkens of herhaaldelijk onder

een slang kronkelt zich ineen .

het voortgaan, onder het loopen ; koe

Laleok , rai l . , betrokken

da na la o la o k , het paard vreet ter

lucht.

Lalook aan , zweven.

wijl

het

Lalette, vlonder, brug.

hap

gras ; sia ka kaoer la

Lalian, stookplaats; fatoe k l . , de steenen waarop de pot gezet wordt. Lalin, ma de

1.

gaan halen, aanbrengen ; e m a i kabelluk nasi tassi ,

menschen

brengen

planken van be

neden .

voortgaat,

neemt telkens een la o k ,

het loopen schreeuwden zij her haaldelijk ; ros haï toeli la o la ok,

onder

de boot doet op zijn reis telkens plaat sen aan . Lað rai, te voet gaan .

Lalisoek, kruin van het hoofd ; hor a k

Laoek , versleten , vergaan , niet goed meer van kleeren , van hout.

1. , duizeling, om een spil draaiend toestel

Laoer, laoer oïn, het gelaat wen

van bamboes om Laloe aad ,

garen te winden. la lalo e a a n .

Laloeloer, de scheen , ook loeloer. Lalóen , het jukbeen .

den ; la o er a a n , omkijken , op zij kij ken ; laoer sa è la o er toen , op en

neer kijken . Laran,

het

inwendige, het binnenste

75

van iets ; laran aat en laran nak

tot

boea

komt in

eene

gevoelen

met witte urine loozing.

( letterl .

beweging)

het binnenste

misselijk ,

neiging

braken ; em ma la ran a at, een

tot

meedoogenloos mensch ; iemand die geen hulp

wil

ziekte

Lattis,

een witte eetbare aardvrucht

Lattoe, roet, aanzetsel onder aan den pot; wat zwartgebrand is .

ook als voorzetsel ; i ha oema laran,

Latioek ,

het huis , binnen het huis ; i ha te

latto ek

in be

la ran ,

onder

het dansen ; hasi

boven

hao e la toen dala i da , gedurende

toeïr

westmoeson ben naar beneden gegaan .

( van planken ).

niet één keer

malo e

of

taan

maloe,

zij

iets plaatsen ; boven

of op

malo e

of

liggen op elkaar

lattoen;

haï

zie

Lattoen,

Lari, schutting, omheining wier latten

maloe,

ba

ba

ik

of op

elkaar plaatsen , leggen ; lattoek aan

la r a n , van binnen ; waila ok laran

den

lattis ,

in den onderbuik , gepaard

van de grootte van een aardappel.

bieden ; laran na ma n a s ,

vertoornd ; i ha la r a n , binnen , er in ;

poeder wrijven ; horak

ta

1 , asch van tabak en sigaren ;

bacco

ruitsgewijze zijn aangebracht. Laroes, vingerlid.

b a doet l . , het

Latta bezwaren , op iets liggen door zijn gewicht neerdrukken ; hadi fa

afknijpen. Lamlauk,

toek

en daar ; sei hela kanekla ula u k ,

latta

a nin

ketta

de

likit,

inlandsche

met een steen bezwaren opdat de wind

hier en

het

was

niet

opneme; na ha latta ko e

moetin

men 1.

Lauk , nokbalk .

teruggeven;

koeda,

v.

leggen ;

zegt

tan

dwars op het paard

lattan

a a n

aan

b.

v . ai la t

ba dala n , een boom ligt

dwars op den weg.

Latti , 1. oesoek, de daksparren leg-

lang voorwerp in schuine richting

tegen latti

iets

aanzetten, b .

a an

v. een ladder,

b . v. ha re latti a an,

de rijst (op het veld ) ligt.

Lattik, ingewandsworm . Lattik rai , pier (aardworm ). Lattin,

halo

l . , hier en daar is er wit

verkwisten ;

1.

rai ,

onlusten

de vrede in een land verstoord wordt. Lawa lerak, zwaluw . Lawarik, kind ( van leeftijd ); s eï la wa rỉ k , ' t is nog een kind ; la w a rîk man e , jongen 1. fetto meisje .

Lawe,

gen; doen hellen van een lang voorwerp , een

l.

in een land verwekken ; oorzaak zijn dat

gewoonlijk

lattan hika r, dwars; toela

b.

tusschenruimten , hier

ééne groote -wond ); foeo ek

haar tusschen .

Latta foehoe

dat zij er telkens

daar zijn nog wondjes ( vroeger

het

fen, neerleggen van een zwaar voorwerp

Lattan,

kaars

met

da, de vracht drukt het paard , overtref

b . v. een steen ?

verkoolde stukje van

lattin ,

fijn maken ,

misselijk maken van iets door

dat men er te veel van gegeten heeft; bo eat ne ë la we hao e fotti ba na , dat

goed

heeft

mij misselijk gemaakt,

neem het weg . Lè,

schreeuwen

of zingen terwijl zij

gezamenlijk iets dragen . Leak , wegwerpen ; lea k t. , naar bene den werpen ; l. sai , er uit werpen , naar buiten werpen ; 1. a a n , neerstorten ;

76

inia

leak

tohar

a an, hij

is

te

pletter gevallen ; krau leak no ó a a n . de karbouw is dood gevallen . Lea

lear,

veel ;

em ma le a lear,

veel menschen .

emma,

1.

een karbouw werpt

iemand op ; 1. we, water scheppen. Lekoer , herhaaldelijk te vergeefs om iets

vragen

of verzoeken ; 1.

ko eda,

een paard te vergeefs trachten te stelen ;

Lean , uittrekken b.v. gras.

ook den eigenaar te vergeefs verzoeken

Lear, veel ; de troepen ; emma lear, veel

kr au

menschen ;

lear

om

zijn paard te verkoopen ; k r au le

bot, zeer veel .

koer ba ä , een karbouw loopt voort

Leat, iets bezichtigen , naar iets kijken ; nia ba leat toős, hij is naar den

durend om de omheining, om er door heen te breken .

tuin kijken .

Lelan, iemand heeft ontnemen .

Leba, aan een stok over den schouder dragen

( als

één man draagt; van twee

of meer zeggen ze » hoelan ” ). Ledo , een schelpdier in zee, van welks schaal armbanden gemaakt worden . Ledoe,

iets

Lelas,

straf al wat hij

draaien b.v. touw draaien van

de draden v.d. arengpalm ; iets tusschen de handen draaien . iemand

Lelen,

draaien zooals een slijp-

om

wegens slecht gedrag

het huis ontzeggen, uitwerpen . met

steen ; 1. kafé , koffie malen , klein houten

Lelir,

toestel dat gedraaid wordt om de kapok van de pitten te zuiveren ; oema I. ,

behandelen .

de

hand

zacht over iets

heen strijken ; l . o an , zijn kind te zacht

een tijdelijk opgetrokken huis waar rijst

Lelok ,

en vleesch gedurende een feest in bewaard wordt.

manoe l . die

dalan , den weg verleggen ; tollo en , van eene hen

1.

nu hier dan daar legt ; l . matan ,

Lee, zullen .

de oogen links en rechts draaien ; 1. ki

Lee ba ba déi , altijd maar door ; maar

lat, met het geweer de richting volgen van het te schieten voorwerp.

altijd verder.

Leen , herhaaldelijk om iets vragen en zeuren

zooals

een

kind

doet ; om

iets

Lema, lema

ai

lima hora s nè ë la o

kotta ,

die

ziekte

verbreidde

huilen b.v. lawarik leen fehoek , het kind huilt omdat men het zijn aard

zich over alle kampongs ; do e bo en ko na la l . , de rook raakt niet overal,

appelen heeft afgenomen . Lehar, uitspreiden b.v. een kleed ; open

zolder ;

komt er niet overal bij, van djagong op em a, er overal tau lem a lei

maken b.v. een regenscherm . – felaw Lehok, een groote krekel die bij het

opsmeren nl. obat, halo bottes le

naderen v . d . oostmoeson een zeer scherp

Len, zich bewegen v'in een nog ongebo

sanggit

ren kind in den moederschoot; hodi tali

geluid

hooren

doet

(Mal

lè n ,

dajo en g) ? Leka aan , ( h aleka) ta è leka a a n , achterover

slaan , achterover vallen ook

h a klotti

ma le ma, overal nat maken .

lek a

a a n.

Leko, opnemen b.v. bijeengeveegd vuil ;

met

een

touw

stevig ombinden .

Leno, verlichten ; 1. dala n , den weg verlichten . Lenoek , schildpad waarvan het schild geen waarde heeft.

Leo, m a,

overschaduwen ; ai nè ë l . o e

die

boom

beschermen , di

bikan

boen,

overschaduwt het huis ;

beschutten, bedekken ; ho

met

I. ,

lalar

een

ketta

na

bord bedekken opdat

1. tali , een touw in de hand

opwinden ;

1.

ka wa, metaaldraad

leon

i ha na ï, de hand

v . d . radja zoenen ; ha henoe leon, een amulet aan den hals dragen . Lêr, lè r so erat, lezen. Lere,

onkruid

af kappen ; 1. dala n ,

tot

takken, bamboe af kappen om veld

soenoe

kronkelen

steken , tuinen branden .

van

een

slang ;

l . a a n ba

Leoe over zal

leoe,

een nog

l.

nia

atoe

lere,

die

takken

in brand

Lerik, gewoonlijk zegt men ;

lerik

mai,

de ï, alleen maar, slechts ; - nia te

hij wel komen ; ' t

rik lerik dei, hij praat alleen maar.

een tijdje duren vóór hij

Les, scheuren , krabben ;" bo es a l . , de

tijdje wel

l.

op het

uit te spreiden en te verbranden ;

een ring ombuigen ; l. a a n , zich ineen

a i , zich om een boom kronkelen.

zal

komt wacht maar als ! pas op als ! (drei

kat krabt ; toetoe les, zie toetoe ;

gend ) 1. 1. o kala mosi nè ë, wacht

kait les , zie k a it.

maar

als je hier voorbij komt ( dan zal

Leoen, uitgestrekte schaars bewoonde

Leoer, I. kotta , een kampong aan vallen , overvallen ; vragen om , verzoeken om b.v. 1. tabacco, om tabak vragen ; ge a so e

na

ro esa, de honden een

hert ;

spleet ; fo lèt,

tusschen

door te gaan

of om tusschen door te kijken ; hô lè t,

tijd hebben ; e m ma lè t, iemand die er

grasvlakte .

zamenlijk ;

Lět, tusschenruimte, geef ruimte, om

ik je krijgen ).

1

hola

een weg schoon kappen ; lere ai , a u

de vliegen er niet op afkomen . Leoe,

ten ;

kohi

leoer

bijten

bibi

gezamenlijk

buiten staat, buiten de zaak , buiten het spel, getuige ?; te vergeefs: nia la o lèt, hij ging te vergeefs ; fô lè t, voor niets geven fô doeoek ; nia mate

lèt ,

hij

stierf (werd

ter dood

leoer, gezamenlijk

gebracht) onschuldig ; ook sterven b.v. van een kind, nog vóór dat de ouders

voetspoor; tali l . , de afdruk

het touw, van de drooglijn b.v. op

er hulp van gehad hebben ; hala lèt, iets nemen zonder te betalen ; iets afne

wit goed , omkrullen of vouwen b.v. de

men van iemand zonder rede, zonder dat

bladen van een boek .

eerst hem

vangen.

Leoet, van

Look,

loro

l . , er is een wolk voor

de zon ; 1. tais ba h a î, een kleed bij het vuur houden . Leok aan , = laleok

a a n.

Leon, lommer, schaduw, beschutting, bescherming, amulet ; heli a an ba Nai Mar o m a k

leon ,

zich

onder

Gods hoede stellen ; ai leo n , schaduw boomen , de lommer ; toer i ha o ema leon , in de schaduw van het huis zit

iets ontnomen is.

Lettek , = h a klette k. Letten , boven , ( staat tegenover kraik) ; a mi toer

letten

boven ;

nola

sia

ba,

wij

wonen

letten , zij gaan

boven over ; toela b a letten, leg het boven op ; i ha la ma riletten , op de kast . Letteros,

ka bas letterôs,

kleurde draad van elders ingevoerd. Lewer, in het duister loopen ,

ge

78

Lia,

tijding,

zaak,

sa

lia of li a

brengt

gij ? terik

woord, taal; o modi sa ,

welke

lia,

eene elkaar

bij

tijding

hij

mee

woord ; heeft

spreken ;

er

lia

eene Nai Marom a lk

Gods

na,

begrafenisfeest te

niets

hao e



gesproken ;

hikar

nian

deï,

kla boek, een

ver

Liliwek , van iemand die licht huilt.

meer te

Lima, vijf.

ik

Lima rassoek , bruinvisch .

hô malo e

Liman , hand , arm , voorpoot ; toewa

elkaar weer

1. ,

tak

spreken , niet meer boos op elkaar zijn. Lia foean, woord .

de

dwarshouten waarmee de »ka nok gesloten wordt; bero liman,

nain , lijkzang

Lia

met

e m ma

Lilin , was .

lia

lia ,

lila u

m a

kwister.

lia,

heb

e m

kla boek ; zie

nian

iha

Lilau ,

zaak bespreken ; toer lia ,

of om

la

die niet tot rijpheid komen.

zitten om

vieren

zeggen ,

goed gaar, van vruchten

niet

Lilak,

bericht, gezegde,

bij den dood van

palmsap ; ka nokkar l . ,

kar '

de vlerken van een » be ro” ( vlerkprauw).

Liman foean, vinger .

een radja.

Lian, stem , klank , geluid, taal , klinken , geluid

met

geven ,

knallen ; la o h ở lia n ,

Liman foean inan, duim . Liman rohan , nalatenschap.

als gij (bij donker) loopt maak dan geluid

Liman sikoen, elleboog.

( door te spreken of te zingen opdat men U

Limar, Wijl.

niet voor een dief aanzie).

Linsoe, hoofddoek .

Lioe,

Lian ta aan, echo .

Liat, met een strik vangen ; tali liat nia

a in, zijn voet raakte verstrikt in

een touw ook : a a n ba tali . Liba,

nia ka n

a in, liat

vergrootenden

den

reeds

voorbij ; iets ;

halo

terik

lioe ,

lioe

met

doorgaan spreken

voortgaan, verder spreken ; hola lioe,

voor goed nemen ; la ko on lio e , voor

sarong.

Liboer,

om

trap te vormen b.v. bôt lio e , grooter , meer, voorbij ; sia lioe tian , zij zijn

met

van elders ingevoerde katoenen

dient

verzamelen ,

bijeenbrengen,

doen samenkomen . Lidoe, zorgen b.v. voor een zieke. Lidoen , uitstekende punt op den deksel

Lioe rai, titel van sommige voorna men in de zuidelijke landschappen van midden Timor ; de landschappen aan de Zuidkust van midden Timor ; ook worden

van een rijstmandje ; hoek ? Lihoen, we l . diep water.

hier Europeanen somtijds zoo betiteld .

Liïs, schuin , schuin houden .

Lioer,

Lika , noodig. Likit, in de hoogte tillen ; opnemen

van den wind. Likkan, er genoeg van hebben . Likkin, manggapit. Likoc rai, dansen van

goed verloren .

de

terwijl ze op trommeltjes slaan .

vrouwen

het buitenste

het uitwendige

van iets ; i ha lioer, buiten ; hosi lioer, van buiten ; hola lioer buiten om , buiten langs gaan , i ha töös lioer buiten den tuin . Liran, doorschijnend. Liras, vleugel. Lirin,

ha an

l. ,

overschot van eten,

79

dat

bewaard

wordt ; b.v. etoe l .

nas l . h ao e li ma n , het heete water

overschot van rijst; l að l . , reizen zonder

heeft mijn hand verbrand ; r ai ma n a s

eten mee te nemen ; toba l . , gaan slapen zonder gegeten te hebben ; nia I. tô s,

lobot ain , voeten .

nog

hij kan goed tegen den honger. slingeren , Liroek , wegslingeren ; gooien ;

hodi

ai

liroek

hê,

de heete grond brandt de

Loddes, ziekte van sommige dieren . Loddos , hoesi l . , twee of meer vo

een

gels

of wat

anders

stuk hout in een manggaboom slingeren ;

nia

terik

l.

liroek mai d eï, gooi het maar hier

twee zaken te gelijk .

naar toe.

Loè,

Lisa , ui.

b.v.

uit

na

te gelijk schieten ;

lia,

hij spreekt over

elkaar gaan

een

feest

l,

van menschen

soerik taha,

Lisan , manier van doen ; gedrag ; voorbeeld ; gewoonte ; i da idak nian

een zwaard, een kapmes opheffen om te slaan .

lisan doeo e k , ieder heeft zijn eigen

Loea, wordt soms gebruikt voor » ha

manier van doen . Lisoe,

tegen;

loea " vergeten b.v. a mi ha sai loea, nia liso e a mi, hij

wij hebben vergeten het er uit te nemen ;

is tegen ons b.v. in een gevecht, in een

a milað loea, wij hebben het bij het

spel ;

weggaan vergeten (mee te nemen ).

a mi roewa bellan lisoe o ,

wij beiden trekken partij tegen u.

Loeas,

Lisoek , gezamenlijk ; fahi nè ë a mi hola liso e k , dat varken koopen wij

spreiden .

gezamenlijk ; fottiliso e k, neemthet

dan ;

gezamenlijk op. Lissoe, ijzeren haak om

schildpadden

te dooden .

kleed

bijeendrijven van karbouwen ,

open

maken

uit

Loeboer, boven uit komen , hooger zijn we 1. a mi, het water kwam tot boven ons hoofd ; do eo et l . battar,

het onkruid groeit boven de djagong uit.

haloeboe .

Loeboes,

Lita, naaien; lita da i , een net breien . Litoek ,

een

Loeka, zeekoe . Loekat,

1.

keller,

een

kist doen

kantelen , omkeeren om den inhoud b.v.

geiten om ze samen te doen grazen . Loat, mandje zonder deksel dat de

kalk er uit te doen vallen ; l . ses, op zij

vrouwen op den rug dragen ; ook : mand

rollen

om zout in te doen .

vloeien

Loa talin , duizend poot. Lobas , lo bas ba we , in het water

b.v, een boom ; l . a a n , er uit

b.v. water of wijn uit een glas dat omvalt . Loekatôn, rijksdaalder. Loekoe, het hoofdhaar wasschen ; ook

dompelen . Lobit, haastig , snel bijw .

loekoe oeloen ; toch ; loekoe der

Lobo,

ook : tetoe lồ bo; zoldering

toch

b.v.

djagong op te bergen , o e ma

sia nalo loekoe deï, ofschoon įk

lobo , een huis met zoo'n zoldering in Doeliloe lo po).

het verboden heb doen zij het toch maar.

om

Lobot, branden , verbranden door heet water

of een

heet voorwerp ; we ma

maar ;

masik

hao e ba do e

Loeli, ongeoorloofd . Loelik ,

Mal.

pemali ;

de heidensche

eeredienst en bijgeloovige praktijken.

80 snoer en dus geschikt om aan den hals

Loeloen, oprollen . Loeloer, de scheen .

dragen ; breed , breedte ; rai l . open

te

Loemoe, l. e m m a, iemand aangrijpen ; iets in de hand nemen of houden . Loemoet, mos .

terrein ; 1. rai , b.v. sia toba loewa rai , zij slapen tot het licht wordt (zie naloewa).

Loen, traan ( uit het oog ). Loeni, het hoofd op iets te ruste leggen . Loer, tabacco I. , stof van tabak ; a i l . = ai no eroes , heel klein over

Loewan, het buitenste, het uitwendige van

iets ; i h a l. , buiten ; i ha oem a

l . , buiten het huis ; b a 1. of sai l. , (letterl. naar buiten gaan ) behoefte doen .

schot van eten .

Lohér, ontrollen ; l . lima n , de hand

Loer, leegloopen ; wandelen .

plat uitstrekken ; 1. bora de inl . pajong

Loeri, h aï na loeri, het vuur ver

open doen,

breidt

bij het vuur houden b.v.

vlak

Lobi,

zich verder ; verbreidt zich naar ra ho ek h a h i

djagongklossen ; 1. n è ë k , met een bran

overal laten staan ;

dend klapperblad of iets dergelijks over

kawerok loeri , overal nat van een

een mierennest strijken om ze te dooden ;

alle

kanten ;

loeri ,

den

timir baard

fahi, hetzelfde doen bij een varken de haren te verbranden ; zengen ;

huis met veel gaten in het dak ; da to

1.

loeri deï, de sia seï hasèta ha hoofden zetten nog iedereen tot werken

om

aan

bliksen heeft een gekko gedood .

( n.l. op Zondag christenen en hei

denen );

m a meran

sia toesan loer i de în zij

beboeten

maar,

schuldigen en onschul

de

no ő tok k o ,

Löhỏ, met heet water begieten zooals doen bij een varken opdat de haren

ze

gemakkelijk los laten .

digen.

Loeroe,

lohi

bo ewa

nawa loeroe ,

loïn

Loin ,

haï, het vuur vermin

een zekere palmboom . Loeroek , een hoop takken en bladeren

deren

die op het veld verbrand worden .

vuur verminderen door het uiteen te doen.

Loeroen, dubbele rij, t zij van huizen ; b a ä l . , een pagar aan weerszijden van den weg .

uiteen

Loeroet, 1. koeda, een paard nazet ten , voortdrijven b.v. naar den stal. Loesi, vlechten van touw (driedraads); loesi ka bo een pompoen in stukken

te doen ;

loin

hout

kari haï het

Loïr, zingen met begeleiding van trom en viool . Loït, uitnoodigen om

Loeroes, tabacco I. , stof van tabak ; ai l . = ainoeroes.

door de brandende stukken

mee te gaan .

Lôk , aanbieden vooral sirih en pinang; lôk em ma, menschen onthalen ор sirih en

pinang ;

ami lôk

sa ba

emi !

wat zullen wij u aanbieden . Lokka , slaapvertrek . Lokke,

snijden en dan koken .

villen ;

Loesin, 1. do edo e , een pompoen in groote stukken snijden en dan koken .

tom a

van

een

= lake ; lokke ko elit,

lokk e ai ko elit , de boom tom a k

afhalen ; ina

bast

oan lokke

nia n

oïn

of

Loetoe, heg, omheining.

a ma niam oïn , het kind lijkt spre

Loewa , ruim

kend

b.v. huis ; wijd b.v. kleed ,

op zijne moeder of op zijn vader.

81

Lokko, pronken ,

bluffen, kuren heb

ben ; nia l . nia k a a n bit , hij bluft

berg ;

heuvel,

lichaam ;

lolon,

rai

hellend terrein .

over zijn kracht , hij pronkt er mee ; ook l . nodi b.v. nia l . nodi nian

Lolòs, zeer, bôt l . , zeer groot.

moerak, hij pronkt met zijn geld.

Lòn ,

Lokkoe, breede armband die aan den bovenarm gedragen wordt. Lole, lole ba lole mai, op en

Lomoe lomoe, een soort reiger .

tuin

Londos

een gebonden karbouw doen vallen ; l 0 gloeiende k ,. op lit ba hai kla op gloeiende a aa k

eene

zaak

rondzeggen ,

bekend maken .

weinig op afstand van ; k o ed a kessi la loè malo e o da, bind de paarden op een weinig afstand van elkaar ; oon toewan ko ed a kessi lolo è nian ,

bind

van mijnheer

uw

paard op wat afstand

zijn

paard ; las loloe

od a, ga wat op zij. Lolok , las l. , in een rij achter elkaar loopen ;

ook

te gelijk met hen naar boven; onmiddel lijk na

elkaar b.v. tiro e tollo e la

de geheele

waarvan

het schild

vóór

den

tijd

werpen

van

dieren . Löð, kleine kampong. zich onderwerpen , Lo'oe , Lo'oe soedoer,

ſond erdanig onderdanig

zijn ;

loo e a an toen , gaan zitten . Lo'oen , schild van de » lenoek "; heeft geen waarde.

1.

Looi , aanbrengen, aandragen , ko e da battar, het paard brengt, de dja

gong

aan

nl. van den tuin naar huis ; maloe, met elkaar vereenigd

looi blijven

steeds

te

samen zijn biv. twee

goede vrienden ; Jooi, bij zich dragen , meenemen , ook h a di l. 1. , ka è r l . l . , bij zich houden .

zonder eene rij te vormen

samengaan, met elkaar gaan; te gelijk met; a mi sa è hosialolo k, wij gaan

vóór

lodd o s .

schildpad

Lonoes,

l . liman , de

Loloè, een weinig verwijderd van , een

rand van een

groote waarde heeft; lo nis kako en het schild .

te braden ; lolit

hand uitstrekken , uitstrekken ; lolo lia,

den

afbranden,

=

Lonis,

Lolit, neerleggen van een gebonden varken , of een ander dier ; lolit krau,

a a n , liggen . Lolo, iets aanreiken ;

eerst

haï ,

tuin wordt kaal gebrand .

neer slenteren en niets uitvoeren .

houtskool leggen om

lôn

Lor,

oda

mattan lor , ( staat te

genover » raè ' ) voordeur; o ed a n lor , regen op het einde v . d . westmoeson , in

den oostmoeson lor ha i , het vuur krau ,

beletten verder te branden ? lor

drie

beletten dat een karbouw uit den troep

schoten niet afgebroken kwamen onmiddellijk na elkaar; lolok kilat ba ,

wegloopt ( bij het » h ala i ha re w e " ). Lora, met een kapmes langs een stuk

het geweer richten op .

hout

na k ottoe

Lolo

laŭ

metan ,

lolok

tais

lolo

deſ,

metan,

inlandsch geweven zwart kleed . Lolon, de stam van een boom ; hulptelwoord voor lange dunne voorwerpen b.v.

touw, kaars, snoer; isin lolon,

of een tak strijken om

er dorens

of takjes en bladeren af te slaan. Loráik,

(lo ro raik,

zon

laag) ' s

namiddags. Loren, openlijk ; in ' t openbaar. Lori,

verhuizen ;

iets

verplaatsen ;

82

veranderen van prijs ; b atakke nèn,

lôs

la lori na, zes gulden , ik verander niet meer .

er

Loro, naam van sommige landschappen.

ik

Loro en loro mattan, zon ; toer ba

moet jullie weten ; dat is voor uwe re

loro

en

wain ;

hangt

dat

ervan af als

is ; lôs rani na k mattek,

veel

als hij (de vogel) maar stil zit, ( dan zal

ba loro la r a n in de zon

zitten ; loro sa e n , oosten ; loro to

hem

wel raken ); lôs ba e mi, dat

kening ;

kotta

hira ?

a din

n è ë lôs

oe ma

kain

soe ra , hoeveel

b a, westen ; tijdsbepalingen met » loro

huizen zijn er in dien kampong ? ik weet

zie spraakk . bijw . van tijd.

het niet, ik zou ze eerst moeten tellen .

