132 96
Dutch Pages 1058 [935] Year 2024
Voorwoord HOOFDSTUK 1
Waarom je het best verstandig omgaat met je geld 1.1
Wat weet jij van geldzaken?
1.2 1.3
Wat is je beleggersprofiel? Intermezzo: wat zegt de theorie van de efficiënte portefeuille?
1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
Wat zijn je financiële behoeften? Hoeveel moet je sparen? Maakt geld gelukkig? Hebben rijke landen gelukkige inwoners? Betekent rijker ook gelukkiger?
1.9 Zijn we gelukkiger dan onze ouders? 1.10 Zijn we gelukkiger als we meer verdienen dan onze buren? 1.11 Hoe gelukkig zijn de Belgen? 1.12 En nu opnieuw: maakt geld gelukkig?
Deel 1: Investeren in de eerste helft van je leven HOOFDSTUK 2
Eerste keer sparen 2.1 2.2 2.3 2.4
Pamperrekening, babyrekening of jongerenspaarrekening? Wat zijn de troeven van het spaarboekje? Wat brengt een spaarboekje op? Wat doet inflatie met je spaargeld?
2.5
Meer rendement dan op een spaarboekje?
2.6 2.7
Pamperbeursrekening in plaats van pamperspaarrekening? Tijd voor een eerste eigen zichtrekening?
2.8
Wat met de zichtrekening als je op eigen benen staat?
HOOFDSTUK 3
Eerste keer een eigen budget 3.1 3.2 3.3
Waarom is studentenarbeid zo populair? Hoe werkt dat, studentenwerk? Hoeveel verdien ik als student?
3.4
Moet ik belastingen betalen?
HOOFDSTUK 4
Eerste keer loon (en opslag en soms ontslag) 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Wat mag je verwachten van je eerste loon? Wat is de waarde van je diploma? Hoe onderhandel je over loon? Wat met extralegale voordelen? Wat is het verband tussen loon en anciënniteit? Wat als je ontslag krijgt of neemt?
4.7 4.8 4.9
Wat is de rol van uitzendarbeid? Je eigen baas worden? En wat met een basisloon?
HOOFDSTUK 5
Eerste keer belastingen betalen 5.1 5.2 5.3 5.4
Hoe moet je je belastingaangifte invullen? Hoe worden de belastingen berekend? Hoe zit het met belastingverminderingen? Hoeveel belastingen moet je uiteindelijk betalen?
5.5 5.6 5.7 5.8
Zijn er nog andere belastingen? Wat? Ook nog lokale belastingen? Oh! En ook nog sociale bijdragen? En waar gaat al dat belastinggeld naartoe?
HOOFDSTUK 6
Eerste keer huren, kopen of bouwen (en lenen) 6.1 6.2
Hoeveel levert hotel mama op? Wat doen we: huren, kopen of bouwen?
6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
Wat is de correcte prijs? Is een eigen woning interessanter dan huren? Welke kosten komen er nog bij als ik een grond of huis koop? Hoe betaal je een eigen woning? Waarom moet je bij een lening ook een schuldsaldoverzekering nemen? 6.8 Hoeveel kun je lenen? 6.9 Waar leen je het voordeligst? 6.10 En hoe betaal je een renovatie? 6.11 En als we nu eens gingen samenwonen? HOOFDSTUK 7
Eerste keer samenwonen en trouwen (en scheiden) 7.1
Eerste keer samenwonen?
7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Wat verandert wettelijk samenwonen? Is trouwen de kers op de taart? Is de mooiste dag ook de duurste dag? Wat als het verkeerd loopt? Kan scheiden ook zonder financieel lijden? Moet je alimentatie betalen?
7.8
Betalen singles altijd meer?
HOOFDSTUK 8
Eerste kind (en tweede, derde…) 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8
Wat kost een bevalling en wat stelt het startbedrag voor? Wat zit er in het groeipakket en de schoolbonus? Welke extra toeslagen bestaan er? Waarom zijn kinderen goed voor je belastingen? Hoeveel kost studeren? Wat als ik de studies van mijn kind niet kan betalen? Geef je zakgeld aan je kind? Kost een kind echt een huis?
HOOFDSTUK 9
Eerste keer geld uitgeven 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Toch geen jaarbegroting en huishoudboekje zeker? Hoe pijnlijk is in het rood gaan? Is lenen tegen nul procent echt gratis? Wat is het gevaar van periodieke uitgaven en abonnementen? Waaraan geven we ons geld uit?
9.6 9.7 9.8 9.9
Wat kost een huisdier? Intermezzo: wat is de index? Hoe bespaar je veel geld tijdens het winkelen? Wat? Bestaan er dieven?
HOOFDSTUK 10
Eerste keer verzekeren 10.1 Waarom moet je je verzekeren? 10.2 Dekt een autoverzekering altijd je schade?
10.3 Is een woonverzekering meer dan alleen maar een brandverzekering? 10.4 Ook een familiale verzekering als je geen kinderen hebt? 10.5 Moet er een reisverzekering mee in de koffer? 10.6 Geeft een rechtsbijstandsverzekering recht op recht? 10.7 Is mijn babysit huispersoneel (en moet ik die verzekeren)? 10.8 Verzacht een hospitalisatieverzekering de financiële pijn van ziek zijn? 10.9 Zijn er ook overbodige verzekeringen? 10.10Zie je door de bomen nog het verzekeringsbos?
Deel 2: Investeren in de tweede helft van je leven HOOFDSTUK 11
Spaarboekje 11.1 Waarom is het spaarboekje zo populair? 11.2 Hoe werkt het spaarboekje? 11.3 Hoe wordt de rente bepaald? 11.4 Hoeveel rente krijg je? 11.5 Wat is het gevaar van inflatie? HOOFDSTUK 12
Eigen woning 12.1 Huisje-boompje-beestje voor iedereen? 12.2 De beste investering ooit? 12.3 Welke extra investeringen zijn nodig? 12.4 Altijd hoger en hoger? 12.5 Het huis verkopen?
HOOFDSTUK 13
Tweede verblijf of vastgoed om te verhuren 13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7 13.8
Wat is het dubbele rendement bij vastgoed? Hoeveel bedragen de kosten? Wat maakt investeren in vastgoed interessant? Hoe bereken je het rendement? De investering waard? Beleggen in papieren bakstenen? Of een vaste stek in het buitenland? Nog exotischer?
HOOFDSTUK 14
Aandelen 14.1 Wat leren Fortis en Lernout & Hauspie? 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6 14.7 14.8
Wat is een aandeel? Hoeveel bedragen de kosten? Wanneer ben ik aandeelhouder? Wanneer verkoop ik? Alle eieren in één mand? Een fonds? Of een holding? Beleggen vanuit de hangmat?
HOOFDSTUK 15
Van crowdfunding over win-win tot coöperaties 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5
Crowdfunding is dus schooien in stijl? Is crowdfunding ook een fun ding? Crowdfunding op steroïden. Op wát? Wie wint bij win-win? En wat met coöperatieve aandelen?
HOOFDSTUK 16
Obligaties 16.1 16.2 16.3 16.4 16.5 16.6 16.7
Zijn obligaties alleen voor platbroeken? Waarom zijn ze soms geliefd en worden ze soms uitgespuwd? Is een staatsbon opnieuw interessant? Waarom is het zo vaak aanschuiven voor bedrijfsobligaties? Wat is het nut van ratingbureaus? Hoe een obligatie kopen en wat moet dat kosten? Welk type obligatie past bij jou?
HOOFDSTUK 17
Vreemde munten 17.1 Hoe wordt het spel van de wisselkoersen gespeeld? 17.2 Hoe spaar en beleg je in vreemde valuta? 17.3 Wat is de truc van de bitcoin en andere cryptovaluta? 17.4 Wat leert de tulpenmanie je? 17.5 Waarom mag je het piramidespel of ponzischema nooit vergeten? HOOFDSTUK 18
Goud en andere grondstoffen 18.1 Waarom is goud koning? 18.2 Blinkt goud altijd? 18.3 Wat heeft de wet van vraag en aanbod met goud te maken? 18.4 Wat zeggen de goudkevers? En hun tegenstanders? 18.5 Hoe investeren in goud? 18.6 Nog (grond)stof om over na te denken? HOOFDSTUK 19
Kunst en andere passionele investeringen 19.1 Is kunst kopen een kunst? 19.2 Wat is het risico van verliefd worden? 19.3 Wat is een kunstwerk waard? HOOFDSTUK 20
Levensverzekeringen 20.1 Ken je nog het roze konijn? 20.2 Wat is typisch aan Tak21? 20.3 Wat is typisch aan Tak23? 20.4 Is Tak44 werkelijk Tak21 + Tak23? 20.5 Hoe past een levensverzekering in je vermogensplanning? HOOFDSTUK 21
Investeren in de mensheid en in jezelf 21.1 Euh, investeren in de mensheid? 21.2 Euh, investeren in jezelf?
Deel 3: Investeren in de derde helft van je leven HOOFDSTUK 22
Het wettelijk pensioen 22.1 Wanneer gaan we met pensioen? 22.2 Hoeveel bedraagt het wettelijk pensioen? 22.3 Hoeveel bedraagt het wettelijk pensioen nu concreet? 22.4 Moet je belastingen betalen als je met pensioen bent? 22.5 Wat gebeurt er met je pensioen na een echtscheiding?
22.6 Wat gebeurt er met je pensioen als je partner overlijdt? 22.7 Wat is de inkomensgarantie voor ouderen? HOOFDSTUK 23
Het extra pensioen 23.1 Hoe interessant is een aanvullend pensioen? 23.2 Hoeveel belastingen moet je betalen op je aanvullend pensioen? 23.3 Wat met je aanvullend pensioen na een scheiding? 23.4 Wat met je aanvullend pensioen als je vroegtijdig overlijdt? 23.5 Kun je ook zelf een aanvullend pensioen bijeensparen? 23.6 Hoe interessant zijn langetermijnsparen en pensioensparen? 23.7 Kunnen de tweede en derde pensioenpijler de inkomensval opvangen? HOOFDSTUK 24
Werken na je pensioen 24.1 Hoeveel gepensioneerden werken er? 24.2 Hoeveel mag je bijverdienen? 24.3 Hoe kun je bijverdienen? 24.4 Hoeveel belastingen moet je betalen als je werkt en met pensioen bent? 24.5 En wat met vrijwilligerswerk? 24.6 Hoe draait de nv Oma en Opa? HOOFDSTUK 25
De voordelen van ouder worden 25.1 Op welke voordelen heb je recht? 25.2 Meer sporten, meer bewegen, meer cultuur? 25.3 Waarom niet investeren in jezelf?
25.4 Bij welke seniorenorganisaties kun je je aansluiten? 25.5 Misschien eindelijk rustig met vakantie gaan? 25.6 Wat kost overwinteren? 25.7 Zelf met de auto rijden of je laten rijden? 25.8 Hoeveel korting kun je genieten op het openbaar vervoer? 25.9 Op welke sociale tarieven heb je misschien recht? HOOFDSTUK 26
De prijs van ouder worden 26.1 Wat zijn de meest voorkomende ouderdomsziekten? 26.2 Wat is de kostprijs van een behandeling? 26.3 Moet je alle kosten zelf betalen? 26.4 Is een hospitalisatieverzekering nuttig? 26.5 Wat met andere verzekeringen tegen hoge gezondheidskosten? 26.6 Hoe zit het met je mentale gezondheid? HOOFDSTUK 27
Als je huis te groot wordt 27.1 Hoe wonen zestigplussers? 27.2 Is je woning nog betaalbaar? 27.3 Is je woning nog geschikt? 27.4 Eerst verkopen of eerst kopen? 27.5 Hoe verkoop je een woning (en wat brengt het op)? 27.6 Is een verkoop op lijfrente interessant? HOOFDSTUK 28
Kleiner gaan wonen 28.1 Hoe koop je een woning of appartement? 28.2 Wat als je een nieuw huis of appartement koopt?
28.3 Kun je nog lenen op oudere leeftijd? 28.4 Intrekken bij de kinderen? 28.5 Is een zorgwoning een optie? 28.6 En als we nu eens in groep gingen wonen? 28.7 Wat doe je met al je spullen? 28.8 Hoe verhuis je zonder zorgen? HOOFDSTUK 29
Thuis ouder worden met wat hulp 29.1 Wie helpt je aan hulp en zorg? 29.2 Welke hulpmiddelen zijn er? 29.3 Waar krijg je financiële tegemoetkomingen? 29.4 Wat is mantelzorg? 29.5 Waar vind je professionele hulp? 29.6 Kom je in aanmerking voor een persoonsvolgend budget of een zorgbudget? HOOFDSTUK 30
Als het thuis niet meer kan 30.1 Zou een assistentiewoning iets voor jou zijn? 30.2 Hoeveel betaal je in een assistentiewoning? 30.3 Zou een woonzorgcentrum iets voor jou zijn? 30.4 Hoeveel betaal je in een woonzorgcentrum? 30.5 Hoe betaalbaar is een woonzorgcentrum? 30.6 Wat als je de factuur van het woonzorgcentrum niet kunt betalen? HOOFDSTUK 31
Als het nog moeilijker wordt
31.1 Waarom zijn doorlopende opdrachten en domiciliëringen nuttig? 31.2 Waarom is een zorgvolmacht nuttig? 31.3 Wat als er niets is geregeld en je wilsonbekwaam bent? 31.4 Hoe kun je je beschermen tegen financiële mishandeling? HOOFDSTUK 32
Als het einde nadert 32.1 Hoe oud worden we en waaraan sterven we? 32.2 Hoe houd je de regie van je leven tot het einde in handen? 32.3 Wat als je zelf over je levenseinde wilt beslissen? 32.4 Hoeveel kost een uitvaart? 32.5 Heeft een uitvaartverzekering zin? 32.6 Wat na het overlijden van je partner? HOOFDSTUK 33
Nalaten aan anderen 33.1 Wie erft wat? 33.2 Wat als je zelf je erfenis wilt regelen? 33.3 Hoe stel je een testament op? 33.4 Wanneer stel je het best een testament op? 33.5 Moet je een erfenis aanvaarden? 33.6 Hoeveel erfbelasting moeten je erfgenamen betalen? 33.7 Waarom is schenken tijdens het leven zo populair? 33.8 Hoe gebeurt een schenking van roerende goederen? 33.9 Hoe gebeurt een schenking van onroerende goederen? 33.10Wat als de liefde over is? Nawoord
Figuren Trefwoorden
Voorwoord ‘Wat zouden jullie ervan denken om samen een boek te schrijven over geld, met daarin tips die voor een zo groot mogelijk publiek kunnen dienen?’ Het moet met min of meer die vraag geweest zijn dat uitgeverij Lannoo ons beiden, Ewald en Michaël, samenbracht, nu goed vier jaar geleden. We hadden elkaar al enkele keren gezien op een persconferentie van de Nationale Bank, we lazen en keken naar elkaars bijdragen, maar echt kennen deden we elkaar niet. Toen kwam de vraag om samen een boek te schrijven, een stevig en liefst alomvattend boek over geld. We hebben allebei even getwijfeld. Niet omdat we het niet zouden zien zitten om intens samen te werken, want de klik was er al bij die eerste echte koffie samen. Maar wel omdat we wat bedenkingen hadden bij het concept, een boek met tips. Tips geven leek – en lijkt ons nog altijd – niets voor journalisten. Dat is niet aan ons. Wij moeten vanaf de zijlijn het geheel zo objectief mogelijk beschrijven. Niet de een of andere krent uit de hoop nemen en die dan heel erg aanprijzen. ‘Ja, we willen samen een boek schrijven’, zo luidde ons antwoord enkele weken later. Maar dan wel op de manier waarop we ons daar als journalisten het beste bij voelen. Niet over één aspect, over alleen maar sparen, of alleen beleggen, of alleen goud, of alleen wat dan ook. We wilden een breed overzicht geven van alle mogelijkheden die er bestaan voor geld dat je niet meteen uitgeeft. En dat zo objectief mogelijk beschrijven, en liefst met een minimum aan tips dus. Het was het begin van een intensief proces, want we wisten ongeveer wat we wilden schrijven, maar de vraag bleef voor wie we dat boek dan zouden schrijven. Voor een zo groot mogelijk publiek, dat stond buiten kijf. Maar iemand die aan het begin van zijn of haar professionele loopbaan staat, heeft natuurlijk andere vragen en bekommernissen over geld dan iemand die in het midden van die carrière zit of het einde van die carrière ziet naderen. Na het
bestuderen van de berg aan cijfermateriaal die de Nationale Bank ter beschikking heeft (die we hierbij nog eens willen danken voor de altijd fijne en vlotte samenwerking) was ook onze doelgroep duidelijk. We zouden het boek schrijven voor wie al wat geld kon opzijzetten en zo het (financiële) leven al min of meer in de plooi zag vallen. Dat gebeurt ergens tussen de 40ste en 45ste verjaardag (hoe we daarbij komen, lees je verderop in dit boek). Vanaf het midden van een gemiddeld mensenleven dus. En zo was Investeren in de tweede helft van je leven geboren. Dat eerste boek werd een groot succes, een beetje tot onze eigen verbazing. We hadden uiteraard wel gehoopt dat er interesse zou zijn, maar hadden nooit durven te denken dat dit boek tot vandaag vlot verkocht zou worden. Mede daardoor hadden we de smaak te pakken. Maar al tijdens het schrijven van ons eerste boek hadden we ook het idee dat we daarmee nog niet waren uitverteld. Want voor de tweede helft van het leven komt uiteraard de eerste helft. Ook in die eerste helft van het leven moet iedereen, bewust of onbewust, heel wat (financiële) keuzes maken. Soms maken ouders die voor hun kinderen, zeker in de eerste levensjaren, maar ook op latere momenten moeten keuzes worden gemaakt: als adolescent (wat doe je met het geld van een studentenjob?), als student, bij de eerste baan, het eerste appartement, de eerste belastingaangifte enzovoort. Die keuzes hebben we neergeschreven in Investeren in de eerste helft van je leven, en die keuzes bepalen voor een stuk ook hoe je aan de meet komt in de tweede helft. Op het moment waarop de eerste en de tweede helft netjes naast elkaar in de boekhandel lagen, zaten wij met een probleem. Want we waren nog steeds niet uitverteld, hoewel de helften op waren. We hadden het gevoel dat we nog een boek konden volschrijven voor iedereen die flink gevorderd is in zijn (financiële) leven. Er komen ook op financieel vlak immers heel wat veranderingen op het moment dat we met pensioen gaan. Tussen dat moment en het ogenblik dat het leven stopt, komt er gemiddeld ook almaar meer tijd. Tijd om van het leven te genieten, maar tijd ook om wat je in je leven hebt vergaard misschien al een stukje weg te geven. Of om na te denken wat ermee moet gebeuren als je er
niet meer bent. Tijd ook om stil te staan bij wat je zelf wilt dat er gebeurt als het moeilijk wordt om thuis te blijven wonen, als je ziek wordt of hulpbehoevend. Onderwerpen genoeg dus, maar wat dan met de titel van het boek? Geen van ons beiden is echt een grote voetbalfan, maar een van ons wist er voldoende van om te suggereren dat in het voetbal er ook sprake is van een ‘derde helft’. Die derde helft is vaak de plezantste helft, want het is de nabespreking van de wedstrijd tussen pot en pint. En kijk: we hadden de titel voor ons derde boek: Investeren in de derde helft van het leven. Naar analogie met het voetbal ook misschien de plezantste helft: het moment dat het tijd is om van het leven te genieten. En vandaag, vier jaar na de prille ideeën over een eerste boek, ligt voor jou de bundeling van onze drie boeken. We hebben alles zo herwerkt en herschreven dat het één vlot geheel is. We zijn er ook best trots op, want deze bundeling geeft een compleet overzicht voor ons financiele leven, van de wieg tot het graf. Iets wat volgens ons nog niet bestond. Helemaal objectief in kaart gebracht, met voor- en nadelen, met struikelblokken en met waarschuwingen voor praatjesmakers of zeepbellen. We wensen je, beste lezer, veel leesplezier. En mocht je overtuigd zijn dat we het doel dat we onszelf vooropstelden ook behaald hebben, dan kun je op een verjaardag, een lentefeest, een trouwfeest of een pensioenfeest altijd een van onze drie boeken cadeau doen. Je doet er ons een plezier mee, en de ontvanger kan zo de geldwaarde die het boek heeft hopelijk snel weten om te zetten door er zelf voordeel mee te doen. En dat zonder één enkele tip (behoudens die ene tip, die je ook in dit boek zult terugvinden).
Ewald Pironet Michaël Van Droogenbroeck
HOOFDSTUK 1
Waarom je het best verstandig omgaat met je geld
Mocht het nodig zijn, dan eerst en vooral deze verduidelijking: nee, geld is niet alles in het leven. Dat staat zelfs los van de vraag of geld überhaupt gelukkig maakt, een vraag die we verderop in dit hoofdstuk proberen te beantwoorden. Uiteraard zijn er heel wat immateriële dingen die van een heel andere orde zijn: gezondheid, vriendschap, liefde. Maar dat neemt niet weg dat geld ook een belangrijke rol speelt. Dat is net waar ons boek over gaat: op welke manier geld in alle fasen van je leven een rol speelt, en vooral hoe je daar op een verstandige manier mee kunt omgaan.
1.1 Wat weet jij van geldzaken?
Laten we beginnen met een korte quiz, altijd leuk. Hieronder volgen negen meerkeuzevragen over diverse financiële onderwerpen. Ze komen uit een vragenlijst die werd opgesteld door Wikifin, een overheidsinitiatief dat iedereen in ons land wil helpen met betrouwbaar en onafhankelijk advies over geldzaken. Duid het juiste antwoord aan, of neem pen en papier en noteer het. Aan het einde van dit hoofdstuk vind je de juiste antwoorden met een woordje uitleg (zie bladzijde 55). Hier gaan we: 1 Je leent 300 euro aan een vriend en je zult één jaar later 300 euro terugkrijgen. De inflatie bedraagt dat jaar 2 procent, dus de index stijgt met 2 procent. Je zult…
a. Meer kunnen kopen met die 300 euro dan vandaag. b. Hetzelfde kunnen kopen. c. Minder kunnen kopen met die 300 euro. d. Ik weet het niet. 2 Je stort op 1 januari 100 euro op een spaarrekening die 2 procent intrest opbrengt. Je stort een volledig jaar niets meer bij en haalt niets meer van je rekening. Hoeveel zal er na één jaar op je rekening staan?
a. Minder dan 102 euro. b. 102 euro. c. Meer dan 102 euro. d. Ik weet het niet. 3 Je laat je spaarrekening uit vraag 2 (jaarlijkse intrest 2 procent) gedurende vijf jaar onaangeroerd, dus je doet geen nieuwe stortingen of je haalt niets af. Hoeveel zal er na vijf jaar op je spaarrekening staan?
a. b. c. d.
Minder dan 110 euro. 110 euro. Meer dan 110 euro. Ik weet het niet.
4 De waarde van je beleggingen stijgt met 200 procent. Is de waarde dan…
a. b. c. d.
Verdubbeld. Verdrievoudigd. Maal 200 gegaan. Ik weet het niet.
5 Wat is een obligatie?
a. Een deel van een lening die door een onderneming of door een overheid wordt uitgegeven. b. Een deel van het kapitaal van een onderneming. c. Een deel van een beleggingsfonds. d. Ik weet het niet. 6 Bij welk van de volgende hypothecaire kredieten met een hoge vaste rentevoet zul je op het einde van de lening het meest intresten hebben betaald?
a. Een lening op tien jaar met een maandsom van 500 euro. b. Een lening op vijftien jaar met een maandsom van 400 euro. c. Een lening op twintig jaar met een maandsom van 300 euro. d. Ik weet het niet. 7 Wat is een dividend?
a. Het bedrag waarmee de koers van een aandeel is gestegen in één jaar tijd. b. De winst van een onderneming. c. Het gedeelte van de winst van een onderneming dat aan de aandeelhouders wordt uitbetaald. d. Ik weet het niet. 8 Mark heeft 50.000 euro gespaard en laat die twintig jaar lang onder de matras liggen. In die twintig jaar bedraagt de inflatie gemiddeld 2,5
procent per jaar. Hoeveel zal Mark met die 50.000 euro over twintig jaar kunnen kopen in euro’s van vandaag?
a. Ongeveer 40 procent minder dan nu. b. Evenveel. c. Ongeveer 40 procent meer dan nu. d. Ik weet het niet. 9 De bank waarschuwt je met een e-mail dat jouw paswoord en code voor de onlinezichtrekening te gemakkelijk zijn en dus niet fraudeveilig. Wat doe je?
a. Je gaat na of de e-mail een virus bevat. b. Je vult het onlineantwoordformulier van de bank volledig in, want je wilt jouw paswoorden 100 procent veilig maken. c. Je gaat niet in op de e-mail. d. Ik weet het niet. Klaar. Is het een beetje gelukt? Kijk aan het eind van het hoofdstuk na of je antwoorden juist zijn. Als het resultaat wat zou tegenvallen, is dat niet erg. Na het lezen van dit boek zal het ongetwijfeld veel beter gaan. In elk geval is het van groot belang dat je voldoende van geldzaken weet en in de praktijk kunt toepassen om volwaardig en succesvol aan de samenleving te kunnen deelnemen. Anders gezegd: je moet voldoende financieel geletterd zijn. Dan gaat het niet alleen over financiële kennis, maar ook over financieel gedrag en financiële attitude. Financiële kennis betekent dat je weet wat rente en inflatie zijn, het begrip ‘samengestelde intrest’ kunt uitleggen, de risico’s van een spaarrekening en aandelen kunt vergelijken enzovoort. Financieel gedrag gaat over hoe je omgaat met geld: denk je lang na voor je iets aankoopt? Betaal je je rekeningen op tijd? Controleer je geregeld je bankrekeningen? Ga je lenen om het einde van de maand te halen? Ben je een actieve spaarder? Maak je een budget op? Plan je je geldzaken op lange termijn? Vergelijk je hoeveel iets kost en opbrengt? Enzovoort.
Financiële attitude is ook belangrijk: hoe sta je tegenover geld? Leef je van dag tot dag? Geeft het meer voldoening om het geld te laten rollen dan om het te sparen voor later? Hoe staat het met die financiële geletterdheid in ons land? Er zijn verscheidene studies die de financiële geletterdheid van de volwassenen bestuderen, en dan scoren we in België en zeker in Vlaanderen vrij goed. Maar ook hier zijn er uitzonderingen: laaggeschoolde alleenstaande werklozen, mensen met een laag inkomen en personen die weinig financiële producten hebben, schieten tekort qua financiële geletterdheid. Opvallend is dat vrouwen minder financieel geletterd zijn dan mannen, iets wat trouwens internationaal het geval is, zowel in ontwikkelde als in ontwikkelingslanden. In de belangrijkste ontwikkelde landen neemt de financiële geletterdheid toe met de leeftijd, en dat tot rond de middelbare leeftijd. Andere interessante gegevens komen uit een enquête die Wikifin hield onder de Belgen ouder dan achttien jaar over hun kennis van geldzaken. Wat blijkt? De peiling bevestigt dat vrouwen minder kennis hebben van geldzaken dan mannen: 68 procent van de mannen had minstens vijf van de zeven vragen juist, tegenover 52 procent van de vrouwen. Er werd ook een opdeling gemaakt volgens leeftijd, en dan zijn het vooral de dertigminners en zeventigplussers die opvallen: zij hebben duidelijk minder financiële kennis dan de andere leeftijdsgroepen. Bij de 30- tot 39-jarigen en de 40- tot 49-jarigen ligt die kennis duidelijk hoger (zie figuur 1). Figuur 1 Financiële kennis van de Belgen volgens geslacht en leeftijd (hoeveel procent heeft minstens vijf van de zeven vragen juist?) Bron: Wikifin
De financiële kennis bij Belgen tussen dertig en zeventig jaar is in alle leeftijdscategorieën even groot, maar dertigminners en zeventigplussers zijn minder goed op de hoogte van geldzaken.
Zowat de helft van de Belgen gaat goed om met zijn financiën. Dat komt vooral omdat Belgen veel sparen, meer dan in andere rijke landen. Behalve kennis van geldzaken is ook je financieel gedrag belangrijk om op een verstandige manier je centen te beheren. De peiling van Wikifin bekeek ook dat: daaruit blijkt dat een op de twee Belgen goed omgaat met zijn financiën. Dat komt vooral omdat de Belg veel spaart, meer dan in andere rijke landen: 75 procent onder ons legt wat centen opzij, terwijl het gemiddelde van de rijke OESOindustrielanden op 60 procent ligt. We plannen ook meer: 62 procent van de Belgen bekijkt zijn geldzaken op lange termijn, het gemiddelde van de rijke industrielanden is 49 procent. En 24 procent van de Belgen gaat ook te rade bij een onafhankelijke bron voor hij
een financieel product aankoopt, elders is dat gemiddeld slechts 11 procent. Als het gaat over gedrag, zien we geen verschil tussen mannen en vrouwen, maar als we naar de leeftijden kijken, valt er wel iets op: dertigers gedragen zich duidelijk beter dan het gemiddelde (en zeventigplussers duidelijk slechter) (zie figuur 2). Figuur 2 Financieel gedrag van de Belgen volgens geslacht en leeftijd Bron: Wikifin
De dertigers springen duidelijk beter om met hun geld dan de andere leeftijdsgroepen.
Behalve financiële kennis en financieel gedrag speelt ook de financiële attitude – hoe je tegenover geld staat – een belangrijke rol. Ook dat ging Wikifin na. Uit de resultaten blijkt opnieuw een duidelijk genderverschil: vrouwen hebben een betere attitude als het over geldzaken gaat dan mannen. Als je kijkt naar de leeftijdsgroepen, blijkt ook hier dat de houding van dertigers
tegenover geldzaken opvallend beter is (en die van zeventigplussers duidelijk minder goed) (zie figuur 3). Figuur 3 Financiële attitude van de Belgen volgens geslacht en leeftijd Bron: Wikifin
Iets meer dan 50 procent van de Belgen gaat bewust om met zijn geld. De dertigers scoren duidelijk beter dan het gemiddelde.
Samenvattend: zowel de financiële kennis, het financieel gedrag als de financiële attitude is belangrijk als je verstandige beslissingen wilt nemen over geldzaken. Een eerste vaststelling is dat er maar een zwak verband is tussen financiële kennis, financieel gedrag en financiële attitude. Het is niet omdat je alles afweet van geldzaken dat je ook doordacht omgaat met je centen. Het is niet omdat je het geld laat rollen dat je niet dagelijks naar de stand van je rekening kijkt. Een tweede vaststelling is dat vrouwen minder weten van geldzaken dan mannen, maar ze gaan wel bewuster om met hun centen. Een derde conclusie luidt dat de kennis van dertigminners te wensen overlaat, maar dat dertigers wel een goed gedrag en een prima attitude tegenover geldzaken hebben. Zou het komen omdat
je in die periode van je leven een grotere verantwoordelijkheid hebt met bijvoorbeeld het op de wereld zetten van kinderen en het aanschaffen van een eigen woning?
1.2 Wat is je beleggersprofiel? Als je bezig bent met geldzaken, en zeker als je uitkijkt wat je het best doet met je spaargeld, zul je allicht ooit aankloppen bij een financiële instelling en die zal dan peilen naar je financiële geletterdheid. Je zult vragen krijgen over je financiële kennis, financieel gedrag en financiële attitude. De banken zijn zelfs verplicht om je dergelijke vragen te stellen. Dat staat allemaal in de MiFID-regeling (Markets in Financial Instruments Directive). Die werd na de bankencrisis van 2008 op gezag van de Europese Commissie nog verstrengd. De bedoeling is dat je alleen financiële producten aangeboden krijgt die bij jouw profiel passen. Om dat profiel te bepalen hanteert elke bank een eigen vragenlijst. Een bank zal niet alleen nagaan hoe het zit met je financiële kennis, financieel gedrag en financiële attitude, ze zal nog dieper graven. Ze zal ook een beeld proberen te krijgen van je financiële situatie, de doelstellingen die je nastreeft bij investeringen en hoe je tegenover risico staat. Je mag dus ook vragen verwachten als: hoeveel geld heb je? Of, wat plechtiger geformuleerd, wat is de waarde van jouw roerend vermogen? Heb je een huis of meerdere woningen? Hoeveel bedraagt jouw maandelijks netto-inkomen? Hoeveel kosten heb je elke maand? Welk bedrag kun je elke maand opzijzetten? Hoeveel geld wil je investeren? Enzovoort. De bank zal ook proberen te achterhalen wat je uiteindelijk wilt bereiken met je geld. Wat is je doel? Wil je investeren om een nieuwe wagen te kopen? Of om de studies van je (klein)kinderen te betalen? Of om een comfortabel pensioen te hebben? Welk rendement verwacht je? Wat is je beleggingstermijn? Hoeveel risico wil je lopen? Enzovoort.
Je merkt het: de bank vraagt je de kleren van het lijf om je profiel te bepalen. Daarin zitten enkele objectieve factoren, zoals je leeftijd, inkomsten, spaarcapaciteit, beleggershorizon (de periode dat je je geld kunt missen). Maar er zitten ook een hele reeks subjectieve zaken in de vragenlijst. Ze hebben onder meer te maken met je karakter – bijvoorbeeld wat je vindt van het nemen van risico, of je tegen financieel verlies kunt, of je uitgeven fijner vindt dan oppotten. Ja, de bank haalt je de pieren uit de neus. Maar anders kan en mag ze je niet helpen om een vis te vangen.
Ja, de bank haalt je de pieren uit de neus. Maar anders kan en mag ze je niet helpen om een vis te vangen. Wat doet de bank met al die antwoorden? Ze haalt ze door de computer. Meestal krijgt elk antwoord een bepaald aantal punten en daarna wordt op de een of andere manier een eindtotaal berekend dat op het computerscherm verschijnt. En hocus pocus, dat slotresultaat bepaalt jouw beleggersprofiel. Meestal worden er vijf beleggersprofielen onderscheiden – maar niets belet een bank om te werken met meer of minder profielen. En bij elk profiel past een portefeuille. Dat wil zeggen dat het geld telkens volgens een andere formule wordt gespreid over verschillende financiële producten of investeringsmogelijkheden. Concreet nu. Elke bank beschikt over een eigen vragenlijst. Soms is die lang, soms kort. Sommige banken houden ze angstvallig geheim, andere smijten alles gewoon op het internet. Jaren geleden publiceerde de Antwerpse vermogensbank Bank Corluy, intussen overgenomen door ABN Amro, een korte vragenlijst. Als je die beantwoordt, zou je een aanwijzing moeten krijgen van jouw beleggersprofiel. Wil je het eens proberen? Pak pen en papier of duid het juiste antwoord aan. Dit is de uitgekookte vragenlijst van Bank Corluy:
1 Hoe oud ben je?
a. Jonger dan 35 jaar b. 35–50 jaar c. 51–65 jaar d. Ouder dan 65 jaar 2 Wanneer heb je ten vroegste een groot deel van de te beleggen tegoeden nodig?
a. Over meer dan 10 jaar b. Over 5 tot 10 jaar c. Over minder dan 5 jaar d. Bij tegenslag (auto, woning…) 3 Wat zijn de doelstellingen van je beleggingen?
a. Groei op lange termijn, kortetermijnschommelingen zijn onbelangrijk b. Groei op lange termijn, sterke waardeschommelingen verontrusten me c. Steeds terugkerende inkomsten en een beperkte mate van groei d. Steeds terugkerende inkomsten en kapitaalbeveiliging 4 Met welke beleggingsinstrumenten heb je ervaring?
a. Opties/futures, aandelen, obligaties, spaarboekjes b. Aandelen, obligaties, spaarboekjes c. Obligaties, spaarboekjes d. Spaarboekjes 5 Welke gemiddelde, slechtste en beste historische returns spreken je het meest aan? (Bij deze vraag moet je weten dat beleggen in aandelen risicovoller is dan beleggen in obligaties.)
a. 100 procent aandelen b. 70 procent aandelen, 30 procent obligaties
c. 30 procent aandelen, 70 procent obligaties d. 100 procent obligaties Heb je al je antwoorden genoteerd? Goed zo. Tel nu je scores op: antwoord ‘a’ is steeds goed voor 9 punten; ‘b’ voor 6 punten; ‘c’ voor 4 punten; en ‘d’ voor 1 punt. Met je totaalscore ken je het verdict, althans volgens deze vragenlijst: » 5 tot 15 punten: zeer defensief risicoprofiel » 16 tot 23 punten: defensief risicoprofiel » 24 tot 31 punten: neutraal risicoprofiel » 32 tot 39 punten: dynamisch risicoprofiel » 40 tot 45 punten: zeer dynamisch risicoprofiel Wat houden deze beleggersprofielen nu concreet in? ZEER DEFENSIEF RISICOPROFIEL. Je bent zeer voorzichtig. Je wilt als dat nodig is snel over jouw geld kunnen beschikken. Je hebt een korte beleggingshorizon. Het rendement is niet het allerbelangrijkste, wel het behouden van het kapitaal. Het risico is minimaal. Jouw beleggingsportefeuille zal bestaan uit cash, een spaarrekening en misschien een beperkte combinatie van kasbons, obligaties en heel misschien nog wat beleggingen met kapitaalbescherming. DEFENSIEF RISICOPROFIEL. Je wilt wel wat meer risico lopen dan de zeer defensieve belegger. Je bent wel op je hoede en wilt, indien nodig, snel een deel van je kapitaal weer in handen kunnen hebben. Het meeste van je geld kun je een beperkte tijd missen, drie tot vijf jaar. Je hoopt een beetje rendement te halen. Je portefeuille zal vooral uit cash, spaardeposito’s en obligaties bestaan. Een klein deel, bijvoorbeeld maximaal 10 tot 20 procent, mag in aandelen of aandelengevoelige beleggingen geïnvesteerd worden. Bij voorkeur zijn dat beleggingen met kapitaalbescherming.
NEUTRAAL RISICOPROFIEL. Je wilt meer risico lopen dan de defensieve belegger en je houdt er rekening mee dat zelfs wat kapitaalverlies (tijdelijk) mogelijk is. Je wilt een mooi rendement en je kunt jouw spaarcenten minstens voor vijf jaar missen. Jouw portefeuille zal voor 40 procent uit cash en spaardeposito’s bestaan en voor 30 procent uit obligaties, obligatiefondsen en fondsen met kapitaalzekerheid. Tegelijk zal ze voor zowat 30 procent uit aandelen, aandelenfondsen of fondsen zonder kapitaalbescherming bestaan. Door een goede spreiding van je aandelen en door snelle ingrepen kan het risico worden beperkt. DYNAMISCH RISICOPROFIEL. Je ziet niet op tegen het nemen van risico’s. Je wilt een hoog rendement en beseft dat je beleggingen een tijdje in het rood kunnen staan en dat je zelfs veel geld kunt verliezen. Je kunt het geld dat je wilt beleggen minimaal zeven jaar missen. Je portefeuille zal uit pakweg 20 procent cash en spaardeposito’s bestaan, 20 procent obligaties, 60 procent aandelen, aandelenfondsen of fondsen zonder kapitaalbescherming. ZEER DYNAMISCH RISICOPROFIEL. Je wilt een hoog rendement halen en schuwt daarvoor de grote risico’s niet. Je beleggingen kunnen fel schommelen en je bent, indien nodig, bereid verlies te nemen. Je beseft dat je rendement zeer sterk kan verschillen van jaar tot jaar en je beleggershorizon is tien jaar of meer. Je portefeuille kan voor 90 procent belegd zijn in aandelen en voor 10 procent in obligaties, maar mogelijk ook helemaal in aandelen. Dit profiel is alleen weggelegd voor ervaren beleggers die tegen een stootje kunnen en die er niet zwaar aan tillen als ze geld verliezen. Heb je gevonden welk profiel het best bij je past? Toch even wachten, want bij het vaststellen van het beleggersprofiel duiken vier belangrijke struikelblokken op. Het eerste zwakke punt ligt… bij jezelf. Heb je alle vragen wel eerlijk beantwoord? Of heb je bijvoorbeeld gezegd dat je vermogen groter is dan in werkelijkheid? Misschien heb je geld staan bij verschillende banken, maar wil je dat niet aan de neus hangen van de bank die jou op de rooster legt?
Het hoeft nog niet zo te zijn dat je de waarheid bewust wat geweld hebt aangedaan. Misschien heb je bij het beantwoorden van de vragen niet altijd even goed nagedacht. Heb je de waarde van je huis overschat of onderschat? Misschien heb je niet voor alles voldoende tijd genomen? Heb je hier of daar zomaar vlug iets ingevuld? Ging plots de telefoon en was je uit je concentratie? In de informaticawereld gebruiken ze voor dit alles de afkorting gigo: garbage in, garbage out. Je kunt maar zinnige informatie krijgen als je er eerst correcte informatie in stopt. Jouw beleggersprofiel kan alleen kloppen als de antwoorden op de vele vragen waarheidsgetrouw zijn. Trouwens, wie kan jou beletten om met een defensief beleggersprofiel toch aandelen te kopen, bitcoins of zelfs een schilderij van een onbekende Chinese meester waarmee je hoopt de slag van je leven te slaan? Een tweede probleem is dat die vragenlijst statisch en tijdsgebonden is. Misschien denk je over een paar maanden helemaal anders over bepaalde zaken? Misschien gebeurt er iets onverwachts in je gezin of vriendenkring, waardoor bijvoorbeeld je rendementsverwachtingen of je beleggershorizon wijzigen? Dan zit je daar met je beleggersprofiel. Ten derde is er nog een fundamenteler probleem met de vragenlijsten: geloof je echt dat het stellen van een paar tientallen vragen, waar daarna punten aan worden gekoppeld, veel zegt over jouw beleggersprofiel? Geloof je bijvoorbeeld ook dat je na het beantwoorden van een reeks vragen en het optellen van wat cijfers te weten komt of je een romantische ziel bent? Of dat de antwoorden op een handvol vragen kunnen voorspellen of je relatie zal blijven duren? Het laatste zwakke punt ligt bij de bank. Hoe verwerkt de bank jouw antwoorden? Waarom geeft ze aan antwoord a bijvoorbeeld één punt en aan antwoord b negen punten? Aan welke antwoorden hecht ze het meest belang? En hoe heeft ze het eindtotaal gekoppeld aan een bepaald beleggersprofiel? Weet je zeker dat de bank je niet duwt naar een beleggersprofiel dat haar ‘toevallig’ het
best uitkomt, omdat ze daarvan veel eigen financiële producten in de aanbieding heeft? Wat je hierbij nooit moet vergeten: een bank krijgt zo goed als altijd een commissie op elk financieel product dat ze verkoopt. Of dat financieel product het goed doet of niet beïnvloedt die commissie niet. Als er verliezen zijn, draai jij daar als belegger voor op, het gaat van jouw vermogen af. Met andere woorden: de bank heeft altijd de lusten, jij en jij alleen altijd de eventuele lasten. Natuurlijk zal de bank wel haar best doen, opdat je wat rendement haalt. Want ze heeft natuurlijk het liefst dat je klant blijft en, als het kan, nog wat meer via haar investeert. Sommige financiële experts vinden dan ook dat zulke vragenlijsten die je beleggersprofiel bepalen, thuishoren in de roddelblaadjes. Meer nog, ze geloven niet dat je mensen kunt indelen in allerlei risicoprofielen, van zeer defensief tot zeer dynamisch. Hoe komt het dat toch bijna iedereen daar wél in gelooft?
1.3 Intermezzo: wat zegt de theorie van de efficiënte portefeuille? Dat er zoveel geloof wordt gehecht aan beleggersprofielen is een gevolg van de ‘moderne portefeuilletheorie’, die werd bedacht door de Amerikaanse econoom Harry Markowitz (1927-2023). Die publiceerde in 1952 een kurkdroog artikel, gelardeerd met een hele reeks formules, met als titel Portofolio selection. Op amper vijftien bladzijden legde hij uit dat diversificatie het risico bij investeringen vermindert. Hiermee leverde hij een werkstuk af dat de grootste invloed zou hebben in de geschiedenis van de beleggingstheorie. Volgens sommigen werden met dit artikel zelfs de moderne financieel-economische wetenschappen geboren. In elk geval kreeg Markowitz er in 1990 de Nobelprijs voor Economie voor.
De moderne portefeuilletheorie gaat ervan uit dat beleggers een afkeer hebben van risico. Eenvoudig gesteld: stel dat er twee portefeuilles bestaan die hetzelfde rendement opleveren, maar de ene portefeuille heeft een hoger risico dan de andere. Voor welke portefeuille zou je dan kiezen? Voor de portefeuille met het minste risico, toch? Je zult net als iedereen pas een hoger risico aanvaarden als je ook kans maakt op een hoger rendement. Markowitz drukte erop dat een belegger het risico van zijn belegging kan verminderen door goed te diversifiëren. Laten we een concreet voorbeeld nemen. Je koopt aandelen van brouwer AB InBev, bij ons vooral bekend van Stella Artois en Jupiler. Maar er volgt een natte, koude zomer en er is geen wereldkampioenschap voetbal. Dus wordt er weinig bier gedronken en de koers van jouw AB InBev-aandelen blijft flets. Misschien zakt ze zelfs weg, omdat niet aan de verwachtingen werd voldaan. Jammer. Stel dat je naast aandelen van AB InBev ook aandelen kocht van de bioscoopgroep Kinepolis. En tijdens die vochtige, kille zomer wordt een nieuwe langspeelfilm van fc De Kampioenen gelanceerd, waarna de zalen vollopen. De verwachtingen worden overtroffen en de koers van de Kinepolis-aandelen vaart er wel bij. Dan wordt het verlies van jouw AB InBev-aandelen misschien goedgemaakt door de winst van jouw Kinepolis-aandelen. Je hebt dus het risico weggewerkt dankzij de aankoop van twee verschillende aandelen. Dat is wat Markowitz met allerlei wiskundige formules voor het eerst kon aantonen: je kunt een deel van het risico minimaliseren als je de investeringen goed spreidt. Markowitz introduceerde ook het idee van een ‘efficiënte portefeuille’. Een efficiënte portefeuille voldoet aan twee voorwaarden. Ten eerste, er is geen andere portefeuille waarvoor je eenzelfde rendement mag verwachten die een lager risico heeft. En ten tweede, er is geen andere portefeuille met eenzelfde risico waarbij je een hoger rendement mag verwachten. Kortom, alleen door het nemen van meer risico kun je het rendement verhogen.
Alleen door het nemen van meer risico kun je het rendement verhogen. Zo is het nog maar een kleine stap om beleggersportefeuilles samen te stellen die telkens het hoogste rendement opbrengen bij een bepaald risicopeil. En die portefeuilles doop je dan bijvoorbeeld ‘zeer defensief’, ‘defensief’, ‘neutraal’, ‘dynamisch’ of ‘zeer dynamisch’. En via een vragenlijst koppel je daar beleggers aan. De inzichten van Markowitz zijn ondertussen verfijnd en ze worden over heel de wereld nog steeds door banken en portefeuillebeheerders gebruikt bij het samenstellen van beleggingsportefeuilles. Want dat is wat een bank doet: ze combineert enkele beleggingsproducten waarbij het verwachte rendement gekoppeld wordt aan een bepaald risico, dat met allerlei gegevens en parameters wordt ingeschat. Op basis daarvan worden verschillende beleggersprofielen gemaakt. Concreet: de bank steekt bijvoorbeeld 20 procent cash en spaardeposito’s in een portefeuille, maar ook 20 procent obligaties en 60 procent aandelen. Ze weet dat dit een mooi rendement kan opleveren, maar dat die beleggingsproducten (vooral de aandelen) ook een hoger risico kunnen inhouden: de waarde kan sterk schommelen en in het ergste geval kunnen ze op een dag niets meer waard zijn. Deze portefeuille is dan ook iets voor een belegger die hoopt op een goed rendement en daarbij het risico niet schuwt, kortom, een ‘dynamische belegger’. Allemaal mooi in theorie, maar passen zulke profielen wel bij een mens? Kun je een wezen van vlees en bloed in zo’n beleggersprofiel steken? Zijn we wel te herleiden tot bijvoorbeeld een ‘dynamische belegger’? Zijn we niet veeleer én zeer defensief én defensief én neutraal én dynamisch én zeer dynamisch? Want wat doen we met ons geld? Vandaag kopen we brood en melk. En we vullen ook een lottoformulier in, al weten we dat de kans uiterst klein is dat we daarmee miljonair zullen worden. In het weekend doen we inkopen voor de hele week. We zetten ook wat
geld opzij, want volgende maand is onze jongste dochter jarig en voor haar willen we een mooi cadeau kopen. En we sparen ook, omdat we volgend jaar een exotische reis willen maken. En over vijf jaar willen we een nieuwe auto aanschaffen. We moeten er ook rekening mee houden dat er een nieuw en beter geïsoleerd dak op ons huis moet komen. Tot slot willen we nog een spaarpotje aanleggen voor als we met pensioen gaan. En wie weet willen we nog iets achterlaten voor onze kleinkinderen. Kortom, de manier waarop we omgaan met ons geld in functie van onze behoeften bepaalt ons beleggersprofiel misschien wel meer dan de een of andere vragenlijst, hoe nuttig die ook kan zijn.
1.4 Wat zijn je financiële behoeften? Een andere invalshoek dan te kijken naar welk beleggersprofiel je hebt, is om na te gaan wat je behoeften zijn. Dat is volgens heel wat beleggingsexperts een veel interessantere oefening. Ze baseren zich daarbij op de theorie van de Amerikaanse klinisch psycholoog Abraham Maslow (1908–1970), bekend van zijn theorie over de menselijke behoeftehiërarchie. Maslow vroeg zich af: wat motiveert mensen? Wat prikkelt hen om hun werk goed te doen? En hoe kunnen we ze stimuleren om nog beter te presteren? Volgens Maslow streeft een mens er altijd naar om zijn behoeften te bevredigen. Om hierin meer inzicht te krijgen ontwikkelde hij in 1934 een model, dat hij neerpende in een artikel met de titel A theory of human motivation. Daarin beschrijft hij met vijf niveaus de behoeftebevrediging van de mens. Dat zou bekend worden als ‘de piramide van Maslow’ (zie figuur 4). Maslow brengt de menselijke behoeften onder in vijf hiërarchische niveaus. Hij gaat ervan uit dat een nieuw niveau pas kan worden bereikt als het voorafgaande niveau bevredigd is. En het is volgens hem onmogelijk om een niveau over te slaan. Hoe hoger je in de
piramide van Maslow opklimt, hoe moeilijker het wordt om deze behoefte te bevredigen. Onderaan in de piramide staan de primaire basisbehoeften die iedereen heeft. Die basisbehoeften moet elke mens invullen om te kunnen overleven. Het gaat bijvoorbeeld om eten, drinken, slapen, seks (voortplanting). Het zijn physical needs, biologische en fysiologische behoeften. Als aan deze basisbehoeften voldaan is, kunnen we denken aan de behoeften die een trapje hoger staan. Dan gaat het over safety needs, de behoefte aan veiligheid, rust, orde, gezondheid. Het gaat dan onder meer over bescherming tegen geweld, maar ook tegen ziekte of werkloosheid. Als aan die eerste twee behoeften beantwoord is, kan de aandacht gaan naar de derde behoefte: social needs, sociale behoeften. Het gaat dan om verbondenheid, vriendschap, vertrouwen, familie, relaties, liefde en dergelijke. Daarna komt de behoefte om door anderen te worden geaccepteerd en gewaardeerd, recognition needs, maar ook de behoefte aan eigenwaarde en zelfrespect is hier belangrijk. Het hoogste niveau in de piramide van Maslow is self-actualisation, de behoefte aan zelfontplooiing. Dan gaat het over persoonlijke groei, de wereld begrijpen, iets willen creëren, expressie, het beste uit jezelf halen, of om het met de woorden van Maslow zelf te zeggen: ‘het verlangen om alles te worden waartoe men in staat is’. Figuur 4 Behoeftepiramide van Maslow
Volgens Abraham Maslow volgt de behoeftebevrediging van de mens vijf niveaus: na de basisbehoeften komen de behoefte aan veiligheid, de sociale behoeften, de behoefte aan waardering en erkenning en, tot slot, de behoefte aan zelfontplooiing.
Er is in de loop van de jaren wel wat kritiek geformuleerd op de behoeftepiramide van Maslow. Zo zeggen sommigen dat de behoeften niet zo strikt kunnen worden onderscheiden en dat de fases in elkaar overlopen. De opeenvolging van de niveaus is ook niet zo strikt. Het kan best dat iemand al behoefte heeft aan sociaal contact voor hij zich kan beschermen tegen ziekte of werkloosheid. Dat neemt niet weg dat de behoeftepiramide van Maslow ondertussen vertaald is naar de financiële wereld, en ons enkele interessante inzichten biedt (zie figuur 5). Onder meer de Belgische beleggingsexpert Philippe De Brouwer verdedigde in 2012 aan de VUB een doctoraat over de Maslowian portfolio theory. Onderaan in de ‘Maslow-portefeuillepiramide’ draait het om overleven. In deze fase zul je je geld gebruiken of schulden aangaan voor essentiële uitgaven, zoals eten en drinken. Op dit niveau heb je cash en een zichtrekening. Pas als aan die behoefte is voldaan – als je dus voldoende cash of geld op je zichtrekening hebt – kun je overgaan naar het tweede niveau. Dat streeft naar stabiliteit, bestendigheid. Dan gaat het over
alle uitgaven dekken met het geld dat je verdient en alleen maar schulden aangaan als het gaat om echte investeringen, zoals de aankoop van een huis. Je zorgt er ook voor dat je geld hebt om bijvoorbeeld een kapotte verwarmingsketel te vervangen. En je sluit verzekeringen af tegen calamiteiten, zoals een levensverzekering, een brandverzekering enzovoort. Het derde niveau in deze piramide is de accumulatie. Het deel dat overblijft van de inkomsten spaar je voor later. Bijvoorbeeld voor het kopen van een auto of voor luxegoederen. Of om samen met je partner leuke dingen te doen. Of voor het bekostigen van de studies van de (klein)kinderen. Daarvoor open je een spaarrekening, misschien koop je ook kasbons of andere producten waarmee je weinig of het liefst geen risico loopt om geld te verliezen, want je hebt nog niet zoveel spaargeld. Daarna komt het vierde niveau: je wordt steeds onafhankelijker en probeert al je uitgaven – of toch een deel ervan – te dekken met beleggingsopbrengsten. Dat geld wil je misschien besteden aan een tweede auto. Of aan een luxueuzere auto. Of aan een dure reis. Of aan een buitenverblijf aan de kust, in de Ardennen of de Provence. Daarom begin je je spaargeld te diversifiëren en kan er aan obligaties, aandelen of aan meer vastgoed worden gedacht.
Je beleggingsopbrengsten wil je misschien besteden aan een luxueuze auto. Een dure reis. Of een buitenverblijf in de Provence. Op het hoogste niveau ten slotte komen we bij zelfverwezenlijking, zingeving. Op dit niveau kun je zowat al je dromen vervullen. Hier zit de actieve belegger, maar ook iemand die zijn geld bijvoorbeeld aan kunst kan besteden. Of aan een goed doel zal geven. Of schenken aan wetenschappelijk onderzoek naar het een of ander medicijn. Figuur 5 Financiële behoeftepiramide geïnspireerd door Maslow
De behoeftepiramide van Maslow, vertaald naar de financiële wereld: eerst gaat het om overleven, daarna volgen financieel rondkomen, sparen, onafhankelijk zijn en, tot slot, zelfverwezenlijking en zingeving.
Volgens de ideeën van Maslow moet je in principe eerst in je basisbehoeften voorzien (eten, drinken enzovoort) en dus over cash en een zichtrekening beschikken voor je bijvoorbeeld denkt aan een huis en daarvoor zelfs schulden durft aan te gaan. Pas daarna denk je aan sparen voor luxegoederen. Je beklimt de piramide van Maslow stap per stap, maar in de praktijk kunnen de verschillende niveaus door elkaar lopen. Het kan best zijn dat je nog maar net wat financiële stabiliteit hebt bereikt en dat je toch al probeert te beantwoorden aan een grote droom en bijvoorbeeld een gitaar koopt. Of verf, penselen en een schilderdoek. Of toch al geld schenkt aan een goed doel. Hoe dan ook, steeds zul je willen voorzien in je basisbehoeften en dus over cash en een zichtrekening willen beschikken. Daarna zul je altijd voldoende financiële stabiliteit willen. Daarbij heeft elk niveau in de Maslow-portefeuillepiramide zijn eigen specifieke doel, beleggershorizon en risico. Je hebt dus met andere woorden tegelijkertijd meerdere beleggersprofielen, in tegenstelling tot wat de financiële instellingen in het spoor van de MiFID-regeling je altijd voorhouden. Volgens de bank heb je maar één risicoprofiel,
bijvoorbeeld zeer defensief of defensief of neutraal of dynamisch of zeer dynamisch. Volgens de Maslowportefeuillepiramide kun je dat allemaal tegelijkertijd zijn.
1.5 Hoeveel moet je sparen? Het is een vraag die vaak wordt gesteld: hoeveel geld moet ik opzijleggen? Hoeveel moet ik maandelijks of jaarlijks sparen? Hoe groot moet mijn spaarpotje zijn als ik met pensioen ga? Een gouden regel bestaat hier niet. Sommigen zeggen dat je hoe dan ook altijd drie maandlonen gespaard moet hebben, anderen spreken van zes maandlonen. Het antwoord hangt natuurlijk af van je leeftijd, maar ook van je persoonlijke situatie. Ben je alleenstaand of woon je samen? Heb je kinderen? Huur je een woning of bezit je er zelf een? Is die afbetaald? Heb je een auto die afbetaald is? Enzovoort. Het Nederlandse Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting heeft voor enkele situaties een minimale spaarbuffer uitgerekend. Dat geld moet je minstens klaar hebben liggen om de dure maanden door te komen (bijvoorbeeld voor het kopen van de kerstcadeautjes), om de televisie of wasmachine te kunnen vervangen als die stuk is, onverwachte reparaties aan de wagen te kunnen betalen, onderhoudswerken aan het huis te laten uitvoeren enzovoort. Dat komt hierop neer: » Ben je alleenstaand, met een huurwoning en zonder auto, dan moet je minimaal 3550 euro spaarbuffer hebben. » Vorm je een koppel, met een huurwoning of een eigen huis, en een auto van 5000 euro, dan heb je het best minimaal 4000 euro opzijgezet. » Een gezin met twee kinderen, een eigen huis en een auto van 10.000 euro houdt maar beter een spaarpotje van minstens 5000 euro achter de hand.
Dat zijn echte minimumbedragen, om onvoorziene omstandigheden zonder veel kleerscheuren door te komen. Als je wilt sparen voor later, bijvoorbeeld om na je pensionering toch nog je gewone levensstandaard te kunnen aanhouden, zal dat lang niet volstaan. Daarvoor circuleren er andere schema’s, zoals: » Je bent tussen 20 en 30: probeer je consumptieuitgaven, al het geld dat je nodig hebt om je levenswandel te betalen, te beperken tot 75 procent van je inkomsten. Met andere woorden, probeer 25 procent van je inkomen te sparen of te investeren. » Je bent 30: je zou minstens één jaarsalaris gespaard moeten hebben, inclusief spaarrekening, pensioensparen en beleggingen. » Je bent 35: twee keer je jaarsalaris. » Je bent 40: drie keer je jaarsalaris. » Je bent 45: vier keer je jaarsalaris. » Je bent 50: vijf keer je jaarsalaris. » Je bent 55: zes keer je jaarsalaris. » Je bent 60: zeven keer je jaarsalaris. » Je bent 65: acht keer je jaarsalaris. Het human-resourcesbedrijf Mercer berekende recent dat je 85 keer het nettomaandloon moet hebben opzijgezet om na je pensionering min of meer dezelfde levensstandaard te kunnen aanhouden. Dat komt aardig in de buurt van acht keer een jaarsalaris (dat is 96 maandlonen). Die spaarpot kan bestaan uit het geld van het aanvullend pensioenplan (tweede pensioenpijler), pensioensparen (derde pensioenpijler) en alle mogelijke andere spaar- en beleggingsvormen (vierde pensioenpijler). Een eigen huis (de vijfde pensioenpijler) wordt niet meegerekend, al vormt het natuurlijk een aardige som geld.