Loro falin, oostmoeson .

Lôsdeï,

Loro wain lèt, op de gewone dagen ; b.v. loro wain lèt la h a naän, to o

dahoer foïn

ha

naän,

maar

slechts ;

nia

hij zegt het alleen maar (doch doet niet ). Lossoe, uithalen b.v. een splinter uit

op

het vleesch, een pijl uit de wond ; l . glas,

gewone dagen wordt er geen vleesch ge

het

geten, op feestdagen, dan wordt er vleesch

kurk

gegeten ;

alleen

terik lôs de ï h ij praat alleen maar,

Loro loron, dagelijksch, dagelijks.

glas

zwaard

gewoonlijk, in den regel.

(van

van

de

lamp)

de

flesch ;

trekken ;

l.

nemen ;

een

soerik, het

1. kessa k , strootje

Loron, dag.

trekken ; l . ma tan taa n em m a, de

Lôs, recht, juist, waar , echt; lôs lale ?

oogen

Lotte,

in orde ; noen è ë lô s , zoo is het goed ,

Lotti ,

zijne zaak is zuiver, hij heeft geen schuld ; halo

1.

orde

neon,

id ak

los

zorgen ,

moet

ieder

volgens ieders believen ;

leggen.

zijn

believen ;

dat

eens

zien ;

o

zijt zij

zullen atoe

omvallen ; a min

issin

noe

waait de pisangs

wind

ma nas

l . ha o e, de

neerleggen ; rai lotti, neer

dun

draad ,

b.v.

een boom

fijn b.v. zand ; isin l . , mager schraal; 1. tabacco , tabak kerven ; l. n a ä n ,

van af als het mooi weer is ; lôs oras lai,

doen

Lottoek ,

voor zich weten ; lô s

rai môs, dat ligt er aan dat bangt er

ida

l.,

koorts wierp mij neer 1. lerik, maar laten liggen ( een zieke) er niet voor

dat

mijnheer

volgens

gaan

zonder iets te

laŭ

ho edi, de

omver ;

hangt van mijnheer af; nnia k a a n ne on , toe w a n

wil ;

heer lôs

dat

in

toew an, zooals mijn

lôs

brengen ;

maken,

uit te geven .

dragen.

zoo is het in orde ; nia kaan lia lôs,

recht

houden ; 1 .

gesperd

moer a k , geld nemen om

en los ka lale ? waar of niet ? goed,

lôs ,

iemand

op

vleesch in kleine stukjes snijden.

we strakjes wel

Lottoen ,

faän battar ?

mootje,

stukje ;

n aä n

l.,

kleine stukjes vleesch .

van plan djagong te verloopen ?

M

Maär, dik b.v. huid , plank, ( staat fatoen tegenover nüïs) ; o elo en

stijfkop ; oïn maär, niet verlegen , brutaal ; dicht van haar gebladerte, ge

m a ür, die zich aan geen bevelen stoort,

boomte ,

van

eene

menigte

menschen ;

83

( staat ook ;

vandaar

lau k );

lan

tegenover

veel b.v. soesoek m a ä r , veel

Makaas, hard b.v. cementen vloer, hout, taai,

serewieso e m .; ta è m . hard

muskieten.

werken ,

Maäs, zacht van hout, steenen , grond, malsch van vleesch ( staat tegenover

de zon schijnt heet ; halo ma kaas o da, zet er wat kracht achter, span je

tô s) gemakkelijk, licht bijw . b.v. na kro è m . het breekt licht ; ai ne ë

wat

fera maäs, dat hout is gemakkelijk ook :

splijten

te

m a m a äs

b.v. b a u

in ;

hard

slaan ;

oekoen rai

regeeren ;

laro ma k a a s ,

ma k a a s ,

ma k a a s ,

streng

zooals

wij

zeggen : harde tijd b.v. r ai m . emm a in den harden tijd

nahenoe leon ,

ba n é ë ko na m a m aä s , zet (de mui

( d. i . toen de pokken heerschten ) hingen

zenval) hier, dan komen ze er licht in :

de menschen amuletten om

ka ko eta k m . ( letterl. zachte hersenen )

den bals .

Makadere, met de vingers trommelen .

tôs

Makahoet aan, het erg druk hebben .

(harde hersenen ) traag van begrip ; toe dik na maäs, het mes snijdt goed .

Makakoe aan , te veel aan het hoofd hebben ; in de war wegens te groote

vlug

van

ka k o eta k

begrip ;

drukte, leven maken ?

Maas, geeuwen . Maät, gierig.

Makaoer, mano e maka oer (van schreeuwen ) een

vogel die bij

Madaëk, schuw , schichtig.

kakaoer,

Madat, amfioen .

het naderen v.d. westmoesson zijn kras

Madidoek, = hadidoek .

send geschreeuw doet hooren ; m a ka oer zie d o'o e.

Maek wèn, kleine mugjes.

Mahaboer, spiegel,

dof,

oogen ,

niet

bril ,

do'o e

helder b.v. een

Makdadi,

lood.

m . =

Makdean,

de woordvoerder die de te

glas

rai

rai na h a bo er , ( zie na h a boer). Mahalok , dapper ?; ijverig. Maheok, 1 kabau . Mahoeak, 1

bespreken zaak uiteenzet. Makdók, ziektebezweerder, toovenaar. Makekko, luidruchtig zijn . Makerik , met figuren voorzien , uitge

Mahoeat, hard ;

sneden, bont, gevlekt van een paard, slim ,

Mahoelan toewa, orion ?

sluw ; em ma ma kerik , een sluwe vent;

Mahohóé , = noh o é n . Mai , komen ; achter werkwoorden geeft het eene richting te kennen naar den spre ker toe ( het tegenovergestelde van » b a ’ ) b.v.

la o mai, kom hier, toen mai

( tegen iemand die boven staat of b.v. in een boom is geklommen) kom af ; s aè mai, klim op (als de spreker boven staat). Mais, maar , doch . Mak , tusschenvoegsel zonder beteekenis

badaen = ma k dea n . Makili , kittelen enz ., prikkelen ; koe da isin m ., het paard is dartel ? Makilik,

lia sarin makilik , een

grappig verhaal, een ui. Makkar, vermoeid . Makkas, bado e m ., streng verbieden ; loro m ., de zon schijnt erg warm ; serewiroe m ., hard werken . Makkat, zich verrekenen ; m . menon,

b.v. se ma k valo of se nalo ? wie

zich

b.v. een dag verrekenen in de af

heeft het gedaan? ook hoort men » makka ” .

spraak.

Il / !is pJaégr!! et

84 Makkit , bijten ; a so e m . e m m a, een hond

bijt iemand ; koeda m . ha è lao

la ok, onder het loopen bijt het paard telkens gras af . van (hoogstwaarschijnlijk Makleat

» leat” ), iemand die is aangesteld om toe zicht

houden op de sirih en pinang

te

en zonder wiens verlof geen sirih en pi nang mag geplukt worden .

kom , kommetje, kop. Makokka , luidruchtig zijn .

m .,

gewoonlijk

Makrona , glad . Maksonak ( waarschijnlijk van Son a steken ),

ko eda

haoe kata uk

m .,

Maloek = mamaloek . Maloelik , broeisch . Maloen , familie ? familielid ? Malolok, lim an m ., van iemand die

bij het schieten of werpen ;

richt

hoeri m ., juist schieten ; hoe m . , met een blaasroer raken ; zuiver recht b . v. een bamboes, een paal.

Makonak, lima n m ., vaste hand in hoesi

koud ;

ik ben bang voor de kou . Maloe, elkander .

goed

Mako ( van ' t Mal. mangkok ), aarden

het schieten ; raak schieten .

Maleroek = klaboek . Malirin ,

makson a k , herte

( staat

Malarik

»mala

tegenover

hoek " ), duidelijk voor het gezicht; terik m ., duidelijk spreken ; h a ré m ., duidelijk

zien ; matan

m .,

helderziende oogen .

Mamaloek, wat met een ander een paar vormt; wat bij een ander hoort b.v. van

jager.

twee kisten of twee pakken die door één

Malahoek, onduidelijk voor het gezicht, niet helder ( staat tegenover »malorik " ) ;

paard gedragen worden , ook van twee of meer menschen , die bij elkaar hooren, b.v.

haré m ., onduidelijk zien ; matan m .,

als twee of meer menschen van hetzelfde

oogen die niet helder zien ; taroeïk m .,

land zich in een vreemd land bevinden .

bergen op verren afstand ; isin m ., be

Mame,

(niet

boombast

stuk

dat na

zwartgebrand te zijn in den bamboekoker

stoven ; fôs m ., grauwe rijst.

Malaè

een

malai),

uitheemsch ; o e m a m ., huis met een hoog dak, 200 dat men niet hoeft te bukken ; Mala è e m

m

gelegd wordt, waarin het palmsap wordt opgevangen . Mameëk, lian

m a me ëk,

dialect.

a

Mameoel, mameoer, zacht op het gevoel

Mala è en emma Mala è Sina, Chi

b.v. watten ; lenig b.v. rottan ; zwak ten

nees ; terik Mala è en terik Mala è metan, Maleisch spreken ; terik

gevolge van ziekte .

moetin,

de

Portugeezen ;

Mala è moetin, Portugeesch spreken . Malaik , koeda m ., een paard dat vlug loopt (van hala i, loopen ); malaik

Mameran , bliksem . Mamfattin ,

het woord , het bevel, de

uitspraak van den radja. Mamiïk , de blaas.

a an, maleroek aan ! scheldend tegen

Mamisar, gezwel aan den hals,

iemand

Mamma, kauwen van sirih en pinang ;

die uit den dienst wegloopt en

telkens van woonplaats verandert. Malalek ,

levendig,

vlug;

isin

hetgeen gekauwd wordt b.v. ami toen m .,

atoe

faän

mamma, wij

gaan naar

frisch en gezond ; nia isin m . nikar

beneden om sirih en pinang te verkoopen ;

ona, hij is weer hersteld .

ma m ma la iha, er is niets om te kauwen .

ooglo dos

( stet,

85

Mammar,

zacht ;

isin

m .,

zwak ;

m . foeïk, vogel ; m . o eda n wè n = maka o er, zie

ma ka oer ; m .

mota m . ona, de stroom is niet sterk

m .

meer ; gemakkelijk b.v. lake m .

tafo e ï, boschhaan ; m . harek , rijst

n a,

het gaat al gemakkelijk open ( van een ziek

oog) ;

nia

terik

Tettum

ma m ma ở n a, hij spreekt al gemak kelijk Tettum . ledig, op , er is niet meer ;

Damoek,

rai m . , onbebouwd terrein ; onbewoond

vogeltje ;

m .

karas,

staartvoeren

lain ,

o an

m .

komt voor in de

beteekenis van getuige; haan van ' t geweer. Manoek,

op

haan ; m .

van een

tolloen,

m .

kellen,

verren afstand naar iets

terrein ; bo e a t m ., een zaak van geen beteekenis ; alles , allen , geheel b.v. h a o e

werpen of schieten .

kola m . , ik neem

geweer .

alles ; em ma la

verhemelte ; m .

schoorsteentje

Manoetoeloe ,

van een

m ., allen zijn uitgegaan , ze zijn alle maal uit ; h a o e ka tè nè sia m ., ik

Manokko , ( leven maken, luidruchtig Manorro , zijn.

allen ; isin m . moras , het

Manoroen , de grens tusschen het diepe

ken

hen

geheele lichaam doet pijn . Mamoekoen aan , morren .

en ondiepe in zee . Mara, droog ; tassi m ., eb ; niet aan mara , voort

Mamoelik, een oorsieraad . Sumbe mamuli de beurt bij een spel; durend . Mamoet , warm van kleeren , ook van

het lichaam zooals bij koorts . Mamóet = b a b óet.

Marak, merkteeken .

Momokken aan , zeer onduidelijk spre ken .

Maraka, lao m ., op groot wild jacht maken .

Marakláik , nog onrijp.

Mana,

onwetend ;

naar

iets

anders

Mara

lerik ,

niet verder kunnen b.v.

kijken , op iets anders letten dan waarop

omdat de weg is afgesloten , omdat de

men letten moet.

rivier te hoog is .

manas,

Mana

låro

m .

m .,

als de

zon warm begint te schijnen . Manaik, afstammelingen van slaven , die zelf geen slaven meer zijn , maar toch

Maran, droog Marinoe,

een

vaste

van den radja .

maringa

Maromak , God.

nog niet gelijk staan met » e m m a re

Masik , ofschoon .

noe" ,

Masin ,

de

gewone onderdanen , en zich

suiker ;

met dezen niet mogen vermengen .

Manaran ,

o ema

m. ,

het

ouderlijk

huis .

tan,

m .

m .

mer,

zout; m . mida r ,

m a n a s , gember ; m . me

kruit ; door

masin , alleen ver

staat men steeds zout.

Manas, heet, warm ; sterk, van dran ken ;

boodschaplooper

pittig,

m a nas,

van

tabak ; fô o ekoen

of alleen fô ma n a s,

een

Nanoe,

kip ;

hen ;

m.

m.

a man ,

ina n ,

m .

ro e w a k, ieder twee ; m .

hoeveel

ieder ?

die den weg kent ;

streng bevel uitvaardigen .

in an ,

Mata,

tollo ek , ieder drie enz .; m . hira k ?

haan ,

m .

hoen , legkip ;

plaats bekend is ;

dalan, gids ,

iemand

fatin , die op eene foon , die op eene

plaats nog onbekend is, er pas woont ;

86

ikan ,

een

gevolge van een

vene ; --- matek, stilletjes, zachtjes, zonder

zweer ; kakka , opening in een dijkje ho da om het water door te laten ;

beweging ; toer m . m . , zit stil .. Matek , a in matek , de voet slaapt ;

koeak

mata ka ka, zoo'n opening

gevoelloos van een lid .

die

dichtgestopt open

was

wond

ten

lèt, boeat mata snoepen ,

lèt ,

maken ; iets

om

Maten , te

snoepgoed , ook b.v. vruchten ;

marek , van iemand die eene verlorene zaak vindt, het loon voor het vinden ; tamak, die ergens geheel vreemd is . Matak, kookt,

onrijp,

rauw ;

groen,

e m

m a

versch , onge

m ., die onzijdig

is, die buiten de partijen staat ; r ai m . , onzijdig gebied ; terik m . , zonder rede iets beweren ; mate m ., onschuldig

lia

n è ë m . o n a , die zaak

afgehandeld ;

is

doode ;

emma

ba b a ko e

m

a ten, een

maten,

voor goed

vastspijkeren . Matènek, kundig, bekwaam , verstandig, wijs . Mateok, iboen m ., welbespraakt. Maufinoe, gevaar.

Maun , oudere broeder ; foela n n è ë nia ka a n ma u n , de vorige maan . Maus, tam , mak .

sterven ; hỏ ở m ., onschuldig dooden ; ha m . em ma nia n moerak, zon

Mea, bissi m ., gloeiend ijzer. Meak, bruin .

der rede iemands geld nemen .

Mean , rood , gouden ; kadeli mean,

Matan,

oog,

deksel;

we

m .,

bron ;

een

gouden

ring ;

moerak mean,

laro m . , zon ; m . fôs en m . foean , oogappel ; m . a at , blind ; m . doekoer,

goudgeld ; mean ida, een sovereign , een gouden tientje ; mear matak,

de

goudgeld,

oogen

zijn

dicht, slapen ; h a ï m .,

het gedeelte van den baard tusschen de

m

e a n

tassan,

gouden

sieraden .

drie steenen ; hulptelwoord b.v. koeda m . ro ewa, twee paarden ; k r au m .

Mèan oan , kuiltje in den hals. Mear, hoesten , verkouden zijn ; mear

tollo e drie karbouwen ; uitkijken naar ;

fa hi foeïk, een kwaden hoest hebben .

em ma ba ma ta n , er is iemand gaan

Meas , rood doek .

kijken ; - foekoen , het been boven het

Meda, ( van ' t Mal . medja ) tafel .

oog ; ai nia ka a n m . f., boomwortels

Meek, puntig, spits.

die

boven

den grond uitsteken ;

Meken , klein .

rahoed, wenkbrauw . Matas,

volwassen ;

Melattin, koud . reeds

op leeftijd ,

iemand van b.v. 18 jaar is » matas ” met betrekking

tot

iemand

van

10

of 12

Meloes , zeer gierig ? Memas,

grijpen,

aanpakken

om

te

vechten ; aso e m . fahi, een hond valt

jaar.

op een varken aan .

Mate, dood, sterven , uitgaan van vuur, stilstaan van de klok, met draaien

gekneusde plek zich ophoopt, maar niet

ophouden

uitvloeit.

van

een

tol ; ma te

sala,

bewusteloos, half dood b.v. ten gevolge van een val ; foelan mate, nieuwe

maan ;

bian,

ziel

van

een afgestor

Memerá,

als

het bloed b . v . op een

noemen ; m . filas , anders Memi, noemen , een anderen naam aan iemand geven .

87

Menaan, winnen , overwinnen , voordeel hebben .

Menek

oda mata n missa nakla ke doe

o ek, de deur ging van zelf open ; missa sai doeo e k , het is er van

benek .

Menon , afspraak.

zelf uitgekomen ;

Meo, voorvechter . Meoe, halve gulden .

een of ander.

Mèr, we mèr, zout water , massin

eenig kind ; oan missa k d e ï, slechts

Missak,

mèr, zout , zelfstnw .; oan m è r, klein kind. Merak, troebel .

één

Missan,

het

bij eb droog-

geloopen strand ; vischjes vangen op het strand ;

kasta ,

verloren heeft ; mô nika r, het bewust

allerhande

zaken ,

van

zijn is weer terug ; oïn mô , beter zijn een zieke ; nia ka an oïn fon

van

mô oda, hij is even aan de beterhand ;

Min , urine. mina rai , petroleum ; en noe mina, klapper-

gesmolten vet, b.v. mina fahi,

gesmolten kanen .

varkensvet;

mina foea n ,

Mirik , een soort uitslag . Mis, flauw van spijs ; we m ., zoet water. Misak , bij de hand wurgen .

keel

matan

tian ,

de

oogen

zijn al

open (b.v. van jonge hondjes ); mota mô, de rivier is niet troebel meer, weer helder ( na de bandjir ).

grijpen,

met de

o a moat laran, onecht kind . Modder , tas sak , modder ; goed rijp , van vruchten . Modak,, geel . Moè , 'beschaamd, verlegen , zich scha

Misse , slechts , alleen , enkel, niets als , hao e



Moat, hoog onkruid , wildernis ; a ma moat laran, vader buiten den echt ;

Miraen, witte mier.

allemaal;

ma i

blikken hebben van krankzinnigen , ook van iemand die tijdelijk het bewustzijn

alles , alle schepselen .

noe

miss an

Mò, schitteren, blinken, heldere oogen

Milat = dirak .

mina

0o

Miste, moeten .

MI, urineeren .

olie ;

alleen ;

miss a n , hij woont alleen .

oeloep

Midoer, zoet.

olie ,

n è ë deï of n è ë mis sa k

deſ ? komt gij alleen maar ? nia toer

m a noro en .

Mina ,

één slechts ;

dei, deze of dit ééne slechts .

Meti = kmeti;

Mill

enkelen ,

eenig, één ; o an missa k ,

kind ; missa k dež,

missa k

Metan , zwart, donkerblauw .

drooggeloopen

missak,

kar é

la wa rik

men ;

o la moè ? schaamt gij u niet ?

missa , ik zag alleen kinderen ; missa nè ë deï, alleen dit maar ; n è ë

beleediging ; ata la tate nai nian moè, een slaaf kan niet voldoen voor

missa de î, dit alleen maar, rai ne ë

de

1 a dia k , fatoek miss a , die grond

hola nian moè, voor eene beleediging

is niet goed , allemaal steenen , niets als steenen ; ai foea n n è ë dia k mis

vergoeding nemen ; haoe kola taan hao e kaan moè, ik neem het om de

sa, deze missa .

vruchten zijn allemaal goed ; do e o ek, van zelf b.y.

beleediging een

koning aangedaan ;

beleediging mij aangedaan ; zich schamen .

moè a a n ,

88 moedoe, verkeerd

die

iemand

tegen

verwijtend

la

o

Moedoe = a han ?

natal ,

loron

mola k

voor

kort

Kerstmis . Molan = bolan .

handelt .

Moli , laran m ., het aangename ge

Moekit, arm , schaars ; ha a n m ., het eten is schaars.

voel, als na het braken de misselijkheid

Moekoe, hommel die gaten in het hout maakt.

over

is,

ook van iemand die smakelijk

gegeten heeft.

Moemoen ,

overschot

klein

een

iets b.v. van eten , van rijst dat na het uitschudden in den zak achterblijft .

m.,

rai

terrein

van

onkruid gezuiverd ; kale plek ; oeloen m . , kaal hoofd.

Moën , de schaamdeelen .

Momôn, nia toer mở môn de ï ; hij

Moerak , geld ; zilveren b.v. moerak , een

kaal;

Molik ,

van

kadeli

zit maar stil te kijken.

zilveren ring ; moerak

moetin , zilvergeld ; moerak matak,

Môn, op iets zuigen ; een puistje; we môn , helder water.

zilvergeld ; moerak tas san, zilveren sieraden .

Môn

metan ,

de

hoofden

die

als er

eene zaak aanhangig is rechtspreken ; we môn metan, het water waarin het

Moesa, prop in ' t geweer . Moeta , braken .

Godsgericht wordt uitgeoefend. moetin ,

Monoe, vallen , afvallen ; nean monoe

zilvergeld ( m o e r ak mean goudgeld ); kadeli moetin, zilveren ring.

tián , de tanden zijn uitgevallen ; nai nian lia monoe tián , de beslissing

Moetoe, te zamen , vereenigd. ha m a te moetoen, Moetoen ,

van den koning is gevallen ; monoe we, onder water duiken bij een Godsgericht;

feestmaal houden bij gelegenheid van eene

monoe ta a n , er bij komen ; emma

wit ;

Moetin ,

moerak

begrafenis ; na än

mate moetoen,

monoe

ta an teni de ï, er komen

etoe mate moeto en, vleesch , rijst

nog maar menschen bij ; o ba lai wain

voor die gelegenheid bestemd.

roewa hao e , lee monoe kikar ba o fatin, ga gij eerst, overmorgen

Mohoe,

op ;

halo

m .,

opmaken ;

na wan m ., buiten adem . Mokken,

langzaam

zal ik weer voor u invallen , zal ik weer

eten van iemand

kort m

vóór dat , als in de toekomst,

vóór ;

la o

la ilais

dat

oan

mo no e,

niets zeggen .

Mõõr, ziek , niet meer van menschen en dieren .

willen

eten

molak

Moot, zinken , verdrinken, doen inzak

toen ita lioe tián , loop opdat wij de rivier over zijn vóór

ken ; nia toer ba massin midar fatin nalo kido en moot, hij zat

o ta

vlug

innemen ;

Móoer, stil zitten,

m ô k , van ieland

die verkouden is , de neus loopt. Molak ,

plaats

miskraam .

die geen tanden meer heeft. Mò , in 0 er w e n

uw

ze

overstroomt;

m a i

e m

m a

vóór

dat

de

menschen

de

molak oedan

soenoe regens tuinen

lere

tián,

komen hebben de reeds

gebrand ;

op

het

suikerblik ,

deed den bodem er

van inzakken . Mor, draaien zooals een tol . Moras, pijn, ziek ; gewoonl. isin mo

89

ras, ziek , pijn doen ; uitroep : het doet

mooi weer ; oedan mô s, de regen houdt

pijn !

op ;

More,

wegdrijven

van

wolken rook.

ook

Morin , welriekend .

er „ no "

er komt een zaak voor ; mota moris nika r, de rivier stroomt weer ; em ma van liman iemand die moris,

gaat ook .

e m m a

nia môs terik noe

hij zei ook zoo ; hao e môs

ka tè nè , ik weet het ook ; soms wordt

Moris, leven, levend , ontkiemen ; hai m . , het vuur is aan ; lia id a moris,

steelt ;

b.v.

o e n è ë,

moris,

a in

bijgevoegd dat eveneens ,,00k ”

beteekent

b.v.

nia

môs

b a no , hij

Mossoe, fo ela n mosso e , de maan is weer zichtbaar.

van

oan, rugholte .

Mota, rivier ;

Moti , droog ; mota moti , de rivier

iemand die veel reist ; ka bas moris,

is droog

elastiek .

Moroek , bitter ; a i moroek , genees middel .

Mottoek , aangebrand . Mottok , hikken ; a nin mottok =

Mortèn, kraal .

anin namotto, de wind heeft op

Môs, zuiver, schoon , rein ; rai môs,

gehouden .

N

verkorting

Na,

van

ona "

als

het

voorgaand woord op een klinker eindigt, b.v.

m a i n a of ni a m ai 6 n a,

ni a

Naäk,

in

't

geval

als ; na ä k

veronderstel

dat,

lale,

zoo ,

Nabór, uithollen ; toena n . r ai , de paling holt den grond uit. klanknabootsend

Naboeroen ,

hij komt reeds ; zie verder » čna" .

dat ,

Nabò, loeien van de karbouw .

niet an

ders, b.v. hao e moras n a j k lale ha oe mai , ik was ziek , zoo niet

na bo ero en ,

hai

a nin

woord ; nabo e

roen ; halai naboe roen, zeer vlug loopen . Nadaras aan, erg ziek zijn van paarden,

ik

karbouwen ; ook van menschen .

gekomen. Naan, eene zuster noemt haar broeder

Naderoes, la ó n. , ver gaan .

dan

was

ik

gekomen ,

anders

was

,, naan " . Naän , vleesch , visch ; n . fo ho , vleesch ; n

in

tassi , visch ; n . dad a in, vleesch reepen gesneden om te drogen ; n .

Nadiki, ontkiemen van gras, van bla deren . Nadoeboe , stof : als

a nin het

als пое

rook opwaaien b.v. rai a hoen n .,

waait ontstaan er stofwolken ;

boran en n . bok o er, het vet, staat

h o ed i n . , het uitkomen van den hart

tegenover n . isin, het eigenlijke vleesch ;

vormigen punt van den pisangbloem tros ; tali n . , doorschieten van den

n. ma r a , gedroogd vleesch . Naban = k n a b a n . Naba naban, voortdurend .

Nabeo, etoe n. , de rijst is als brij .

gebangpalm . Nadòn, koud.

Naè, uitspreiden van matten , kleeren ,

90

spits

maken ;

koeda

liman

na è

tam a d e ï, zij komen maar binnen (ge

a a n , de voorpooten van het paard strekten zich uit ; liman na è wè n , de

legen of ongelegen ; la n ai i ha i ha, het is er zoo maar niet altijd ( dit zei iemand van vleesch ) ; bee, kroko

hand zweert.

zgl . fatin ?

Nafaè, r ai na fa è , middernacht.

dil ;

Nafati, kozijn,blijven; matak na

priester ;

fati , o e m

het blijft a

n a ä k

versch ;

lale

a mi

halo tam a

ha o e

na fati, wij maakten een huis, anders was ik in dienst gebleven ; nog b.v. ha o e

rai mara, leguaan ? — loelik,

zacht

la

Naromak , God ;

van

geluid ;

náik ,

terik n . n .

nia

rona, als men zacht spreekthoort

hij het niet, bedaard , langzaam . Nain , het lijf; b.v. oeloen ka nek lale , het hoofd is gewond , het

ka téné na fati, ik ken het nog , ik

nain

weet het nog ; e m m a m or as noe oe sa ? na fati , hoe is het met den zieke ?

lijf niet, het lichaam in tegenstelling van de ziel , persoon , eigenaar ; koeda

it is nog hetzelfde ; het blijft maar zoo . Nafoena, bloeien .

n ai n , de eigenaar van het paard , hulp telw .; e m m a nain roe wa, twee

Nafoeri, schuimen .

menschen ;

Naha , vracht;

koeda

ato e

toen

hola n ., de paarden gaan naar beneden vracht te halen .

om

tassi

hitoe,

doeoei, zelt

visschen ; nain

zeven

n.

b.v. nia nain do e o ek , hij zelf ; het werkw . staat tusschen beide in b.v. nia

Nahaboer, r ai n ., morgen- en avond schemering Nababoet,

naän

nain

nalo

do e o ek , hij zelf heeft

het gedaan ; ook soms zonder doeoek ; mata n . , de rivier blijft

nain, komt soms voor

in de beteekenis

langen

tijd hoog ; we matan n . , de bron heeft altijd water ; toer n . , voort

van het hoofdbestanddeel van iets tegen over een klein deel b.v. tais ninin

durend ergens blijven wonen .

foetoes, nain kabas metan los

Nahatak

gan ,

ka nek na hattak

rand

de

deï,

van

het

kleed

is

met

a a n , eerst was het een kleine, later werd

figuren voorzien , het overig geheel bestaat

het een groote wond ? groote wond aan

slechts

de hand of den voet ? zweren ?

glazemaker ( insect ), de geest ? de heer ?

uit

zwart

katoen ;

we nain,

Nahèër, hinniken .

van

Nahis, opgezet, gezwollen . Nahisi , stollen .

aardmannetje ? Vai nór, sarong met een dwarsnaad

Nahók ,

waardoor

Nahore,

geluid ain

van stroomend water. nahore,

de

voet

slaapt. Nai ,

het water ; rai nain , aardgeest?

gemaakt kruisjak ).

koning,

koningin ; 11.

mane,

Nakakoe, zich heen en weer bewegen

koning ; n . feto , koningin , heer, oudere

( van

broeder ;

los zitten ,

deĩ,

nai teri terik

dei, er maar op los praten ( vlei wordt soms weggelaten ); sia na i na na dež, zij eten

van twee stukken één sarong (staat tegenover ate : is

maar

(rijp

of groen );

sia nai

iets

Nakali ,

dat eigenlijk vast moet zijn ), uit

elkaar

opborrelen ,

b.v. een geweer. koken

enz.; ti

loen n ., er loopt vuil uit het oor. Nakasoe , er af gaan , er af vallen b.v.

91

de

doek

kaso e

missa na

hoofd ;

het

van

is

het

do e o ek ,

er

van

zelf afgegaan b.v. het pleistertje van de wond .

Nakáu janken van een hond. Nakatti), vrucht zetten b.v. van tama rinde , mangga's en anderen . Nakbakka, wond.

kanek

n.,wijde , diepe

ontglippen,

Nakbossir,

losschieten , b.v. een touw . h aï na n ., de brand gaat

Nakdaet,

verder, slaat over op . Nakdakoe , overloopen van vocht. Nakdekor,

heen en weer gaan , heen en weer schommelen enz . zoodat er tevens geluid

ontstaat ; het geluid van borden ,

kommen die op elkaar worden gezet. kari, uit elkaar gaan ,

Nakballar, n .

uiteen vallen b.v. van dingen die bijeen waren gebonden.

Nakbarat,

gedeeld ;

na k b a rat,

foeoek

met loshangend haar. Nakbasak,

Nakdèr, mooi staan van djagong en rijst op het veld . Nakdodar,

Nakbaloe, in twee helften ook n a k balo ek .

er

uitvallen b.v. zout uit

het mandje als de bodem uit een zak die stuk is.

van een bijl,

koorts

hebben ,

afglijden

b.v.

bet

touw

van den hals van ' t paard. Nakibèës,

open

Nakbellak,

ha è

afrollen

Nakdoeïr,

Nakdokkar,

van kokend

Nakdokko,

schudden

weer slingeren enz.

een jonge kaketoe.

b.v. een ei, dat

enz .,

ver

Nakèdek , geluid van de kikvorschen . Nakekkes, hinniken .

Nakbô, zich opwaaiend verspreiden b.v.

scheuren van den

Nakboea, zie h a k bo e a . ha è

n . = ha è

fa a t

loslaten enz. b.v.

de steel van een pompoen , het handvat van een valies. ontglippen , er

witschieten ,

voorschijn springen, ontsnappen b.v.

een vogel uit de kooi.

Nakén , rai n ., het wordt licht,

het

klaart op ; kaloan 1., de wolken drijven uiteen ; naken aan , zich

Nakeo = keo.

a a n , zie fa a t a a n . losgaan,

+

splitsen .

een cementen vloer.

Nakboekat,

en.

heen

Naké, zie h a kè ; kermend geluid van

schuiven enz .

barsten ,

van

steenen

geschud wordt, een klappernoot.

n a k bella k , het

men er doorheen loopt. Nakbiroe = nak bella k . Nakbissoek , verplaatsen, zich

te

b.v.

klotsen

gras gaat uiteen , verwijdt zich b.v. als

Nakboïs,

aanhoudende

eene helling.

gaan van een zweer,

rot worden van vruchten .

Nakbohit,

n .,

opborrelen

water, ontspringen van bronnen, rivieren.

Nakbasoer,

grond, van

stuk is, rijst

Nakdoear, overloopen, storten enz . Nakdoehoer, isin

afschampen

een kapmes.

stof, kapok. Nakboba,

ontschieten,

Nakfakè, erg schuin staan b.v. een paal. Nakfera, splijten enz. Nakfetik , a u n . , de bamboe veert. veranderen enz . ; ne on n . ,

Nakfila,

( letterl. het hart verandert) weer anders willen . Nakfilas, fatoek

synoniem

van

nakfila ;

n ., de steen kantelt.

92

Nakfoa, opzetten ;

Nakliïs,

taè h a k a a s n .,

als men hard slaat, ontstaat er een ge

hellen ; loron,

de zon is

over de helft.

zwel .

Nakliki ,

gestorven

aan de pokken of

Nakfoea , zich ontwortelen .

andere besmettelijke ziekte .

Nakfoeak , klonteren. Nakfoer, lostornen enz . uitrafelen enz .,

Naklikit, opgenomen worden b.v. door den wind .

het

opengaan van

losgaan

van

haar,

bloemen

en bladeren ; ha è foetoen

Naklila , rollen enz. Naklodos, la o n . ba ba d e ī, voort

1., een bos gras gaat los ; neon n a k

durend van den eenen kampong naar den

foè r , het verstand ontluikt.

anderen

Nakfoesoek, k ottoek n . , gebocheld, kromme rug.

Nakloeas, Nakfoloe,

afvallen ,

afglijden ; kous

het eene land

loopen , of van naar het anderen reizen.

plooien

b.v.

zich uitspreiden , zich ont een kleed door den wind ;

na k foloe toen , de kous zakt af.

manoetak n ., de nagel valt af.

Nakfonan, ingedeukt, b.v. de mat van een stoel .

ten ;

Nakfotta , splijten enz.

Nakloeloen, zich oprollen .

Naklïk, verminderen enz .; r ai n . , als

Nakiw, piepen , tjilpen .

zich ontrollen ,

opengaan

Naklohik,

Nakkas, licht breekbaar.

Naklohoe,

Naklaa, barsten , gebarsten.

water,

Naklaak, gloeien. ten

isin

manas n ., hevige

koorts.

Nakka , Mal. nang k a .

opgezet

Naklohèr ,

van bloemen en bladeren .

het bijna dag wordt.

Naklahat,

Nakloebik, verschrompeld van vruch hassan n . , ingevallen wangen.

gevolge

van

slagen .

zich oplossen b.v. zout in

week worden en uiteengaan b.v. gaan ,

stuk

beschuit in water, enz . = na k r o è .

breken

Naklaik , verwelken .

Naklokke, open , opengaan ; synoniem van naklake, los gaan van kalk,

Naklake, open, open gaan .

cement.

Naklamar,

na n a a n

n . , de tong is

vol kleine wondjes.

Naklamat ,

zich

Naklo'oe, gebogen zijn, buigen , door

zakken b.v. over

den grond uit-

een

paard

als men er op

stijgt .

spreiden , verder groeien van kruipplan

Naklori , zich verplaatsen .

ten ,

Naklossoe, losgaan b.v.

ran

ook

van

deï,

gras ;

na kla m at d a

het spreidt

zich

naar alle

een bijl van

den steel , los laten enz . , er uitvallen b.v.

kanten uit.

een

Naklara, niet vol, van een glas , kop , flesch .

matan

Naklatar , timir ra hoek foïn na klattar, de baard begint uit te

oogen waren op hem gesperd . Nakmarak , droog van eene wond .

komen .

Nakmattek , stil , kalm we n . , stilstaand water .

Nakles, gescheurd ; scheuren enz .

pijl uit de wond ; we n . sa è, het

water komt uit den grond naar boven ;

foea n

1 .

ta a n

b.v.

nia, de

de zee ;

93

Nakoes, opsteken ; kilat isin na

Nakmaun, vochtig, klam . Nakmélok , schitteren,

licht van zich

ko es ba kila t, de bajonet opsteken ;

iets b.v. een vrucht op een stok steken ,

geven, Nakmoeoek ,

geluid

van

eene

duif,

een afgeslagen hoofd op een staak steken .

knorren van een varken . Naknakkus,

lian

Nakoesak,

n .,

sterk

geluid,

foeoek

hard klinken

Nakoïr, geschramd.

Naknana ,

het

sluit

niet aaneen ,

Nakoloe,

er

is ruimte tusschen .

afglijden b.v. een ruig van

den vinger, kralen van het snoer . Nakomas,

Naknee, geluid b.v. van een stuk geld

Naknekoer, afvallen van de vingerleden , van de teenen bij melaatschen ,

schrammen of puistjes. Nakonoe, vol.

lidsgewijze afbreken van gelede stengels ? Naknetar, ra i n . , eenige dagen mooi

k o r e,

de

weer in den westmoesson .

kore ,

foin

Naknidin,

eerst een zweer en daarna

Naknoeas , dampen , uitwasemen . Naknoetoek, bonzen , ploffen , dreunen. Nako, een veld bederft.

insect dat de rijst op het

schreeuwen van een varken .

Nakoebir,

hassan

n .,

ingevallen

wangen .

Nakoedoe, geluid van de tortelduif, geluid van water dat uit een bamboe wordt gegoten .

Nakore

Nakoer, krom , van de vingers ; o li

breekt)

ka,

staan

van

niet glad, ruig

ten gevolge van veel

na koer ; miss a na mis

uit ; oekoer na

is sa è ,

nieuwjaar afgeloopen naar boven .

als het Chineesch is ,

dan gaan we

Nakoron , kabo en n . , het rommelt in den buik. Nakottoe, op zijn , van eten ; tiroe tollo e la n . , drie schoten niet afge

broken ( onmiddellijk achter elkaar). Nakraan, rot. tot

poeder

gemalen

of

gestampt, fijn gestampt. Nakrèè, tegen elkaar hengsten en merries.

hinniken

van

Nakrété , lian n . , leelijk geluid b.v.

man na ko eï veel

b.v.

Nakrahoe,

Nakoeboes, nog gesloten van bloemen .

gekruld

lijt

n. ,

op

een wond aan hand of voet.

het

isin

dat op een steen valt .

Nakoè,

n . , het haar is

in de war..

baard

( tegen iemand die uw vingers krom ? en

haren ;

fluiten

van een gebarsten gong, van iemand die verkouden is . Nakriſ, rinkelen , klinken b.v. geld. Nakriït, kleven , plakken enz.

van een kogel , hinniken , schreeuwen van

Nakrioen = nakriž.

een varken .

Nakroe, breken enz. , gebroken , stuk,

Nakoekoen,

duister ;

ne on na

van

borden , glazen , flesschen enz . , ver

koe ko en , onwetend, nog dom . losgaan b.v. een touw ; Nakoer,

woest b.v. een kampong.

ko eda los.

het eten van geroosterde djagong.

n. ,

een gebonden paard raakt

Nakoeran, verminderen enz .

Nakroekoet, knappend geluid b.v. bij

Nakroeoe, verfrommeld ; ketta ha lo n . , verfrommel het niet.

94

Nakroeoek (zie ha kro e oek ), oïn n .,

op

afstand ; laro

zuur, norsch gelaat ; matan foehoen

eerste

n ., gefronste wenkbrauwen .

zelf nog niet ziet .

Nakrok kon, b.v.

van

klanknabootsend

papier

en

Nakrotto

Naksira, scheuren enz.

woord

gesteven goed als

het verfrommeld wordt. pruttelen

Naksirat, mamerau n . , als de donder onmiddellijk op den bliksem volgt ; we

van kokend water.

n ., het water spat.

Naksadik , ma me r a x n . , voortdurend bliksemen . a a n , zie sa ë n .

Naksahi, fnelan n .. , laatste kwartier. Naksái , ain n ., gespleten en gewond van de voetzool. Naksakki , we n ., het water verbreekt het

dijkje,

het

water

baant

zich een

afbrokkelen,

Naksó,

Naksabir, opengereten, gewond.

Naksaep = , sa ë n

n ., als de zon haar

stralen werpt, maar: men de zon

losgaan

grond van een rivieroever, een

de kalk van

muur.

Naksoboe,

afgebroken,

verwoest, af

vallen, uitvallen van de steenen van een kotta .

Naksodan,

afbrokkelen ,

losgaan

grond ; lattoen naks o dan, het reeds verkoolde gedeelte b.v. van een

Naksoemar, duiken.

Naksala, verzwikt, verstuikt. Naksamoet, nitrafelen enz.; anin noe nalo ha è n ., de wind doet het

Naksooi , zich afscheuren , loslaten b.v. een tak, een tros klappers.

gras ( op het dak) uiteengaan , maakt het

Naksottir, spatten van slik.

los.

Naktaan aan , gerimpeld.

Naksassa,

ha re n ., de rijst staat in

lao ek

n .,

een rotte

ha a n

n ., er is overvloed

inoer

n .,

verstopt; lian n ., de stem

de

neus is

stokt.

Naksidin , losgaan , loslaten enz. , losge maakt b.v. de bijl van den steel ; toedik oeloen n ., de steel van het mes laat los, is er af; kilat n . kari tia n a , het geweer is uiteen ge nomen . Naksikka, uiteen , uit elkaar genomen , zich verplaatsen . Naksilve ,

breken

rijp ,

van

een

zweer ; a i

n ., verwelkte blaren, gele blaren.

Naktetar, tali n ., het touw gaat stuk, gaat vaneen .

van eten .

Naksenak ,

Naktasak , ta ha n

ai

tak breekt af, valt af, laat los.

Nakseha ,

van

fakkel valt af, laat los.

weg .

Naksarit, de aar.

b.v. de

Nakteroek , rai n . , even mooi weer tusschen twee buien .

Naktikar,

waarts geplooid of gebogen. Naktikoe,

b.v. de voet van het glas . Naksinak , schijnen van licht, van vuur

geluid

van het water , als

men b.v. een steen er in werpt. Naktoda, afvallen van een kleed.

Naktoekak, lian n .,

de stem

stokt,

de spraak is belemmerd . Naktohi, geschaard, uitgebroken van het scherp

van

Naktomak, enz ., afbreken enz.

naar boven gevouwen , op

een

mes , bijl en dergelijke.

foela n n ., volle maan .

Naktorré - na k bô . Nalaas, ruischen van boomtakken , kab belen, geluid van den regen op het dak.

.

93

Nalaen

aan ,

overhellen , overgebogen

Namatir, koud.

b.v. eene rots zoodat men er onder schui

Nameo, miauwen .

len kan .

Namero, geluid

Nalaka , bloeien .

van een hart.

Namoedoer , klank b.v. van een gong ; a nin n ., de wind ruischt ; dreunen .

Nalasa, vereelt . Nalawat, onduidelijk zichtbaar wegens

Namoekoe, suizen van het oor .

verre afstand .

Namoetik ,

rai hoen

n ., de eerste

Nalihoe . we n ., het water blijft staan, vloeit niet weg .

morgenschemering. baai, haven ; Namon ,

Nalima ( liman een tak met palmsap ); toewa n alim a, de palm heeft een tak met sap

bewoonde plaats die aan de haven gele gen is ; hiervoor zegt men ook alleen

» namon ” . Namonas, limon namonas, han

Nalin, gesneden , gelubd. Valo,

oeloen ,

we fila k a a n nalo a n g

den door het werk gehard, vereelt ( staat

gor, het water verandert, wordt wijn ; h a

tegenover nanoer ak ) ; dalan n . , een

re nalo k w a i k a a n d a to Sa k k a

weg die voortdurend begaan wordt.

nia n , de rijst die al hoog is opgescho ten is van dato Sakka ; nalo noeo e sá ,

Namottoek , aanbranden, aangebrand. Nanaak, keel ; oem a n . o e mi a ka n a a k .

hoe, op wat wijze . Nalo aat, zie a at. Naloé, toe wa nalo é , het palmsap

uitzicht

geven

begroeid

dicht

sena na,

een

verruimen ,

ruim

inoer la n a k lo na e w a na, de neus is

verstopt,

rai

nalo e wa, het

ze

mooie

kleeren

begint

licht

te

n . , de wolken drijven uiteen . allen ;

al

van

den

Nanauk ,

mate

nalo

faloe,

allen

zijn

gestorven ;

hao e

ka a n

mo e ra k

la koon

nalo falo e , al mijn geld is verloren . Nalolon, moras n . , de pijn strekt zich uit, gaat verder b.v. van den pols tot aan de oksel , zooals bij een schorpioenbeet .

een weinig sirih en pinang

of djagong

groente dat de bergbe

of

woners naar beneden meenemen om tegen zout in

sia

verhemelte ? het inwendige mond , dicht bij de keel ?

Nanarak ,

weer open ;

is

het weer klaart op ; kalo a n

faloe,

elkaar trachten

Nananak , tuit.

was ;

meer

Nalo

even

rijkst is.

van terrein dat vroeger

niet

worden ,

m aloe, b.v.

evenaren

dragen als een ander, doen zien wie het

Naloeli, broeien . zich

Nanaki, n . te

begint uit te vloeien .

Naloewa,

Nanaan , tong

te ruilen ; ook zegt men : na

na u k o a a a n . Nanawá , open , open zijn , open staan .

Nanessan ,

even ; bôt 1., even groot

(gewoonl. zegt men : nessa nessan ). Nanessoer, de holte bij het sleutelbeen. Nani, zwemmen ; n . ha koer, over zwemmen . Nanik

Namanas, bè r n ., vurig verlangen ;

( het

sia dahoer n . , zij vieren flink feest ;

» bodik ” ), ten

laran n ., kwaad , vertoornd .

n.

ha o e ,

hij

tegenovergestelde

van

nadeele van ; nia n ala heeft

het genomen

ten

re Roll . hem

96

mijnen

nadeele, hij

nomen ;

sassa

heeft het mij ont

n.

boeti

liman,

iemand een armband afrukken ; de persoon ten

nadeele van wien de handeling ge

schiedt, wordt vaak niet uitgedrukt.

Nanis, het

van

was

vroeger, zoo ,

reeds

reeds b.v.

na kla a

nanis, het was reeds gebarsten ; k oeak n ., het was vroeger reeds stuk.

kwam

poeoesa,

stijgt, verheft

Naroean , dreunen .

boom ; em ma ain n . , van lange ge stalte ; nia tau liman n . , hij heeft lange vingers (bij steelt) . Naroesoen , isin n . , al

weer

hoe komt het dat ? hoe

het dat ? op wat wijze ? hoe ? ( na

is eene verkorting van » nalo ” 3e pers . van h alo ) .

een weinig

Naroma, licht, bijvnw ., verlicht, helder; rai n . ti á u , het is reeds dag, Naróoen, dreunen . Narót , oe ma narót, het huis kraakt overal ( zooals bij aardbeving ).

Nasare, bloeien van klappers, pinang.

Naroerak , liman n ., handen die aan geen arbeid gewoon zijn (staat tegenover

Nasaut,

geluid

van

dorre blaren als

men er overheen loopt . Nasisoe, sissend geluid geven.

» namonas ''). Nanoetak, nagel, hoef, klauw . ka no kk a r . Nanokkar Naok = k na o k .

Naran, naam ; ha s ai n . , zie h a sai ;

Nasoe, koken bedr. van vleesch , groente

( zie daän en teïn ) . Natak , bloedzuiger. Natar , kudde , zwerm , vlucht.

n è ë na r a n sa ! ( verwijtend) hoe noemt

Nateo, kilat n . , bet geweer knalt.

men dat, welken naam moet ik aan zoo'n

Nateoe, moras n . , de pijn blijft op

handelwijze geven ! allen ; naran sia seï la sor a ni, zij allen zijn nog geen

dezelfde plaats , gaat niet verder. Natitis

aan ,

afhangen

enz .

b.v. een

Christen ; in deze beteekenis is het dik

lange

wijls verbonden met » hottoe hottoe" b.v.

We

nia bôt lioe na r a n sia hot toe

laten loopen b.v. van een natten pajong,

hottoe,

van een nat kleed dat is opgehangen .

Naran na r a n foetoe

hij

is grooter dan zij allen .

dei, maar eventjes ; fassi deï, d eï , maar eventjes wasschen ; n aran

d eï ,

maar eventjes

binden , niet vast. Naraut, klanknabootsend woord , zooals

van

een

tak

die breekt, van papier of

doek bij het scheuren , knetteren van het vuur. Nareïs,

bijna ;

rai n . loro falin

on a , het is al bijna oostmoeson .

1

warm , van iemand die koorts krijgt.

Nanoean, aangebrand verbrand .

Na

Narin, haï n . , de vlam zich .

Naroek, lang, hoog; ai n . , een hooge

vroeger,

Nanoedoer, weer ontspruiten , uitschieten b.v. na het snoeien .

Nari , blaffen .

strook

doek ,

natitis

een

a a n , het

kleed ;

halo

water er af

Nato, geluid van een schot op verren afstand . Natoewa ,

toer

natoewa, reeds

langen tijd ergens wonen . Natoetoe, uitbroeien . Natolloe, eieren leggen . Natomoe , hassan n . , bolle wangen ; oïn n . , van gezondheid blozend gelaat. Natôn, toen , voegw . ten tijde dat ; 1 a t ô n

n è ø,

toen bịjw. b.v. n a t ô n

1 1

97

në ë

hao e seï la mai, toen was ik

nog niet hier. Natóoek ,

n. ,

la o

krom ,

gebogen

loopen .

Nèëbè, welke ? welk ? toewan nèëbè? welke toewan ? hij die, zij die ; nè ë bè makla mai, hij die niet komt ( beter se

Nawakoe, slingeren enz . b.v. een boom

ma k la mai); waar ? (beter i ha

nè ë bè ) ;

nia toer nè ë bè ( juister

bij hevigen wind .

nia

toer i ha n è ë bè ), waar woont

Nawa ', schudden enz . b.v. een huis bij aardbeving, heen en weer gaan van

hij ;

tổ ở n è ë bè , tot waar, tot hoe ver ;

iets,

niet

meer zitten ; n ea n n . ,

vast

de tand staat los . Nawan ,

adem ;

has a è n . , ademen ;

somtijds komt het voor als betrekkelijk

nian

tem o ek oem

pongs

wier

hoofden

er

zijn ;

e m m a

n è ë bè

buiten

die niet komen ; somtijds komt het voor

adem ;

den

n.

Sa è ,

boos

worden ;

nia k a a n n . , windvlaag die

regen

onmiddellijk voorafgaat.

in

la

i ha, de kam

n . kottoe, zie kottoe ; n . m ohoe ,

oedan

ma k

n è ë b è

kotta

b.v.

voornaamwoord

mai, de menschen

beteekenis van » opdat" ; – ida,

de

ergens ; la n è ë bè ida, nergens ; ook

vragend : waar ergens ?

Nawe nawan , hijgen .

mai, deze

Nawé, smelten enz . b.v. lood, oplossen in water , opengaan van een zweer , van

hier , dit hier, hier, herwaarts , hier heen ,

een gezwel ; hiroes n . , bedroefd zijn

hierzoo ..

( letterl . het gemoed smelt ).

Neëk , mier.

dun , aangelengd,

nat,

Naweek ,

b.v.

kalk. Naweroe,

noenoen n . , afhangende

onderlip, zie haweroe a a n . Nawikoe, lað n . , wankelend gaan .

Nawioen, gonzen van muskieten, klin ken van de gong .

djagongklos met weinig korrels. tand,

o em a

n. , daklatten . Nèë,

sport

van

een ladder ;

twee boven elkaar liggende

deze, die,

dit , dat ; i ha n è ë ,

ba

ne ë,

hier ;

nia

hij

komt

hier ;

ta u ba nèë , zet het

hier ;

boom

die

dat

huis daar ;

sia sia

mai i ha ne ë,

ba , die daar, dat daar ; ai nè ë

ba,

hier,

Nèïs,

hierzoo ;

daar ; oe ma nè ë ba,

plagend

tegen

iemand, zooals wij zeggen : zie je wel ! daar heb je ' t al ! Neloen, vuil

kleed

verwisselen ;

n.

tais ,

een

met een schoon verwisselen .