Wist je dat je 85 keer je nettomaandloon moet hebben opzijgezet om na je pensionering min of meer dezelfde levensstandaard te kunnen aanhouden? 1.6 Maakt geld gelukkig? Allemaal goed en wel dat je nadenkt over geldzaken, maar maakt geld ook gelukkig? Volgens de Nederlandse journalist, schrijver en dichter Simon Carmiggelt niet, want hij schreef: ‘Geld maakt niet gelukkig, dat heeft het met armoe gemeen.’ Maar is dat wel zo? De jongste decennia verschenen er veel studies over het verband tussen geld en geluk. Psychologen, sociologen en economen zijn allemaal vanuit hun discipline op zoek gegaan naar het antwoord op de eenvoudige vraag: maakt geld gelukkig? Om die vraag te beantwoorden, moet je eerst zeggen wat ‘geluk’ of ‘gelukkig zijn’ inhoudt. Volgens het woordenboek is het ‘de aangename toestand waarin je al je (aardse) wensen en verlangens bevredigd ziet’. Geluksprofessor Ruut Veenhoven, socioloog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, omschrijft geluk eenvoudig als ‘plezier hebben in het leven’. Hij heeft het ook wat wetenschappelijker gedefinieerd als ‘overall appreciation of one’s lifeas-a-whole’, geluk is de mate waarin je eindoordeel over je leven als geheel positief uitvalt. Hoe gelukkig je bent, hangt dus af van het antwoord op de vraag of je tevreden bent met je huidige levensomstandigheden. Ook (neuro)biologen hebben onderzoek verricht naar het geluksgevoel. Volgens het Amerikaanse vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences zie je bij geluk een verhoogde elektrische activiteit in de linkerprefrontale lob van de hersenen. Die elektrische activiteit kun je meten en dat gebeurt ook. Deze
metingen blijken goed overeen te komen met wat mensen rapporteren over hun geluk. En wat geld is, daar stellen we ons vandaag nauwelijks nog vragen bij. Nochtans waren er heel wat beschavingen die goed functioneerden zonder geld. De Inca’s bijvoorbeeld gebruikten geen geld en ook in het oude Egypte werd nauwelijks geld gebezigd. Er zijn wel notities te vinden uit 2600 voor Christus waarin wordt verwezen naar de ‘shat’ als monetaire rekeneenheid, maar de gewone Egyptenaar gebruikte toen waarschijnlijk geen geld. Rond 2500 voor Christus werd in Mesopotamië, het huidige Irak, zilver gebruikt als betaalmiddel. In de 10de eeuw na Christus deed in China het eerste papiergeld zijn intrede, in Europa zou Zweden rond 1660 als eerste land papiergeld introduceren. Vandaag is dat op de terugweg en wordt er vooral met bank- en kredietkaarten betaald: de eerste betaalkaart werd in 1924 in de vs gelanceerd, pas na de Tweede Wereldoorlog vond plastic geld steeds meer ingang. Geld is ondertussen meer dan een rekeneenheid, het is ook een efficiënt ruilmiddel: als jij een brood wilt kopen, kun je dat betalen met geld dat je hebt verdiend met de arbeid die je hebt verricht. Geld is ook een spaarmiddel: je moet het niet meteen uitgeven, je kunt er ook later zaken mee kopen. En het is een kredietmiddel: je kunt het uitlenen aan iemand die het geld beter kan gebruiken dan jij vandaag. Maar maakt geld ook gelukkig? Aan de hand van vijf deelvragen gaan we op zoek naar het antwoord op die populaire levensvraag.
1.7 Hebben rijke landen gelukkige inwoners? Er is al heel wat onderzoek gevoerd naar waar de gelukkigste mensen leven. Om de vier of vijf jaar gaat Eurofound, een agentschap van de Europese Unie, de levenskwaliteit na voor de Europese landen en stelt de vraag hoe gelukkig de burgers zijn (zie
figuur 6). Volgens de recentste cijfers blijkt dat de gelukkigste inwoners in Scandinavië leven, meer bepaald in Finland en Denemarken, al scoren ook Luxemburg, Oostenrijk, Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden mooi. In Griekenland, Bulgarije, Tsjechië en Italië zijn de inwoners het ongelukkigst. De Belgen scoren, net als de Duitsers en Fransen, juist boven het gemiddelde in de Europese Unie, dat 7,4 bedraagt.
De gelukkigste inwoners van de Europese Unie leven in Finland en Denemarken. In Griekenland, Bulgarije, Tsjechië en Italië zijn de inwoners het ongelukkigst. De Belgen scoren, net als de Duitsers en Fransen, juist boven het gemiddelde. In de meeste arme Europese landen zijn de mensen duidelijk gemiddeld minder gelukkig dan de inwoners van de meeste rijke landen. Het geluksgevoel van een bevolking hangt dus erg samen met de welstand van een land. Als we het Eurofound-onderzoek naar de levenskwaliteit van de ondervraagde Europese burgers van nabij bekijken, blijkt dat vooral de inwoners van de landen die pas na 2004 aansloten bij de Europese Unie niet zo happy zijn, al werken ze hun achterstand wel weg. Zo is de tevredenheid met de levensstandaard toegenomen in Bulgarije, Estland, Hongarije, Ierland en Polen, terwijl de score in Kroatië, Cyprus, Griekenland, Italië en Spanje is gedaald. Figuur 6 Hoe gelukkig ben je, op een schaal van 1 (niet gelukkig) tot 10 (heel gelukkig)? (data 2016) Bron: Eurofound
De gelukkigste inwoners van de Europese Unie leven in Scandinavië. De Belgen zijn iets gelukkiger dan het gemiddelde.
Dat voor Europa, maar elk jaar stellen de Verenigde Naties in het World Happiness Report een ranglijst op van de gelukkigste landen in de wereld. Bovenaan staan daar Finland, IJsland, Denemarken, Zwitserland, Nederland, Zweden en Duitsland. België volgt op plek zeventien. De ongelukkigste van de 95 landen waarvoor er betrouwbare gegevens waren, zijn Namibië, Myanmar, Benin, Cambodja, India, Jordanië, Tanzania en Zimbabwe. Om na te gaan of rijker ook gelukkiger betekent, kunnen we deze ranglijst koppelen aan het bruto binnenlands product per inwoner, zeg maar het gemiddeld inkomen. Dat laatste cijfer kun je vinden bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Als je beide lijsten aan elkaar linkt, krijg je een mooi schematisch overzicht (zie figuur 7).
Om het een beetje overzichtelijk te houden hebben we de zeven gelukkigste en ongelukkigste landen opgenomen, en elk zevende land op de lijst van het World Happiness Report, plus enkele landen die voor België interessant zijn, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Figuur 7 Verband tussen geluk en gemiddeld inkomen Bron: eigen berekening op basis van het World Happiness Report en cijfers IMF
Mensen in landen met een laag gemiddeld inkomen zijn ongelukkiger dan inwoners van landen met een hoog gemiddeld inkomen.
Deze figuur maakt het meteen duidelijk: mensen in landen met een laag gemiddeld inkomen zijn ongelukkiger dan inwoners van landen met een hoog gemiddeld inkomen. Dat stemt dus overeen met het onderzoek van Eurofound over Europa. Het geluksgevoel van een bevolking hangt nauw samen met de welstand van een land, tenminste tot op een bepaald inkomensniveau. Economische groei
maakt de mensen niet noodzakelijk gelukkiger. Althans, als een land al een behoorlijk welvaartsniveau heeft bereikt.
1.8 Betekent rijker ook gelukkiger? Mensen in landen met een hoog gemiddeld inkomen zijn dus gelukkiger dan inwoners van landen met een laag gemiddeld inkomen. Wil dat zeggen dat mensen in rijkere landen gelukkiger zijn omdat ze veel geld hebben? Dat is wat kort door de bocht. De Nederlandse psycholoog en hoogleraar Ap Dijksterhuis spreekt over een Bono-alert. Een paar jaar geleden gaf de Ierse rockgroep U2 een concert in het Schotse Glasgow. Op een bepaald moment vroeg zanger Bono, bekend om zijn maatschappelijk engagement, om een ogenblik stilte. Langzaam begon hij ritmisch boven zijn hoofd in zijn handen te klappen. ‘Every time I clap my hands, a child in Africa dies’, riep Bono. Het publiek was stil, maar een toeschouwer riep: ‘Well, stop fucking doing it then, you evil bastard!’ Natuurlijk zal de fan wel niet gedacht hebben dat het handgeklap van Bono leidde tot de dood van een Afrikaans kind, maar de les is duidelijk: een samenhang tussen twee variabelen betekent nog niet dat de ene variabele (klappen in de handen) de andere variabele (kind sterft in Afrika) veroorzaakt. Een correlationeel verband is nog geen causaal (oorzakelijk) verband. En nu terug naar de relatie tussen rijke mensen en geluk: we kunnen niet zomaar concluderen dat mensen in rijke landen gelukkiger zijn omdat ze veel geld hebben. Geld speelt zeker een rol, maar er zijn ook andere elementen, zoals de kwaliteit van de overheid. Of je kunt vertrouwen op de regering. Of er veel corruptie is. Of er voldoende vrijheid is. Dat verklaart allicht waarom de mensen in Hongkong, met een hoge rijkdom, toch redelijk ongelukkig zijn, zoals uit figuur 7 op blz. 45 blijkt. Maar hoe zit het met het verband tussen rijkdom en geluk binnen een land, waar mensen allemaal met dezelfde kwaliteit van de overheid, vrijheid enzovoort te maken hebben? Zijn rijke mensen in
een land gelukkiger dan mensen die daar wonen en over een gemiddeld inkomen beschikken? De Nobelprijswinnaars Daniel Kahneman en Angus Deaton onderzochten in 2010 in de vs de relatie tussen geld en geluk. Daaruit bleek duidelijk dat inkomen een positief effect heeft op het geluksgevoel van mensen. Volgens deze studie geldt dat tot een inkomenshoogte van 75.000 dollar, pakweg 65.000 euro. Daarboven vlakt het effect af. Zij besloten dat geluk toeneemt naarmate de armoede afneemt, maar dat er boven een bepaald inkomensniveau nog maar weinig sprake is van een samenhang tussen inkomen en geluk. Recenter onderzoek van de Amerikaan Andrew Jebb en collega’s legt de lat wat hoger: alles boven 100.000 dollar draagt langer bij aan meer geluk. Maar er zijn ook andere onderzoeken, van Betsey Stevenson en Justin Wolfers, en recenter ook van Matthew Killingsworth, die vonden dat het geluk ook nog bij hogere inkomens toeneemt. Dus, geluk neemt toe met het inkomen, maar of vanaf een bepaald inkomensniveau het geluk niet langer toeneemt en vanaf welk niveau dat dan zou zijn, is en blijft onduidelijk.
1.9 Zijn we gelukkiger dan onze ouders? Laten we eerst een andere vraag stellen. Wanneer zou je het liefst leven: vandaag of vijftig jaar geleden? Zou je willen leven in een tijd zonder televisie en centrale verwarming? Zonder computer en gsm? De meeste mensen kiezen ongetwijfeld voor het huidige consumptiecomfort en de huidige welstand. We zijn de jongste vijftig jaar dan ook veel rijker geworden, we hebben grotere en mooiere huizen, luxueuzere auto’s, gaan op reis, hebben langer gestudeerd en vinden doorgaans boeiender, gezonder en veiliger werk. Daardoor zou je denken dat de meeste mensen vandaag gelukkiger zijn dan enkele decennia geleden. Maar is dat ook zo? Vooral in de vs gebeurt er al sinds de Tweede Wereldoorlog onderzoek naar de gemoedsgesteldheid van mensen. Uit die
jarenlange rapportering blijkt dat het geluk niet is toegenomen, ondanks een fenomenale stijging van het inkomen en van de levensstandaard. Die conclusie wordt trouwens bevestigd door Europees onderzoek. Ruut Veenhoven peilt sinds 1973 twee keer per jaar in acht landen van de Europese Unie naar het geluk van de inwoners. Telkens stelt hij dezelfde vragen en zo krijgt hij een overzicht van de evolutie van het geluk in de loop van de jaren. Uit zijn onderzoek blijkt dat het geluk de afgelopen decennia niet is toegenomen in Europa. Dat bevestigt wat al sinds 1973 bekendstaat als de Easterlin Paradox: als het inkomen van een land stijgt, blijft het geluk onveranderd. Wie de cijfers voor België onder de loep neemt, ziet dat we qua geluksbeleving er zelfs wat op achteruitgingen (zie figuur 8). Begin jaren 1980 zien we een serieuze knik en Veenhoven zelf wijst erop dat die ontwikkeling samenloopt met een vertraging van de Belgische economie in die jaren – in 1982 zou de Belgische frank trouwens gedevalueerd worden. Figuur 8 Evolutie geluksgevoel in België (1970–2020) Bron: Ruut Veenhoven
Hoewel het inkomen en het consumptiecomfort de voorbije vijftig jaar enorm zijn toegenomen, steeg het geluksgevoel in ons land niet.
Het geluk is de jongste decennia in ons land helemaal niet toegenomen, ondanks de fenomenale stijging van het inkomen en het consumptiecomfort. De Leuvense econoom Paul De Grauwe noemt die conclusie ‘verbijsterend’, want de meeste economen dachten altijd dat naarmate mensen over meer goederen en diensten konden beschikken, ze zich gelukkiger zouden voelen. Natuurlijk wordt er dan op gewezen dat met de stijging van ons inkomen en consumptiecomfort ook de stress, de drukte, het fileleed enzovoort zijn toegenomen. Dat kan zeker een domper zetten op onze levensvreugde. Toch lijkt gewenning een belangrijkere verklaring voor het ontbreken van een groter geluksgevoel in vergelijking met dat van onze ouders, ondanks de grote vooruitgang op zowat alle domeinen en zeker op het vlak van ons inkomen.
Het geluk in ons land is de jongste decennia helemaal niet toegenomen, ondanks de fenomenale stijging van het inkomen en het consumptiecomfort. De Grauwe geeft het voorbeeld van de loonsverhoging: als we die krijgen, is er een onmiddellijk effect, we voelen ons gelukkiger. Maar na verloop van tijd verdwijnt dat gevoel. We hebben ons aangepast aan de nieuwe situatie, aan een nieuw en hoger consumptiepatroon. Die loonsverhoging inleveren zou ons dan weer zeer ongelukkig maken. Psychologen hebben het aangetoond: bij een vermindering van het inkomen is de daling van het geluk veel groter dan de stijging van het geluk bij een evenredige verhoging van dat inkomen. Volgens sommige studies zou het negatieve effect zelfs dubbel zo groot zijn als het positieve.
1.10 Zijn we gelukkiger als we meer verdienen dan onze buren? Eerst een testje, altijd fijn. In welke wereld verkies je te leven? In de eerste wereld waarin je 50.000 euro per jaar verdient en de anderen gemiddeld 25.000 euro per jaar? Of in de tweede wereld, waarin je 100.000 euro per jaar krijgt en de anderen gemiddeld 250.000 euro per jaar. Heb je gekozen? Uit onderzoek is gebleken dat de meeste mensen de eerste boven de tweede wereld verkiezen. Dus liever wat minder geld, maar toch meer dan het gemiddelde, dan veel meer geld maar toch onder het gemiddelde. Of geld gelukkig maakt, hangt dus niet zozeer af van de absolute hoogte van de rijkdom, maar van de relatieve: hoe die zich verhoudt tot die van anderen. Die vergelijking maken we met mensen van wie we denken dat de vergelijking opgaat: studiemakkers, leeftijdsgenoten, mensen die hetzelfde beroep uitoefenen. Twee Amerikaanse sociologen, Glenn Firebaugh en Laura Tach, bestudeerden dit fenomeen en formuleerden hun conclusie zo: ‘Wie geld heeft, is misschien tevreden, maar alleen wie meer geld heeft dan leeftijdsgenoten en collega’s is ook echt gelukkig.’ Toch past hier een belangrijke kanttekening, die we ook al moesten maken bij de vergelijking met het verleden: je wordt ongelukkiger als je het slechter hebt dan de anderen, maar slechts een klein beetje gelukkiger als je het beter hebt dan de anderen. Mensen hebben dus de onhebbelijke gewoonte om hun eigen situatie altijd te vergelijken met die van anderen. Een stijging van je eigen inkomen wordt dan ook minder gesmaakt als blijkt dat ook de buurman welvarender is geworden. Een eenvoudig voorbeeld maakt dat onmiddellijk duidelijk. Stel je voor dat je een loonsverhoging krijgt met 10 procent. Dat is natuurlijk zeer aangenaam. Maar als achteraf blijkt dat alle andere medewerkers van het bedrijf 20 procent opslag kregen, dan smaakt die 10 procent erg bitter.
Geld maakt dus gelukkig als we goed uit de vergelijking met anderen komen. De Britse arbeidseconoom Richard Layard formuleert het in zijn boek Waarom zijn we niet gelukkig? als volgt: geld maakt mensen alleen gelukkig als zij er meer van hebben, meer geld dan anderen of meer geld dan in het verleden. Eigenlijk is dat een oude vaststelling, want in 1899 had de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen het al over de ‘opzichtige consumptie’: mensen willen vooral pronken met hun bezittingen. Nog een tweede testje. In welke wereld wil je leven? In de eerste wereld waarin je twee weken vakantie hebt per jaar en de andere mensen één week? Of in de tweede wereld waarin je vier weken vakantie hebt per jaar en de anderen acht? Keuze gemaakt? De meeste mensen blijken hier voor de tweede wereld te opteren. De conclusie is dat mensen competitief zijn als het gaat over inkomen en materiële goederen, maar veel minder als het gaat over vrije tijd en andere immateriële rijkdom.
Geld maakt mensen alleen gelukkig als ze er meer van hebben: meer geld dan anderen of meer geld dan in het verleden. 1.11 Hoe gelukkig zijn de Belgen? We zagen al dat de Belgen een ietsiepietsie gelukkiger zijn dan het gemiddelde in de Europese Unie en even gelukkig als de Duitsers en Fransen. Maar minder gelukkig dan de Nederlanders en Luxemburgers. We merkten ook al op dat het geluk in ons land zeker niet toeneemt. Mark Elchardus en Wendy Smits van de Vrije Universiteit Brussel deden begin deze eeuw een grondige studie over het geluksgevoel bij 4500 landgenoten. Zij kwamen tot het besluit dat de Belgen, gezien hun welvaart, niet gelukkig genoeg zijn. Ze vonden bovendien
dat Vlamingen gelukkiger zijn dan Walen, terwijl de Brusselaars ergens tussen beide regio’s in zitten. De verklaring ligt bij de sociaaleconomische status en het gevoel bij de Walen dat ze fel achtergesteld zijn in België. Elchardus en Smits concluderen dat het geluk bij de Belgen groter is als de sociaal-economische status en het opleidingspeil hoger liggen. Maar ze wijzen erop dat er geen rechtstreeks verband bestaat, want het verloopt via de levensstandaard. Iemand die hoger op de sociaal-economische ladder staat en een beter diploma heeft, verdient meestal meer. Die mensen hebben dan ook vlugger het gevoel dat ze met hun inkomen goed kunnen rondkomen en dat verklaart hun geluk. ‘Het is duidelijk dat geld gelukkig maakt of alleszins de kans op geluk behoorlijk vergroot’, schrijven Elchardus en Smits. Beide onderzoekers staven dat met tal van cijfers. Ze delen bijvoorbeeld de bevolking op in drie gelijke groepen: 33 procent van de mensen in een weinig rooskleurige financiële situatie, 33 procent in een matige financiële situatie en 33 procent in de gunstigste financiële situatie. Wat blijkt? Wie in de slechtste financiële groep zit, heeft slechts 8 procent kans om zeer gelukkig te zijn, maar loopt wel 30 procent risico om zeer ongelukkig te zijn. Wie tot de groep van de financieel bevoordeelden behoort, heeft 20 procent kans om zeer gelukkig te zijn en loopt slechts 5 procent risico om zeer ongelukkig door het leven te gaan. Elchardus en Smits gingen in hun studie natuurlijk ook op zoek naar andere factoren die (on)geluk bij ons bepalen. Geslacht speelt nauwelijks een rol, leeftijd wel. Jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar zijn vrij gelukkig, maar daarna daalt de gelukservaring. Het dieptepunt wordt bereikt tussen 46 en 55 jaar, maar daarna begint de gelukservaring weer te stijgen. Op hun 65ste zijn de Belgen het gelukkigst.
Jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar in België zijn vrij gelukkig, maar daarna daalt
de gelukservaring. De onderzoekers wijten dat aan tijd: hoe hoger de tijdsdruk, hoe ongelukkiger. Ook gezondheid bepaalt in belangrijke mate of je je al dan niet happy voelt. En al even voor de hand liggend blijken ook relaties cruciaal voor het geluksniveau. Een levensgezel is geen garantie op geluk, maar het helpt. Bij de gescheiden singles is 32 procent zeer ongelukkig en 30 procent ongelukkig. Deze conclusies stemmen overeen met internationaal onderzoek. Econoom Richard Layard had al eerder gezien dat mensen sociale wezens zijn, wat zijn overzicht bewijst van activiteiten waarbij we het gelukkigst zijn (zie figuur 9). We zijn het gelukkigst in interactie met anderen. Als we samen zijn met familie of vrienden of als we seks hebben. Als we werken of naar het werk gaan, voelen we ons veel minder gelukkig. Hieruit kun je nog een conclusie trekken: hoe belangrijk geld ook is, aan de top van de geluksbeleving staan activiteiten die je niet met geld verkrijgt. Figuur 9 Geluk in verschillende activiteiten (geluk op een schaal van 0 tot 5). Bron: Layard
We zijn het gelukkigst in interactie met anderen, samen met familie of vrienden of als we seks hebben. Als we werken of naar het werk gaan, voelen we ons veel minder gelukkig.
1.12 En nu opnieuw: maakt geld gelukkig? Via vijf subvragen zijn we nagegaan wat het verband is tussen geld en geluk. Hoewel in een land de rijken over het algemeen gelukkiger zijn dan de armen, blijken rijke landen niet opvallend gelukkiger te scoren dan arme landen. Bovendien wordt een land in de loop der jaren niet gelukkiger als de economie groeit, en de bevolking dus rijker wordt. Of er een gelukslimiet bestaat, is niet helemaal duidelijk. Volgens sommige onderzoeken neemt het geluk boven een bepaald (hoog) inkomensniveau niet langer toe, andere studies zeggen dat het geluk blijft toenemen, hoe hoog het inkomen ook is.
De Belgen zijn volgens hun welvaart niet voldoende gelukkig. Het geluk nam bij ons de voorbije decennia ook niet toe, al kenden we een fameuze welvaartsstijging. De gewenning aan een hoger welvaartsniveau verloopt genadeloos en snel. Ons geluksgevoel wordt in grote mate bepaald door de mensen die ons omringen: meer verdienen dan vrienden, studiegenoten en collega’s maakt ons gelukkig. Geld maakt dus gelukkig, of toch enigszins. Ongetwijfeld spelen ook andere zaken een rol, zoals gezondheid, zekerheid en veiligheid, vrijheid, vrije tijd en vooral relaties met andere mensen. Sommige van die zaken kun je met geld beïnvloeden, maar niet allemaal. En geld zal die zaken ook niet helemaal bepalen. Niet alles wat gelukkig maakt, is te koop – gelukkig maar. Toch valt het dus niet te ontkennen dat geld een rol speelt in het gelukkig zijn. Geld is ook niet meer weg te denken uit ons leven. Daarom is het belangrijk om verstandig met geld om te gaan. Hoe je dat het best doet, gaan we na in dit boek. We onderscheiden daarbij drie levensfasen. Tijdens het eerste deel in je leven, van je eerste stappen naar volwassenheid tot rond je 40ste levensjaar, leg je de fundamenten voor een (bijna) zorgeloos financieel leven en een (flink) spaarpotje. Tijdens het tweede deel van je leven, als de lening van je huis (ongeveer) is afbetaald en je kinderen (bijna) de deur uit zijn, kun je vaak wat meer geld opzijzetten, ook en misschien vooral met het oog op later. En ergens na je 60ste verjaardag volgt dan de derde levensfase, waarbij je (comfortabel) van je pensioen kunt genieten en tegelijkertijd je (klein)kinderen op weg kunt helpen. Dit boek wil bij dit alles een praktische handleiding zijn en je doen nadenken over elke stap die je daarbij zet.
De juiste antwoorden van de quiz aan het begin van dit hoofdstuk, met een woordje uitleg: 1 Je leent 300 euro aan een vriend en je zult één jaar later 300 euro terugkrijgen. De inflatie bedraagt dat jaar 2 procent, dus de index stijgt met 2 procent. Je zult…
c. Minder kunnen kopen met die 300 euro. Want de prijzen van producten en diensten stijgen voortdurend. Die stijging noemen we inflatie. Een inflatie van 2 procent per jaar betekent dat de gemiddelde prijzen in een jaar tijd met 2 procent toenemen. Je zult een jaar later dus gemiddeld 2 procent minder kunnen kopen met je 300 euro. 2 Je stort op 1 januari 100 euro op een spaarrekening die 2 procent intrest opbrengt. Je stort een volledig jaar niets meer bij en haalt niets meer van je rekening. Hoeveel zal er na één jaar op je rekening staan?
b. 102 euro. Dit lijkt misschien een gemakkelijke vraag, maar bij een gelijkaardige quiz kon maar de helft van de mensen er correct op antwoorden. De juiste berekening is dus: de intrest bedraagt 2 procent van 100 euro, dus 2 euro, die je bij de 100 euro moet tellen. Dat geeft dus 102 euro in totaal. 3 Je laat je spaarrekening uit vraag 2 (jaarlijkse intrest 2 procent) gedurende vijf jaar onaangeroerd, dus je doet geen nieuwe stortingen of je haalt niets af. Hoeveel zal er na vijf jaar op je spaarrekening staan?
c. Meer dan 110 euro. Dat komt door het intrestopintrest-effect, ook wel de samengestelde intrest genoemd: na het eerste jaar zal er op de spaarrekening 102 euro staan (zie vraag 2). Die 102 euro brengt op zijn beurt weer 2 procent intrest op, zodat er op jouw spaarrekening na twee jaar iets meer dan 104 euro staat. Als je de intresten niet ieder jaar van je spaarrekening haalt, zal je opbrengst vijf jaar later dus meer zijn dan eenvoudigweg de jaarlijkse 2 procent intrest maal 5. Bijna de helft van de mensen vergeet het effect van de samengestelde intrest. 4 De waarde van je beleggingen stijgt met 200 procent. Is de waarde dan…
b. Verdrievoudigd. Ja, dit is een instinker. Als je 100 procent winst maakt op een belegging van 1000 euro, dan heb je in totaal 2000 euro (1000 euro plus 1000 euro winst). Met 200 procent winst kom je uit op 3000 euro, met 300 procent op 4000 euro enzovoort. 5 Wat is een obligatie?
a. Een deel van een lening die door een onderneming of door een overheid wordt uitgegeven. Ondernemingen en overheden lenen geld van het publiek door obligaties uit te geven. Die obligaties hebben meestal een vaste intrestvoet (coupon) en ze hebben een bepaalde looptijd. In tegenstelling tot een gewone lening zijn obligaties verhandelbaar. 6 Bij welk van de volgende hypothecaire kredieten met een hoge vaste rentevoet zul je op het einde van de lening het meest intresten hebben betaald?
c. Een lening op twintig jaar met een maandsom van 300 euro. Hoe langer een lening loopt, hoe meer intresten je op het eind van de lening betaald zult hebben: de intresten worden namelijk berekend op de som die nog moet worden terugbetaald. Hoe langer de lening loopt, hoe trager het bedrag daalt dat moet worden terugbetaald; dus hoe meer intresten je betaalt. 7 Wat is een dividend?
c. Het gedeelte van de winst van een onderneming dat aan de aandeelhouders wordt uitbetaald. Een onderneming die winst maakt, zal haar aandeelhouders daar vaak van laten meegenieten door een deel van die winst uit te betalen als dividend.
8 Mark heeft 50.000 euro gespaard en laat die twintig jaar lang onder de matras liggen. In die twintig jaar bedraagt de inflatie gemiddeld 2,5 procent per jaar. Hoeveel zal Mark met die 50.000 euro over twintig jaar kunnen kopen in euro van vandaag?
a. Ongeveer 40 procent minder dan nu. Inflatie betekent dat je met hetzelfde bedrag later minder zult kunnen kopen, of dat het geld in waarde daalt. Als de inflatie 2,5 procent per jaar bedraagt, dan zul je met 100 euro van vandaag 2,5 procent minder kunnen kopen over een jaar (dus voor 97,50 euro van vandaag). Als het geld gedurende twintig jaar jaarlijks met 2,5 procent in waarde zakt, zal het spaarpotje onder de matras nog 30.900 euro waard zijn op het moment dat Mark het van onder de matras haalt. 9 De bank waarschuwt je met een e-mail dat jouw paswoord en code voor de onlinezichtrekening te gemakkelijk zijn en dus niet fraudeveilig. Wat doe je?
c. Je gaat niet in op de e-mail. Want je hebt hier te maken met een fraudetechniek die phishing heet. De fraudeur probeert via e-mail of internet aan de paswoorden en codes van je bankkaarten of rekeningen te raken. Een bank zal je nooit via een email of een pop-upbericht vragen vertrouwelijke gegevens door te geven. Zo’n bericht is dan ook per definitie een phishingbericht. Ga er nooit op in! Je kunt een poging tot phishing altijd melden aan de politie.
DEEL 1
Investeren in de eerste helft van je leven (van 0 tot 40 jaar) GOED BEGONNEN IS HALF GEWONNEN Een goed begin is het halve werk. Deze gedachte werd in het Nederlands voor het eerst in de 17de eeuw opgetekend door de Zeeuwse advocaat en schrijver Johan de Brune de Oude in zijn Banket-werk van goede gedachten: ’t Beghin is ’t halve-werck. ————— GOED BEGONNEN IS ZO GOED ALS HELEMAAL GEWONNEN Een goed begin is bijna het hele werk. Deze gedachte werd voor het eerst in 2021 opgetekend door Michaël Van Droogenbroeck en Ewald Pironet. Wie van in het begin verstandig omspringt met geldzaken, doet daar zijn hele leven voordeel mee.
HOOFDSTUK 2
Eerste keer sparen
Wist je dat? Soms heb je al een spaarboekje voor je op de wereld komt! We nemen de lezer mee naar de wondere wereld van de pamper-, baby-en jongerenspaarrekening en leggen de voor- en nadelen uit. We schetsen de alternatieven, want die bestaan. En vertellen tussendoor nog wat inflatie is, omdat niet alleen de rente een grote rol speelt als je spaart. Bovendien leer je het achtste wereldwonder kennen.
‘Wil je mij iets schenken? Kleertjes, beertjes en schoentjes heb ik voorlopig genoeg. Vind je het erg als ik om een centje vroeg?’ Of: ‘In kleertjes hoef je mij niet te hullen, maar je kunt wel mijn pamperrekening vullen.’ Je hebt allicht zelf al zo’n tekst op een geboortekaartje gezien. En wie op het internet op zoek gaat naar voorbeelden om op die manier de kersverse spaarrekening van een even kersverse jonge spruit te vullen, vindt alternatieven te over. De ene tekst al wat origineler dan de andere. Banken maken het je trouwens gemakkelijk: je hoeft zelfs niet te wachten op het moment van de geboorte om zo’n pamperrekening te openen. Een baby kan
al voor hij of zij het levenslicht ziet de trotse eigenaar zijn van een spaarrekening. De naam van je baby mag je ook nog na de geboorte doorgeven, net zoals voor het geboortekaartje. Dat banken zo gretig klaarstaan om piepjonge spaarders te verwelkomen, heeft te maken met het langetermijnperspectief dat ze meebrengen. Om te beginnen staat het spaargeld op die rekening er in principe voor lange tijd vast, doorgaans minstens tot de achttiende verjaardag van het kind. Bovendien weten de banken dat de kans groot is dat het kind later klant zal blijven, en bij de vertrouwde bank zal langsgaan als het ooit een woonlening of een ander financieel product nodig heeft. Die lange termijn is niet alleen voor de bank een grote troef, maar ook voor de houder van de spaarrekening: als je voor een baby bij de geboorte geld opzijzet, heeft dat geld achttien jaar de tijd om meer op te brengen. Weinig volwassenen kunnen er zeker van zijn dat ze hun geld zo’n lange periode niet nodig hebben. Bovendien kun je dat bedrag in de loop van al die jaren systematisch laten aangroeien, door bijvoorbeeld elke maand een vast bedrag naar de rekening over te schrijven. En dat aan te vullen met geld dat je kind op feestdagen of belangrijke levensmomenten van familie of vrienden krijgt. Dan maken vele kleintjes na achttien jaar een groot geheel. Toch is het niet zo eenvoudig, maar daarover later meer. Eerst nog iets verduidelijken: wat is het verschil tussen een pamperrekening, een babyrekening en een jongerenspaarrekening?
2.1 Pamperrekening, babyrekening of jongerenspaarrekening? Pamperrekening, babyrekening of jongerenspaarrekening: eigenlijk gaat het drie keer om hetzelfde: een spaarrekening op naam van een minderjarige. Vroeger hadden de banken een ruim aanbod van zulke rekeningen, maar na de bankencrisis van 2008 hebben ze moeten snoeien in hun aanbod, waardoor er ook heel wat van die
rekeningen sneuvelden. Het enige echte verschil met een klassieke spaarrekening was de hogere rente, maar door het lagerentebeleid bieden veel banken ook die niet langer aan.
De rente die je krijgt op zo’n specifieke jongerenrekening is niet hoog. Je kunt evengoed een gewone rekening afsluiten voor je kind of kleinkind. Het aantal banken dat nog een specifieke jongerenrekening aanbiedt, is daardoor zeer beperkt. Via de spaarsimulator van Wikifin kun je ze op wikifin.be terugvinden (zie figuur 10). Het aanbod is niet spectaculair groot, de rente die je krijgt op die rekeningen is dat evenmin. Je kunt evengoed bij elke andere bank een gewone rekening afsluiten voor je kind (of kleinkind). Dat kan vanaf elke leeftijd en bij de meeste banken ook al voor de geboorte. Figuur 10 Vergelijking jongerenrekeningen (gegevens voor mei 2023) Bron: Wikifin
Bank
Naam rekening
Rente
Beobank
Jongerenspaarrekening
0,25% basisrente, 0,25% getrouwheidspremie
Europabank
Jongerenboekje
0,75% basisrente, 0,60% getrouwheidspremie
Fintro
Jongerenspaarrekening
0,01% basisrente, 0,10% getrouwheidspremie
vdk bank
You Count
0,50% basisrente, 0,75% getrouwheidspremie
Weinig banken bieden nog een bankrekening aan die speciaal gericht is op jongeren. Bovendien verschilt de rente die ze geven niet langer van die van de klassieke bankrekeningen.
De spaarrekening staat op naam van je kind. Dat betekent dat je als ouder niet zomaar kunt beslissen wat er met dat geld gebeurt. Je mag wel geld afhalen van de rekening als dat geld wordt gebruikt in het belang van het kind. Als de bank twijfelt of dat het geval is, kan ze zich daar altijd tegen verzetten.
Sommige ouders vinden het niet meteen een fijn vooruitzicht dat hun kind vanaf de achttiende verjaardag over de hele spaarrekening vrij kan beslissen. De oplossing? Een spaarrekening met derdenbeding. Zodra je kind achttien jaar is, kan het vrij beschikken over het geld dat op de rekening staat. Vanaf hun zestiende kunnen kinderen er ook al geld afhalen, tenzij de ouders zich daartegen verzetten. Voor die leeftijd kan dat alleen met toestemming van de ouders, ook al bieden veel banken wel een bankkaart voor jongeren aan (zie 2.7 Tijd voor een eerste eigen zichtrekening?). Sommige ouders vinden het niet meteen een fijn vooruitzicht dat hun kind vanaf de achttiende verjaardag over de hele spaarrekening vrij kan beslissen. Ook daar bestaat een oplossing voor, de zogeheten spaarrekening met derdenbeding. In dat geval duid je je kind (of kleinkind) aan als begunstigde en kun je zelf bepalen vanaf welke leeftijd het spaargeld hem of haar toekomt. Je kunt dat moment altijd aanpassen, en ook de begunstigde kun je altijd nog wijzigen.
2.2 Wat zijn de troeven van het spaarboekje?
Blijkbaar moet niemand er nog van worden overtuigd dat het klassieke spaarboekje heel wat troeven heeft. Getuige daarvan het duizelingwekkende bedrag van ruim 300 miljard euro dat in 2022 op alle Belgische spaarboekjes stond, een recordbedrag. Dat was exact twee jaar na de uitbraak van corona, twee jaren vol onzekerheid, maar dat heeft dus niet tot minder spaarwoede geleid, wel integendeel. Corona heeft ons massaal naar het spaarboekje doen lopen. Sparen en het klassieke spaarboekje zitten als het ware in onze genen. De generatie van de babyboomers heeft leren sparen met het roze boekje van de aslk, gaf die spaardrift door aan hun kinderen, die op hun beurt op school leerden sparen met de Kangoeroe-rekening van diezelfde aslk. Die generatie geeft het nu weer door aan haar kinderen. Die spaardrift komt er niet zomaar, het spaarboekje heeft wel degelijk heel wat troeven. Het is om te beginnen het eenvoudigste en het best te begrijpen spaarproduct. Het geld dat je niet meteen nodig hebt, geef je in bewaring bij de bank. Die gebruikt dat geld om het uit te lenen aan mensen of bedrijven die geld komen lenen. Zij betalen de bank daarvoor intrest en een deel van die intrest bezigt de bank om aan de spaarder als vergoeding te geven, die je ontvangt in de vorm van rente. Hoewel de bank een deel van het spaargeld dat ze in haar bezit heeft, aanwendt om uit te lenen, kun jij altijd aan je geld. Enkele klikken op de app of de site van de bank en je kunt het geld dat bij de bank staat, inzetten om je gewone uitgaven te betalen of om een onverwachte grote uitgave te doen. Je weet perfect wat je op je rekening hebt staan en je kunt altijd aan dat geld. Op dat vlak geeft een bankrekening zeker gemoedsrust.
Het spaarboekje heeft wel degelijk troeven: je weet perfect wat er op je spaarrekening staat en je kunt altijd aan dat geld. Het geeft gemoedsrust.
Je geld staat ook veilig op de bank. Na de grote financiële crisis van 2008, toen de financiële instellingen in moeilijkheden kwamen, zijn er maatregelen genomen waardoor banken vandaag een pak voorzichtiger en dus veiliger zouden moeten zijn. Maar die crisis heeft ons ook geleerd om nooit ‘nooit’ te zeggen, en daarom is je spaargeld beschermd, mocht je bank toch over de kop gaan. Daartoe werd het Depositogarantiefonds opgericht. Dat betaalt jouw spaargeld tot 100.000 euro terug bij een faillissement van je bank. Banken moeten zich verplicht bij het Garantiefonds aansluiten, een overzicht van die Belgische banken vind je via garantiefonds.belgium.be. Als je klant bent bij een buitenlandse bank, kan het zijn dat je onder de waarborgregeling van een ander land valt. Voor alle banken in de Europese Unie geldt die bescherming tot 100.000 euro per bank en per persoon. Het gaat om wat er in totaal aan geld bij één bank staat, en dus niet per spaarrekening. Om te kijken of je aan de grens van die 100.000 euro zit, maak je de optelsom van wat je per bank hebt op al je zichtrekeningen, spaarrekeningen, termijnrekeningen en kasbons samen. Die waarborg geldt per persoon. Als je bijvoorbeeld zicht- of spaarrekeningen op naam van jou en je partner hebt, dan heb je per bank beiden recht op die waarborg van maximaal 100.000 euro. Als het fout zou lopen, betaalt het Garantiefonds je die waarborg van maximaal 100.000 euro terug binnen een termijn van vijftien werkdagen. Voor alle duidelijkheid: het risico dat het gebeurt, is niet groot, maar dat het systeem van het Garantiefonds werkt, blijkt wel uit enkele specifieke gevallen die zich de voorbije jaren voordeden, zoals het faillissement van Optima Bank in België (zie hoofdstuk 11).
2.3 Wat brengt een spaarboekje op? Een van de troeven van het spaarboekje is dat de bank je een vergoeding geeft voor het geld dat je spaart. Die vergoeding heet rente, en die rente bestaat uit twee componenten: de basisrente en
de getrouwheidspremie. Samen vormen ze de totale rente. Toch worden ze niet op dezelfde manier berekend. Het gevolg daarvan kan zijn dat twee spaarrekeningen die dezelfde totale rente bieden, toch niet exact hetzelfde rendement hebben. Sommige rekeningen bieden een hoge(re) basisrente en een lage getrouwheidspremie, of net omgekeerd. Daarom is het interessant om niet alleen naar de totale rente te kijken, maar ook naar de verdeling van die rente tussen beide intresten. De basisrente wordt berekend per dag, over de hele periode dat je geld op de spaarrekening staat, en wordt meestal uitbetaald op 1 januari. Als je geld op dat moment een half jaar op je rekening staat, krijg je de intrest voor een half jaar. Dat is anders voor de getrouwheidspremie. Die krijg je pas als je spaargeld twaalf maanden onaangeroerd op je rekening blijft staan. Hoeveel getrouwheidspremie je krijgt, wordt voor twaalf maanden vastgelegd op het moment dat je het geld op je spaarrekening zet. Tijdens die periode kan de bank de premie niet veranderen voor dat gestorte bedrag. De getrouwheidspremie wordt driemaandelijks uitbetaald: op 1 april, 1 juli, 1 oktober en 1 januari. Dat maakt dat wie van plan is om te sparen voor een lange tijd, het best kiest voor een rekening met een hoge getrouwheidspremie. Wie denkt dat hij zijn spaargeld toch af en toe zal moeten aanspreken, neemt beter een rekening met een hoge basisrente.
Wie van plan is om te sparen voor een lange tijd, kiest het best voor een rekening met een hoge getrouwheidspremie. Wie denkt dat hij zijn spaargeld toch af en toe zal moeten aanspreken, neemt beter een rekening met een hoge basisrente. Toegegeven, die afwegingen klinken op dit moment een beetje sciencefiction. Van grote verschillen in rentes op spaarrekeningen is
er vandaag voorlopig nog weinig sprake. De reden daarvoor is nog steeds het rentebeleid van de Europese Centrale Bank (ECB), zeg maar de bank boven alle nationale banken van de eurolanden. De ECB wil er vooral over waken dat de motor van de economie in de eurozone op kruissnelheid draait: niet te snel (want dan dreigt oververhitting), maar zeker ook niet te traag (want dan dreigt de motor stil te vallen). Om dat te bereiken heeft de ECB in de naweeën van de bankencrisis van 2008 en de eurocrisis van 2011 haar belangrijkste rentevoet tot 0 procent herleid. Sinds de zomer van 2022 heeft de ECB haar rentevoeten (fors) verhoogd, maar bij de Belgische banken is er nog geen sprake van een forse verhoging van de rente op spaarboekjes. Wie in mei 2023 goed zoekt kan al 1 procent totale rente krijgen, maar de standaardrekeningen bieden zo’n 0,60 procent aan totale rente. Die 0 procent rente van de ECB moest de economie in de eurozone weer aan de praat krijgen, met als idee dat zo het sparen wordt ontmoedigd. Het moet consumenten aanzetten om te consumeren of te investeren, en hun geld niet te parkeren op een spaarboekje. Op het moment dat de coronacrisis uitbrak, begin 2020, was die rente van de ECB nog altijd 0 procent. Pas in juli 2022 heeft de ECB de rente voor het eerst in elf jaar weer verhoogd, door de extreem hoge inflatie. De rente die de ECB hanteert, is belangrijk voor de spaarder, want commerciële banken baseren zich daarop voor het vastleggen van hun rente. Maar ze moeten zich ook houden aan de wettelijke verplichtingen. In ons land zijn banken die een gereglementeerde spaarrekening aanbieden (en dat doen de meeste banken) wettelijk verplicht je een totale rente van minstens 0,11 procent te geven, en dat is bij nagenoeg alle banken in ons land de voorbije jaren ook de norm geweest. Die 0,11 procent is de optelsom van 0,01 procent basisrente en 0,10 procent getrouwheidspremie. Tot eind 2022 was die minimumrente de regel bij de meeste banken in ons land, sindsdien zijn de rentes geleidelijk wat opgetrokken. Op spaargids.be vind je een overzicht van de rente die banken op spaarrekeningen bieden, maar hoe dan ook krijg je op een
spaarrekening vandaag amper rente. Hoe de rente op lange termijn zal evolueren, kan niemand voorspellen. Voor wie vandaag een pamperrekening afsluit voor een pasgeboren baby is het onmogelijk te weten hoeveel rente die zal bieden over pakweg vijf, tien of vijftien jaar. Het is daardoor onmogelijk een exacte simulatie te maken van wat de totale opbrengst zal zijn. Laten we daarom kijken wat het rendement zou zijn na achttien jaar als de rente beperkt zou zijn tot het wettelijke minimum: een totale jaarlijkse rente van 0,11 procent. Wat staat er op een spaarboekje voor iemand die midden 2021 geboren wordt, van wie de ouders meteen een rekening openen en daar elke maand 50 euro op storten tot de pasgeborene de volwassen leeftijd bereikt (zie figuur 11)? Figuur 11 Evolutie spaargeld op spaarboekje Bron: eigen berekening
Als je achttien jaar lang maandelijks 50 euro stort op een spaarboekje, levert je dat bij de wettelijke minimumrente in totaal 10.901 euro op, waarvan 101 euro rente.
Wie in 2021 begon te sparen voor een kind (of kleinkind), weet met zekerheid dat het rendement in de eerste jaren (bijna) niets zal zijn. Als je maandelijks consequent 50 euro stort op de spaarrekening, levert dat na achttien jaar een goedgevuld spaarboekje op: in totaal staat er dan 10.901 euro op de rekening. Het overgrote deel van dat geld komt uit de maandelijkse stortingen: 10.800 euro. We zijn ervan uitgegaan dat de rente al die jaren ongewijzigd blijft op het niveau van de wettelijke minimumrente, 0,11 procent. Dat maakt dat de rente over achttien jaar ook extreem beperkt is: dat sparen heeft na al die jaren slechts 101 euro opgebracht. Zoals gezegd is het onmogelijk te voorspellen hoe die rente op heel lange termijn zal evolueren, maar op korte termijn is dat wel mogelijk: de ECB heeft de rente verhoogd, maar op spaarboekjes blijft het effect daarvan zeer beperkt. Met andere woorden, wie nu begint te sparen voor een kind (of kleinkind), weet met zekerheid dat het rendement de eerstvolgende jaren erg beperkt zal zijn.
2.4 Wat doet inflatie met je spaargeld? Er is niet alleen de uiterst lage rente die het spaarboekje parten speelt, een andere grote boosdoener is de inflatie. Inflatie is de mate waarin de prijzen gemiddeld stijgen per jaar. Als consument klinkt dat misschien vreemd, maar het feit dat de prijzen de hoogte in gaan, is goed voor de economie. Meer zelfs, het is een noodzakelijk mechanisme. Inflatie of een situatie van algemeen stijgende prijzen wordt gezien als de motorolie voor een goed draaiende economie. Daardoor krijgen bedrijven namelijk wat meer inkomsten, kunnen ze meer mensen aan het werk zetten, die op hun
beurt weer iets meer kunnen consumeren. En dat doet de economie draaien. Als de prijzen zouden dalen, wat in het jargon deflatie heet, krijg je de omgekeerde beweging: mensen stellen hun aankopen uit, want morgen is alles goedkoper. Ondernemingen krijgen minder inkomsten en mensen dreigen hun job te verliezen. De onzekerheid zal toenemen, want je weet niet of je morgen nog een baan zult hebben. Je zult dus minder snel geneigd zijn om je geld uit te geven, wat de economie nog meer doet stokken. Een beetje inflatie is dus een goede zaak. Het komt er gewoon op aan er een evenwicht in te vinden: te weinig inflatie is niet goed, maar te veel inflatie is dat evenmin. Want als de prijzen te snel stijgen, zullen mensen liever vandaag dan morgen hun aankopen doen. De vraag zal dus toenemen, terwijl de ondernemingen niet kunnen volgen, zodat de prijzen nog meer zullen pieken. Er zal onzekerheid groeien, omdat je met hetzelfde bedrag almaar minder kunt kopen. Bovendien worden de producten dan minder concurrentieel om uit te voeren. Algemeen wordt een inflatie van rond 2 procent als het ideale evenwicht beschouwd. Dat betekent dat de prijzen gemiddeld met 2 procent per jaar toenemen: voor wat vandaag 100 euro kost, betaal je over één jaar 102 euro. Figuur 12 Inflatie in België (2012–2022) Bron: NBB
De inflatie in ons land schommelde de voorbije jaren lange tijd rond (ook even onder) 0 procent, maar schoot sinds het najaar van 2021 omhoog tot het hoogste niveau in veertig jaar.
Een inflatie van 2 procent is ook het streefdoel van de ECB. Het rentebeleid dat de centrale bank voert, heeft ook tot doel dat te bereiken. Maar dat is geen evidentie: als we kijken naar de grafiek van de inflatie in ons land tijdens de voorbije twintig jaar, valt meteen op dat die inflatie niet alleen sterk schommelt, maar dat in sommige jaren de inflatie flink boven die 2 procent zit (zoals op dit moment), terwijl de inflatie tijdens andere jaren daar stevig onder zakt, en soms zelfs negatief is (zie figuur 12). Maar gemiddeld genomen benadert de inflatie op lange termijn wel dat streefdoel van 2 procent. Voor de spaarder is de inflatie, een algemene stijging van de prijzen, belangrijk: zeker wie op lange termijn spaart, staat voor de uitdaging om voor dat spaargeld minstens de inflatie te kunnen bijbenen. Als de inflatie 2 procent bedraagt, moet je spaargeld ook minstens 2 procent opbrengen. Lukt dat niet, dan weet je dat je spaargeld in de loop van de jaren aan koopkracht zal verliezen. Het bedrag op je spaarboekje zal weliswaar niet afnemen en zelfs een (klein) beetje aangroeien door de rente die je krijgt, maar je zult
met je spaargeld minder kunnen kopen, het is minder waard geworden. Dat is helaas geen hypothetische gedachte: tussen 2003 en 2022 is het geld op Belgische spaarboekjes op die manier ruim 22 procent minder waard geworden. Wie in 2003 100 euro op een spaarboekje zette, hield in 2022 in termen van koopkracht nog net geen 78 euro over. Daarom wordt het spaarboekje ook wel het verliesboekje genoemd (zie hoofdstuk 11).
Wie in 2003 100 euro op een Belgisch spaarboekje zette, hield in 2022 in termen van koopkracht nog 78 euro over. Daarom wordt het spaarboekje ook wel het verliesboekje genoemd. Laten we opnieuw het voorbeeld nemen van hierboven: we openen voor de baby een spaarboekje waar we vanaf midden 2021 elke maand, en dat achttien jaar lang, 50 euro op storten. Ten eerste is natuurlijk de gemiddelde rente over die periode belangrijk, zoals uit figuur 13 blijkt. Figuur 13 Verschil in rendement naargelang van de rente Bron: eigen berekening
De rente die je krijgt, maakt op het einde van de rit een groot verschil, dankzij de ‘rente op rente’ of samengestelde intrest.
Het vertrekpunt voor de drie scenario’s in deze grafiek is hetzelfde: we sparen consequent 50 euro per maand en dat achttien jaar lang. De rente die we daarop krijgen, laten we al die jaren staan op het spaarboekje. Het eerste scenario, waarbij we achttien jaar lang alleen de wettelijke minimumrente van 0,11 procent per jaar zouden krijgen, hebben we hierboven al besproken. In dat geval is er nauwelijks sprake van enig rendement: van het totaalbedrag dat na achttien jaar op het spaarboekje staat (10.900 euro), komt zoals gezegd nauwelijks 101 euro van de rente. Het is een ander verhaal als we erin zouden slagen tijdens die achttien jaar een gemiddeld rendement van 2 procent per jaar te behalen. In die periode groeit ons gespaarde geld dankzij de rente aan tot 12.973 euro. Dat is ruim 2000 euro meer dan in het scenario waar we alleen de minimumrente zouden krijgen. Maar die rente van 2 procent is wel noodzakelijk om de inflatie van 2 procent bij te houden. Met andere woorden: in dat scenario zouden we geen koopkracht verliezen, maar een echt rendement hebben we ook niet behaald. Dat is anders als we erin zouden slagen om tijdens die
achttien jaar een gemiddeld rendement van 4 procent te behalen. In dat geval hebben we na achttien jaar op de inleg van 10.800 euro een rendement van 4600 euro behaald, wat het totaalbedrag op ruim 15.400 euro brengt.
Albert Einstein, een van de belangrijkste wetenschappers aller tijden, noemde het principe van ‘rente op rente’ het achtste wereldwonder. In de grafiek merk je ook dat net die curve van 4 procent rente sterker lijkt te stijgen dan de andere curves, en dat beeld klopt ook. Omdat we de rente laten staan, brengt die rente zelf ook weer rente op, en dat maakt dat je rendement almaar toeneemt. Dat is het principe van de samengestelde intrest, of de rente op rente. Een eenvoudig, maar efficiënt principe: het betekent dat als je rente ontvangt en die niet opneemt, je op die rente weer rente ontvangt en zo je vermogen ziet groeien zonder dat je zelf opnieuw geld hoeft in te leggen. Niemand minder dan Albert Einstein, een van de belangrijkste wetenschappers aller tijden, noemde het principe van ‘rente op rente’ het achtste wereldwonder. In hoofdstuk 11 gaan we uitgebreider in op alle voor- en nadelen van het spaarboekje.
2.5 Meer rendement dan op een spaarboekje? Om het principe van de rente op rente, of de samengestelde intrest, ten volle te kunnen laten werken, zijn er twee factoren cruciaal: tijd en rendement. Om te beginnen speelt de tijd een belangrijke rol, want hoe meer tijd je hebt, hoe meer perspectief er is om de rente die je krijgt ook zelf aan het werk te zetten en nieuwe rente te laten
opbrengen. Een lange termijn is met andere woorden een noodzakelijke voorwaarde. Maar uiteraard is ook het rendement zelf van belang. Dat hebben we aangetoond in figuur 13, met de drie scenario’s voor ons spaargeld: als er geen of nauwelijks rendement is, kan het effect van de rente op rente ook niet of nauwelijks spelen. Hoe hoger het rendement, hoe groter dat principe uitblinkt. Je kunt dat nog het best vergelijken met het sneeuwbaleffect: hoe meer sneeuw er ligt en hoe langer je de sneeuwbal kunt laten rollen, hoe dikker de sneeuwbal zal zijn. Of, in financiële termen, hoe hoger de opbrengst. Wie spaart voor zijn kind of kleinkind heeft in elk geval al het tijdsperspectief mee. Dat perspectief reikt (noodgedwongen) tot de leeftijd van achttien jaar. De andere factor, het rendement, is minder evident. Het klassieke spaarboekje kan op dit moment, en ook op middellange termijn allicht, geen hoog rendement bieden. Hoe jammer dat ook is om vast te stellen, als je via de klassieke weg spaart voor je kind of je kleinkind, dan is het al hopen dat het geld dat je spaart toch minstens de koopkracht kan behouden. En het verleden leert dat zelfs dat weinig realistisch is. Zijn er alternatieven die een hoger rendement bieden? Ja, die zijn er – toch als we naar het verleden kijken. Aandelen halen op lange termijn een rendement dat gemiddeld heel wat hoger ligt dan het klassieke spaarboekje. De Bel-20, de korf met de twintig belangrijkste aandelen op de Brusselse beurs, vierde in maart 2021 zijn dertigste verjaardag. Naar aanleiding daarvan werd het gemiddelde rendement berekend dat die Bel-20 in die periode had opgeleverd. Dat rendement (met zowel de evolutie van de beurskoers als de uitgekeerde dividenden) bedroeg gemiddeld 7,6 procent per jaar. Dat is in lijn met de meeste andere Europese indexen, en ligt heel wat hoger dan de gemiddelde inflatie. Daar zijn meteen enkele kanttekeningen bij te plaatsen. Anders dan een spaarboekje is beleggen in aandelen niet zonder risico. En net als alle andere markten heeft ook de Bel-20 in de loop van die dertig jaar hoogtes, maar ook laagtes gekend. De dotcombubbel begin jaren 2000, de financiële crisis van 2008, de eurocrisis van 2011, de coronacrisis en recent de Oekraïnecrisis hebben de koersen
stevig in het rood getrokken. Sommige aandelen deden het in die periode beter dan andere, sommige aandelen zijn zelfs uit de tabellen verdwenen, omdat het bedrijf zelf over de kop is gegaan. Het zijn uitzonderingen, maar in dat geval ben je als aandeelhouder je geld kwijt. Om maar te zeggen: ook al heeft het verleden geleerd dat de gemiddelde rendementen met beleggen in aandelen veel hoger liggen dan die op een spaarboekje, toch is dat niet zonder risico. Want het grote verschil met een spaarboekje is dat er bij aandelen geen kapitaalbescherming is: je kunt al je geld kwijtraken. Door je beleggingen te spreiden kun je dat risico enigszins beperken. Bij spreiden denken velen terecht aan het spreiden over bedrijven, sectoren en het liefst ook regio’s. Maar ook spreiden in de tijd helpt om het risico te beperken van het op- en neergaan van de aandelenkoersen, volatiliteit in het jargon, wat nu eenmaal eigen is aan financiële markten. Periodiek of om de zoveel tijd een beetje beleggen kan nuttig zijn. In dat geval investeer je niet je volledige bedrag in één keer, maar ga je regelmatig met een kleiner bedrag beleggen, bijvoorbeeld op een vaste dag per maand.
Je kunt ook perfect periodiek beleggen voor je kind of kleinkind. Zeker als je dat begint te doen van bij de geboorte, is die lange beleggingshorizon een grote troef. Als je dat consequent doet, ongeacht of de beurs nu hoog of laag staat, zul je op lange termijn tegen een gemiddelde koers de aandelen kopen. Nooit op het laagste punt, maar ook nooit op het hoogste punt. Op die manier behoed je jouw geïnvesteerde geld voor de volatiliteit die eigen is aan de financiële markten. Door die strategie lang genoeg aan te houden kun je op lange termijn naar een positief rendement streven. Je kunt ook perfect periodiek beleggen voor je kind of kleinkind. Zeker als je dat begint te doen
van bij de geboorte, is die lange beleggingshorizon een grote troef. Net daarom kan het interessant zijn om de klassieke pamperrekening te vervangen door een soortgelijk fondsenspaarplan.
2.6 Pamperbeursrekening in plaats van pamperspaarrekening? Wie spaart voor een kind of kleinkind wil uiteraard niet dat het bijeengespaarde kapitaal in rook opgaat. Als je dan kiest om in aandelen te investeren, is spreiden over verschillende aandelen in verschillende sectoren en het liefst ook verschillende regio’s de meest vanzelfsprekende optie. Banken hebben een groot aanbod van fondsen, waardoor dat gemakkelijk kan. Vaak zijn die fondsen ook aangevuld met obligaties, leningen aan bedrijven, die de grotere wispelturigheid van de aandelen kunnen opvangen. Wie belegt, moet dat doen voor de lange termijn, net wegens die onvoorspelbare koersbewegingen. Als je spaart voor een kind of kleinkind, gebeurt dat vanzelfsprekend voor de lange termijn, met een horizon van achttien jaar. Dan kan een fonds in principe meer rendement bieden dan het klassieke spaarboekje. Het instapmoment is bepalend voor dat rendement: wie begint te beleggen op een moment dat de beurzen hoog staan, zal op termijn minder rendement behalen dan wie instapt op een moment dat de beurzen op een dieptepunt staan. Helaas heeft niemand een glazen bol die vertelt op welk punt de aandelenmarkten staan. Een fondsenspaarplan kan helpen om die onzekere timing het hoofd te bieden. Via een fondsenspaarplan stap je niet op één moment in een fonds, maar met een vooraf bepaalde regelmaat. Dat kan elke maand, maar ook om de drie maanden en in sommige gevallen zelfs elke week. Dat is het periodiek beleggen waar we het over hadden: door dat consequent te doen, op momenten dat de beurzen het goed doen, maar ook op momenten dat de beurzen het slecht doen,
kun je zo de emotie van de markten negeren en de wispelturigheid van de beurzen wat neutraliseren. Ideaal dus voor wie, in ruil voor iets meer risico, wat meer rendement wil halen voor zijn kind of kleinkind.
Door periodiek te beleggen – en dat consequent te blijven doen, in goeie en slechte beurstijden – kun je de wispelturigheid van de aandelenbeurzen wat neutraliseren. Een bijkomend voordeel is dat je bij de meeste van de fondsenspaarplannen voor een beperkt bedrag kunt instappen. Hoe hoog dat bedrag is, hangt af van bank tot bank, maar meestal kan het al vanaf 25 euro per maand (zie figuur 14). Zo stap je dus voor dat bedrag elke maand in het fonds dat je koos. Door dat te doen, ongeacht hoe de markten op dat moment bewegen, zal je aankoopkoers op termijn het gemiddelde benaderen. Houd wel rekening met de instapkosten: die verschillen van bank tot bank en worden afgehouden van het geld dat je in het fonds stort. Bovendien zijn er de beheers- en administratiekosten. Je voelt die niet meteen, omdat ze mee worden verrekend in de inventariswaarde van het fonds, maar ze wegen uiteraard wel op het rendement. Je kunt die kosten dus het best met elkaar vergelijken (zie ook hoofdstuk 14). Figuur 14 Overzicht fondsenspaarplannen Bron: spaargids.be
Overzicht van het aanbod van de fondsenspaarplannen in België, welk bedrag je kunt storten en hoeveel de instapkosten bedragen. De rendementen uit het verleden van de verschillende fondsen kun je berekenen via spaargids.be.
Net als een spaarrekening kun je ook een fondsenspaarplan afsluiten op naam van je kind. Het zijn dan de wettelijke vertegenwoordigers, meestal de ouders, die het plan openen op naam van hun kind. Vanaf dat moment is het kapitaal eigendom van het kind, dat over het geld kan beschikken vanaf zijn achttiende verjaardag. Wil je toch iets meer controle behouden, dan kun je kiezen voor een fondsenspaarplan met een derdenbeding. Je wijst dan je kind aan als begunstigde en legt een datum vast waarop je kind de eigenaar wordt van de effecten. Maar intussen kun je het geld zelf nog opvragen en eventueel ook de begunstigde wijzigen.