Nèn , zes , zelfs. Nenoek , boom

Nea monoek , battar nea monoek ,

Nean,

Nėë hia , hier, hierzoo ;

welks wortel roode verf

geeft. , terythedeny Neon, hart, gemoed , verstand , begrip ; nia seï la no neon ( van een kind),

het

heeft nog geen verstand , nog geen

begrip , of nia neon seïla no ; n . diak , blij ; n . a at , bedroefd ; n . k ma a n , ijverig ; n . toda n , traag ; n . kmeti ,

gerust ; n . la kmeti, onge

rust ; n . la ko on , in de war b.v. wegens eene

droevige gebeurtenis , eene slechte

daar , daarheen ;

tijding ; daarmee alleen in zijn hart bezig

toer ne ë ba, zij zitten ginds; k a a n oem a n è ë ba , hun huis

zijn ; n . lakoon ba to ð s, zij denken alleen maar aan hun tuin, (de westmoeson

is daar .

ginds,

begon

vroeger dan zij gedacht hadden,

98

bevreesd ;

n.

listig, 00k van

m a k erik ,

n.

b ô t?

koeran ,

n,

en

kiïk

Nessa nessan, even b.v. naroek n .

niet gebrand ) ; neon

hadden nog

zij

n . , even lang ;

n.

na rík

sia

n . , zij

zijn even groot.

iemand die bij de hand is , die van alles

Nessoen , rijstblok, vijzel.

kan maken ; n . moris, bedachtzaam ; n . sala , onbedachtzaam ; n . m a lo

Netik,

dwars ;

ai toba n . dala n ,

er ligt een boom

dwars over den weg ;

lok == neon moris ; n . ko na , aan

harík n ., in den weg staan .

denken ,

iets

nia

n.

alleen

zijne

aandacht

Nia, hij , zij enk ., het.

getroffen

worden ;

Niabé,

iets

aan iets

door

wijden,

kona ha an de ï , hij denkt aan eten ; n . ba duidt eene

opdat ?

rai

hatôg nia bé

a nin ketta lokit , leg het vast op

dat

het niet opneme (zonder

wind

de

richting van het hart aan en drukt naar den verschillenden aard van het voorwerp

wordt het er gewoonlijk niet bij gezegd ).

een verschillenden gemoedstoestand uit, b.v. nia ne on ba moerak, hij

gebruikt

verlangt

eene

naar

geld ;

nia

neon

b a

> niabé”

Nia

is

de

deïk,

deze

om

zaak

te

is

zij denkt maar aan (haar) ziek kind ; ha o e n . ba mota deï, ik dacht alleen maar aan de rivieren , ik was

dit

alleen maar bang dat de rivieren te hoog

spraakk.

zouden

zijn ;

hodi

n .

eigen beweging, volgens zijn eigen ver lôs toewan nia kaan

neon ,

volgens

genoeg genoeg ! ' t is wel !; doeoek , dat is niets ( verschoonend ) .

uitdrukking

Niki ,

vleermuis,

a at,

voorzichtig ; l að hô ne on, loop voor

waar mod o k .

no

laran,

met

graagte ; fô neon , zijn hart, zijne ge negenheid

schenken ;

veelal

zegt

zij

boeka ; gezegd

in

wordt

hier

' s middags. Nima dimak , altijd , eeuwig. Ninik , muskiet.

dikwijls

Nioin , zoom , rand van een kleed . Nitak ,

plaats van nèë, b.v. neon

mai - n è ë mai, hier ; neon ba = n è ë ba, daar ; neon de ï, dit slechts n è ë dei ha o e k oï neon hao e koïnè ë , ik ben hier.

loro n . , omstreeks drie uur

Nikoe ,

van elkaar ; boeka n . , zie neon

soorten : n . inoer

foela n , n . maubissi, n .

ta n , een wenk met de oogen geven.

hart stellen op ; sia rai n . ba maloe, houden

n.

Nikir, mattan n . , scheel; n . ma t

men

fô neon nola r a n ; rai n . ba, zijn

instemming

Nüïs, dun .

mijnheer zijn believen ,

neon

van

met hetgeen gezegd wordt. Njïhaat, wandluis .

zooals gij wilt ; hô ne on , met aandacht,

no

voortgegaan ; alleen

maar ;

Niane,

zooals mijnheer verkiest ; lôs o neon ,

zichtig ;

of dat met

of eene handeling

Nian = nean ; ook bezitt. vnw. zie

doeoek , uit

langen ;

worden

geven dat

te

afgehandeld,

een of ander werk moet

uitdrukking wordt

kennen

nian in a, hij denkt aan zijn moeder ; nia neon b a 0 a n moras deï,

niet

even duidelijk, ook

zin

goed goed la

200

geluk ; geluk diak,

maar in het honderd, op toeda n . d e ï, maar op werpen ; wij

ita

kunnen

honderd gaan zoeken .

boeka n . niet

in

het

1 1

99

No, en , met, ook ; in de beteekenis van »met” schijnt de oorspronkelijke

Noeoe , noeoedar, als , gelijk, evenals ; nèëbé,

(letterl .

als

welke)

hoe ?

vorm » h ô ' te zijn en verandert deze » h "

b.v.

bôt

verschillende personen evenals

b.v.

toe wan toen, noeoe n è ë b é

voor

de

bij de werkwoorden die met » h " beginnen zie spraakk ., b.v. hao e kô nia, ik met

hem ; Om ô

a mi,

gij met ons ;

Noeoeneë,

nar o ek

kenis van

als dit.

het

werkw. ,

beteekenis staat

terwijl

steeds

b.v.

»mô s"

vóór

hao e

in

deze

het werkwoord

môs

ba ,

ha o e

ba

zoo ,

Noeoesá ,

(letterl .

ba

oesá ma k

no ,

zonder,

zie

verder

bij » hô " .

dit,

als

dat ;

lang, lang

als wat) hoe ? b.v.

van ?

folin wat

n .?

kost

nia

is de prijs er

hoe

het ?

Waarom ?

no e

la ba ? waarom

is

hij niet gegaan ? uitroep : wat is er aan

Nodi , helpen,

baten

van

geneesmid-

delen ; a i moro ek la nodi, de obat heeft niet geholpen ; zie verder » h o di” .

Nodok

als

bot noeo es á ? hoe groot ? n a r o ek n . ? hoe lang ? lang als wat ? nia ka a n

la

groot ? wanneer ,

noeoene ë, zoo

no , ik ga ook ; dikwijls worden beide woorden gebruikt b.v. h a o e môs no ;

hoe

n .,

t. sa è ? mijnheer gaat naar beneden , wanneer komt m . boven ?

nia no e mi, hij met u ; in de betee ook " staat het steeds achter

n.

aan ,

lian

nod o k

a a n,

de hand ! Noerak , jong, van boomen , planten en van menschen ? sawan n . ,

vruchten ;

zeer vroeg in den ochtend. Noeroes,

reutelen van een stervende.

tabacco

n. ,

stof

van

Noe, de kokospalm ; noe foe a n , of alleen noe , kokosnoot; noe hoen, de

vleesch ; ai n ., houtzaagsel, houtkrullen ,

boom ;

splinter,.

noe

klapperolie ;

mina noe

en

mina

noe,

wè n , klapperwater,

tabak , heel klein overschot b.v.van rijst,

Nohóen , altijd , eeuwig . Nokbit, (van

klappermelk.

no

bit ,

dwingen,

Noean = k noe a n .

zij nemen het met geweld .

Noeante,

( uitdrukking waardoor men

Noeanlia,

( te kennen geeft dat men

dagen

(in

het met den spreker eens is ; juist zoo ,

later ;

nola

zoo is het .

het

de

groote

beer ?

ai

n .,

nieuwe uitspruitsels, nieuwe takjes . Noeka , een soort huiduitslag ; pokken.

Noenak toean, een soort puistjes. Noenoek , stom . Noenoen , mond, muil, bek.

n.

weer

geweld ;

kracht)

kalan ro ewa, na twee

nikar

morgen

dagen

twee

' t verleden ),

sawan ,

was ;

zie

toen

verder

hola.

Noeban , hiel , kolf van ' t geweer .

Noedoer ,

Nola,

met

met

sia nola n . ,

Noea = k noe a .

aat ,

Noloes ( ook lonoes ) , te vroeg wer pen van dieren . Nono, warm

maken van vochten .

Nónò, nu en dan , van tijd tot tijd . Nónòk, zwijgen , stil , ook als uitroep : stil stil !

Nottar, nottar lalek, onbeschoft.

100

0

o e koen

hottoe

m a noe

0, gij enk .

nèë

Oa oan , bij kleine gedeelten, met kleine

hotto e , deze haan is al de anderen de baas.

beetjes.

Oekoer, feest bij gelegenheid van het

Oan, kind ; jong van dieren ; ko e da o a n , veulen ; o a n m a ne, zoon ; o a n

( Chineesche

fetto, dochter ; manoe oan , kuiken ;

feesten . Oelar, worm ;

oan hawaï, pleegkind; oankia k , wees kind ,

klein ; manoe oan , kleine kip .

marak ,

rahoek,

Oeloe deroes, houtworm ;

tollock ,

harige rups.

Oan ida , Oan oda,

ook van andere

nieuwjaar ;

koè oeloe tollo ek, loat oeloe weinig

Oan tek ,

tollo e k , wijde mønd.

Oan tèk ida ,

Oeloek , eerst, vroeger, vóór , van te voren ; la ó oeloek, voorop gaan ,

Obos, battar obos, djagongkorrels

vooruitgaan ;

waarvan het meel is uitgevreten. Oda, een weinig ; fô teni

a mi

a

o elo ek , wij

to ő

o da,

waren

het eerst hier, wij waren er het

geef nog een weinig ; tau teni oda,

eerst ;

a mi

doe

een beetje bij ;

nog

er

deur ;

lor,

matan ,

wij waren vóór hen , vóór u hier ; haré

raė,

oeloek, van te voren zien , eerst zien ;

voordeur;

aan , vroeger , voorheen .

achterdeur.

Oeloen , hoofd, kop ; soldado e sian

Odan, ladder, ook a so e oda n . nean , ivoor.

Odas, olifant ;

o eloen, het hoofd der soldaten = de inlandsche korporaal of sergeant;

Odi , haten .

0ė,

to o o elo ek sia, e mi,

rotan ,

zweep ;

o è

fahi, dikke

o elo en

k ma a n , vlug

van

begrip;

rotansoort.

o elo en

toda n , traag

van

begrip ;

Oeas, eene aardvrucht die rauw gegeten wordt.

oeloen tộs , stijfhoofdig, koppig ; heft, steel

Oedan , regen, regenen ; o ed an beat, aanhoudende regen ; o edan iri oro e,

ain ),

fijne regen .

de

Oebi , eene groote aardvrucht. Oeka , de > kaleek ” met den verschuiven

voet

Oekoen ,

gebod,

bevelen ,

a an ,

bevel, gezag, gebie

gezag

voeren , o eko en

oorsprong

de

eener

rivier ; ro

o elo en , voorsteven ; oema o elo en,

nok ;

oeloen si a, de aangestelde

boodschaploopers van den radja ; ho di o elo e n , als zoodanig aangesteld zijn ;

( voor den tweeden keer nl.

eerst » se p a” daarna » o e k a " ).

den,

van een mes , bijl, kapmes, lepel ; ( staat tegenover mota

mota oeloen

Oeat, ader, pees.

fatoen , hoofd kop ; - - tòs , koppig . stijfhoofdig.

Oema, van

den

huis ; radja ;

o ema oem a

metan, huis k a kalo ek,

zich zelt gebieden , zijn eigen zijn ; hodi oekoen, gezag

pomalihuis ; oema ledoe, huis waarin het eten bewaard wordt gedurende een

hebben ; iets te zeggen hebben , mano e

feest : oem a kiïk , bijzit van een radja,

meester

101

echtgenoote geringe

van

een

afkomst

radja als zij van o e m

is ;

a

nain,

o etaniha o , o miste selo e , als iemand

een vordering op u heeft, moet

schoondochter ;

oem a m a n e , aanver

gij

betalen ;

wante

de

dat

men te vorderen heeft gaan halen ;

familie ;

bloedverwanten van

den man noemen de bloedverwanten van vrouw

de

o e m a

mane ( zie fetto

Oeman, o e man,

nest

(niet van vogels) ; dië

wespennest ; la h ð o e m a n , kna a k oem a n , dieven

muizennest ;

nest ; e m m a lia oem a n , iemand die veel slechte streken uithaalt; em ma

o etan, het geld

zijn schuldenaar naloopen , schuld b.v. in

de uitdrukking em ma oetan oeman , iemand

sa w a).

toeïr

die

vol

schuld

zit

op

crediet

heen, o etan heen moe

koopen ;

r a k , geld leenen van iemand. Oetoe, luis. Oetolloek , mand om zout in te doen . Oewan, o ewan dia k , geluk hebben

oetan oem a n , iemand die vol schuld

b.v.

zit.

iemand die aan een hinderlaag ontsnapt,

in

het

spel; het goed treffen b.v.

Oenar, merg van planten.

iemand die nog juist vóór de bandjir de

Oera, bij het tolspelen zien wiens tol het langst draait.

rivier over is ; o ewa n a a t, het tegen overgestelde van oe wan dia k .

Oerak , oeras, als, zelfs ; oerak em ma k reïs la ron a h èta k e m m a

ba

ke dôk la ron a basso ek , als zelfs

meda o h a k , onder de tafel, beneden ;

menschen

de niet

hooren ,

die dan

dicht

bij wonen het

hooren de menschen

onder ; n è ë b a fohon nè ë dit boven , dat onder ; i ha

Ohak ,

o hak,

toer i h a Lafoeli o h a k , hij

nia

woont beneden Lafoeli . van

Obin ,

die ver af wonen het zeker niet ; oeras e m m a ma tas la bele , s a ba

sprake

ha o e

soera t, die brief van zooeven ; ohin

la wa rik ,

als

zelfs

groote

menschen het niet kunnen , hoeveel minder

em ma

ik , een kind .

die

Oerat,

h alikoe oer a t, de lever de oorzaak eener

van

man

ohin

zooeven , was ,

in

waar , zooeven kwestie ;

nikar ne ë bè ? waar is nu weer die zooeven hier was ;

ko e da, het

paard in kwestie,

van dieren nazien om

vandaag ;

ziekte te vinden .

sa wan, heden -ochtend ;

Oeroe,

oeroen , kippennest, ook ma

no e o ero e . Oesoek, dakrib :

a

o esoek ,

grootvader; ina oesoek , grootmoeder. Oet,

hare

battar

oet ,

kaf

van

de rijst ;

o et, tot poeder gestampte of

ook :

ohin

loron ; ohin ohin laro

ma n a s, van middag ; o hin deï, van

daag nog ; a m

ohin

zoo juist ; nu.

daudaún, zoo pas geleden, nėë . loron , vandaag ;

Oï oïk , allerhande. Oin, gelaat, gedaante van iets , voor

met een steen geplette djagong ; kafé

komen

o et, gemalen koffie ; rôs halo o e t , door wrijven fijn maken ; - koeloes,

oïn , aan de voorzijde van het huis ; i ha .... oïn, in het gezicht van , in

gaar gestoomde djagongkoek. e m m a vordering ; Oetan,

het bijzijn van ; hao e terik bissik nian

van iets, voorzijde ;

i ha oema

ba nia oïn , ik heb het hem persoonlijk

102

gezegd,

ik

gezicht

gezegd;

heb

vlak in zijn

Onoe,

oïn maär en oïn

het

hem

djagong.

een soort gras , bloeien van de

tós, onbeschaamd; oïn toeïr maloe,

Oon , samentrekking van o kaa n , uw .

op elkaar gelijken ;

Ora

ida deï, hetzelfde

( letterl . één gezicht, ééne gedaante slechts );

schuchter,

kfoenin,

kmaan , volgzaam ; oïn

ida

duizelig, als ,

eenkennig ;

mò ,

zie

bewusteloos ;

dronken ;

noeoedar,

zeggen :

westen,

in geen tijd ; oras oan ida

m ô;

mai, la oras resik , over een poosje zal ik komen , het zal geen te lange poos

juist

zijn ;

la oras

fali,

een

oogenblik

later, onmiddellijk daarna ; horloge, klok.

wijze; - seloek , anders, op andere wijze; wara, buiten zinnen zijn .

over een poosje.

nalai ,

sá , hoe, op wat

er uitzien als ;

dadelijk ,

tijd ; oras to o tia n , het is

tijd ; la o ra s, terstond, ook zooals wij

missak , hetzelfde

deï ;

nakoekoen ,

oras,

Oras,

nèë, nu , tegen

Oras ida , straks ;

niet bij zijne

woordig (van tijd ). Ortalaan, ( Portug. hortela ) kruizemunt;

Oï salan, iets vreends, een ding dat men hier vroeger nog niet gezien heeft;

ook or a t a la a n en oda tala a n . Osi wordt soms gebruikt om een

m a kerik oï

wensch uit te drukken ; o als ! Ossa, dier.

salan bout, gevlekt

zooals men het hier nog niet gezien heeft. Oli , achter » k etta” laat men somtijds

Ossan , geld .

» oli ” volgen, zonder bekende beteekenis ;

Ossen , uitgeperste

in Fialaran hoort men dit niet. Omas, battar oma s , vlies om den

kern

ossen , van

geraspte

de

en

kokosnoot ;

tá un ossen , uitgeperste indigo ; ta

djagongkorrel. Ona,

no e

bacco

ossen,

uitgekauwde

tabaks

pruim .

reeds ; nia katoe was ó n a ,

hij is reeds oud ; achter eene ontkenning :

Ostomak , rijksdaalder.

meer

hij wil

9ttas , leeftijd, menschenleeftijd; ottas

niet meer ; het geeft het verleden aan b.v. nia faän o na, hij heeft het verkocht.

tollo e, drie generaties; ottas lioe, ouder.

nia

la

nooek

o na,

P.

Pinór ( Portug. penhor) in pand geven .

R

Ra , bloed , bloeden .

plaats

Raan , bloed .

nemen ; k ohi raba e m m a matak ,

Raat,

zeestrand ,

ook

tassi ra a t .

Raät, r. em ma = seï e m m a. Raba , ko hi 1 a b a m a no e , in

van de zijne, de kip van een ander

den onschuldige den schuldige.

grijpen

in plaats van

Rabas , ho esi rabas, twee of meer

103

vogels of wat anders te gelijk schieten, met

schot

één

raken;

sona ra ba s,

klemmen , drukken ; falo en

rabat malo e , als ik ze ( papaja's ) in een drukken ze elkaar ; ra bat

bind

doek

malo e,

ba

a a n

elkaar

tegen

avonds,

des

nachts ;

r. lale ok ,

r . sei loron, het is nog dag ; r . koe

twee of meer te gelijk steken . Rabat,

des

zie laleok ; r. la ron, dag, bij dag ;

aan

dringen ; ketta rabat a an ba, glas

da

kottoek, een pad tusschen twee

Rai, leggen , wegleggen,

rai

leggen of zetten ; r a i

andersom

afspraak

bepalen ; r a i

na k r o è, leun er niet tegen aan , ( tegen

men on ,

de ruit ), het glas ( zal ) breken ; foetoe

neon

em ma rabat ba ai , iemand tegen

ba neon, in het hart opnemen , in het

een boom vastbinden, onmiddellijk raken ,

hart

op ;

komen

terecht

liman , de terecht.

steen

toer

niet

gesneden

varken . Raën,

vuil op het lijf, op kleeren.

van

haartjes

dieren,

raik

ba,

wij wonen beneden ;

loro ra ik , saangetrokken tot loraik ( letterl. zon laag) ' s namiddags. Raiklaran , de aarde, de wereld .

Raimedi , boeka zoeken ?

raim edi , winst

Rairáin , veel, vele. Raka, r. na ä n , met velen ieder een

Rahoek, harig. Rahoed,

den prijs

ligt op tafel ? Raik = kraik, beneden, laag ; ami

ra è , de zoldering bij de achterdeur.

ra e k ,

falin,

op de hand

Raè (staat tegenover » lor” ), od a m a tan raè , achterdeur ; ka h a ak

fahi

rai

bewaren ;

bepalen, liggen ? r ai i h a meda, het

Rabi, de nok dekken .

Raek ,

stellen op ; r ai

het hart

ba,

ra bat

fato ek kwam

eene

zetten ; r ai

neerzetten :

neerleggen ,

toen , fila,

aardworm .

r . koetoen, een

diepten ;

veder,

op

het lijf,

haar

poeder ; kilat r .,

stuk vleesch koopen als iemand een kar bouw of een varken slacht.

kruit ; ai r. , houtkrullen .

Rakoet,

Rai, aarde, land , grond ; i ha rai ikoen rai oelo en , over de geheele

Ramas, r. rai a hoen , stof neerslaan

aarde,

over

een

môs,

mooi

weer ;

regent ;

rai

geheele

streek ;

rai

rai oedan , het

trekken , rukken , ontrukken .

Rama, boog ;

isin, pijl.

door er water op te gooien ; r. h ô ở h aï , vuur blusschen.

r. alas ,

Ramatta, voltallig ; so era r. , samen

boomrijke streek ; r. fato e lèt , grond die vol steenen zit ; r. foek o en , ver

tellen . Rame, ra me ba malo e, aan elkaar

boden terrein ; r . foo; těós rai foo ,

geven ? uitdeelen ?

pas

a hoen , stof ;

aangelegde

ta ka n

r.

tuin ; bo ewa r. foo, foo, bruidsgeschenk voor

eene maagd ; rai h a è , streek met veel gras

en

weinig

boomen ;

r . henik ,

zand ; r . inoer, zie inoer ; r . isin , grond zonder steenen ; r. kak e kko ek , aardbeving ;

r.

kalan,

avond , nacht,

Rani, zitten van vogels . Raos,

met witte vlekken op hand of

voet. Rarök, lende. Rassan,

uitgespreide

blaren, om het

vleesch van een pas geslacht dier op te leggen .

104

Rassi,

bestrijken ;

hadi

lilin

r.

ka ba s, draad met was bestrijken . Rate, graf.

Ria , zwager, dit woord dient ook om een goeden bekende aan te spreken . Rik, ha kooi r. , in staande houding

begraven ;

Rate,

toela rik , iets in staande

melaatsch . houding leggen .

Ratek , } Ratta rattak,

niet te nat en niet te

droog. Rattak , ta a u r. , dikke modder. Raut, opnemen b.v. zand, stof, bijeen geveegd

Rin, ro rin , mast ; ma noe r. , haan met lange pooten ; nia r. lio e ha o e,

vuil ;

raut

fôs , tabacco ,

met de hand rijst, tabak nemen ; r a ut manoetolloen i ha oeroe , eieren uit het nest nemen ; baï na raut

hij is langer dan ik. Rihoen , duizend ; — beein , tienduizend. Ris oan , kleine ketel om in te koken . Ritas, bo e wa rita s, jonge pinang schijfjes. Riti , koper , slaghoedje.

h a è , het vuur verbrandt het gras onge

Riti foer,

lijk, verbrandt niet alles , alleen het dorre , niet het versche ; h a faho ra ut dei ,

Riti mafoenak , armband van Riti oeloen , of zilver .

het onkruid niet overal uittrekken , hier

Riti waik , koperen armband .

en daar nog laten staan ;

aan, ra ut

a a n halai , zich wegpakken . Rebi ,

dicht

bij

elkaar ,

b.v. djagong

dicht bij elkaar planten .

kunstmatig bewerkte goud

Roa, vadem , vademen . Roan , kermen ; r. moras, kermen van pijn , smeeken ; nia r . we , hij

smeekt om

water ;

aar ,

verzuchten ;

Rei, zoenen .

roan aan ba em m a, iemand smeeken ,

Rèn, berg, heuvel.

tot iemand verzuchten .

Roboes, muts.

Renek , arm .

Renoe,

man

van

gewonen stand , de

onderdanen van een radja.

Roda , r o da rai , op patrouille gaan

Resik, te, wain r. , te veel .

(waarschijnlijk van ronda) . Roebak , een trap geven , een schop

Resin ,

geven .

over, over zijn ; seï r. , er is

nog over, er zijn er nog over ; dient om

Roefoe, r. tala, zeer vlug op de gong

telwoorden te vormen ; senoeloe re

slaan .

sin ida,

Roeïn, been , beenderen, gebeente, graat, geraamte ; ai r. , zie a i .

elf ;

roewa noeloe re

sin lim a, vijf-en -twintig.

Ressan,

r.

lia,

eene zaak voor den

radja of de hoofden uiteen zetten . Reta, even aanraken ; reta massin, reta hoes a k , het eten, vóór men het in den mond neemt, even in zout of in

Roëk, scherf. Roekoet, doen knappen b.v. gerooste djagong als men die eet. Roemán, (Portug. roma) granaatappel. Roen ,

roen

ne a n ,

op

de tanden

een kom met toespijs doopen ; r. a hoe, met den vinger een weinig kalk in den

knarsen ; k a bo en roen, buikpijn . Roeoe ? = haroeoe ; roeoe aan ,

mond nemen .

verfrommeld.

Ri , paal, stijl.

Roeoet, koud .

105

Roesoen,

hoop , stapel ;

licht niet verdragen ; heli r. of sa r a

ta han r. ,

hoop bladeren , een hoop maken, opsta

r. , in het licht staan , het licht benemen ;

pelen b.v. djagong. Roewa, twee ; na n a a n

ta u b a r. n è ë mai, leg het hier in het licht.

e m

tongig ;

r. , dubbel

w aloe

m a

b.v.

afwisselen

bij

dragen

het

van rijst, djagong.

wormstekig

Ròn,

ro ewa,

Rona, hooren , verstaan, voelen, merken ,

twee ploegen van acht man , die elkaar

ruiken , rieken .

van

een last .

Roo , vaartuig ;

Rohan ,

uiteinde

van iets, grens; la

haï, stoomboot;

laan , zeilschip , prauw met een zeil ;

no roh a n , zonder einde, een stuk , een

malaė , doodkist van een radja ; do edo e

gedeelte van iets.

roo mala è, de doodkist van een radja

Rokka, b.v.

dragen.

een bamboe, in een opening of

in

spleet, nemen

de hand in iets hols steken ,

Rooe,

in den zak , iets uit een holte b.v. rok k a m a m ma i h a

ka kalo ek ,

sirih

en

leggen . Ròs,

een

wrijven , schuren ; ko e da rôs

een boom .

neon , iemands hart doorgronden.

rôs a a n.

Rossee ,

Roman, licht, zelfstnw .; ha oe matan r. ,

mijne

om kleeren in te

a a n ba ai , het paard schuurt zich aan

pinang uit den

zak halen ; rokka wani , honig die in een holte zit uithalen ; rok k a em ma

natáuk

mandje

wrijven ?

10 s s e e аап -

Rottes , lia r. , gebrekkig spreken . Rottoes,

oogen kunnen bet

em ma r . , een gulzigaard.

S

Sa, rik

sa ?

boom ? zijn

wat

dat

voor

lia

nia te

zegt hij ? sa a i ? welke

sa e m

n è ë ! wat ba sa ? sa

welke ? welk ?

wat ?

m a lui ?

m ak sa

n è ë?

wat

battar a at

is dat voor slechte djagong ; en ta a n sa ? waarom ? a at mak ne ë ! wat is dat

voor slechte taal!; sa id a, iets ; la sa ida en sa id a la, niets b.v. sa id a

1 a i ha, er is, er was niets ; h a o e la karé

sa

ida,

ik zie niets ; nia la

sa ida, hij gaf niets ; vragend be teekent het : wat is er ? wat is dat ? wat



is

er aan

de hand ? sa wordt dikwijls

achter een zin geplaatst, misschien om nadruk aan het gezegde te geven. Saar , vegen.

Saba,

een

stuk

in een kleed zetten ,

verstellen ,

omwikkelen met, b.v. hadi

battar

ko m m a k s . mano e tol

loen

ketta na kroè,

djagongschillen niet

breken ;

bottir,

eieren

omwikkelen , hadi

flesschen

hare met

met

opdat

zij

kain

s.

stroo omwik

kelen .

Sabaan, zeep . Sabaän ,

met

een

dijkje

omgeven ;

ha di fato ek s. o e ma, een steenen rand om het huis maken ; s . we, water afdammen . Sabaat,

lao

S. ,

dwars voorbijgaan ;

sia toer s . dala n , zij zitten dwars in den weg . Sabalet,

neon s.

ba,

het

hart

is

106 bekommerd

voortdurend

om ,

en

Saderen aan = deren a a n .

met

kommer aan iets denken ; neon s . b a ni a n

aan

o an

m o r a s,

zij denkt alleen

niets anders.

tergen, aanhitsen ; s .

a a n , zich zelf opwekken , aanhitsen . Sadia , zich bekommeren ; la s . sa s á ,

kind, bemoeit zich met

ziek

haar

uitdagen ,

Sadi,

over niets bekommerd zijn , treuren om ;

Saban , ho edi s . , pisangschaal.

nia s. toeïr nia o an, zij treurt om

Sabaut , verwenschen .

haar ( gestorven of afwezig) kind .

Sabe, overloopen van vochten ; mota s . to ó

n è ë m a i , de rivier is tot hier

Sadoeka , bekommeren , behoefte, gebrek hebben aan iets ; hao e ka a n bo eat

le a

overgeloopen .

lear

hao e

S.

sa ? ik heb van

Sabeben , schuin .

alles,

Sabèt, als men in het duister iemand

zou ik mij bekommeren ?

gewaar wordt, roepen Sabette,

toer

» wie is daar ” .

S. ,

met

de

Saè,

beenen

kruiselings over elkaar zitten .

Sabi,

sleutel,

op

slot

waaraan heb ik gebrek, waarover

stijgen ,

rijzen,

klimmen,

naar

boven gaan ; sa è Fiala r a n , naar F.

gaan ; aan de beurt komen of zijn in het

doen ;

oda

spel ;

saè

matan sa bi, de deur is op slot. Sabir, met een mes of kapmes een

boord gaan ; s. ko eda, te paard stijgen, te paard rijden ; S. a i, in een boom klimmen ; tassi

weinig van de bast van een boom afnemen

sa è,

de

dat als obat te gebruiken .

om

Sabirit, met den voet uit elkaar doen b.v. bijeengeveegd vuil. Sabó, een

vol

paard

met met

barang -barang ;

veel

van

Saboe,

sa è

s. ,

paard

rijden zonder

zadel of kussen .

radja

aan

is vergramd , letterl. de

zee is onstuimig ; loro s . , de zon komt op ; nia k a a n bo ela s . , zijn waanzin komt op ; s . ta a n , onderweg plotseling zien, onverwacht ontmoeten .

en allerhande ba

rang beladen .

roo ,

Saen ,

iets

ophangen

zoodat het aan

weerszijden overhangt b.v. op de drooglijn , paard ; s . ba liman , ba een

ор

avondschemering.

ba a s , iets b.v. een kleed op den arm , op den schouder dragen ; s . a a n =

Sabokko, vleesch of wat anders in in een blad of pinangschaal doen en

ka en a a n ; rai loro sa e n , oost waarts gelegen land; loro saen , oosten.

Saboetar,

rai

s. ,

Saet,

dan op het vuur zetten . Saboð,

hardop

droomen ;

foetoe

o

hier, eet ;

linso e halo sa bò o , het hoofd met

gebruikt

den hoofddoek geheel bedekken .

in

Sabrakka, sinaasappel.

Sadan, een met steenen omringd plein , dat als dansplaats dient; fo elan no so d an , er is een kring om de maan . Sadauk , ' t komt er niet op aan , ' t is on verschillig ; s . emma ida, 't komt er niet op aan wie ; s. d e ï , dat is ook goed.

laŭ

het

kind ongeduldig is,

de moeder het woord » s a e t”

plaats van het gewone woord » h a '. Sahat, h alái S. , wars in den weg

loopen , te

als

mai , sa et ba, kom

om

b.v. een paard den weg af

snijden ;

sa h at en ka ba sa hat

een mandje om

kleeren in te leggen .

Sahit , eene keukengroente. Sai , gaan

uitgaan,

uitkomen ,

of komen ;

sai

naar buiten

loewan,

zie

107 loe wan ; sai rai , weer buiten komen

krabben zooals de kippen doen om voedsel

van de moeder als het haar van het kind

te vinden .

geschoren

is ;

niet

meer

bij het vuur

Saki , overlangs doorsnijden, opensnij

zitten ; sai hela fè n (letterl. uitgaan ,

den b.v. visch, een langwerpige vrucht;

de vrouw achterlaten ), van zijne vrouw

s . dala n , het eerst over een weg gaan ,

scheiden ;

er

uit

sai ,

firi

gooien ;

b.v. sa è sa i , er uit

er

trekken ;

uit

een

s. we, in een dijkje

openen ;

weg

een doortocht maken voor het water.

missa sai tia n , de mis is uit ; sa i

Sakiki nean, tandenborstel.

sai ! op zij! uit den weg !

Sakili, kittelen bedr.

Sain , menon sain, de tijd van de afspraak is daar ; menon sain hor

Sakoenar , schorpioen.

afgesproken gisteren ;

sehik ,

er was m e non sain ohin ,

a w a n , er is

afgesproken vandaag, morgen ; komt voor in

de

Sakorrè, zacht krabben. Sakossek ,

sakossek

trappen ; sa kossek

hare,

rijst

ho o h a ï, vuur

uittrappen, uitslaan.

beteekenis van zullen b.v. sain

Nala, schuld , zonde, schuldig, verkeerd,

mate, hij zal dood gaan ; sain kanek

mis, bij vergissing, bij ongeluk, verschil

nika r, het zal weer een wond worden;

len ;

rai

sain kotto e ( letterl. de rijkjes

schuld ; o mak sala, gij zijt schuldig ;

zullen vaneen gaan ), de vriendschappelijke verhouding zal ophouden , sain teni,

sala iha o , de schuld ligt aan u ; hao e la sala, ik heb geen schuld ; rona

het

voorkomt;

weer

nia

kaan sala,

het

is

zijn

domingo sain teni hao e ma i, als het weer

S. , verkeerd verstaan ; la ó s . m aloe , elkaar mis loopen ; sala malo e , on

Zondag is kom ik ; kata k'sa in , doen weten .

derling verschillen, van elkaar verschil

als

Saka,

te

toegaan,

gemoet gaan, naar iemand

vóór

zijn

battarono e

tijd,

s. ,

te

vroeg b.v.

de djagong bloeit

len ; sala ba n è ë , hierin ligt het ver schil; lia s . malo e , er is oneenigheid over iets , men is het met elkaar niet eens; hao e fotti sala oon

toedik , ik

te vroeg ; n ea n mono e s . , de tanden

nam bij vergissing uw mes ; nia noesi

zijn vóór den tijd uitgevallen .

sala

e m ma,

hij

heeft

bij

ongeluk

benedengedeelte van den

iemand geschoten ; mate s . zie mate ;

rug ? het uiteinde van den ruggegrauti ?

sala tais, sala mo era k , kleeren ,

het

Sakan,

Sakar, weerstreven ; a nin s . , de wind tegen ;

is

stroomt

we

terug ;

soeli laro

s., s.

het

water

ma ta n ,

de

Sakat,

hakken mee

aan

schouder b.v.

een

riem

dragen,

of touw over

overlangs

pisangschalen

om

door

er gras

te binden ; k or at sa k a t, over

langs doorzagen .

Sakèk,

aan de familie van een overledene

niet

bij

met de pooten in den grond

wijze van boete omdat men

aan

matan

zon schijnt in de oogen .

den

geld

geven ,

den rouw heeft deelgenomen ; sala,

de

oogen zijn elders 1 a a a n ba e m sa nan , gericht; m a nian fè n , ba em m a nia n la en , overspel doen ; - sala, even , kort

van

duur ;

toer S. S. ga even zitten .

Salaak, ruimte onder het dak vóór het binnengedeelte van het huis .

108

Sana,

Salaen, honger hebben . Salatak , niet donker en niet licht, van huidskleur ; bijna rijp. Sale,

ten

eten

uitnoodigen ; rai s .

em ma, iemand is heelemaal verdwaald . Salin , afzonderlijk . Salober ,

k a balla s . , de sarong tot

de voeten laten afhangen .

ibo e n ,

vingers

ba

ko eda

een touw in den bek van het

steken ;

lim an ,

sa na

de

handen vouwen ; sana ikoe, het kleed tusschen de beenen doorhalen en op den rug vastmaken ; sa n a a an ba nean lèt ,

Salór,

san a

rijst met geplette djagong sa

menmengen en koken . trappen

tali

paard doen , bij wijze van gebit; sa na sa s á ba li ma n lèt, iets tusschen de

Salolo, s. ain , de beenen uitstrekken .

Sama,

sa na

tusschen

de

tanden

zitten ; roo

a a n ba fatoe lè t, het vaar

tuig zit tusschen twee steenen , zit vast

op , stappen ; s. r aè ,

tusschen een spleet ; toer san a a a n ,

stuk trappen ; s. sala , mis trappen, mis

tusschen twee menschen in gaan zitten ;

stappen ; s . toeïr ne ë , stap hierlangs; e m m a s. hao e o da, ze hebben mij

sa n a a a n , op iemands bijstand steunen .

wat afgezet ;

Samaen , schuin . Samalin , reeds weet.

vragen

naar

iets

Sanak , schrijlings.

Sanane, laň sa na ne, met het hoofd

doros, uitglijden .

dat nien

Samana (waarschijnlijk van ' t Portug.

in de lucht loopen ; k rau sana ne, de karbouw steekt den kop op. Sanki , een porceleinen kopje. Sanoeloe, tien .

sem a na, en dus vroeger » week ” , maar

Saoe, met de hand zacht over iets heen

dan is de beteekenis hier verloren gaan ); een tijd lang, b.v. een maand ; nia

strijken of wrijven ; sao e la wa rik oïn , een kind over het gezicht strijken ,

moras

kee

sa m a na, hij is reeds

tamelijk lang ziek .

doen bij een kind dat huilt ;

zooals

ze

hodi

tais sao e hamôs, met een

haar, dat ze

doek even schoon wrijven ; sao e em ma

bij wijze van sieraad op het heft van een kapmes en van een sabel vastmaken ,

moras, bijgeloovige plechtigheden bij een herstelden zieke verrichten, waarna

vandaar battar sa ma r a .

deze

Samara ,

rood

gemaakt

weer

mag gaan

waar

hij

wil ;

Sambila , schaaf.

bo ewa sa o e, ' t is geoorloofd pinang

Samea , slang.

te plukken ; ai ka melin sa o e, ' t is

Samekko , la o s. , in den weg loopen, voor iemands voeten loopen ; lia s . , in

geoorloofd sandelhout te kappen ; saoe bo e w a.

de rede vallen ; s . a a n ba da la n , in

Saoer, een roofvogel.

den weg liggen .

Sapeo , ( Portug. chapeo) bioed .

Samér, een zekere boom .

Sara , bedekken , beschutten , beschermen ,

Samodo, groene slang, wier beet niet

afweren ; halo baä hodi sara bibi,

doodelijk is . Samoeda , met den voet tegen iemand

een pagar maken om de geiten te weren ; halo ba ä hodi sar a fehoek ,

aanstooten

een pagar maken om de aardappelen te

terwijl

men

ligt,

iets

b.v.

aarde met den voet naar beneden duwen .

beschutten ;

kalo an sar a fo ela n ,

109

de wolken bedekken de maan ; ai sa r a,

beletten ; lia ida sa seni nia, eene

de boomen bedekken , benemen het gezicht; ketta sara ( letterl. bedek niet ) ,

zaak verhinderde hem ( te komen ) ; h a o e saseni ba emma mate, ik was

beneem

belet wegens een sterfgeval.

het uitzicht niet , sta niet in den

weg ; sa r a m a m m a r, het lijf wenden

Sasessar, varen (plant) .

om

Sasi, ontsnappen ; haï sa si, het vuur

niet geraakt te worden . Saraban,

een

pijl

van

bamboe

met

brandt

meer dan één punt . Sarat, sleepen , voortsleepen ,

voort

trekken ; mota sa rat, de rivier sleept mee ; sa rat a a n , sleepen onz. Sarèk , oprispen .

Sasihak,

Sasoesik , een

vruchten af zijn .

branden .

nian

afschampen ,

iets,

goed,

b.v. een lans .

goederen ; e m

sa sá, iemands

goed,

m a

iemands

eigendom ; s as á la of la sasá , niets ; sa s á

la i ha ,

kètan

sa sá,

sasih a k , ( van

foeo ek

Sasiri, sasiri ha re, rijst ziften .

Saren , franje ; bo e w a sa r e n , noe

Sasa,

bij het

het hoofdhaar) er zijn reeds grijze haren tusschen .

sa r e n , pinangtak, klapper, tak waar de

Sarotten,

hoog zoodat de vlam

te

dak kan komen .

ook

bissi saso esik,

ijzer dat dient om

Sasoeït

gaten in iets te

haarkam ;

bewerkte haarkam Sasoekat, maat, Sasoekoen ,

reda ,

kunstig

van buffelhoorn. knevel.

haarspeld ; pijnlijke

horak sa

er is niets ; ha o e la

soek o en ,

aandoening

ik heb niets gekregen.

inwendige steken in de borst.

door

Sása , afdoen , afnemen b.v. de oorringen ,

Sasoelan, stop , prop om iets dicht te

armband , afplukken b.v. pisangs , open maken b.v. een mes ; s ás a ki a t, den

maken , vandaar de kurk van eene flesch . Sasoën, dalan sa so ën, zacht hellende weg .

haan

van

't

geweer overhalen ; sás a

kari we , het water langs verscheidene

Sasoeroen, schop , spade, troffel.

wegen afvoeren.

Sasoman , zie so ma n .

Sasak, dapper. Sasaki, armband die aan den bovenarm gedragen wordt.

Sasanan, pot met wijden buik en nau wen hals , waar ze rijst in koken . Saseïk (zie s eï), we sas e ïk, water

een

Sasoon ,

ijzer

dat

dient

om

te

wieden .

Sasoro , brij, pap . Satan, tegenhouden, bestand zijn tegen ; na in

nèn

bele ,

zes man kunnen veel menschen

sa tan e m m a lear la

dat kan worden opgevangen door er een

niet tegenhonden ; oem a satan anin ,

bamboe of wat anders onder te houden ,

het huis is bestand tegen den wind.

water dat door een goot loopt ; sa s eïk ,

Sasekoer,

Sati, sa ma sa ti, met het eene been vooruit

de goot zelf ? het punt waar twee been

deren aaneensluiten .

Saseloen, opvolger . Saseni, in den weg komen , verhinderen ,

Saun,

en

het

noe

andere achteruit staan . sa un, de schil van de

kokosnoot . Saut, li a n sa ut, heesch , schor. Sawan , in den voormiddag, ' s ochtends,

110

vroeg ;

iba

vroeg

ochtend, of

la

sa w an ,

wij

zijn

vertrokken ; ohin sa w a n , van

als voetangel dient. Seki , stutten, schragen ; seki hate

morgen

toek , door te stutten recht zetten , aan

ro ewa sa w an , over sa w a n dadèr en

het spit braden . Sekoer , sekoer kari naän roeïn ,

sa w a n ,

alleen

wain

morgen

vroeg ;

sa wa n no era k , zeer vroeg . Se , wie ? hij die , zij die ;

de

ida, wie ?

wie is daar ? wie is dat ? Seben, schuin ; rai seben, in schuine

tollo e, een boom deelen . Sekor,

hem

karbouw ;

seboe

rai ,

een

Seloe,

iemand in zijn huis niet toelaten ,

zeggen dat hij gaan kan .

nog ;;

er

seï

nog

nog,

zijn

tian ?

er

niet b.v.

reeds

hij

is

iha,

is

nog ,

nia mai

gekomen ?

en

plaatsen. Seloek ,

met een nieuw ; opvolgen,

ander

aan ,

van kleeren

verwisselen . Selok ,

seï,

nog niet.

Sei

verwisselen , b.v. een versleten

paardentouw

betalen ; seloe ko ed a, het paard ver

Sehet = ka sehet.

Seï,

ka

Sella , zadel.

effen maken .

Sèëk

sekor ka no kar, de

Selin , dubbeltje .

Seboe, houten blok aan den voorpoot een

in drie stukken ver

nokkar ' sluiten .

a a n , schuin staan .

terrein

beenderen bij de gewrichten vaneen

snijden ; sekoer ai halo knekoer

richting plaatsen, schuin zetten ; seben

van

b.v. een scherf, een bamboe die

van morgen ; a wan sa w a n ,

dikwijls

vroeg ;

steken

selok

o da matta n , eene

deur sluiten door er dwarshouten voor te

dank

seï daun,

nog niet b.v. nia mai

schuiven ;

tia n ? is hij reeds ge komen ; seï da uk , nog

sparren leggen ; selok aan , zich vast zetten , vast zitten ; roeïn selok

niet ;

a an ba nan a a k , een beentje zit vast

als het

met

een

se lok

oeso ek ,

de

dak

werkwoord verbonden is ,

in

wordt er » la ' ' bijgevoegd.

de keel; ko eda ain selo k a a n

ba ai abo et, de poot van het paard

nog niet b.v. hij is nog

bleef

seïla ....... dauk

niet gekomen ; nia ser mai of nia ser la

Selotti , rand .

of daun , sei dank ...... la

mai da uk of nia seï

Semo,

tusschen

boomwortels

vastzitten .

Seï la

da uk la m a i .

Seï, tegen a at

seï

iemand na

opvangen

water

e m m a,

kwade

uitspreken

nola,

wenschen

b.v. noeka

sterf aan de pokken ;

van vochten : seï we ba au ,

in een bamboe opvangen ; hodi

au seï we, door middel van een bamboe water opvangen . Seïn aan , even boven den grond uit

een aan het dak bijgemaakte

vliegen ;

km a la r

sem o ,

plotseling hevig schrikken . Seda , sluiten, opsluiten , den doortocht beletten ;

mota sena sia, de rivier

belet hen verder te gaan ; sena dalan,

den weg afsluiten . Senoeloe , tien . Sepa, de » kaleek ” met den voet ver schuiven . Sere,

aanbieden,

offeren ,

overgeven

111

d.i.

iemands

in

leveren ;

sera

handen

stellen ,

over

Seti, eng, nauw .

tiloen, laat je ( ziek )

Setoer, dringen .

oor (of een ander ziek deel ) eens kijken . Sere, sere tar o e, de inzet bij het

Sewa, huren .

(nl . het reeds van weers

Sia, zij 3de pers., meerv. komt voor als lidw . in het meerv . zie spraakk.;

zijden bijeengebrachte geld weer teruggeven , wanneer geen der beide hanen

schragen, stutten ; sia knottak, de handen in de zij zetten ; sia malo e ,

hanenvechten

werpen

overwint) ;

een plat voor

van

werp ; tassi sere , de radja weent. Serék,

foeo ek

serè k ,

haar dat

reeds gedeeltelijk grijs is . Seret, ondiep ; kan ek seret, on

diepe wond . Serewisoe, ka è r

en

werken,

arbeiden ,

werk ;

halo sere wiso e , arbeid

een

offersteen

bij

of

in een

karbouwenstal.

Seroïn , een lang voorwerp tegen iets aanzetten b.v. een geweer; seroïn aan ,

Serôk , op iets trappen.

weg

den

uit

1 a

gaan ,

uitwijken,

se s

n ó o e k

malo e , zij

willen voor elkaar niet uit den weg. Sesek horde van bladnerven gevlochten om

pinang op te drogen , om

vleesch op

Sessoe, dringen, verdringen ; sesso e sa i, er uitdringen ; loro falin ses

dringt zeer

wa ila ok,

de

oostmoeson

ver

den westmoeson (de regen komt laat) ;

dringen ;

sesso e

lotti ,

sesso e rai

omver

kladik, de

grens verleggen ; sessoe em ma laen , fè n ,

lale

ida ?

minder zijn

oïn

dan b.v. o k a a n

noeo en è ë

is uw boom

ka ? sia o da,

ook zoo ? (ook zoo lang en

Sidadi, rai sida di, land waar vrede lao gidadi ,

gaan ,

veilig

veilig reizen . Sidella , gesp . met den voet tegen aanstooten .

er

afnemen

b.v. het heft van van het geweer ;

een parang , de bajonet

sidin kari , uit elkaar nemen b.v. de verschillende deelen van een kast. Sihak ,

tusschensteken

een

b.v.

mes

tusschen den riem . Sihi, bij het vlechten met de

knihi"

even insteken , om daarna den vlechtdraad gemakkelijk te kunnen doorsteken ; ki

te snijden.

So e

elkaar;

Sidin,

ook lav ses ; als uitroep ses ! op zij ! uit den weg ! dada ses, op zij trekken ; gia

ro e wa dala

sia maloe, snijdt gij twee takken met palmsap te gelijk aan ? neen , na

Sidi,

met den rug tegen aan leunen .

Ses ,

lim aa n

heerscht ;

visch te vangen.

zee om

volgen op , d.i. minder zijn dan, na elkaar komen ; na elkaar b.v.o koa

zoo dik ), hij is wat minder.

eene afperking van bamboe in

Sero,

aan ,

ai

verrichten . Serin,

onderling verschillen in grootte, in leef tijd , in waardigheid ; ondergeschikt zijn

iemands

man ,

vrouw verdringen

( en zich in de plaats stellen ).

lat

foean

sihi

deï,

de

kogel

scheurt alleen de huid .

Sik , raden . Sjīk , toewa siïk , azijn. Siin , zuur, stijf, rheumatisch aangedaan van lichaamsdeelen . Sikat ,

openbreken

b.v. een kist met

een parang of beitel bij wijze van hef boom , een zieke de tanden vaneen doen

112

om eten in te geven ; sikat sasoelan,

een kurk of stop met een mes van de flesch aflichten . Sikka,

h a a n

sik ka

bain a ka , een sik ka ha a n

gast

b a

e m

m a

eten voorzetten ;

ma i ,

het

eten

aan

brengen ; sikk a h a a n ba, het ( over geschoten)

eten

wegbrengen ;

sik k a

Simella, gesp . Sini , tusschensteken om dicht te ma b.v. gras , waar het dak stuk is ;

ken

sini a a n = Sana a a n . Sinoe , klok , schel ? Put simo ha è

Sinoek ,

van iets

nemen ;

schuwend ).

paal wegnemen om er een ander voor in de plaats te stellen ; simoe sikka , bij den radja sirih en pinang of eten krijgen ?

Sikoe , siko e menon, zich aan den afgesproken

tijd

loron

ko e

niet houden ; nia si

roewa tia na, hij is

een soort

Sintidoe, toezien, oppassen in den zin

bika n mamoek, de leege borden wegnemen ; sikka kari , uit elkaar sik ka ri a a t, een versleten

sinoek,

gras .

voorzichtig zijn, ook op iemand of passen , letten, voorzichtig ! (waar

Sira , scheuren bedr., uiteentrekken b.v. gemoetidraden , krabben van sira h a a t, stuk scheuren .

een

kat ;

Sirikáut, afrikaan ( bloem ). Siriláe ,

oorring,

die

boven

aan het

oor gedragen wordt.

reeds twee dagen ten achter, reeds twee

Sirit, het spint van een boom afhakken .

dagen te laat ; overslaan .

Siriwain dassa waig , eeuwig.

hoek ;

Sikoen ,

siko e n .

lima u

elleboog ; lia siko e n , geheim , geheime afspraak ; la o no sik o en , buiten

Sisi , kammen , manen tot betaling. Sit,

faro e sit, gebloemd baadje.

Sò , huilen van een hond, als hij zijn

iemands weten ergens heengaan met eene

meester

kwade

no ko e da nian

bedoeling ; la ő ketta no si

koen,

toer

ketta

no

sikoen,

heb geen geheime en slechte bedoelingen in uw handel en wandel . Silaka , vechten . Siloe,

zoo

zoekt ;

iemand

ook een was .

200 ,

een

zadel ;

als ; sô

em m a

sella môs iha,

paard heeft, heeft hij sô

nia,

zoo

hij het

Sobak , aanvallen van dieren die bijten .

afbreken bedr.

b.v.

een stuk

Sobar,

we sob a r em m a, het wa

brood , een tak doorbreken, b.v. een stok ;

ter doet iemand zinken , iemand verdrinkt ;

siloe ai fo e na n , bloemen plukken ;

sobar a a n , zinken, verdrinken ; loro

dalan

sobar a a n in zee .

ook :

siloe

dalan

siloe

aan ,

de

weg draait ;

siloe kessa k

a a n , onder het

la o

loopen telkens

links en rechts uitwijken ; ook : lað si loe kessa k .

Ma r o m a k

woord bij

aannemen ,

zingen

of

tassi , de zon zinkt

Sõbè , lans van bamboe, pinang of van ander hout.

Soboe, afbreken , verwoesten , vernielen .

Simoe ,aannemen , ontvangen ; simoe Nai

ba

nian

lia,

Gods

antwoorden, invallen bidden ;

simo e in a

a ma, zijne ouders tegenspreken.

Soboek ,

overdekken ; hodi k eller

soboek man o e , o a n , met een (om gekeerde)

kist

de kuikens overdekken ;

hodi e ka t soboek oem a oeloen, de nok met gemoeti overdekken .

113

Soden, so dar kloenoe, het reeds verkoolde gedeelte van een fakkel afslaan . Soè , wegwerpen , iets niet meer doen,

er

mee

mand

ophouden ;

so è

emma,

ie-

lim an so ei?

naald

met o

een

doorn

hoorns :

0

zie n ako e ï. Soekabi, een boom .

koning verwerpen ,

den

de

lim an nako eï ,

Soekaer, tamarinde.

van

m atan,

een

stooten ,

kijken , ver kijken ; so è nai nian lia, bevel

so è

met

mes ,

uithalen ;

uit

het

verbannen ;

een

Soekat,

meten ;

hodi

neon so e

niet opvolgen ; so è oekoen, een bevel

ka t, b.v. hola hodi neon soekat,

uitvaardigen,

zooveel nemen als men verlangt.

ook

een

bevel

niet op

Soekit ,

volgen ; so è nian főhok, den moed laten zinken ; soe kladik ba maloe, aan

elkaar

grenzen ;

uitkrabben ,

uitpeuteren

b.v.

met een mes het vleesch van een klapper.

soè a a n , ha k

Soekoe , insteken b.v. bloemen

lotti soè a a n , plat tegen den grond vallen ; loro so è o an , de laatste zon

soekoe

neschijn kort voor den ondergang ?