2.7 Tijd voor een eerste eigen zichtrekening? Een eigen zichtrekening, met eigen bankkaart of bankapp, om zelf en beperkt veilig te kunnen betalen en geld mee af te halen? Het is voor jongeren ongetwijfeld een belangrijke stap naar zelfstandigheid, maar ook een manier om verantwoord te leren omgaan met geld. Banken bedienen jongeren en hun ouders in elk geval op hun wenken: ‘eens klant, altijd klant’ is daarbij het credo. Om die reden krijgen jongeren vaak zeer interessante voorwaarden. De eigen zichtrekening voor je kind, met een eigen bankkaart of bankapp waar het zelf ook verrichtingen mee kan doen, is voor alle duidelijkheid niet noodzakelijk hetzelfde als de spaarrekening voor je kind. Die eigen spaarrekening kun je op elk moment en op elke leeftijd openen. Hoewel er geen wettelijke minimumleeftijd is, hanteren de meeste banken wel een minimumleeftijd voor een zichtrekening. Die verschilt van bank tot bank: bij het Welcome Pack van BNP Paribas Fortis bijvoorbeeld is er voor de zichtrekening zelf in principe geen minimumleeftijd, maar voor het gebruik van selfbanking is dat zes jaar en tien maanden. Bij KBC moet je kind elf jaar zijn voor je een jongerenrekening kunt openen. Bij de meeste banken ligt de minimumleeftijd op elf jaar. Maar als je een zichtrekening opent voor je kind, is het ook goed om te kijken naar de maximumleeftijd voor de (speciale voorwaarden van een) jongerenrekening. Want ook daar zijn er verschillen. Bij sommige banken (bijvoorbeeld de KBC-Plusrekening) blijft de rekening gratis tot 25 jaar, waarna ze automatisch betalend wordt. Andere jongerenrekeningen lopen tot de achttiende verjaardag (bijvoorbeeld ING Go-to-18). Nagenoeg alle rekeningen voor jongeren zijn gratis. Dat betekent dat er door de bank geen beheerskosten worden aangerekend. Dat verandert op het moment dat de jongerenrekening afloopt. Op welke leeftijd dat gebeurt, verschilt dus van bank tot bank, maar op dat
moment wordt de jongerenrekening omgezet naar een gewone zichtrekening en betaal je vaak wel beheerskosten. Maar ook die verschillen van bank tot bank. Op dat moment loont het de moeite om na te gaan of de bank waar je je jongerenrekening had ook nu nog de interessantste (en goedkoopste) rekening biedt. Met een eigen zichtrekening kan je kind zelf geld afhalen en betalen met de kaart of via de app. Banken hanteren wel uitgavenlimieten om ongelukken te vermijden: maximale bedragen die je kind per dag en per week kan uitgeven of afhalen. Die limieten verschillen van bank tot bank, maar liggen doorgaans relatief laag. Bij de ING Go-to-18-rekening kan een vijftienjarige maximaal 50 euro per week afhalen. Bij de KBC-Plusrekening voor jongeren bedraagt de standaardlimiet per dag 125 euro en per week 900 euro. Bij het Welcome Pack van BNP Paribas Fortis liggen de standaardlimieten op 125 euro per dag en 250 euro per week. Maar je kunt die limieten ook altijd aanpassen. Een minderjarige kan niet in het rood gaan, want dat zou betekenen dat de bank een krediet verstrekt, en dat is verboden aan wie jonger is dan achttien jaar. Vanaf het moment dat er onvoldoende geld op de rekening van je kind staat, kan er geen geld meer worden afgehaald en ook niet meer worden betaald. Minderjarigen kunnen geen kredietkaart krijgen, maar een prepaidkaart kan soms wel handig zijn. Dat is een betaalkaart waarop je een bepaald bedrag zet, en dan kan je kind met die kaart in winkels betalen of via internet aankopen doen. De kaart is niet rechtstreeks aan een bankrekening gelinkt en is daardoor ook veilig. Bovendien geldt het principe ‘op is op’: als het vooraf opgeladen bedrag is opgebruikt, kan er geen aankoop meer gebeuren. Let op, want in tegenstelling tot een zichtrekening voor jongeren is een prepaidkaart niet altijd gratis.
Minderjarigen kunnen geen kredietkaart krijgen. Wel handig is een prepaidkaart: een betaalkaart waarop je een bepaald bedrag
zet en waarmee je kind in winkels kan betalen of via internet aankopen kan doen. 2.8 Wat met de zichtrekening als je op eigen benen staat? Dat banken er zo op uit zijn om kinderen en jongeren aan zich te binden, is logisch: ‘eens klant, altijd klant’ is, zoals gezegd, de achterliggende filosofie. Wat meespeelt, is dat klanten niet snel geneigd zijn om te vergelijken. Een spaarrekening is een spaarrekening, is dan de logica. En een zichtrekening of bankkaart is bij elke bank hetzelfde. Dat klopt, maar het verschil zit in de prijs die je ervoor betaalt.
Een zichtrekening of bankkaart is bij elke bank zowat hetzelfde, vinden velen. Dat klopt, maar het verschil zit in de prijs die je ervoor betaalt. En die prijzen kunnen flink variëren. Zodra je op eigen benen staat, rekenen banken voor zo’n zichtrekening of bankkaart wel kosten aan. En dan is vergelijken wel degelijk zinvol. De prijs van een zichtrekening verschilt grofweg van gratis tot 200 euro per jaar. Vergelijken tussen banken en tussen de verschillende formules die een bank aanbiedt, is dus de opdracht. Maar wie op zoek gaat naar de meest gepaste en goedkoopste zichtrekening loopt vaak verloren in het aanbod. Om door die bomen het bos te zien en de juiste vergelijking te maken, kun je het best eerst in kaart brengen op welke manier je die zichtrekening gebruikt en welke diensten je verwacht van de
bank en welke niet. De prijs van een zichtrekening wordt sterk bepaald door wat je van je bank nodig hebt en of je je bankzaken uitsluitend digitaal of nog op de klassieke manier, via het loket, afhandelt. Maak daarom eerst een overzicht van het gebruik van je zichtrekening. Hoeveel bankkaarten heb je nodig? Hoe vaak haal je geld af en doe je dat bij automaten van je eigen bank of bij automaten van een andere bank? Hoeveel overschrijvingen doe je per maand? Hoeveel domicilieringen heb je? En ga je soms nog naar het loket voor een overschrijving of doe je alles digitaal? Met die gegevens in de hand kun je dan via een site als spaargids.be alle zichtrekeningen bij de verschillende banken met elkaar vergelijken en kijken welke zichtrekeningen de goedkoopste zijn. Van bank veranderen lijkt misschien complex, maar is dat niet. Met de bankoverzetdienst is dat al enkele jaren een fluitje van een cent. Je wordt klant bij een nieuwe bank, en die handelt dan zelf met je oude bank de overstap helemaal af. Je nieuwe bank zal meteen ook iedereen verwittigen die je rekeningnummer gebruikt om te betalen of om betaald te worden. Zo zal je werkgever automatisch door je nieuwe bank op de hoogte worden gebracht om je loon op die nieuwe rekening te storten. Maar je nieuwe bank zal er evengoed op letten dat overschrijvingen via domiciliëring vanuit je nieuwe rekening worden betaald. Alle banken werken daarvoor samen met de dienst Bankswitching. Meer informatie daarover vind je op bankswitching.be.
Van bank veranderen lijkt misschien complex, maar is dat niet. Met de bankoverzetdienst is van bank veranderen al enkele jaren een fluitje van een cent.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
Zelfs als je baby nog niet geboren is, kun je al een spaarrekening voor hem of haar afsluiten. Ideaal voor wie het rekeningnummer al wil meegeven op het geboortekaartje. 2. Pamper-, baby- of jongerenspaarrekening: verschillende namen, maar toch allemaal hetzelfde. Het gaat om een klassieke spaarrekening op naam van een minderjarige. 3. Eén ding hebben alle spaarrekeningen voor kinderen en jongeren gemeenschappelijk: de dag dat je kind achttien wordt, kan het over het volledige bedrag vrij beschikken. Vind je dat te vroeg, dan kun je het best een spaarrekening met derdenbeding afsluiten. 4. Dé troef om te sparen (of te beleggen) voor je kind is de lange termijn: als je bij de geboorte begint te sparen en dat consciëntieus doet, kun je tegen de achttiende verjaardag een mooi bedrag bijeensparen. 5. Sparen via het klassieke spaarboekje zit als het ware in onze genen: we doen het al generaties lang, en het wordt almaar populairder. 6. Wie spaart, krijgt daarvoor een vergoeding, die bestaat uit de optelsom van de basisrente en de getrouwheidspremie. 7. De voorbije jaren werd er nauwelijks rente gegeven op een spaarboekje wegens de nulrente die de Europese Centrale Bank hanteert. In juli 2022 heeft de ECB de rente voor het eerst in elf jaar weer verhoogd. 8. Er zijn ook alternatieven voor het klassieke spaarboekje. Daarbij geldt het bekende credo: (mogelijk) meer rendement vereist ook meer risico nemen. 9. Met een fondsenspaarplan kun je gespreid instappen in een beursfonds, er bestaan verschillende formules om dat elke maand te doen, zelfs met een beperkt bedrag. 10. Je kind leren omgaan met een eigen zichtrekening, bankkaart en bankapp kan via een (jongeren)zichtrekening.
HOOFDSTUK 3
Eerste keer een eigen budget
Waarin we je meenemen naar de wereld van de studentenjobs, de eerste keer dat je te weten komt wat werken is en hoe het voelt om geld te verdienen. Je leert dat een studentenjob niet beperkt is tot de zomervakantie, maar tegenwoordig het hele jaar mogelijk is. En dat het loon belangrijk is. Meteen waarschuwen we de lezer ook: houd dat loon en het aantal uren dat je werkt goed in de gaten.
Van steward op de internationale treinen van Wagons-Lits over verzamelaar van winkelkarretjes op de parking van de supermarkt en snoeier van hagen tot assistent bij een begrafenisondernemer. Als schrijvers van dit boek kijken we zelf met weemoed en melancholie terug op de vele studentenjobs die we in een (ver) verleden hebben uitgeoefend. Omdat een studentenjob toen synoniem was met wat geld bijverdienen tijdens een lange zomervakantie om op reis te kunnen gaan of andere leuke dingen te doen. Maar ook omdat het
destijds onze allereerste ervaringen waren op de arbeidsmarkt, en gezien de diversiteit in jobs die we uitoefenden, waren het ook uiteenlopende ervaringen. Toegegeven, die studentenjob als assistent bij een begrafenisondernemer is meer dan zomaar een bijverdienste. Je krijgt er als jonge kerel ook een visie op het leven en de dood door die onbetaalbaar is. Maar dat is voer voor een ander boek. Hier gaat het over geld, en meer specifiek over studentenarbeid. Het principe is vandaag, respectievelijk twintig en veertig jaar later dan toen wij een vakantiejob hadden, niet veel veranderd. Nog altijd is werken als student de ideale manier om met verscheidene aspecten van de arbeidsmarkt kennis te maken én om voor het eerst ook zelf geld te verdienen. Bovendien moet een studentenjob zich vandaag niet beperken tot de zomermaanden, heel wat studenten klussen nu het hele jaar. Dat kan en dat mag, en bovendien moet je amper of zelfs geen belastingen betalen op die inkomsten. Toch moet je goed opletten, want te veel verdienen of te veel uren de handen uit de mouwen steken kan zowel voor jou als voor jouw ouders grote gevolgen hebben.
3.1 Waarom is studentenarbeid zo populair? Ruim een half miljoen studenten werken in ons land, 544.752 om precies te zijn volgens recente cijfers van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Nooit eerder waren er dat zoveel. Maar wat gaat er achter dat cijfer schuil? Humanresourcesdienstverlener Randstad houdt al zeventien jaar een bevraging bij jobstudenten, en die studie biedt een schat aan informatie. Wat meteen opvalt: de overgrote meerderheid (89 procent) van de studenten die Randstad bevroeg, werkt op de een of andere manier. Ze doen dat niet allemaal tegen betaling, een deel van de studenten zet zich ook onbezoldigd in. Toch heeft maar liefst 84
procent van de studenten een studentenjob waarvoor ze een loon ontvangen. Dat cijfer stijgt jaar na jaar. En veel van die studentenjobs beperken zich niet tot de zomermaanden. Slechts 13 procent van alle ondervraagde studenten schnabbelt alleen tijdens de zomervakantie en 9 procent alleen tijdens het schooljaar. Een grote meerderheid van de studenten (62 procent) zwoegt het hele jaar (zie figuur 15). Figuur 15 Hoeveel studenten werken wanneer? Bron: Randstad
Meer dan 60 procent van de studenten werkt zowel tijdens de zomervakantie als tijdens het schooljaar.
Het is niet altijd mogelijk geweest om als student buiten de zomervakantie te werken. Pas in 2005 mochten studenten ook buiten de maanden juli en augustus 23 dagen aan de slag gaan onder hetzelfde voordelige studentenstatuut. Begin 2012 werd die regeling uitgebreid naar 50 dagen per jaar en sinds 2023 kunnen studenten 600 uur per jaar klussen met een studentencontract. Die evolutie in de wetgeving heeft het aantal studenten dat tijdens het schooljaar werkt stevig doen uitbreiden. De bevragingen van
Randstad tonen een groei van 30 procent in 2004 naar 70 procent in 2020. De jobs waarin studenten actief zijn, zijn redelijk voorspelbaar: van kassier(ster) (12 procent), administratief bediende (11 procent), magazijnier (10 procent) tot productiearbeider (8 procent). Maar ook monitor, barman/barvrouw, kelner, rekkenvuller, schoonmaker en keukenhulp staan in de top 10. Niet meteen de jobs waar studenten, zeker niet die in het hoger en universitair onderwijs, later zullen terechtkomen. Slechts een kleine minderheid, zowat 20 procent, geeft aan dat ze hun studentenjob kiezen op basis van de studies. De belangrijkste factor om een studentenjob te aanvaarden is hoeveel die opbrengt. Het loon is voor studenten het meest doorslaggevende element bij de keuze van een studentenjob. Dat geld wordt vooral gebruikt om te sparen en om plezier te maken, bijvoorbeeld om uit te gaan. En er wordt ook behoorlijk veel gespaard. Werken als student om je studies te financieren is, anders dan bijvoorbeeld in Nederland, in ons land heel beperkt. Het uitgavenpatroon is trouwens door de jaren heen behoorlijk stabiel (zie figuur 16). Figuur 16 Wat doen de studenten met het geld dat ze verdienen? Bron: Randstad
De meeste studenten besteden het geld dat ze verdienen aan uitgaan, vakantie, kleding en hun smartphone. Bijna 70 procent van de studenten spaart ook.
Voor de studenten is het interessant om een centje bij te verdienen via een studentencontract, want vaak moet je dan zeer weinig sociale bijdragen en geen belastingen betalen op wat je verdient. Studentenwerk is niet alleen bij studenten populair, ook werkgevers maken er graag en gretig gebruik van. Studenten vormen namelijk een mooie versterking van de personeelsploeg op drukke momenten
en een baas moet niet erg veel socialezekerheidsbijdragen betalen voor een jobstudent. Dus het drukt de loonkosten. Bovendien leert hij de jobstudent goed kennen – wie weet komt er een gewoon arbeidscontract van.
Voor studenten is het interessant om een centje bij te verdienen via een studentencontract: ze moeten er zeer weinig sociale bijdragen en geen belastingen op betalen. Het is belangrijk om te weten dat er specifieke regels zijn wanneer je als student werkt. Het contract tussen een student en een werkgever is namelijk niet hetzelfde als een gewoon arbeidscontract. Als je je als student meldt bij een bedrijf (en onder de voorwaarden van het studentenwerk valt), is die werkgever verplicht een studentencontract met je af te sluiten. Hij kan dus niet zomaar kiezen tussen een gewoon contract en een studentencontract. Zowel voor jezelf als voor je baas is het bijgevolg belangrijk om te weten of je beschouwd wordt als student. Dat begrip ‘student’ wordt door de wet niet specifiek gedefinieerd. Daardoor kan het erg ruim worden geïnterpreteerd: zowel wie in het secundair, het hoger of het universitair onderwijs les volgt als wie examens aflegt voor de centrale examencommissie kan als student worden beschouwd en werken onder een studentencontract. Je moet minstens vijftien jaar zijn en de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs hebben voltooid om via een studentencontract te kunnen werken. Heb je die eerste twee jaren nog niet voltooid, dan moet je zestien jaar zijn. Een maximale leeftijdsgrens is er niet, maar er is uiteraard wel de voorwaarde dat student je hoofdstatuut is. Student is niet je hoofdstatuut als je bijvoorbeeld al werkt, maar nog bijstudeert. En het geldt evenmin voor werkzoekenden die een
opleiding volgen. In die gevallen kun je dus niet als student aan de slag. Wie afgestudeerd is in juni of juli, kan tijdens die zomer nog als student werken. Na de zomervakantie kan dat niet langer. Let ook op, want een vakantiejob tijdens die periode verlengt de wachttijd voor de RVA met de periode waarin je als jobstudent hebt gewerkt. In een aantal uitzonderlijke situaties kun je als student niet werken met een studentenovereenkomst. Dat is het geval als je langer dan twaalf maanden ononderbroken aan de slag was bij dezelfde werkgever, als je avondschool volgt of onderwijs met een beperkt leerplan, of als je in het kader van een stage of je studie onbezoldigde arbeid verricht bij een werkgever.
3.2 Hoe werkt dat, studentenwerk? Aan een studentenjob raken is soms het belangrijkste deel van de job, want er zijn altijd veel studenten op zoek. Daarom is het belangrijk om je netwerk in te schakelen: via familie, vrienden en kennissen polsen of je ergens als student aan de slag kunt. Misschien kan ook Facebook of LinkedIn je helpen. Ook de regionale tewerkstellingsdiensten – in Vlaanderen is dat de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) – en jongerenorganisaties zoals studentjob.be hebben lijsten met studentenjobs. Je kunt je ook inschrijven bij een uitzendbureau, dat je probeert te koppelen aan een studentenjob.
Als je een studentenjob hebt gevonden, moet je met je werkgever een contract afsluiten. Je baas moet je ook een exemplaar van het arbeidsreglement geven.
Je kunt ook bij een bedrijf binnenlopen en gewoon vragen of ze studenten zoeken. Misschien zullen ze je verzoeken een sollicitatiebrief te sturen, maar dan hebben ze je toch al eens gezien. Natuurlijk moet je je sollicitatiebrief goed verzorgen: leg de nadruk op je kwaliteiten en zie dat je brief eruit springt. Het kan een tijdje duren voor je een studentenjob hebt gevonden, maar geef het niet te snel op, de aanhouder wint. Als je een studentenjob hebt gevonden, moet je met je werkgever een contract afsluiten. Dat contract moet schriftelijk worden opgesteld in twee exemplaren: het ene is voor je werkgever, het andere is voor jou. Je werkgever moet je ook een exemplaar van het arbeidsreglement geven. Een studentenovereenkomst is altijd een contract voor een bepaalde duur. Er is geen maximumduur, maar als je langer dan twaalf maanden ononderbroken bij dezelfde werkgever werkt, kun je niet langer met een studentenovereenkomst aan de slag blijven. Je kunt een studentenovereenkomst afsluiten zowel tijdens de schoolvakanties als tijdens het schooljaar. Ook als je jonger bent dan achttien, kun je die overeenkomst afsluiten (en opzeggen) en mag je zelf het loon dat je krijgt in ontvangst nemen. Voor wie jonger is dan achttien jaar kunnen de ouders of de voogd zich wel verzetten. Overeenkomsten voor tewerkstelling van studenten » De eerste drie effectieve arbeidsdagen van het studentencontract worden als proeftijd beschouwd. Je kunt je contract gedurende die termijn beëindigen zonder opzeg of vergoeding – en je werkgever kan dat ook. Die regeling geldt ook als ze niet wordt vermeld in je contract. » Van de achtste tot en met de veertiende dag van de proefperiode kan de arbeidsovereenkomst zowel door jou als door je werkgever worden beëindigd zonder
opzegtermijn of opzegvergoeding. Veel studenten kiezen ervoor om als uitzendkracht te werken. Dat zijn dan vaak contracten voor één week. In zulke gevallen bedraagt de proefperiode geen zeven, maar drie dagen. Tijdens die drie dagen kan zowel jij als je werkgever een einde maken aan de arbeidsovereenkomst zonder opzegtermijn of opzegvergoeding. » Als je tijdens de proefperiode je contract vroegtijdig wilt beëindigen (in de periode dat het kan), dan kun je dat gewoon mondeling doen. Ook je werkgever kan op die manier het contract stopzetten. Ook als de proefperiode is afgelopen, kun je het contract voortijdig beëindigen. Hier zit een verschil met een gewoon arbeidscontract, waar vroegtijdige beëindiging niet mogelijk is als het contract voor bepaalde duur is. Bij een studentenovereenkomst kan dat dus wel. » Als het gaat om een arbeidsovereenkomst voor een periode van maximaal één maand, kun jij het contract opzeggen, op voorwaarde dat je een opzegtermijn van één kalenderdag naleeft. Als je werkgever dat doet, moet hij een opzegtermijn van drie kalenderdagen nakomen. Die opzegtermijn gaat telkens in op de maandag die volgt op de opzeg. Bij een arbeidsovereenkomst voor een periode langer dan één maand moet jij een opzegtermijn naleven van drie kalenderdagen. Als je werkgever voortijdig het contract wil beëindigen, moet die een opzegtermijn van zeven kalenderdagen nakomen. Ook hier geldt dat de opzegtermijn ingaat op de maandag die volgt op de opzeg. » Anders dan tijdens de proefperiode moet je na die proefperiode wel rekening houden met enkele formaliteiten als je het contract vroegtijdig wilt beëindigen. Zo moet de opzeg schriftelijk gebeuren: in
de brief moet je zeker het begin en de duur van de opzegtermijn vermelden. Je mag die brief gewoon aan je werkgever overhandigen (en het best een ontvangstbewijs laten tekenen). De opzeg zelf gaat dan in op de dag van de overhandiging en de opzegtermijn kan beginnen op de eerstvolgende maandag. Je kunt de brief ook aangetekend versturen. In dat geval wordt er gerekend dat die brief aankomt de derde werkdag na het versturen. De opzegtermijn gaat dan in de maandag erop. Praktisch komt het er dus op neer dat je ten laatste woensdag je brief aangetekend moet versturen als je de opzegtermijn nog de maandag erop wilt laten ingaan.
3.3 Hoeveel verdien ik als student? Als je als student werkt, doe je (werk)ervaring op, maar hoop je toch vooral ook wat bij te verdienen. Het loon dat je krijgt, is in principe hetzelfde als wat de andere werknemers krijgen die jouw functie uitoefenen, maar dan verrekend voor jouw leeftijd. Hoeveel dat loon bedraagt, wordt bepaald door een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) die gesloten werd voor de sector waartoe het bedrijf behoort waar jij werkt. Wanneer er geen specifieke afspraken zijn voor jouw sector en je als jobstudent minstens één maand werkt, heb je recht op het gemiddelde minimale maandinkomen, ook hier weliswaar gecorrigeerd voor je leeftijd. Sinds 1 december 2022 ziet dat er bruto als volgt uit: Leeftijd
%
Maandloon
21 (of ouder)
100
1954,99 euro
20
90
1759,49 euro
19
85
1661,74 euro
18
79
1544,44 euro
17
73
1427,14 euro
16
67
1309,84 euro
Als jobstudent heb je enkele voordelen. Het interessante aan een studentencontract is dat je minder socialezekerheidsbijdragen moet betalen dan een gewone werknemer. Maar om dat voordeel te genieten moet je je uren goed tellen, want het geldt alleen voor wie minder dan 600 uur per kalenderjaar als jobstudent werkt. In dat geval betaal je alleen een solidariteitsbijdrage. Die bedraagt 2,71 procent van je brutoloon. Die 600 uur is dus belangrijk. Via de app Student@work kun je gemakkelijk volgen hoeveel uren je dat jaar nog kunt werken tegen verminderde sociale bijdragen. Op dezelfde app vind je ook alle nuttige informatie die je als jobstudent nodig hebt.
Het interessante aan een studentencontract is dat je minder socialezekerheidsbijdragen moet betalen dan een gewone werknemer. Al geldt dat alleen voor jobstudenten die minder dan 600 uur per kalenderjaar werken. Werk je meer dan 600 uur per jaar, dan moet je socialezekerheidsbijdragen betalen zoals een werknemer: die bedragen voor een normale studentenjob doorgaans 13,07 procent van je brutoloon. Als je meer dan 600 uur per jaar aan de slag bent, zal er ook bedrijfsvoorheffing worden afgehouden van je loon. Dat is een belasting die de werkgever van je loon aftrekt en overschrijft
naar de staat. Achteraf gaat de belastingdienst na of je die al dan niet terugkrijgt (zie hoofdstuk 5). Als student moet je in principe dezelfde voordelen krijgen als een gewone werknemer, dus het zou kunnen dat je bijvoorbeeld ook maaltijdcheques ontvangt. Maar misschien kent je werkgever die maaltijdcheques alleen toe aan een bepaalde categorie personeelsleden, waar je als student niet onder valt. Het kan ook zijn dat je recht hebt op een vergoeding voor het woon-werkverkeer. Informeer je hierover vooraf. Wellicht heb je als student geen recht op een eindejaarspremie, die wordt meestal pas toegekend als je ergens bijvoorbeeld minstens zes maanden werkt. De vergoeding voor feestdagen is een ingewikkelde regeling. Als zo’n feestdag tijdens je contract valt, moet je werkgever die dag gewoon betalen. Maar ook als de feestdag na afloop van je contract valt, kan het zijn dat je daarvoor nog loon krijgt. Dat is afhankelijk van hoelang je hebt gewerkt. De werkgever hoeft de feestdag niet te betalen als je minder dan vijftien dagen aan de slag was. Werkte je ononderbroken vijftien dagen tot een maand, dan moet je werkgever je loon voor één feestdag uitkeren als die valt binnen veertien dagen na het einde van het contract. Als je langer dan één maand zonder onderbreking werkte, moet je werkgever het loon van de feestdagen betalen die binnen dertig dagen van het einde van je contract vallen. En wat als je als jobstudent ziek wordt? Als werknemer ben je beschermd bij ziekte of ongeval. Ook als je niet kunt komen werken, moet de werkgever je doorbetalen. Dat is anders bij jobstudenten. Als je minder dan één maand hebt gewerkt, heb je geen recht op een gewaarborgd loon tijdens je ziekte. Als je meer dan één maand aan de slag was, heb je daar wel recht op. Als je door ziekte of ongeval meer dan zeven dagen niet kunt werken, kan de werkgever jouw arbeidsovereenkomst stopzetten. Je moet dan wel een vergoeding ontvangen die gelijk is aan het loon dat overeenkomt met de duur van de opzegtermijn.
3.4 Moet ik belastingen betalen? Het loon dat vermeld staat in je arbeidscontract is het brutoloon. Dat is niet hetzelfde als het bedrag dat jij op je rekening zult zien verschijnen. Om te beginnen worden van dat brutoloon de bijdragen voor de sociale zekerheid afgetrokken. Als je minder dan 600 uur per jaar werkt, is dat alleen de solidariteitsbijdrage van 2,71 procent. Als je meer dan 600 uur per jaar aan de slag bent, gaat het om een bijdrage van 13,07 procent. Iedereen die beroepsinkomsten heeft, moet een belastingaangifte invullen. Dat betekent dus dat je ook als jobstudent die inkomsten zult moeten aangeven. Toch is de kans groot dat je daar als jobstudent geen belastingen op moet betalen. Tenminste als die inkomsten onder een maximumbedrag blijven. Dat bedrag verandert elk jaar, voor 2023 bedraagt het bruto belastbaar inkomen 14.514,29 euro, na afhouding van de sociale bijdragen. Als je over het hele jaar 2021 een bruto belastbaar inkomen hebt dat lager ligt, zul je niets aan de fiscus moeten betalen. Stel dat je in 2023 als jobstudent 2000 euro bruto hebt verdiend en niet meer dan 600 uur hebt gewerkt, dan zal van je nettoloon alleen de solidariteitsbijdrage worden afgehouden: Bruto Solidariteitsbijdrage (2,71%) Netto
2000,00 euro 54,20 euro 1945,80 euro
Het nettoloon dat je als student krijgt uitbetaald, is dus nauwelijks minder dan je brutoloon. Het toont meteen de grote troef aan van werken via een studentenovereenkomst. Tenminste, als je niet meer dan 600 uur per jaar werkt én als je bruto belastbaar inkomen onder 14.514,29 euro ligt. Werk je meer dan 600 uur per jaar, dan zal er een hoger bedrag aan socialezekerheidsbijdragen afgehouden worden. Verdien je meer dan 14.514,29 euro aan bruto belastbaar
inkomen, dan zul je daarbovenop later ook nog belastingen moeten betalen. Er zijn nog andere redenen waarom je het best zowel het aantal gewerkte uren als het inkomen dat je als jobstudent verdient in de smiezen houdt. Om te beginnen omwille van het groeipakket (het vroegere kindergeld). Ouders hebben recht op kinderbijslag voor elk kind, en dat tot en met 31 augustus van het jaar waarin het kind achttien jaar wordt. Voor wie verder studeert, blijft dat kindergeld doorlopen tot maximaal 25 jaar. Dat geldt ook voor wie als jobstudent werkt, maar dan moet je opnieuw het aantal gewerkte uren goed in het oog houden. Als je je minder dan 600 uur per jaar uitslooft, is er geen probleem: dan blijven je ouders het groeipakket gewoon ontvangen. Als je meer dan 600 uur aan de slag bent, wordt er per maand gekeken of je niet meer dan tachtig uur hebt gewerkt (in dat geval zul je gewone socialezekerheidsbijdragen moeten betalen). Voor de maand dat je meer dan tachtig uur hebt gezwoegd, zullen je ouders geen recht hebben op het groeipakket. Werk je de maand daarna minder dan tachtig uur, dan zullen zij het groeipakket wel weer ontvangen. Ook voor je ouders kan je studentenjob dus gevolgen hebben. Kinderen die tot het gezin behoren op de eerste dag van het aanslagjaar (1 januari) worden dat jaar als persoon ten laste beschouwd. Dat betekent dat ze voor de ouder(s) recht geven op een vermindering van de personenbelasting. Maar om daar aanspraak op te maken mag het netto belastbaar inkomen van het kind in kwestie een bepaalde grens niet overschrijden: om ten laste te blijven van je beide ouders mag je voor 2023 niet meer dan 3820 euro netto verdiend hebben. Als je kind bent van een alleenstaande ouder, ligt dat bedrag op 5520 euro netto. Dat nettobedrag is gelijk aan je brutoloon, verminderd met de solidariteitsbijdrage (of, indien van toepassing, de rsz-bijdrage) en de beroepskosten. Voor die beroepskosten kun je kiezen voor een forfaitaire aftrek van 20 procent of de gemaakte kosten bewijzen. Als je meer dan die bedragen verdient, heeft dat dus gevolgen voor de belastingen die je
ouders moeten betalen. Jij bent dan niet langer ten laste, waardoor zij meer belastingen zullen moeten betalen omdat jij hebt gewerkt.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
Een studentenjob is de ideale manier om de eerste keer met de arbeidsmarkt (en met een job) kennis te maken. 2. Ander voordeel: je verdient voor het eerst zelf een loon. Dat kun je uitgeven, sparen of investeren: net zoals je dat de rest van je leven met je inkomen zult kunnen doen. 3. Een studentenjob is al lang geen ‘vakantiejob’ meer: je kunt en mag het hele jaar werken, of specifieke periodes in het jaar. 4. Als je als student werkt en onder de voorwaarden van het studentenwerk valt, is je werkgever verplicht een studentencontract met je af te sluiten. En dus geen gewoon werknemerscontract. 5. Om als student te kunnen werken, moet ‘studeren’ je hoofdactiviteit zijn. Je moet minstens vijftien jaar zijn en de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs hebben voltooid om via een studentencontract te kunnen werken. Heb je die eerste twee jaren nog niet voltooid, dan moet je zestien jaar zijn. 6. Een studentenovereenkomst is altijd een contract voor een bepaalde duur. Er is geen maximumduur, maar als je langer dan twaalf maanden ononderbroken bij dezelfde werkgever aan de slag bent, kun je niet langer met een studentenovereenkomst werken. 7. Het interessante aan een studentencontract is dat je minder socialezekerheidsbijdragen moet betalen dan een gewone werknemer. Je draagt alleen een solidariteitsbijdrage af. Die bedraagt 2,71 procent van je brutoloon. 8. Om dat voordeel te genieten, moet je je uren goed tellen. Want het geldt alleen voor wie minder dan 600 uur per kalenderjaar als jobstudent actief is. 9. Andere troef: je hoeft geen belastingen te betalen op je inkomsten via een studentenjob. Om dat voordeel te genieten, moet je bruto belastbaar inkomen onder 14.514,29 euro blijven. 10. Wel opletten, want ook voor je ouders kan het gevolgen hebben als je te veel werkt als jobstudent. Als je meer dan 600 uur
actief bent, wordt er gekeken of je niet meer dan tachtig uur per maand aan de slag was. Voor die maanden krijgen je ouders geen kindergeld (of groeipakket).
HOOFDSTUK 4
Eerste keer loon (en opslag en soms ontslag)
Waarin we zullen nagaan hoe we brood op de plank kunnen krijgen. Je leert hoezeer studeren rendeert en wat een diploma oplevert. Maar ook hoe je moet onderhandelen over je loon en hoe je opslag kunt krijgen. En wat er gebeurt als je ontslag neemt of krijgt. En of werken voor jezelf loont. Of mogen we hopen op een basisinkomen, een mooie som geld zonder dat we daar een klap voor moeten uitvoeren? Wat zeg je? Te mooi om waar te zijn?
Jan loopt het bureau van zijn baas binnen en zegt: ‘Baas, het lijkt mij tijd voor een loonsverhoging. Er zitten namelijk meerdere bedrijven achter mij aan. Maar met een loonsverhoging van zo’n 20 procent ben ik wel bereid om hier te blijven werken.’ De baas schrikt, maar gaat toch snel akkoord en zet alles op papier. Bij het verlaten van het kantoor vraagt de baas: ‘Jan, je hebt
me nu wel nieuwsgierig gemaakt: welke bedrijven zitten er zoal achter je aan?’ Jan antwoordt: ‘Wel… het elektriciteitsbedrijf, het waterbedrijf en meerdere incassobureaus.’ Was een loonsverhoging maar zo eenvoudig als in dit grapje. Dat is het helemaal niet en daarom is je eerste loon een cruciale stap. Niet alleen dus om op eigen benen te kunnen staan, maar ook omdat dit de basis legt voor het loon tijdens je verdere loopbaan. Wanneer het allereerste loon ooit werd uitbetaald, is onduidelijk, maar de oudste loonstrook is een kleitablet in Soemerisch spijkerschrift uit ongeveer 3000 voor Christus en wordt bewaard in het British Museum in Londen. Het laat zien dat de dorstige burgers van Oeroek zich lieten uitbetalen in bier. Ja, loon moet niet (uitsluitend) uit geld bestaan, zoals we ook vandaag weten als we bijvoorbeeld kijken naar de maaltijdcheques die veel werknemers krijgen. Ook aan deze zogenoemde extralegale voordelen zullen we aandacht besteden. Maar first things first: je eerste loon.
4.1 Wat mag je verwachten van je eerste loon? Het loon is de belangrijkste reden om voor een bepaalde werkgever te kiezen, of je nu man of vrouw bent, jong of oud, laag-, middenof hooggeschoold, zo blijkt uit onderzoek. Het belang van het loonzakje stijgt met de leeftijd, de verantwoordelijkheid die je met het ouder worden krijgt, neemt natuurlijk meestal ook toe. Uiteraard zijn er nog andere redenen die belangrijk zijn bij de keuze van de werkgever, zoals de werksfeer, de werkzekerheid en de balans werkprivé. Opvallend is dat de locatie van het bedrijf en de jobinhoud veel minder belangrijk zijn (zie figuur 17).
Figuur 17 Welke criteria zijn belangrijk om voor een bepaalde werkgever te kiezen? (respondenten konden de vijf belangrijkste redenen aangeven) Bron: Randstad
Loon is de belangrijkste reden om voor een bepaalde werkgever te kiezen. Werksfeer en werkzekerheid volgen op de plekken twee en drie.
Misschien krijg je al op je eerste sollicitatiegesprek de vraag te horen en anders zeker als je een volgende keer wordt uitgenodigd: hoeveel wil je verdienen? En allicht heb je je dat tijdens je studies ook al eens afgevraagd: hoeveel zal ik verdienen? Meestal hebben we daarover maar een vaag of zelfs helemaal geen idee. De Vlerick Business School vroeg begin 2020 aan haar studenten wat ze verwachten te verdienen als ze aan de slag zullen gaan. De gemiddelde loonverwachting ligt bij de eerste job op 2022 euro netto voor de studenten met een masterdiploma en 2363 euro netto bij de ‘advanced masters’, de jongeren met een master-namasterdiploma onder de arm. Na vijf jaar hopen ze respectievelijk 2973 euro en 4226 euro netto te verdienen.
Er was wel een opmerkelijk groot verschil tussen mannen en vrouwen: mannen denken netto 300 tot 500 euro meer te verdienen dan vrouwen (zie figuur 18). Figuur 18 Verwachte eerste nettoloon (volgens diploma en geslacht) Bron: Vandenbroucke, A., Quataert, S., Defever, E. & Buyens, D.
Master-na-masters verwachten bij aanvang zo’n 300 euro netto meer te verdienen dan masters, en na vijf jaar zelfs 1300 euro netto meer. Mannen denken 300 tot 600 euro netto meer te verdienen dan hun vrouwelijke collega’s.
We geven het onmiddellijk toe, het was een bevraging bij studenten van de Vlerick Business School, die de managers van vandaag en morgen opleidt. De enquête is dus niet echt representatief voor de meeste studenten op de drempel van hun eerste job, maar toch, ze geeft een idee van de verwachting die alvast bij hen leeft. Maar hoe zwaar weegt je eerste loonzakje echt? In 2019 was een eerste baan gemiddeld goed voor een loon van 2400 euro bruto, zo blijkt uit berekeningen van Salariskompas, een site die lonen met elkaar vergelijkt. Let op, dit is het gemiddelde voor alle diploma’s en alle sectoren, het aanvangsloon kan dus veel hoger of lager liggen, zoals we verder zullen zien.
Een eerste baan is in België gemiddeld goed voor een brutoloon van 2400 euro. Daarvan houd je netto zo’n 1700 euro over als je getrouwd bent of wettelijk samenwoont. Bovendien is dit een brutobedrag, dat wil zeggen dat je daarop nog belastingen en socialezekerheidsbijdragen moet betalen (zie hoofdstuk 5). Hoeveel je netto van dat brutobedrag overhoudt, hangt af van allerlei factoren, bijvoorbeeld of je al dan niet kinderen hebt, of je al dan niet gehuwd bent of wettelijk samenwoont. Daarom wordt er meestal over brutoloon gesproken, al kijkt bijna iedereen naar het nettoloon. De interesse van de meesten voor hoeveel ze maandelijks netto op hun bankrekening krijgen, is begrijpelijk, maar zo verlies je wel enkele belangrijke zaken uit het oog die tot de verloning behoren, zoals de extralegale voordelen. Hoeveel je maandelijks netto verdient, is dus afhankelijk van je persoonlijke situatie. Je kunt dat berekenen met brutonettocalculators die je bijvoorbeeld vindt op de sites jobat.be of SDWorx.be, een bedrijf dat gespecialiseerd is in loonberekeningen. Van de gemiddelde 2400 euro bruto startloon houd je zo’n 1700 euro over als je gehuwd bent of wettelijk samenwoont. Ter vergelijking, gemiddeld verdient een voltijds werkende Belg zo’n 3400 euro bruto per maand, waarvan netto 2140 euro overblijft als je getrouwd bent of wettelijk samenwoont.
4.2 Wat is de waarde van je diploma? Als je er nog aan zou twijfelen: een diploma is geld waard. Slechts drie op de honderd hogergeschoolden zijn één jaar na het afstuderen nog op zoek naar werk, tegenover tien op de honderd die met een diploma secundair onderwijs op de arbeidsmarkt komen en dertig op de honderd die zonder diploma de school verlaten.
Opvallend: als het gaat om het risico op werkloos worden na het afstuderen, scoort een diploma van de hogeschool gemiddeld genomen even goed als een diploma van de universiteit. Maar niet elke richting doet het even goed. Hieronder vind je de studierichtingen die één jaar na het afstuderen het minste en het meeste risico bieden op werkloosheid (zie figuren 19 en 20). Figuur 19 Top 5 laag risico op werkloosheid één jaar na schoolverlaten (percentage werkloos na één jaar) Bron: VDAB
Figuur 20 Top 5 hoog risico op werkloosheid één jaar na schoolverlaten (percentage werkloos na één jaar) Bron: VDAB
Zowel bij de hogeschool- als bij de universitaire opleidingen zijn er richtingen met uiterst weinig risico op werkloosheid, vooral in de medische sfeer. Maar er zijn ook richtingen met een veel hoger risico op werkloosheid één jaar na het afstuderen, denk aan audiovisuele of kunstrichtingen.
Het (start)loon dat je krijgt, is sterk afhankelijk van je diploma. Iemand die als hoogste diploma dat van het lager secundair onderwijs kan voorleggen, verdient gemiddeld 2628 euro bruto per maand, voor een diploma hoger secundair onderwijs is dat 2889 euro, voor een bachelor 3668 euro en voor een master net iets meer dan 5000 euro (zie figuur 21). Figuur 21 Gemiddeld brutomaandloon van voltijds tewerkgestelde loontrekkers volgens hoogst behaalde diploma Bron: Statbel
Hoe hoger het diploma, hoe hoger het loon. Een master verdient bruto zowat het dubbele van iemand die maximaal een diploma lager secundair onderwijs heeft.
Het is zelfs zo dat ook het behalen van een diploma secundair onderwijs rendeert. Het loon van mannelijke schoolverlaters die een diploma middelbaar onderwijs behaalden, ligt 9 procent hoger dan van mannen die de school verlaten zonder diploma. Bij de vrouwen ligt het 6 procent hoger. Zelfs elk extra jaar dat je studeert, blijkt een weerslag te hebben op je loonstrookje, ook als je zonder diploma eindigt. Elk bijkomend jaar secundair onderwijs doet je loon met 6 procent toenemen.
Wist je dat elk extra jaar dat je studeert een weerslag heeft op je loonstrookje? Zelfs als je dat jaar zonder diploma beëindigt. Maar niet alleen je diploma is belangrijk voor je startersloon. Ook andere factoren spelen een rol, zoals de afstudeerrichting, de sector waarin je aan de slag kunt, de omvang van het bedrijf, de regio waar
je gaat werken en nog altijd ook je geslacht en nationaliteit. We bekijken ze een voor een. Afstudeerrichting Niet alleen het diplomaniveau weegt door bij je aanvangsloon, ook de afstudeerrichting is belangrijk. Een paar jaar geleden werd een uitgebreid overzicht samengesteld, waaruit blijkt dat vooral jongeren met een diploma uit een zogenaamde stem-richting (science, technology, engineering en mathematics) een flink startloon krijgen. Helemaal aan de top staan artsen en farmaceuten (zie figuur 22). Figuur 22 Startloon volgens afstudeerrichting (bruto) Bron: Jobat
Vooral afgestudeerden uit een zogenaamde STEM-richting (science, technology, engineering en mathematics) hebben uitzicht op een flink startloon.
Sector waar je werkt Behalve je diplomaniveau en je afstudeerrichting hangt je startloon ook sterk af van de sector waarin je aan de slag gaat, wat natuurlijk meestal niet helemaal losstaat van je diploma en afstudeerrichting. Hieronder vind je de sectoren die het beste aanvangsloon uitkeren volgens het behaalde diploma (zie figuur 23, 24 en 25). Figuur 23 Top 5 sectoren met de hoogste startlonen voor masters Bron: Salariskompas 2019
Figuur 24 Top 5 sectoren met de hoogste startlonen voor professionele bachelors Bron: Salariskompas 2019
Figuur 25 Top 5 sectoren met de hoogste startlonen zonder hoger diploma Bron: Salariskompas 2019
De sector waarin je werkt, is net zoals het diplomaniveau en de afstudeerrichting belangrijk voor je loon. Vooral de energie- en chemiesector en de farmaceutische industrie blijken goed te betalen, welk diploma je ook hebt.
Als je geen hoger diploma hebt en gaat werken in de klein- of groothandel, verdien je een heel stuk minder: 1864 euro bruto. In de textiel- en modebranche wordt dat 1897 euro. Lonen die dus pakweg 1000 euro lager liggen dan je zonder hoger diploma in de chemie en farmaceutische industrie krijgt, waar je misschien wel in shifts en ook in het weekend de handen uit de mouwen zult moeten steken. Grootte van het bedrijf Ook de omvang van het bedrijf waar je aan de slag gaat, speelt een rol bij hoeveel je op je rekening krijgt gestort: wie in een onderneming werkt met vijftig of meer personeelsleden vindt doorgaans 15 procent meer in zijn of haar loonzakje dan iemand die in een bedrijf actief is met hoogstens tien werknemers. Telt het bedrijf tussen 21 en 49 personeelsleden, dan bedraagt het verschil 6 procent. Regio waar je werkt Onderzoek wijst uit dat ook de regio waar je werkt van belang is voor je startloon. Het meeste verdien je in Brussel. Bij het begin van je carrière krijg je daar gemiddeld 2548 euro bruto, in Vlaanderen is dat 2405 euro. Het minst ontvang je als je in West-Vlaanderen of Limburg aan de slag gaat, respectievelijk 2342 en 2349 euro bruto.
Het meeste verdien je in Brussel. Bij het begin van je carrière krijg je daar gemiddeld 2548 euro bruto. Het minst ontvang je als je in West-Vlaanderen of Limburg aan de slag gaat: respectievelijk 2342 euro en 2349 euro bruto.
Geslacht en nationaliteit Het is verbazingwekkend dat er zelfs vandaag nog een groot loonverschil bestaat tussen mannen en vrouwen en ook tussen de verschillende nationaliteiten. Jawel, vrouwen verdienen bij de start vaak minder dan mannen, zelfs als alle andere criteria dezelfde zijn. Volgens sommigen komt dat omdat vrouwen minder goed over hun aanvangsloon onderhandelen dan mannen, maar vaak worden vrouwen gewoon nog lager ingeschaald dan mannen. Gemiddeld verdienen vrouwen in België 5,8 procent per uur minder dan mannen. Het gemiddelde in de Europese Unie ligt op 14 procent (figuur 26). Ook als niet-Europeaan verdien je in België minder: de mannen krijgen zo’n 17 procent minder loon, de vrouwen 10 procent. Figuur 26 Genderloonkloof in België en Europa (2019) Bron: Statbel
Vrouwen verdienen in België gemiddeld 5,8 procent minder dan mannen. In de Europese Unie bedraagt dat verschil zelfs 14 procent.
Al deze factoren spelen dus een rol bij je startersloon. En dat startersloon is heel belangrijk, want als je met een laag salaris begint, is het risico groot dat je dat lang zult moeten meeslepen. Dat geldt niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen die bijvoorbeeld een job aanvaarden die onder hun diplomaniveau ligt. Je loonsverhogingen zullen dan blijven achterophinken. En als je van baan verandert, zal je nieuwe werkgever wellicht naar je loon
informeren om daarop het nieuwe loon te baseren. Daarom is het beginloon van groot belang. Het komt er dus op aan dat goed te onderhandelen.
Jouw beginloon is ontzettend belangrijk. Want als je met een laag salaris begint, is het risico groot dat je dat tijdens je beroepscarrière lang zult moeten meeslepen. 4.3 Hoe onderhandel je over loon? Als je voor de eerste keer solliciteert, maar ook als je later loonsverhoging wilt, is het belangrijk dat je goed negotieert over je salaris. Daarvoor kom je het best beslagen ten ijs. Het is essentieel dat je weet hoeveel je waard bent. Het komt erop aan dat je te weten komt wat anderen in een soortgelijke functie verdienen. Dat kan bijvoorbeeld met het Salariskompas, een website die je bereikt via jobat.be. Het Salariskompas geeft de lonen prijs van werknemers in dezelfde sector met een soortgelijke werkervaring en een vergelijkbaar diploma. Dat biedt je al een houvast, het moet je in staat stellen om geen onrealistische looneisen te stellen. Als je gewapend bent met de nodige cijfers over een realistisch loon, mag je zeker doorvragen, zo staat in alle gidsen over ‘Hoe onderhandelen over je loon’. Het motto luidt: ‘een nee heb je, een ja kun je krijgen’. Maar weet dus ook dat je een ‘nee’ kunt krijgen. En als je de job echt wilt hebben, voer je de onderhandelingen het best op een sympathieke manier. Als er van bij het begin al wrevel bestaat tussen werkgever en werknemer, is dat geen goede startbasis. Het is ook goed om tijdens de loononderhandeling te informeren naar het loonbeleid van de onderneming. Houdt het bedrijf zich aan
jaarlijkse weddeschalen waarvan het niet afwijkt? Zijn er jaarlijkse evaluaties? Worden die gekoppeld aan opslag? Of aan bonussen? Hoe zit het met de eindejaarspremie? En met de dertiende maand? Enzovoort. Tijdens de loononderhandelingen moet het over meer gaan dan alleen maar het bruto- en nettobedrag dat je maandelijks zult opstrijken. Je moet het ook hebben over de zogenaamde extralegale voordelen, zoals een hospitalisatieverzekering, maaltijdcheques, een bedrijfswagen enzovoort. Als een hoger brutoloon er niet in zit, kun je misschien je voordeel doen met een of meer extralegale voordelen. Ze nemen tegenwoordig zo’n belangrijk deel in van het loonpakket dat we er dadelijk dieper op ingaan. En als je een nieuwe baan aanvat, is het ook belangrijk om het te hebben over je anciënniteit, het aantal jaren dat je al hebt gewerkt. Een nieuwe baan betekent niet dat je opnieuw van anciënniteit nul moet beginnen. Vaak kun je het aantal dienstjaren meenemen. Dat is belangrijk, omdat aan de jaren anciënniteit niet alleen het loon, maar bijvoorbeeld ook het aantal vakantiedagen gekoppeld kan zijn. Ook aan het belang van anciënniteit besteden we nog uitgebreid aandacht. Het aantal vakantiedagen waarop je recht hebt, is dus zeker ook iets waarnaar je moet kijken. Het wettelijke minimum bedraagt twintig vakantiedagen, maar het aantal blijkt nogal te schommelen naargelang van de sector waarin je aan de slag bent. Het onderwijs staat met 43 vakantiedagen per jaar aan de leiding. Werk je voor de overheid, dan mag je rekenen op 32 vakantiedagen, in de horeca op slechts 22 dagen.
Het onderwijs staat met 43 vakantiedagen per jaar aan de leiding. Werk je voor de overheid, dan mag je rekenen op 32 vakantiedagen, in de horeca op slechts 22 dagen.
Sommige ondernemingen gunnen je extra vakantiedagen, bijvoorbeeld als het kermis is in de stad of het dorp waar de onderneming is gevestigd. En soms moet je meer werken dan 38 uur per week, wat recht geeft op inhaalrustdagen. Hoe zit het trouwens met de compensatiedagen voor overuren? Het zijn zaken waar je tijdens de loononderhandeling het best bij stilstaat. Maar geld, extralegale voordelen en vakantiedagen zijn nog niet alles om te beslissen of je voor een bedrijf gaat werken of niet. Je hebt maar beter ook oog voor de bereikbaarheid van het bedrijf. Zul je elke dag in de file staan? Kun je er raken met de fiets of het openbaar vervoer? En wat met thuiswerk? Is dat mogelijk? Hoeveel dagen per maand? Bestaat de mogelijkheid om je bij te scholen? Welke opleidingen zijn er? Hoe ogen je carrièremogelijkheden? Kun je doorgroeien? Naar deze zaken mag, nee, móét je polsen tijdens je loononderhandeling. Dat is het moment om over al deze onderwerpen klaarheid te krijgen. Nog dit: opslag vragen en krijgen zodra je in dienst bent, is niet zo gemakkelijk. Je loon en alle uitkeringen zijn gekoppeld aan de index, ze stijgen dus met wat vertraging als het leven duurder wordt (zie hoofdstuk 9). Bovendien zijn er nog loononderhandelingen op het niveau van de sector en de bedrijven. Maar wat als je op individueel vlak meer wilt verdienen? Wat als je zoals Jan in het mopje bij aanvang van dit hoofdstuk loonopslag wilt? Zo eenvoudig als bij Jan zal het niet gaan. De meeste kans op succes voor een loonsverhoging heb je als je in een nieuwe functie stapt, meer verantwoordelijkheid in de onderneming krijgt of als je kunt schermen met een sterker jobaanbod, bij voorkeur van een concurrent. En denk eraan: het hoeft niet noodzakelijk om meer nettoloon te gaan, misschien kun je een (extralegaal) voordeel in de wacht slepen, zoals een gsm, laptop of groepsverzekering. En als je toch nul op het rekest krijgt, kun je proberen om een afspraak te maken over wanneer je wél opslag kunt krijgen. In elk geval, de onderhandelingen die je voert vóór je een job aanvaardt, zijn uiterst belangrijk, want dan leg je de basis van je loon voor de volgende jaren. De loonsprong die je kunt maken bij de
overstap naar een nieuwe job, is meestal veel groter dan de extra opslag die je gedurende je carrière kunt loswrikken.
Tijdens een loononderhandeling beperk je je het best niet tot het nettoloon. Misschien kun je een (extralegaal) voordeel in de wacht slepen, zoals een gsm, laptop of groepsverzekering. 4.4 Wat met extralegale voordelen? Vaak wordt een basisloon aangevuld met allerhande extralegale voordelen. Ze zijn erg in trek, omdat hierop geen of minder belastingen en socialezekerheidsbijdragen moeten worden betaald dan op een hoger loon. Dat is voordelig voor de werkgever en de werknemer, maar natuurlijk nadelig voor de belastinginkomsten, waarmee de staat haar werking financiert, en voor de inkomsten van de sociale zekerheid, die instaat voor werkloosheidsuitkeringen, de ziekteverzekering enzovoort (zie hoofdstuk 5). Bovendien tellen die extralegale voordelen niet mee voor de berekening van je vakantiegeld, eindejaarspremie, pensioen en meestal ook niet voor de uitkering als je ziek wordt of een ongeval krijgt. De gemiddelde werknemer heeft vandaag zes extralegale voordelen. De populairste zijn: » MAALTIJDCHEQUES: als werknemer betaal je zelf een bijdrage, minimaal 1,09 euro per dag, en afhankelijk van wat de werkgever bijdraagt, varieert de waarde van een maaltijdcheque tot maximaal 8 euro. Je kunt maaltijdcheques bijvoorbeeld gebruiken om in de winkel voeding en drank te kopen. Drie op de vier
»
»
»
» » »
»
werkende Belgen ontvangen een maaltijdcheque per gewerkte dag. HOSPITALISATIEVERZEKERING: verzekert de werknemer (en soms de leden van het gezin) tegen ziekenhuiskosten. Bijna 60 procent van de werkende landgenoten heeft een hospitalisatieverzekering (zie hoofdstuk 10). GROEPSVERZEKERING: hiermee kun je een extra pensioen opbouwen. Het aantal mensen met een groepsverzekering stijgt jaarlijks. Vandaag heeft 78 procent van de totale beroepsbevolking zo’n aanvullend pensioen (zie hoofdstuk 23). ECOCHEQUES: je kunt er ecologische producten en diensten mee betalen. Anders dan bij de maaltijdcheques moet je als werknemer geen eigen bijdrage betalen. Er kunnen voor maximaal 250 euro ecocheques worden gegeven zonder dat daar belastingen en socialezekerheidsbijdragen op moeten worden betaald. Ongeveer 45 procent van de Belgische werknemers krijgt ecocheques. GSM PLUS GSM-ABONNEMENT: bijna 40 procent van de werknemers geniet dit voordeel. LAPTOP: ongeveer 38 procent van de werknemers krijgt van zijn werkgever een laptop om mee te werken. TERUGBETALING WOON-WERKVERKEER: kan gelden voor zowel een wagen als een fiets. Zo’n 37 procent van de werknemers maakt er gebruik van. Ook als je pendelt met trein, tram of bus, kan je werkgever een bijdrage betalen, meestal gekoppeld aan de afstand die je moet afleggen. THUISWERKEN: vóór de coronacrisis kon 30 procent van de werknemers een of meerdere keren per week thuiswerken, tijdens de pandemie is dat aantal nog fors gestegen. Dat is niet zozeer een financieel
voordeel, maar het wordt door veel werknemers geapprecieerd. » BEDRIJFSWAGEN EN TANKKAART: ongeveer een op de drie werknemers heeft hier recht op. » ONKOSTENVERGOEDING: een op de vier werknemers krijgt een forfaitair bedrag dat de kosten moet vergoeden die verbonden zijn aan het uitoefenen van de job. Er zijn nog heel wat minder bekende extralegale voordelen, zoals sporten cultuurcheques, kortingen op producten van het eigen bedrijf, bijdragen in de kosten voor kinderopvang, extralegale kinderbijslag, loonbonussen bij het behalen van bepaalde doelstellingen, renteloze leningen die de werkgever aan werknemers toekent, aandelenopties waarbij je het recht hebt om op een bepaald moment aandelen te kopen van de onderneming tegen een vastgelegde prijs, een woning die ter beschikking wordt gesteld, eindejaars- of sinterklaasgeschenken… De regeling rond extralegale voordelen is complex en het is niet altijd gemakkelijk om te zeggen hoeveel een bepaald extralegaal voordeel je netto oplevert. Bij maaltijdcheques is dat vrij eenvoudig: je neemt het bedrag van je maaltijdcheque en trekt daar je eigen bijdrage van af. Als je een forfaitaire vergoeding krijgt, is het financiële voordeel ook vrij duidelijk. Maar bij een bedrijfswagen is het al veel ingewikkelder om daar een concreet bedrag op te kleven. Heel wat extralegale voordelen, zoals maaltijdcheques, worden voor het hele bedrijf geregeld. Andere kun je individueel afspreken, volgens je eigen wensen. Sommige bedrijven werken met een budget dat de werknemers helemaal zelf kunnen besteden aan extralegale voordelen. Zo zal de ene interesse hebben in een leasewagen, de andere in een bedrijfsfiets en nog iemand anders in een abonnement voor het openbaar vervoer. In sommige ondernemingen wordt een brede waaier aan extralegale voordelen aangeboden waaruit de werknemers zelf kunnen kiezen. Dat staat bekend als het ‘cafetariaplan’: je gaat met
je dienblad langs het buffet waar allerlei heerlijke gerechten klaarstaan en je pikt zelf uit waarmee je je honger wilt stillen. Zo kan de werknemer een meer gepersonaliseerd loonpakket samenstellen. Om bepaalde voordelen te kunnen genieten, moet de werknemer soms wat van zijn brutoloon afstaan. We hebben er al eerder op gewezen: als je brutoloon inlevert, kan dat gevolgen hebben voor je werkloosheidsuitkering, ziekte-uitkering, pensioen enzovoort, omdat die worden berekend op basis van je brutoloon. In een cafetariaplan zijn er allerlei formules mogelijk, het hangt ervan af wat de werkgever aanbiedt. Soms kun je extralegale vakantiedagen of je eindejaarspremie omzetten in een ander voordeel. Of je kunt je bedrijfswagen inruilen voor een kleiner model en het uitgespaarde budget besteden aan een ander voordeel. Soms kun je extra vakantiedagen ‘kopen’. Het kan zijn dat je er dan netto op vooruitgaat, want een eindejaarspremie bijvoorbeeld wordt zwaarder belast dan sommige andere voordelen.
Extralegale voordelen mogen dan al fijn zijn, ze tellen niet mee voor de berekening van je vakantiegeld, je eindejaarspremie, je pensioen en meestal ook niet voor de uitkering als je ziek wordt of een ongeval krijgt. 4.5 Wat is het verband tussen loon en anciënniteit? Je loon zal stijgen met de anciënniteit, het aantal jaren dienst. Gemiddeld gaat het, zowel voor mannen als voor vrouwen, om een stijging met zowat 2,5 procent per jaar ervaring, tot op een bepaald
maximum. Het idee daarachter is dat je met de jaren meer ervaring krijgt en dat die mag worden beloond. Je loon stijgt dus eerder dankzij de opgedane werkervaring dan door je leeftijd, maar de anciënniteit is een gemakkelijke manier om die ervaring te vertalen. En dat loonverschil kan sterk oplopen: iemand met minstens twintig jaar anciënniteit verdient gemiddeld zowat de helft meer dan iemand die pas begint te werken (zie figuur 27). Figuur 27 Gemiddeld brutomaandloon in België volgens anciënniteit Bron: Statbel
Het loon stijgt met het aantal jaren dienst. Als je minstens twintig jaar anciënniteit hebt, verdien je gemiddeld de helft meer dan iemand die nog maar aan het begin van zijn carrière staat.
Die loonspanning tussen iemand met een lage en een hoge anciënniteit zien we in heel Europa. Uit een internationale vergelijkende studie blijkt dat de loonspanning in België kleiner is dan in onze buurlanden Duitsland, Nederland en Frankrijk. Als je begint te werken voor 100, dan heb je in ons land 153 na een anciënniteit van pakweg 25 jaar. In Duitsland is dat 188, in Nederland 184. Frankrijk leunt met 159 nog het dichtst bij België aan. Het gemiddelde loon in de EU bedraagt dan 185 (zie figuur 28).
Figuur 28 Loonspanning volgens anciënniteit in Europa (2019) Bron: Eurofound
De loonspanning volgens anciënniteit ligt in België lager dan in de buurlanden Nederland en Duitsland.