(bij een gewonde hand ); so ekoe fèn

droge

waar ;

been steekt er uit

i da, ééne der twee vrouwen wegzenden ;

mee zij kuiltjes in den grond maken om er de zaadkorrels in te leggen. bewasemen,

bedampen

(van

knoeas) ; h aï doeboen soeas bat tar, de rook omgeeft den djagong ; soeas battar, djagong in den rook hangen. Soebak , soeba k oeloen, geen

hoofddoek dragen wegens rouw .

Soebar , verbergen . so edi

de

kudde afzonderen ;

rai

elkaar verdeelen om

b.v. te wieden , ieder

zijn gedeelte aanwijzen . Soelan, met een stop of prop sluiten b.v. een bamboe met melk , een gat met iets dichtstoppen . Soeli, vloeien . Soemak, uit den grond opkomen van water.

Soemi, zich bukken . Soën , s oën lia ba maloe, wegens

h aï,

het

vuur aan

wakkeren door er meer hout bij te doen; rai, onlusten in een land ver

minnenijd tegen elkaar uitvallen, elkaar haten , slaan . Soenoe, vuur,

brengen ; so edi isin , geld bijeen bren gen om boete te betalen ; soedi em m a.

gespreide

(harden ) ; soeho e geschikt maken om

aansteken ;

so enoe

haï,

licht aansteken ; so eno e lere,

wekken ; so edi mo erak, geld bijeen

Sochoe, stalen doedo ek , zwam

soek o e

rohan ba maloe, een terrein onder

Soean , een stok met ijzeren punt waar

so edi

het

soeko e kari krau , karbouwen van

maakt een kuil in den grond .

Soedi ,

sai ,

soe em ma mate, een

lijk opgraven ; a soe soe ra i , de hond

Soeas,

voetangels in den grond ; r o eïn

van

uitscheppen

hand

met de

Soe ,

haar,

in het

het verbranden van de op het veld uit takken en bladeren ; hodi

lian

so e noe ,

met

woorden

bang

maken ; terik hodi soenoe, zeggen

als tondel te dienen . for Soci , openprikken b.v. met eene naald ,

om bang te maken ; so eno e boetan, soenoe siïk ? brandwonden maken om

uithalen, uitpeuteren ; hodi

te genezen ,

om

het lichaam

te verwijderen .

hodi

da un

so eï

ai

toedik,

ta ra n , met

schadelijke vochten uit

114

SOеде

Soeoe,

a in

liman ,

het

met

been , den arm uitrekken , krommen ; be vreesd zijn ; soeoe aan , ineenkrimpen. Soeoek,

lað so eo ek, krom , gebo

een

riem

of band vast te maken ;

wen , melk . Soesoen, de borsten ; — matan , tepel. Soet, soet inoer, den neus snuiten ;

gen loopen. Soera , tellen, komt voor in de betee

soet

kenis van ieder, elk ; so era loron, iederen dag ; soe r a sa w an , iedere

spuiten zooals een walvisch. Soët , afschampen b.v. eene lans.

ochtend ; b a takka ta tossa soera o ema, ieder huis één gulden (om

bij

ta tõh o ,

neerhalen ;

Soeta,

zijde;

toes

afknijpen

afnemen

Soerat, papier, brief, boek. Soerik , sabel , zwaard .

geven ; even knijpen .

een

aarde

een schop ; soeroe etoe

met

handvol

Sohan ,

Soeroe , scheppen van droge waar b.v.

we, water uit

so eta,

zijden

kleine

stukjes,

gedeelten

b.v. van

bij

kleine

bij

Soerak , mits , als maar, zoo maar .

Soerit, diarrhee hebben .

blaasbalg op- en

kleed .

Soeti ,

te dragen ) , voetangel .

den

so et sai

tabak om

belet

aan anderen te

zijn ; soha n ba o e

dan , belet zijn wegens den regen . Sõhè , mira en so hè a i, de witte

b a bik a n , rijst op het bord scheppen ;

mieren vreten het hout uit, hollen den

hodi knoeroe soeroe dila isin ,

balk

het vleesch

wormen

van de papaja met een lepel

0 elar

s 6 h º

n a ă n,

de

bederven het vleesch , verteren

bedr. van wormen ; sõ hè tais bottes

uitscheppen.

Soeroet,

uit ;

aanzetten tot ; mota soe

Soire, bij de komst van een radja of

Soesik , met een gloeiend ijzer een gat ba

haï fohon, een nat kleed boven

het vuur hangen .

roet, de rivier sleept mee . Soesar, het Maleische soesah .

battar

ba

boren ;

so esik

koè ,

zooveel

mogelijk djagongklossen in het

mandje

steken ,

zoodat de klossen vast

voorname karbouwen slachten ? Sokkar,

sok k ar ba ä , de

doode

stammen van een pagar er uit nemen en

nieuwe

er in

planten ; sokkar lia,

elkaar staan ; so esik a a n b.v.

een afgeluisterd gesprek verder vertellen ;

toer, h a rík so esik a a n , dicht op elkaar zitten , staan.

aan iemand meedeelen , wat men van hem heeft hooren vertellen .

Soesoe, zuigen ; soesoek , n at a k , ita n ra a n , een muskiet, soeso e, een bloedzuiger zuigt ons bloed , planten

rijp zijn. Sokoer,

van korrels en pitten ; soesoe knidin

batta r, djagong in het rijstblok stampen .

tegen

letterl . een lans in den grond steken, de bespreking eener zaak b.v. van een dief stal aanvangen . Soesoek , muskiet.

Soesoe meti,

de

meti ,

vruchten afplukken vóór ze

sarren ,

tergen ;

sokoer

Sollat, zich vermengen met, zich aan sluiten bij een troep menschen . Soloer,

oedan

soloer

a mi , de

regen overvalt ons : soloer oeloen ,

k a b a 11 a

sarong dragen

Sokkon ,

so eso e

zonder hem

het

hoofdhaar

wasschen ; hodi leon

soloer em ma, iemand die de pokken

115

heeft begieten met water dat vermengd

hanen ; ko eda no krau soran rai,

is met fijn gemaakte obat dienen .

(het stelen van ) paarden en karbouwen aan , voorover vallen . verwekt oorlog ;

blaren

die voor

sorani

emma,

iemand doopen.

schen) .

Soman ,

Sorat,

wat bij een ander hoort b.v.

een

draagt, van hetzelfde paar. Somoe , den mond met eten volstoppen .

sorat

sôn

loro ,

in

b.v.

doorsteken

een dijkje op

rijstveld , een pijpenroer ; verder voortschuiven b.v. een boom , een lat ;

van twee kisten of pakken die een paard

Sôn ,

christen ;

Sorani ,

Solok , zenden , sturen ( niet van men

foea n

ai

of beter sorat

de zon staan ;

honoe ai foea n , vruchten atstooten ;

lað sôn loro , in de zon loopen ; sô n o ed a n , in den regen staan ; la o

so rat honoe manoe kno e o ek , een nest uitstooten .

són o ed an , in den regen loopen.

steken ,

Soria,

bakken

braden ,

b.v.

visch ; sona k a fé, koffie branden ;

Sori , bevrijden , redden , twee vechten scheiden ; sori haï la hola ,

den

men kon het vuur niet meester worden .

hedi, tatoueeren . Soo , we soo rai iha tehen , het water doet den grond aan den oever af brokkelen ; SOO kessa k of SOO halara kessa k , de

boete vermin

deren, een gedeelte der uitgedeelde djagongkorrels terugnemen (zie fa kè). Soo , onkruid afsteken , zooals met een tuinschoffel.

op

Sorin, zijde ; i ha ... sorin, naast, zij van ; nia toer i ha ha o e

ka a n

sorin ,

hij

zat naast mij ;

baloe, de andere zijde, de andere kant ; de helft b.v. van een vrucht , half ; lake sorin baloe, de eene helft maken van een deur of venster . Sorin kboas ,

1

open

lia sorin maki

Sóoer, toer só o er, stil zitten zonder

Sorin makilik , ſ lik, zie ma kilik. Soroe, weven , gewoonlijk zegt men

iets te zeggen b.v. iemand die zich niet

soro e atis ; soro e tais, een kleed

wel gevoelt.

weven ;

van twee de handen

ineenslaan om iemand er op te dragen ;

Sooi , rijk. Sooi, so oï battar, djagong oogsten. Sooïn,

liman ,

een weinig verder ; soro e

soroek,

goed zoo , ' t is mij goed , laat

soroek hana w a, soro e soroek

maar zijn, ik heb er vrede mee ; so oïn

hanawa, telkens nadat men wat verder

deï, ook goed ; sooïn o na, 't is wel ,

geloopen heeft rusten ; soro e soroek

genoeg ; nai so oïn , bij het aanspreken ,

rai lolon, soro e soroek rai fehoen , nu eens bergland , dan weer

is

eerbiediger

dan

alleen

»n a è ';

mai, sooïn mai.... So oïn mai la of lale, nu eens wel . .... dan weer niet .

vlak terrein . Soroek ,

verder,

verder

op

b.v. iets

o e ma , een huis dekken ;

plaatsen , gaan staan of zitten ; soroek

sor ha è, een huis met gras dekken ;

od a , een weinig verder ; soroek mai,

Sor,

sor

sorblik dekken. Soran ,

tot

of kalè n ,

met

dakijzer

hier

meer nader ;

vechten aanzetten , vooral

ne,

naar

soro ek

toe,

dichter bij, kom

ba en soroek to

meer daar naar toe, verder op , ga

116

wat verder ; soroek, komt ook voor in beteekenis

de

van

meer, om

Sorok , vermengen van vochten .

Sorro, bezoeken .

den ver

grootenden trap te vormen , b.v. bôt so

Sorti

roek , grooter ; a as soroek , hooger.

Sôs,

Soroen,

dalan

soroen ,

zijweg ;

to o na,

sôs battar djagong stampen

in het rijstblok ; van koffie .

ai soroen , zie ai ; mota soroen , zijtak van eene rivier ; em ma nian Sor o en

winst, voordeel .

sôs kate , hetzelfde

Sossa , koopen, aanstampen b.v. aarde ;

de verdiende straf

sossa kila t, het geweer laden ,

komt over iemand b.v. een diet die ge

Sossok , wroeten zooals een varken.

pakt wordt ; los, hij is

Sotter, afschampen . Sottir = sorti .

nian soroen tó ó lo er geducht bij ; wara,

lia soroen wa ra, vandaag zus spre

Sotton, plagen ; ketta sotton haoe,

plaag mij niet.

ken , en morgen weer zoo ?

T

Ta , kappen, hakken, afkappen, afhak

om met mijnheer te praten, hij is er nog

ta kottoe , doorhakken, vaneen het

niet aan gewend ; ta än tiloen , de ooren spitsen ; ta ä n we , water door

hoofd afslaan ; ta emma, iemand doo

een bamboe of holle boom laten loopen,

den en daarna het hoofd afslaan ; ta tali ,

mand om

ken ;

hakken

of kappen ;

ta oeloen,

touw slaan ; ta toen folin , den prijs afslaan ; ka nek ne ë sa nalo ? wat

rijst in te doen .

Taau, slik. Taba, werpen b.v. den tol. een steen ;

veroorzaakt ? fatoek

kilat

ta ba,

ta, ik heb tegen een steen gestooten . Tran, omdat, om , ter wille van ; sia

dikin

taba, de top ontkiemt, open

gaan

to è taan tar o e , zij twisten om

loro

die

heeft

wond

den

van

een

het

geweer

zweer ;

mattan

knalt ;

ai

loro ta ba of

taba, de zon wordt

inzet (bij het hanenvechten ); taan sa ? waarom ? ta an ne ë , hierom , daarom ;

zichtbaar.

op :

monoe ta a n ai n , er viel

richting stooten of steken ; tab a k rai ,

vuur op den voet, er bij; sossa ta a n ,

met een stok of wat anders in den grond steken , op op den grond stooten ; nia

h aï

er bij koopen ; hola taa n , er bij nemen ; toer ta an ba d eï, er maar bij gaan zitten ; voren

hatè nè

ta a n

a a n , van

te

weten dat ons iets kwaads over

komen zal ? wat ons overkomen zal ? Taän , komt voor in de beteekenis van gewoon zijn , gewend zijn aan ; isin taän tian á, het lichaam

is gewend (aan het

Tabak,

no di

ai

met iets in benedenwaartsche

me ek

ta bak

a in,

hij

heeft met een puntig hout in zijn voet gestoken ; kanek ne ë sa nalo ? a i ta bak, wat heeft die wond veroorzaakt ? een tak is er op ( b.v. op den voet) ge vallen , of : ik heb tegen een tak gestooten.

Tabako, tabak .

klimaat); nia na tauk lia no toe

Taballoek , aan weerszijden van.

wan seïla ta än daun , hij is bang

Tabar,

omgaan

met,

het gezelschap

117

zoeken

van ,

zich

aansluiten

bij ,

zich

voegen bij, b.v. ketta tabar em ma a at, ga niet om met slechte menschen ; ook van dieren b.v. h ao e kaan krau

ka a a n,

o

tabar

mijne

karbouwen

hebben zich bij de uwen gevoegd .

zich verspreiden , uiteengaan als hagel bij een schot. Tabés, op zij springen b.v. een paard dat schrikt, van den weg afgaan. niet

plat,

opgezet b.v. een

van

teeken ,

voor

ook :

Tafae,

half

in de beteekenis

iets als teeken doen

Tafetoe

stuiptrekken , spartelen

aan,

Tafoekoer, een pijl waarvan de punt de vogels niet te wonden .

overdekt is om

Tatoenin , verbergen . Taha, kapmes. vrije

man , wiens voorouders

ook steeds vrij zijn geweest; staat tege nover mana i k .

ho edi sa la

ta h an ,

sala ,

pisangblad ;

worden ,

bevelen willen luisteren .

bij

het

slachten van een karbouw genomen heb ben ;

sia

geven

de

tada k

ba

foelan,

zij

ta h a n

wacht nog wat, heb wat

geduld . Tahin ,

verschillende lui

trechter

hemo e ta fa è,

vol ;

gelden , wanneer iets moet gebeuren, wanneer b.v. het vleesch moet betaald dat

een

Tahan , blad ; ai ta h a n , boomblad ;

oog, ook : gezwollen b.v. een zeil . komt

door

half leeg drinken .

Tahak ,

gevulde beurs ; mata n ta baak, puil

Tadak ,

filtreeren ,

van een visch op het droge .

Tabasar, klapwieken ; t a basar kari ,

Tabaak ,

Taes,

laten loopen, aftappen .

traaggezind

zijn ,

niet

naar

Tai liman, een voorpoot van een hond binden .

maan . als teeken aan , als de

Tais, doek, kleed ; tais fetto, vrou

maan weer zichtbaar is, dan moeten zij betalen .

wenkleed, rok die tot de voeten afhangt ;

Tade,

langs

een stok of boom

laten

tais nain , bovenrand van een kleed ; tais

mane,

mannenkleed,

doek

die

tot op de knieën afhangt; tais ninin ,

opgroeien . Tadessan, aanbeeld . Tadoe, zichtbaar, te voorschijn komen . Taè, slaan ; ta è haè, te paard herten

benedenrand van een kleed . Taka , beletten ,

sluiten ,

bedekken ,

tegenhouden ,

toedekken ,

neerstrijken van

achtervolgen ; ta è krau, dekarbouwen

vogels ; neon ta ka , houden van ; sia

van iemand afnemen ter vergoeding van

ro ewa neon

schuld ;

houden

ta è a a n , neervallen , te recht

van

ta ka

elkaar ;

malo e ,

ta ka

zij

oda ma

komen op ; nia naklotti ba è a an

tan, ( letterl. de deur sluiten ) van zijne

ba fatoek, hij viel en kwam op een steen

vrouw scheiden ;

terecht ; ta è fila aan, taè lena a a n , op den rug vallen, achterover slaan ..

voorover liggen ; h a è ta k a a an toen ba ko e da , het gras (van het dak ) viel

Taè

kbellan,

tegenover elkaar staan

neer

op

aan , voorover vallen,

de paarden ; nia na klotti

van twee partijen in den oorlog, in een

ta k a a a n

taan

spel ;

lelo , een soort sprinkhaan ?

voorover

een

ta ek hare , rijst in de wan

over

Taek,

opschudden .

op

bukken ,

toedik,

mes ;

hij viel

toen ,

voor

zich neerbuigen ; ta ka

toen oïn , het hoofd buigen, omzetten

118

beneden :

naar

een

bord met de holle zijde

een glas,

b.v.

niet spreken in de

zitten ,

stil

b.v.

hokkoe, eerbied be

vaartuig ;

toonen ,

omslaan

fila ,

van

tegenwoordigheid

een

om het hoogst,

strijd,

om

talioek ,

sia han a

zij schieten om het hoogst.

Talioer, met den rug naar toegekeerd , den rug toekeeren , ook fig .; sia na rík talioer a mi, zij stonden met den rug

radja ;

roeik , ruggegraat .

naar ons toe ; la o talioer nai nian

de Takan, de sirihplant waarvan bladen gekauwd worden ( zie foeroek ).

lia , zich aan het bevel van den koning niet storen .

Takrabat,

toba

ta kr a bat, voor

over liggen . Tala , gong.

Tala'i, zich met het gelaat naar toe

zitten oda

toer

sia

keeren ;

met

Tama ,

ingaan,

binnengaan,

binnen

komen , in dienst treden , in dienst zijn ;

ma tan

a mi,

talá

zij

naar ons toe ;

gezicht

het

talá dala n , de deur

tam a serewis o e , in het werk ko men ; ta m a heen e m m a nia n

moerak, geld van iemand leenen ; hodi ta ma,

naar

tam a

soldaat

worden ; ta ma a at,

slecht worden ; - rai, op groot wild jagen .

Talas, eene groote aardvrucht.

tam a n

Taman ,

Talatar = ta r a tta. Tali , de sagopalm op

brengen ;

sora ni , christen worden ; ta ma solo dado e ,

ziet uit op den weg.

binnen

cruz, een

kruis

g a bang, tali tahan en tali laik ,

planten, iets in den grond plaatsen , vast zetten , b.v. steenen , een paal ; harík

blad van den sagopalm , wordt gebruikt te dekken en om te binden ; sor om

noeo e ta ma n , staan alsof men ge plant is, heel stil staan .

Timor, Mal .

tali , met die bladen een huis dekken , touw

in

algemeen ;

het

tali

k fau,

touw van den bast van den waroeboom ; de jonge hirik, touw van

tali

blaren

van

den

gemaakt;

sagoboom

tali foeïk, lianen, slingerplanten ; tali kottoe,

sterven ;

moeti,

kwartje.

Talik , familie . Talin , touw ; ko eda talin , paarde

touw ;

m a noe talin, touw waarmee

een kip is gebonden ; koè nian talin, het touw van het mandje, waarmee het

Tami,

groeten

bij het weggaan (zie

hodean). Tamoen, boven den rook hangen .

het vuur drogen, in

Tamoka, inzetten , inplaatsen b.v. een kom in een rijstinandje. Tanabar ,

tan a bar tais, twee sa

rongs aandoen ( van vrouwen bij gelegen heid van een feest ), een stuk op een kleed zetten ; ta n a bar ri , een nieuwen paal naast een ouden plaatsen. Tanar, ka ta nan , alleen maar rijst eten ,

zonder

vleesch

of visch

er bij ;

wordt opgehangen ; battar talin ida, een bosse van tien djagongklossen,

koeda ta na n , paard zonder vracht ;

weerhouden

worden

door ;

la ő

talin

hao e

k a a n

ba

hao e to ó s ,

sei ik

ta na n , zonder vracht gaan ; h e

moe tana n

dei , zoo maar drinken ,

word nog weerhouden door het werk in

zonder er nog iets bij te doen .

mijn tuin .

Tanasak, mandje eten in te doen .

Talioek ,

om

het hardst b.v. loopen ,

om rijst of ander

119

Tane, met de hand of de handen onder steunen , op de hand dragen of houden ; de

timir,

tana

hand onder de kin

houden ; seïta ne, nog onbeslist zijn ; tehen,

balk

waar de rand van het

dak op rust. Tanen , ain tanen , voetzool; liman

om

strijd,

om

het hardst

b.v. loopen .

rommelen van den donder,

Tasa , gaar ; dalan tas a tián , de weg

is al goed zichtbaar, er is al veel

Tasak , rijp. Tasan,

vordering ;

toeïr

tasa n ,

het geld dat men te vorderen heeft gaan

halen , zijn schuldenaar naloopen ; moe

Tanis, huilen. Tanoe,

Taroetoe, dreunen .

over geloopen .

ta nen , de binnenzijde der hand . Tanessak ,

Taroekoe, handboeien .

rak

ta no e

ta ha

tidin

ta ha, misselijk maken van stank. Tanoetoek, hamer.

tasa n ,

zie moer a k ; em ma

tasan, die in eene zaak betrokken is , niet onzijdig, m a ta k.

staat

tegenover em m a

hangen bedr. en onz ., iets op hangen ; oïn ta ra maloe, op elkaar

zee ; tasi mane, de zee aan de Zuidkust van Timor; tassi fetto ,

gelijken ; nia ta ra netik ai ta han

de zee aan de Noordkust.

Tara,

tia ná, (letterl . hij heeft reeds een blad

Tasi,

Tasi raat, zeestrand .

opgehangen ) ,

de zin is : hij heeft reeds

Tasi tehen ,

geld gegeven voor eene bruid ( men hangt een klapperblad ergens op , om te waar

Tasoe, braadpan . Tata, bijten , tusschen de tanden houden .

schuwen dat men van de sirih en pinang

Tataak, muizenval.

moet afblijven , zoo ook als iemand reeds

Tataes, trechter, filtreer.

geld gegeven heeft, is het meisje zijne bruid geworden en mag dus een ander er

geene

tara

aanspraak

meer op maken );

lia ba nai , eene zaak ter be

Tatak, aaneen gesloten ; tatak aan, aansluiten onz. Tate , boete door

omkeeren

betalen , ook tate lia, ledigen,

uitstorten van

slissing aan den radja overlaten ; loro

droge waar ; tate rai , aarde ophoogen .

tara od a, als de zon even op is ; loro

Taté , achteruitslaan, trappen van een

tar a ta r a, als de zon warm begint te worden , kunstspoor van een haan ; tar a toïr

lia ba malo e , eene zaak aan

hoogeren

ter

beslissing overlaten ;

bessa , karbeel ; – kait , weerhaak . Taran, doorn . Taratta, schelden of moeder betichten .

en

deze

paard , een schop geven . Tatean, vergelijken ; lia

tate a n ,

vergelijking Tatebek aan, stuiptrekken. Tatehoer, moeras . Tatele, we tatele , het water draagt .

op van

iemands vader bloedschande

Taroe, een prijs opzetten , de inzet, om iets wedden .

Taroeïk , berg, heuvel .

Tatelen = fa fele n . Tatere, iets op den rand van eene tafel of van gevaar

tere

wat anders plaatsen , zoodat er bestaat

dat

het er afvalt ; ta

a a n , zich op den rand b.v. van

eene steilte plaatsen .

120

Tatihar,

we

ta tih ar,

waterval;

fatoe tatih ar , steile en hooge steen ,

af

moet springen ( zie hati h a) .

Tatinis,

steile

diepte,

steile helling,

ta u

gezegde luisteren , er naar handelen . Tauk, ( van h ata u k) d e a n ta u k, ta è ta uk,

door

te

berispen , door te

slaan vrees aanjagen.

steil b.v. de oever eener rivier.

Taud, indigo. Tawa = ha doeloer,

Tatoean , iets wat men heeft uitgeleend niet meer terug willen hebben, maar de waarde er van of het voorwerp nieuw

gezang.

terugvorderen. Tatoedak , we tatoeda k , waterval ;

lian, elkaar antwoorden .

haè

tato ed a k ,

een

grassoort;

ta

toek tais, twee sarongs aandoen.

s aè ko e da tatoek, met

Tatoek ,

zeker

Te, want, immers; dit woordje wordt soms

zonder

beteekenis

tusschen

de

woorden ingeplaatst, b.v. sa i te bele

= sa i bele, zij zijn er allemaal uit . Tè, het Maleische ber a k. Tebe, ' s nachts in een kring dansen ;

toe == aanrijgen ) een

( van

een

Tawan, antwoorden ? tawan maloe

twee op één paard rijden . Tatoék,

toeïr

e m ma nian lia, naar iemands raad,

waar men niet over heen kan loopen , waar men

toeir,

afgeschoten ;

Tatetar roeïn , ruggegraat.

touwtje of een stuk van een bladrib met

trappen ,

aangeregen visch .

ai

achteruitslaan

tebe, een

van een paard ;

(vallende) tak komt op

iemand neer ; tebe ha è, hier en daar

Tatõhỏ, blaasbalg. Tatoras, groote zwarte mier. nè tan

het versleten gras van een dak afnemen en er nieuw voor in de plaats leggen .

b a ta k k a tatossa, zij krijgen ieder

Tebes, wezenlijk, werkelijk , inderdaad,

Tatossa .

ieder

één ;

sia

Tau,

zetten ,

neerzetten ,

plaatsen

leggen ; tau ain, obat op den voet taul r a i , de eerste doen : o ed a n regens

vallen ;

tora tora

o edan

ta u

h a a t, de regen heeft de gierst vernield ; tau lia ba, iemand vooraf de woorden in

den

eene

mond

zaak

iemand

geven , ook : iemand van

beschuldigen,

eene zaak op

laden ; tau ta a n , er bij doen ,

ook : tau teni, b.v. tai teni oda , doe er nog een beetje bij ; bijstaan in den oorlog ;

is

’t

één gulden .

emi

la

bele

tau

taan

waar,

tebes,

het

zoo

is

zoo ;

noeo e n e ë

is het inderdaad ; tebes

ka bossok, waar of gelogen ; a tebes, o dat is waar ook . Tebok , houten kom om hasai tebok bakje uit

en

den lepel van den overledene huis

het

uit te eten ;

noe roe, het etens

en dan stuk

verwijderen

breken. Tehen ,

rand ;

mata tehen , rivier

oever ; tasi tehen, zeeoever. Teïn, koken bedr .; teïn etoe, rijst koken ;

teïn

zeewater

masin , ( zie

da än

zout

bereiden

en naso e) ;

K o a, jelui moogt Koa (een Portugeesch

uit

rijkje) niet helpen ; daarenboven ; em ma

teïn

taè ha o e tau taan, zij hebben mij daarenboven geslagen ; toer, een spel

brandhout; sia teïn tian a mikaan ai nalo mo ho e , zij hebben ons hout

waarbij

de » kaleek ” van de knie wordt

haï,

opgestookt.

vuur

stoken ;

ai

teïn,

121

Tèk ,

oan

tè k ,

heel

weinig,

ook :

o an tèk oda ; ma ta n tèk , liman

tèk, zie h a k té k.

Teni, nog, nog meer, wederom ; nia

boea n teka r it a , nacht

Tekar,

merrie hebben . Teki, teki

afraden ;

tekir,

plotseling;

tekir ..... teki tekir, nu

eens

.. dan weer .

nalo

teni de ï, hij

doet het maar

weer ; teni a hoe, op het kalkkokertje kloppen om de kalk er uit te doen vallen. Tenik, wederom .

Teniroe, spuwen . Tenoenoe, bedreigen, maar de bedrei

Tekiraik , hagedis . Tekka ,

Tene, verzoeken , uitnoodigen om b.v. mee te gaan .

= SO

tek ka kloenoe

ging

nog

niet

uitvoeren, zeggen maar

dan kloenoe .

niet doen .

Tekkis, terstond ; o lao tekkis, ga terstond ; haè , eerlang

Teo teon , dikwijls, herhaaldelijk b.v. iets zeggen .

Tekki tekkis = teki tekir. Tekoes aan ,

zich

verweren als men

gegrepen wordt .

Teoer,

Tekos, tekos w e, het water beroeren .

telas

Telas,

tais ba isin, eene

deken of een kleed over het lijf uitspiei den ; telas hő ő h aï, het vuur smoren . Tellen, k rau

opgooien

tellen

Teoe teoe, schel, die ze aan het hoofd stel vastmaken .

e m

en

weer

vangen ;

m a , een karbouw

wegjagen , nazetten ;

teoer

ko ed a , de paarden voortdrijven. Teras, teras oekoen, een alge

meen bevel afkondigen . Tereo,

kilat

tereo ,

het

geweer

knalt. Teri , afslaan b.v. takjes als ze te laag over den weg hangen, snoeien .

slingert iemand in de hoogte. Tello, schroeien , zengen .

Terik , zeggen , spreken .

Teroes ,

Tellor, onduidelijk spreken.

verdragen, uithouden ; a i la

Temas, pakken , grijpen ; boesa te m a s mano e o an , de kat grijpt een kuiken .

teroes , het hout, de balk kan het niet

Teme, een rond mandje om pinang in te doen .

hakken, dwars doorzagen ; la o tessi ,

dragen, het is er te zwaar voor. Tessi, dwars doorsnijden , dwars door

doorkruisen ?

Temi, noemen .

weg

Temoekoen, (geen Tettum ) = dato .

spreken ?

Tèn, uitwerpsel , drek , bezinksel ; ma

dwars

omloopt ;

Tetak ,

oversteken, als de

terik

tessi, tessi

tetak naän , vleesch

vlug

fijn

tan tè n , het vuil der oogen ; tiloen

hakken ; teta k toedik, voortdurend

tèn,

met een mes op iets slaan of kloppen.

oorsmeer ;

bis si

t e n,

roest ;

loro tè n , de laatste avondschemering.

Tetar,

loshakken, lossnijden ; tetar

Tenaboen , tenaboen dato , het vleesch dat aan den radja wordt gegeven

haè, het oude gras van het dak afnemen door de > koeboes " waarmee het ge

als

bonden is los te hakken ; la h ő tetar

op

zijn

last

iemands

karbouw of

varken geslacht wordt. Tenara, naar boven kijken .

tali ,

een muis knaagt een touw door .

Tetas, vastkloppen b.v. aarde; sa ma

122

tetas, vast trappen , met de vlakke hand

Tiban = hiba n .

zacht op iets kloppen b.v. op een paard .

Tidin ,

een

Tete wesek, schommelen , in schommel heen en weer zweven . Tetoe , wegen ;

onz . en bedr .; tassi

zakken

tidin , de zee wordt kalm ; isin tidin, (bij

koorts)

de

temperatuur

daalt, de

en tetoe loro , een

koorts neemt af, ook : het lichaam neemt

op hooge palen of in een

boom om een tuin te kunnen overzien , een

af, bij wordt mager ; tidin ta h a, toedik , balioen , een parang, een

hooge bali -bali buiten het huis, waar men

mes,

een of ander op neerlegt om te drogen.

een

klein

huisje

Tetoek , in evenwicht; moerak te toek ,

het geld is bij elkaar ; e m ma

teto ek, de menschen zijn bij elkaar, de menschen die komen moesten zijn er, gelijk ; terrein )

rai

tetoek werd

dit

(letterl.

gezegd

van

rai

kaliïs ; krau

te

toek, jonge wijfjeskarbouw . Tettek , dwars. Tetten, uitspreiden en op de drooglijn

zak

bijl bij

neerlaten

zakken ;

den steel vastzetten ,

in

het vullen even oplichten om

den

nawan

inhoud

tidin ,

te doen

niet

boos

meer , staat tegenover na wan sa è . Tiha , met een net visschen. Tihar,

gelijk streken

waar de pokken niet heerschten, het staat tegenover

en

een

kleine

vrouwen

de

langwerpige

trom

die

dansen onder den

bij het

dragen .

arm

Tihoe, met de vuist slaan . Tiï, scheppen van vochten . Tikar, ombuigen , opwaarts buigen en een kant of rand aan iets

daardoor

hangen . Tiá, wordt soms gebruikt om de gebie

maken , b.v. een blad , een pinangschaal om er een bakje van te maken ; boe

dende wijs te vormen , b.v. s oè tiá , gooi het weg ; de voegwoorden : als , toen , nadat,

van

na , met den verleden tijd worden gevormd door » tiá " achter het werkwoord te

getrokken ( b.v. als men het in de zon laat liggen ).

plaatsen

b.v.

ha tiá a mi lee lao,

koe tikar a a n , het boek d.i. de kaft het boek is omgebogen , omhoog

Tikas, terugkeeren ? tikas ko e da,

na gegeten te hebben zullen wij gaan, of

het paard omkeeren om

als wij gegeten hebben ; sia naré ti á ,

het

sia terik , toen zij het gezien hadden

loopen.

zeiden zij; dikwijls plaatst men in zulke zinnen hottoe vóór tiá , zie hottoe. Tia dëi, a toe .

atoe

tia dé ï, zie

Tiak, naar buiten drukken , een bocht

paard

slaan

bijten van een varken . Tiloen, oor ; da u n tiloen , het oog van de naald ; tiloen dioek zie di

doen krijgen, bol doen staan , doen zwellen

oek ;

figuurl. zin ).

Tiana

dient om

den verleden tijd

( te vormen , zie spraakk .; het

kan dikwijls vertaald worden door » al , reeds" .

terug te gaan ?

het vlug te doen

Tikis, streng bekijven, verwijten . Tiloek, zich aan een bevel niet storen ,

zooals de wind de zeilen .

Tián

om

tiloen

Tinir, kin ; Timis,

timis

tôn ,

hardhoorig

(in

rahoek , baard . kok kon, proeven

hoe iets smaakt, proeven of er b.v. zout

genoeg in het eten is .

123

Tinan , jaar, van westmoeson tot west moeson ; tinan to o tia n , de west moesoen hira

is

reeds

foïn

daar ; seï foelan

tin an

too ?

hoeveel

nog vóór de westmoeson er ta ma tinan sai tinan , jaar

maanden

is ?

in jaar uit. Tinoe,

tino e

maloe, met elkaar

samengaan van man en vrouw ? zich

op

slapen ; toba dala n , onderweg over nachten ; toba do eko er, slapen .

afstand

houden ,

zich

aan ,

Toboer,

toboer ,

of er

door

alles

een weg is of niet ;

toboer taan , ergens tegen aan loopen . Toda, toda tais , een kleed afdoen , de

sarong afdoen ; toda faro e ain .

de

broek

uittrekken ;

toda ha è , het

oude gras ( van het dak ) afnemen . Todak, rukken ; toda k toen, naar

schuil

houden .

lao

heenloopen ,

beneden rukken , naar een wapen grijpen ;

Tira, een weinig scheuren , splijten van bamboe , van hout.

nia toda k aloe atoe nodi ta è,

Tiris, iets doen draaien zooals een tol ;

er mee

rijststamper om

den

hij greep te slaan .

Tiri lolo, een zekere vogel .

Todan, zwaar ; neon toda n , traag

tiris a a n , draaien zooals een tol .

gezind ; oïn toda n , onwillig, traag in

Tiroe, geweerschot; tiro e ida, hagel en kruit voor één schot ; tiro e la mo

het gehoorzamen ; la o toda n , zwan ger zijn ; emma ain todan, zie ain ;

noe

sa

niet

ra i , de hagel van een schot valt op

den grond ( om uit te drukken

dat men zeer juist heeft geschoten ). Tisí, het water afgieten bij het koken ; tisi e m m a, bekijven ;

-, oedan

tisi tisi, aanhoudende regen . Titak, iets ruw neerzetten, neersmak ken ;

er moeielijks aan ! Toe ,

toe

ka bas

ba

da un ,

een

draad door de naald steken , rijgen, aan rijgen ;; rijgen

toe

nean, de tanden uitpeu

teren ; toe ra rôk , met den vinger iemand in de lende steken om hem aan het

tanis nodi titik a a n ,

lachen te maken , insteken b.v. den vinger

hij huilde en wierp zich op den grond ; battar tita k a a n b a r a i , de ( in

in het water om te voelen of het al warm is , het geweer in het schietgat ;

een

nia

to da n ! wat beteekent het ! wat is

boom

opgehangen)

djagong is op

a soe n è ë kra k at ketta toe nia,

den grond gesmakt.

da's

Titi, de wan met rijst of wat anders er in schudden .

aan ;

een

kwade

toe

diï

hond,

raak

hem

niet

en toe diï oem a n ,

hirík , met een mes

met een stok in een wespennest wroeten. Toè , twisten .

de bladstrooken van de gebang zuiveren ,

Toean , oud van menschen, dieren en

Titik,

titik

helpen ; fotti

voorwerpen ,

er afstrijken wat niet geschikt is om er

levenlooze

touw van te maken ; titik a a n , trillen ,

toean, helpen opnemen ; kohi toean ,

trippelen .

helpen vangen ; teoer toean , helpen

Titoe, titoe koeda, op de paarden passen .

achternazetten ; praten ; ha

Toa toan, langzaam

b.v. spreken.

Toba,

te

liggen ,

zich

ruste leggen ,

terik

to e a n ,

toe a n , mee

meeëten ,

helpen

opeten. Toeva , in een boom klimmen zonder

124

» ai

knanaèr " ;;

da

ain,

hond

a so e

etoek

kwam

tegen

toeba koe

koed a kik i, een de

pooten van het

paard aan , daarom schrok het paard.

koek ,

gebak ,

Toebi ,

brood ;

toebi

Toeka , ztuiten onz ., niet verder kunnen , vast

belet

zijn ;

la o

toeka,

beneden ,

naar

door

der

zij

blijven in

Kaboena achter.

rahoen, broodkruimel. Toebir , toebir kanek , obat op de wond doen ; toebir ain, obat op den voet doen ; toebir ko e a k , een gaatje stoppen met was of iets dergelijks.

Tot kar, ruilen ; toekar moerak, geld wisselen . Toekir,

rijst,

Toekis,

ontkiemen , opkomen , uitko-

men , ontspruiten ; nean toebo e na ,

hard,

in

een

bamboe

rai

toek is, harde grond,

b.v.

kalk zoodat hij in het

vast

kokertje blijft zitten.

de tanden komen al door ; liras foïn toeboe , de vleugels zijn pas uit.

melk

koken .

Toebis, een ronde mand . Toeboe,

zitten,

vastloopen ; a mi toen lio e , sia toeka ih a Kabo ena, wij gaan ver

Toekoe,

tegen aanstooten ; man o e

tollo en toekoe malo e , de eieren

Toeboek , even aan stooten , er aanraken

zijn

tegen

elkaar gestooten ; toeko e

of komen , b.v. toeboek moras, als ik er aankom doet het pijn ; sa id a

koea k , stuk kloppen ; toekoe bat tar , djagong met een steen fijn slaan ;

la

toekoe

toebo ek ita , niets komt ons in

den weg , niets verhindert, verontrust ons (wij kunnen vrij doorloopen ). Toeda, werpen ; to eda dim a n , de lans werpen . Toedik , mes ,

Toedoe, een

aanwijzen

b.v. voor

fa è

toedo e ,

werk ;

niet kunnnen slapen, of als ze ziek zijn ; toekoe roewa, twee uur ; toekoe

te beginnen, uurwerk ; tes toekoe

toekoe, bot

toek o e, doornat.

Toekoes, heel dichtbij, vlak tegenaan ;

volgens aanwijzing verdeelen ? Toehak , eene dikke slingerplant. Toeliar

zacht op iemands lijf

tó ó tian, het is tijd om b.v. het werk

iemand

ander

of

isin,

kloppen, zooals de voornamen hier hun slaven of slavinnen laten doen als zij

koeda narík

h a dá u , rukken .

paarden

de

staan

toekoes maloe, vlak

naast

elkaar ;

Toehik , betten.

ketta toeko es resik, niet te dicht,

Toehoen , groote trom .

niet vlak tegenaan, b.v. maak dien kuil

Toei toeïr, haré to eï toeïr, met

Toeïr, volgen, opvolgen van een bevel, volgens; komen ;

laŭ

niet

te

anderen ;

den blik volgen .

to eïr,

naloopen ,

na

oras ida a mi la o toeïr,

strak volgen wij, komen wij na ; to ed a

dicht

bij,

sesia

niet vlak naast den od a mata n

halo

toeko es, de deur goed dichtmaken . Tuela, op iets neerleggen , op iets neer zetten ; toela ba ko e da , op het paard toela ba letten, zet het

leggen ;

h aliko e

boven neer, dragen van een paard ; ko e

toeïr nèë, kijk hier langs. Toek , droog , van kokosnooten, van

toela li a ba e m m a, iemand met de

djagong op het

mededeeling eener

to eïr,

achterna

gooien ;

veld .

da toela fôs , het paard draagt rijst ;

zaak

belasten ,

aan

125

iemand de beslissing eener zaak overlaten,

toen

iemand van eene zaak beschuldigen , de schuld van iets op iemand laden ; sia

stijgen ; isin toen , mager worden , afvallen ; s a è toen , op en neer gaan ;

toela kna ok ba nia, zij beschuldi

mota

gen hem

komt af) overstrooming door water van de

van diefstal; toela b a boet

ba em ma, iemand valsch beschuldigen ; toela

matak,

zonder

rede,

zonder

b.v.

oem a tehen toela

( letterl .

de rivier daalt,

Toenin , een gaf of kuil dicht maken. Toenoe, roosteren , bakken b.v. brood .

ela ma = mota kaen emma; toe ba

toen

het paard

bovenlanden .

grond beschuldigen ; mota toela em

a a n

hasi koeda, van

Toer , mate,

zitten ; een

toer

lia

begrafenisfeest

en

toer

bijwonen ;

a a n ba ai nè ë, de rand van het dak

kilat toer maten, de haan van ' t

rust op dien balk .

geweer is overgetrokken ; ai toer, zie

Toelak, fahi toela k ; met zijn snuit loswerken , van een varken , toela k

a i, knie ; toer kleek, knieschijf. Toerak , indraaien b.v. een puntig ijzer

ta bako, tabak onder de lip steken .

om

een gat te maken .

Toelan , ma noe toelan , jonge kip .

Toeras , het afgeslagen hoofd van een

Toelén, manoetallo en toelén, ei zonder kiem .

misdadiger op een paal ofeen tak steken . Toeri, een streep trekken ; toeri

aandoen ;

kessa k , een blad aan weerszijden van

aangaan ,

Toeli ,

aanvaren ,

boloe toeli , aanroepen in het voor bijgaan ; halikoe toeli, in ' t voor iemand gaan kijken ;

bijgaan

even

toeli

sa sá , in ' t voorbijgaan in het

bij

de rib afscheuren . Toeris, een soort erwt. lekken ;

Toeroe,

o e ma

toeroe,

het dak lekt.

huis iets nemen b.v. een pajong ; mota

Toeroek, toeroek oïn , het gelaat

toeli emma, de rivier sleept iemand mee ; overwinnen in den oorlog, sterker

buigen ; oïn toeroek , gebogen gelaat. Toesan, beboeten .

zijn

dan , ook van hout b.v. ai soeli ai na, ijzerhout is sterker dan

toeli

Toetan,

door

er

langer maken b.v. een touw

een

ander aan te binden , een

rood hout, in waarde gelijk zijn, de waarde

balk door te lasschen , een huis door er

hebben van ; to eli malo e , aan elkaar

een

in waarde gelijk zijn ; o an toeli ina,

bouwen ; terik toetan, dale toe

als de moeder bij de bevalling sterft.

tan, verder voortzeggen, verder vertellen;

drukken ;

toer

richting

aan te

huren b.v. om te helpen dragen als de last te zwaar is ; toetan a a n , aan

sluiten , de lippen op elkaar

eensluiten ; toeta n a a n ba malo e ,

noenoen toe moes, met

gesloten mond . Toen ,

dezelfde

no e noen ,

to em o es

Toemoes,

mond

in

sewa toetan em m a, iemand er bij

Toeloen , helpen. Toema, ongedierte in kleeren .

den

stuk

dalen ,

toen ,

aan elkaar vast zitten . Toetoe, pikken, steken van ongedierte ;

naar

beneden

neerzitten ;

rai

gaan ; toen ,

neerleggen, afklimmen , afdalen , afkomen ;

toetoe les, stuk pikken b.v. papier, een kleed .

Toedoedoe , wijsvinger.

126

Toetoer,

op

het

hoofd

dragen

van

Tollon, noe tollon , het ronde gele

een last ; tassi nako noe toetoer,

vruchtbeginsel in de kokosnoot.

als de vloed op zijn hoogst is. Toetoes, bedekken , dicht maken met,

Toma, inhalen, krijgen ; la tom a, gaan vangen

b.v.

met een plank be-

kalk

kist

een

ba

ko hi maar niet

iemand nog levend aantreffen ,

krijgen ;

dekken tegen den regen ; hadi hoedi toetoes etoe, de rijst ta han

tijdgenoot zijn ; a mi seï toma of a mi moris toma, het is bij ons

(reeds gaar ) met een pisangblad bedekken .

leven gebeurd .

Toewa, palm wijn ; toe wa a r a, arak.

Tomak,

geheel,

heel ,

niet

tiloen tom a k ,

Tohar, breken , afbreken enz. van hout,

taal van het land waar hij zich bevindt

ijzer, armen en beenen, ook : de voet van een

glas,

to har

het oor van een kopje ; so è aan of lea k tohar a a n ,

te pletter vallen.

doof,

ook :

gewond ;

Toewan , heer, mijnheer.

die de

niet verstaat. Toman ,

gewoon zijn ; toman ma met elkaar vriendschappelijk om

loe , gaan .

Tohi , tohi battar , djagong pellen ;

Tomas, maar goed dat, gelukkig dat ;

tohi bado et, verkoolde stukjes van

to mas em ma

de inlandsche kaars afknijpen .

dat niemand het gezien heeft ; komt ook voor in eene andere beteekenis, misschien

Tohoe

boeli ,

waar

ze kalkkokertjes

van maken .

» om

Toir, tar a toï r, zie ta r a. Tôk , rak

klaar,

gereed , voltallig ; moe

tôk ở na, het geld is bij elkaar.

Tokka, la o tokka, gebrekkig loopen .

la

naré ,

gelukkig

rede dat” ?

Tonan, neerdrukken . Tone, gaan , roek

vooruit ! loop door! s 0

tone = soroek

b a , verder

op ; la o tone = lao ba .

Tokkar, iemand verwijtend toespreken .

Toni, stil liggen van een vaartuig.

Tokko = gek k o . Tokkoe , de laatste slagen geven bij

Tonoe, prijzen. Tóð, tot, tot aan ; hosi nè ë tó

het

omkappen

van

een

boom , en wel

o e m a

ba ,

van

af hier

tot aan het

aan de andere zijde dan die is uitgekapt. van dieren ? vreten niet Tokkas,

huis ; tờ ở nèë, tỏ ở n è ë mai, tot hier ; to ő nè ë ba, tot daar, tot ginds ;

hassan tok kos, ingevallen wangen .

toereikend, genoeg , er bij kunnen ; h a o e

Tollak ,

iemand van ontucht beschul

digen.

limau niet

bij,

la to ő , mijne ik

reiken ;

kan

zoo

hand

kan

er

hoog of zoo ver

aankomen ,

aangekomen ;

Tollan, slikken , inslikken , doorslikken .

niet

Tolle , uitlachen ? schertsend plagen ? Tollo, begieten, uitgieten van vochten,

a wa n to ő , morgen komen wij er aan , morgen zijn wij er ; to ở ba tiá, a mi

uitstorten van rijst , invallen bij zingen ,

harè, toen wij daar aankwamen zagen

bij bidden .

wij ; geboren worden , ter wereld komen ;

Tolloe, drie. Tolloen , kippenei ;

ei : bebe

m a no e

tollo en

tolloen,

eendenei.

o tô õ i ha n è ë b è ? waar zijt gij ge boren ? horritonin lawarik ida tő ő , van nacht is er een kind geboren ;

Are til

127

to ő

o,

het is aan u (om

te spelen of

versterking

van steenen of zware stuk

wat anders te doen) , het is uwe beurt ;

ken hout.

la

Torro oeman , een offersteen in het midden van een trin , het midden van

toð ,

niet

genoeg, niet toereikend ,

minder, niet zooveel (het Maleische koe rang) ; na roek la tõő , koerang pan-

iets ;

djang ; naro ek la to o n e ë , niet zoo lang als dit ; bôt la too, niet dik

geheele lijf met puistjes bezet is en jeukt . Torrok , zich heel stil houden b.v.

genoeg , niet zoo dik ; nia mora s la

iemand

to o

van

horsehik ,

hij

is minder ziek

mea, eene ziekte waardoor hec

die

zich

niet wel gevoelt, ook

dieren ; krau

la

na

torrok

dan gisteren ; ontbreken .

lerik,

Tóoek, ondervragen, vragen ; nia tó o ek haoe naran, hij vroeg mijn

maar stil liggen . Torron , torronlian , knorren van

naam .

een varken .

Tooï, uithollen ; tooï ai halo bero ,

de

karbouw

vreet

niet,

blijft

Tôs, hard , stijf, vast, b.v. eene schroef

halo ha ok , een boom uithollen en er

die moeilijk los

een vlerkprauw , een voederbak van ma

matan la ke tôs , de deur gaat lastig

gaat,

een kurk ; o da

ken ; to oï ai wè n , boomgom uithalen .

open ;

oeloen fatoen tos , of o e

Took, met een zwaar stuk hout slaan ;

loen

tos ,

took ho o , dood slaan .

paard hoewel

dat het

ongevoelig geslagen

langzaam loopt. Toós, tuin , veld,

tar, djagongtuin ; tuin .

stoort,

ko eda toon ,

stijfhoofdig ;

Toon ,

is

voor

slagen,

wordt, toch even

vleesch ; oïn tôs , niet verlegen , brutaal; leno ek

mate tôs , een schildpad is

niet gauw dood . Tossak = to m a s .

akker ;

toős

tỏós

Totoon,

bat

ha re, rijst-

na k o eko en

totoon ,

stikdonker . Totta ,

totta

Tora, gierst.

Tori ,

die zich aan geen bevelen tôs , taai na än stijfkop ;

recht

maken , recht

buigen ;

a a n , zich uitrekken .

Tottok , ingewandsworm .

eene met schietgaten voorziene

W

Waar, schoft; niki waar modok,

zijn

open , niet slapen ; wai ro e w a, tollo e , over twee , drie dagen ;

vleermuis, waarvan de haren in den nek

wai

geel zijn .

wai hira ? over hoeveel dagen? dient

Wai, komt soms voor in de beteekenis

ook

als

hulptelwoord

dieren

haan ;

lima, vijf eenden ; ko e da wai tol

wai ,

een

groote hond ;

wa i kottes en wai fa toek, van

lo e ,

iemand die niet groeit ; battar wa i,

ro e wa, twee kisten .

drie paarden ;

bebe

en

levenlooze

a soe

voorwerpen ;

bij

van groot b.v. manoe wai , een groote

wai

a i baloen wai

de grootste van de drie hier voorkomende

Wailaok , westmoeson .

djagongsoorten ; matan wai , de oogen

Waiwain, gewoonlijk, reeds sinds lang;

128

wai

wain

noeo e nè ë d eï, zoo is

ze

niet ; de anderen , de verschillenden :

het al sinds lang, zoo is het gewoonlijk;

nai

hao e

terik

wai wain

la kaliko e , ik

heb er sinds lang niet naar gekeken .

veel;

Wain ,

wain kira of wain

terik

ba

ita,

hikar

ba

hottoe dato

ita

wa ra k

a a n , de radja zegt het aan u, en dan zegt u het weer aan de andere hoofden ,

de

verschillende

de ove

hoofden ,

hira sian , over eenige dagen ; wain

aan

tolloe, over twee, drie dagen ; wain hir a ? over hoeveel

rigen (als de overigen de meerder heid vormen ); a mi roewa hè tan

dagen ( op vragenden toon uitgesproken ) ; wain hirak en horri hira k , zie

deï , wara k a a n la néta n , wij twee alleen hebben het gekregen , de ove

roewa ,

birak ;

wain

wain

roewa k a a n , twee

rigen

niet gekregen ; sia

het

hebben

dagen geleden ; ook : horri wain roe w a k a a n , zie horri ; horri wain,

wa r a k , zij daar allemaal; neon wa ra k , van iemand.

de vorige oostmoeson ; wain nèë, nu , tegenwoordig ( van tijd ); wain komt

Wattan, a i wattan , een zeer dikke tak. We,

ook voor als hulptelwoord , evenals w ai . Wake waken , nean wake wa ken ,

zeewater ;

mèr,

we

water ; We

mis,

zout

zoet

water,

water ;

de tand staat erg los .

dalan ,

Wakoes, iets heen en weer schudden ; a nin w a ko es a i , de wind schudt de

=

kedo,

boomen .

in den westmoeson , moerassige plek ;

Walan, met bloot bovenlijf .

we

komt,

Wani, bij, ook : wari nain ; wani wani rai , groote

bron,

moerassige

glazenmaker

d a b a n , leeg bijennest ?

grond opkomt;

heeft;

wara ,

buiten

westen ;

nain ,

saseïk,

zie

soe, ondiep putje bij eene soemak , water dat uit den

talibar, waterval .