Anciënniteit is niet alleen belangrijk voor je loon, in sommige sectoren en bij bepaalde bedrijven hangen er ook vakantiedagen aan vast: afhankelijk van je anciënniteit krijg je een of meer dagen extra betaalde vakantie boven op je wettelijke vakantie. Vaak gaat het om
een bijkomende dag vakantie per vijf jaar anciënniteit, maar in de sector of onderneming waar je aan de slag bent, kan dat ook anders geregeld zijn. Er wordt al lang geopperd dat de sterke band tussen verloning en anciënniteit moet worden doorgeknipt of in elk geval wat losser moet worden. Volgens sommigen leidt die er namelijk toe dat oudere werknemers erg duur zijn in vergelijking met hun jongere collega’s – een van de redenen waarom ze minder goed aan de bak komen op de arbeidsmarkt. Er gaan geregeld stemmen op om bij de verloning meer rekening te houden met de competentie en de productiviteit, maar concreet werden deze ideeën nog niet. Let op, alle bedragen die hier vermeld staan, zijn gemiddelde cijfers. Het werkelijke plaatje kan er voor jou persoonlijk heel anders uitzien. Want net zoals je startloon afhankelijk is van het niveau en de richting van het behaalde diploma, en de sector waarin je aan de slag bent, zo geldt dat ook voor de loonstijging. Wat wel zeker is: wie een hoger beginloon heeft, ziet doorgaans ook zijn inkomen feller stijgen dan iemand die begint met een lage aanvangswedde. Het loon dat je tijdens het begin van je carrière voor het eerst bent overeengekomen, kan je dus lang blijven achtervolgen. Bij de chemische en de farmaceutische industrie krijg je als kaderlid na twintig jaar het hoogste brutoloon: 6226 euro. Bij de overheid is dat na twintig jaar 5100 euro, in de gezondheidszorg 4831 euro bruto. Het feit of je een man of een vrouw bent, speelt blijkbaar niet alleen een rol bij de start, maar ook om later opslag te krijgen. Het loon van mannen neemt – eigenaardig genoeg – altijd meer toe dan dat van vrouwen die over dezelfde troeven beschikken (zie figuur 29). Figuur 29 Gemiddeld bruto-uurloon volgens leeftijd, scholingsgraad en geslacht (euro per uur, voltijdse werknemers, 2018) Bron: Statbel
Bij het startloon speelt het al een rol of je een man of vrouw bent. En ook later, als je opslag wilt krijgen, blijft het onderscheid tussen mannen en vrouwen bestaan: het loon van mannen neemt meer toe dan dat van vrouwen met dezelfde referenties.
4.6 Wat als je ontslag krijgt of neemt? Een ‘baan voor het leven’ komt almaar minder vaak voor, zo heet het en soms wordt beweerd dat er op het vlak van werk sprake is van een five year itch: na vijf jaar zou het beginnen te jeuken en zou je je vragen beginnen te stellen of je wel op de goede plek zit, of je de werkgever trouw zult blijven. Maar in de praktijk blijkt dat in Europa nogal mee te vallen: meer dan 60 procent van de werknemers blijft langer dan vijf jaar bij dezelfde baas aan de slag, 40 procent zelfs langer dan tien jaar. En die cijfers zijn de voorbije jaren zeer stabiel gebleven (zie figuur 30). Figuur 30 Hoeveel jaar blijven we werken voor dezelfde werkgever? Bron: Eurofound 2017
Zo’n 60 procent van de werknemers blijft langer dan vijf jaar bij dezelfde werkgever aan de slag, 40 procent zelfs langer dan tien jaar. Deze cijfers zijn al vele jaren stabiel.
Maar goed, soms ben je op zoek naar ‘een nieuwe uitdaging’ zoals dat heet, en wil je van werkgever veranderen. Mogelijk ben je uitgekeken op de jobinhoud, misschien op de werkomstandigheden of op de collega’s, op de baas… Of alles tegelijk. Het kan ook dat een nieuwe job zich gewoon uit praktische redenen opdringt, bijvoorbeeld na een verhuizing. Ook mogelijk is dat je ontslag neemt omdat je elders meer kunt verdienen. Uit een recent onderzoek van het sociaal secretariaat Partena Professional bleek dat werknemers die na vijf jaar hun onderneming verlaten, gemiddeld 11 procent meer gaan verdienen bij hun nieuwe werkgever. Soms hangt dat samen met een meer verantwoordelijke functie. Wie ambitieus is en hogerop wil, is er niet vies van om van job te veranderen.
Wist je dat werknemers die na vijf jaar hun onderneming verlaten, gemiddeld 11 procent meer verdienen bij hun nieuwe
werkgever? Wie ambitieus is en hogerop wil, is er dus het best niet vies van om van job te veranderen. Veranderen van baan heeft over het algemeen geen gevolgen voor je pensioen, tenzij je switcht tussen de statuten loontrekker, ambtenaar en zelfstandige. Veranderen van statuut kan dus wel verregaande consequenties hebben voor je pensioen (zie hoofdstuk 22). Blijkbaar wordt vaak tijdens de zomermaanden beslist om van job te veranderen, want vooral in september en oktober dienen werknemers hun ontslag in. Dat doe je niet zomaar. Het best heb je al een andere job voor je je ontslag geeft, want als je zelf ontslag neemt, heb je niet meteen recht op een werkloosheidsuitkering.
Als je ontslag wilt nemen, moet je een ontslagbrief schrijven, maar het is handig om je baas vooraf mondeling op de hoogte te brengen. Wie weet met welk voorstel hij afkomt… Als je ontslag wilt nemen, moet je een ontslagbrief schrijven, maar het is handig om je baas vooraf mondeling op de hoogte te brengen. Wie weet met welk voorstel hij afkomt… Je ontslagbrief houd je het best kort en zakelijk, maar er moeten zeker enkele zaken in vermeld staan, zoals je naam en adres, de datum dat je je brief overhandigt of verstuurt, de naam en het adres van het bedrijf dat je verlaat en de vermelding dat je ontslag wilt nemen en dus je arbeidsovereenkomst wilt beëindigen plus de datum dat je het ontslag wilt laten ingaan. Het best vermeld je ook de duur van de
opzegtermijn (hier komen we dadelijk op terug). En tot slot onderteken je dat alles. Een reden voor je ontslag moet je in de brief niet vermelden, je kunt dat wel eventueel mondeling toelichten. Als je altijd in een goede sfeer hebt gewerkt en je wilt het bedrijf op een constructieve manier verlaten (je weet nooit dat je er in de toekomst opnieuw aan de slag wilt gaan…), kun je je brief op een positieve noot eindigen en bijvoorbeeld je baas bedanken voor de samenwerking en alles wat je er hebt geleerd. Je kunt je ontslagbrief persoonlijk afgeven of aangetekend opsturen. Als je de brief afgeeft, maak je het best een kopie die je laat ondertekenen voor ontvangst door je werkgever. Online vind je tal van concrete voorbeelden van een ontslagbrief. En nog iets… Misschien plan je het best meteen een feestje, zodat je op een fijne manier afscheid kunt nemen van je collega’s? Maar soms neem je niet zelf ontslag, maar krijg je ontslag. Dat is meestal niet alleen een psychologische, maar ook een financiële dreun. Waarop heb je recht als je je c4 krijgt, het formulier dat je werkgever je bij zo’n ontslag moet overhandigen? In elk geval moet de werkgever je ontslag op je c4 motiveren. Daarbij mag hij niet discrimineren, dus hij kan je bijvoorbeeld niet ontslaan wegens je leeftijd, en ook niet wegens ziekte of zaken die verband houden met het moederschap. Je ontslaan kan wel wegens ernstige fouten, economische redenen, een reorganisatie van het bedrijf…
Een werkgever moet je ontslag op je c4 motiveren. Daarbij mag hij niet discrimineren, dus hij kan je bijvoorbeeld niet ontslaan wegens je leeftijd, en ook niet wegens ziekte of zaken die verband houden met het moederschap.
Vóór 2014 kon een arbeidscontract zonder veel poespas worden opgezegd binnen de proeftijd. Voor bedienden bedroeg die proeftijd tussen één en zes maanden. Je contract kon in die periode worden opgezegd zonder opzegtermijn of vergoeding. De proefperiode werd op 1 januari 2014 afgeschaft. Het gevolg is dat sindsdien bij een ontslag, ook al ben je nog maar net in dienst, er sprake is van een opzegtermijn. En die is afhankelijk van hoelang je al in het bedrijf werkt, dus van je ancienniteit in de onderneming (zie figuur 31). Figuur 31 Opzegtermijnen bij ontslag Bron: Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Een opzegtermijn is afhankelijk van hoelang je al in de onderneming aan de slag bent, dus van je anciënniteit in het bedrijf.
Deze opzegtermijnen gelden voor de arbeidscontracten afgesloten sinds 2014. Voor de contracten afgesloten vóór 2014 is de berekening van de opzegtermijn complexer, omdat er rekening moet worden gehouden met de regels voor en na 2014. Op de sites van vakbonden en sociaal secretariaten staan er tools waarmee je in deze gevallen de opzegtermijn kunt berekenen. De werkgever kan
eisen dat je die opzegtermijn uitdoet en dus komt werken, maar vaak kun je afspreken dat je niet meer naar het werk moet komen en dat je die termijn gewoon uitbetaald krijgt. De opzeg- of verbrekingsvergoeding (in de volksmond vaak ‘ontslagvergoeding’ genoemd) die je dan krijgt, stemt overeen met je loon, vakantiegeld, eindejaarspremie en extralegale voordelen die je tijdens die opzegtermijn gekregen zou hebben. Op die opzegvergoeding zal je werkgever al belastingen inhouden, maar bij de uiteindelijke belastingafrekening is het mogelijk dat je toch moet bijbetalen. Daar houd je dus het best rekening mee. Nog goed om te weten: als je daarna aan de slag gaat bij een nieuwe werkgever, zal die je geen vakantiegeld betalen voor de dagen die je exbaas al heeft uitbetaald via de opzegvergoeding. Dat is logisch, want je hebt dat geld al ontvangen. Maar het betekent wel dat je in het jaar dat volgt op je ontslag gedurende een maand minder of geen loon zult ontvangen. Het is dus verstandig om daarvoor een gedeelte van de opzegvergoeding aan de kant te zetten. Als je ontslagen wordt om een dringende reden, als je dus een zware, aantoonbare fout hebt begaan, moet je onmiddellijk het bedrijf verlaten en krijg je geen vergoeding. Degene die de dringende reden inroept, moet dan kunnen bewijzen dat de ernstige fout elke verdere professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Daarvoor moet een strikte procedure worden gevolgd. Als er twijfel rijst of het ontslag wel echt ‘om een dringende reden’ is gegeven, zal de arbeidsrechtbank daar uiteindelijk over oordelen. Meer over het ontslag om dringende reden vind je op de website werk.belgie.be van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Dit alles geldt voor contracten van onbepaalde duur – meer dan 90 procent van de arbeidscontracten in België is van dat type. Maar het kan zijn dat je werkt met een contract van bepaalde duur, dat dus beperkt is in de tijd of afloopt als een duidelijk omschreven klus is geklaard. Met een contract van bepaalde duur ontvang je minder loon dan voor hetzelfde werk met een contract van onbepaalde
duur: mannen krijgen doorgaans 14 procent minder, vrouwen 18 procent. Ook de ontslagregeling is anders. Bij een contract van bepaalde duur kan zowel de werknemer als de werkgever tijdens de eerste helft van het contract (met een maximum van zes maanden) de overeenkomst vroegtijdig beëindigen door een opzegtermijn vast te leggen. Is de eerste helft achter de rug, dan kan een tijdelijk contract niet langer worden opgezegd zonder dringende reden. Anders moet er een vergoeding worden betaald. Een contract van bepaalde duur eindigt als de overeengekomen termijn verstreken is, zonder waarschuwing of verplichte opzeg. Opeenvolgende contracten van bepaalde duur zijn maar beperkt mogelijk. Wat als je opzegperiode afgelopen is? Hopelijk heb je intussen een andere baan en ontvang je een loon. Dat loon is combineerbaar met je opzegvergoeding, dus een ontslag kan een financiële meevaller zijn. Maar misschien ben je werkloos. Dan moet je je inschrijven als werkzoekende bij de vdab, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Die kan je ook helpen bij de zoektocht naar een nieuwe job. Soms heb je ook recht op outplacement, begeleiding bij het zoeken naar een nieuwe baan. Je ex-bedrijf moet je dat aanbieden, bijvoorbeeld als je niet om een dringende reden bent ontslagen en je een opzegtermijn van minstens dertig weken hebt, of als je ouder bent dan 45 jaar. Als je werkloos bent, moet je ook een uitkering aanvragen bij de rva, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Die kijkt of je daarvoor aan alle voorwaarden voldoet. Of je bijvoorbeeld voldoende dagen hebt gewerkt voor je ontslag. In tegenstelling tot loon is een werkloosheidsuitkering niet combineerbaar met de opzegvergoeding. De uitkering zal ook lager liggen dan je loon en zal bovendien met de tijd zakken. Op die manier kan een ontslag niet alleen een onmiddellijke invloed hebben op je inkomen, maar ook op je pensioenopbouw. Als je een werkloosheidsuitkering ontvangt, telt die periode mee voor de opbouw van je pensioen, anders niet. Op de websites van de rva, de Hulpkas der Werkloosheidsuitkeringen en de vakbonden vind je daarover meer informatie.
4.7 Wat is de rol van uitzendarbeid? Uitzendarbeid speelt een almaar belangrijkere rol op onze arbeidsmarkt. Bij uitzendarbeid wordt een uitzendkracht in dienst genomen door een uitzendbureau met de bedoeling te worden uitgeleend aan een onderneming die klant is bij dat uitzendbureau. De uitzendkracht gaat dan tijdelijk aan de slag bij dat bedrijf. Het loon van de uitzendkracht mag niet lager zijn dan datgene waarop hij recht zou hebben gehad als hij onder dezelfde voorwaarden als vaste werknemer door het bedrijf in dienst was genomen. En het begrip ‘loon’ moet ruim worden opgevat: het gaat om alle voordelen waarop de vaste werknemers recht hebben, dus ook bijvoorbeeld maaltijdcheques. Alle regels in verband met uitzendarbeid vind je op de website werk.belgie.be van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Uitzendarbeid speelt ook een belangrijke rol bij het vinden van een studentenjob. In 2019 vonden 268.000 jongeren een studentenjob via een uitzendkantoor. Dat betekent dat pakweg 40 procent van de studentenjobs wordt ingevuld via een uitzendkantoor. Los van deze studenten waren er dat jaar bijna 465.000 werknemers als uitzendkracht aan het werk. Het gaat al lang niet meer alleen om jongeren. Ook in de latere loopbaan kan uitzendarbeid een rol spelen, bijvoorbeeld als je werkloos bent. Ze wordt ook gebruikt aan het eind van de loopbaan en het aantal 55-plussers stijgt dan ook. Ruim een kwart is jonger dan 25 jaar, een derde is tussen 25 en 35 jaar, ruim een derde is ouder dan 36 jaar (zie figuur 32). Figuur 32 Evolutie uitzendarbeid volgens leeftijd Bron: Federgon
Almaar meer oudere werknemers maken gebruik van uitzendarbeid, maar van alle uitzendkrachten is 27 procent jonger dan 25 jaar.
Uitzendarbeid speelt een belangrijke rol bij het vinden van een studentenjob: pakweg 40 procent van de studentenjobs wordt vandaag ingevuld via een uitzendkantoor. Uitzendarbeid is voor jongeren een belangrijk instroomkanaal op de arbeidsmarkt, zoals dat heet: wie werk zoekt, vindt dat vlotjes via uitzendarbeid. Maar uitzendarbeid is niet de enige weg om aan een baan te raken. Eigenlijk is de boodschap: bewandel meerdere paden om een job te vinden (zie figuur 33). Figuur 33 Via welk kanaal heb je je nieuwe job gevonden? (meerdere kanalen zijn mogelijk) Bron: Randstad
Om een nieuwe job te vinden zijn alle kanalen belangrijk, maar een schriftelijke advertentie is een van de minst belangrijke.
4.8 Je eigen baas worden? Natuurlijk hoef je niet voor een baas te gaan werken, je kunt ervoor kiezen om je eigen baas te zijn. Of om baas te worden van anderen. België telt zo’n 832.000 zelfstandigen op een beroepsbevolking van bijna 5,5 miljoen, wat neerkomt op 15 procent van de beroepsbevolking (zie figuur 34). Figuur 34 Beroepsbevolking in België
Bron: NBB
In België zijn er 7,3 miljoen mensen op arbeidsleeftijd, waarvan er 5,5 miljoen werken of op zoek zijn naar een baan. Daarvan is 15 procent zelfstandige.
Als loontrekker is het financiële plaatje vrij duidelijk, als zelfstandige is het een stuk minder. Daarom komt het erop aan om je goed te informeren en je gedegen voor te bereiden als je eraan denkt een eigen zaak op te richten. Het begint al met het kiezen van de geschikte ondernemingsvorm. Wordt het een eenmanszaak of vennootschap? En als het een vennootschap wordt, ga je dan voor een besloten vennootschap (bv), een naamloze vennootschap (nv), een coöperatieve vennootschap (cv), een vennootschap onder firma (VoF), een commanditaire vennootschap (CommV) of een maatschap? Op de websites belgium.be/nl/economie en economie.fgov.be vind je een overzicht met de kenmerken. Ook de website van het Vlaamse Agentschap Ondernemen & Innoveren (vlaio.be) helpt je bij het kiezen van de passende ondernemingsvorm. De verdere stappen die je moet zetten, zijn voor een deel afhankelijk van de gekozen ondernemingsvorm. Je zult zeker een zichtrekening moeten openen bij een financiële instelling die in België is gevestigd. Je zult ook een ondernemingsnummer moeten aanvragen door je in
te schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Wellicht zul je een btw-nummer moeten activeren. En je moet je aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds en bij een ziekenfonds. Om dat vlot te laten verlopen, klop je het best aan bij een ondernemingsloket, het centrale contactpunt voor starters en bestaande ondernemingen voor alle administratieve formaliteiten die je moet vervullen. Er zijn vandaag acht ondernemingsloketten erkend: de lijst en alle informatie vind je op de website economie.fgov.be. Als je werknemers wilt aanwerven, moet je nog aan bijzondere voorwaarden voldoen die je terugvindt op ikwilaanwerven.be. Je merkt het: als je je eigen baas wilt zijn, komen er veel paperassen bij kijken. Er bestaan heel wat instellingen en ondernemingen die je daarbij kunnen helpen. Behalve het uitverkoren ondernemingsloket zijn dat het Vlaamse Agentschap Ondernemen & Innoveren (vlaio.be), de federale dienst belgium.be/nl/economie, de Federale Overheidsdienst Economie (economie.fgov.be), de Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo), het Vlaams netwerk van ondernemingen Voka, het Verbond van Belgische Ondernemingen (vbo) enzovoort. Misschien wil je nog niet meteen de stap zetten om alleen maar zelfstandige te worden. Dan is het statuut ‘zelfstandige in bijberoep’ een oplossing: je werkt in loondienst, maar daarbovenop oefen je nog een zelfstandige activiteit uit, bijvoorbeeld na de werkuren of in het weekend. Op die manier kun je een extra inkomen verwerven, maar behoud je de socialezekerheidsrechten die je hebt als loontrekker of ambtenaar. Om in aanmerking te komen voor dit statuut moet je als arbeider of bediende minstens voor 50 procent in dienst zijn als loontrekker. Als je ambtenaar bent, moet je minstens de helft presteren van een voltijdse betrekking van ongeveer 200 dagen. Leerkrachten moeten minstens 60 procent (voor vastbenoemden) of 50 procent (voor contractuelen) van een voltijds uurrooster presteren. Er zijn heel wat voordelen aan het statuut van ‘zelfstandige in bijberoep’. Het is een mooie manier om uit te testen of de activiteit echt iets voor jou is, het kan de ideale springplank zijn om
zelfstandige in hoofdberoep te worden. En je kunt de kosten die je maakt voor je bijberoep als beroepskosten aftrekken.
Zelfstandige in bijberoep is een mooie manier om uit te testen of de activiteit echt iets voor jou is. Het kan de ideale springplank zijn om zelfstandige in hoofdberoep te worden. Er zijn ook nadelen. Zo bouw je geen (extra) sociale rechten op. Met andere woorden: je krijgt geen (extra) uitkering binnen de sociale zekerheid van zelfstandigen, dus bijvoorbeeld geen (extra) gezinsbijslag of pensioen. Natuurlijk word je op je inkomsten belast – wat had je gedacht? Het kan zelfs zijn dat je met je extra inkomsten in een hogere belastingschijf valt en dus zwaarder wordt belast. Die belastingen moet je ook via trimestriële voorafbetalingen regelen, anders moet je meer betalen. Bovendien heb je als zelfstandige in bijberoep een reeks boekhoudkundige verplichtingen en heb je misschien een btwnummer nodig. Je merkt het, ook dat is nogal ingewikkeld, maar het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (rsvz.be) kan je alle informatie verstrekken. Je vindt ook veel terug via vlaanderen.be, bij Unizo en de andere hierboven al genoemde instellingen en dienstverlenende ondernemingen. Hoeveel mag je nu als zelfstandige vragen voor het werk dat je doet? Zoveel als je zelf wilt, dat is het voordeel van zelfstandige te zijn. Maar natuurlijk moet iemand die prijs ook willen betalen. Dus, correcter is het om te zeggen: zoveel als iemand ervoor wil betalen. Kun je iets unieks, heb je bijvoorbeeld een uitstekende stem om reclameboodschappen in te spreken, een stem die erg geliefd is bij adverteerders? Dan kun je allicht je prijs opdrijven. Doe je een job in weer en wind die weinig anderen willen doen, ook dan kun je goed geld verdienen.
Het is dus een kwestie van vraag en aanbod. Als je al in vaste loondienst bent geweest in een soortgelijke job als je zelfstandige activiteit, is je loon een goede vertrekbasis. Tel al je inkomsten op (loon, extralegale voordelen enzovoort) en een vuistregel zegt dat je die som moet verdubbelen om een idee te krijgen van hoeveel je per maand moet verdienen. Vervolgens kun je uitrekenen hoeveel je per dag of uur mag vragen. Want je moet als zelfstandige natuurlijk rekening houden met heel wat kosten die je zelf van je inkomsten zult moeten betalen. Als je pas begint, heb je een aantal eenmalige opstartkosten, zoals de administratieve kosten voor het oprichten van je onderneming, het uitbouwen van een website enzovoort. Bovendien moet je denken aan de kosten voor transport, een gsm-abonnement, boekhouder, verzekering, budget voor marketing en reclame, een bureau, sociale bijdragen, belastingen enzovoort. Het komt er dus op aan een goed businessplan of financieel plan op te stellen. De eerder vermelde instellingen en organisaties zoals Unizo kunnen je daarbij helpen. Natuurlijk ben je nieuwsgierig naar wat een zelfstandige concreet verdient. Nu dekt de noemer ‘zelfstandigen’ heel veel ladingen. Je hebt bijvoorbeeld de vrije en intellectuele beroepen, zoals advocaten, architecten, apothekers, artsen, notarissen, boekhouders en de brede waaier paramedici, zoals zelfstandige verpleegkundigen, kinesitherapeuten, logopedisten, diëtisten, psychotherapeuten. Onder hen verdienen de artsen het meest (zie figuur 35). Let op: het gaat om gemiddelden. Bij de artsen bijvoorbeeld is er een groot verschil tussen huisartsen en de meeste specialisten. En onder de specialisten zelf zijn er ook nog eens grote verschillen. Bovendien gaat het alleen over de inkomens van de loontrekkers, dus bijvoorbeeld wat een arts ontvangt van het ziekenhuis. Over wat bijvoorbeeld een arts zich laat uitbetalen via zijn vennootschap bestaan geen cijfers. Figuur 35 Gemiddeld maandelijks bruto-inkomen van vrije en intellectuele beroepen (voltijds loontrekkende, 2018) Bron: Statbel
Artsen krijgen gemiddeld dubbel zoveel brutoloon als boekhouders of vastgoedmakelaars.
Behalve de vrije en intellectuele beroepen heb je onder de zelfstandigen ook de vaklieden, de stielmannen, zeg maar. De onderlinge verschillen zijn hier niet zo groot (zie figuur 36). Figuur 36 Gemiddeld maandelijks bruto-inkomen van vaklieden (voltijds loontrekkende, 2018)
Elektriciens behoren tot de best verdienende vaklieden, maar de verschillen zijn niet enorm.
Net als bij de intellectuele en vrije beroepen gaat het bij de inkomens voor de vaklieden ook over loontrekkers. Dat wil zeggen dat het bij de schilders niet gaat om het loon van een zelfstandige schilder, wel om het loon van diens werklui als het een iets groter schildersbedrijf is. Voor de vaklui zijn er ook indicatieve gemiddelde uurlonen voor bedrijven met tien tot twintig werknemers (zie figuur 37). Natuurlijk kan elke onderneming daarvan afwijken, rekening houdend met de eigen activiteiten en kostenstructuur. Figuur 37 Gemiddeld bruto-uurloon van vaklieden Bron: Bouwunie
Onder de vaklieden zijn het de sloopwerkers die gemiddeld het meest per uur verdienen.
Een eerder nieuwe categorie onder de zelfstandigen zijn de freelancers, die een almaar groter deel van de arbeidsmarkt voor hun rekening nemen. Je vindt ze op allerlei terreinen terug. Ze geven management- en bedrijfsadvies, zijn actief in communicatie, reclame, vormgeving en fotografie, in de IT-dienstverlening, in kunst
en amusement, in training en opleiding enzovoort. Het uurloon van een zelfstandige fotograaf en een zelfstandige IT-engineer ligt rond 60 euro, van een copywriter rond 45 euro, van een chauffeur rond 30 euro. Op bijvoorbeeld de website van Unizo kun je je ‘tarief per uur’ als freelancer aan de hand van een aantal parameters berekenen.
Je eigen baas worden doe je het best pas na een grondige voorbereiding. Het kan zeker geen kwaad eerst eens te rade te gaan bij anderen die dit pad al zijn ingeslagen. Disclaimer: alle hier genoemde bedragen moeten met de nodige voorzichtigheid worden gelezen. Want het gaat om gemiddelden. De concrete cijfers kunnen dus erg van geval tot geval verschillen, onder meer afhankelijk van hoe ‘gewild’ je bent. Het gaat zoals gezegd om bedragen van mensen die in loondienst zijn. Bovendien zijn het brutocijfers. Daar moet je dus alle kosten en lasten van aftrekken om te weten wat je netto overhoudt, wat ook nog eens van een hele reeks factoren afhankelijk is. Op het internet zijn er heel wat calculators te vinden die je kunnen voorrekenen hoeveel je in jouw concrete geval van een brutobedrag nog netto overhoudt. Hoe dan ook, je eigen baas worden doe je dus het best pas na een grondige voorbereiding. Het kan zeker geen kwaad eerst eens te rade te gaan bij anderen die dit pad al zijn ingeslagen.
4.9 En wat met een basisloon? Maar wat als je nu eens een inkomen zou krijgen zonder te gaan werken? Om de zoveel tijd duikt dat idee op: geef iedereen een
basisinkomen, een smak geld, levenslang en zonder voorwaarden. Vijfentwintig jaar geleden al verdedigde filosoof-econoom Philippe Van Parijs het in een artikel met de provocerende titel Why Surfers Should Be Fed. Hij ontpopte zich daarmee als een wereldautoriteit op het gebied van het basisinkomen: de overheid geeft aan iedereen, individueel en zolang hij of zij leeft, een vast bedrag, zónder voorwaarden en ongeacht hoeveel hij of zij verdient. Zelfs surfers die de hele dag geen klap uitvoeren en alleen maar in de zon liggen en op een plank staan, moeten een zak geld krijgen. Vandaag kent dat idee veel pleitbezorgers, zowel van links als van rechts in het politieke spectrum, zowel uit vakbonds- als uit werkgeverskringen. Het klinkt ook aantrekkelijk, want wie wil er niet maandelijks pakweg 1000 euro op zijn rekening gestort krijgen zonder dat daar enige tegenprestatie tegenover hoeft te staan? Wie kan er iets tegen zo’n Win for Life hebben, zoals de fans het zelf weleens noemen? De voorstanders van het basisinkomen argumenteren onder meer dat een basisinkomen het ingewikkelde en dure socialezekerheidssysteem van vandaag zou kunnen vervangen. Ze zeggen dat ze zo de (kinder)armoede uit de wereld zullen helpen. Je krijgt ook meer vrijheid, want je moet niet per se (zo veel) werken om een inkomen te verwerven. Ze noemen het daarom soms ook een vrijheidsdividend. Tegenstanders leggen altijd een niet onbelangrijk detail op tafel: hoe zullen we zo’n basisinkomen betalen? Het is al vaker uitgerekend, maar een eerder laag basisinkomen van 700 euro per maand voor iedereen ouder dan achttien jaar komt in ons land neer op een jaarlijkse uitgave van 75 miljard euro. Als je praat over een basisinkomen van 1000 euro, kost het 120 miljard euro. Als je dan weet dat het Belgische bruto binnenlands product ongeveer 500 miljard euro is, waarvan de staat meer dan de helft uitgeeft, dan is het duidelijk dat een basisinkomen van 1000 euro de overheidsuitgaven met de helft zou doen toenemen. Dat is niet erg realistisch. Om het basisinkomen betaalbaar te houden willen sommige voorstanders een groot deel van de pensioenen en
werkloosheidsuitkeringen schrappen. Stel, iemand krijgt 1500 euro pensioen, dan zou die met een basisinkomen van 1000 euro nog maar 500 euro pensioen ontvangen. Zo zou je dus geld kunnen winnen, maar snel geteld zou dat nog altijd neerkomen op een tekort van 19 tot 38 miljard euro. Dat willen sommigen dan weer opvangen met bijvoorbeeld een vermogensbelasting, die 29 miljard euro moet opbrengen. Maar ook dat moet dan eerst nog worden gerealiseerd.
Niets duidt erop dat het basisinkomen snel realiteit zal worden. Tot nader order zullen we moeten blijven werken om een inkomen te krijgen. Tegenstanders hebben behalve de betaalbaarheid nog een ander fundamenteel bezwaar tegen een basisinkomen: iedereen krijgt maandelijks evenveel geld toegestopt. Dat lijkt rechtvaardig, zeggen ze, maar dat is het niet. Want iemand die gezond en fit is, krijgt dan 1000 euro. Maar een zwaar zieke of iemand met een handicap krijgt ook maar 1000 euro. Voor die laatste zal dat bedrag vaak te weinig zijn. Natuurlijk zou je met die 1000 euro een privéverzekering kunnen afsluiten, maar dan wordt de solidariteit die vandaag bestaat met de ziekte- en invaliditeitsverzekering helemaal ondergraven. Met het basisinkomen is al op verscheidene plaatsen in de wereld op beperkte schaal geëxperimenteerd. De resultaten waren nooit van dien aard dat een basisinkomen op grote schaal werd ingevoerd. De voorstanders wijzen erop dat die experimenten op te kleine schaal en vaak ook met een te laag bedrag als basisinkomen werden gevoerd. Hoe dan ook, niets duidt erop dat het basisinkomen snel realiteit zal worden. Tot nader order zullen we moeten blijven werken om een inkomen te krijgen.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
Studeren loont. Hoe hoger je diploma, hoe meer je kunt verdienen. Maar ook de afstudeerrichting is belangrijk, net als de sector waarin je aan de slag gaat, de grootte van het bedrijf, de regio waar je zult werken en ook je geslacht en nationaliteit spelen nog altijd een rol voor je loon. 2. Je eerste loon vormt de basis voor het loon dat je gedurende je hele carrière zult ontvangen. Daarom is het cruciaal dat je een goed startloon probeert te krijgen. 3. Je begint maar beter goed voorbereid aan de onderhandelingen over je loon. Informeren, informeren, informeren en dan op basis van realistische loonsverwachtingen durven door te vragen. 4. Tijdens de loononderhandelingen moet het over meer gaan dan alleen je loon en het loonbeleid in het bedrijf. Denk aan de extralegale voordelen, de vakantiedagen enzovoort. 5. Een loonsverhoging krijgen is niet eenvoudig, je zult met zeer goede argumenten moeten komen. 6. Extralegale voordelen zijn zeer populair. Ga na wat mogelijk is en welke voordelen voor jou interessant zijn. 7. Ontslag krijgen komt soms als een verrassing. Maar als je zelf ontslag neemt, moet je je goed voorbereiden. 8. Uitzendarbeid eist een almaar belangrijkere rol op in onze arbeidsmarkt. Het is lang niet alleen iets voor jongeren. 9. Je kunt ook zelfstandige worden en voor eigen rekening gaan werken. Laat je dan bijstaan door de organisaties die daar verstand van hebben. 10. Geregeld wordt er geijverd om een basisinkomen in te voeren: maandelijks een bedrag, levenslang en zonder voorwaarden. Het ziet ernaar uit dat dit niet voor morgen is.
HOOFDSTUK 5
Eerste keer belastingen betalen
Waarin we nagaan welke belastingen je betaalt, en dat blijken er heel wat te zijn. We durven zelfs te wedden: meer dan je denkt. Maar we verklappen ook hoe je je belastingen kunt verminderen. En natuurlijk ook wat er met al dat belastinggeld gebeurt. Tussendoor zullen we je nog vertellen hoe vindingrijk de fiscus door de eeuwen heen is geweest, want er hebben wel zeer merkwaardige belastingen bestaan.
‘Op deze wereld is niets zeker, behalve de dood en de belastingen’, zo wist in de 18de eeuw de Amerikaanse staatsman Benjamin Franklin al. De fiscus is niet populair, niemand ziet een belastingambtenaar graag komen. The Beatles schreven er het lied The Taxman over, met onder meer deze zinsneden:
If you drive a car, I’ll tax the street If you try to sit, I’ll tax your seat
If you get too cold, I’ll tax the heat If you take a walk, I’ll tax your feet ’Cause I’m the taxman, yeah, I’m the taxman Urbanus maakte daar met Belastingscontroleur zijn eigen, Vlaamse versie van:
Mijn belastingscontroleur die is op z’n kop gevallen Door hem moet ik mijn broeksriem altijd maar versmallen Hij steelt de biefstuk van m’n bord, hij hangt altijd aan m’n slippen Maar nooit kwam er één woordje van dank over z’n lippen Z’n ogen zijn precies twee schele kakkerlakken Als ik denk dat hij naar boven kijkt, dan kijkt hij in m’n zakken De oudste vermeldingen van georganiseerde belastingen gaan terug tot de Soemeriërs, aan de rivieren Tigris en Eufraat, rond 3000 voor Christus. Met de Griekse beschaving verspreidde het heffen van belastingen zich over grote delen van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar ook in het oude China en bij de Azteken in Zuid-Amerika kenden ze al belastingen. Lang werd vooral een beperkt groepje machthebbers beter van de opgehaalde belastingen, pas sinds de 20ste eeuw worden de belastingopbrengsten gebruikt voor het algemeen nut.
5.1 Hoe moet je je belastingaangifte invullen? Als je een loon, een wedde of een uitkering krijgt, worden daar belastingen en socialezekerheidsbijdragen van afgehouden. Wat dan overblijft van het brutobedrag is het nettobedrag (zie hoofdstuk 4). De belastingen die dan maandelijks van je loon, wedde of uitkering afgaan, zijn eigenlijk voorschotten op de personenbelasting. De definitieve afrekening gebeurt via de jaarlijkse belastingaangifte en
houdt rekening met je gezinssituatie, andere inkomsten en uitgaven. De eerste keer dat je zo’n bruine enveloppe in de bus krijgt met daarin de papieren die je moet invullen voor je belastingaangifte, is een van de belangrijke momenten in je leven. Iedereen die in België woont, moet vanaf zijn achttiende zo’n aangifte invullen. In België zijn er nu zo’n 7 miljoen belastingplichtigen.
Iedereen die in België woont, moet vanaf zijn achttiende een belastingaangifte invullen. Ons land telt zo’n 7 miljoen belastingplichtigen. De inkomstenbelasting is een vrij recent verschijnsel. Pas na de Eerste Wereldoorlog werd er in België een inkomstenbelasting ingevoerd, omdat de overheid toen zocht naar nieuwe middelen om de hoge (oorlogs)uitgaven te bekostigen. Tot dan was er alleen sprake geweest van een grondbelasting (op grondinkomsten) en een belasting op de huurwaarde, de deuren, vensters en meubelen in gebouwen. In 1913 kwam daar een belasting op de werkelijke inkomsten en winsten van vennootschappen bij. Daarna was het nog wachten tot in 1919 voor er een inkomstenbelasting kwam. Vandaag kun je in België vier verschillende vormen van inkomstenbelastingen onderscheiden als je kijkt naar wie de belasting moet betalen: » PERSONENBELASTING: een belasting op het totale inkomen van inwoners van België. » VENNOOTSCHAPSBELASTING: een belasting op het totale inkomen van binnenlandse vennootschappen (bedrijven…). » BELASTING VAN NIET-INWONERS: een belasting als je in het buitenland verblijft of als je voor een beperkte periode in België bent (studies, werk…).
» RECHTSPERSONENBELASTING: een belasting op verenigingen zonder winstoogmerk (vzw’s, stichtingen…). We gaan hier niet dieper in op de rechtspersonenbelasting en de belasting van niet-inwoners, omdat ze niet van toepassing zijn voor de meesten onder ons. Ook aan de vennootschapsbelasting besteden we niet veel aandacht: wie daarover meer wil weten, heeft meestal een fiscaal adviseur of boekhouder, die er alles over zou moeten kennen. Of je kunt terecht in het Fiscaal Memento, dat een overzicht geeft van de fiscaliteit in België. Je kunt een elektronische versie van het Fiscaal Memento gratis downloaden via de site van de Federale Overheidsdienst Financiën, financien.belgium.be. We concentreren ons dus op de personenbelasting, die in ons land nog maar een goede honderd jaar bestaat. Deze belasting is goed voor pakweg 25 procent van alle belastinginkomsten en kan worden geheven op vier soorten inkomsten: » ONROERENDE INKOMSTEN: dankzij bijvoorbeeld het verhuren van onroerend goed, zoals een woning, appartement, grond… (zie hoofdstuk 13). » ROERENDE INKOMSTEN: opbrengsten uit bijvoorbeeld bankrekeningen, obligaties, aandelen, beleggingsfondsen enzovoort (zie hoofdstuk 14). » DIVERSE INKOMSTEN: zoals prijzen, subsidies, meerwaarden bij een verkoop van gronden en gebouwen (maar bijvoorbeeld de winst uit een loterij is vrijgesteld van belasting). » BEROEPSINKOMSTEN: dan gaat het niet alleen over je loon, maar ook over de vergoedingen die je bijvoorbeeld krijgt voor het woon-werkverkeer of de zogenaamde voordelen alle aard. Die laatste kent je werkgever je gratis of tegen een lage vergoeding toe, zoals een bedrijfswagen of pc (zie hoofdstuk 4).
Onder de beroepsinkomsten vallen ook de vervangingsinkomsten, zoals pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziekteen invaliditeitsuitkeringen… Jobstudenten moeten normaal gezien geen belasting betalen, tenminste als ze niet meer dan een bepaald bedrag verdienen (zie hoofdstuk 3). Je werkgever of de organisatie die je vervangingsinkomen uitbetaalt, stuurt je tussen begin februari en eind april een fiche waarop de inkomsten staan die je op je belastingbrief moet vermelden. Van je beroepsinkomen mag je de zogenaamde beroepskosten aftrekken, en dan zijn er twee mogelijkheden. Ofwel vermeld je op de belastingbrief geen kosten en dan trekt de fiscus sowieso een forfaitair bedrag af. Voor het aanslagjaar 2023 komt dat voor werknemers neer op 30 procent van het volledige beroepsinkomen, met een maximum van 5440 euro. Als je denkt dat je in werkelijkheid meer kosten hebt gemaakt, kun je dat invullen op je belastingbrief. Daarbij kun je een hele reeks uitgaven in rekening brengen, die je natuurlijk moet kunnen bewijzen. Voorbeelden zijn de verplaatsing van je woonplaats naar je werkplek, de inrichting van je kantoor in je woning, de kosten voor pc, internet en telefoon die je gebruikt voor je beroep, de aankoop van beroepsliteratuur enzovoort. Het best doe je hiervoor een beroep op een boekhouder, om te voorkomen dat de fiscus je werkelijke kosten (gedeeltelijk) verwerpt. Let op: zo’n boekhouder vraagt ook geld en daar moet je rekening mee houden als je nagaat of je voor de forfaitaire of de werkelijke kosten zou gaan.
Tussen het moment waarop een belasting ontstaat en het moment waarop die helemaal is afgerekend, kan er gemakkelijk anderhalf tot twee jaar liggen. In principe worden al deze inkomsten (onroerende, roerende, diverse en beroepsinkomsten) per partner samengeteld. Gehuwden
en wettelijk samenwonenden dienen dus in principe één gezamenlijke aangifte in. Als je in de loop van het jaar bent getrouwd of bent gaan samenwonen, als je gescheiden bent of als je partner is overleden, zijn er specifieke regels die je vindt op de website van de FOD Financiën. Als een van de partners (gehuwden of wettelijk samenwonenden) weinig of geen beroepsinkomsten heeft, wordt het huwelijksquotiënt toegepast, dat wil zeggen dat een gedeelte van de beroepsinkomsten van de partner met de hoogste inkomsten wordt overgeheveld. De belastingaangifte die je dit jaar moet indienen, gaat over de inkomsten van het vorige jaar. Dus bijvoorbeeld, het ‘aangiftejaar’ 2023 heeft betrekking op het ‘inkomstenjaar’ 2022. De belastingaangifte moet voor 30 juni (papieren aangifte) of voor 15 juli (digitale aangifte via Taxon-web) worden ingevuld en de eindafrekening volgt dan enkele maanden tot zelfs een jaar later. Tussen het moment waarop een belasting ontstaat en het moment waarop die helemaal is afgerekend, kan er dus gemakkelijk anderhalf tot twee jaar liggen.
5.2 Hoe worden de belastingen berekend? De personenbelastingen zijn progressief. Dat betekent dat het belastingtarief stijgt naarmate het inkomen toeneemt. Anders gezegd: hoe meer je verdient, hoe meer belastingen je moet betalen. De fiscus werkt daarvoor met zogenaamde schijven en elke inkomensschijf heeft een eigen belastingtarief (zie figuur 38). Figuur 38 Progressieve belastingtarieven (inkomstenjaar 2022) Bron: FOD Financiën
De personenbelasting kent progressieve belastingtarieven: het tarief van de belasting stijgt naarmate het inkomen groter wordt.
Behalve deze belastingschijven is er nog een tweede belangrijk element, de zogenaamde belastingvrije som. Iedereen moet op een deeltje van zijn of haar inkomen geen belastingen betalen. Tot het inkomstenjaar 2018 hing de belastingvrije som af van de hoogte van het inkomen en was die lager bij een hoger inkomen. Maar sinds 2019 is de belastingvrije som voor iedereen gelijk, ongeacht het inkomen. Voor de inkomsten van 2022 is dat 9270 euro. Op dat bedrag moet je geen 25 procent belastingen (eerste schijf) betalen en dus spaar je 2317,50 euro uit. Een concreet voorbeeld maakt duidelijk hoe dit werkt. Stel, je bent single, zonder kinderen en je hebt een belastbaar inkomen van 35.000 euro. De eerste 9270 euro is vrijgesteld van belastingen. Dus betaal je in de eerste schijf nog op 13.870 euro – 9270 euro = 4600 euro 25 procent belastingen, of 1150 euro. Je betaalt 40 procent op de schijf tussen 13.870 euro en 24.480 euro, dus op 10.610 euro, en dat komt neer op 4244 euro. Op het bedrag tussen 24.480 euro en 35.000 euro, zijnde 10.520 euro, betaal je 45 procent belasting, dus 4734 euro. In totaal moet je dus 1150 + 4244 + 4734 = 10.128 euro belastingen neertellen. De belastingvrije som kan hoger zijn, bijvoorbeeld als je kinderen ten laste hebt. Dat geldt niet alleen voor je natuurlijke kinderen,
maar ook voor je pleegkinderen, ten volle geadopteerde kinderen en kinderen van je partner. Het komt hierop neer: hoe meer kinderen, hoe groter de belastingvrije som. En hoe groter de belastingvrije som, hoe groter het extra belastingvoordeel: voor één kind is dat een extra belastingvoordeel van 466 euro, voor twee kinderen van 1240 euro (zie hoofdstuk 8).
Kinderen zijn goed voor je belastingfactuur. Simpelweg komt het hierop neer: hoe meer kinderen, hoe groter de belastingvrije som. En hoe groter de belastingvrije som, hoe groter het extra belastingvoordeel. Er zijn nog heel wat andere regels. Zo telt een kind met een handicap van meer dan 66 procent voor twee. En wie een kind jonger dan drie jaar heeft en geen kosten voor kinderopvang inbrengt, krijgt een verhoging van 630 euro van de belastingvrije som. Ben je een alleenstaande ouder met kinderen ten laste, dan krijg je een extra verhoging van de belastingvrije som met 1690 euro. Enzovoort. Nog belangrijk is dat zowel de drempels van de belastingschijven als de belastingvrije sommen geregeld worden aangepast. Meer details zijn te vinden in het Fiscaal Memento, waarvan je een gratis versie kunt downloaden via de site van de FOD Financiën, financien.belgium.be.
5.3 Hoe zit het met belastingverminderingen? Behalve de (forfaitaire) beroepskosten en het aantal kinderen dat je ten laste hebt, zijn er in ons land nog talloze manieren om een
belastingvermindering te krijgen. Het is onbegonnen werk om hier een volledig overzicht te bieden, de regels wijzigen ook voortdurend. Bovendien worden sommige belastingvoordelen toegekend door de federale overheid, daar hebben dus alle belastingplichtigen recht op. Andere worden gegeven door de gewesten. Sinds 2018 vind je op de belastingaangifte alleen de gewestelijke belastingvoordelen waarvoor je in aanmerking komt. Dat betekent ook dat de belastingaangifte in Vlaanderen er sindsdien anders uitziet dan in Brussel en Wallonië. Ook het belastingvoordeel kan schommelen van gewest tot gewest. Een overzicht van de populairste belastingverminderingen en kredieten. Pensioensparen Bij het pensioensparen, de zogenaamde derde pensioenpijler, kun je zelf uit twee mogelijkheden kiezen. Ofwel spaar je een maximumbedrag van (in 2023) 990 euro. Dan geniet je 30 procent belastingvoordeel en krijg je dus 297 euro terug via je belastingen. Je kunt ook kiezen voor een fiscaal maximum van 1270 euro. Dan heb je recht op 25 procent belastingvermindering, wat neerkomt op maximaal 317,50 euro. Over pensioensparen kun je meer lezen in hoofdstuk 23. Dienstencheques Je kunt huishoudelijke hulp met dienstencheques betalen. Die kosten in alle gewesten 9 euro per stuk en je kunt tot maximaal 1570 euro aan cheques fiscaal inbrengen. Het belastingvoordeel verschilt van gewest tot gewest. In Vlaanderen geeft het recht op een belastingvermindering van 20 procent, voor maximaal 169 dienstencheques per persoon per jaar. In 2023 is er een algemeen plafond van 1570 euro voor diensten-, wijk-, werk- en PWA-cheques samen, per persoon. Voor een koppel bedraagt dat plafond dus 3140 euro, als elke partner op
eigen naam 1570 euro besteedt. Een cheque van 9 euro kost je dus 7,20 euro, een voordeel van 1,80 euro dat je via de belasting kunt recupereren. Het belastingvoordeel voor alle cheques samen kan tot maximaal 304,20 euro (exclusief gemeentebelastingen) oplopen. Giften Giften aan goede doelen zijn fiscaal aftrekbaar als ze aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moeten de goede doelen erkend zijn door de minister van Financiën. Een lijst daarvan vind je op de website van de FOD Financiën (financien.belgium.be). Op die lijst staan instellingen zoals het Rode Kruis, de Koning Boudewijnstichting, Kom op tegen Kanker, de Koninklijke Muntschouwburg, universiteiten, erkende universitaire ziekenhuizen en nog meer dan tweeduizend andere instellingen. Als je minstens 40 euro stort aan zo’n goed doel, krijg je 45 procent belastingvermindering. Je mag wel maar maximaal 10 procent van je nettoinkomen aan giften fiscaal benutten, met een absolute bovengrens van 392.200 euro. Kinderoppas Je kunt een deel van de opvangkosten voor je kinderen via de belastingaangifte recupereren. Dat geldt zowel voor opvangkosten in een crèche, bij een onthaalouder, voor voor- en naschoolse opvang, voor een zomerkamp met de jeugdbeweging en voor speelpleinwerking. Bijkomende kosten, zoals maaltijden of het lidgeld van de jeugdbeweging, kun je niet fiscaal indienen. Je kunt wel maar tot maximaal 14,40 euro per opvangdag inbrengen en dit geldt maar voor kinderen tot veertien jaar (21 jaar voor kinderen met een zware handicap). De belastingvermindering hangt af van je inkomen en bedraagt 45 procent. Let op: als je geen opvangkosten inbrengt voor kinderen jonger dan drie jaar, kun je een belastingvrije som genieten voor een kind jonger dan drie jaar. De belastingvrije som wordt dan verhoogd met 630 euro en afhankelijk van de gezinssamenstelling ligt het belastingvoordeel meestal tussen 150 en 240 euro. Wat is het
voordeligst: de opvangkosten inbrengen of niet, zodat de belastingvrije som wordt verhoogd? Bereken het zelf met Tax-Calc (zie 5.4). Van adoptie tot win-winlening Er zijn nog meer mogelijkheden om minder belastingen te moeten betalen, maar die niet zo populair zijn. Denk aan de win-winlening in Vlaanderen – in Wallonië spreken ze van een coup de pouce-lening, in Brussel van een proxilening. Andere mogelijkheden zijn investeren in groeibedrijven, beschermd onroerend goed, de mama-enpapalening, dakisolatie, sociale huurwoningen, huispersoneel, aanvullend pensioen voor zelfstandigen, startende ondernemingen, verlies op een privak, energiezuinige woningen, aandelen van ontwikkelingsfondsen, elektrische voertuigen en adoptie. Je zult zelf al wel tot de conclusie zijn gekomen dat je rustig kunt spreken van een wildgroei aan belastingverminderingen. En die neemt nog jaarlijks toe, terwijl de voorwaarden en tarieven geregeld wijzigen. In het Fiscaal Memento vind je een overzicht van de belastingvoordelen en alle details kun je terugvinden op de site van de FOD Financiën. Ook boekhouders, belastingadviseurs, financiële instellingen, werkgevers- en werknemersorganisaties en andere middenveldverenigingen beschikken vaak over handige overzichten. En rond mei-juni, als de belastingaangifte moet worden ingevuld, brengen kranten en weekbladen ook graag een overzicht van de meest gebruikte belastingvoordelen, soms onder een ronkende titel als ‘10 tips om belastingen te besparen’. Dat maakt de Belgische personenbelasting uiterst ingewikkeld. En dat merk je aan het aantal codes (‘hokjes’) dat je op de belastingbrief kunt invullen. Tussen 1982 en 2017 is het aantal codes verviervoudigd. Voor het belastingvoordeel van de eigen woning waren er in 1982 vijf codes, in 2018 waren er dat al 131 voor de belastingaangifte in het Vlaams Gewest (140 in het Waals en 128 in het Brussels Gewest). De afgelopen jaren kwamen er ook specifieke regels voor sportbeoefenaars, scheidsrechters, trainers, auteurs,
gelegenheidswerkers in de horeca, werknemers met overuren enzovoort. Ook dat leidde tot een flinke toename van het aantal codes. Het resultaat is dat er alleen in 2014 een daling was van het aantal codes in vergelijking met het jaar voordien (zie figuur 39). Figuur 39 Aantal codes aangifte personenbelasting Vlaams Gewest Bron: Hoge Raad van Financiën
Het aantal belastingcodes bij de belastingaangifte is de voorbije decennia alleen maar toegenomen. Alleen in 2014 was er een daling in vergelijking met een jaar eerder.
Een gevolg van de groeiende complexiteit van de belastingaangifte is dat het almaar moeilijker wordt om je belastingbrief correct zelf in te vullen. Zelfs de gerenommeerde fiscalist-advocaat Victor Dauginet bekende in Knack: ‘Ik kan niet meer volgen en vul mijn aangifte ook niet meer zelf in. En hoe komen we aan al die rubrieken? Omdat allerlei belangengroepen aftrekposten voor hun achterban verkrijgen en omdat ze in dit landje alles willen verbieden of bevorderen met belastingen. Als politici morgen willen dat het gras niet hoger groeit dan 10 centimeter, zullen ze daarvoor een belasting invoeren.’
Voor meer informatie over het correct invullen van de belastingbrief kun je terecht op de website van de fiscus (financien.belgium.be) en dan is er natuurlijk ook nog het Fiscaal Memento. Raak je er dan nog niet aan uit, dan kun je met je vragen ook telefonisch terecht bij de belastingadministratie (het telefoonnummer vind je op je belastingaangifte). In de periode dat de belastingbrief moet worden ingevuld, tussen half mei en eind juni, organiseert de Federale Overheidsdienst Financiën ook hulpsessies in de gemeenten en belastingkantoren. Al die hulp is gratis. In 2020 werden 280.000 belastingplichtigen door Financiën geholpen bij het invullen van hun belastingaangifte. Natuurlijk kun je ook te rade gaan bij een belastingadviseur, een accountant of boekhouderfiscalist. Die zal je tegen betaling graag door de fiscale jungle gidsen. De fiscus stuurt ook vooraf ingevulde belastingaangiftes, met de gegevens die de administratie kent. Gepensioneerden, mensen met een uitkering en gezinnen met een stabiele aangifte komen daarvoor in aanmerking. Het aantal vooraf ingevulde belastingaangiftes stijgt de jongste jaren sterk. Van de pakweg 7 miljoen belastingplichtigen kregen er 3,75 miljoen of iets meer dan de helft zo’n vooraf ingevulde aangifte. Bijna 90 procent accepteert de vooraf ingevulde aangifte. Maar je kijkt toch het best na of alles correct is ingevuld, want dat blijkt niet altijd het geval.
Meer dan de helft van de belastingplichtigen in België krijgt een vooraf ingevulde aangifte. Al kijk je toch het best na of alles correct is ingevuld, want dat blijkt niet altijd het geval.
Nog enkele cijfers. In 2018 deden zo’n 1,21 miljoen landgenoten een beroep op een boekhouder of een andere mandataris en 640.000 mensen lieten hun aangifte invullen door een ambtenaar. Heel wat Belgen geven de voorkeur aan de elektronische belastingaangifte. In 2018 vulden 625.000 Belgen zelf een papieren aangifte in, 1,56 miljoen deden dat via Tax-on-web, waarvoor je naar myminfin.be moet gaan. Alle verdere uitleg over hoe je je belastingaangifte online invult, vind je ook daar (zie figuur 40). Figuur 40 Hoe dien je je belastingaangifte in? Bron: FOD Financiën
Almaar meer belastingplichtigen gaan akkoord met het voorstel van vereenvoudigde aangifte dat ze van de fiscus krijgen.
De personenbelasting is een complexe koterij. Er wordt veel gesproken over een grote fiscale hervorming, maar die is niet voor morgen.
De personenbelasting is een complexe koterij en al jarenlang wordt ervoor gepleit om de personenbelasting te vereenvoudigen en als het even kan ook meteen de belasting op arbeid te verminderen. Er wordt veel gesproken over een grote fiscale hervorming, maar wanneer die er komt is onduidelijk.
5.4 Hoeveel belastingen moet je uiteindelijk betalen? Hoeveel belastingen je moet betalen, is afhankelijk van een hele reeks factoren. Natuurlijk van je inkomen, maar ook van het aantal kinderen, je woonplaats, de belastingverminderingen enzovoort. Elke belastingaangifte is dus anders. Als je je belastingen invult via Taxon-web, kun je daar meteen berekenen of je nog belastingen moet bijbetalen of dat je geld van de fiscus terugkrijgt. Ook de meeste financiële instellingen hebben op hun site een taxplanner, waarmee je dat vooraf kunt berekenen. De Federale Overheidsdienst Financiën zelf biedt ook een onlinemodule aan waar je anoniem een schatting kunt laten maken van de belastingen die je verschuldigd bent: die is snel en eenvoudig terug te vinden op de site van Financiën als je zoekt naar ‘Tax-Calc’. Op het officiële verdict van het verschuldigde bedrag is het wachten tot het aanslagbiljet in je brievenbus valt. Dat geeft je een overzicht van de gegevens die je op de belastingaangifte invulde, hoe de belasting werd berekend en hoeveel je nog moet bijstorten of terugkrijgt. Want als werknemer werd er al elke maand een deel van je loon afgehouden voor de belastingen. Dat belastingvoorschot heet officieel de bedrijfsvoorheffing: je kunt die terugvinden op je maandelijkse loonfiche.
Mensen die blij zijn ‘dat ze geld terugkrijgen van de belastingen’ zijn eigenlijk blij dat ze
in de loop van het jaar te veel geld hebben gegeven aan de fiscus. De fiscus zal dus het verschuldigde bedrag vergelijken met de bedrijfsvoorheffing die je al hebt betaald. Heb je te veel voorschotten gestort, dan krijg je terug. Heb je te weinig gestort, dan word je uitgenodigd om bij te betalen. Mensen die blij zijn ‘dat ze geld terugkrijgen van de belastingen’ zijn dus eigenlijk blij dat ze in de loop van het jaar te veel geld hebben gegeven aan de fiscus.
5.5 Zijn er nog andere belastingen? Ja hoor, er zijn nog andere belastingen en zelfs veel. Want de eerste keer dat je je belastingbrief invult, is lang niet de eerste keer dat je belastingen betaalt. Eigenlijk betaal je al van kindsbeen belastingen. Als je bijvoorbeeld met het eerste geld dat je van je grootouders krijgt voor je verjaardag of een goed rapport een snoepje mag gaan kopen, betaal je belastingen, namelijk btw. Dat is een sluipende, geruisloze manier waarop de fiscus geld int, je beseft meestal niet dat je het betaalt. Behalve de personenbelasting, die een directe belasting is (en het inkomen verlaagt), bestaan er in ons land dus nog heel wat andere, indirecte belastingen (die de kostprijs verhogen). Behalve de btw gaat het ook nog over accijnzen, erfenisbelasting en allerlei andere rechten, taksen, heffingen en bijdragen. Een beknopt overzicht. Btw De belasting over de toegevoegde waarde (btw) werd in 1971 ingevoerd, maar trad pas zes jaar later helemaal in werking en is gebaseerd op Europese richtlijnen. Het is een belasting die je als consument betaalt op basis van de prijs of waarde van een goed (ad
valorem). Het innen kost de staat geen geld en geen tijd, de bedrijven nemen de afhandeling voor hun rekening. Het enige wat de overheid moet doen, is controleren of alles volgens de regels verloopt. De Europese lidstaten mogen zelf hun btw-tarief bepalen, maar moeten wel een deel van de opbrengsten afdragen aan de Europese Unie. Binnen de Europese Unie moet er één basistarief bestaan dat minstens 15 procent moet bedragen. Tegelijk mogen er hoogstens twee verlaagde tarieven zijn, die niet lager mogen zijn dan 5 procent. Uitzonderlijk kunnen landen voor specifieke goederen of diensten nog een historisch laag tarief toepassen. Hoe zit dat concreet in België? Het btw-basistarief bedraagt bij ons 21 procent, de twee verlaagde tarieven zijn 12 procent en 6 procent. Tegelijk zijn enkele producten vrijgesteld van btw, zoals dag- en weekbladen die minstens 48 keer per jaar verschijnen. De overheid vindt dat ze een essentieel onderdeel vormen van de vrijheid van meningsuiting, de democratie en de algemene educatie. Lange tijd gold die vrijstelling niet voor digitale publicaties van kranten en tijdschriften, maar sinds midden 2019 genieten ook zij het nultarief. Crèches en scholen betalen geen btw, en dat is ook zo voor artsen, tandartsen, kinesitherapeuten enzovoort. Maar voor hen zou de btw-vrijstelling alleen voor therapeutische behandelingen behouden blijven, op niet-therapeutische behandelingen komt er een btw-tarief van 21 procent. Advocaten waren ook lang vrijgesteld van btw, maar sinds 2014 vallen zij onder het tarief van 21 procent. Het basistarief is dus 21 procent. Als je bijvoorbeeld een auto, huishoudelijke apparaten of cosmetica koopt, betaal je daar 21 procent belasting op die naar de overheid gaat. En op het snoepgoed dat je als dreumes met je eerste centjes kocht, dokte je 21 procent btw af. Maar België kent veel meer btw-vrijstellingen en -verlagingen dan andere Europese landen. In ons land wordt maar de helft van de consumptie belast, de andere helft ontsnapt op de een of andere manier. Het gevolg is dat het ‘impliciete btw-tarief’, het gemiddelde tarief dat we werkelijk betalen, in ons land rond 14 procent ligt, dus een flink stuk lager dan het standaardtarief van 21 procent.
Zo geldt er voor basisproducten en -diensten met een sociaal karakter een btw-tarief van 6 procent. Het gaat bijvoorbeeld over levende dieren, vlees en vis, schaal-, schelp- en weekdieren. Maar op die laatste is er wel een belangrijke uitzondering: op kaviaar, langoesten, krabben, zee- en rivierkreeften en oesters – jawel, de duurdere delicatessen – moet je toch 21 procent btw betalen. Je betaalt ook maar 6 procent btw op brood, suiker en dranken, maar op bieren met een effectief alcoholvolume van meer dan 0,5 procent en andere dranken met meer dan 1,2 procent is het btwtarief 21 procent. Dat staat los van de accijnzen die daarop worden geheven (zie verder). Op treinreizen en het herstellen van fietsen is ook 6 procent van toepassing, maar op de aankoop van een fiets geldt 21 procent. Op het herstel van schoeisel betaal je 6 procent btw, bij de aanschaf van een nieuw paar 21 procent. En voor dit boek heb je 6 procent btw betaald. Ten slotte is er nog het btw-tarief van 12 procent. Dat geldt voor goederen en diensten die vanuit economisch en sociaal oogpunt belangrijk zijn. Concreet gaat het bijvoorbeeld over steenkool, banden voor landbouwmachines en tractoren, gewasbeschermingsmiddelen, sociale woningen, abonnementen op betaaltelevisie, restaurant- en cateringdiensten. Hier hebben we nog een opmerkelijk verschil: op margarine betaal je 12 procent btw, op boter 6 procent. Ja, ook de btw-tarieven zijn een jungle. Er is ook al vaak gepleit om het hele btw-systeem te herzien, sommige btw-tarieven af te schaffen of zelfs alles te herleiden tot één btw-tarief. Maar daar is tot nog toe niets van terechtgekomen. In het btw-wetboek kun je de heersende regels vinden, maar werkgeversen werknemersorganisaties, de financiële instellingen en gespecialiseerde advocatenbureaus bieden op hun websites handige overzichten. De totale btw-opbrengst bedroeg in 2019 zo’n 2,75 miljard euro, waarvan we 2,2 miljard moesten afdragen aan Europa en waarvan 550 miljoen voor de federale overheid was.
Accijnzen Accijnzen zijn veel ouder dan de btw. Zeker al in de 12de eeuw voerden steden accijnzen in op levensmiddelen als bier, zout, graan en zeep. Nu worden er accijnzen geheven op tabak, alcohol, fossiele brandstoffen enzovoort. De overheid zegt dat ze die accijnzen invoerde omdat ze veel belang hecht aan je gezondheid. Ze hoopt met de accijnzen de consumptie van deze producten af te remmen. Als dat goed gaat, brengt zo’n accijns dus almaar minder op. De meeste accijnzen zijn Europees geregeld, soms voegt België daar nog wat aan toe. Zo heft België eigen, nationale accijnzen op koffie en niet-alcoholische dranken. Bij een accijnsbelasting betaalt de producent doorgaans een taks op basis van de hoeveelheid (bij de btw is dat op basis van de prijs of de waarde van een goed). Concreet voorbeeld: voor alcoholhoudende dranken betaalt de brouwer een accijns op basis van een wat technische berekening: de hoeveelheid bier wordt vermenigvuldigd met het aantal graden Plato, dat het ‘stamwortgehalte’ weergeeft. Een klassiek pintje heeft stamwortgehalte 12° Plato, het alcoholpercentage bedraagt zo’n 5 procent. Duvel bijvoorbeeld heeft stamwortgehalte 15,5° Plato en 8,5 procent alcoholpercentage. Per hectoliter/graden Plato wordt in totaal zo’n 2 euro accijns betaald. Je merkt het: ook de accijnzen zijn zeer complex, wie zich erin wil verdiepen, kan terecht in het Fiscaal Memento. De totale opbrengst van de accijnzen in 2019 bedroeg 12,3 miljard euro voor de federale overheid. Verpakkingsheffing Sinds 2004 bestaat er een taks op drankverpakkingen: de verpakkingsheffing. Het is een heffing op zowel eenmalige als herbruikbare verpakkingen. Op eenmalige verpakkingen bedraagt de heffing 9,86 euro per hectoliter drank, op herbruikbare verpakkingen is dat 1,41 euro. By the way, er wordt gesproken van een herbruikbare verpakking als die minstens zeven keer kan worden
hervuld en worden teruggenomen tegen statiegeld. Dus, op een bak pils betaal je niet alleen btw, maar ook nog accijnzen en verpakkingsrechten.
Wist je dat je op een bak pils niet alleen btw betaalt, maar ook nog accijnzen en verpakkingsrechten? Hypotheek- en griffierechten en registratiebelasting Je moet hypotheek- en griffierechten en registratiebelasting betalen als je een akte of geschrift in een register laat opnemen. Soms is dat verplicht, zoals voor akten van notarissen, exploten en processenverbaal van gerechtsdeurwaarders, arresten en vonnissen van rechtbanken, akten met betrekking tot de aanschaf van grond en woningen… Het tarief verschilt van de aard van de akte en van gewest tot gewest. In het Fiscaal Memento vind je opnieuw een overzicht. In 2019 bracht de registratiebelasting 4,4 miljard euro op voor de gewesten. Erf- en schenkbelasting Als je erft, betaal je erfbelasting (de vroegere successierechten) op de erfenis. Hoeveel die belasting bedraagt, hangt af van drie factoren. Eén, wat is de graad van verwantschap met de overleden persoon? Hoe dichter de verwantschap, hoe lager het belastingtarief. Twee, hoe groot is de erfenis die je krijgt? Hoe groter de erfenis, hoe hoger het belastingtarief. Drie, in welk gewest leefde de overledene? De erfbelasting is verschillend in het Vlaams, Waals en Brussels Gewest. Op schenkingen van roerende goederen (geld, juwelen, kunst enzovoort) aan de partner, aan de kinderen of de kleinkinderen die je laat registreren, moet je 3 procent schenkbelasting betalen. Maar daarmee is de schenking ook definitief afgerekend: je erfgenamen
zullen later geen erfbelasting meer moeten betalen. Je kunt ook aan andere familieleden schenken – bijvoorbeeld aan een neef of een nicht – maar zij betalen 7 procent schenkbelasting. De tarieven voor onroerende goederen (vastgoed) beginnen bij 3 procent en stijgen mee met de (geschatte) waarde. In hoofdstuk 33 van dit boek gaan we gedetailleerd in op deze belastingen. De erfbelasting was in 2019 goed voor 2,7 miljard euro voor de gewesten, de schenkbelasting leverde diezelfde gewesten 519 miljoen euro op. Allerlei rechten en taksen Op akten van notarissen en gerechtsdeurwaarders moet je doorgaans 50 euro taks betalen. Ook op beurs- en verzekeringsverrichtingen, winstdeelnemingen, langetermijnsparen, effectenrekeningen enzovoort moet je belastingen betalen. En op plakbrieven en lichtaankondigingen moet je een taks betalen van 0,50 euro per vierkante meter. Douanerechten Als je een pakje krijgt van buiten de Europese Unie, kan het zijn dat je daarop niet alleen btw, maar ook douanerechten moet betalen. Het tarief daarvan is door de Europese Unie bepaald en is vooral afhankelijk van de waarde van het pakje. Van het geïnde bedrag gaat 80 procent naar de Europese Unie, de lidstaten mogen 20 procent houden als zogenaamde inningskost. Hierover vind je alles in het Douanewetboek van de Unie, dat je via de FOD Financiën kunt raadplegen. De douanerechten leverden in 2019 1,7 miljard euro op. Dan zijn er nog een hele reeks belastingen die de fiscus gelijkstelt met inkomstenbelastingen, zoals: » VERKEERSBELASTING: een jaarlijkse gewestelijke belasting op ‘motorvoertuigen die personen of goederen over de weg vervoeren’. Ze wordt berekend op basis van het fiscale vermogen, de uitstootnorm, de
»
»
»
»
co2-uitstoot en de brandstofsoort. De verkeersbelasting van bedrijven en gezinnen was in 2019 samen goed voor 1,8 miljard euro. BELASTING OP DE INVERKEERSTELLING: een eenmalige gewestelijke belasting die iedere eigenaar van een nieuw of tweedehands voertuig moet betalen als hij of zij met een voertuig begint te rijden, ook wel de inschrijvingstaks genoemd. Die wordt berekend op basis van diverse milieukenmerken van het voertuig, onder meer de co²-uitstoot, het brandstoftype en de euronorm. Opbrengst in 2019: 473 miljoen euro. KILOMETERHEFFING: eigenaars van bepaalde vrachtwagens moeten een gewestelijke kilometerheffing betalen voor het gebruik van de autosnelwegen en sommige andere wegen. Er wordt aan gedacht om de kilometerheffing uit te breiden naar personenwagens. BELASTING OP SPELEN EN WEDDENSCHAPPEN: op kans- en behendigheidsspelen en weddenschappen op wedstrijden, matches enzovoort heft het gewest belastingen. Deze taks geldt ook voor onlinespelen en weddenschappen, waar de locatie van de server bepaalt aan welk gewest je belastingen betaalt. In totaal goed voor 103 miljoen euro in 2019. BELASTING OP WERKNEMERSPARTICIPATIE EN WINSTPREMIE: als de werkgever je laat delen in de winst, moet je daarop een belasting betalen.
5.6 Wat? Ook nog lokale belastingen? Dan hebben we nog niet alle belastingen behandeld, sorry, want behalve de federale overheid en de gewesten heffen ook de provincies en gemeenten nog belastingen. In principe zijn alle
gemeente- en provinciebelastingen toegelaten, op voorwaarde dat ze niet strijdig zijn met het recht of met het algemeen belang. De aanvullende belasting op de personenbelasting en de opcentiemen op de onroerende voorheffing zijn hier de belangrijkste belastingen. » AANVULLENDE BELASTING OP DE PERSONENBELASTING: per 100 euro die we betalen aan belasting aan de federale overheid dragen we dus ook nog een percentage af aan de gemeente waar we wonen. Die gemeente bepaalt zelf elk jaar dat tarief. In 2020 waren er drie Vlaamse gemeenten die geen aanvullende belasting op de personenbelasting hieven: De Panne, Knokke-Heist en Koksijde. Het hoogste tarief was 9 procent in de gemeente Mesen. Dat leverde de lokale overheden in 2019 in totaal 3,2 miljard euro op.
In Vlaanderen zijn er drie gemeenten die geen aanvullende belasting op de personenbelasting heffen: De Panne, Knokke-Heist en Koksijde. » OPCENTIEMEN: op de onroerende voorheffing, gebaseerd op het kadastraal inkomen, die je betaalt aan de Vlaamse overheid, kan elke gemeente nog een belasting heffen. Ook dat tarief bepalen ze zelf. Vroeger was dat één tarief voor een hele gemeente, sinds het aanslagjaar 2019 kunnen de gemeenten dat laten variëren per buurt en ook volgens de categorie belastingplichtige (bijvoorbeeld particulieren, bedrijven enzovoort). De opcentiemen zijn goed voor 5 miljard euro belastinginkomsten voor de lokale overheden. Beide belastingen zijn vaak communicerende vaten: de ene wordt verhoogd, terwijl de andere wordt verlaagd. Ze worden ingevorderd
door de Vlaamse Belastingdienst via de aangifte van de personenbelasting en daarna doorgestort naar de gemeenten. Een overzicht van de tarieven van de aanvullende belasting en de opcentiemen is te vinden via de website lokaalbestuur.vlaanderen.be. Op het einde van je aanslagbrief staan de bedragen die naar de gemeente vloeien. Tegelijk kunnen de provincies en gemeenten nog eigen belastingen invoeren. Er bestaan bijvoorbeeld meer dan 250 verschillende gemeentebelastingen. Zo zijn er gemeenten die een belasting heffen op krotten, privéwegwijzers, privéclubs, afkoppelen van regenwater, lijkenvervoer enzovoort. Een hele tijd bestond in veel gemeenten een hondenbelasting, officieel ‘een taks op het houden van viervoeters’, maar in 2020 schafte Overijse als laatste gemeente deze belasting van 7,40 euro per hond af. Alleen in Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode bestaat nog een belasting op het bezit van dieren, en met name van paarden. Een volledig overzicht van alle gemeentebelastingen in alle Vlaamse gemeenten is te vinden via lokaalbestuur.vlaanderen.be.
Er bestaan meer dan 250 verschillende gemeentebelastingen. Zo zijn er gemeenten die een belasting heffen op krotten, privéwegwijzers, privéclubs of het bezit van paarden. Het zal je intussen wel duidelijk zijn, de overheid is erg vindingrijk als het om belastingen gaat. En niet alleen in België en niet alleen vandaag. Om te illustreren dat het altijd nog erger kan: enkele van de meest merkwaardige belastingen ooit. » BELASTING OP URINE: ingesteld door keizer Nero, die regeerde van 54 tot 68 na Christus. De ammoniak in de urine was erg gewild om wol en leer te ontvetten. In die tijd waren er openbare toiletten waar
voorbijgangers van konden gebruikmaken. De opgevangen urine werd door de eigenaren van deze latrines verkocht aan wasserijen en viltproducenten. Op deze doorverkoop stelde keizer Nero een belasting in. Toen keizer Vespasianus in het jaar 69 aan de macht kwam (hij zou in functie blijven tot 79), zou die de belasting met zijn zoon Titus hebben besproken, omdat die laatste zo’n urinebelasting maar een vieze zaak vond. Vespasianus liet zijn zoon ruiken aan een muntstuk, maar Titus rook niets bijzonders. ‘Toch heb je die dankzij de urine’, moet de keizer hebben geantwoord. Ondanks de stinkende urine stonk de belastingopbrengst niet. Zo zou de uitdrukking ‘geld stinkt niet’ (‘pecunia non olet’) zijn ontstaan. Nog een weetje: in heel wat landen vind je ‘Vespasianus’ nog terug in hoe publieke plasplaatsen in de volksmond worden genoemd: de vespasiennes in Frankrijk, vespasiani in Italië en vespasiene in Roemenië. » BELASTING OP VRIJGEZELLEN: in het oude Rome bedacht keizer Julius Caesar als eerste de belasting op vrijgezellen, in de hoop zo de bevolkingsgroei te stimuleren. Want als een vrijgezel extra zou moeten afdokken, zou die sneller op zoek gaan naar een partner, zo was het idee. Deze belasting vond daarna op vele plaatsen ingang. In Nederland bijvoorbeeld werd er in de 19de eeuw aan gedacht om zo’n vrijgezellenbelasting in te voeren, omdat vrijgezellen ‘onzedelijk’ zouden zijn. In 1919 werd ze van kracht in Zuid-Afrika, om de witte bevolking aan te zetten even hard te groeien als de zwarte bevolking. De Italiaanse dictator Benito Mussolini voerde ook zo’n belasting in, omdat de Italiaanse bevolking minder hard toenam dan bijvoorbeeld de Slavische volkeren.
» BELASTING OP BAARDEN: tsaar Peter de Grote wilde Rusland moderniseren tot een West-Europese staat. Zo moest er bijvoorbeeld Frans worden gesproken, en de wilde baarden die bij het Russische straatbeeld hoorden, waren hem een doorn in het oog. Bovendien vond hij ze ook ‘onhygiënisch’ en ‘achterlijk’. Daarom voerde hij in 1689 een belasting op baarden in. Als je die belasting had betaald, kreeg je een munt als bewijs dat je een baard mocht dragen. Peter de Grote was niet de eerste die aan een baardbelasting dacht. In de 16de eeuw voerde koning Hendrik viii van Engeland ze al in. Hoe langer de baard, des te meer belasting je moest betalen. Zo werd een lange baard er zelfs een soort statussymbool. » BELASTING OP KLOKKEN: in 1797 lanceerde de Engelse eerste minister William Pitt een belasting op klokken en horloges. Op gouden exemplaren moest meer taks worden betaald dan op exemplaren uit zilver of een ander metaal. Het gevolg was dat de Engelsen massaal hun uurwerken van de hand deden, de klokken- en uurwerkensector bijna helemaal ten onder ging en duizenden werknemers hun baan verloren. Nauwelijks negen maanden na de invoering werd de belasting alweer afgeschaft. » BELASTING OP ZEEP: in 1712 kwam er in Engeland een taks op zeep. Volgens sommigen werd dit gemotiveerd omdat strenge gelovigen dachten dat baden een vrijetijdsbesteding was van de duivel en dus een duivelse zonde. Anderen zeggen dat Engeland gewoonweg geld nodig had om oorlog te voeren. In elk geval bleef de taks op zeep tot in 1853 bestaan en werd zeep in die periode een luxeproduct dat alleen de rijken zich konden permitteren. » BELASTING OP HAARPOEDER: nog een belasting op weelde. In de pruikentijd (18de en begin 19de eeuw)
was het dragen van een pruik in de mode, vooral in aristocratische kringen. Pruiken waren toen wit en om ze mooi te houden, moest je ze iedere dag met poeder overstrooien. Op dat poeder moest belasting worden betaald en in ruil kreeg je dan een bewijs dat je altijd moest kunnen tonen. Samen met de pruiken verdween de belasting op haarpoeder. » BELASTING OP FIETSEN: in veel landen bestond een rijwielbelasting, ook in België. Deze heffing gebeurde bij ons door de provincies, die eigen, kleurrijke taksplaatjes uitbrachten die je aan de voorvork moest vastschroeven als bewijs dat je de belasting had betaald. West-Vlaanderen en Luik waren in 1893 de eerste provincies die zo’n belasting invoerden, de andere volgden. Naarmate de auto meer ingang vond en belast werd, nam het belang van de fietsbelasting af en kostte het produceren van de plaatjes meer dan de taks opbracht. De meeste provincies stopten ermee in 1986, Oosten West-Vlaanderen een jaar later en Henegouwen in 1991. De taksplaatjes zijn nu verzamelobjecten. Nog op te merken: de populaire speedpedelecs, met een vermogen tot 4000 watt en die snelheden tot 45 kilometer per uur halen, worden niet beschouwd als een fiets en moeten net als andere motorvoertuigen worden ingeschreven bij de Dienst Inschrijving Voertuigen (DIV) en een kentekenplaat hebben. Dat kost je 30 euro.
5.7 Oh! En ook nog sociale bijdragen? En dan zijn we er nog niet helemaal, excuses, want op je brutoloon moet je ook nog socialezekerheidsbijdragen betalen, die onze sociale
zekerheid moeten financieren. Dat is een soort verzekering die bedoeld is ‘om inkomen en/of verzorging te garanderen voor personen en gezinnen die tijdelijk of blijvend niet (langer) in staat worden geacht om zelf in (voldoende) inkomen en/of verzorging te voorzien’, zo luidt een definitie. Eenvoudig gezegd: als je werkloos wordt, een kindje krijgt, ziek wordt enzovoort biedt de sociale zekerheid je een sociaal en financieel vangnet. Er wordt weleens over gediscussieerd of de socialezekerheidsbijdrage een belasting is (je bent in ieder geval verplicht ze te betalen) of een retributie (een soort bijdrage aan een verzekering die geld uitkeert aan zieken, mensen met een handicap, werklozen, gepensioneerden enzovoort). Daarom spreken we bij socialezekerheidsbijdragen van parafiscaliteit. Onze sociale zekerheid bestaat nog maar dik 75 jaar. Op het einde van de 19de eeuw ontstonden hier en daar al wel werkloosheidskassen, ziekenfondsen en pensioenkassen, vaak vanuit de arbeidersbeweging en zonder verplichting tot aansluiting. De aanzet voor een echt socialezekerheidssysteem kwam er pas op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Op 28 december 1944 keurde het parlement een wet goed die alle werknemers in de privésector een ruime sociale zekerheid gaf. Die moest bescherming bieden in de vorm van pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, kinderbijslagen, uitkeringen als je ziek werd of een handicap kreeg, en vakantiegeld. De sociale zekerheid is dus een verplicht verzekeringsmechanisme dat de overheid op nationaal niveau organiseert. Ze bestaat nu uit zeven onderdelen, met elk hun overheidsdienst (tussen haakjes staat de website waar je alle informatie vindt). 1 Rust- en overlevingspensioenen (Federale Pensioendienst, sfpd.fgov.be). 2 Werkloosheid (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – RVA, rva.be). 3 Arbeidsongevallenverzekering (Federaal agentschap voor beroepsrisico’s – Fedris, fedris.be).
4 Beroepsziekteverzekering (Federaal agentschap voor beroepsrisico’s – Fedris, fedris.be). 5 Gezinsbijslag. Sinds 2019 is het beheer en de uitbetaling van de kinderbijslag in handen van de regio’s. (Voor Vlaanderen is de site: groeipakket.be, voor Brussel: iriscare.brussels/nl) 6 Verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering – RIZIV, riziv.fgov.be). 7 Jaarlijkse vakantie (Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie – RJV, rjv.fgov.be). Jarenlang waren de regels voor de socialezekerheidsbijdragen eenvoudig, ‘maar de jongste decennia zijn ze, net zoals de personenbelasting, vrij complex geworden’, zo stelden onlangs de experts van de Hoge Raad van Financiën. Als zelfs zij dat zeggen… Eigenlijk komt het hierop neer: de werkgever en de werknemer betalen socialezekerheidsbijdragen op het brutoloon. Ook op eindejaarspremies, toeslagen voor overuren, gewaarborgd loon bij ziekte en voordelen in natura moeten dus (in principe) socialezekerheidsbijdragen worden gestort. In de privésector betalen de werknemers een bijdrage van 13,07 procent van het brutoloon. De basisbijdrage van de werkgevers ligt op ongeveer 25 procent. Samen betalen ze dus in principe 38 procent. Voor zelfstandigen en ambtenaren gelden heel andere regelingen. Voor meer informatie kun je terecht op de site van de sociale zekerheid (socialsecurity.be) en voor de zelfstandigen specifiek bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (rsvz.be). Om het helemaal ingewikkeld te maken, zijn er ook nog afzonderlijke regels voor studentenarbeid, verschillende vormen van gelegenheidsarbeid, voor vrijwilligers van de brandweer en dringende medische hulp, artiesten, onthaalouders, sportbeoefenaars, journalisten, zeevarenden, jongeren die
afwisselend leren en werken… Er werden ook nog verminderingen op de bijdragen van de werkgevers ingevoerd als ze bepaalde profielen aanwerven, zoals oudere werknemers of bij eerste aanwervingen. In principe moet dus op elke vergoeding van een werkgever aan een werknemer een sociale bijdrage worden betaald. Toch moet er voor sommige vergoedingen geen sociale bijdrage of slechts een solidariteitsbijdrage worden gestort. Het gaat dan om bedrijfswagens, tankkaarten, maaltijd-, eco-, sporten cultuurcheques, winstpremies enzovoort (zie hoofdstuk 4). Op een premie of geschenk naar aanleiding van een huwelijk of wettelijk samenwonen moeten bijvoorbeeld geen socialezekerheidsbijdragen worden betaald als de premie of het cadeau niet meer kost dan 245 euro. Een volledige lijst van deze uitzonderingen is te vinden op socialsecurity.be. Omdat de werkgeversbijdragen sinds het einde van de 20ste eeuw fors zijn verlaagd, kreeg de sociale zekerheid minder inkomsten en daarvoor kwamen alternatieve financieringsbronnen in de plaats. Zo gaat een percentage van de btw-ontvangsten naar de sociale zekerheid en kunnen ook andere fiscale inkomsten, zoals accijnzen en de personenen vennootschapsbelasting, worden gebruikt om de sociale zekerheid te spekken. In elk geval, ‘dit alles heeft geleid tot een onoverzichtelijke en veelvormige waaier aan regels, uitzonderingen en bijzondere regimes, waardoor de coherentie tussen de regels soms zoek is’, aldus de experts van de Hoge Raad van Financiën. ‘Ook de toepassing en handhaving van de regels wordt complexer en vergt dus het inzetten van meer mensen en middelen. Dat verhoogt het risico dat de sociale zekerheid en haar financiering aan efficiëntie en effectiviteit inboeten en dus minder zekerheid en bescherming kunnen bieden aan de burgers en ondernemingen die het systeem mee financieren.’ Hoe heet het spreekwoord weer over de kat en haar jongen? Juist: de kat vindt er haar jongen niet in terug. De sociale zekerheid geeft al jaren meer geld uit dan het potje waarover ze beschikt. Ze kampt dus elk jaar met een tekort. In 2019 bedroeg dat tekort 2,8 miljard euro en volgens specialisten zal dat
tekort de volgende jaren alleen maar groter worden. De regering past dit tekort altijd bij met een evenwichtsdotatie, een bedrag uit de algemene middelen van de schatkist, als laatste redmiddel. De evenwichtsdotatie bedroeg 3 miljard euro in 2019. De regering-Michel besliste dat de evenwichtsdotatie vanaf 2021 niet langer gegarandeerd was, maar intussen heeft de regering-De Croo ze weer voor onbepaalde duur verlengd. Als de evenwichtsdotatie zou wegvallen, moet er elders geld worden gevonden, bijvoorbeeld nog meer uit de btw, of uit de belasting van bijvoorbeeld het vermogen, of een co²-heffing of… Anders komt onze sociale zekerheid echt in de problemen. Sommigen pleiten ervoor om de sociale zekerheid grondig te hervormen, maar de discussie daarover moet nog van start gaan. Om volledig te zijn moeten we hier nog aanstippen dat er ook nog een Vlaamse sociale bescherming bestaat, vroeger de Vlaamse zorgverzekering genoemd. Dit is een Vlaamse verzekering die boven op de federale sociale zekerheid komt. Ze werd in 2001 ingevoerd en is verplicht voor mensen die in het Vlaams Gewest wonen en ouder zijn dan 25 jaar. Wie in het Brussels Gewest woont, kan kiezen of hij zich al dan niet aansluit. De jaarlijkse bijdrage, de zorgpremie, bedraagt in 2023 58 euro. De Vlaamse overheid vult de inkomsten van de zorgpremies aan met meer dan 500 miljoen euro Vlaams belastinggeld. Mensen die veel zorg nodig hebben, kunnen uit de Vlaamse zorgverzekering een zorgbudget krijgen. Zwaar zorgbehoevenden, zoals ouderen in een woonzorgcentrum of mensen die thuis veel ondersteuning nodig hebben, kunnen 135 euro per maand ontvangen. Ouderen met een zorgnood krijgen maximaal 683 euro per maand, afhankelijk van het inkomen. En mensen met een mentale of fysieke handicap ontvangen 300 euro per maand. Alle informatie hierover vind je op vlaamsesocialebescherming.be (zie hoofdstukken 26 en 29).
5.8 En waar gaat al dat belastinggeld naartoe? Het antwoord is eigenlijk eenvoudig: de belastingen dienen in de eerste plaats om publieke goederen en diensten te financieren. Belastingen worden gebruikt voor het financieren van bijvoorbeeld politie en leger, onderwijs en gezondheidszorg, het aanleggen van fietspaden en het bouwen van dijken tegen overstromingen enzovoort. En zoals een oude wijsheid zegt: de verkiezingsbeloften van vandaag zijn de belastingen van morgen. Bovendien dragen de belastingen bij aan de herverdelingsdoelstellingen van de overheid, onder meer door het progressieve karakter van de belastingen: hoe meer je verdient, hoe meer belastingen je moet betalen, zoals we al schreven. Maar wat betekent dat nu concreet? In totaal ontving de overheid in 2019 204,8 miljard euro aan inkomsten. Het meeste geld komt dus binnen dankzij de directe belastingen, die het inkomen en het vermogen van burgers en bedrijven belasten, namelijk 73,6 miljard euro (waarvan 55,4 miljard van de huishoudens en 18 miljard van de vennootschappen). De indirecte belastingen, met onder meer de btw, de accijnzen en allerlei heffingen, brengen 63,7 miljard euro op. Dat is iets meer dan de werkelijke sociale premies, die goed waren voor 63,1 miljard euro. De kapitaalbelasting was goed voor 3,4 miljard euro (zie figuur 41). Figuur 41 Herkomst van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten Bron: eigen berekening op basis van Nationale Bank
De directe belastingen zijn goed voor 36 procent van de overheidsinkomsten, de indirecte belastingen voor 31 procent.
Zo’n 104,3 miljard euro van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten is voor rekening van de federale overheid. Dan volgen de sociale zekerheid met 66,7 miljard, de gewesten en gemeenschappen met 22,7 miljard en de lokale besturen met 10,2 miljard (zie figuur 42). Figuur 42 Verdeling van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten (voor overdrachten) Bron: eigen berekening op basis van Nationale Bank
Iets meer dan de helft van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten is voor rekening van de federale overheid, die een deel ervan op haar beurt doorstort naar de lagere overheden en de sociale zekerheid.
Maar tussen de verschillende niveaus wordt ook nog geld doorgestort, de zogenaamde overdrachten. Als je die in rekening brengt, krijg je een heel ander beeld. Het is vooral het federale niveau dat geld moet doorsluizen, aan de ene kant naar de deelstaten, geregeld via de zogenaamde Financieringswet, aan de andere kant naar de sociale zekerheid, omdat de socialezekerheidsbijdragen ontoereikend zijn. Concreet ontvingen de gewesten en gemeenschappen in 2019 32 miljard euro, de sociale zekerheid kreeg 15,8 miljard euro en de lokale overheden kregen 123 miljoen euro toegestopt. Van de 104,3 miljard euro aan totale fiscale en parafiscale ontvangsten bleef voor de federale overheid daarna maar 56,4 miljard euro over (zie figuur 43). Dan zijn er de uitgaven. Want waar geven onze overheden al die belastingen en sociale bijdragen aan uit? Het meest gaat naar pensioenen (21 procent), gezondheidszorg (15 procent) en onderwijs (12 procent). Recreatie, cultuur en godsdienst, fundamenteel onderzoek en defensie krijgen 2 procent of minder.
Merk op dat 4 procent van alle ontvangsten gaat naar het afbetalen van de staatsschuld (figuur 44). Figuur 43 Verdeling van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten (na overdrachten) Bron: eigen berekening op basis van Nationale Bank
Na de overdrachten blijft er voor de federale overheid nog minder dan 30 procent over van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten. Figuur 44 Waarvoor dienen de belastingen en sociale bijdragen? Bron: FOD Financiën
Van alle fiscale en parafiscale ontvangsten gaat meer dan 20 procent naar pensioenen, 15 procent naar gezondheidszorg en 12 procent naar onderwijs.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2. 3.
4.
5.
Bij belastingen denken we in de eerste plaats aan de personenbelasting. Die wordt geheven op beroepsinkomsten en op onroerende, roerende en diverse inkomsten. Dat zit ingewikkeld in elkaar en het wordt ook almaar moeilijker om een belastingaangifte goed in te vullen. De personenbelasting is progressief: hoe hoger de inkomsten, hoe meer belastingen je betaalt. Er bestaan talloze belastingverminderingen. Tot de populairste behoren pensioensparen, dienstencheques, giften en kosten voor de kinderoppas. Hoeveel belastingen je moet betalen, is niet alleen afhankelijk van je inkomen, maar ook van het aantal kinderen, je woonplaats, de belastingverminderingen enzovoort. Behalve de personenbelasting bestaan er nog heel wat andere belastingen, zoals btw, accijnzen, verpakkingsheffing,
registratie-, erf- en schenkbelasting enzovoort. 6. Niet alleen de federale overheid heft belastingen, ook de regio’s en lokale besturen doen mee. Denk aan de verkeersbelasting, de aanvullende belasting op de personenbelasting en de opcentiemen. 7. Met het belastinggeld financieren de overheden publieke goederen en diensten, zoals politie en leger, onderwijs, gezondheidszorg, wegen enzovoort. 8. Belastingen zijn ook een manier om te herverdelen: de rijken betalen meer belastingen, die op allerlei manieren doorsijpelen naar de brede bevolking. 9. Er wordt al jaren gesproken van een grondige belastinghervorming die moet leiden tot vereenvoudiging, transparantie en meer rechtvaardigheid. 10. Op je loon betaal je niet alleen belastingen, maar ook socialezekerheidsbijdragen. Die financieren onze sociale zekerheid, een soort verzekering die je sociaal en financieel opvangt als je werkloos bent, een kind krijgt, ziek wordt enzovoort.
HOOFDSTUK 6
Eerste keer huren, kopen of bouwen (en lenen)
Waarin we aandacht besteden aan hotel mama, waar we nestklevers, boemerangkinderen en helikopterouders ontmoeten. Maar we tasten ook de huur-, koop- en bouwmarkt af. We gaan na of een huis huren toch niet interessanter is dan er een te kopen en wat de juiste prijs is voor vastgoed. We vertellen je hoe je dat kunt financieren. En we bewijzen dat negotiëren met je bankier hetzelfde is als onderhandelen met de tapijtverkoper in een Turkse bazaar.
Een cartoon van Lectrr: een man zit voor een vastgoedkantoor met, in de etalage, de bordjes ‘te huur’ en ‘te koop’. Zelf houdt hij het bordje ‘te arm’ vast. Dat zegt het helemaal. Een woning huren of kopen is tegenwoordig een dure zaak, voor sommigen te duur. Een woning kopen is voor de meesten onder ons de grootste uitgave die we in ons leven zullen doen. Tegelijkertijd misschien ook de belangrijkste investering, want het prijskaartje van een woning is in
elk geval de voorbije decennia sterk opgelopen. En ook de huurprijzen zijn flink gestegen. Dat maakt dat sommigen een verlengd verblijf bij hotel mama verkiezen om goed te kunnen sparen voor ze zelf gaan huren of de sprong wagen naar een eigen huis.
6.1 Hoeveel levert hotel mama op? Ach, iedereen wil graag op een bepaald moment op eigen benen staan en daar hoort een eigen stek bij. Maar voor we ons verdiepen in de (financiële) voor- en nadelen van het huren of kopen van een eigen woning moeten we nog een ander fenomeen bekijken: hotel mama. De meeste jongeren in ons land verlaten het ouderlijk pand rond hun 25ste levensjaar, maar sommigen blijven ook na het behalen van hun diploma en het ontvangen van hun eerste loon nog een tijdje thuis wonen. En hun aandeel neemt toe: in 2009 koos in ons land 15 procent van de jongeren tussen 25 en 34 jaar ervoor om nog wat langer bij papa en mama te blijven hangen; in 2019 was dat cijfer opgelopen tot 21 procent. In de provincie Limburg, maar ook in Vlaams-Brabant en Antwerpen, ligt dat percentage opvallend hoger, in Oost- en West-Vlaanderen lager. Als je kijkt naar het geslacht, zie je ook opvallende verschillen: 27 procent van de mannen uit die leeftijdscategorie woont nog thuis, bij de vrouwen is dat maar de helft, 14 procent. De jongeren die thuis blijven hangen, worden ‘nestklevers’ genoemd, maar daarbij komt nog een ander fenomeen: de ‘boemerangkinderen’. Het blijkt ook almaar vaker voor te komen dat jongvolwassenen eerst een tijdje het ouderlijk huis verlaten, om daarna terug te keren. Naar schatting zou een kwart van de jongvolwassenen binnen vijf jaar terugkeren naar papa en mama. Verklaringen daarvoor zijn, onder meer, het einde van een relatie of het volgen van een opleiding. Maar ook om financiële redenen
trekken jongeren soms opnieuw in bij hun ouders. En de ouders vinden het blijkbaar fijn dat zoon- of dochterlief nog wat langer bij hen blijft. Ook voor de ouders die maar moeilijk hun kinderen kunnen loslaten, bestaat een naam: ‘helikopterouders’. Door in hotel mama te verblijven verdrijf je niet alleen de eenzaamheid. Er wordt gezorgd voor de was, de plas en voor een gedekte tafel. Bovendien kun je ook heel wat kosten drukken: een verlengd verblijf bij de ouders kan een jongere een financieel voordeel van 718 euro per maand opleveren, in vergelijking met als die alleen gaat wonen, zo berekende in 2019 het Centrum voor Budgetadvies en -onderzoek (Cebud) van de hogeschool Thomas More. De minimaal noodzakelijke uitgaven die je als Vlaamse jongvolwassene moet doen om alleen een woning te huren, komen neer op 1345 euro per maand. Als je bij je ouders kunt blijven inwonen en dus heel wat vaste kosten (water, energie, voeding…) kunt delen, heb je maar een noodzakelijk budget van 627 euro nodig. Zo kom je dus aan die 718 euro winst per maand.
Een verlengd verblijf bij de ouders kan een jongere een financieel voordeel van 718 euro per maand opleveren, in vergelijking met als die alleen gaat wonen. Voor zijn berekeningen ging het Cebud uit van de ‘referentiebudgetten voor menswaardig leven’, dus van een inkomen dat een gezin minimaal nodig heeft om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen. Het gaat dus om minimumbedragen. Er werd niet alleen berekend wat het verschil is tussen hotel mama en alleen wonen, maar ook wat het verschil is met als je gaat samenwonen met je vriend(in). Even de belangrijkste uitgavenposten op een rijtje, je kunt zelf op basis daarvan de bedragen die voor je eigen situatie van toepassing zijn, proberen in te schatten.
Huisvesting: 589 euro voordeel De extra kosten voor huisvesting (huur van een woning met extra slaapkamer, extra verbruik energie en water, onderhoudsproducten…) bij hotel mama bedragen 132 euro per maand. Als je als jongvolwassene alleen zou gaan wonen, moet je daarvoor 721 euro per maand uit je portefeuille trekken. Vooral de huurprijs is daarbij doorslaggevend. De huur van een kwaliteitsvolle eenslaapkamerwoning in Vlaanderen bedraagt mediaan (de helft is duurder, de helft goedkoper) 570 euro. Als je gaat samenwonen en alle huisvestingskosten door twee kunt delen, komt dat neer op 370 euro per maand per persoon. Voeding: 22 euro voordeel De extra kosten om gezonde voeding te kunnen bereiden, serveren, consumeren en bewaren als je ouders voor een mondje meer koken, bedragen 167 euro per maand. Als je alleen zou wonen, moet je daarvoor 189 euro uittrekken. In hotel mama kan op een paar manieren op de kosten worden bespaard: door grotere verpakkingen aan te kopen en dankzij het delen van de keukenbenodigdheden. Als je het huishouden deelt met je vriend(in), heb je elk minimaal 168 euro per maand nodig om gezond te kunnen eten. Kleding: 7 euro voordeel Als je bij je ouders inwoont, heb je 45 euro per maand nodig voor kleding en onderhoud van kleding (waspoeder, extra wasknijpers, kleerkast…). Als je alleen zou wonen, moet je daarvoor heel wat aankopen doen: een wasmachine, strijkijzer, strijkplank, wasrekje enzovoort. Dan zou je 52 euro per maand nodig hebben. Als je alle kosten met je vriend(in) deelt, moet je rekenen op elk 49 euro per maand. Gezondheid en verzorging: 10 euro voordeel
Als je als zoon inwoont bij je ouders, spendeer je minimaal 39 euro aan gezondheid en verzorging. Het grootste deel daarvan is afkomstig van het betalen van de verzekeringen (ziekenfondsbijdrage, hospitalisatieverzekering, zorgverzekering…) en van de kosten voor gezondheid en algemene hygiëne (kapper, scheerbenodigdheden…). Aangezien heel wat kosten voor gezondheid en verzorging individuele uitgaven zijn, is het verschil als je alleen gaat wonen niet zo groot, want dan zouden ze 49 euro per maand bedragen. Het Cebud berekende voor het samenwonen de kosten van een heterostel (man plus vrouw), verdeelde die vervolgens gelijk en kwam uit op 51 euro elk. ‘De gezondheidskosten liggen hier iets hoger, omdat vrouwen daarvoor hogere uitgaven hebben’, aldus de studie. Nachtrust: geen voordeel Een extra bed en beddengoed kosten 3 euro per maand, ongeacht of je thuis verblijft, alleen huist of samenwoont. Ontspanning: 25 euro voordeel Het ontspanningsbudget van een nestklever bedraagt 58 euro per maand. De grootste hap daarvan gaat naar eigen ontspanning (verenigingsleven, uitgaan, vakantie…). Als je samenwoont, blijft dat 58 euro elk. Maar als je alleen woont, bedraagt het ontspanningsbudget 83 euro per maand, vooral omdat je dan de kosten van de televisie en de bijbehorende uitgaven met niemand kunt delen. Onderhouden van relaties: 40 euro voordeel Als je alleen woont, heb je 145 euro per maand nodig voor het onderhouden van je sociale relaties (computer, smartphone, ontvangen van vrienden thuis, omgang met collega’s, burgerplichten). Als inwonende werkende jongvolwassene kost je dit 105 euro per maand. Dat komt vooral omdat je de kosten van het
internet, voor het ophalen van huishoudelijk afval enzovoort kunt delen met het gezin. Als je samenwoont en dezelfde vriendenkring hebt als je partner, heb je elk 112 euro per maand nodig voor het onderhouden van je sociale relaties. Veiligheid (bank en verzekeringen): 17 euro voordeel De meerkosten als je inwoont, zijn hier zeer beperkt: maximaal 2 euro per maand. De meeste kosten voor veiligheid zitten namelijk in gezinsuitgaven zoals de brandverzekering of familiale verzekering van het gezin. De voornaamste extra kosten houden verband met het aanhouden van een eigen rekening. Als je alleen woont, zouden die kosten oplopen tot 19 euro. Samen met je vriend(in) zou je elk 10 euro moeten betalen. Mobiliteit: geen voordeel De kosten voor mobiliteit gaan vooral naar persoonlijke uitgaven, zoals het afschrijven en onderhouden van een fiets, het gebruik van het openbaar vervoer, de kostprijs voor de auto en een rijbewijs. Die komen neer op 76 euro per maand. Het kostenplaatje ligt even hoog als wanneer je alleen zou wonen, maar als je samen met je vriend(in) de kosten voor een auto zou kunnen financieren, moet je elk op 59 euro rekenen. Onvoorziene uitgaven: 8 euro voordeel Soms gaat er al eens iets stuk en moet dat worden vervangen. Omdat de inwonende jongvolwassene de meeste duurzame consumptiegoederen met zijn ouders kan delen, vermeldt de studie hiervoor geen afzonderlijke kostprijs. Maar als je alleen zou wonen, moet je daarvoor op 8 euro per maand rekenen, als je samenwoont met je vriend(in) elk op 4 euro per maand. Slotsom: alleen wonen kost je minimaal 1345 euro per maand, samenwonen met een vriend(in) 884 euro, verblijven in hotel mama
627 euro (zie figuur 45). Van die 627 euro kun je 339 euro zien als uitgaven die verband houden met de ‘kost en inwoning’ en die je als inwonende jongere eigenlijk aan je ouders zou moeten betalen (als die dat geld willen). Het gaat dan om een bijdrage voor de huur, het onderhoud van de woning, de voeding, de was, het water- en elektriciteitsverbruik, het televisie- en internetabonnement… De rest, 288 euro, zijn de ‘eigen kosten’, die zo goed als altijd door de jongere zelf worden gedragen. Voor die kosten maakt het ook niet echt uit hoe je woont. Denk aan de aankoop van kleding, schoenen, de kosten voor een avondje uit, vakantie, bankdiensten, het abonnement op het openbaar vervoer, autokosten… Figuur 45 Verschillen in kosten tussen alleenwonend, hotel mama en samenwonend (2019) Bron: Cebud
Alleen wonen kost je minimaal 1345 euro per maand, dat is meer dan dubbel zoveel als wanneer je in hotel mama kunt verblijven, want dat kost 627 euro. Samenwonen met een partner ligt daar met 884 euro tussenin.
Als je bij hotel mama inwoont, kun je dus ruim 700 euro per maand meer sparen dan als je alleen zou wonen en 250 euro meer in vergelijking met samenwonen met een vriend(in). Bij je ouders inwonen levert je dus 8400 euro per jaar op, dat je in de ideale wereld spaart. Doe je dat drie jaar, dan heb je 25.000 euro. Blijf je vijf jaar, dan heb je 42.000 euro bijeengespaard, gerekend zonder rente of winst als je dat bedrag spaart of belegt. Dat is niet slecht. Je kunt zo een mooie spaarpot aanleggen, bijvoorbeeld als startkapitaal voor de bouw of aankoop van een woning, of de inrichting van een huurwoning.
6.2 Wat doen we: huren, kopen of bouwen? De mediane leeftijd waarop een Vlaamse jongere het ouderlijk huis verlaat, ligt op 25,6 jaar (de helft verlaat het eerder, de helft later). Kijk je wat verder, dan zie je dat 40 procent het ouderlijk huis verlaat tussen 24 en 26 jaar (zie figuur 46). De belangrijkste redenen om hotel mama vaarwel te zeggen, zijn – in dalende orde – dat jongeren financieel op eigen benen kunnen staan, een diploma hebben behaald en willen samenwonen met een partner. Een geschikte woning vinden is de vierde belangrijkste factor om het ouderlijk huis te verlaten. Figuur 46 Op welke leeftijd verlaten we het ouderlijk huis? Bron: Censusdata, Dreesen & Vastmans
40 procent van de jongeren verlaat het ouderlijk huis tussen 24 en 26 jaar.
De leeftijd waarop jongeren het ouderlijk huis verlaten, blijkt verband te houden met het behaalde diploma: de leeftijd is hoger naarmate het inwonende kind hoger is opgeleid. Van de 22-jarige
nestverlaters heeft 44 procent een diploma secundair onderwijs als hoogste diploma, 19 procent kan een diploma hoger onderwijs voorleggen. Van de jongeren die rond de mediane leeftijd van 26 jaar hotel mama vaarwelzeggen, heeft 60 procent een diploma hoger onderwijs als hoogste onderwijsniveau en 24 procent een diploma van het secundair onderwijs. Iets meer dan de helft van de jongeren wordt na het verlaten van hotel mama onmiddellijk eigenaar van een woning, bijna 47 procent wordt privéhuurder en iets meer dan 1 procent betrekt onmiddellijk een sociale woning. Of we een huis huren, bouwen of kopen, blijkt af te hangen van het opleidingsniveau van de nestverlater, zo leert ons studiewerk van Stijn Dreesen en Frank Vastmans van de KU Leuven. Van de hoogopgeleide nestverlaters wordt 56 procent meteen eigenaar van een woning als ze de deur van het ouderlijk huis achter zich dichttrekken. Dat is hoger dan nestverlaters met een diploma uit het voortgezet postsecundair onderwijs (54 procent) en nestverlaters met een diploma secundair onderwijs (bijna 50 procent). Van de nestverlaters met een diploma lager onderwijs gaat bijna 63 procent vervolgens iets huren (zie figuur 47). Figuur 47 Eigendomsstatuut na verlaten ouderlijke woning volgens onderwijsniveau Bron: Censusdata, Dreesen & Vastmans
Als hogeropgeleiden het ouderlijk huis verlaten (zie hoofdstuk 12), worden ze vaker meteen eigenaar van een woning dan mensen met een lager diploma. Die huren meestal.
Ook de leeftijd van de nestverlater speelt een rol bij de kwestie of die eerst huurt of meteen in een eigen huis gaat wonen. Van degenen die tussen hun 18de en 25ste levensjaar het ouderlijk huis verlaten, trekt 41 procent onmiddellijk naar een eigen woning, bij de 26- tot 29-jarigen is dat 59 procent, bij de 30- tot 34-jarigen 69 procent (zie figuur 48). De kans dat oudere nestverlaters meteen eigenaar worden van een woning is dus groter dan bij jongeren. Dat komt vermoedelijk omdat die oudere nestverlater wat langer zijn spaarpotje kon vullen terwijl hij in hotel mama verbleef. Jongeren die langer thuisblijven, blijken dankzij het uitgespaarde geld ook een grotere woning te kunnen kopen. Figuur 48 Eigendomsstatuut na verlaten ouderlijke woning volgens leeftijd Bron: Censusdata, Dreesen & Vastmans
Wie op oudere leeftijd het ouderlijk huis verlaat, wordt vaker meteen eigenaar van een woning dan jongere mensen. Die huren meestal.
Van de nestverlaters die eerst huren na het verlaten van de ouderlijke woning wordt 65 procent toch nog eigenaar voor ze 35 jaar worden. Dat aandeel ligt met 74 procent hoger bij de hoogopgeleide nestverlaters dan de 60 procent met een diploma secundair onderwijs. Koppels huren het minst lang voor ze eigenaar worden, alleenstaande ouders het langst. Eigenaar worden duurt dus het langst (of gebeurt niet) voor alleenstaanden en alleenstaande ouders en laagopgeleiden. Als het gaat tussen een woning kopen of bouwen, blijkt 74 procent van de nestverlaters een woning te kopen, terwijl 26 procent een eigen huis bouwt. Dat zou alles te maken hebben met de almaar schaarser wordende bouwgrond in Vlaanderen en het feit dat de prijs daarvan enorm is toegenomen. Tussen 1973 en 2014 werden woningen elf keer zo duur, bouwgrond negentien keer.
6.3 Wat is de correcte prijs?
Goede vraag! Wat is de correcte prijs van een huis dat je huurt of koopt? Hoe weet je dat je niet te veel betaalt voor een dak boven je hoofd? Het best volg je een paar stappen: » STAP ÉÉN: wellicht zul je voor je beslist om een huis te huren of te kopen al eens enkele vastgoedsites en vastgoedkantoren hebben bezocht om te weten wat de gangbare prijzen zijn in de regio of buurt. » STAP TWEE: breng een bezoek aan huizen, ook als je niet van plan bent om dat pand te huren of kopen. Zo krijg je een betere indruk van welke waar je voor hoeveel geld krijgt. » STAP DRIE: reageer niet te enthousiast richting verkoper. Ja, je leest het goed: niet te enthousiast zijn, anders drijf je de prijs zelf op. » STAP VIER: onderhandel over de prijs. Houd in het achterhoofd dat je nooit zo veel en zo snel geld kunt verdienen als bij het biedproces op een woning. Bekijk het als een spel en speel het gehaaid. Op immoweb.be vind je tips, maar ook elders staat het internet er vol van. In elk geval: bereid je goed voor. Maar we moeten ook eerlijk zeggen: de vraag naar vastgoed is vandaag zo groot dat de vraagprijs soms maar een startbedrag is en dat geïnteresseerden tegen elkaar opbieden en de prijs opdrijven. Verkopers maken daar soms handig gebruik van en spelen potentiële kopers tegen elkaar uit door bijvoorbeeld te vragen om een bod onder gesloten envelop te doen. Het onderhandelen over de prijs bij de aankoop van vastgoed is tegenwoordig vaak niet meer dan mooie theorie, maar wie niet waagt, die niet wint. » STAP VIJF: als je overeenstemming bereikt, neem dan een optie met bedenktijd en altijd met een opschortende voorwaarde. Een opschortende voorwaarde kan zijn dat de aankoop alleen plaatsvindt als je tegen een bepaalde datum een hypothecaire
lening hebt kunnen afsluiten. Krijg je een ‘nee’ van de banken, dan gaat de verkoop dus ook niet door. De opschortende voorwaarde moet altijd heel precies omschreven zijn en moet beperkt zijn in de tijd. Natuurlijk, als er meer kandidaten zijn om een woning te kopen, wordt het moeilijker om zo’n opschortende voorwaarde te verkrijgen, maar ook hier: niet geschoten is altijd mis (zie hoofdstuk 28).
Als je het huis van je dromen hebt ontdekt, reageer dan niet te enthousiast richting verkoper. Ja, je leest het goed: niet te enthousiast zijn, anders drijf je de prijs zelf op. Als je een huis wilt huren, loont het zeker de moeite om eens te surfen naar huurschatter.be. De Vlaamse overheid lanceerde enkele jaren geleden deze site samen met Steunpunt Wonen en de KU Leuven en wil zowel huurder als verhuurder een houvast bieden bij het beoordelen of bepalen van de huurprijs voor elke woning (maar geen kamer of tweede verblijf) die gelegen is in het Vlaams Gewest. Aan de hand van het adres en een aantal kenmerken van een huurwoning krijg je een schatting van de gangbare huurprijs voor die woning. Huurschatter.be houdt rekening met de ligging, de grootte en de kwaliteit van de woning. Er wordt gevraagd naar het aantal kamers, hoe goed de woning geïsoleerd is, of ze over een gesloten garage beschikt, hoe groot de tuin is enzovoort. Bovendien houdt de schattingsmethode rekening met de huurprijzen van vergelijkbare woningen en met het gemiddelde inkomen in de buurt. Je kunt ook terecht op de website van de Confederatie van Immobiliënberoepen Vlaanderen, cib.be, die geregeld de gangbare huurprijzen in Vlaanderen en Brussel publiceert. Je vindt ze op de
site bij de persberichten. De CIB maakt een onderscheid tussen zeven woontypes: rijhuis, halfopen, vrijstaand, appartement, studio, kamer en villa. Als ze over voldoende gegevens beschikt, wordt de huurprijs per gemeente gegeven, voor de grote steden is er een opsplitsing per postnummer. En hoe kun je de waarde van een woning te weten komen als je van plan bent om die te kopen? Dat ligt wat moeilijker. Experts houden bij de waardebepaling van een woning rekening met een hele reeks factoren, zoals de ligging, de bereikbaarheid, de staat, de gebruikte materialen, de bewoonbare oppervlakte, de grootte van de tuin, de energiescore enzovoort. Specialisten van een vastgoedkantoor vragen voor een expertiseverslag tussen 250 en 350 euro, maar treden meestal op voor de verkoper van een pand en zijn dus niet zo interessant voor een koper. Dan zijn er vastgoedexperts die werken voor de een of andere bank, omdat die soms graag een waardebepaling heeft van een woning voor er een lening wordt afgesloten. De prijs die dan voor zo’n verslag wordt gevraagd, is soms afhankelijk van de grootte of de waarde van de woning en durft nogal te schommelen, maar reken op minstens 200 euro. Je kunt de woning ook laten schatten door een landmeter. Het ereloon dat die vraagt, hangt af van dossier tot dossier, maar ligt meestal hoger dan dat van een vastgoedagent of -expert. Je kunt ook een onafhankelijke vastgoedschatter aanstellen die voor jou de woning schat, dat kost je zo’n 250 euro. Er zijn ook sites die je een idee kunnen geven van de waarde van een pand, zoals immoprice.be of realo.be. Voor een rapport vragen ze tussen 20 en 50 euro. Ook op schatting.immoweb.be kun je terecht: je krijgt per mail gratis een minimale en maximale waarde van de woning. Je zult begrijpen dat zowel voor de correcte huurprijs als voor de waarde van een woning alleen maar richtprijzen kunnen worden gegeven. De uiteindelijke prijs is een spel van vraag en aanbod.
6.4 Is een eigen woning interessanter dan huren? Het is een opvatting die bij velen leeft: een eigen woning is veel interessanter dan een woning huren. Een woning huren is namelijk weggesmeten geld; als je een woning koopt of bouwt, investeer je in je eigen toekomst, want die woning zal een belangrijk onderdeel worden van je totale vermogen. Maar zo eenvoudig is het niet. Volgens sommigen is huren financieel net zo interessant als geld uitgeven aan een eigen woning. We illustreren dit met een cijfervoorbeeld dat we ontlenen van vastgoedeconoom Sven Damen (Universiteit Antwerpen). We nemen twee koppels, allebei dertig jaar oud, die evenveel verdienen en een even groot startbudget hebben. Ze vinden allebei een instapklare woning. De woningen liggen niet alleen naast elkaar, maar zijn ook identiek, hebben evenveel slaapkamers, telkens eenzelfde badkamer en een even grote tuin. De ene woning staat te koop voor 300.000 euro, de andere kun je huren voor 1000 euro per maand. Het eerste koppel besluit de woning te kopen. Ze kunnen meteen 60.000 euro betalen omdat ze dat geld zelf bijeengespaard hebben of van hun ouders hebben gekregen (in dat laatste geval het best via een bankgift, een schenking per overschrijving). Voor de rest van het bedrag, 240.000 euro, gaan ze een lening aan die ze op twintig jaar moeten terugbetalen, tegen een rente van 1,5 procent. Dit koppel zal dus twintig jaar lang 1157 euro per maand moeten afbetalen aan de hypotheeklening. De aankoop van een woning brengt heel wat kosten met zich mee. Eerst is er de lening. Om geld van de bank te krijgen moet het koppel rente betalen en in dit geval zal het in totaal bijna 278.000 euro moeten terugbetalen aan de bank, dus 38.000 euro meer dan de 240.000 euro die het leende. Bovendien zal dit koppel jaarlijks belastingen (onroerende voorheffing) moeten afdragen en de woning ook moeten onderhouden. Volgens professor Damen
bedragen de jaarlijkse kosten zo’n 3,5 procent van de aankoopprijs, in dit voorbeeld dus elk jaar 8400 euro. Het tweede koppel beslist om het huis te huren en betaalt maandelijks 1000 euro huur, terwijl het eerste koppel maandelijks 1157 euro moet afbetalen aan de lening. Dit koppel spaart ook de jaarlijkse kosten van 8400 euro uit. En net als het eerste koppel heeft het een startbedrag van 60.000 euro. Het is belangrijk dat dit koppel dat beslist om te huren, het uitgespaarde geld maandelijks belegt. Als dit koppel al dat geld investeert in aandelenfondsen met een gelijkaardig risico als de investering in een woning, zal het ook een gelijkaardig rendement behalen, redeneert Damen. Dat betekent dat de huurder een even grote spaarpot kan opbouwen als de waarde van de woning. Met het maandelijkse rendement op dat spaargeld kan het koppel levenslang huren. Kopen en huren zijn dan financieel bijna even interessant. We kunnen nog verder vergelijken. Als je een woning koopt, moet je ook nog registratiebelasting en notariskosten betalen. Die komen in Vlaanderen al snel op 9 procent van de totale kostprijs. Gezinnen die vaak zullen verhuizen, bijvoorbeeld omwille van hun werk, zullen in de loop van hun leven meer kosten moeten betalen. In dat geval zou het interessanter kunnen zijn om de woning te huren. Tegelijk, als je je eigen woning bezit, kun je die gemakkelijk aanpassen aan je eigen smaak. Dat is voor huurders heel wat moeilijker. Heel belangrijk in dit verhaal is de financiële discipline. Een woning huren is alleen maar even interessant als een woning kopen als de huurder het bedrag dat hij uitspaart ook echt investeert in een belegging met een gelijkaardig rendement. Bovendien gaat huren gepaard met de onzekerheid over de toekomstige huurprijzen, een bijkomend risico. En natuurlijk is het ook belangrijk wie de verhuurder is, of je ermee kunt opschieten en wat hij met het pand van plan is.
Een woning huren kan even interessant zijn als een woning kopen, op voorwaarde dat je als huurder het bedrag dat je uitspaart, investeert in een rendabele belegging. Maar ook het kopen van vastgoed is niet zonder risico. We gaan er vaak van uit dat de waarde van een woning almaar toeneemt, maar die kan ook dalen. Een buurt kan bijvoorbeeld verloederen, met als gevolg dat de prijzen van de huizen zakken. Bovendien zegt de Nationale Bank dat het vastgoed in België 13,5 procent overgewaardeerd is. Voor een woning met een prijskaartje van 300.000 euro betaal je dus gemiddeld 40.000 euro te veel. We hebben in ons land de voorbije decennia geen daling van de vastgoedprijzen meegemaakt, iets wat wel het geval was in onze buurlanden. Wie weet wat ons op dat vlak nog te wachten staat?
Het kopen van vastgoed is niet zonder risico: we gaan er vaak van uit dat de waarde van een woning almaar toeneemt, maar ze kan ook dalen. Of het dus financieel interessanter is om te huren of te kopen, hangt af van wat over ettelijke decennia het uiteindelijke rendement is van je beleggingen als je een woning huurt, en hoeveel je woning waard is als je eigenaar bent. Je begrijpt dat het moeilijk is om daarover vandaag een zekere uitspraak te doen. Maar het is dus niet per definitie zo dat een woning kopen interessanter is dan huren. Toch kiezen de meeste Belgen voor een eigen pand. Blijkbaar voelen de meesten zich het comfortabelst bij het hebben van een eigen stek, waarmee ze kunnen doen wat ze willen en waar ze kunnen blijven wonen zolang ze willen en kunnen.
Er is nog een belangrijke ontwikkeling aan te stippen. De woningprijzen zijn in ons land sinds midden de jaren 1990 maal drie gegaan als we geen rekening houden met de inflatie, de stijging van de levensduurte, en verdubbeld als we daar wel rekening mee houden. Je hoort tegenwoordig dan ook vaak: welk (jong) gezin kan zo veel betalen voor een woning? Zou het kunnen dat er in de toekomst meer wordt gehuurd, omdat de aanschaf van een huis almaar meer onbetaalbaar wordt? Dat zou best kunnen. Decennialang nam het aantal woningen dat bewoond wordt door de eigenaar toe, terwijl het aantal woningen waar een huurder intrekt, afnam, zo vertellen cijfers van Statbel, het Belgische statistiekbureau. In 1960 was de vastgoedmarkt nog fiftyfifty verdeeld tussen eigenaars en huurders. Twintig jaar later was 60 procent van de woningen bewoond door eigenaars en 40 procent door huurders. Rond de eeuwwisseling was dat respectievelijk 70 en 30 procent. Sindsdien bleven de cijfers stabiel, maar in 2019 steeg het aandeel huurders richting 32 procent. Als deze evolutie zich doorzet, maken we op dit moment een trendbreuk mee. Het is niet toevallig dat net nu nieuwe formules opduiken die huren en kopen met elkaar verbinden. Zo is intussen een huurkoop mogelijk: verhuurder en huurder sluiten een overeenkomst waarin staat dat de woning automatisch eigendom wordt van de huurder als die de laatste huurprijs heeft betaald. De huurder verbindt er zich dus toe om de woning te kopen. Een andere formule is het hamsterhuren, waarbij je een huurovereenkomst aangaat en een optie neemt om de woning binnen een afgesproken periode te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs. Hier ben je niet verplicht om de woning te kopen, het is een optie. Zowel de huurkoop als het hamsterhuren moet de overstap van huren naar kopen vergemakkelijken, omdat het huurgeld voor een deel in de verkoopprijs zit. Vaak gaat het om nieuwbouwprojecten die vastgoedfirma’s aanbieden. Het aanbod is nog zeer bescheiden.