Wèwèn , erg nat.

iemand die te veel gedronken

W'én, vocht, sap, etter, vloeistof; mean

7

wè n , verguldsel ; soesoe wè n , melk ; ai w e n , boomgon.

lian

wara,

wartaal ;

samengaan .

Warak en Warak aan , veel ; em ma

Weoek

wara k , veel menschen ; emma wa enschen , de men ra k a a n , de meeste men

enz .

in het algemeen ; emma ida ida, terik Maraè, emma warak

weroek

schen

a a n

knoeoek ,

bron ;

(insect );

rivier ;

van

plek ;

matan,

put ;

bijennest, ook : wa ni ai nean ?; wani

ook

opkomend water

water dat uit den grond op

sa seïk ;

oïn

kanoe

kabossoe , put ;

grond

den

bij; wani wèn, honig ; wani oeman ,

Wara ,

beekje ;

dalan ; uit

krok kon ,

Waloe, acht.

lalar, kleine bij;

waterweg,

la natè nè, enkelen spreken de

taal van Lamak nen , de meesten kennen

aan ,

Weroek , · hangen aan ,

slingeren

schommelen ,

bedr.

ophangen ;

hangen onz.

Wiroek , wegslingeren ; hodi ai ro han

wiroek

aso e , een stuk hout

naar een hond slingeren .

AAN HAN

Al kwa , obat ter bevordering van de bevalling Alas noedoer,

em ma

doer = iemand

die

zich

alas no e voor

G

S

E

L.

Haroesoen, zuchten . Hasasi haï, letterl . het vuur laten ont snappen ; brand veroorzaken .

goed

Hóhô , telkens verzoeken .

Kaboeloer, neon seï ka bo e lo er

elders gevestigd heeft.

Babonan, zakje vóór in den sarong.

= het hart is nog gesloten ; van iemand

Baek, schelpje. Basin, komt ook voor in de beteeke

die

nis van » oud ” .

kenis van » telkens " .

tegenover

Koeda aan, recht ( verticaal) neervallen ;

Damar, met lijm of iets dergelijks best

Dokkar,

staat

Kadoes, een dikke klimplant. Kaik = kwa i k.

Boeboer, komt ook voor in de betee

rijken , om

onwetend is,

nog

neon n a k foè r.

te stoppen of dicht te maken .

schokken van een paard bij

rai

inoer ko e da

a a n

bissik

i ha tassi tehen = de kaap komt

vlak aan zee uit.

het rijden .

Labo, zeereiger.

Fafoear, stuk , brok, b.v. vleesch . Fatoe res, rai fatoe res = grond met veel kleine steenen vermengd . Fatoe mokon , ra i fatoe mo ko n ,

Len, een touw rondom iets vastbinden om

het te dragen . Loekoe,

tiara

duiken b.v. lo e koe moe

(voor

moetiara

is

in het

geen woord ).

zeer steenachtige grond ?

Tettum

Fèt, (aan de Zuidkust) zitmatje voor één persoon .

Makaroek , terik ma ka r o ek , ver keerd spreken.

Ha foetar , h a foetar a bat = sirih in de » abat” planten. Hakabit, onder den

Hamò oïn, de duizeligheid verdrijven nia toer ato e ha mô oïn ,

duizeligheid

nalai , hij zit om de

te verdrijven ,

wordt hij duizelig.

mannelijk ;

emma

mane,

man ; la wa rik ma n e, jongen ; o em a arm dragen.

b.v.

nia toba oïn

Mane ,

als

hij ligt

mane, de familie van iemands vrouw ,

foo , zwager . moeder, grootmoeder ; Maraka, lao ma r a ka , op groot wild jagen. Nakbassak ,kilat na k basg a k , het geweer ketst. 9

1

130 Talakan,

Nakoo, lee na ko o dei, het zal toch ( van hout) b.v. een houten

gaaf blijven

Talia ,

Name , blaten . Nesik ,

in

keel

kriewelen ;

we

nesik e m m a, het water komt iemand

Pikoe,

hij verdrinkt.

van

den

( zoogenaamde bebak ) aan gebangpalm een bamboenaald geregen om eene om wanding te vormen .

kenis van ondergeschikt zijn aan . Tatoedoen , wijsvinger.

Teras, slaan om

te straffen ?

Tetoer, een roofvogel. Toetoes, de opening van een pot of mandje met een blad overdekken om dicht te maken .

Rai inan , klip. in

zijn bek slaan .

Tatollan, kossem .

bladstengels

eenige

Rakoet,

noeno e n ,

Tane ba, komt ook voor in de betee

de

in de keel

tali a ko e da

het touw waaraan het paard geleid wordt

om

schijnt.

met een stok een

vaartuig voortduwen .

paal , al is hij ook in den grond geplant. Naksinak , loro na ksina k , de zon

boomen ,

' t voorbijgaan wegnemen

Toïr, toïr

kilat

ba

maloe =

b.v. een kleed van de drooglijn . Sani, sa n iba t ta r , een djagong

het geweer aan elkaar overgeven ; als de eene geschoten heeft, dan den andere

kolf,

laten schieten .

waar

de

schil

nog aanzit, roos

Tossak, schijnt ook voor te komen in de

teren . Sessek ,

bak

waarin

het zout bereid

a mi

wordt.

zag Siloe aan , la o siloe aan = zig zigzag

loopen . Tabik ,

beteekenis van » jammer " b.v. tossa k

nem a tabik

ta a n

m a

loe , de huizen staan dicht op elkaar.

halottoek

ma k

foïn

ri

id a dei

jammer dat wij (den boom )

dun hebben

gemaakt,

zoodoende is het

maar één paal (anders waren er twee uit gekomen ).

SPREEKWIJ ZE N.

Morgen ga ik naar beneden .

Awan haoe toen .

Gaat gij alleen ?

O ba missan ?

Neen , ik en Seran .

Lale ami roewa Seran .

Gij

Awan o atoe hosi nèë, haoe atoe fô soe rat ba o .

Ben je er al ?

0 mai tian ?

Hier is de brief. Verfrommel hem niet, laat hem zoo als

Soerat mak nèë, of : soerat neë mai.

moet morgen hier langs komen , ik zal u een brief meegeven .

Ketta halo nakroeoe , halo noeoenèë nafati.

hij is. Waar zal ik hen indoen ? Beter dat wikkelt.

mijnheer hem

Zorg dat de regen hem

Atoe tau ba sa ? in een papier

niet nat maakt.

Hoe is uw naam ?

Diak lioe toewan faloen ba soerat ida.

Sintidoe oedan ketta nalo bottes . O naran sa ?

Mijn naam is Bere .

Haoe naran Bere .

Waar woont gij ? Ik woon in Tatara.

0 toer iha nèëbè ?

Zijt gij getrouwd ?

0 mô fèn ka ?

Ja .

Haoe ko fèn, of : hèº,

Hebt gij kinderen ? Ja.

0 mô oan ka ?

Hoeveel kinderen ?

Oan hira ? of : oan nain hira ?

Drie.

Oan tolloe.

Allemaal jongens ?

Mane missa ?

Een jongen en twee meisjes . De jongen moet op school komen .

Mane atoe tama schola,

Als hij grooter is zal hij komen .

Kwaik nalao lee tama.

Wat komt gij doen ? Ik kom kippen verkoopen .

O mai halo sa ? of : o mai sa ? Haoe mai atoe faän manoe ,

Goed, hoeveel kippen hebt gij ?

Diak, of sooïn, oon manoe hira ?

Haoe toer iha Fatara ba.

Haoe kô aan , of : hèë.

Mane nain ida, fetto nain roewa.

132

Twee .

Roewa .

Wat neemt gij er voor ? Voor den haan een halven gulden , voor

O mola sa ?

de kip een kwartje. Als je nog kippen hebt, breng ze maar .

Manoe aman baloen ida, manoe inan tali moeti ida . ( kaoen manoe sei iha, hadi mai deï.

Goed mijnheer.

Diak toewan , of : sooïn toewan .

Heb je geen pisangs ?

Oon hoedi la iha ?

De pisangs zijn nog niet rijp .

Hoedi seï la tassak daun .

Laat ze eerst rijp worden . Als de pisangs nog niet rijp zijn , moet

Halo tassak lai . Hoedi la tassak daun ketta lai ta .

je ze nog niet afslaan. Maak het paard klaar, ik wil uitgaan.

Hadia koeda haoe atoe lač.

Welk paard wil mijnheer berijden ?

Toewan atoe nèëbé ?

Het zwarte .

Koeda metan .

Het zwarte is pas van beneden gekomen , het is misschien nog moe .

Koeda metan foïn hosi tassi saè , nia kala

Goed , haal den schimmel.

Sooïn mola koeda babassi.

Het

Tali kottoe, koeda nalái tián .

touw is stuk, het paard is wegge

saè

koeda

sa, of : koeda

seï makkar.

loopen . Waar is het naar toe geloopen ?

Nalái ba nèëbé ?

Ik weet het niet.

Adin of haoe la katènè.

Ga het terstond vangen .

( ba kohi kedan.

Ik alleen kan het niet vangen , met twee

Haoe

missan kohi

la

diak ; số emma

nain roewa ka tolloe mak foïn.

of drie dan gaat het. Wij hebben het al gevangen .

Ami kohi tian .

Als het maar niet gevochten heeft ; als

Ketta nakaat ; ketta kanek .

het maar geen wond heeft. Neen, het is niet gewond.

Lale la kanek.

Doe eerst het hoofdstel aan .

Tan

ferreoe lai , of : sana ferreoe lai .

Houd het vast , laat het niet los.

Kaèr matos ketta haboesik.

Wees niet bang, het paard is mak . De buikriem zit niet vast, hij is nog te los.

Ketta hatauk , koeda maus.

Ik ga er op .

Haoe saè na.

Laat het paard los. Als ik terugkom moet gij djagong aan

Maboesik koeda.

het paard geven . Ga

op

zij,

dat het paard u geen trap

geve .

Heti kaboe la kmeti , seï koek.

Haoe

mai

kikar

o

atoe



battar ba

koeda. Ses , of ses tia, of sai sai , koeda ketta taté 0 .

Laat het paard niet schrikken .

Ketta halo koeda serebak .

Laat het nog niet los.

Ketta lai haboesik .

133 () maró koeda lai .

Laat het paard eerst drinken. Geef het gras en djagong.

Fô haè no battar.

De staartriem is te kort, maak hem wat

Sana

ikoe badak , halo naroek lioe oda.

langer. Trek den buikriem

Heti

kaboe

strak aan ; nog wat ;

genoeg . De hoeven zijn te lang, je moet ze wat afkappen . Radja, over vijf dagen moet de bevolking aan de wegen werken . Om zeven uur ' s morgens menschen er zijn.

moeten de

dada

hakaas ; teni : sooïn

ona. Nanoetak naroek resik , o atoe tessi oda, of : hedik oda. Nai wain lima emma atoe dalan , of : hadia dalan .

( Toekoe hitoe sawan ) Loro tara oda emma atoe iha.

De weg moet één depa breed zijn .

Dalan aloe loewa roa ida.

Zijn de menschen allen aanwezig ?

Emma mai bele ka ?

De lui uit kampong A zijn er niet.

Emma A la mai.

Radja ,

laat de lui uit kampong A on

middellijk roepen .

Het hoofd moet bij mij komen .

serewisoe

Nai

ita

haroeka

emma

baloe

kedan

emma A. Temoekoen atoe mai

iha haoe, of : atoe

sakka haoe. Hier moeten goten gemaakt worden voor de afwatering . Op

modderige

plaatsen moeten steenen

gelegd worden en daarop aarde.

Iha nèë atoe halo we dalan hadi halo we lao lioe, of : soeli lioe . Neëbé

rai

taau atoe tau fatoek , hottoe

iha fatoe fohon atoe tau rai , of : hattoe tau teni rai ba fatoe fohon .

Hier moet een brug gelegd worden .

Iha neë atoe halo lalette.

Denkt er aan , de boomen voor de brug

Hanoïn lalette nia kaan ai miste bột, of : atoe bôt.

moeten dik zijn .

Het hout voor de brug moet sterk zijn . Hebt gij alles goed begrepen , radja ?

Lalette nia kaan ai atoe monas. Naran lia neë ita rona diak nai ?

Van middag kom ik kijken ; van middag

Loro manas haoe ba kalikoe ; loro manas dalan atoe hottoe.

moet de weg in orde zijn.

Is de weg in orde, temoekoen ? Hier

moeten de boomen wat uitgekapt

worden , dan kan de zon den weg droog maken na den regen . De brug is sterk, maar te smal . Er moeten nog twee boomen naast ge

Hé temoekoen dalan, diak ona ka ? Ai nèë nian tahan atoe ta halara, nèëbe

oedan namotto tia, loro nalo dalan maran nikar, Lalette monas bè klột.

Atoe rai teni ai roewa iha sorin .

legd worden . De weg is goed.

bele kona,

Dalan diak ona.

De goten zijn te smal .

We dalan klôt resik .

Waar is de bevolking van kampong A ?

Emma A iha neëbé ?

134 Hoe laat zijn zij gekomen ? Waarom

is

de

temoekoen niet bij mij

Sia mai loro noeoe néëbé ? Temoekoen la sakka baoe basa ?

geweest ? Temoekoen , waarom komen ?

zijt gij zoo laat ge

Temoekoen , o mai kleoer noeoenèë basa ?

Denk er aan , een volgenden keer niet te laat te komen .

Hanoïn, sain teni ketta mai kleoer .

Wanneer gij weer te laat komt, laat ik u nog werken .

O mai kleoer teni haoe seï kalo o sere

Wat komt gij doen . Ik kom obat vragen .

O mai halo sa ? o mai sa ?

Wat mankeert je ?

( moras sa ?

Mijn voet is gewond.

Haoe ain kanek .

wisoe .

Haoe mai koesoe ai moroek .

Hoe komt gij aan die wond ?

Sa nalo ?

Er is een steen op gevallen .

Fatoek monoe . taan.

Mijnheer zij zoo goed er obat op te doen . Goed , hier is obat .

Sooin , ai moroek mak neë .

Leg het er op.

Tau ba, of : taka ba.

Bind het hiermee .

Hodi nèë foetoe.

Over

drie

dagen

moet je terugkomen .

Ik vraag nog obat tegen koorts .

Toewan atoe tau .

Wain tolloe o atoe mai hikar. Haoe seï koesoe ai moroek isin manas

nian . Wie heeft er koorts ?

Se mak isin manas ?

Mijne moeder.

Haoe kaan ina. Sooin ai moroek isin manas nian mak neë.

Goed, hier is koorts-obat Hoe

moet ik daarmee te

werk gaan ?

Neë atoe halo noeoesa ? kahoer

no

Dat moet je met water mengen en dan aan den zieke te drinken geven.

Atoe

Als de zieke nog koorts heeft moet gij

Isin seï manas foïn fô .

het nog niet geven, als de koorts af is dan geven .

Waarom

we,

hottoe fo emma

moras hemoe . ketta lai fô , isin tidin

Horsehik o la mai ba sa ?

ben je gisteren niet gekomen ? Ik was verhinderd.

Haoe sohan .

Waardoor was je verhinderd ?

0 sohan ba sa ?

Ik was verhinderd wegens het werk in den tuin .

Haoe sohan ba tóðs .

Toch maar komen , als je niet komt kan je voet niet genezen .

Atoe mai diak .

Morgen gaat mijnheer naar Fialaran .

Awan toewan saè Fialaran .

Ga

Oba fettor, roewa.

naar den fettor , zeg dat hij twee paarden moet leveren .

deï ;

o

kattak

la

mai ain la bele

nia atoe fo

koeda

135

Een voor u , een voor de barang.

Ida o saè, ida toela bahoak .

Wat heeft de fettor gezegd ?

Fettor naäk sa ?

Morgen vroeg zullen de paarden komen . Nu gaan we de barang klaar maken .

Awan sawan koeda atoe mai. Ita hadia sasa lai .

Krijg drie baadjes en drie broeken .

Masai

Waar moet ik die indoen ?

faroe tolloe no faroe ain tolloe.

Atoe tau ba sa ?

Doe ze hier in .

· Tau ba nèë . Boeat nèë toewan nodi no ka ? Kodi no .

Neemt mijnheer dit ding ook mee ? Dat neem ik ook mee. Pas op , dat ding breekt licht.

Sintidoe, boeat neë nakroè maäs.

Maak

Bokaè môs hadia kedan deï.

ook

den proviand maar terstond

klaar. Is alles reeds klaar ?

Sasá hottoe hottoe tôk bele tián ka ?

Alles is klaar. Bind het nu.

Tôk bele tián .

Het begint al licht te worden .

Hatali ba na ; foetoe ba na . Rai naloewa na.

Maak terstond het paard klaar.

Madia kedan koeda.

Een beetje vlug, talm niet. Leg de barang van mijnheer op het paard .

Lailais oda, ketta maleoer aan. Toewan nian sasá toela ba na.

Wat moet ik met dit ding aanvangen ?

Boeat neë atoe halo noeoesa ?

Wikkel het maar in uw kleed.

Faloen ba oon tais deï.

Stijg op , we gaan .

Saè na , ita lao.

Ga jij vooruit.

0 lao oeloek.

Waarom

O marík ba sa ?

sta je stil ?

De barang is niet goed gebonden , ik zal hem

lai .

goed binden .

Foetoe halo kmeti, ketta monoe.

Bind hem stevig, dat hij niet valle . barang is ongelijk, hangt aan den eenen kant af.

De

Aan

Bahoak foetoe la diak, haoe foetoe kadia

den eenen kant is hij zwaar , aan

Bahoak sala maloe, naer maloe.

Sorin baloe todan , sorin baloe kmaan .

den anderen kant licht. Neem

dat

eene pakje er af en leg dat

Faloen kiïk ida neë kassoe tia, miti dež.

maar vóór u op het paard. Is de barang nu in evenwicht of nog niet ?

Bahoak tetoek ona seï ?

Hij is in evenwicht .

Tetoek ona.

Goed , vooruit maar.

Sooïn tone na.

Waarom sta je weer stil ?

O marík mikar ba sa ?

Het paard wil drinken .

Koeda atoe nemoe.

Goed, mijn drinken .

paard

wil

misschien

Zal ik het hoofdstel afnemen ?

ook

Sooïn, haoen koeda kala atoe nemoe no .

Haoe atoe kassoe ferreoe ?

136

' t Is niet noodig het hoofdstel af te nemen .

La lika kassoe ferreoe.

Mijn paard heeft geen dorst, het wil niet drinken .

Haoe

Ik wil drinken, reik me de veldflesch aan .

Haoe atoe kemoe, lolo bottir mai .

Ik heb de flesch niet meegenomen, ik heb

Bottir haoe la kodi fali haoe lað loewa .

kaan

koeda

la

naró ,

la

nóoek

nemoe .

ze bij het weggaan vergeten . Is hier geen bron ? Een beetje verder is een bron .

We matan iha nèë la iha ka ?

Hier is de bron .

We matan mak nèë.

Stijg af, schep water, breng het hier. Waar moet ik het in scheppen ?

O

Is

er geen bamboe of een klapperdop ?

Soroek oda we matan iha.

toen , koeroe we, modi mai.

Atoe koeroe ba sa ? Au la iha, lale feloe kakoen ?

Heb je een parang bij je ?

O modi taha ?

Ik heb er een bij me.

Haoe kodi .

kap een

Goed,

stuk bamboe, maak het

schoon en schep er water in . Gooi

de

bamboe

niet weg , draag hem

Sooïn , o ta au rohan ida, hamos, hottoe koeroe we ba. Ketta soè au, o modi looi looi .

mee . ' t Is niet noodig hem mee te nemen , ginds is ook bamboe. Wil mijnheer rusten of nog niet. Ik zou al willen rusten , maar er is geen

gras ; wat moet het paard eten ?

La lika hodi , nèëbá au mos iha.

Toewan atoe nanawa ka seï ? atoe kanawa na bè haè la iha,

Haoe

koeda atoe na sa ?

Allemaal droog gras, dat eet het paard niet graag.

Haè mara missa ; koeda na la diak.

Wat verder is er versch gras.

Soroek oda ba haè matak iha .

Goed , als we daar zijn , zullen we rusten .

Sooïn too ba lee hanawa.

Als we bij het versche gras zijn, zullen we rusten .

Toö haè matak ba lee hanawa.

Neem het hoofdstel af.

Kassoe ferreoe.

Maak het zadel los .

Kore sella.

Bind het paard aan dien boom . Bind het in de schaduw .

Kessi koeda ba ai nèë. Kessi ba leon .

Breng mijn proviand hier.

Modi haoen bokaè mai.

Maak het los.

Kore tia.

Eet jij niet ?

o la ma ?

Ik heb geen proviand meegenomen .

Haoe la kodi bokaè.

Waarom niet ?

0 la modi ba sa ?

Het paard is verzadigd . Goed, maak het klaar .

Koeda na bossoe tian .

Wind het touw om den nek van het paard .

Kobar tali ba koeda kakorok.

Sooïn madia ba.

137

Wat zijn dat voor lui ginds ? Dat zijn lui

van Samak nen .

Sa emma iha néëbá ? Emma Maraè. Sia toen tassi atoe halo sa ?

Waarom gaan zij naar beneden ? Om sandelhout te verkoopen .

Atoe faän ai kamelin .

Is er in Fialaran ook sandelhout ?

Tha Fialaran ba mos no ai kamelinka ?

In

Iha Fialaran ai kamelin moekit.

Fialaran

is

het sandelhout schaars.

Waar woont de radja ?

Nai toer iha neëbé ?

De radja woont in Lafoeli.

Nai toer iha Lafoeli.

Wil mijnheer over Lafoeli gaan ?

Toewan atoe nosi Lafoeli ka ?

Neen ; roep dien

man .

Lale ; boloe emma nèë.

Zeg hem dat hij aan den radja laat weten ,

Terik ba nia, nia atoe fô natènè ba nai ,

hij morgen in Lahoeroes bij mij

awan atoe sakka haoe iha Lahoeroes.

dat

moet komen . Heb je ' t goed verstaan ?

O

rona, diak ka lalé ?

Ik heb het goed verstaan .

Haoe rona diak .

We zijn er bijna.

lta nareïs tóð .

We zijn er. Neem

de barang van het paard .

Ita tõő

na,

of :

too ona, of : töö tián .

Kassoe bahoak .

Zet hem voorzichtig neer.

Rai nainaik .

Breng de paarden naar de bron .

O modi koeda we matan ba.

Als de paarden gedronken hebben , moet je ze djagong en gras geven .

Koeda

x nemoe

tia,

o atoe fô battar no

haè .

Waar heb je de kisten neergezet ?

Keller o rai nėëbé ?

Hier mijnheer.

Neë mai toewan .

Maak de touwen los.

Kore tali .

Breng de kisten in huis.

Hatama keller ba oema laran .

Neem

Hasai sasa.

het goed er uit.

Twee flesschen zijn gebroken , zij hebben

Bottir roewa nakroè , toekoe maloe .

tegen elkaar gestooten. Je hebt ze niet goed ingepakt.

() mahida la diak.

Leg de baadjes in de kast.

Faroe tau ba lamari .

Er zit slik aan de schoenen , maak ze schoon .

Kasso no taau, hamos tiá .

Mijnheer, ik vraag wat geld om sirih en

Toean

pinang te koopen . Hoeveel vraag je ?

haoe

koesoe

moerak

oda

atoe

Sossa mamma .

O

moesoe hira ?

Een halve gulden is genoeg .

Baloen ida sooïn.

Ken jij den weg naar Asoe manoe ?

Dalan ba Asoe manoe o maré ka ?

Ja mijnheer .

Haoe karé toewan, of : hèë toewan .

Is Assoe manoe ver ?

Asoe manoe kedôk ka ?

Niet ver, zooals van Lahoeroes naar Mata

La kedok ; noeoe hosi Lahoeroes ba Mata

Moroe, een beetje verder.

Moroe, kedôk lioe oda.

138

Goed , we vertrekken terstond . Loop

wat vlug, want het zal gaan re

genen .

Sooïn ita lað kedan . Lað lailais of : ona.

oda , te oedan atoe mai na,

Ginds regent het al .

Neëbá oedan ona.

Als wij vlug loopen, haalt de regen ons

Ita lað lais oedan la toma ita.

niet in . Deze weg is erg steil .

Dalan nèë lolon basoek .

Een weinig verder is de weg vlak .

Soroek oda ba, dalan fehan .

Als we op den vlakken weg zijn, zullen we de paarden laten galoppeeren.

To

dalan

fehan

ba,

ita

atoe kalera

koeda .

Als de paarden galoppeeren , zijn wij er terstond .

Koeda nalai kalera ita la oras tóð.

Hoe heet die kampong daar ? Die heet Ninloeli .

Kenoea neäba naran sa ? Naran Ninloeli .

Wij zijn al dicht bij .

Ita kreïs óna.

Tegenwoordig zijn de wegen zeer goed .

Oras nèë dalan diak lolos.

Waren de wegen vroeger niet goed ? Neen mijnheer , vroeger waren de wegen smal en zeer modderig, vervolgens

Oeloek aan dalan la diak ka ?

veel

lage

takken ,

men moest steeds

moest

aan dalan klôt, no taau klean ; hottoe ai kraik mak wain , lika hatoeoe nima nimak .

bukken. Vroeger

Oeloek aan dalan la diak toewan; oeloek

men

dikwijls afstijgen.

Maar tegenwoordig hoeft men niet meer af te stijgen ; van af beneden tot Asoe manoe .

Oeloek aan lika toen hosi koeda dala wain . Mais

oras

nèë

la

lika toen ona horri

(of hosi) namon tóð Asoe manoe ba.

University of California SOUTHERN REGIONAL LIBRARY FACILITY 405 Hilgard Avenue, Los Angeles, CA 90024-1388 Return this material to the library from which it was borrowed .

Form L9

2, M4 554 57 PL

THIS BOOK CARD

THE UNIVERSITY

CALL NUMBER

Y

PLEASE DO NOT REMOVE

PL

N

2 000 186 728 AA

PT COP

LI

UM TT TE NH/ SE IJ MATH

SER VOL

University Research Library

OF CALIFORNEO

30202 IRML

SIT

5451 53 52 50 49 48 47 46 45 44 43 42 39 40 38 37 36 35 33 34 32 30 29 28 27 26 25 2415123119161413112118179658473 23 22 20 10 21

LO ANSGELESTE

UC SOUTHERN REGIONAL LIBRARY FACILITY

5457 25M42

AUTHOR

ГГГ

Г

Г

University Souther

Libral