Heb je al gehoord van huurkopen en hamsterhuren? Het zijn twee formules die de overstap van een woning huren naar kopen moeten vergemakkelijken. 6.5 Welke kosten komen er nog bij als ik een grond of huis koop? Vaak wordt er gepraat over de kostprijs van een lapje grond of een woning, maar je mag niet vergeten dat daar nog eenmalige kosten bij komen. En die zijn niet gering. Een belangrijke hap zijn de zogenaamde notariskosten, want de aankoop van vastgoed moet altijd bij een notaris worden vastgelegd. De notariskosten kun je opsplitsen in drie grote categorieën: administratieve kosten (en uitgaven aan derden), registratiebelasting en het ereloon voor de notaris. » ADMINISTRATIEVE KOSTEN EN UITGAVEN AAN DERDEN: dit zijn kosten voor de overheden en administraties. Zo vraagt de notaris de nodige attesten aan, zoals een EPC-attest, dat aangeeft hoe energiezuinig de woning is, of een bodemattest. Hij doet ook de nodige meldingen. De notaris moet ook een hypothecaire staat opvragen. Sinds 1 januari 2023 zijn de administratieve kosten vastgelegd op 750 euro voor een aankoopakte. » REGISTRATIEBELASTING: die bedraagt in Vlaanderen 12 procent, maar 3 procent voor de aankoop van een gezinswoning. Je betaalt deze som aan de notaris, die het bedrag meteen doorstort aan de belastingen (zie hoofdstuk 5). Als je je verbindt om de woning binnen vijf jaar na de aankoop ingrijpend te renoveren, zakt de registratiebelasting tot 1 procent. En voor een bescheiden woning waarvoor je maximaal 220.000
euro betaalt (of 240.000 euro in de Vlaamse kernsteden of de Vlaamse Rand rond Brussel), moet je geen registratiebelasting betalen op de eerste 93.333 euro van de aankoopprijs. Alleen, er zijn vandaag nauwelijks nog instapklare woningen die je voor dat bedrag op de kop kunt tikken. Concreet: je koopt een woning van 180.000 euro in Vlaanderen en je verbindt je ertoe om ze energiezuiniger te maken, dan betaal je 1800 euro registratiebelasting. Kost de woning 250.000 euro en maak je ze energiezuiniger, dan moet je 2500 euro betalen. Die registratiebelasting is in Vlaanderen recent fors verlaagd voor woningen, maar in tegenstelling tot vroeger is ze niet meer ‘meeneembaar’ als je je huis verkoopt en een andere woning in Vlaanderen koopt. De meeneembaarheid dooft uit en wordt vanaf 1 januari 2024 volledig afgeschaft. » ERELOON VAN DE NOTARIS: is wettelijk vastgelegd. Het is een percentage van de aankoopprijs, dat daalt naarmate de aankoopprijs stijgt, en afhankelijk is van de vraag of je een gezinswoning koopt, of een ander type eigendom. Dit zijn de berekeningsschijven voor de aankoop van een gezinswoning: tot 10.000 euro betaal je 2,5 procent, tussen 10.000 en 12.500 euro 2 procent, tussen 12.500 en 15.495 euro 1,5 procent, tussen 15.495 en 18.595 euro 0,5 procent, tussen 186.005 en 249.905 euro 0,3 procent, en op alles hoger dan 249.905 euro 0,2 procent. » TOTALE NOTARISKOSTEN: die zijn dus afhankelijk van de aankoopprijs, maar een voorbeeld, afkomstig van de site notaris.be, geeft wel een goed idee. Stel, je koopt een gezinswoning voor 250.000 euro, die niet gelegen is aan een kernstad of een gemeente aan de Vlaamse rand rond Brussel. Dan moet je daarop 3 procent
registratiebelasting betalen, dus 7500 euro voor de fiscus. Voor de administratieve kosten is het bedrag vastgelegd op 175 euro, daarbij komen ook nog uitgaven aan derden, die per dossier afhangen, maar worden geraamd op 157 euro. En dan is er nog het wettelijk vastgelegde ereloon van de notaris, in dit geval 2.139,56 euro. De kosten van overschrijving bedragen 240 euro en er geldt ook nog een recht op geschrift van 100 euro. Op het ereloon, de administratieve kosten (en uitgaven aan derden), en het recht op geschriften is ook nog 21 procent btw verschuldigd, er komt dus nog ongeveer 682 euro bij. Bij de aankoopprijs van 250.000 euro mag je dus bijna 11.774 euro tellen. Op notaris.be/rekenmodules kun je zelf narekenen hoeveel de notariskosten in jouw concrete geval bedragen.
6.6 Hoe betaal je een eigen woning? Zo’n 70 procent van de woningen wordt dus bewoond door de eigenaars, dat is de overgrote meerderheid. Hoe zijn die aan hun woning gekomen? Tot aan de eeuwwisseling werden evenveel woningen nieuw gebouwd als er bestaande werden gekocht, maar sindsdien is het aantal nieuwbouwwoningen teruggelopen en werd het aankopen van een bestaande woning dominant. Tegenwoordig verwerft zo’n 70 procent van de eigenaars zijn woning door een bestaande woning aan te kopen. Drie vierde daarvan wordt overgekocht van een particulier via een vastgoedkantoor of notaris, 20 procent van een particulier bij een openbare verkoop of uit de hand. Een huis bouwen of kopen is zo duur dat je meer dan waarschijnlijk daarvoor zult moeten gaan lenen, of in vaktermen: een hypothecair krediet afsluiten. Je krijgt dan een afgesproken som geld die je moet terugbetalen plus nog wat rente (of intrest, dat is
hetzelfde). En de bank die je het geld uitleent, zal ook een waarborg vragen. Als je de lening niet zou kunnen terugbetalen, kan ze die waarborg inpikken en te gelde maken, zodat ze het uitgeleende bedrag op die manier kan recupereren. Er zijn heel wat variabelen bij een hypothecaire lening. De belangrijkste zijn de rentevoet en de looptijd van de lening. Rentevoet Eerst kun je kiezen tussen een vaste en een variabele rentevoet. Zoals het woord het zegt: bij een vaste rentevoet ligt de rente vast voor de hele periode. Dat is interessant als de rente laag staat, zoals vandaag. Bovendien ben je dan de hele periode zeker van welk bedrag je maandelijks zult moeten afbetalen. Bij een variabele rentevoet kan de rente worden aangepast op bepaalde tijdstippen die in je contract worden afgesproken. Hiervoor zijn er tal van formules. De rente kan jaarlijks worden herzien (in het jargon: 1/1/1), om de drie jaar (3/3/3) of om de vijf jaar (5/5/5). De aanpassingen gebeuren op grond van afgesproken referentieindexen, maar het komt hierop neer: stijgt de rente, dan zal ook de rentevoet van je lening stijgen, zij het binnen een afgesproken marge. Wie kiest voor een variabele rente loopt dus het risico dat zijn maandelijkse afbetaling zal oplopen. De afbetaling van een lening met variabele rentevoet ligt bij aanvang meestal wel wat lager. De rentevoet is de voorbije decennia voortdurend gedaald en stond tot voor kort historisch laag, maar is nu (licht) aan het stijgen (zie figuur 49). Begin deze eeuw moest je nog 6 procent of meer rente betalen op een woonlening, in 2021 slechts 1 procent en begin 2023 3 procent. Met een lagere rentevoet kun je voor dezelfde maandelijkse afbetaling een veel groter bedrag lenen. Stel dat je maandelijks 1400 euro zou kunnen aflossen, dan kun je daar over een periode van twintig jaar met een vaste rentevoet van 2 procent 280.000 euro voor lenen. Als je die lening moet afsluiten tegen een
vaste rentevoet van 4 procent, kun je 240.000 euro lenen en elke maand 1400 euro afbetalen. Figuur 49 Evolutie hypothecaire rente 2015–2023 Bron: Immotheker
De hypotheekrente daalde tussen 2015 en 2021 van 2,50 procent tot pakweg de helft. Sindsdien stijgt ze.
De regel is: als de rente 1 procent daalt, kun je 10 procent meer lenen en nog altijd hetzelfde bedrag afbetalen. Maar voor je je in de handen wrijft: studies tonen aan dat de woningprijzen dan ook met 10 procent stijgen. Dus je kunt wel meer geld lenen, maar je moet ook meer geld uitgeven om hetzelfde pand te kunnen aankopen. Looptijd lening De tweede belangrijke variabele is de periode waarover de lening moet worden terugbetaald. Die ligt ergens tussen tien en dertig jaar. De looptijd die de bank je zal toekennen, hangt af van je leeftijd: als je op je veertigste jaar nog gaat lenen, zal de bank niet geneigd zijn je een lening met een looptijd van dertig jaar te geven. Hoe langer de periode, hoe hoger de rentevoet, want de bank loopt een hoger risico op wanbetaling. Maar als je voor een lange looptijd kiest, zal
het bedrag dat je maandelijks moet aflossen ondanks de hogere rente toch lager liggen. Stel, je leent 100.000 euro voor de aankoop van een woning tegen een vaste rentevoet van 2 procent, dan krijg je de volgende resultaten: Duur
Afbetaling per maand
Totale kostprijs over hele periode
10 jaar
963 euro
115.648 euro
20 jaar
552 euro
132.617 euro
30 jaar
419 euro
150.992 euro
Op de site wikifin.be, een initiatief van de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) en dus onafhankelijk en betrouwbaar, staat een ‘Immosimulator’. Je kunt daar snel en eenvoudig de kosten van je woonproject berekenen en een inschatting krijgen van hoeveel je maandelijks moet afbetalen voor je woonlening. Ze houden er rekening met allerlei kosten, zoals verbouwingen, het ereloon van de architect en btw. Je kunt er ook de verschillende hypothecaire formules uittesten. Deze site houdt wel geen rekening met enkele terugkerende kosten die je toch het best niet uit het oog verliest, zoals de premie voor de schuldsaldoverzekering, ook wel de kredietsaldoverzekering genoemd (zie hieronder), de premie voor je brand- of woonverzekering (zie hoofdstuk 10) en de onroerende voorheffing of de belasting op je woning (zie hoofdstuk 5). Want onthoud: een krediet is veel meer dan een tarief. Ook de randvoorwaarden bij de lening, zoals het storten van het loon bij de bank in kwestie en de schuldsaldo- en brandverzekering, moet je meenemen in je totaalberekening.
6.7 Waarom moet je bij een lening ook een schuldsaldoverzekering nemen?
Als je een woonlening afsluit, zal de bank je ook vragen een schuldsaldoverzekering aan te gaan. Let wel: zo’n verzekering is niet wettelijk verplicht. Maar in de praktijk is het risico groot dat de bank je zonder schuldsaldoverzekering geen lening wil geven. Voor de bank is een schuldsaldoverzekering namelijk een belangrijke waarborg: zo is de bank er zeker van dat ze het bedrag dat jij leende, terugkrijgt, ook al sterf je voor je alles zelf kon terugbetalen. De schuldsaldoverzekering is dan ook het best te vergelijken met een levensverzekering. Als je een woonlening afsluit en je overlijdt voor je krediet is terugbetaald, dan zouden je erfgenamen die openstaande schuld moeten aflossen en zadel je hen op met een grote schuld. Stel dat je als koppel samen een woonlening afsluit en elke maand 1400 euro aan de bank terugbetaalt, dan is dat allicht niet evident of zelfs onmogelijk als een van de twee partners wegvalt. Met een schuldsaldoverzekering wordt dat openstaande bedrag op het moment van overlijden gedeeltelijk of volledig terugbetaald. Je hebt de keuze hoeveel de schuldsaldoverzekering zal terugbetalen bij overlijden. Een verzekering voor 100 procent van het bedrag dat je leende, is het meest alomvattend. In dat geval wordt de lening volledig terugbetaald als jij of je partner zou overlijden. Je kunt er ook voor kiezen om je allebei voor de helft van het geleende kapitaal te laten verzekeren. In dat geval valt 50 procent van de schuld weg en moet de partner die achterblijft nog de helft van de lening alleen verder afbetalen. Of je kunt een verzekering op maat uitwerken, en het bedrag verzekeren op basis van van het inkomen van elke partner. Het spreekt voor zich dat die keuze mee bepaalt hoeveel je zult betalen voor de schuldsaldoverzekering. Maar ook andere factoren zijn van belang, zoals de looptijd van de lening en de intrestvoet. Bovendien speelt je leeftijd een rol: hoe ouder je bent, hoe duurder de verzekering zal zijn. En ook naar je gezondheidstoestand wordt gekeken. Daarvoor gaan de banken meestal op basis van een vragenlijst na of je risico’s loopt of niet. Een roker zal bijvoorbeeld een duurdere premie betalen dan een niet-roker. Wie kanker heeft gehad, moest tot enkele jaren geleden astronomische bedragen
neertellen voor een schuldsaldoverzekering of kon er simpelweg geen krijgen. Dat mag sinds 1 februari 2020 niet meer. Exkankerpatiënten moeten hun ziekte weliswaar nog melden als ze een schuldsaldoverzekering aanvragen, maar de verzekeraar mag er geen rekening meer mee houden als de behandeling meer dan tien jaar geleden is beëindigd. Een verzekeraar mag in dat geval de verzekering niet langer weigeren of een bijpremie aanrekenen. Ook voor wie aan een chronische aandoening lijdt, zijn de bijpremies nauwer begrensd. Rest nog de vraag waar je de schuldsaldoverzekering het best afsluit. De kans is groot dat je bank je bij je lening meteen zo’n verzekering aanbiedt en je in ruil een korting op de rente van je woonlening geeft. Daardoor lijkt dat aanbod interessant, maar dat is niet noodzakelijk zo. Je bent helemaal niet verplicht die schuldsaldoverzekering bij dezelfde instelling te nemen als waar je je lening afsluit. Het kan net interessant zijn om bij andere verzekeraars te gaan aankloppen, en toch een interessantere verzekering te vinden, met een premie die lager is en zelfs groter dan het voordeel dat je doet met de korting op de rente van je woonlening. Via een site als spaargids.be kun je zulke verzekeringen gemakkelijk vergelijken. Het vergt soms wat rekenwerk, maar het loont de moeite.
Je bent helemaal niet verplicht de schuldsaldoverzekering bij dezelfde bank af te sluiten als waar je je woonkrediet hebt genomen. 6.8 Hoeveel kun je lenen?
Hoeveel je kunt lenen, hangt af van meerdere factoren. Als je bij je kredietverstrekker, bijvoorbeeld je bank, aanklopt om een lening te bespreken, zal die je financieel doopceel lichten. De kredietverlener zal nagaan hoeveel je verdient, hoeveel je uitgeeft en of je al schulden hebt. Hij zal willen weten wat je met het geleende geld zult doen, wat de geschatte waarde is van je perceel grond of woning, hoeveel geld je zelf in de aankoop zult steken enzovoort. Hij is ook wettelijk verplicht om dat te doen. De overheid wil zo voorkomen dat er te veel leningen worden afgesloten die niet kunnen worden terugbetaald. Belangrijk om te bepalen hoeveel je kunt lenen, is vanzelfsprekend je maandelijks netto-(gezins)inkomen. Ook de rentevoet en de looptijd van de lening spelen een rol. En ook van groot belang is de quotiteit of de loan-to-value (LTV)ratio, zoals dat in het jargon heet: de verhouding tussen het geleende bedrag en de waarde van het vastgoed waarvoor je de lening aangaat. Elke bank heeft zo haar eigen regels om die waarde te berekenen, maar de notariskosten, zoals we zagen toch een aanzienlijke som bij de aankoop, zitten daar niet in. Concreet nu: leen je bijvoorbeeld 150.000 euro voor een woning die 250.000 euro waard is, dan bedraagt de quotiteit: 150.000 gedeeld door 250.000. Om het percentage te krijgen, vermenigvuldig je dit met 100. In dit geval kom je uit op 60 procent. Dat wil zeggen dat 40 procent van de aankoop gefinancierd wordt met je eigen geld. Hoe lager de quotiteit en dus hoe meer je zelf betaalt, hoe beter de voorwaarden zullen zijn waartegen je kunt lenen. De Nationale Bank van België, die de financiële sector nauwlettend in de gaten houdt, zegt al jaren dat de kredietverleners niet te lichtzinnig woningleningen mogen verstrekken. Hiermee drukt ze een dubbele bezorgdheid uit. Aan de ene kant wil ze niet dat jij als lener een te zware lening aangaat, die je misschien niet kunt terugbetalen, waardoor je in de financiële problemen verzeilt. Aan de andere kant wil ze voorkomen dat de financiële instellingen worden geconfronteerd met een hele reeks niet-terugbetaalde leningen, want dat ondergraaft hun gezondheid.
Op dit ogenblik zijn er in België zo’n 2 procent probleemleningen, waar er dus wanbetalingen zijn. Dat cijfer is de jongste jaren vrij constant, maar de Nationale Bank vreest een stijging van het aantal wanbetalers, met huisuitzettingen als gevolg, wat aanleiding zou kunnen geven tot een crisis op de huizenmarkt. Sinds 1 januari 2020 mag je in beginsel maximaal nog 90 procent van de waarde van de woning lenen. Met andere woorden, je moet zelf minimaal 10 procent ophoesten. In ons voorbeeld van een woning met een waarde van 250.000 euro moet je dus minimaal 25.000 euro aan spaarcenten hebben. De rest, 225.000 euro, kun je lenen. Let op: je zult meer spaarcenten moeten hebben, want zoals eerder gezegd komen er nog heel wat kosten bij als je een woning koopt (registratiebelasting, aktekosten en het ereloon van de notaris). Die zitten niet in de waarde van de woning en worden dus niet meegerekend om te bepalen hoeveel je kunt lenen.
De vuistregel luidt dat het maandelijkse bedrag dat je afbetaalt voor je woonlening niet hoger ligt dan een derde van je maandelijkse netto-inkomen. Dat is de regel, maar de Nationale Bank beoordeelt niet lening per lening, maar bekijkt alle leningen samen die een bank verstrekt. Zo mogen de banken maximaal 35 procent van het totale bedrag dat ze aan hypothecaire leningen verstrekken, uittrekken voor woonleningen waarvan de quotiteit hoger ligt dan 90 procent. En van die 35 procent mag maximaal 5 procent een quotiteit hebben van meer dan 100 procent. Met andere woorden: een lening kan afwijken van die quotiteitsregel van 90 procent. Dat zijn de regels waaraan de bank zich moet houden, maar jij staat aan de andere kant, jij bent op zoek naar geld. Die quotiteit van 90 procent is voor jou ook een belangrijk cijfer om in het achterhoofd te houden, maar het wil niet zeggen dat je veilig zit als
je minder dan 90 procent van de waarde van je vastgoed leent. Als je geld leent, houd je het best met andere regels rekening. Als je gaat lenen, reken je op voorhand maar beter uit hoeveel geld je per maand zult kunnen terugbetalen, de zogenaamde terugbetalingscapaciteit. De vuistregel luidt dat het maandelijkse bedrag dat je afbetaalt voor je woonlening niet hoger ligt dan een derde van je maandelijkse netto-inkomen. Verdien je dus 3000 euro netto, dan mag je in principe niet meer dan 1000 euro per maand besteden aan de afbetaling van je woning. Ligt je netto-inkomen hoger, dan mag dat percentage ook wat hoger liggen, bijvoorbeeld tot 40 procent als je netto 3500 euro per maand op je rekening krijgt gestort. Een andere leidraad is dat je voor je maandelijkse aflossing niet meer uitgeeft dan 80 procent van de huur die je vandaag betaalt, plus het bedrag dat je nu gemiddeld kunt sparen. Dat laatste is misschien niet zo gemakkelijk te bepalen, maar je kunt daarvoor de ‘budgetmeter’ invullen die je op wikifin.be vindt. Je moet er al je inkomsten en uitgaven ingeven en vervolgens kun je berekenen hoeveel geld je hebt om te besteden aan de maandelijkse aflossing van je lening. Het geeft meteen ook wat inzicht in je inkomsten- en uitgavenpatroon (zie hoofdstuk 9).
6.9 Waar leen je het voordeligst? Ah, dat wil je natuurlijk graag weten, maar zoals zo vaak is op de meest interessante vraag geen eenvoudig antwoord mogelijk. Als je ouder bent dan achttien, kun je een woonlening afsluiten bij een bank, maar ook bij hypotheekondernemingen en tussenpersonen, zoals agenten en makelaars. Bij hen kun je ook simulaties laten maken die je vertellen hoeveel je bij hen moet afbetalen als je een bepaald bedrag leent. Het loont zeker de moeite om bij verschillende kredietinstellingen langs te lopen voor je een overeenkomst ondertekent. Het afsluiten
van een hypothecaire lening is zo’n beetje als een tapijt kopen in een Turkse bazaar. Je moet de concurrentie laten spelen: afdingen, buitenwandelen, naar een andere kredietinstelling gaan, een voorstel van de concurrent laten zien, opnieuw afdingen en dan met die voorwaarden opnieuw naar de eerste kredietinstelling trekken. En dan nog eens hetzelfde. Inderdaad, dat is tijdrovend en enerverend, tenzij je het ziet als een spel. Maar wel een spel dat draait om veel knikkers, want het gaat om heel veel geld, wellicht het grootste bedrag waarvoor je ooit een engagement zult aangaan.
Het afsluiten van een hypothecaire lening is zoals een tapijt kopen in een Turkse bazaar. Je moet afdingen, naar de concurrentie gaan, opnieuw afdingen en dan met die voorwaarden opnieuw naar de eerste kredietinstelling trekken. Omdat het afsluiten van een hypothecaire lening een stresserende en tijdrovende tocht is door een jungle van cijfers en letters, zijn er ondernemingen die daarop inspelen: ze zeggen dat ze voor jou speciaal op zoek gaan naar de goedkoopste lening – tegen een kleine vergoeding, dat spreekt. Let daarbij toch op: meestal bieden ze maar van een beperkt aantal kredietverleners een hypothecair krediet aan. En zo’n onderneming krijgt een commissie van de kredietverlener als ze jou als klant aanbrengt, wat natuurlijk haar oordeel niet zou mogen beïnvloeden. Bovendien kun je niet, zoals bij een bank, proberen de prijs van de lening te drukken door er bijvoorbeeld je loon te laten storten of er te beginnen met pensioensparen. Er bestaan ook sites, zoals spaargids.be of test-aankoop.be, waar je op zoek kunt gaan naar de meest voordelige lening, maar die
houden geen rekening met het unieke karakter van elk dossier. Zij zijn indicatief nuttig, maar niet altijd waarheidsgetrouw. Maar niets sluit uit dat je én zelf op vergelijkingssites op zoek gaat naar waar de voordeligste lening wordt aangeboden én naar een onderneming stapt die voor jou de voordeligste lening uitzoekt én zelf een ronde doet langs de financiële instellingen. Kortom, het allerbeste is toch om zelf veel tijd en energie te steken in het afsluiten van een woninglening. Het is altijd interessant als je iemand kent die je daarbij wat kan helpen. En natuurlijk dat je zelf zo goed mogelijk gewapend aan de start komt. Want als je onderhandelt over een lening, kun je (bijna altijd) korting krijgen. Bijvoorbeeld, omdat je je loon op een rekening bij de bank laat storten. Of omdat je er een schuldsaldoverzekering afsluit. Of omdat je er een brandverzekering aangaat. Of een groepsverzekering. Of daar aan pensioensparen zult doen. Of omdat je familie al jarenlang klant is bij dezelfde bank. Enzovoort. Herinner je: een krediet is meer dan een tarief. Dan zijn er nog zaken waarop je misschien kunt besparen. Want met het afsluiten van een hypothecair krediet gaan kosten gepaard die je misschien kunt drukken. Wat zijn de belangrijkste kosten van een hypothecair krediet? » Dossierkosten bank: maximaal 500 euro. » Schattingskosten: het kan zijn dat de bank de waarde van je woning wil laten schatten; reken daarvoor op minstens 200 euro. » Registratiebelasting: 1 procent van het kredietbedrag. » Vast recht bijlagen: forfaitair bedrag. » Recht op geschriften: forfaitair bedrag. » Hypotheekrecht: 0,3 procent van het kredietbedrag. » Ereloon notaris: wettelijk vastgelegd percentage van de hoofdsom.
» Btw: 21 procent op het ‘recht op geschriften’, het ereloon van de notaris en de administratieve kosten. De grootste kostenpost van een hypothecaire lening gaat gepaard met de hypothecaire inschrijving, die via de notaris verloopt en waarvoor je notariskosten en de registratiebelasting (de vroegere registratierechten) betaalt. Zo is de bank er zeker van dat als je plots je lening niet meer zou kunnen terugbetalen, ze toch haar geld terugziet, bijvoorbeeld door de woning te verkopen en haar deel op te eisen. Maar je kunt ook werken met een hypothecair mandaat: er gebeurt dan nog geen hypothecaire inschrijving, maar de bank krijgt de volmacht om die inschrijving eventueel later te doen, mocht je de lening niet kunnen terugbetalen.
Tip: in plaats van met een hypothecaire inschrijving kun je ook werken met een hypothecair mandaat. Dat kost je veel minder. De kosten van een mandaat liggen lager dan van een hypothecaire inschrijving. Voor een lening van 200.000 euro bijvoorbeeld bedragen de kosten voor de hypothecaire inschrijving volgens de website notaris.be zo’n 5500 euro, een hypothecair mandaat kost ongeveer 1250 euro. De bank moet er natuurlijk mee instemmen. Het zou kunnen dat ze voor een gedeelte van de lening een hypothecair mandaat toestaat, maar voor de rest toch een hypothecaire inschrijving wil. Op die manier kun je de kosten dan toch een beetje drukken. Het loont zeker de moeite om zo’n hoog mogelijk bedrag in mandaat te nemen. Je merkt het: je moet goed letten op de bijkomende kosten en op het juiste moment de juiste argumenten gebruiken om wat van de prijs af te doen. We hadden toch gezegd dat een hypothecaire lening afsluiten veel weg heeft van een tapijtje kopen in een Turkse
bazaar? Het is dus geen goed idee om leningen alleen maar met elkaar te vergelijken op basis van de rentevoet en de looptijd, je moet met veel meer zaken rekening houden. Dat is dus allesbehalve eenvoudig. Om daaraan tegemoet te komen zijn de banken sinds 2017 verplicht om het ‘jaarlijks kostenpercentage’ (jkp) van een lening te berekenen en mee te delen. Dat jkp omvat niet alleen de rentevoet, maar ook alle gekende kosten die de lening met zich meebrengt. Inbegrepen zijn dus: commissielonen, dossierkosten, premies en kosten van verplichte nevenproducten zoals schuldsaldo- en brandverzekering, kosten voor waarborgen en schattingen en de kosten van de zichtrekening die wordt gebruikt om de lening terug te betalen. Het ereloon dat de notaris kreeg om je lening helemaal in orde te brengen, zit niet in het jkp vervat, maar dat heeft voor een vergelijking van verschillende leningen geen belang, want de notariskosten zijn hiervoor overal hetzelfde. In principe is het dus eenvoudig: met het jkp kun je verschillende leningen snel vergelijken. In principe, want in de praktijk schort er toch wat aan. Stel dat je een lening afsluit met een variabele rentevoet, dan is alleen de rentevoet bekend die je in het begin van de lening moet betalen. Dat maakt vergelijken met een lening met vaste rentevoet niet echt mogelijk. En soms zal de bank je voor een korte tijd een promotie aanbieden, bijvoorbeeld een gratis zichtrekening het eerste jaar dat je klant bent. Of een korting gedurende het eerste jaar op je brandverzekering. De prijsverhogingen nadien zullen niet in het jkp zitten, dat houdt alleen rekening met het eerste jaar. Zo zijn er nog wel wat gaten, met als gevolg dat de bank je meestal een te laag jkp doorgeeft. Het jkp was een stap in de goede richting, maar schiet zijn doel helemaal voorbij omdat elke bank andere parameters gebruikt voor de premieberekening van de brand- en schuldsaldoverzekering, of voor de zichtrekening (gratis of betalend) enzovoort. Daarom moet je de manier waarop de financiële instellingen het jkp berekenen goed vergelijken. Eventueel moet je zelfs vragen dat ze het jkp op een andere manier becijferen,
zodat vergelijken relevanter wordt. Of nog beter, zelf alle parameters in kaart brengen en een totaal maken. Ook goed om te weten: je kunt op om het even welk moment je lening helemaal of gedeeltelijk terugbetalen, bijvoorbeeld als je een mooie som hebt geërfd. De bank verliest daar dan wat geld aan en mag je daarvoor een wederbeleggingsvergoeding aanrekenen. Het bedrag daarvan is bij wet beperkt tot drie maanden intrest op het bedrag dat je vervroegd terugbetaalt. Je kunt ook je woonlening herfinancieren: stel dat je een tijd geleden hebt geleend tegen een vaste rentevoet van 3 procent op twintig jaar en dat je vandaag bij je bankier (of een andere bankier!) een lening kunt afsluiten tegen 1 procent, dan kan dat voordelig zijn. Ook dan betaal je die wederbeleggingsvergoeding, plus nog een reeks dossier-, expertiseen notariskosten. Het is niet gemakkelijk om als leek te berekenen of een herfinanciering interessant is en de bank waarbij je je lening hebt afgesloten, zal ook niet erg happig zijn om dat te doen. Maar als je bij je huisbankier afkomt met een voorstel tot herfinanciering van een andere bank, wordt hij meestal toeschietelijker. Een vuistregel luidt dat de herfinanciering van een hypotheeklening maar interessant is als de looptijd nog minstens tien jaar bedraagt en als het verschil tussen de rentevoet die je vandaag betaalt en deze die je denkt te kunnen krijgen minstens 1 procent bedraagt. Op bijvoorbeeld spaargids.be of test-aankoop.be kun je fijner berekenen of een herfinanciering in jouw geval voordelig is.
6.10 En hoe betaal je een renovatie? Als je een huis koopt, zul je dat waarschijnlijk vroeg of laat (gedeeltelijk) willen renoveren. Een nieuwe keuken, een andere badkamer, een moderne vloer, betere ramen, een goed geïsoleerd dak of gewoon een likje verf… Dat kost allemaal geld. En je was al gaan lenen om de woning aan te kopen. Hoe betaal je dan de renovatiekosten?
Als je de renovatie even kunt uitstellen, kun je misschien een tijdje sparen, zodat je opnieuw over wat eigen kapitaal beschikt dat je daarvoor kunt gebruiken. Maar vaak zal dat ontoereikend zijn. Dan kun je opnieuw bij de bank aankloppen voor een (nieuwe) lening. Voor renovatiewerken bestaan er speciale leenformules en een hele reeks subsidies. Als je voor een grondige renovatie staat die veel geld vergt, is een hypothecaire lening een goede mogelijkheid. Zo’n 5 procent van de hypothecaire leningen wordt niet alleen gebruikt voor de aanschaf van een woning, maar ook meteen voor de verbouwing. Als je al een hypothecaire lening hebt lopen, kun je een wederopname vragen. De bank leent je dan opnieuw het bedrag uit dat je tot dan al hebt terugbetaald. Stel dat je al 50.000 euro hebt afbetaald, dan kun je voor die 50.000 euro een wederopname vragen. Dan moet je niet opnieuw langs de notaris passeren, moet je geen aktekosten en meestal ook geen dossierkosten betalen. De looptijd van deze bijkomende hypothecaire lening mag dan wel de resterende geldigheidsduur van je hypothecaire inschrijving niet overschrijden. Zo’n 9 procent van de woningkredieten wordt afgesloten alleen met als doel om een renovatie te bekostigen. Het afsluiten van een hypothecair krediet voor een renovatie verloopt op dezelfde manier als voor de aanschaf van vastgoed. Zo kun je de looptijd bepalen, maar ook of je voor een variabele of vaste rente kiest. Voor zo’n hypothecair krediet voor een renovatie onderhandel je op dezelfde manier met de bank zoals je deed voor een hypothecair krediet voor de aanschaf van een woning. Voor kleinere bedragen – de meeste banken leggen de lat op maximaal 50.000 euro – kun je ook kiezen voor een renovatielening. Dat is eigenlijk een consumentenkrediet, een lening op afbetaling. Er is daarvoor geen hypotheekwaarborg vereist, je moet er niet voor naar de notaris en ze kan vrij vlug worden afgesloten. Meestal wordt ze ook op korte termijn terugbetaald. De duur van een lening op afbetaling is wettelijk beperkt. De maximale periode waarover ze mag worden terugbetaald, is afhankelijk van het bedrag van de
lening. Hieronder afbetalingsperiodes.
een
overzicht
van
de
maximale
Geleend bedrag
Maximale afbetalingsperiode
500 euro tot 2500 euro
24 maanden
2501 euro tot 3700 euro
30 maanden
3701 euro tot 5600 euro
36 maanden
5601 euro tot 7500 euro
42 maanden
7501 euro tot 10.000 euro
48 maanden
10.001 euro tot 15.000 euro
60 maanden
15.001 euro tot 20.000 euro
84 maanden
20.001 euro tot 37.000 euro
120 maanden
meer dan 37.000 euro
240 maanden
Meestal wordt in overleg met de bank de concrete afbetalingstermijn afgesproken. Besef: hoe langer de afbetalingsperiode, des te minder je maandelijks zult moeten afbetalen. En hoe korter de afbetalingsperiode, des te minder rente je zult moeten ophoesten. Het komt er dus op aan het juiste evenwicht te zoeken. Je vindt alle informatie over het consumentenkrediet op de site van de FOD Economie (economie.fgov.be) en de FSMA (fsma.be). Maar welke lening moet je nu kiezen voor een renovatie, een hypothecair krediet of een lening op afbetaling? Los van de hoogte van het bedrag dat je wilt ontlenen, zijn er nog enkele factoren die dit mee kunnen bepalen. Bij een hypothecair krediet krijg je meestal een lagere intrestvoet dan bij een lening op afbetaling. Je kunt er ook je terugbetaling over een langere periode uitsmeren, maximaal 25 jaar, waardoor het maandelijks te storten bedrag lager zal liggen. Maar kijk uit of je geen notaris- of dossierkosten moet betalen. Een lening op afbetaling heeft doorgaans een hogere intrestvoet, maar je kunt ze op een kortere termijn afbetalen. Normaal gezien
moet je ze ook vlugger en eenvoudiger kunnen krijgen: je moet er minder waarborgen voor verstrekken, een notaris is niet nodig en de dossierkosten liggen meestal lager. Voor sommige renovatiewerken bestaan er nog specifieke formules. Als je investeert in zonnepanelen, isolatie of een warmtepomp, kun je bij de meeste financiële instellingen een ‘groene’ renovatielening afsluiten. Die wordt ook wel een energielening of ecolening genoemd. Soms kun je ook de kosten voor brand- en inbraakbeveiliging met een groene lening financieren. Afhankelijk van bank tot bank is het voldoende dat bijvoorbeeld 50 of 75 procent van de facturen betrekking heeft op dergelijke ‘groene’ investeringen om een groene lening te krijgen. Meestal ligt de rentevoet voor een groene lening lager dan voor een gewone lening. Op spaargids.be kun je de rentevoeten van renovatieleningen en groene leningen met elkaar vergelijken. Tot slot is het sinds begin 2021 ook nog mogelijk om een renteloze renovatielening te krijgen van de Vlaamse overheid. Dan moet je wel pas na 1 januari 2021 eigenaar zijn geworden van een woning die in het Vlaams Gewest ligt. Bovendien moet de woning ondermaats presteren op het vlak van energie en moet je ze binnen vijf jaar energiezuiniger maken en investeren in isolatie, energiezuinige verwarming en hernieuwbare energie. Het maximumbedrag is 60.000 euro voor een huis en 45.000 euro voor een appartement. Concreet verloopt zo’n renteloze renovatielening als volgt: je sluit behalve een hypothecair krediet voor de aankoop van de woning ook een renovatiekrediet af. Van het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (veka) krijg je dan één keer per jaar de volledig betaalde rente terugbetaald. Dankzij die subsidie wordt je renovatiekrediet feitelijk renteloos. Let op: je moet wel je woning voldoende en volgens afspraak energiezuiniger maken binnen die vijf jaar. Doe je dat niet, dan zul je het rentevoordeel dat je genoten hebt, moeten terugbetalen plus een boete moeten betalen. De spelregels voor een renteloze renovatielening worden uitgelegd op vlaanderen.be.
Voor wie wil renoveren, bestaan er tal van subsidies en premies, die uitgekeerd worden door de verschillende overheden, provincies en gemeenten. Ze kunnen de renovatiefactuur wat lichter maken, alleen moet je op de hoogte zijn van het bestaan ervan. Vlaanderen geeft bijvoorbeeld premies voor – hou je goed vast – glas en schrijnwerk voor ramen, elektriciteit, sanitair, verwarming, dakisolatie, muur- en vloerisolatie, zonneboiler, warmtepomp, warmtepompboiler en condensatieketel. Die investeringen moeten dan wel aan de juiste specificaties voldoen en die vind je ook op de website vlaanderen.be. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat je een totaalrenovatiebonus ontvangt, als je voldoende investeert in energiebesparing. Sommige premies lopen in samenwerking met netbeheerder Fluvius. Op de website fluvius.be vind je de details. Ja, al die subsidies zijn een kluwen, maar de renovatiepremies van Vlaanderen en Fluvius zijn vanaf 1 oktober 2022 geïntegreerd in Mijn VerbouwPremie (vlaanderen.be/mijnverbouwpremie). Op websites als premiezoeker.be en renoveeruwwoning.be/renovatiepremies krijg je een goed overzicht. De administratie om een premie te krijgen waar je eigenlijk recht op hebt, is groot. Nog een tip: als je renoveert, houd je het best geen rekening met die subsidies of premies, want ze kunnen als gevolg van politieke beslissingen nogal eens wijzigen. Beschouw ze als een buffer, die misschien (hopelijk niet!) van pas komt als de renovatie wat duurder uitvalt dan gedacht.
6.11 En als we nu eens gingen samenwonen? Het was jarenlang vooral iets voor hippies: een woning delen. Maar met de stijgende woningprijzen denken steeds meer mensen aan ‘gemeenschappelijk wonen’. Het gaat dan over een gebouw of gebouwencomplex waarin wonen de hoofdfunctie is. Het bestaat uit
meerdere woongelegenheden waar twee huishoudens of meer vrijwillig minstens één leefruimte delen, maar ook over minimaal één eigen privéleefruimte beschikken. En de bewoners staan in voor het gezamenlijke beheer. Welke leefruimtes precies worden gedeeld, is afhankelijk van geval tot geval, maar het gaat om meer dan de hal, gang, trap, lift of parkeergarage. Anders gezegd: in een appartement wonen wordt niet beschouwd als gemeenschappelijk wonen. Je moet de keuken, het salon, de wasplaats of zo delen. Er is sprake van cowonen als de berging, wasplaats en/of tuin worden gedeeld. Bij cohousing moet minstens de ruimte waar wordt gegeten (keuken, eetzaal) worden gedeeld. Als alle leefruimtes worden gedeeld, met uitzondering van de slaapkamer en eventueel een privéwoonkamer, wordt gesproken van een woongroep. En als het huishouden volledig gemeenschappelijk is, zoals in kazernes, kloosters en communes, spreken we van een leefgemeenschap. En dan zijn er nog de kangoeroe- of zorgwoningen, waar twee gezinnen voor langere tijd onder één dak wonen en zorg dragen voor elkaar. Vaak gaat het om grootouders die samen met een van de kinderen een woning betrekken (zie hoofdstuk 28). Je merkt het: er zijn heel veel verschillende mogelijkheden om gemeenschappelijk te wonen. Het voordeel van al deze woonvormen is dat de kostprijs van de woning over verscheidene gezinnen kan worden verdeeld. Maar de verschillende types hebben hun juridische en financiële consequenties. Cowonen kan zonder al te veel papierwerk, voor andere vormen zoals een woongroep of zorgwoning ligt dat anders. Het is dus heel belangrijk om voor de start goed na te gaan hoe je het gemeenschappelijk wonen zult organiseren. In ons land wordt voor een project van gemeenschappelijk wonen meestal een VZW opgericht, die dan aansprakelijk wordt voor de activiteiten en verbintenissen. Zo wordt het privévermogen van de aangesloten leden duidelijk afgescheiden. Soms wordt als vennootschapsvorm een burgerlijke maatschap gekozen, heel soms ook een coöperatieve vennootschap.
Dat heeft allemaal fiscale en juridische consequenties en daarom is het wenselijk om vooraf advies erover in te winnen. De Vlaamse regering geeft op vlaanderen.be wat informatie over gemeenschappelijk wonen en woningdelen. Je vindt er ook een ‘Leidraad goede praktijk gemeenschappelijk wonen’, waar alle aspecten worden behandeld. Er is ook nog de website van Samenhuizen VZW, een vrijwilligersvereniging die allerlei vormen van gemeenschappelijk wonen promoot en ondersteunt. Het allerbelangrijkste is natuurlijk dat je een beetje kunt opschieten met de personen met wie je een woning deelt.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
Langer blijven wonen in hotel mama levert je zeker 700 euro winst op per maand. Om te weten te komen wat de juiste prijs is om een woning te huren of te kopen moet je je informeren, informeren en informeren. En dan onderhandelen. De meeste mensen zijn er nog altijd van overtuigd dat een eigen huis financieel verstandiger is dan je hele leven huren. Dat kan worden genuanceerd. Als je vastgoed koopt, moet je niet alleen kijken naar de prijs, maar ook rekening houden met de kosten, zoals de registratiebelasting en de aktekosten. Die kunnen oplopen. Bij het aangaan van een hypothecaire lening moet je je goed voorbereiden, hard onderhandelen en de banken tegen elkaar uitspelen om het beste rentetarief te krijgen. Je moet bij een hypothecaire lening niet alleen oog hebben voor het rentetarief, maar ook rekening houden met de kosten die erbij komen kijken en de randvoorwaarden, zoals het storten van het loon bij de bank in kwestie, de schuldsaldo- en brandverzekering enzovoort. Een schuldsaldoverzekering is niet wettelijk verplicht, maar het risico is groot dat je bank alleen een lening wil geven als je er ook een afsluit. Toch ben je niet verplicht die verzekering bij dezelfde instelling te ondertekenen: vaak loont het de moeite om de premies van andere verzekeraars te vergelijken en te
kijken of die opwegen tegen de korting op de rente die je bank geeft als je daar je schuldsaldoverzekering afsluit. 8. Denk goed na of je het bedrag dat je maandelijks moet afbetalen voor je hypothecaire lening ook zult kunnen storten als het wat tegenzit, als je een financiële opdoffer krijgt. De vuistregel luidt dat het maandelijkse bedrag niet hoger ligt dan een derde van je maandelijkse netto-inkomen. 9. Voor renovaties bestaan er speciale leningen en ook heel wat premies en subsidies. 10. Omdat woningen zo duur zijn, ontstaan er meer vormen van gemeenschappelijk wonen, waarbij de kosten over verscheidene gezinnen worden gespreid. Informeer je goed over de juridische en financiële gevolgen.
HOOFDSTUK 7
Eerste keer samenwonen en trouwen (en scheiden)
Oh, de liefde, wat kan die mooi zijn! Hier bekijken we de financiële kant van het romantische verhaal. Het gaat dus over feitelijk samenwonen, wettelijk samenwonen en huwen en wat dat meebrengt aan rechten en plichten. Maar soms eindigt het niet zo romantisch en loopt een relatie op de klippen. Wat zijn dan de financiële gevolgen? En wat als je single blijft of wordt?
Now, it’s closing time The music’s fading out Last call for drinks, I’ll have another stout (…) And I think that I just fell in love with you. Het is de laatste strofe uit het prachtige lied van de Amerikaanse barse bard Tom Waits, I Hope That I Don’t Fall in Love with You, en het beschrijft het prille begin van een liefdesrelatie. Ook dat komt ooit een eerste keer. En als dat prille begin blijft duren, komt
onvermijdelijk de vraag: gaan we samenwonen? Of zullen we trouwen? En wat dan met het appartement dat we beiden huren of het huis dat we willen kopen? Zullen we een huwelijksfeest houden? En wat kost dat? En wat als de woorden van Waits uitdoven en de relatie niet blijft duren? Wat betekent een scheiding, wat kost het en wat zijn de gevolgen? Want hoe jammer ook: liefde en geld lijken misschien wel elkaars tegenpolen, op moeilijke momenten kunnen ze elkaar ook flink in de weg zitten. Bezint eer ge begint, is dan ook misschien een ietwat onromantische, maar belangrijke suggestie.
7.1 Eerste keer samenwonen? Misschien heb je ooit met ouders of grootouders gepraat over hoe zij elkaar destijds leerden kennen. Niet zelden kom je dan uit bij wat decennialang het klassieke patroon leek: elkaar ontmoeten op een kermis of feestje, enkele jaren verkering, dan trouwen en vanaf die dag samenwonen en tot slot kinderen. Of het moest zijn dat dat laatste vroeger in de keten kwam en alle stadia wat moesten worden versneld. Deze volgorde was ooit dominant en zo leek het ook bij iedereen te gaan. Exacte cijfers bestaan er niet over, maar dat oude patroon is vandaag zonder twijfel eerder uitzondering dan regel. Om te beginnen bestaan er heel wat samenlevingsvormen en ook wie met een partner samen is, zal allicht niet meteen trouwen. De kans is groot dat zowel jij als jouw partner misschien eerst nog even blijft wonen waar jullie nu huizen, en dan tussen beide plekken afwisselt. Misschien is een volgende stap dan wel om op een van die twee plaatsen te gaan samenwonen, of samen iets te zoeken om te gaan samenleven. Dat kan uiteraard ook zonder getrouwd te zijn of zonder een verklaring van wettelijk samenwonen af te leggen. Als je samen met je partner onder één dak huist, woon je feitelijk samen en word je
beschouwd als een feitelijk gezin. Praktisch hoef je daar niets voor te doen, maar het betekent ook dat je geen rechten of verplichtingen hebt tegenover elkaar. Je kunt uiteraard wel samen een huurcontract afsluiten, een huis kopen en samen een rekening openen om de doordeweekse kosten te betalen, maar elk van de partners blijft eigenaar van zijn of haar eigen inkomsten en bezittingen.
Als je feitelijk samenwoont, heb je eigenlijk geen rechten of verplichtingen tegenover elkaar. Je kunt wel samen een huurcontract afsluiten, een huis kopen en samen een bankrekening openen, maar elk van de partners blijft eigenaar van zijn of haar inkomsten en bezittingen. Doordat er nauwelijks of geen verplichtingen zijn, betekent dat ook dat de fiscus je als twee afzonderlijke personen beschouwt. Jij en je partner zullen dus elk afzonderlijk een eigen belastingaangifte moeten indienen. Als je feitelijk samenwoont en samen een of meerdere kinderen hebt, moeten jullie zelf bepalen wie de kinderen ten laste neemt. Een kind kan nooit door jullie allebei ten laste worden genomen. Dat er geen verplichtingen zijn ten opzichte van elkaar heeft ook gevolgen als de relatie stopt. Jij of je partner kan er gewoon een punt achter zetten zonder één enkele verplichting tegenover elkaar. Dat betekent ook dat als je in het huis van je partner woont, hij of zij je op dat moment zomaar uit het huis kan zetten. Ook als jij of je partner sterft, is er voor feitelijke samenwoners niets geregeld. Je erft zelfs niet automatisch van de partner met wie je feitelijk samenwoont. Als je dat anders wilt, moet je dat laten vastleggen in een testament, en ook rekening houden met de wettelijke bepalingen. Bovendien betaal je de hoogste tarieven voor
de erfbelasting, net zoals je dat zou doen als een vriend of een vriendin overlijdt die een stuk van de erfenis voor jou nalaat (zie hoofdstuk 26). Om toch het een en ander op papier te hebben, kun je als je feitelijk samenwoont wel een samenlevingscontract opstellen. Daarin kun je bijvoorbeeld laten opnemen van wie welke goederen zijn of hoe jullie de kosten verdelen, hoeveel je maandelijks op de gezamenlijke rekening stort, of jullie beiden akkoord moeten gaan om de gezinswoning te verkopen. Dat kan handig zijn als er bijvoorbeeld kinderen uit een vorige relatie in het huishouden zijn, om zo duidelijk af te spreken wie dan bijdraagt in hun kosten. Maar je kunt evengoed vastleggen hoe het met de meubelen zit die jullie aankopen, en aan wie die toebehoren.
7.2 Wat verandert wettelijk samenwonen? Tussen feitelijk samenwonen, en dus helemaal niets regelen, en huwen ligt nog een andere mogelijkheid: wettelijk samenwonen. In 2021 werden er 37.768 verklaringen van wettelijke samenwoning gemeld. Ongehuwden gaan voor het eerst wettelijk samenwonen rond de leeftijd van dertig jaar. Praktisch verloopt dat wettelijk samenwonen heel gemakkelijk: je legt op de burgerlijke stand van je woonplaats samen met je partner een verklaring van samenwonen af. Die verklaring bevat jullie namen, voornamen, geboorteplaatsen, de datum van de verklaring en jullie handtekeningen. Het is met andere woorden een zeer eenvoudige procedure en het wettelijk samenwonen geeft jullie als partners meer rechten, maar ook meer plichten. Net als bij feitelijk samenwonen blijf je de eigenaar van je eigen inkomsten, maar je moet wel een deel van je inkomsten gebruiken om bij te dragen aan de huishoudelijke uitgaven. Ook in de kosten van het onderhoud, de opvoeding en de opleiding van de kinderen
moet je bijdragen, zelfs al zijn het niet jouw eigen kinderen. Als jij of je partner schulden maakt, wordt de andere daarvoor aansprakelijk gesteld. Ook fiscaal is er een verschil tussen feitelijk en wettelijk samenwonen. Je zult samen met je partner één gezamenlijke belastingaangifte moeten indienen, al worden de inkomsten en de belastingen wel afzonderlijk berekend. Voordeel is dat je kunt gebruikmaken van het huwelijksquotiënt: dat is vooral interessant als een van jullie beiden geen of lage beroepsinkomsten heeft, want dan kun je een fictief deel van de inkomsten van de andere partner overdragen, waardoor die minder belastingen zal moeten betalen. Een ander belangrijk verschil met feitelijk samenwonen: als je wettelijk samenwoont, ben je beter beschermd voor de gezinswoning. Geen van jullie beiden kan zomaar beslissen om de woning te verkopen of te verhuren, ook al zijn jij en je partner geen eigenaar. Alle beslissingen over de gezinswoning moeten samen worden genomen. Als de relatie stukloopt, is het gemakkelijk om het wettelijk samenwonen stop te zetten. Ofwel gaan jullie samen naar de ambtenaar van de burgerlijke stand om dat te melden, maar ook een van de partners kan dat eenzijdig doen. Dan wordt de andere partner daarvan door een gerechtsdeurwaarder op de hoogte gebracht. De gezinswoning is, anders dan bij feitelijke samenwoners, op dat moment beschermd: je kunt niet zomaar op straat worden gezet, net zomin als je jouw partner zomaar op straat kunt zetten. In principe is er geen recht op alimentatie, tenzij je dat in een samenlevingscontract hebt laten opnemen. Als een van de beide partners sterft, zijn er wel nog belangrijke verschillen met gehuwden. Je erft wel het vruchtgebruik van de gezinswoning en de inboedel: je mag er blijven wonen en ervan gebruikmaken, ook al is die woning niet jouw eigendom. Je partner kan je dat recht wel met een testament afnemen. Maar je partner kan je bij testament ook meer geven dan het vruchtgebruik, op voorwaarde dat het wettelijke deel voor de kinderen behouden blijft. Sinds de jongste hervorming van het erfrecht is het wettelijke deel
voor de kinderen vastgelegd op de helft van het vermogen, ongeacht het aantal kinderen. Op die erfenis betaal je dan, net als gehuwden, de laagste tarieven voor de erfbelasting (zie hoofdstuk 33).
Wettelijke samenwoners erven het vruchtgebruik van de gezinswoning en de inboedel: je mag er na het overlijden van je partner blijven wonen en ervan gebruikmaken, ook al is die woning niet jouw eigendom. 7.3 Is trouwen de kers op de taart? Een huwelijk is voor velen nog altijd het summum van de liefde, en vooral de bezegeling van een liefde die altijd zal blijven duren. In 2021 werden in België 40.836 huwelijken voltrokken. Mensen trouwen voor het eerst rond hun dertigste levensjaar, dat is dus zowat dezelfde leeftijd als bij wettelijk samenwonen. Los van de romantiek is een huwelijk ook (en misschien vooral) een overeenkomst tussen twee partners. Die overeenkomst creëert voor beiden rechten en plichten. Hoe sterk die rechten en plichten doorwegen, is niet voor elk huwelijk hetzelfde. Dat hangt af van het huwelijksstelsel waaronder je valt. Daarin wordt bepaald hoe jullie inkomsten, eigendommen en schulden worden verdeeld en wat ermee zal gebeuren bij overlijden of echtscheiding.
Los van de romantiek is een huwelijk ook (en misschien vooral) een overeenkomst
tussen twee partners. Die overeenkomst creëert voor beiden rechten en plichten. Er zijn in totaal drie verschillende stelsels: het zogeheten wettelijk stelsel, het stelsel van scheiding van goederen, en het stelsel van de algehele gemeenschap. Elk koppel dat trouwt, is onderworpen aan een van die stelsels, zelfs als je geen keuze maakt en zelf een huwelijkscontract afsluit. Je kunt ook altijd een huwelijkscontract op maat bij de notaris opstellen. Dat kan voor je huwelijk, maar je kunt het ook aanpassen tijdens je huwelijk. Wettelijk stelsel Het wettelijk stelsel geldt als je als koppel geen keuze maakt onder welk huwelijkscontract je trouwt. Wie niet kiest, valt met andere woorden automatisch onder het wettelijk stelsel. Dat wettelijk stelsel maakt een onderscheid tussen het gemeenschappelijk vermogen, dat de twee partners samen hebben, en de twee eigen vermogens van de partners. Dat eigen vermogen van de partners bestaat uit het vermogen dat ze al bezaten voor het huwelijk, en alles wat ze tijdens het huwelijk erven. Het gemeenschappelijk vermogen omvat alle inkomsten en alles wat de partners tijdens het huwelijk kopen. Stelsel van scheiding van goederen In een stelsel van scheiding van goederen blijven de partners financieel volledig onafhankelijk van elkaar. Er bestaat geen gemeenschappelijk vermogen, er zijn alleen de eigen vermogens van de echtgenoten. De partners kunnen uiteraard wel samen een bezit hebben, zoals de gezinswoning. Dat heet dan ‘in onverdeeldheid’. Stelsel van de algehele gemeenschap In dit stelsel is alles gemeenschappelijk: of het nu gaat om het vermogen dat opgebouwd is voor het huwelijk, of over een erfenis
die een van de partners ontvangt: alles is gemeenschappelijk eigendom van beide echtgenoten. Dat betekent dat bij een echtscheiding alles zal worden verdeeld. Ook als bijvoorbeeld een van de twee partners een grote som geld krijgt geschonken van de ouders, dan zal die bij een echtscheiding moeten worden verdeeld. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat dit stelsel van algehele gemeenschap slechts zelden wordt gekozen. Het stelsel dat je uiteindelijk kiest, is vooral van tel op het moment dat het huwelijk stopt, ofwel door een echtscheiding, ofwel door het overlijden van een van de echtgenoten. Hoe jullie vermogen wordt verdeeld na een echtscheiding of wat de langstlevende echtgenoot erft na een overlijden wordt mee bepaald door het huwelijksstelsel. Het kan verregaande gevolgen hebben. Met andere woorden, je denkt het best goed na onder welk stelsel je huwt. Bovendien zijn er rechten en plichten die gelden voor elk huwelijkscontract, daar kan niet van worden afgeweken. Het gaat onder meer om de verplichting van samen te wonen, trouw te zijn en hulp en bijstand te verlenen aan elkaar. Ongeacht het huwelijksstelsel moeten beide echtgenoten ook bijdragen in de uitgaven voor het huishouden. Beide partners moeten er een deel van hun inkomen aan besteden. Alle beslissingen over de gezinswoning moeten samen worden genomen, ook als die woning eigendom is van een van de partners. Die gezinswoning is beschermd, dat wil zeggen dat je na een echtscheiding niet op straat kunt worden gezet of dat jij je expartner niet zomaar op straat kunt zetten. Als gehuwd koppel zul je ook maar één belastingaangifte moeten invullen voor beide echtgenoten. Net als wettelijke samenwoners kun je daardoor, indien nodig, gebruikmaken van het huwelijksquotiënt, waarbij er een fiscaal voordeel komt als een van de twee geen of een erg laag inkomen heeft.
7.4 Is de mooiste dag ook de duurste dag? Of het nu een echt huwelijk is met alles erop en eraan, of een bezegeling van een sluiten van wettelijk samenwonen, het is altijd wel een reden tot feesten. Hoe groot dat feest is, hangt af van je wensen, maar ook van je financiële mogelijkheden. Wie gaat voor een klassiek trouwfeest betaalt daar gemakkelijk de prijs van een nieuwe auto voor. Een rondvraag van het evenementenbureau Salino kwam in 2019 uit op een gemiddeld bedrag van zowat 16.000 euro. Voor de leeftijdsgroep tussen 26 en 30 jaar loopt dat op tot 17.500 euro.
Wie gaat voor een klassiek trouwfeest betaalt daar gemakkelijk de prijs van een nieuwe auto voor. Hoeveel zo’n feest uiteindelijk kost, bepaal je uiteraard zelf. Strikt genomen hoeft het niet meer dan 25 euro te kosten, dat zijn de kosten van een burgerlijke trouw waar je als koppel de enige aanwezigen bent. Hoe meer toeters en bellen, hoe duurder. Hoeveel precies? Wij maken de berekening voor een klassiek, maar al bij al standaardhuwelijk. Bescheiden jongens als we zijn, gaan we voor honderd genodigden op het feest. Een feest met alles erop en eraan, dat wel. En met een receptie vooraf voor de iets verdere familie en vrienden, bijvoorbeeld je verre tantes en nonkels, de buren, het uitgebreide team van het werk… Trek je portefeuille maar open. Burgerlijke trouw: 25 euro Wie wil trouwen, moet hoe dan ook naar het gemeentehuis. Minstens veertien dagen voor de trouwdatum moet je daar bij de
burgerlijke stand persoonlijk aangifte doen van het huwelijk. Hoeveel je betaalt, hangt af van gemeente tot gemeente. Vooral in kleine gemeenten is de kans groot dat je helemaal niets betaalt: dan kun je kiezen wanneer je trouwt, krijg je er een trouwboekje en soms ook een receptie gratis bovenop. Veel gemeenten vragen wel een vergoeding voor het (niet-verplichte) trouwboekje, ook dat verschilt naargelang van de gemeente, maar reken op een gemiddelde prijs van 25 euro. Vooral in steden betaal je meer als je op een populair moment (of een bijzondere locatie) wilt trouwen. Als je in Antwerpen trouwt op een maandag is het gratis, van dinsdag tot en met vrijdag betaal je 124 euro en op zaterdag tel je 200 euro neer. In Gent kun je op enkele vooraf bepaalde dagen en tijdstippen gratis trouwen in het stadhuis of in dienstencentra. In andere gevallen betaal je voor een praalhuwelijk in het stadhuis 274 euro en voor een huwelijk in het Gravensteen moet je 685 euro ophoesten. Als je je gasten een receptie aanbiedt, kost dat in Gent 206 euro per 25 personen. Trouwceremonie: 250 euro De burgerlijke trouw op het gemeentehuis is weliswaar het meest noodzakelijke, maar tegelijk allicht ook het minst romantische deel van de trouwdag. Veel koppels kiezen daarom ook voor een trouwceremonie naast de officiële plechtigheid. Vroeger was voor wie gelovig is een kerkelijk huwelijk bijna een vanzelfsprekendheid, maar dat is vandaag veel minder een evidentie. Wie voor de kerk trouwt, moet daarvoor betalen. Hoeveel je daarvoor neertelt, is afhankelijk van het bisdom, maar gemiddeld kost een kerkelijk huwelijk 275 euro. Ook wie kiest voor een trouwceremonie in een feestzaal of op een andere plek moet met bijkomende kosten rekening houden. Je zult misschien een muziekbandje willen laten optreden of iemand inhuren om de plechtigheid aan elkaar te praten. Voor die kosten rekenen we een gemiddelde prijs van 250 euro.
Notariskosten: 350 euro Zoals hierboven al vermeld: als je huwt, heeft dat ook heel wat juridische gevolgen. Misschien ben je van plan om te trouwen onder een ander stelsel dan het wettelijke, of wil je dat laatste wat aanpassen. Dan moet je daarvoor naar de notaris. Ook daar betaal je voor: reken op 350 euro. Drukwerk: 400 euro Je wilt je familie en vrienden uiteraard op een originele manier op de hoogte brengen van jullie trouwplannen. Via allerhande sites kun je die trouwkaarten zelf en zo origineel mogelijk maken. Zonder al te veel franjes moet je voor 120 van die uitnodigingen rekenen op 240 euro voor de drukkosten, en dan voor het verzenden nog eens 160 euro, samen 400 euro. Trouwkledij: 2500 euro Bruid en bruidegom, bruid en bruid of bruidegom en bruidegom, wat de combinatie ook is, op je trouwdag wil je er piekfijn uitzien. Een klassieke trouwjurk kost gemakkelijk tussen 1500 en 2000 euro. Een kostuum kan gelukkig al heel wat goedkoper, maar voor een op maat gemaakt pak betaal je dan weer gemakkelijk 1000 euro. Laten we ervan uitgaan dat het koppel zich van top tot teen in het nieuw zet, maar daarbij geen al te gekke kosten maakt, dan nog moet je rekenen op 2500 euro voor de trouwkledij. Ringen: 1200 euro Geen huwelijk zonder ringen! De prijs die je ervoor betaalt, wordt uiteraard bepaald door het materiaal waaruit de ring is vervaardigd, maar ook door de breedte en de dikte van de ring. Voor een al bij al bescheiden gouden ring mag je voor twee exemplaren rekenen op zo’n 1200 euro.
Receptie en avondfeest: 11.750 euro De grote slokop van een trouwfeest is het feest zelf. Daarbij is alles mogelijk en heb je zelf misschien al alles meegemaakt: van een trouwfuif met buiten een hamburgerkraam tot een klassiek trouwfeest waar tijdens het binnenbrengen van de bruidstaart iedereen op de stoel met het servet mee staat te zwaaien op de tonen van Les lacs du Connemara. Dat laatste feest zal behoorlijk wat meer kosten dan de fuif met hamburgers. En hoe meer toeters en bellen, hoe duurder. Laten we uitgaan van een klassiek trouwfeest met eerst een receptie voor de wat verdere vrienden en dan een avondfeest met een viergangenmenu, aangepaste wijnen en dan een drankenforfait voor de hele avond. Na het snuisteren op de sites van enkele willekeurige afspanningen en feestzalen wordt duidelijk dat je voor zo’n hele formule zeker op 100 euro per man moet rekenen. Nodig je honderd mensen uit, dan kost je dat dus 10.000 euro. Voor de receptie nodigen we vijftig mensen uit en nemen we een luxeversie van 35 euro per persoon, wat de prijs ervoor op 1750 euro brengt. De totaalprijs voor receptie en avondfeest komt zo op 11.750 euro. Deejay: 500 euro Eén ding ontbreekt nog voor het echte feest: een deejay die het dansfeest aan elkaar draait. Een deejay met muziekinstallatie kost gemiddeld 500 euro voor een avond. Fotograaf: 1500 euro Die mooiste dag vliegt voorbij, door alles op de gevoelige plaat vast te leggen kun je er jaren later nog op terugblikken. Een professionele fotograaf maakt ongetwijfeld de mooiste foto’s, maar heeft ook een prijs: voor een fotoreportage tijdens de trouwplechtigheid en bij het begin van het feest en voor het maken en samenstellen van het album moet je toch op zeker 1500 euro rekenen.
Diverse kosten: 1000 euro Van het bruidsboeket en de decoratie tot de kappersbeurt op de ochtend van de trouwdag of het ontbijt voor wie je thuis komt ondersteunen van ’s morgens vroeg, er zijn nog heel wat kleine kosten in de aanloop naar en op je trouwdag. Voor al die extra uitgaven rekenen we 1000 euro. Figuur 50 De totaalprijs van een klassiek, maar standaardhuwelijksfeest Bron: eigen berekening
Burgerlijk huwelijk
25 euro
Trouwceremonie
250 euro
Notariskosten
350 euro
Drukwerk
400 euro
Trouwkledij
2500 euro
Ringen
1200 euro
Receptie en avondfeest
11.750 euro
Deejay
500 euro
Fotograaf
1500 euro
Diverse kosten
1000 euro
Totaal
19.475 euro
Een trouwfeest kan veel of weinig kosten, maar reken op 20.000 euro voor een standaardfeest.
Toegegeven, we hebben op geen euro gekeken, maar we hebben ook niets extravagants gepland. Toch dikt de rekening voor ons hypothetisch trouwfeest snel aan tot bijna 20.000 euro (zie figuur 50). Maar goed, het is dan voor een koppel ook de mooiste dag van hun leven. En je trouwt maar één keer, zo luidt de boutade. Alleen… de realiteit is anders. Want lang niet elk huwelijk houdt ook stand.
7.5 Wat als het verkeerd loopt? Zoveel liedjes die er geschreven zijn over de eerste prille tekenen van liefde, minstens evenveel liedjes zijn er over het andere uiteinde: als het sprookje uit raakt of de liefde op is. Uit dat gigantische aanbod, is Vier hoog in de wolken van de Vlaamse blije bard Johan Verminnen onze favoriet om hier te citeren: ‘Een sprookje dat niet duurt, begint met ik hou van jou’. In 2021 werden in ons land 22.156 echtscheidingen geregistreerd, volgens Statbel, het Belgische statistiekbureau. Iets minder dan een op de twee huwelijken eindigt met een echtscheiding. De duur van het huwelijk voor de echtscheiding bedraagt gemiddeld vijftien jaar. De gemiddelde leeftijd van de scheidende personen was 47 jaar voor de eerste en 44 jaar voor de tweede partner.
Iets minder dan een op de twee huwelijken eindigt met een echtscheiding. De duur van het huwelijk voor de echtscheiding bedraagt gemiddeld vijftien jaar. Bij een scheiding komt heel wat kijken: praktische beslommeringen, maar uiteraard ook emotionele. Over dat laatste zullen wij het niet hebben, dat ligt niet meteen binnen onze specialisatie en daarover zijn al vele boeken volgeschreven. Wij willen het hier wel hebben over de financiële kwestie. Wat kost het en wat zijn de financiële gevolgen als je een punt zet achter je huwelijk? Voor wie feitelijk of wettelijk samenwoont, zijn de emotionele gevolgen misschien even groot als voor wie gehuwd is, praktisch en financieel is er toch een belangrijk verschil. Voor wie feitelijk samenwoont, komt het erop neer dat er geen enkele formaliteit aan te pas komt. Op het moment dat een van de twee partners uit het appartement of het huis trekt (of moet trekken), is het samenwonen
voorbij. Er zijn geen rechten of plichten tussen de twee ex-partners, tenzij die expliciet in een samenlevingscontract zijn opgenomen. Dat is anders voor wie wettelijk samenwoont. Het beëindigen ervan is heel eenvoudig: ofwel ga je samen naar de ambtenaar van de burgerlijke stand om daar schriftelijk te verklaren dat het samenwonen stopt, ofwel doet een van de twee partners dat en dan wordt de andere via een gerechtsdeurwaarder van die beslissing op de hoogte gesteld. Er zijn bij het wettelijk samenwonen wel meer rechten en plichten in verband met de gezinswoning: alle beslissingen over de gezinswoning moeten samen worden genomen, ook al wordt de woning gehuurd door slechts een van beiden. Voor de rest zijn er geen rechten of plichten bij wettelijke samenwoners die uit elkaar gaan, ook niet voor alimentatie. Tenzij de partners een samenlevingscontract hebben afgesloten waar wel specifieke afspraken daarover zijn opgenomen. De grootste gevolgen van een scheiding zijn er vanzelfsprekend voor wie gehuwd is. Officieel scheiden is niet alleen een procedure die langer duurt dan bij wettelijk samenwonen, het is ook complexer, er moet met meer factoren rekening worden gehouden en het kost ook vaak (veel) meer geld. Al hoeft dat laatste niet noodzakelijk, maar dan moet je met je ex-partner wel over alles een akkoord kunnen bereiken. Er zijn in ons land twee manieren om te scheiden: de echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) en de echtscheiding op basis van onherstelbare ontwrichting (EOO) van het huwelijk. Het spreekt voor zich dat de EOT niet alleen de beste, maar ook de goedkoopste manier is om uit elkaar te gaan. Maar dan moet je dus wel met je ex-partner nog afspraken kunnen maken over werkelijk alles en moeten jullie je daar allebei helemaal in vinden. Lukt dat niet, dan kun je proberen om via een bemiddelaar toch samen een overeenkomst voor een EOT uit te werken. Als ook dat niet lukt, is de EOO de enige manier om een punt achter jullie huwelijk te zetten. De echtscheiding door onderlinge toestemming bestaat al langer, maar enkele jaren geleden is de procedure nog wat vereenvoudigd. Die EOT kan sinds 2018 volledig schriftelijk, je moet dus niet meer
voor de familierechtbank verschijnen zoals dat tot dan het geval was. Al kan dat wel als een van de partners, de rechtbank of de procureur des Konings daarom vraagt. Belangrijk voor een EOT is dat de beide (ex-)partners een overeenkomst bereiken over alle gevolgen van de echtscheiding. Dat houdt in dat je het er uiteraard over eens bent dat jullie uit elkaar gaan, maar ook dat je een akkoord bereikt over de manier waarop de goederen, de schulden, de gemeenschappelijke woning, de verblijfsregeling en de onderhoudsbijdrage van de kinderen (de alimentatie) en eventueel ook de partneralimentatie wordt geregeld. Zo’n overeenkomst kun je in theorie helemaal zelf uitwerken en indienen bij de rechtbank. Nadeel is dat er dan juridische fouten in kunnen sluipen of toch misverstanden kunnen ontstaan. Om dat te verhelpen kun je ofwel via een (eventueel gezamenlijke) advocaat of via een notaris gaan. Als er een huis of een ander onroerend goed verdeeld wordt, moet je sowieso naar de notaris. Zodra de scheidingsovereenkomst helemaal rond is, moet die worden opgestuurd naar de familierechtbank, die ze dan zal bekrachtigen. Als de ex-partners snel overeenkomen en een akkoord bereiken, kan de EOT ook in no time worden afgehandeld. Als de ex-partners er niet in slagen om samen, of via een bemiddelaar, tot een overeenkomst te komen, dan is een echtscheiding op basis van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk de enige optie. Voor die EOO moet het koppel samen, of een van de twee partners, naar de familierechtbank. Ofwel vragen de partners daar dan de echtscheiding, omdat ze al een tijd feitelijk gescheiden leven, ofwel voeren ze feiten aan die wijzen op een blijvende breuk. Die feiten kunnen overspel zijn, maar ook pesterijen, gebrek aan steun of huishoudelijk geweld. Als die feiten worden ingeroepen, moeten ze ook worden bewezen. Ook als slechts een van de partners een punt wil zetten achter de relatie, moet hij of zij de echtscheidingsprocedure via de familierechtbank inzetten. Ook bij een EOO zal de rechter eerst nagaan of de partners toch samen niet tot een overeenkomst kunnen komen. Zeker als dat nog niet gebeurde, zal er eerst gepoogd worden om via een bemiddelaar
een gezamenlijke overeenkomst uit te werken. Pas als blijkt dat dit echt niet lukt, komt de rechter zelf aan zet. Maar zo geef je als (ex-)koppel ook de regie uit handen: het is een rechter die alles zal afwegen en voor jullie zal beslissen hoe jullie scheiding zal verlopen, waar en wanneer de kinderen moeten verblijven en of er voor hen en voor je ex-partner ook onderhoudsgeld moet worden betaald. De rechter legt die beslissing dan op. Het spreekt voor zich dat een vechtscheiding in zo’n scenario niet onmogelijk is. Nadat de rechter zich onder meer over de kinderen en de alimentatie heeft uitgesproken, moeten de ex-partners naar de notaris om daar de hele inboedel te verdelen. Als die verdelingsakte is opgesteld, moet die nog eens worden voorgelegd aan de rechter. Dat alles maakt dat een EOO niet alleen lang kan aanslepen, maar dat het ook een erg dure procedure kan worden.
7.6 Kan scheiden ook zonder financieel lijden? Een echtscheiding kent altijd grote emotionele, maar dus ook financiële gevolgen. Uit alle mogelijke onderzoeken blijkt dat de meeste ex-partners er na hun scheiding financieel slechter aan toe zijn. De scheidingsprocedure zelf kost vaak handenvol geld. Maar dat hoeft lang niet altijd zo te zijn, afhankelijk van het feit of je een EOT dan wel een EOO uitwerkt en afhankelijk van hoeveel (en vooral hoelang) je daarbij het advies van een bemiddelaar, advocaat of notaris inroept.
Een echtscheiding heeft niet alleen emotionele, maar ook financiële gevolgen. Uit alle mogelijke onderzoeken blijkt dat de
meeste ex-partners er na hun scheiding financieel slechter aan toe zijn. ‘Doe-het-zelfscheiding’: vanaf 100 euro Alles helemaal zelf doen kan uiteraard alleen bij een eot. Voorwaarde om de kosten van de scheidingsprocedure laag te houden is met andere woorden dat je het met je ex-partner eens raakt over alles. Lukt dat, dan kun je die overeenkomst naar de familierechtbank sturen en betaal je alleen de gerechtskosten. Een advocaat hoeft daarbij niet noodzakelijk. Toch kan hij nuttig zijn, al was het maar om er zeker van te zijn dat alle regelingen zorgvuldig uitgewerkt en geformuleerd worden. Maar een advocaat kost ook veel geld. De meeste advocaten werken tegen een uurtarief dat gemakkelijk tot 200 euro kan oplopen. Daar moet je ook nog eens btw op betalen. Het best is dus, als je dan toch een advocaat onder de arm neemt, vooraf af te spreken hoeveel dat ongeveer zal kosten. Er ontstaan ook almaar meer tussenvormen. Zo kun je bijvoorbeeld via de site echtscheidingsrecht.be tegen een vast bedrag alle juridische documenten laten klaarmaken door een advocaat. Scheiding via de notaris: vanaf 750 euro Je kunt ook bij de notaris terecht voor de volledige juridische afwikkeling van een echtscheiding. De notaris biedt die daarna bij de rechtbank aan. In dat geval heb je het best ook vooraf al een duidelijk idee van wat je wilt en heb je met je ex-partner daarover goede afspraken gemaakt. De notaris legt die akkoorden dan vast in een regelingsakte. Het is een snelle en relatief goedkope procedure die tussen 750 en 1000 euro kost. Scheiding via bemiddeling: vanaf 900 euro
Lukt het niet zomaar om met je ex-partner duidelijke afspraken te maken, dan is de bemiddeling een mooi alternatief om samen tot een akkoord te komen. Bedoeling van bemiddeling is om, samen met die ex-partner, je echtscheiding zelf te regelen onder leiding van een bemiddelaar. Als alles vlot verloopt, kun je in vier sessies van anderhalf uur de krijtlijnen van je echtscheiding uittekenen. Een sessie bij een bemiddelaar kost doorgaans 150 euro per uur, maar dat is wel voor beide partners samen en hierop moet je geen btw betalen. Zodra die bemiddeling rond is, moet je wel nog zelf (of via een advocaat) alles juridisch uitschrijven en aan de rechtbank bezorgen of het via de notaris laten uitschrijven. De kosten daarvoor vind je hierboven terug. Ook voor bemiddeling bestaat de mogelijkheid om het online te doen. Zo kun je onder meer op de site scheidenonline.be via vragenlijsten die jij en je ex-partner invullen een beroep doen op een bemiddelaar. Het levert minder agendaproblemen op, maar elkaar én de bemiddelaar niet echt ontmoeten, kan ook nadelig zijn voor de bemiddelingsprocedure zelf. Vechtscheiding: vanaf 5000 euro tot… Niet alle koppels die scheiden, slagen erin afspraken te maken en tot een akkoord te komen. In dat geval is de EOO de enige optie en worden de beslissingen overgelaten aan een rechter. In zo’n geval schakelen beide ex-partners vaak afzonderlijk een advocaat in om zo het onderste uit de kan te halen. Het is daardoor zonder twijfel ook de duurste scheidingsprocedure. Een ‘normale’ procedure waar relatief snel een regeling wordt gevonden voor de kinderen en over het verdelen van de eigendommen kost al snel 5000 tot 7000 euro voor elke partner. Daar komt nog btw bovenop. Maar een procedure die minder vlot verloopt, en waarbij partners in beroep gaan tegen de beslissingen van de rechter, kan nog veel meer kosten. In zo’n gevallen is 25.000 euro per persoon geen uitzondering.
7.7 Moet je alimentatie betalen? Getrouwde koppels die scheiden, moeten allebei voor hun kinderen blijven zorgen. Dat is een wettelijke plicht, waardoor ouders verplicht zijn ook na een scheiding te betalen voor de kosten van de kinderen. Maar hoe hoog die alimentatie moet zijn, wordt nergens bepaald. Die alimentatie voor de kinderen is de vergoeding die de ene ouder aan de andere ouder betaalt om zo bij te dragen aan het zorgen voor de kinderen. Het bedrag wordt meestal gestort op de rekening van de ouder die het grootste deel van de tijd voor het kind zorgt. Het wordt opgelegd aan de ouder die dat minder doet. Met dat geld worden de gewone kosten voor de kinderen vergoed, zoals eten, kleding, speelgoed en normale medische kosten. Uitzonderlijke kosten (zoals voor zware medische ingrepen of bosklassen met de school) zitten niet in de alimentatie, maar moeten ook door beide ouders worden betaald. Als de kinderen even vaak bij beide ouders verblijven, kan het dat er alimentatie moet worden neergeteld als een van beide ouders een veel hoger inkomen heeft dan de andere. Hoe hoog die alimentatie moet zijn, is niet vastgelegd. Dat moeten de ex-partners zelf bepalen. Raken ze het niet eens, dan doen advocaten of de rechtbank dat. Wie in onderling overleg scheidt, kan bij het bepalen van dat bedrag het best rekening houden met de volgende factoren: De gemiddelde maandelijkse kosten van je kind(eren) Het is niet eenvoudig daar een bedrag op te plakken, het gaat om alle rechtstreekse en onrechtstreekse uitgaven die ouders maken voor het kind. Die maandelijkse kosten zijn afhankelijk van de leeftijd: hoe ouder het kind, hoe hoger de kosten. Ook de rangorde binnen het gezin speelt een rol: de extra kostprijs voor een tweede kind is relatief gezien kleiner als het bij dezelfde partner verblijft. Het inkomen van beide ex-partners
Ouders zijn volgens de wet verplicht voor hun kinderen te zorgen evenredig met de middelen die ze hebben. Als je zelf een pak meer verdient dan je ex-partner, zul je ook meer alimentatie moeten betalen. De verblijfsregeling voor de kinderen Als een van de ouders meer voor de kinderen zorgt, zal die ook vanzelf meer kosten dragen dan wanneer er bijvoorbeeld volledig coouderschap is. Ook dat wordt mee verrekend bij het bepalen van de alimentatie. Dat zijn de algemene principes. Hoe zit dat in een concrete situatie? Via sites als alimentatie-online.be kun je dat berekenen. Laten we uitgaan van twee ouders die scheiden en overeenkomen dat de moeder het grootste deel van de tijd (ongeveer twee derde) voor de kinderen zorgt. De vader doet dat tweewekelijks tijdens de weekends en tijdens de helft van alle vakanties. De kinderen zijn op het moment van de scheiding vijftien en dertien jaar oud. Beide ouders verdienen evenveel: 28.000 euro netto per jaar, alle extra’s zoals vakantiegeld inbegrepen. De moeder krijgt het kindergeld voor beide tieners. Rekening houdend met alle factoren zou de vader dan maandelijks een alimentatiebedrag van 140,34 euro moeten betalen voor het oudste kind en 133,02 euro voor het jongste. Het blijft een richtbedrag, want de kosten kunnen per kind uiteraard verschillen, afhankelijk van de persoonlijke situatie. Alimentatie heeft ook enkele fiscale gevolgen. Als je alimentatie betaalt, kun je jaarlijks 80 procent van het betaalde bedrag aftrekken van de belastingen. Stort je op jaarbasis 2400 euro, dan kun je dus 1920 euro van je belastbaar inkomen aftrekken. Behalve het onderhoudsgeld voor de kinderen is er in sommige gevallen ook partneralimentatie, een onderhoudsuitkering dus van de ene ex-partner voor de andere. Het gaat met andere woorden om een bedrag dat op regelmatige tijdstippen wordt betaald aan die expartner. De afspraak om partneralimentatie te betalen kan vrijwillig worden gemaakt bij een echtscheiding met onderlinge toestemming,
maar bij een vechtscheiding kan de rechter ook beslissen tot het betalen van partneralimentatie. De ex-partner die alimentatie ontvangt, moet in principe ‘behoeftig’ zijn. Concreet wordt er gekeken naar de financiële gevolgen van de scheiding voor de economisch zwakste ex-partner. Als de scheiding bij die ex-partner tot een financiële terugval leidt, kan partneralimentatie worden opgelegd. Ook voor partneralimentatie bestaat er geen duidelijke berekeningsmethode. Als een rechter dat bedrag bepaalt, houdt die onder meer rekening met hoe groot de financiële terugval is van de ex-partner die er aanspraak op maakt, wat zijn of haar inkomsten zijn en wat de financiële mogelijkheden zijn. Maar dat zijn vage criteria en de vertaling daarvan naar een concreet bedrag is afhankelijk van rechtbank tot rechtbank, en daar kunnen grote verschillen op zitten. In principe moet er alleen partneralimentatie worden betaald voor de jaren dat het huwelijk duurde. Met andere woorden, bij een scheiding na vijf jaar huwelijk moet er maximaal vijf jaar partneralimentatie worden betaald. Maar dat is een maximum, de duur van de partneralimentatie kan ook korter zijn. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan de termijn worden verlengd. Als je ex-partner aan wie je alimentatie betaalt, hertrouwt, dan moet je automatisch geen onderhoudsgeld meer betalen. Hetzelfde als je expartner wettelijk gaat samenwonen. Ook als hij of zij feitelijk gaat samenwonen, kan de alimentatie wegvallen, maar dat gebeurt dan niet automatisch, daar moet een rechter over beslissen. Als je partneralimentatie betaalt, kun je, net als bij alimentatie voor kinderen, 80 procent van dat betaalde bedrag aftrekken van je belastbaar inkomen. Voorwaarde is wel dat je het onderhoudsgeld regelmatig betaalt, waarmee wordt bedoeld dat je stipt betaalt. Als je partneralimentatie ontvangt, moet je daar belastingen op betalen. Je wordt belast op 80 procent van het ontvangen bedrag. Als je elke maand 250 euro partneralimentatie ontvangt (3000 euro per jaar), dan word je belast op 2400 euro.
7.8 Betalen singles altijd meer? Misschien ben je niet of niet meer getrouwd of samenwonend, of ben je dat ook niet meteen van plan. Je bent niet alleen. Zo’n 2,2 miljoen huishoudens (45 procent van alle gezinnen) zijn volgens Statbel alleenwonenden (35 procent) of alleenstaande ouders (10 procent). Het is een groep die toeneemt. Twintig jaar geleden bestonden er maar 1,6 miljoen huishoudens uit alleenwonenden en alleenstaande ouders, wat neerkwam op 39 procent. En wat ook de reden daarvan is – een bewuste keuze, de ware niet gevonden, nooit (blind) getrouwd of een verkeerd gelopen relatie – die grote groep singles heeft één ding met elkaar gemeen: het leven is voor hen heel wat duurder dan voor wie samenwoont. Hoeveel meer? Dat hangt af van je persoonlijke situatie. Volgens berekeningen van het Centrum voor Budgetadvies en -onderzoek (Cebud) van de hogeschool Thomas More kost alleen wonen je minimaal 1345 euro per maand, samenwonen met een partner 884 euro per maand. Dat is zo’n 500 euro verschil per maand of 6000 euro per jaar (zie hoofdstuk 6). Single zijn laat zich op vele vlakken in je portemonnee voelen. De kosten voor wonen zijn, niet verbazend, een grotere uitgavenpost voor wie alleen woont dan voor wie met tweeverdieners onder één dak zit. De afbetaling of huur van je huis of appartement betaal je in dat geval alleen, net als de kosten voor elektriciteit, verwarming en water. En dat, terwijl het huis verwarmen of het licht in de woonkamer aansteken evenveel kost voor een alleenstaande als voor een gezin. Iemand die alleen woont, betaalt evenveel registratiebelasting bij de aankoop van die woning als een koppel. En ook het bedrag van de jaarlijkse onroerende voorheffing is hetzelfde voor een koppel als voor een alleenstaande. Die belastingen worden berekend per woning, niet per hoofd.
Wie single is – een bewuste keuze, de ware niet gevonden, nooit (blind) getrouwd of
een verkeerd gelopen relatie – betaalt heel wat meer belastingen op arbeid dan een koppel met kinderen. Het grootste verschil tussen een alleenstaande en een gezin is ongetwijfeld de fiscale behandeling. Daardoor betaalt wie single is heel wat meer belastingen op arbeid dan een koppel met kinderen. Concreet: een alleenstaande werknemer zonder kinderen betaalt tot 54 procent belastingen (en voor een goed verdienende single zelfs tot 60 procent), een koppel waar één iemand werkt en dat kinderen ten laste heeft, dokt maximaal 39 procent belastingen. Dat grote verschil heeft vooral te maken met het al dan niet hebben van kinderen. Ouders met kinderen ten laste hebben recht op een hogere belastingvrije som (zie hoofdstuk 8). Dat geldt ook voor alleenstaanden met kinderen, maar daaraan hebben singles zonder kinderen uiteraard geen boodschap. Bovendien is er het huwelijksquotiënt, waarmee zowel gehuwden als wettelijk samenwonenden tot 30 procent van het inkomen van de ene partner naar de andere brengen en zo de belastingvoet optimaliseren. Ondanks die hogere belastingen hebben singles heel wat minder belastingvoordelen dan koppels. Dat komt omdat heel wat van die fiscale voordelen per persoon worden toegekend. Dat is onder meer zo voor dienstencheques, waarmee onder meer poetshulp in huis kan worden betaald. Die dienstencheques kosten 9 euro, maar geven jaarlijks recht op een belastingvermindering van 1,80 euro voor de eerste 170 cheques, goed voor een totale belastingvermindering van 306 euro. Elke persoon kan dat voordeel krijgen, wat betekent dat een koppel dubbel zoveel dienstencheques met fiscaal voordeel kan bestellen in vergelijking met een alleenstaande. Andere belastingen worden forfaitair aangerekend, denk maar aan de gemeentelijke afvalbelasting. Wie alleen woont (en minder afvalzakken buitenzet), betaalt dus evenveel als een koppel met kinderen.
De waterfactuur is nog een voorbeeld: daar geldt sinds enkele jaren dat per watermeter jaarlijks een vaste kostprijs van 100 euro (exclusief btw) moet worden betaald. Per bewoner die de watermeter gebruikt, is er een korting van 20 euro. Dat betekent dat een alleenstaande altijd 80 euro betaalt, en een gezin met drie kinderen niets. Ook wie geld schenkt of nalaat, heeft als single nadeel. Zowel de schenk- als de erfbelasting is duurder. Kinderen of partners kunnen erven in rechte lijn. Zij betalen een erfbelasting van 3 tot maximaal 27 procent. Maar als je geen partner of kinderen hebt en je geld wilt nalaten aan je broer of zus, moeten die heel andere tarieven betalen. Voor broers en zussen of anderen gaan de tarieven van de erfbelasting van 25 tot 55 procent. Wie geld of andere roerende goederen wil schenken en die laat registreren, betaalt een schenkbelasting van 3 procent voor schenkingen in rechte lijn en tussen partners. Maar ook hier: wie geen partner of kinderen heeft, betaalt 7 procent schenkbelasting, het tarief dat geldt voor schenkingen aan alle andere personen.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2. 3. 4.
5.
Hoe groot en hoe mooi de liefde ook is, bespreek vooraf goed de gevolgen die een huwelijk of wettelijk samenwonen voor jou en jullie kan hebben, en praat ook over de mogelijke gevolgen als jullie relatie toch zou stoppen. De eenvoudigste vorm is samen met je partner onder één dak wonen: dan word je beschouwd als een feitelijk gezin. Om toch het een en ander op papier te hebben, kun je als je feitelijk samenwoont een samenlevingscontract opstellen. Een groter engagement is wettelijk samenwonen. Dat doe je via een verklaring op het gemeentehuis. Bij wettelijk samenwonen blijf je de eigenaar van je eigen inkomsten, maar je moet wel een deel van je inkomsten gebruiken om bij te dragen aan de huishoudelijke uitgaven. Ook fiscaal is er een verschil tussen feitelijk en wettelijk samenwonen. Je zult samen met je partner een gezamenlijke
belastingaangifte moeten indienen, al worden de inkomsten en de belastingen wel afzonderlijk berekend. 6. Het (juridisch) grootste engagement tussen twee partners is het wettelijk huwelijk. Dat brengt rechten en plichten mee, al hangen die af van het huwelijksstelsel waaronder je valt. 7. Er zijn in totaal drie verschillende stelsels: het zogeheten wettelijk stelsel, het stelsel van scheiding van goederen, en het stelsel van de algehele gemeenschap. Elk koppel dat trouwt, is onderworpen aan een van die stelsels, zelfs als je geen keuze maakt en zelf een huwelijkscontract afsluit. 8. Die heuglijke gebeurtenis vieren met een groot feest kost flink wat geld: een klassiek trouwfeest, met toeters en bellen, familie en Les lacs du Connemara kost al snel 20.000 euro. 9. Als het feest niet blijft duren en je uit elkaar gaat, kun je dat maar beter in onderling overleg doen. 10. Wie alleen woont, voelt dat ook vaak in zijn portemonnee: singles betalen, zeker op het vlak van forfaitaire belastingen, verhoudingsgewijs meer dan koppels.
HOOFDSTUK 8
Eerste kind (en tweede, derde…)
Moeten we het in een boek over geld ook hebben over kinderen? Is dat niet de cynische en ultieme vloek van het kapitalisme om kinderen in een geldwaarde uit te drukken? Wees gerust, beste lezer, beide auteurs zijn vader. Wij weten maar al te goed dat de emotionele band met een kind zich nooit in een geldbedrag laat uitdrukken. Maar de boutade ‘een kind kost een huis’ komt niet van ons. Wat kost een kind grootbrengen? Echt zoveel als een huis?
’k Wacht al uren op een teken Houd me niet langer in toom Ik heb al zo lang uitgekeken Naar een dochter of een zoon Zal die droom straks uit gaan komen ’t Lijkt of ik m’n hartslag hoor Eindelijk gaat er een deur open
Iemand zegt, het is een zoon Champagne for everybody Champagne voor iedereen Laat de glazen klinken Een geboorte vier je niet alleen Met dit nummer moest John Terra in 1987 het onderspit delven tegen Liliane Saint-Pierre in de finale van Eurosong, maar zijn nummer werd in Vlaanderen wel een hit. Het was ons eerlijk gezegd ontgaan, ware het niet dat een vriend het nummer opzette toen hij bij een van ons op kraambezoek kwam bij de geboorte van de zoon, met ook dit uit het leven gegrepen en waarheidsgetrouwe couplet:
Welkom baby op de wereld Welkom in je vaders hart Hopelijk lijk je op je moeder Ze is zo mooi als ze lacht Hoe dan ook, een geboorte moet worden gevierd met knallende champagnekurken. De champagneflessen zijn lang niet het laatste waarvoor je in de portemonnee moet tasten, een kind grootbrengen brengt een stevige financiële kostprijs met zich mee. We zullen dat kostenplaatje in kaart brengen. Maar los daarvan: of ze nu een huis of een heel flatgebouw kosten, onze kinderen zijn de beste ter wereld, we willen ze voor geen geld van de wereld missen! We zijn natuurlijk niet alleen. In 2020 werden er in Vlaanderen 63.611 kinderen geboren. Dat aantal geboorten boert elk jaar wat achteruit: in 2010 zagen er nog 10 procent meer borelingen het levenslicht. Dat vertaalt zich in een daling van het totale vruchtbaarheidscijfer, het cijfer dat het gemiddelde aantal kinderen per vrouw (tussen 15 en 49 jaar) weergeeft. Dat totale vruchtbaarheidscijfer daalde van 1,81 in 2010 naar 1,55 in 2019. Tegelijk steeg in dezelfde periode de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw voor het eerst moeder werd van 28,3 jaar naar 29,1 jaar. Ter vergelijking: begin jaren 1960 kreeg een vrouw nog gemiddeld 2,7 kinderen en in 2000 werd een vrouw gemiddeld op haar 27ste voor
het eerst moeder. Zo zet de trend zich almaar voort: vrouwen krijgen hun eerste kind op latere leeftijd en brengen ook gemiddeld minder kinderen ter wereld. De tijd van de grote en piepjonge gezinnen lijkt definitief verleden tijd. Maar hoe zit het met de kostprijs van een kind? Om te beginnen helpt de overheid een handje: van de wieg (of zelfs al voor die is gevuld) draagt ze financieel bij om de kosten van een geboorte wat draaglijker te maken. Die financiële steun blijft duren tot de baby volwassen wordt. Ook bij de vorming van je kind speelt de overheid een grote rol: het onderwijs is in ons land gratis, al zijn er uiteraard flink wat schoolkosten. Maar ook daar laat de overheid je niet in de steek, zelfs als het kind volwassen is en verder studeert. We zullen de uitgaven en inkomsten oplijsten die verbonden zijn aan het opgroeien van een dreumes, om uiteindelijk de berekening te maken hoeveel een kind kost, van de wieg tot het moment dat het als volwassene het huis verlaat. Met als onderliggende vraag wat dan na die periode het meeste heeft gekost: dat huis of de volwassene die dan zijn eigen weg gaat.
8.1 Wat kost een bevalling en wat stelt het startbedrag voor? Behalve de champagneflessen komen er nog heel wat andere kosten kijken bij het op de wereld zetten van het wonder. Een kindje krijgen kost geld. Eerst is er de bevalling. Die hoef je niet helemaal alleen te betalen – het ziekenfonds komt voor een groot deel tegemoet in de kosten, en dat is een geluk, anders zou de factuur stevig oplopen. Hoeveel de kostprijs van een bevalling bedraagt, hangt van heel wat factoren af. Waar je bevalt om te beginnen: thuis of in het ziekenhuis. Kies je voor dat laatste, dan wordt de prijs die je zelf neertelt ook voor een groot stuk beïnvloed door je keuze voor een eenpersoons- dan wel een meerpersoonskamer.
Als je voor een eenpersoonskamer opteert, vraagt het ziekenhuis een kamersupplement en vaak ook ereloonsupplementen. Bovendien kunnen de kosten sterk verschillen naargelang van het ziekenhuis. Sommige ziekenhuizen geven de kosten die ze aanrekenen duidelijk online weer. Dit is wat het Heilig Hartziekenhuis in Leuven aanrekent voor een bevalling en een verblijfsduur in het ziekenhuis van drie nachten en na de financiële bijdrage van het ziekenfonds. Gemeenschappelijke kamer
Eenpersoonskamer luxe
106,30 euro
391,03 euro
60 euro
60 euro
27,58 euro
27,58 euro
Supplementen
0 euro
831,72 – 1442,88 euro
Diverse kosten
Volgens gebruik
Volgens gebruik
193,61 euro
1310,33 – 1921,49 euro
Verblijfskosten Geneesmiddelen Honoraria
Totaal
Het verschil tussen een eenpersoonskamer en een gemeenschappelijke kamer is groot, vooral een gevolg van de supplementen. Dankzij een hospitalisatieverzekering (zie hoofdstuk 10) kunnen ook die kosten vaak (deels) worden terugbetaald. Let wel: de meeste hospitalisatieverzekeringen omvatten een wachttijd, die kan oplopen tot een jaar. Dat betekent dat je, als je daarvan wilt gebruikmaken, de verzekering het best afsluit voor je zwanger bent. Maar de kosten stoppen uiteraard niet bij de bevalling. Dan begint het pas: maxicosi, kinderwagen, relax, wiegje, park, luierkussen en ververstafel, badje, slaapzakjes, pampers, pamperemmer, kleertjes, tetradoeken, body’s, buitenpak, slabbetjes, flesjes, sterilisator, babyfoon en fopspenen. De lijst is niet eens exhaustief (daarvoor kun je op gespecialiseerde sites terecht) en doet al duizelen. De hoeveelheid spullen die je nodig hebt, zeker als je voor de eerste keer ouder wordt, is indrukwekkend. Zowel qua hoeveelheid als qua kostprijs. Al kun je zeker ook je gading vinden op de
tweedehandsmarkt, want heel veel van die babyspullen worden weinig (of soms niet) gebruikt en kunnen dus door andere ouders gemakkelijk opnieuw gebruikt worden. Maar dan nog blijft de slotsom: zelfs voor de baby er is, betaal je je al blauw aan alle uitgaven die nodig zijn om het kind te verwelkomen op de wereld. En dan zijn de geboortekaartjes, de suikerbonen en de babyborrel er nog niet eens bijgerekend. Net om die kosten wat te compenseren geeft de overheid een zogeheten startbedrag aan (bijna) kersverse ouders. Dat startbedrag is de naam van wat vroeger het kraamgeld of de geboortepremie werd genoemd, en werd hervormd samen met het kindergeld. Het startbedrag is voor elk kind (dat in Vlaanderen gedomicilieerd zal worden) gelijk en bedraagt 1190,68 euro. Het maakt niet uit of het je eerste kind is of niet. En als je zwanger bent van een tweeling, krijg je voor elk kind dat bedrag. Ook als je een kindje adopteert, heb je recht op die geldsom.
Het startbedrag is voor elk kind (dat in Vlaanderen gedomicilieerd zal worden) gelijk en bedraagt 1190,68 euro. Het startbedrag moet je aanvragen bij een uitbetaler van het groeipakket (het vroegere kindergeld, zie verder in dit hoofdstuk). Die uitbetaler moet je zelf kiezen en je hebt de keuze tussen de publieke uitbetaler fons en de privé-uitbetalers Infino, KidsLife Vlaanderen, MyFamily en Parentia. Door je bij een van die uitbetalers aan te sluiten, krijg je zowel je startbedrag als later je groeipakket correct uitbetaald. Je kunt trouwens na één jaar aansluiting veranderen van uitbetaler. Als je voor een nieuwe uitbetaler kiest, geldt dat meteen voor alle kinderen in je gezin. Het aanvragen van het startbedrag kan vanaf de zesde maand zwangerschap, vier maanden voor de uitgerekende geboortedatum. Je moet bij de aanvraag een doktersattest met die vermoedelijke
geboortedatum meesturen. De uitbetaling ervan gebeurt ten vroegste twee maanden voor de uitgerekende geboortedatum. In principe is er geen haast bij, je kunt het startbedrag tot vijf jaar na de geboorte aanvragen. Ook ouders van wie het kindje doodgeboren wordt na zes maanden zwangerschap, hebben recht op het startbedrag. Dat startbedrag is er dus ook voor wie een kindje adopteert. In dat geval moet je bij de aanvraag een kopie van het verzoekschrift tot binnen- of buitenlandse adoptie voegen. Is dat verzoekschrift er niet, dan volstaat een buitenlandse adoptiebeslissing of een beslissing tot plaatsing met het oog op adoptie. Bij een adoptie krijg je het startbedrag uitbetaald zodra het kind deel uitmaakt van je gezin. Behalve dat startbedrag hebben ook heel wat ziekenfondsen een extratje voor kersverse ouders. Die voordelen verschillen van ziekenfonds tot ziekenfonds, en soms zelfs van het verbond waarbij je bent aangesloten. Dat voordeel kan gaan van een premie per aangesloten ouder tot een tegoed voor babygeschenken.
8.2 Wat zit er in het groeipakket en de schoolbonus? De kosten van een kind stoppen natuurlijk niet na de geboorte, wel integendeel. De eerste jaren zijn er heel wat kosten voor opvang. Die vallen weg zodra je kind naar school gaat, maar dan komen er weer andere uitgaven in de plaats. Om al die uitgaven (een beetje) het hoofd te bieden geeft de overheid ouders een maandelijks bedrag. In de volksmond heeft iedereen het nog altijd over de kinderbijslag, ook al is de regeling enkele jaren geleden helemaal hervormd en heet dat voortaan het groeipakket. Dat nieuwe groeipakket werd uitgewerkt om het complexe systeem van de kinderbijslag te vervangen. In dat vroegere systeem
hing het bedrag dat je kreeg niet alleen af van de leeftijd van je kind, maar ook van of het je eerste, tweede of derde kind was. Dat maandelijkse basisbedrag kon op die manier schommelen tussen 99,70 en 382,92 euro per kind. Als je vandaag ouder bent van kinderen die geboren zijn voor 2019, blijft die regeling behouden. Het groeipakket geldt voor alle kinderen die geboren zijn vanaf 2019. Als je gezin bestaat uit kinderen die geboren zijn voor en na 2019, dan heb je dus een combinatie van het oude kinderbijslagsysteem en het nieuwe groeipakket. Hoe ziet dat groeipakket er dan uit? Vertrekpunt is dat elk kind recht heeft op een basisbedrag van 173,20 euro per maand. Het bedrag is onvoorwaardelijk, wat betekent dat werk, studies of inkomen geen rol spelen. Je hebt recht op het groeipakket tot en met de maand waarin je kind achttien jaar wordt. Als je kind speciale ondersteuning nodig heeft, kun je gebruikmaken van het groeipakket tot en met de maand van de 21ste verjaardag.
Vertrekpunt voor het groeipakket is dat elk kind recht heeft op een basisbedrag van 173,20 euro per maand. En dat tot en met de maand waarin dat kind achttien wordt. Bij dat basisbedrag van het groeipakket komt elk jaar ook een zogenaamde schoolbonus, om zo de dure rekeningen die bij het begin van een schooljaar horen het hoofd te bieden. Die schoolbonus (de vroegere schoolpremie) wordt elk jaar in augustus betaald, en dat voor elk kind dat in juli recht had op een groeipakket. Ook kinderen die nog niet naar school (moeten) gaan, krijgen trouwens een schoolbonus, dat is dan een financiële ondersteuning voor de opvoedingskosten. Je hoeft de school-bonus niet zelf aan te vragen, die wordt automatisch uitbetaald als je het groeipakket ontvangt.
Het bedrag van de schoolbonus hangt af van de leeftijd van het kind. In 2023 zijn dit de bedragen: 0-4 jaar
21,65 euro
5-11 jaar
37,88 euro
12-17 jaar
54,12 euro
18-24 jaar
64,94 euro
Behalve een schoolbonus voor elk kind bestaat er ook een schooltoelage voor kinderen uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben. Daarover lees je meer verderop in dit hoofdstuk, als we het over de studiekosten hebben.
8.3 Welke extra toeslagen bestaan er? In het groeipakket zitten behalve de schoolbonus nog enkele andere toeslagen, specifiek voor kinderen die meer ondersteuning nodig hebben. Het gaat om de wezentoeslag, de pleegzorgtoeslag en de zorgtoeslag voor een specifieke ondersteuningsbehoefte. De wezentoeslag is er voor een kind dat een of beide ouders heeft verloren. In dat geval heeft het kind recht op een wezentoeslag vanaf de maand van het overlijden. Als er één ouder gestorven is, krijgt een kind maandelijks, boven op het basisbedrag, een wezentoeslag van 138,56 euro. Als beide ouders overleden zijn, bedraagt die wezentoeslag 173,19 euro. Die toeslag is onvoorwaardelijk en het kind krijgt die zolang het recht heeft op een groeipakket, ook als de overlevende ouder een nieuw gezin vormt of hertrouwt. De wezentoeslag is ook te combineren met de sociale toeslag (zie verderop). Ook hier gelden er andere bedragen (en regelingen) voor kinderen die wees werden voor 2019: zij behouden de wezenbijslag uit de oude kinderbijslagregeling. Die bedraagt 368,05 euro per maand, maar dat bedrag valt weg als de
overlevende ouder hertrouwt of gaat samenwonen met een nieuwe partner. Een kind dat in een pleeggezin geplaatst is, heeft ook recht op een pleegzorgtoeslag, zolang het in die situatie zit. Die toeslag bedraagt 64,26 euro per maand. Als het pleegkind voor lange tijd in het pleeggezin verblijft, gaat die toeslag naar de pleegouder(s). Als het kind voor korte tijd bij pleegouders is, en als het de bedoeling is dat het kind op korte termijn weer naar de ouders gaat, dan wordt de pleegzorgtoeslag uitgekeerd aan de begunstigde voor de plaatsing. Dat zijn meestal de biologische ouders. Voor kinderen die door een aandoening of een handicap extra ondersteuning nodig hebben, is er een bijkomende zorgtoeslag. Die moet de kosten die dat met zich meebrengt, helpen beheersen. Dat extra bedrag heet de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte (wat vroeger de verhoogde kinderbijslag werd genoemd). Om recht te hebben op dat bedrag moet je met je kind onder meer langs bij een evaluerend arts. Als je kind recht heeft op de zorgtoeslag, dan kan zowel het basisbedrag van het groeipakket als de zorgtoeslag toegekend worden tot de maand waarin het kind 21 jaar wordt. Het bedrag van de zorgtoeslag is afhankelijk van de mate waarin je kind meer ondersteuning nodig heeft dan de leeftijdsgenoten, en schommelt tussen 87,41 euro en 582,73 euro per maand. Voor gezinnen die het financieel zeer moeilijk hebben, is er ook een sociale toeslag. Die toeslag is afhankelijk van je inkomen en de gezinsgrootte en wordt automatisch toegekend als je er recht op hebt. Je kunt aanspraak maken op de sociale toeslag als je gezinsinkomen onder 34.526,91 euro ligt. Voor gezinnen met drie of meer kinderen geldt dat recht ook als je gezinsinkomen tussen 34.526,91 en 64.945,93 euro ligt en minstens een van je kinderen het nieuwe basisbedrag ontvangt. Het bedrag van de sociale toeslag bedraagt per maand:
Jaarinkomen
0 – 34.526,91 euro
34.526,91 – 64.945,93 euro
Gezin met een of twee kinderen
69,12 euro per kind
35 euro per kind*
Gezin met meer dan twee kinderen
101,59 euro per kind
79,94 euro per kind
* enkel voor wie minder dan 40.281,40 per jaar verdient
Om het bedrag van de sociale toeslag te bepalen, wordt na een scheiding gekeken waar het kind woont. Als er co-ouderschap is waarbij het kind fiftyfifty bij beide ouders woont, wordt er een blik geworpen op het inkomen van beide ouders afzonderlijk, eventueel binnen hun nieuw samengesteld gezin. Voor de gezinsgrootte geldt het nieuwe gezin als basis: kinderen die bij beide ouders even lang doorbrengen, mogen dan volledig worden meegeteld in beide gezinnen. Als na die berekening blijkt dat beide ouders recht hebben op de sociale toeslag, ontvangen ze elk de helft van het bedrag. Als slechts één ouder recht heeft op een sociale toeslag, krijgt die ouder de helft van het bedrag. Dat geld komt op de rekening die de ouder in kwestie opgeeft (en dat hoeft niet noodzakelijk het rekeningnummer te zijn waarop het basisbedrag van het groeipakket wordt gestort). Als je kind meer bij de ene dan bij de andere ouder woont, wordt er gekeken naar het inkomen van die ouder, binnen zijn of haar nieuw samengesteld gezin. Als die ouder recht heeft op een sociale toeslag, ontvangt hij of zij het volledige bedrag.
8.4 Waarom zijn kinderen goed voor je belastingen? Behalve het groeipakket, waarop elk kind recht heeft, leveren kinderen ook een belastingvoordeel op. Dat gebeurt door de
verhoging van de belastingvrije som. Dat is de eerste schijf inkomsten waarop je geen belastingen moet betalen (zie hoofdstuk 5). Voor de inkomsten van 2022 (in het aanslagjaar 2023) bedraagt die belastingvrije som 9270 euro. Dat levert een belastingbesparing op van 2317,50 euro (exclusief gemeentebelastingen). Ouders met kinderen hebben recht op een hogere belastingvrije som. Hoe meer kinderen je hebt, hoe hoger de belastingvrije som en hoe groter het fiscaal voordeel (zie figuur 51). Figuur 51 Hoe meer kinderen, hoe groter het belastingvoordeel (cijfers aanslagjaar 2023) Bron: FOD Financiën
De belastingvrije som stijgt naarmate je meer kinderen hebt: met één kind verhoogt de belastingvrije som met 1690 euro, wat een belastingvoordeel van 483 euro oplevert. Met twee kinderen wordt dat respectievelijk 4340 euro en 1278 euro enzovoort.
Ouders met kinderen hebben recht op een hogere belastingvrije som. Hoe meer kinderen, hoe hoger de belastingvrije som en hoe groter het fiscaal voordeel. Niet alleen natuurlijke kinderen geven recht op een verhoging van de belastingvrije som, hetzelfde geldt voor pleegkinderen, geadopteerde kinderen of kinderen van je partner. Als je een kind
hebt met een handicap van meer dan 66 procent, dan telt dat kind op het vlak van belastingvoordeel voor twee. Als je een kind hebt dat jonger is dan drie jaar en je hebt geen of maar erg beperkte kosten die je fiscaal inbrengt voor kinderopvang, dan heb je voor dat kind recht op een verhoging van de belastingvrije som van 690 euro. Alleenstaande ouders met kinderen ten laste krijgen een extra verhoging van de belastingvrije som met 1850 euro. Je kind moet aan vier voorwaarden voldoen om fiscaal ten laste te kunnen zijn. Voldoet het niet aan alle vier de voorwaarden, dan is dat kind dat jaar niet fiscaal ten laste en heb je geen recht op de verhoging van de belastingvrije som (en op het extra belastingvoordeel). Als eerste voorwaarde moet het kind op 1 januari van het (inkomsten)jaar waarop de belastingaangifte betrekking heeft, deel uitmaken van je gezin. Een baby die op 3 januari geboren wordt, is dat jaar dus fiscaal nog niet ten laste. Als je kind voor studies of gezondheidsredenen elders (bijvoorbeeld op kot of in het buitenland) verblijft, is dat geen probleem, zolang je kind nog op je adres geregistreerd staat. Tegelijk mag je kind maar een beperkt bedrag aan (netto-)inkomen hebben. Voor het aanslagjaar 2024 bedraagt dat bedrag 3820 euro voor kinderen van gehuwde of wettelijk samenwonende ouders. Een kind van een alleenstaande of feitelijk samenwonende ouder mag maximaal 5520 euro netto verdienen, als het kind een handicap heeft, ligt dat bedrag op 7010 euro. Dit zijn de grensbedragen: als het netto-inkomen boven dat bedrag zit, is je kind dat jaar fiscaal niet ten laste. Je kind mag ook geen bezoldigingen ontvangen die je inbrengt als beroepskosten. Dat is van tel voor zelfstandigen. Stel dat je een bakkerij hebt en je dochter helpt tijdens de weekends in die bakkerij. Op het moment dat je het loon dat je haar betaalt, aftrekt als beroepskosten, is je dochter niet langer ten laste, en dat ongeacht hoeveel ze verdiende. Als je kind student-zelfstandige is, mag het ook geen bezoldigingen ontvangen van een vennootschap van de ouders waarbij die bezoldiging als beroepskosten wordt afgetrokken.
Ook in dat geval is het kind niet langer fiscaal ten laste van de ouders.
8.5 Hoeveel kost studeren? Misschien lijkt de vraag wat vreemd hoeveel het je als ouder kost om je kinderen naar school te laten gaan of om te laten studeren. In ons land is de toegang tot onderwijs namelijk gratis. Dat neemt niet weg dat de factuur voor schoolgaande kinderen stevig kan aandikken. Dat komt door kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan het naar school gaan en het studeren. Gezinnen kopen zelf schoolboeken en andere benodigdheden, regelen het vervoer van en naar school en betalen ook voor schooluitstappen. Er is weliswaar een groot onderscheid tussen de kleuter- en de lagere school aan de ene kant en het middelbaar onderwijs aan de andere kant. Dat heeft vooral te maken met de maximumfactuur die voor het kleuter- en lager onderwijs de kosten beperkt houdt. Het zal niet verbazen dat de prijs voor hoger of universitair onderwijs nog veel hoger uitvalt. Kleuter- en lager onderwijs Voor het kleuter- en lager onderwijs zijn de regels duidelijk: scholen mogen geen inschrijvingsgeld vragen en mogen geen bijdragen vragen voor zaken zoals lesmateriaal en uitstappen die noodzakelijk zijn om de eindtermen te halen of om de ontwikkelingsdoelen na te streven. Daarvoor bestaat een officiële lijst met kosteloze materialen. Op die lijst staan, onder meer, knutselbenodigdheden, meetartikelen, schrijfgerei, tekenspullen, handboeken en schriften, maar evengoed een passer, een atlas en een zakrekenmachine. Basisscholen mogen wel een bijdrage vragen voor activiteiten tijdens de schooltijd die niet strikt noodzakelijk zijn voor de eindtermen en de ontwikkelingsdoelen (zoals toneelbezoek of daguitstappen). Hetzelfde geldt voor meerdaagse uitstappen (zoals zee- of bosklassen, maar altijd zonder de verplichting dat je kind
moet meegaan) en voor materialen die niet noodzakelijk zijn voor de eindtermen, maar die de school wel oplegt. Belangrijk is dat voor al die gevallen er een maximumfactuur bestaat die scholen aan de ouders kunnen vragen. Die maximumfactuur bedraagt 50 euro per jaar voor kleuters en 95 euro per jaar voor leerlingen uit het lager onderwijs. Scholen kunnen ook andere diensten aanbieden waarvoor geen maximumfactuur bestaat (zoals buitenschoolse opvang, maaltijden of de schoolbus).
Wist je dat er een maximumfactuur bestaat die scholen aan de ouders kunnen vragen? Die maximumfactuur bedraagt 45 euro per jaar voor kleuters en 90 euro per jaar voor leerlingen uit het lager onderwijs. Secundair onderwijs De maximumfactuur bestaat (nog) niet voor het secundair onderwijs. Dat betekent dat een school voor secundair onderwijs een bijdrage mag vragen voor het didactisch materiaal (boeken of kopieën die nodig zijn voor de lessen), voor bepaalde activiteiten (zoals theaterbezoek of meerdaagse uitstappen) en voor diensten en producten die de school aanbiedt (zoals maaltijden, drankjes of opvang). In tegenstelling tot het lager onderwijs is er in het secundair onderwijs ook geen lijst met materiaal dat de school kosteloos moet aanbieden. Dat maakt dat de schoolkosten voor kinderen vanaf twaalf jaar behoorlijk sterk stijgen. Er bestaan weliswaar afspraken dat de school een bijdrageregeling moet uitwerken waarbij de prijs die wordt aangerekend redelijk is, en dat er slechts een kleine winstmarge mag zijn. Er moeten ook afwijkingen mogelijk zijn voor minder gegoede ouders en de school moet een gespreide betaling aanbieden.
Toch kunnen de kosten in sommige richtingen flink oplopen. Hoe hoger het jaar, hoe hoger de gemiddelde kosten. De recentste cijfers van het Steunpunt Onderwijsonderzoek leren dat de kosten verbonden aan een schooljaar in de eerste graad van het secundair onderwijs, met ook alle indirecte kosten zoals vervoer bijgeteld, 1200 euro bedragen. Die lopen op tot gemiddeld 1500 euro in de laatste jaren van het secundair onderwijs. De aankoop van schoolboeken neemt een flinke hap uit dat budget, maar ook de kosten voor kopieën en schoolactiviteiten tellen door, er is het vervoer van en naar school, sport- en werkkledij, schrijfgerei en ander materiaal. En ook ict zit in de optelsom, want scholen veronderstellen dat elke leerling thuis een pc of laptop heeft.
De kosten in het secundair onderwijs kunnen flink oplopen: van 1200 euro in de eerste graad tot gemiddeld 1500 euro in de laatste jaren van het secundair onderwijs. Hoger of universitair onderwijs De echt grote kosten komen voor wie studeert in het hoger of universitair onderwijs. Die kosten zijn uiteraard afhankelijk van de gekozen studierichting en of je op kot verblijft dan wel pendelt. Om een idee te krijgen van wat een jaar studeren in het hoger onderwijs kost, is het onderzoek van het Centrum voor Budgetadvies en onderzoek (Cebud), verbonden aan de Thomas More-hogeschool, erg interessant. Die studie maakt een erg gedetailleerde en uitvoerige berekening van alle kosten die rechtstreeks en onrechtstreeks bij verder studeren komen kijken. We kijken even naar de recentste cijfers. Om te beginnen wordt er een onderscheid gemaakt tussen de strikte studiekosten (zoals inschrijvingsgeld en het aankopen van cursussen), de ruime studiekosten (zoals het huren van een kot),
maar ook de leefkosten (zoals de kosten om te eten en te drinken, maar ook voor de gsm of om op stap te gaan). Laten we beginnen met de strikte studiekosten. In tegenstelling tot het lager en het secundair onderwijs moet je aan een hogeschool of universiteit wel inschrijvingsgeld betalen. Dat bedrag ligt lager als je een studietoelage krijgt en als beursstudent (of bijnabeursstudent) wordt beschouwd.
Inschrijvingsgeld Beursstudent
116 euro
Bijna-beursstudent
518 euro
Niet-beursstudent
980 euro
Vanzelfsprekend moet je ook studieboeken en cursussen kopen. De prijs daarvan is erg afhankelijk van de studierichting die je volgt, maar gemiddeld moet je op deze bedragen rekenen: Masteropleiding
282 euro
Bacheloropleiding
265 euro
Ook een computer of laptop is als student onontbeerlijk, net als een internetverbinding, een laptoptas en een USB-stick. Die spullen kun je in principe wel je hele carrière in het hoger onderwijs gebruiken, waardoor je de aankoopkosten kunt spreiden over al die jaren. De Cebud-studie rekent op een jaarlijkse kostprijs van 257 euro. Tegelijk zijn er nog studiekosten zoals het eindwerk, en de kosten verbonden aan een stage of studiereis. De ruime studiekosten omvatten om te beginnen het vervoer van en naar de hogeschool. Het spreekt voor zich dat de kostprijs voor pendelstudenten hier hoger ligt dan voor kotstudenten. Bij kotstudenten neemt huisvesting uiteraard een belangrijke plaats in. Ook daar zijn er grote verschillen tussen types studentenkamers en
tussen studentensteden. Volgens de studie bedraagt de gemiddelde prijs van een kot in Vlaanderen (voor een kamer met wastafel met warm en koud water) 392 euro per maand. Daarbij komen nog de andere kosten, zoals de verbruikskosten voor elektriciteit en gas, en voor praktische spullen op kot. Voor alle studenten zijn er ook nog andere ruime studiekosten, zoals een boekentas, pennenzak, lunchbox, een bureau en een bureaustoel. Behalve de strikte en de ruime studiekosten brengt de studie ook de gemiddelde leefkosten van een student hoger onderwijs in kaart. Dat gaat heel breed: van voeding (waarvan de kostprijs voor een kotstudent gemiddeld hoger ligt dan voor een pendelstudent), kleding, gezondheid en persoonlijke verzorging, de kostprijs voor het wonen thuis onder het dak van en met de ouders, ontspanning (zoals uitstappen, een sportkaart, zakgeld, gsm en cadeaus) en het vervoer naar activiteiten. Figuur 52 De kosten van een student hoger en universitair onderwijs Bron: Cebud
De kosten van een kotstudent bedragen tussen 14.500 en 15.300 euro. Pendelstudenten kosten dan weer tussen 9300 en 10.100 euro per jaar, afhankelijk van of ze al dan niet een beurs genieten.
Het blijft een gemiddeld cijfer, maar het toont aan dat een jaar in het hoger onderwijs een stevige duit kost: zo’n 10.150 euro voor een student die pendelt en bijna 15.350 euro voor een student die op kot gaat (zie figuur 52). En dat elk jaar in het hoger onderwijs. Het geld dat studeren kost, kun je ook als een investering zien, want elk jaar onderwijs loont zodra je aan het werk bent: een diploma brengt geld op (zie hoofdstuk 4).
Een jaar studeren in het hoger onderwijs kost een stevige duit: zo’n 10.150 euro voor een student die pendelt en bijna 15.350 euro voor een student die op kot gaat. Ouders met beperkte financiële middelen kunnen voor hun kind een studietoelage aanvragen (zie hieronder). Dan is het inschrijvingsgeld heel wat lager, maar de andere kosten blijven natuurlijk dezelfde. En zoals je zult merken: die studietoelage volstaat niet om alle kosten te dekken die bij studeren in het hoger onderwijs komen kijken. Sociologen spreken in dat verband vaak van het mattheuseffect: zij die hebben, zal gegeven worden.
8.6 Wat als ik de studies van mijn kind niet kan betalen? Het mag duidelijk zijn: studeren kost geld. Er is weliswaar een jaarlijkse schoolbonus voor elk kind (zie hierboven), maar die is erg beperkt. Gezinnen die het moeilijk hebben om de schoolkosten te betalen, kunnen daarvoor (een stukje) op de overheid rekenen. Die financiële steun staat al langer bekend als de studiebeurs, maar werd enkele jaren geleden herdoopt tot de schooltoeslag (voor kinderen tot en met het secundair onderwijs) en de studietoelage (voor studenten in het hoger onderwijs). Want voor alle duidelijkheid, als je ervoor in aanmerking komt, dan is die schooltoeslag of studietoelage er voor de hele schoolcarrière: van de kleuterklas tot de universiteit.
Een schooltoeslag of studietoelage is er voor de hele schoolcarrière: van de
kleuterklas tot de universiteit. Voor leerlingen in het kleuter-, lager en secundair onderwijs maakt die schooltoeslag deel uit van het groeipakket, waarover we het eerder al hadden (alle informatie op vlaanderen.be). In tegenstelling tot de studiebeurs vroeger moet je de schooltoelage niet langer zelf aanvragen, ze wordt automatisch toegekend als je er recht op hebt. De betaling ervan gebeurt tussen september en december. Om te bepalen of je er recht op hebt, wordt met drie factoren rekening gehouden: je belastbaar inkomen, je gezinssituatie (volgens een puntensysteem) en het type onderwijs. Concreet: voor een gezin met twee kinderen ten laste is de minimumgrens van het belastbaar gezinsinkomen 26.216,11 euro en de maximumgrens 48.801,50 euro. Als je belastbaar gezinsinkomen boven dat bedrag zit, heb je geen recht op een schooltoeslag. Als je op de maximumgrens zit, krijg je de minimumtoeslag. Als je onder of op de minimumgrens zit, krijg je de volledige toeslag. En als je daartussen zit, krijg je een gedeelte van de volledige toeslag. Als je inkomen lager dan of gelijk is aan een tiende van de maximumgrens, krijg je een uitzonderlijke toeslag. Alle inkomensgrenzen en de berekeningsmethode kun je terugvinden op groeipakket.be. De bedragen van de toeslag zijn als volgt:
Voor het secundair onderwijs zijn er hogere bedragen voor wie intern verblijft en ook voor specifieke groepen leerlingen. Er zijn ook nog enkele voorwaarden om de schooltoeslag te krijgen. Leerlingen moeten in het kleuter-, lager of secundair onderwijs les volgen in Vlaanderen of in Brussel (erkend,
gesubsidieerd of gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap). Je hebt geen recht op een schooltoeslag bij thuisonderwijs, ziekenhuisonderwijs, tweedekansonderwijs en privéonderwijs (behalve Eureka, Leerwijzer, Safe en Sint-Ignatiusschool). Het maakt voor de schooltoeslag niet uit of de leerling geslaagd is of niet. Wel moet de leerling voldoende aanwezig zijn op school. Voor kleuters stijgt dat aantal dagen verplichte aanwezigheid met de leeftijd: van minstens honderd halve dagen op school voor wie nog geen drie jaar is op 31 december van het betrokken schooljaar tot maximaal 29 halve dagen ongewettigd afwezig voor een kleuter die op 31 december zes jaar of ouder is. Leerlingen in het lager onderwijs mogen maximaal 29 halve dagen ongewettigd afwezig zijn, leerlingen in het secundair onderwijs 30 halve dagen. Een leerling is ongewettigd afwezig als hij zonder geldig bewijs niet op school aanwezig is. Met een geldig ziektebriefje is de leerling wettig afwezig. Voor wie in het hoger of universitair onderwijs studeert, loopt het heel anders. In dat geval moet je de studietoelage zelf aanvragen bij het ministerie van Onderwijs (alle informatie op studietoelagen.be). De voorwaarden zijn wel vergelijkbaar met die van de schooltoeslag. Je moet de Belgische nationaliteit hebben, het inkomen van je ouders moet onder een bepaald maximum liggen, er wordt naar de gezinssamenstelling gekeken en je moet les volgen aan een erkende onderwijsinstelling en voldoende studietoelagekrediet hebben. Ook de toetsing van het gezinsinkomen gebeurt op min of meer dezelfde manier als die voor de schooltoeslag, al zijn de minimum- en maximumgrenzen niet dezelfde. Voor een gezin met twee kinderen, een in het secundair en een in het hoger onderwijs, is de minimumgrens 19.937,64 euro en de maximumgrens 40.566,72 euro. Alle inkomensgrenzen en de berekeningswijze kun je vinden via studietoelagen.be. De bedragen van de studietoelage zijn afhankelijk van het feit of de student op kot zit of niet: Studietoelage
Inkomen
Bedrag studietoelage
Geen
Boven maximumgrens
-
Minimumtoeslag
Gelijk aan maximumgrens
281,36 euro
Gedeeltelijke toeslag
Tussen minimum- en maximumgrens
Aangepast bedrag, afhankelijk van het inkomen
Volledige toeslag
Niet hoger dan minimumgrens
4354,18 euro (kotstudent) ........................................... 2613,35 euro (niet-kotstudent)
Uitzonderlijke toeslag
1/10de van maximumgrens of lager
5862,31 euro (kotstudent) ........................................... 3792,34 euro (niet-kotstudent)
Wie recht heeft op een studietoelage heeft ook recht op een lager inschrijvingsgeld aan de hogeschool of universiteit.
8.7 Geef je zakgeld aan je kind? De vraag waar elke ouder vroeg of laat mee te maken krijgt: geef je zakgeld aan je kind of niet? En hoeveel geef je? En wat kan of moet je kind er dan allemaal mee betalen? Mocht je er zelf niet spontaan aan denken, dan zullen je kinderen je daarbij wel helpen. Er zijn zo van die discussies die nooit worden beslecht. Bijvoorbeeld over hoeveel zakgeld je het best geeft. Ouders vinden het bedrag doorgaans te hoog, voor jongeren is het altijd te weinig. Over één zaak zijn velen het eens: als het enigszins financieel kan, is zakgeld geven een goede zaak. Je leert je kinderen erdoor bewust met geld om te gaan. Het gezegde ‘Jong geleerd is oud gedaan’ is ook bij zakgeld van toepassing. Wie van jongs af een eigen budget leert beheren, zal daar later ongetwijfeld de vruchten van plukken. Toch is te jong zakgeld krijgen wellicht ook niet goed, omdat je aan kinderen die misschien nog niet kunnen tellen zo moeilijk de waarde van geld kunt bijbrengen. Er wordt meestal aangeraden er pas mee te beginnen vanaf zes of zeven jaar.
Het gezegde ‘Jong geleerd is oud gedaan’ is ook bij zakgeld van toepassing. Wie van jongs af een eigen budget leert beheren, zal daar later de vruchten van plukken. Hoe dan ook, zakgeld blijft een persoonlijke zaak en een zaak van je gezin. Juiste of foute keuzes bestaan er niet. Om de keuze te maken helpt het misschien om te weten hoeveel anderen geven, als ze dat al doen. Naar aanleiding van De week van het geld organiseerden onder meer vrt en Wikifin enkele jaren geleden een geldenquête. Zakgeld was daarbij een van de vragen. En dan blijkt dat ruim zes op de tien ondervraagden aan hun kinderen zakgeld geven. Dat cijfer ligt in lijn met eerdere onderzoeken en ook met gegevens uit Nederland. Op de vraag vanaf welke leeftijd voor het eerst zakgeld wordt gegeven, kwamen wel heel verschillende antwoorden: bijna een op de vijf zei dat ze ook zakgeld gaven aan kinderen jonger dan zeven jaar. Bijna de helft van de ondervraagden geeft zakgeld aan kinderen jonger dan tien jaar (zie figuur 53). Figuur 53 Wanneer krijgt je kind zijn eerste zakgeld? Bron: VRT / Wikifin
Zo’n 60 procent van de kinderen krijgt zakgeld. Daarvan krijgt 46 procent dat al als ze jonger zijn dan tien jaar, 28 procent krijgt het vanaf elf of twaalf jaar.
Ook op de vraag hoeveel zakgeld er maandelijks wordt gegeven, kwamen er heel verschillende antwoorden. Zowat 30 procent geeft tussen 20 en 100 euro per maand, sommigen geven veel minder, anderen geven dan weer veel meer (zie figuur 54). Figuur 54 Hoeveel zakgeld krijgt je kind? Bron: VRT / Wikifin
13 procent van de kinderen krijgt tussen 20 en 39 euro zakgeld per maand, 17 procent tussen 40 en 99 euro.
Interessant is ook de vraag wat kinderen dan doen met dat zakgeld. Ook die vraag is gesteld bij de geldenquête. Het overgrote deel van het zakgeld gaat naar de vrije keuze van kinderen zelf: zeven op de tien ouders geven aan dat hun kinderen zelf kunnen beslissen wat ze met dat geld doen. In sommige gevallen moet het zakgeld dienen om de hobby mee te betalen, in andere gevallen om (af en toe) te (gaan) eten of om kleding te kopen of de gsm-kosten te dekken (zie figuur 55).
Figuur 55 Wat doet je kind met het zakgeld? Bron: VRT / Wikifin
De meeste kinderen mogen vrij beslissen wat ze doen met hun zakgeld.
8.8 Kost een kind echt een huis? Nu we alle uitgaven en de (terug)betalingen voor een kind kennen, kunnen we ons buigen over de vraag waar we dit hoofdstuk mee begonnen zijn. Kost een kind effectief een huis, zoals de boutade luidt? Dat kinderen grootbrengen handenvol geld kost, is voor veel ouders geen verrassing, maar als je alle kosten meetelt die je – rechtstreeks en onrechtstreeks – voor je kind maakt, van baby tot volwassene, hoeveel betaal je dan in totaal? We kunnen het niet voldoende herhalen: het is een denkoefening. Een interessante denkoefening, maar uiteraard kun je een kind moeilijk gelijkstellen met een financieel kostenplaatje. Het is zoveel meer, laat daar geen enkele twijfel over bestaan. Toch willen we proberen te berekenen hoeveel dat kind je uiteindelijk kost.
Gemakkelijk is die berekening niet. Omdat elk gezin een eigen uitgavenpatroon heeft uiteraard, dat bovendien erg afhankelijk is van het gezinsinkomen. Maar ook omdat niet alle kosten simpelweg kunnen worden berekend. Hoeveel je voor je kind betaalt voor de sportclub of voor kleding is eenvoudig bij te houden. Maar hoeveel reken je bijvoorbeeld voor maaltijden of het extra gedeelte aan elektriciteitsverbruik? Een goed vertrekpunt zijn de minimumkosten die de Gezinsbond heeft berekend per kind en per leeftijd. Op basis van enkele complexe berekeningen is die erin geslaagd de minimumkosten per maand te berekenen. Die kostprijs is een minimum en ook een gemiddelde. Bovendien is hij afhankelijk van het gezinsinkomen (het is aangetoond dat gezinnen met een hoger inkomen meer uitgeven per kind) en van de rang van het kind (voor een eerste kind wordt verhoudingsgewijs meer geld uitgegeven dan voor een tweede of derde kind). In de minimumkostprijs zitten alle basiskosten (huisvesting, energie, voeding, lichaamsverzorging, kleding en schoenen, gezondheidszorg, vervoer, communicatie, cultuur, ontspanning en sparen) om kinderen groot te brengen. Om de werkelijke kostprijs te berekenen moeten de kosten voor kinderopvang en studiekosten daarbij worden opgeteld. Voor de berekening gaan we uit van een gezin dat één kind heeft. Tegelijk speelt dus ook het gezinsinkomen een rol in de (minimum)kosten voor een kind. In dit geval gaan we uit van een nettogezinsinkomen van 2150 euro per maand. De minimumkosten per maand kennen we uit de berekeningen van de Gezinsbond, de kostprijs voor opvang of onderwijs is het gemiddelde cijfer voor kinderopvang (vanaf vier maanden tot en met twee jaar), kleuteronderwijs, lager onderwijs, secundair onderwijs van het type aso en hoger onderwijs (drie jaar bachelor, één jaar master) van vier jaar voor een student die op kot zit. Uitgesplitst van baby tot afgestudeerde geeft dat deze cijfers (zie figuur 56). Figuur 56 De kostprijs van baby tot afgestudeerde, jaar per jaar Bron: Gezinsbond en eigen berekening
Hoe ouder je kind wordt, hoe meer het kost. Op 18-jarige leeftijd kom je uit op een totaal (minimum)bedrag van ruim 113.000 euro, op 22-jarige leeftijd is dat ruim 173.000 euro.
De kosten per maand voor een kind stijgen elk jaar: hoe ouder je kind wordt, hoe meer het kost. Een achttienjarige in huis kost dubbel zoveel per maand als een baby. Voor opvang- en studiekosten is de opvang van baby’s en peuters dan weer het duurst. Dit gezin, met een netto-inkomen van 2150 euro per maand, betaalt in de gesubsidieerde kinderopvang zelf ruim 17 euro per dag. Voor ouders
met een hoger netto-inkomen is dat bedrag vaak nog hoger. Zodra je kind in de kleuterklas zit, vallen de kosten voor onderwijs flink terug. Maar op het einde van de lagere school en vooral vanaf het middelbaar onderwijs stijgen de kosten voor onderwijs sterk. In dit geval is het de kostprijs voor een aso-richting. Een richting in het tso of kunstonderwijs is gemiddeld duurder. Maar de prijs van het hoger onderwijs (en dan vooral voor studenten die op kot zitten) is erg hoog.
Hoe ouder je kind, hoe meer het kost. Een achttienjarige in huis kost dubbel zoveel als een baby. Op basis van deze optelsom kost het grootbrengen van een baby tot een jongvolwassene van achttien jaar ruim 113.000 euro. Dat is nog altijd op basis van de minimumkosten per maand. In de praktijk (of voor hogere inkomens) kunnen die kosten nog oplopen. Als we de hogere studies ook meetellen, komen we (in dit geval dus voor een kotstudent) op een totaal van ruim 173.000 euro. Dan gaan we ervan uit dat alle studies zonder zittenblijven tot een goed einde worden gebracht. Almaar meer jongeren blijven bovendien ook na hun afstuderen, of tijdens het zoeken naar een job, in hotel mama wonen, waardoor die totaalprijs nog flink kan toenemen (zie hoofdstuk 6). Conclusie: met het geld dat je investeerde in een kind dat hogere studies achter de rug heeft, kun je op sommige plaatsen een appartement of een huisje kopen (de mediaanprijs – de helft is duurder, de helft goedkoper – van een appartement in Vlaanderen bedraagt 210.000 euro, voor een huis in een gesloten of halfopen bebouwing bedraagt de mediaanprijs zelfs 249.000 euro). Voor een tweede of derde kind liggen de kosten meestal iets lager dan voor een eerste kind, zo becijferde de Gezinsbond. Dat komt omdat gezinnen vanaf het moment dat er een tweede kind
geboren wordt, de tering vaak iets meer naar de nering moeten zetten en daardoor iets minder kunnen besteden per individueel kind. Daardoor daalt ook de gemiddelde kostprijs vanaf een tweede kind, maar die daling blijft al bij al beperkt. Slotsom is wel dat wie twee kinderen grootbrengt daar uiteindelijk minstens evenveel aan betaalt als aan een gemiddeld huis. Met het grote verschil natuurlijk dat die bakstenen gemakkelijk in een waarde kunnen worden uitgedrukt, terwijl de kinderen onbetaalbaar zijn.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2.
3.
4.
5.
6.
De prijs van een bevalling in een ziekenhuis verschilt sterk, naargelang je kiest voor een eenpersoonskamer dan wel voor een meerpersoonskamer. Dat heeft alles te maken met de (veel) duurdere supplementen die worden aangerekend voor een eenpersoonskamer. Wie toch een eenpersoonskamer wil, kan daarvoor een hospitalisatieverzekering afsluiten, maar zulke verzekeringen rekenen vaak een wachttijd. Als je daarvan wilt gebruikmaken voor je bevalling, kun je die verzekering het best afsluiten voor je zwanger bent. Een baby(outfit) kost flink wat geld, de overheid helpt je op weg met een startbedrag voor elk kind. Dat startbedrag bedraagt 1190,68 euro. Tegelijk heeft elk kind recht op het groeipakket, een maandelijkse bijdrage die het vroegere systeem van de kinderbijslag vervangt. Dat groeipakket is er voor kinderen die geboren zijn sinds 2019. Als je gezin bestaat uit kinderen die vroeger geboren zijn, geldt nog de oude regeling. Als je kinderen hebt die voor en na 2019 geboren zijn, heb je een combinatie van beide systemen: de oude regeling voor de kinderen die voor 2019 geboren zijn, het groeipakket voor wie sinds 2019 op de wereld is gekomen. Bij dat groeipakket komt elk jaar ook een schoolbonus. Die moet de kosten dekken die bij de start van een nieuw schooljaar horen.
7.
Tegelijk omvat het groeipakket extra toeslagen, specifiek voor kinderen (of hun ouders) die meer ondersteuning nodig hebben. 8. Elk kind van je gezin heeft ook recht op een belastingvoordeel. 9. Voor ouders die de studies van hun kinderen moeilijk kunnen betalen, is er een schooltoelage (voor het secundair onderwijs) of een studietoelage (voor het hoger en universitair onderwijs). 10. Een kind kost een klein huis, zo luidt de conclusie van onze berekening. Maar dat is het ook waard, willen we hier nog even uitdrukkelijk benadrukken.
HOOFDSTUK 9
Eerste keer geld uitgeven
Ja, geld uitgeven is plezant, maar we willen de lezer wel helpen om dat een beetje verstandig te doen. We zullen hem vertellen waarom een jaarbegroting en een huishoudboekje belangrijk zijn, ook al heeft hij of zij er wellicht een even grote afkeer van als wij. We zullen een onderscheid maken tussen goede en slechte schulden, waarschuwen voor abonnementen en wijzen op het grote belang van een voorraadkast. En we verklappen hoe je veel geld kunt besparen bij het winkelen. Dan is je zuurverdiende centjes laten rollen pas echt plezant!
Op 11 april 2021 overleed op 73-jarige leeftijd Norbert Verswijver, net op het moment dat we zijn naam aan het tikken waren in dit hoofdstuk. Hier past een Bono-alert, je herinnert je het nog wel uit hoofdstuk 1: er is geen oorzakelijk verband. We wilden het hebben over Verswijver omdat het hier zal gaan over geld uitgeven, en meer bepaald over verstandig geld uitgeven. En gebruikmaken van kortingsbonnen hoort daarbij. Verswijver was daar kampioen in en stond dan ook bekend als ‘Bonnenman’. Met kortingsbonnen schafte
hij zo goedkoop mogelijk grote hoeveelheden goederen aan, die hij vervolgens schonk aan goede doelen. Hij noemde zichzelf de ‘Robin Hood van de food en non-food’, en verscheen tijdens zijn acties altijd met het typerende, groene Robin Hood-hoofddeksel. De acties van Verswijver zijn legendarisch en haalden kranten en televisie. Slechts één voorbeeld: in het voorjaar van 2007 trok Verswijver naar de Makro in Deurne, nadat hij gelezen had dat er een actie was: ‘24 blikken bier gratis bij aankoop van drie verkoopeenheden Zwan naar keuze’. Hij bestelde twaalf pallets Zwan-worstjes en had zelf uitgeteld dat hij recht had op 103.680 blikjes Maes Pils. Hij ontving vier van de twaalf laadborden Zwan plus de blikjes bier, maar omdat hij niet meer kreeg, eiste hij 85.000 euro schadevergoeding van Makro. Het hof van beroep in Antwerpen wees die eis af. ‘Geen zinnig mens kan ontkennen dat 24 blikken Maes van samen iets meer dan 16 euro meegeven bij drie verkoopeenheden Zwan-worstjes van nog geen 8 euro een verkoop met verlies betekent’, aldus het arrest, en dat is verboden. Omdat Verswijver zelf de media opzocht, vond het hof niet dat hij schade had geleden. Er was toch nog een meevaller voor Verswijver: bij aankoop van de laadplaten Zwan-worstjes kreeg hij tombolalotjes. En hij was een van de gelukkige winnaars. Hij won 37 aankoopcheques ter waarde van 1844 euro. Bonnenman probeerde in de loop der jaren zijn truc te herhalen, de ene keer met en de andere keer zonder succes. Bonnenman kreeg naam en faam, in zoverre dat het weekblad Humo een bon afdrukte ‘Alléén bestemd voor Norbert “Robin Hood” Verswijver uit Merksem’. De tekst luidde: ‘GRATIS!!! Bon goed voor één stevige trap onder de kont. Uitknippen, in acht- of tienvoud op een blad plakken en zoveel mogelijk fotokopiëren. In te ruilen in een handelsvestiging naar keuze. Onbeperkt geldig en oneindig cumuleerbaar.’ Op zijn eigen website reageerde Verswijver enthousiast: ‘Ik bedank Humo voor deze bon!! Hij is nog legaal ook en ik zal er ooit van gebruikmaken, want er staat geen vervaldatum op!!’ Het is niet de bedoeling van dit boek om van de lezers bonnenmannen of -vrouwen te maken, maar door op het juiste moment de juiste producten aan te kopen, kun je wel heel wat
besparen. Maar eerst staan we stil bij enkele andere aspecten van het wijs besteden van je zuurverdiende centen. Zoals schulden vermijden, opletten voor sluipende vaste kosten of het belang van de voorraadkamer. We beginnen echter met iets wat bij velen onmiddellijk wat weerzin zal opwekken: een jaarbegroting en huishoudboekje. Toch maar beter even lezen.
9.1 Toch geen jaarbegroting en huishoudboekje zeker? Als je greep wilt krijgen op je budget, kan het verstandig zijn om je inkomsten en uitgaven goed bij te houden. Want het is niet zo dat alleen maar mensen met een laag inkomen soms in de financiële problemen komen. Ook zij die een gat in hun hand hebben, lopen dat risico. Het Nederlandse Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), een onafhankelijk voorlichtingsinstituut over de huishoudportemonnee, formuleerde ooit vier duidelijke vuistregels voor gezond financieel gedrag. ‘Mensen die de vuistregels uitvoeren, verkleinen hiermee het risico op financiële problemen’, zo kun je lezen op nibud.nl. De vier kernwoorden zijn: check, plan, spaar en bewaar. Want uit onderzoek blijkt dat mensen die hun financiële administratie bijhouden, de uitgaven controleren en een buffer opbouwen meteen ook hun risico op betalingsproblemen verkleinen. Ten eerste moet je dus minstens elke week je inkomsten, uitgaven en het saldo van je bankrekening checken. Zo krijg je meer grip op je centen: je ziet waar je geld naartoe gaat. En als er een verkeerd bedrag is afgeschreven of als je in het rood staat, moet je actie ondernemen. We komen hier nog op terug.
Minstens elke week moet je je inkomsten, uitgaven en het saldo van je bankrekening
checken. Zo krijg je beter grip op je centen. Al even verstandig is het om jaarlijks je inkomsten en uitgaven te plannen. Net zoals de overheden maak je dus een begroting op. Het geeft een gepland overzicht van alle inkomsten en uitgaven die je in een jaar verwacht. Bovendien laat het zien of je inkomsten voldoende zijn om al je uitgaven te betalen en hoeveel je overhoudt voor leuke dingen. En je ziet wat de ‘goedkope’ en ‘dure’ maanden zijn, zodat je daarmee rekening kunt houden. Via nibud.nl kun je de Excel-file ‘mijn jaarbegroting’ downloaden. Wat kun je daar allemaal op invullen? Je nettoloon of uitkering, vakantiegeld, dertiende maand, kinderbijslag en allerlei andere inkomsten, allemaal maand per maand. Dan heb je natuurlijk een reeks uitgaven, zoals huur of hypotheeklening, energie en water, telecom, internet en televisie, vervoer, abonnementen. Voorts is er nog een rubriek ‘reserveringsuitgaven’, voor onder meer kleding, schoenen en vrijetijdsuitgaven. Tot slot heb je nog de rubriek ‘huishoudelijke uitgaven’, voor bijvoorbeeld voeding. Voor je inkomsten kun je terugvallen op de loonfiches die je kreeg voor het invullen van de belastingaangifte van het voorbije jaar, of op het overzicht van de gestorte bedragen op je bankrekening die elke bankapp je biedt. De vaste lasten, zoals huur, energie, terugbetaling lening, verzekeringen vind je ook terug via je bankrekening. Voor de ‘reserveringsuitgaven’, bijvoorbeeld voor je vakantie, moet je een inschatting maken. Dat is niet altijd even gemakkelijk, zeker niet in het begin. Maar hoe langer je het doet, des te beter zicht je daarop krijgt. En voor de ‘huishoudelijke uitgaven’, zoals voeding, kapper of huisdieren, kun je terugvallen op je huishoudboekje, waarover dadelijk meer. Zo’n jaarbegroting is een planning die je jaarlijks vooraf maakt. Natuurlijk kan er in de loop van dat jaar van alles gebeuren dat niet in je planning staat. Misschien verhuis je? Misschien gaat de auto stuk en moet hij worden vervangen? Misschien wordt je gezinnetje uitgebreid? Misschien verander je van baan? Dat kan je begroting in de war sturen, maar dat is niet zo erg: maak een nieuwe begroting
aan de hand van je nieuwe situatie. Je zult meteen de financiële gevolgen van de nieuwe ontwikkeling zien. Het huishoudboekje speelt een belangrijke rol voor het opstellen van je jaarbegroting. Je houdt er alle inkomsten en uitgaven bij, zodat je een goed overzicht krijgt van je geldstromen. Het grote verschil met een jaarbegroting is dat je in een jaarbegroting vooraf een inschatting maakt van de geldstromen voor het volgende jaar, terwijl je in een huishoudboekje de geldstromen van het moment bijhoudt. Voor sommigen is dat een karwei waar ze verschrikkelijk tegen opzien, voor anderen een handig hulpmiddeltje om de geldzaken onder controle te houden. Het huishoudboekje was populair na het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen vooral heel wat huisvrouwen de uitgaven zorgvuldig in een schriftje noteerden. Mensen kwamen toen uit een periode dat ze het niet breed hadden. Ze moesten het budget goed in de gaten houden en, als het even kon, wat sparen met het oog op de aanschaf van luxueuze goederen zoals een koelkast, wasmachine, stofzuiger, platenspeler, televisie, auto enzovoort, die toen binnen handbereik kwamen. Het huishoudboekje is vandaag helemaal terug van weggeweest, nu je het op de computer kunt bijhouden of via een app op je telefoon. Een handig begin is de site budgetplanner.be, die je een overzicht geeft van je inkomsten en uitgaven, maar die geen bewaarfunctie heeft – dus je moet nog wel alles overpennen. Maar je hebt tegenwoordig een ruime keuze aan budgetapps, de ene al met meer grafieken en diagrammen dan de andere. Sommige spitsen zich ook toe op speciale gelegenheden, zoals een avondje stappen of samen op reis gaan. Veel van deze apps zijn gratis, voor andere moet je betalen – kijk dat vooraf goed na. Enkele voorbeelden: » MIJN HUISHOUDBOEK: deze app is het best te vergelijken met een echt ouderwets huishoudboekje, waar je alle uitgaven en inkomsten kunt ingeven. Je kunt voor bepaalde uitgaven maandelijkse limieten instellen. Zo kun je gemakkelijk zien of je de limiet van hoeveel je
per maand aan restaurantbezoeken of tankbeurten wilt uitgeven, nog niet overschreden hebt. Gemakkelijk ook om te delen met familieleden, en ideaal voor wie een uitgebreid overzicht wil van alle inkomsten en uitgaven van het gezin. Kost 1,99 euro. » MIJN GELDZAKEN HUISHOUDBOEKJE: je kunt hier eenvoudig al je inkomsten en uitgaven bijhouden. Biedt heel wat grafische mogelijkheden, zoals een bestedingsdonut, die weergeeft hoeveel geld je nog kunt besteden met het budget dat je zelf vooropstelde, wat je nog moet betalen aan vaste kosten en wat je al hebt uitgegeven. Je kunt er ook je financiële toekomst plannen. De basisversie is gratis, voor de uitgebreide versie betaal je 2,45 euro per maand. » WAKOSTA?!: een no-nonsensebudgetapp, die uitblinkt door zijn eenvoud en gebruiksgemak. Je kunt je inkomsten en uitgaven ingeven en je hebt zicht op je budget per maand of week. Ook kun je zien hoeveel geld je nog hebt. Wordt ook gepromoot voor kwetsbare jongeren die niet zo goed met geld om kunnen en werd ontwikkeld met de steun van het Streekfonds West-Vlaanderen, biz Vlaanderen en biz Brussel en sam, steunpunt Mens en Samenleving. De app verwijst ook naar eerstehulpbijschulden.be, een site die je helpt bij schuldproblemen. Gratis. » YOU NEED A BUDGET (YNAB): een klassieker die nog een stapje verder gaat dan een huishoudboekje. Je moet zelf, vooraf, plannen wat je met je inkomen zult doen. In de loop van de maand kun je dat altijd bijsturen op basis van hoeveel je precies uitgeeft en waaraan, maar de basis blijft wel dat je vooraf nadenkt en budgetteert: dat je een prognose maakt van waar je je geld aan zult uitgeven. Je kunt het een maand gratis testen, om het daarna aan te schaffen betaal je 11 euro per maand of 75 euro per jaar.
» SPENDEE: als je geld uitgeeft, tik je dat bedrag in de juiste categorie en de app trekt de uitgaven af van je inkomsten. Je kunt limieten instellen, zodat je het meteen merkt als je die overschrijdt. Is vooral nuttig als je van alles graag overzichten hebt in grafieken. Heeft een heel aantrekkelijke lay-out. De basisversie is gratis, voor extra functies betaal je 1,99 euro per maand. » GOODBUDGET: gaat uit van je maandelijkse inkomsten en plaatst die in verschillende digitale envelopjes, zoals boodschappen en abonnementen. Elke uitgave neemt een deeltje weg uit een envelop. Gebruiksgemak is in deze app belangrijker dan aantrekkelijke grafieken. De basisversie is gratis, een abonnement met uitgebreidere mogelijkheden kost 5,40 euro per maand of 45 euro per jaar. » CAKE: je kunt verschillende bankrekeningen centraal beheren en een overzicht krijgen van alle inkomsten en uitgaven. Dat kan per categorie – zoals restaurants, kleding, boodschappen enzovoort – maar ook per rekening waarmee je betaalt. En je kunt er een beetje geld mee verdienen, want deze app werkt met partners waarbij je als klant korting kunt krijgen. Weet wel dat Cake de data van alle gebruikers anoniem kan bundelen en doorverkopen. » MONEY LOVER: je kunt alle inkomsten en uitgaven beheren, maar ook alle uitgaven voor een bepaald evenement bijhouden, zoals van een reis, een feest of de renovatie van je woning. Alles wordt in mooie grafiekjes gegoten. De basisversie is gratis, voor een uitgebreidere versie betaal je 5,49 euro per maand. » MONEON: is een digitaal huishoudboekje waar je zowel jouw persoonlijke als gemeenschappelijke rekeningen kunt volgen. Je kunt je inkomsten en uitgaven in categorieën onderverdelen, zodat je een beter inzicht
krijgt. Heeft ook een eigen blog met handige tips over budgettering en financieel beheer. » BUDDY: jij bepaalt hoeveel geld je maandelijks wilt uitgeven en deze app helpt je om dat budget niet te overschrijden en voorspelt welk bedrag je aan het eind van de maand zult overhouden. Dat moet helpen om een spaarpotje op te bouwen. Je kunt Buddy ook gebruiken om uitgaven te splitsen, bijvoorbeeld met je partner of vrienden.
Jij bepaalt hoeveel geld je maandelijks wilt uitgeven, de app Buddy helpt je om dat budget niet te overschrijden en voorspelt welk bedrag je aan het eind van de maand zult overhouden. » MINT: een van de oudste budgetapps. Hij biedt je handige overzichten van je budget in grafieken en taartdiagrammen, wijst op de impact van bepaalde kosten op je budget, speurt naar patronen in je uitgaven en geeft je tips hoe het beter kan. Gratis. » THRIV: helpt je spaardoelen te bereiken, bijvoorbeeld om een nieuwe auto te kopen of om met vakantie te kunnen gaan. Je kunt zoveel spaardoelen maken als je zelf wilt. De app kan je ook suggereren hoeveel je per dag, per week of per maand moet sparen. Je krijgt altijd onmiddellijk te zien hoever je nog van je doel bent verwijderd. De basisversie met reclame is gratis. » SHARE-A-BILL: je gaat een avondje uit of trekt er enkele dagen opuit met vrienden of collega’s: aan het einde weet je met een druk op je smartphone wie aan wie geld moet en kun je iedereen in Excel-formaat de
afrekening doorsturen. Je kunt aan alle deelnemers een gewicht toekennen: kinderen kunnen bijvoorbeeld maar voor de helft meetellen, of wie die avond geen alcohol aan tafel drinkt, kan in de afrekening voor maar vier vijfde worden meegeteld. Op elk moment kun je kijken wie aan wie hoeveel geld moet. De lite-versie is gratis, voor het volledige pakket betaal je 4,49 euro. » TRIPSPLITTER: een lange reis of een trip met vrienden of familie voor de boeg? Dan kun je met deze app achteraf gemakkelijk afrekenen. Elke deelnemer aan de reis krijgt in de app een kleurtje. Zo is het erg eenvoudig om in te geven wie wanneer betaalt en op het einde van de reis is die afrekening in een handomdraai klaar. Is gratis. » TRICOUNT: als je samen met anderen een feestje organiseert, een kot deelt of eropuit trekt, kun je met deze app bijhouden wie wat betaalt. Hij rekent ook uit wie nog wat moet betalen aan wie. Je kunt telkens aangeven onder welke deelnemers het bedrag moet worden verdeeld. Gratis basisversie, zonder advertenties kost deze app je 3,99 euro per jaar. Dit is maar een kleine greep uit het schier oneindige aanbod van budgetapps. Als je liever zelf alles bijhoudt: in een Excel-file kan dat natuurlijk ook. Ga dan naar Google en tik in: ‘huishoudboekje Radio 2 download’ en je krijgt het ‘Inspecteur-huishoudboekje’ op een schoteltje gepresenteerd. Je kunt natuurlijk ook naar pen en papier grijpen, want tenslotte deden onze grootouders het ook al met een schriftje. Naar schatting zou slechts 30 procent van de Belgen aan budgetplanning doen. Nochtans, aan mogelijkheden geen gebrek, dus dat kan geen excuus zijn om er niet mee te beginnen.
Wist je dat maar 30 procent van de Belgen aan budgetplanning doet? Nochtans, aan mogelijkheden geen gebrek, dus dat kan geen excuus zijn om er niet mee te beginnen. 9.2 Hoe pijnlijk is in het rood gaan? Een jaarbegroting en een huishoudboekje moeten je helpen te voorkomen dat je te veel schulden maakt. En het liefst zelfs een spaarpotje opbouwt, zodat je (onverwachte) financiële schokken kunt opvangen, zoals een herstelling van de auto, het vervangen van huishoudtoestellen, onderhoudswerken aan de woning. Hoe groot moet die buffer zijn? Het antwoord op deze vraag, die iedereen zich weleens stelt, hangt af van talloze factoren, zoals de leeftijd en de persoonlijke situatie. Sta je er alleen voor of deel je het leven met iemand die ook een inkomen heeft? Heb je kinderen? Ben je eigenaar van een woning of huur je nog? Enzovoort. Vaak wordt gezegd dat je het best zes maanden loon op een spaarrekening hebt staan als buffer. Dus als een gezin een gezamenlijk netto-inkomen heeft van 3000 euro per maand, komt dat neer op 18.000 euro. Daar komt lang niet iedereen aan, maar hoe ouder, hoe groter de spaarbuffer die we hebben. Een andere vuistregel zegt dat je minstens 10 procent van je jaarinkomen moet opzijzetten. In ons voorbeeld – een gezin met een netto-inkomen van 3000 euro per maand – komt dat neer op 3600 euro. Als je erin slaagt om dat bedrag jaar na jaar te sparen, doe je er vijf jaar over om die buffer van 18.000 euro op te bouwen. Het Nederlandse Nibud berekende ook hoeveel spaargeld je ten minste achter de hand moet houden (zie figuur 57). Let op, het gaat om de minimale buffers die je moet aanleggen voor onverwachte uitgaven. Want als je bijvoorbeeld een auto hebt, dan is het
wenselijk om nog iets meer spaarcenten achter de hand te houden. En het spaargeld dat je opzijlegt, bijvoorbeeld om jouw inkomensverlies op te vangen als je met pensioen gaat, is hierbij niet inbegrepen (zie hoofdstuk 23). Figuur 57 Minimale spaarreserves volgens gezinssituatie Bron: Nibud
Een echtpaar met twee kinderen moet minimaal 5000 euro aan spaarreserve hebben om onverwachte uitgaven op te vangen.
De Nationale Bank van België ging recent na hoe dik de spaarmatras is van de Belgen. De vraag luidde: ‘Hoelang beschikt uw gezin over een spaarbuffer om de noodzakelijke uitgaven (huur, aankopen enzovoort) te dekken en in uw levensonderhoud te voorzien?’ Van de 18- tot 29- jarigen heeft 16 procent een spaarbuffer die minder is dan het bedrag dat nodig is om één maand lang de lopende uitgaven te dekken. Zo’n 22 procent kan met de spaarbuffer één tot drie maanden verder, 21 procent drie tot zes maanden en 46 procent langer dan zes maanden. De spaarbuffer neemt toe met de leeftijd:
van de 65-plussers kan 64 procent meer dan zes maanden voort (zie figuur 58). Figuur 58 Spaarbuffer volgens leeftijd (2020, in procent) Bron: NBB
De spaarbuffer neemt toe met de leeftijd, maar van de 18- tot 29-jarigen heeft 16 procent een spaarbuffer die minder is dan het bedrag dat nodig is om één maand lang de lopende uitgaven te dekken.
Behalve het aanleggen van een spaarbuffer is ook het mijden van schulden belangrijk. Ook hiervoor bestaat er een vuistregel: maak dat je afbetalingen niet hoger liggen dan een derde van je maandinkomen. Een gezin dat 3000 euro netto-inkomen heeft, mag dus maximaal 1000 euro besteden aan het afbetalen van leningen. Bij het aangaan van een hypotheeklening, voor de aanschaf van vastgoed, zal de bank nagaan hoe sterk je financieel staat en erover waken dat de afbetalingen niet te zwaar zijn. Dat is natuurlijk ook in jouw belang (zie hoofdstuk 6).
Maak altijd dat je afbetalingen niet hoger liggen dan een derde van je maandinkomen. Dus als je gezin een nettoinkomen heeft van 3000 euro, mag je maximaal 1000 euro besteden aan het afbetalen van leningen. Eigenlijk maak je bij het in het rood gaan het best een onderscheid tussen goede en slechte schulden. Goede schulden zijn leningen die je aangaat om investeringen te doen in zaken die normaal gezien in waarde zullen stijgen of op termijn tot inkomsten zullen leiden. De bouw, aankoop en renovatie van een woning bijvoorbeeld. Als de afbetaling van een hypotheeklening niet te zwaar is, kun je dat zien als een goede schuld. Want je steekt dat geld in een woning waarin je kunt leven en die je later (eventueel) kunt verkopen tegen een (hopelijk) hogere prijs. Ook het volgen van sommige cursussen of bijscholingen, zoals computerlessen of een opleiding tot schrijnwerker, kunnen goede investeringen zijn, want ze kunnen je op termijn een (hoger) inkomen geven. Een ander paar mouwen zijn de slechte schulden: leningen die je aangaat om zaken aan te schaffen die in waarde zullen dalen of zelfs helemaal tot nul zullen verschrompelen. Denk aan de aanschaf van een auto, salon, trouwfeest of een reis. Het is wenselijk om nooit langer te lenen dan de levensduur van het product dat je met de lening aanschaft. En eigenlijk mijd je ze het best helemaal, want die slechte schulden brengen niets op. Bovendien liggen de rentes en kosten voor deze consumentenkredieten meestal erg hoog, hoger dan voor een hypothecair krediet. Volgens cijfers van de Centrale voor kredieten aan particulieren hebben de Belgen 10,7 miljoen kredieten uitstaan. Daarvan zijn er 3,3 miljoen hypotheekleningen en 7,4 miljoen consumentenkredieten. Het aantal hypotheekleningen met achterstallige betalingen ligt laag: zo’n 25.000 of 0,8 procent. Voor
de consumentenkredieten liggen die cijfers veel hoger: er zijn meer dan 413.000 achterstallige consumentenkredieten of 5,6 procent. Het gemiddelde achterstallige bedrag bij een consumentenkrediet bedraagt 3367 euro. Ons land telt meer dan 300.000 mensen die minstens één achterstallig krediet op hun naam hebben staan. Zodra je schulden hebt, is het niet gemakkelijk om ervan af te raken. Het is dan ook beter om ze te voorkomen. Op de website allesovercenten.be vind je alle informatie over het voorkomen van schulden, wat je het best wel en niet doet bij financiële problemen en hoe je aan een oplossing kunt werken. Zorg ervoor dat je niet naar deze site moet surfen.
9.3 Is lenen tegen nul procent echt gratis? Ongetwijfeld zullen sommigen onder jullie bij het lezen van de vorige paragrafen hebben geroepen: maar wat als je kunt lenen tegen nul procent? Wat kan daar mis mee zijn? Je komt het inderdaad vaak tegen: ‘Koop deze auto en leen tegen nul procent!’ Het is de manier waarmee autoverkopers je hopen te verleiden als je niet meteen over het nodige geld beschikt om een karretje aan te kopen. En wat nu volgt, geldt niet alleen voor de aankoop van een auto, maar voor alle consumentenkredieten waarmee je de betaling van een roerend goed in de tijd kunt spreiden. Onthoud: voor niets gaat de zon op. Geen enkele bank zal je een lening tegen nul procent rente geven. ‘Een krediet is niet gratis, in tegenstelling tot wat sommige reclameboodschappen beweren’, waarschuwt de Federale Overheidsdienst Economie. Daarom moet in elke reclame voor consumentenkredieten het zinnetje ‘Let op, geld lenen kost ook geld’ worden opgenomen. De vermelding ‘gratis krediet’ is trouwens verboden, maar er mag wel worden gezegd dat het gaat om ‘nul procent rente’. Maar dan moet het ‘jaarlijks kostenpercentage’ (jkp) ook werkelijk nul zijn. In
dat jkp zit niet alleen de rente, het omvat ook alle kosten van een lening (zie hoofdstuk 6). En het jkp is niet nul als je niet het voordeel geniet dat wel aan de consument wordt toegekend die hetzelfde goed zonder krediet koopt. Dus, als iemand een auto koopt zonder krediet en bijvoorbeeld een gratis gps krijgt, en jij koopt die auto met een lening, maar krijgt die gratis gps niet, dan is het jkp geen nul procent. Een concreet voorbeeld maakt het nog duidelijker. Als je een auto koopt met een lening tegen nul procent rente, dan betaal je alleen het kapitaal terug. Geen intresten. Dus, stel dat je een auto koopt van 25.000 euro, dan betaal je over een afgesproken tijdspanne, bijvoorbeeld 36 maanden, in totaal 25.000 euro terug. Dat is, afgerond, 694 euro per maand. Stel dat je naar de bank stapt om 25.000 euro te lenen voor de aankoop van een auto en dat je kunt lenen tegen 1 procent rente/jkp en opnieuw 36 maanden afbetaalt, dan kost je dat elke maand 705 euro. Dat is maandelijks 11 euro meer dan de lening tegen nul procent. De totale intrest is zo’n 380 euro. Als je kiest voor een autolening tegen nul procent, spaar je dus in dit voorbeeld 380 euro uit. Maar de autoverkoper zal je dan meer dan waarschijnlijk minder of geen kortingen toestaan en je geen of nauwelijks gratis opties aanbieden. Doorgaans mag je bij de aanschaf van een auto rekenen op een dealerkorting van 3 tot 19 procent, dus voor een auto van 25.000 euro op 750 tot 4750 euro. Met andere woorden, zelfs met de laagste dealerkorting van 3 procent ben je nog dubbel zo voordelig af als met een lening tegen nul procent. Nog anders gezegd: als je een korting van 750 euro krijgt en leent bij een bank tegen 1 procent, heb je nog altijd 370 euro winst. Bovendien moet je opletten, want kun je wel het hele bedrag lenen tegen ‘nul procent’, of moet je een serieus voorschot geven? En het zou kunnen dat de autoverkoper je geen korting wil geven, maar wel gratis opties. Of een hogere prijs voor de overname van je oude auto. Het zijn allemaal factoren die je mee in rekening moet brengen.
Dus, eigenlijk moet je met de autoverkoper twee keer onderhandelen: de eerste keer alsof je alles zelf betaalt (of via een banklening), de tweede keer alsof je de aankoop financiert met zo’n lening tegen nul procent. Je hebt er alle belang bij om een lening tegen nul procent pas op het einde van het verkoopgesprek te vermelden, als je alle andere voordelen al hebt binnengehaald. En vervolgens moet je naar een andere garage trekken en dezelfde onderhandelingen opnieuw beginnen en kijken welke garagehouder je het beste voorstel doet. Ja, ook een auto kopen heeft veel weg van het marchanderen voor een tapijt in een Turkse bazaar.
Je hebt er alle belang bij om een lening tegen nul procent pas op het einde van het verkoopgesprek te vermelden, als je alle andere voordelen al hebt binnengehaald. Als je dus een auto koopt, moet je goed nadenken met welk geld je dat zult doen. Je kunt je spaargeld aanspreken, maar alle centjes die je hebt opzijgelegd daaraan besteden, is niet verstandig: je moet zien dat je altijd een buffer hebt voor onvoorziene omstandigheden. En als je gaat lenen, moet je goed afwegen welke lening je aangaat, bij je garagehouder of bij de bank. Op spaargids.be vind je een overzicht van de goedkoopste autoleningen. In tegenstelling tot bij hypotheekleningen kun je voor dit soort leningen niet veel onderhandelen met de bank. Je zult zien dat de bank verschillende tarieven aanbiedt, afhankelijk van het soort auto dat je aankoopt: een elektrische, een hybride, een wagen op aardgas, benzine, een tweedehands auto, een mobilhome… Meestal kun je ook wat meer lenen dan het aankoopbedrag voor je auto, waarmee je dan de eerste kosten kunt betalen, zoals de autoverzekering, de belasting op de inverkeerstelling of zomer- en winterbanden. Kijk wel goed na of er in je lening sprake is van een ‘beding van eigendomsvoorbehoud’. Bij eigendomsvoorbehoud blijft de
kredietgever eigenaar van je auto tot je je lening volledig hebt afbetaald. Jij mag de auto zolang wel gebruiken, maar je bent er niet de eigenaar van. Houd er ook rekening mee dat je een auto moeilijker en soms zelfs helemaal niet kunt verkopen zolang de lening niet is afbetaald. Lees dus aandachtig de voorwaarden van de autolening. Binnen de autoleningen is er nog een bijzondere soort, de zogenaamde ballonlening. Met een ballonkrediet kun je je lening in kleine maandelijkse bedragen afbetalen. Het grootste deel van het kapitaal betaal je bij de laatste maandelijkse betaling en dat is de ‘ballon’. Die ballon kan 30 tot 50 procent van de aankoopprijs van de auto bedragen en is meestal afhankelijk van de termijn waarop je de lening afbetaalt. De rente op zo’n ballonlening ligt hoger dan bij een klassieke lening. Zo’n 15 tot 30 procent van de autoleningen die in ons land worden afgesloten, zijn ballonleningen. Natuurlijk moet je op het moment dat je de laatste afbetaling moet doen over dat grote bedrag beschikken, dus dat is onderweg wel goed opletten.
9.4 Wat is het gevaar van periodieke uitgaven en abonnementen? Als je een auto, fiets, huishoudtoestel en dergelijke aanschaft, zul je wellicht niet over één nacht ijs gaan: je zult vooraf goed vergelijken voor je de beslissing neemt en je geld uitgeeft. Verstandig. Maar voor almaar meer producten en diensten moeten we niet meer in één keer een grote som neerleggen. Voor bijvoorbeeld elektriciteit en gas, telefoon, gsm, internet en televisie betalen we maandelijks een bedrag. En tegenwoordig worden ook bloemen, maaltijdboxen, fitness en streamingdiensten als Netflix, Streamz en Spotify of het kansspel lotto in abonnementsvorm aangeboden. Het voordeel daarvan is dat je om de zoveel tijd een klein bedrag moet neertellen. Vaak met een doorlopende opdracht, het gaat dan automatisch van je rekening af. Je voelt dat dus nauwelijks in je
portemonnee. En net daarin schuilt het gevaar. Het is fijn en gemakkelijk, maar je riskeert wel om die kosten uit het oog te verliezen. En die kunnen hoog oplopen, zeker als je een paar van die abonnementen hebt lopen. En dat soms jaar in, jaar uit. Vaak beantwoorden die abonnementen trouwens niet aan je echte behoeften: mensen kiezen dikwijls een te uitgebreide formule als ze een abonnement afsluiten voor telefoon, gsm, internet, televisie enzovoort. Dat is een eerste punt: ga bij jezelf na wat je wilt. Dat is niet eenvoudig, zeker niet als je voor de eerste keer met een nieuwe dienst of een nieuw product begint. Na een jaartje zul je daar al een beter zicht op hebben en daarom ook dit tweede punt: evalueer jaarlijks al je abonnementen. Heb je ze wel nodig? Gebruik je alles waarvoor je betaalt? Daarbij komt nog een belangrijk derde punt: zijn er geen leveranciers die dezelfde dienst of hetzelfde product goedkoper aanbieden? Want veel mensen blijven jarenlang bij hetzelfde abonnement hangen en lopen zo algemene prijsdalingen in de markt mis.
Evalueer jaarlijks al je abonnementen. Heb je ze wel nodig? Gebruik je alles waarvoor je betaalt? En ook belangrijk: zijn er geen leveranciers die dezelfde dienst of hetzelfde product goedkoper aanbieden? Het loont dus zeker de moeite om regelmatig, bijvoorbeeld elk jaar, alles eens goed tegen het licht te houden. Dat is sowieso verstandig voor gas en elektriciteit (voor water geldt dat niet: je kunt je waterleverancier niet zelf kiezen, het waterbedrijf hangt af van de gemeente waar je woont en dat kun je terugvinden via aquaflanders.be). Elke maand moeten de energieleveranciers hun tarieven doorspelen aan de regulators die de energieprijzen in de gaten houden. Je kunt zo zelf nagaan welk tarief voor jou het voordeligst is. Voor het Vlaams Gewest kan dat via de website van
de vreg (vtest.vreg.be), voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest via Brugel (brusim.be). Ook via bijvoorbeeld test-aankoop.be, mijnenergie.be of tariefchecker.be kun je energieprijzen vergelijken. Via economie.fgov.be/nl/publicaties/gas-elektriciteit-durf kun je dan weer een brochure downloaden die je helpt om de verschillende resultaten van de vergelijking te interpreteren. Want het moet gezegd: energieleveranciers goochelen met formules en pakketten die niet altijd gemakkelijk onderling vergelijkbaar zijn. Zowat een kwart van de Vlaamse gezinnen wisselde in 2019 van energieleverancier en voor een gemiddeld gezin kan dat pakweg 500 euro verschil op de factuur maken. Als je van energieleverancier wilt veranderen, sluit je gewoon een nieuw contract af met je nieuwe energieleverancier. Die regelt alles met je oude leverancier en met de netbeheerder, en zorgt ervoor dat je oude energiecontract wordt afgesloten, waarna je een slotfactuur ontvangt. O ja, vanzelfsprekend kun je ook op je energiefactuur besparen door energiezuiniger te leven. Daarvoor kun je talloze suggesties vinden op energiesparen.be/tips, een website van de Vlaamse overheid. Wat we net schreven over de energieleveranciers, gaat ook op voor de telecombedrijven, die bijna elke dag hun tarieven durven te wijzigen. Voor telefoon-, gsm-, internet- en combinatietarieven (de zogenaamde bundels) kun je de simulator van het bipt, het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, gebruiken: bestetarief.be. Via de website van de FOD Economie kun je een handige leidraad vinden die je helpt om je gebruikersprofiel te bepalen (economie.fgov.be/nl/themas/online/telecommunicatie/telefoon-gsminternet-tv-durf). En samen met het bipt werd de website surfmobiel.be gelanceerd, die je wil gidsen in mobiel internet en welk profiel voor mobiele data bij je past.
Er zijn tal van abonnementen, van bloemen over maaltijdboxen tot spelen op de lotto. Reken vooraf uit hoeveel zo’n abonnement per jaar kost. Ben je dan nog altijd zo enthousiast? Als je minstens het abonnement van je internet of televisie verandert, kan dat eenvoudig met Easy Switch, waarover je alle informatie opnieuw vindt op bipt.be. Je nieuwe operator zal dan het oude contract opzeggen en de overstap regelen. Ga wel goed na of je je nummer kunt behouden (ook je mobiel nummer als dat wordt aangeboden bij de vaste diensten) en of er aan de overstap kosten zijn verbonden (bijvoorbeeld activatiekosten). En dan zijn er nog al die andere abonnementen, van bloemen over maaltijdboxen tot spelen op de lotto. Ga vooraf na of het gemak van een abonnement opweegt tegen de financiële verplichting die je aangaat. Houd er bijvoorbeeld rekening mee dat je tijdens de vakantiemaanden misschien niet thuis bent. En als je al eens krap bij kas zit, kun je ook geen maand overslaan. En tel eens uit wat het abonnement per jaar kost. Ben je dan nog altijd zo enthousiast? Andere vragen die je je het best stelt, zijn: hoelang loopt het abonnement? Vind je dat oké? Bestaat de mogelijkheid om eerst eens te proeven via een proefabonnement? Loopt het proefabonnement automatisch over in een echt abonnement? Hoe moet je het abonnement opzeggen? Zijn aan die opzeg voorwaarden verbonden? Moet je bijvoorbeeld een minimumperiode abonnee blijven? Hoe zul je betalen? Via een permanente opdracht? Hoe zul je er anders over waken dat je op tijd betaalt en geen boete oploopt? En natuurlijk: past het abonnement in je budget? In elk geval ga je het best jaarlijks met de kam door al je abonnementen. Wil je ze nog behouden? Indien niet, zeg ze dan op tijd op. Indien wel, kijk dan even na of je bij een andere producent
of leverancier niet beter gediend bent. Je kunt dat moment dus aangrijpen om van abonnement te veranderen. Het is handig als je dan het bewuste contract snel terugvindt en daarom is het raadzaam om ze allemaal van meet af aan in een fysieke of digitale map te bewaren. Dat spaart later veel tijd uit. Je kunt bij het afsluiten van je abonnement in je gsm of in een agenda een herinnering aanbrengen wanneer het afloopt. Prik een datum die twee maanden eerder ligt, dan heb je tijd om je abonnement stop te zetten. Hetzelfde geldt voor een proefabonnement. Ja, dat is omslachtig en geen fijn administratief werk, maar beschouw het als een nadeel van een abonnementsformule.
9.5 Waaraan geven we ons geld uit? Het is interessant om te zien waar we onze zuurverdiende centjes zoal aan uitgeven, want alleen zo kun je eventueel ingrijpen en misschien hieraan wat meer en daaraan wat minder spenderen. Meten is weten. En wat we weten, kunnen we verbeteren. Velen onder ons zullen moeten toegeven dat ze geen benul hebben van hoeveel ze aan iets uitgeven. Misschien heb je nog wel een idee hoeveel je moet betalen voor je leidingwater (voor een gezin was dat in 2018 gemiddeld net geen 200 euro per jaar), gas (730 euro) en elektriciteit (iets meer dan 800 euro) – je kunt zelf nagaan of er hiervoor in jouw concrete geval meer of minder van je bankrekening ging. En allicht zijn we ons wat bewuster van deze prijzen sinds ze sterk zijn gestegen na de Russische inval in Oekraïne begin 2022. Maar weet je hoeveel je uitgaf aan bijvoorbeeld chips? Chocolade? Of frisdrank? Bier? Wijn? Hoogstwaarschijnlijk niet, en als het een troost mag zijn: je bent lang niet de enige. Tenzij je een huishoudboekje bijhoudt natuurlijk – smiley. Wie wel weet hoeveel centen we aan iets uitgeven, is Statbel. Het Belgische statistiekbureau bezit gedetailleerde cijfers die ons vertellen waaraan we allemaal ons geld besteden. Het kan ons dus
zeggen dat een huishouden gemiddeld bijna 40 euro per jaar voor chips neertelt, pakweg 175 euro voor chocolade, een dikke 200 euro voor frisdranken zoals cola, limonade en Schweppes, 150 euro voor bier en bijna 350 euro voor wijn. Stemt dat overeen met jouw bestedingspatroon? Volgens Statbel gaf in 2018 een gezin in België in totaal gemiddeld 35.764 euro uit. Het meeste geld ging naar alles wat met ‘wonen’ te maken heeft. Aan (fictieve) huur, water, elektriciteit, gas, andere brandstoffen enzovoort gaven we toen gemiddeld 10.837 euro uit. Dat komt overeen met bijna een derde van al onze uitgaven. Ook voeding en niet-alcoholische dranken nemen een flinke hap uit ons budget, namelijk 5018 euro, goed voor 14 procent van het totale bedrag. De verdeling van onze uitgaven zie je in figuur 59. Figuur 59 Verdeling van de uitgaven van de Belgische huishoudens (2018) Bron: Statbel
Het grootste deel van ons budget, 30 procent, geven we uit aan (fictieve) huur, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen. Eten en drinken komt met 14 procent op de tweede plaats.
Hoe zit het met de uitgaven als we kijken naar de leeftijd? Besteden jonge huishoudens hun geld op een andere manier dan oudere? Het valt onmiddellijk op dat gezinnen meer uitgeven als de leeftijd van de referentiepersoon toeneemt. Is die jonger dan 30 jaar, dan wordt er zo’n 33.000 euro per jaar uitgegeven. Ligt de leeftijd tussen 30 en 39 jaar, dan wordt dat 36.000 euro. En tussen 40 en 49 jaar klimt het cijfer naar 40.000 euro. Dat kan te maken hebben met de kinderen die erbij komen – en naarmate ze ouder worden meer geld kosten – maar ook met het uitgavenpatroon zelf. Je laat het geld wat meer rollen als je ouder wordt en ook meer verdient dankzij je anciënniteit (zie hoofdstuk 4). Waaraan het geld wordt uitgegeven, is niet zo verschillend per leeftijdsgroep. Wat wel in het oog springt, is dat jonge gezinnen veel meer van hun uitgaven besteden aan ‘transport’, namelijk 18 procent, in vergelijking met oudere huishoudens die er ‘maar’ 11 tot 12 procent aan spenderen. Als je dat in detail bekijkt, wordt duidelijk dat dit vooral te maken heeft met de aanschaf van een (nieuwe) auto: jonge gezinnen besteden daar een veel groter deel van hun budget aan (zie figuur 60). Het uitgavenpatroon van de huishoudens wijzigt natuurlijk in de loop van de jaren en Statbel gaat daarom om de twee jaar na wat de Belgen met hun centen doen. De onderzoekers deden dat ook voor het bijzondere coronajaar 2020. Daaruit blijkt dat de Belgische gezinnen toen in totaal iets minder uitgaven dan in 2018: gemiddeld zo’n 35.200 euro. Bovendien zijn er opmerkelijke verschillen waaraan we ons geld besteedden in vergelijking met het ‘gewone’ jaar 2018 en de jaren daarvoor. Figuur 60 Verdeling van de uitgaven van de Belgische huishoudens volgens leeftijdsgroepen (2018) Bron: Statbel
Jonge huishoudens geven minder uit dan oudere. Maar waaraan het geld wordt uitgegeven, is niet zo verschillend. Alleen valt op dat jonge gezinnen meer moeten uittrekken voor transport, vooral omdat de aanschaf van een (nieuwe) auto een groter deel uit het budget hapt.
Jonge gezinnen spenderen veel meer van hun uitgaven aan ‘transport’. Als je dat in detail bekijkt, wordt duidelijk dat dit vooral te maken heeft met de aanschaf van een (nieuwe) auto: jonge gezinnen besteden
daar een veel groter deel van hun budget aan. Laten we eerst kijken naar de grootste brok uitgaven: de kosten die met wonen te maken hebben en zoals gezegd 30 procent uit ons budget slaan. Die stegen van gemiddeld 10.837 euro in 2018 naar 11.347 euro in 2020, een klim van 4,7 procent over twee jaar. Dat is iets meer dan de stijging van 4,2 procent die tussen 2016 en 2018 werd genoteerd. En nog belangrijker, het cijfer ligt drie keer zo hoog als de inflatie, de algemene prijsstijging, die in 2019 1,2 procent en in 2020 0,4 procent bedroeg, dus over die twee jaar 1,6 procent. Met andere woorden, onze woonkosten stegen veel meer dan de rest. En ook veel meer dan de lonen via de koppeling aan de index (zie verder in dit hoofdstuk). Daarbij horen twee opmerkingen. Eén, de stijging van de woonkosten in 2020 is bijna helemaal te wijten aan de stijging van de (fictieve) huurprijs. Dus we zien hier vooral de aanhoudende klim van de prijzen op de vastgoedmarkt. Twee, de afrekeningen van de water- en energiefacturen voor het coronajaar 2020 volgen een jaar later en het waarschijnlijke meerverbruik zit dan ook nog niet in deze Statbel- cijfers. De verbruikersorganisatie Test-Aankoop heeft daarvoor al wel schattingen gemaakt. Omdat we met corona meer thuiszaten, rekent ze op ongeveer 7 euro per maand meer uitgaven per gezin voor water voor het koffiezetapparaat, de vaat, het waterverbruik van de toiletten enzovoort en 10 euro per maand meer uitgaven voor de elektriciteit van pc, computerscherm, printer en bureauverlichting enzovoort. Wie elektrisch verwarmt, mag daar nog eens 10 euro bijtellen. Zo kom je op een extra bedrag van 20 tot 30 euro per maand, of 240 tot 360 euro per jaar. Op basis van deze voorzichtige schattingen gaven de huishoudens in 2020 dus gemiddeld 11.650 euro uit aan woonkosten, pakweg 7,5 procent meer dan in 2018. Dat is al bijna vijf keer meer dan de inflatie in die periode.
In het coronajaar 2020 gaven de Belgische gezinnen gemiddeld 11.650 euro meer uit aan woonkosten dan in 2018, een stijging met 7,5 procent en bijna vijf keer meer dan de inflatie in die periode. Ook op andere vlakken zijn er grote verschuivingen in het bestedingspatroon tijdens het coronajaar 2020 in vergelijking met de jaren daarvoor. Soms werd veel meer uitgegeven, soms veel minder. Neem onze tweede belangrijkste brok uitgaven: die voor voeding en niet-alcoholische dranken, goed voor 14 procent van onze bestedingen. We gaven in het coronajaar 2020 gemiddeld per huishouden zo’n 5600 euro uit voor de aanschaf van voedingsproducten en niet-alcoholische dranken, een stijging met liefst 12 procent tegenover 2018. Voor zowat alle soorten eten en drinken werd meer geld uit de portemonnee getrokken. Bijvoorbeeld 6 procent meer voor brood en graanproducten, 10 procent meer voor fruit, 10 procent meer voor melk, 12 procent meer voor vlees, 15 procent meer voor vis en schaaldieren, 23 procent meer voor koffie, 26 procent meer voor groenten. Ja, voeding en dranken namen in 2020 een flink grotere hap uit ons budget. Tegelijk konden we natuurlijk minder op restaurant en op café, die gebukt gingen onder strenge corona-openingsvoorwaarden en zelfs lange periodes gesloten waren. Terwijl een huishouden in 2018 nog gemiddeld 2350 euro achterliet in restaurants en andere horecazaken, was dat in 2020 nog maar 1550 euro, een daling met een derde. Daartegenover kookten we meer zelf. Aan vlees, groenten en aardappelen samen gaven we 18 procent meer uit. En we spendeerden veel meer in afhaalrestaurants of aan maaltijden die thuis werden geleverd: een huishouden gaf er in 2020 gemiddeld iets meer dan 200 euro aan uit, meer dan een verdrievoudiging in vergelijking met twee jaar eerder.
Terwijl we minder op café konden en gingen, stegen onze aankopen van alcoholische dranken gemiddeld met 10 procent, richting 600 euro per huishouden. We gaven in het coronajaar 2020 7 procent meer uit aan wijn, 13 procent meer aan bier, 18 procent meer aan likeur en sterkedrank en zelfs drie keer zoveel als in 2018 aan softdrinks met alcohol. (Tussen haakjes: er werd 6 procent minder uitgegeven aan tabak, een trend die al jaren bezig is. Een huishouden waar wordt gerookt, spendeerde in 2020 gemiddeld nog bijna 1400 euro aan tabak.)
In het coronajaar 2020 gaven we in vergelijking met twee jaar eerder 7 procent meer uit aan wijn, 13 procent meer aan bier en zelfs 18 procent meer aan likeur en sterkedrank. Heel opvallend is dat we in het coronajaar 2020 veel minder geld uitgaven aan kleding: slechts 900 euro per huishouden, een daling met bijna 30 procent. Aan mannenkleding werd pakweg 230 euro besteed, zowat 30 procent minder dan twee jaar eerder. Aan vrouwenkleding werd bijna het dubbele gespendeerd dan aan mannenkleding, namelijk iets meer dan 450 euro. Maar ook dat is een daling in vergelijking met 2018, zelfs met bijna 35 procent. Mannen gaven bijvoorbeeld 38 procent minder uit aan (jeans)broeken, de helft minder aan hemden en zelfs 71 procent minder aan kostuums. Vrouwen besteedden 27 procent minder aan (jeans)broeken, ook 27 procent minder aan jurken, 39 procent minder aan bloezen en 22 procent minder aan beha’s. Herken je je in dit uitgavenpatroon? In elk geval is het duidelijk: we spendeerden in 2020 veel minder geld aan kleding en dat geldt in mindere mate ook voor schoenen. Aan mannenschoenen werd gemiddeld per huishouden net geen 100 euro uitgegeven (min 8 procent) en aan vrouwenschoenen 130 euro (min 15 procent). Maar
we moesten en konden in het coronajaar dan ook minder vaak de deur uit. Opvallend is dat er ook 23 procent minder werd besteed aan baby- en kinderkleding en liefst 43 procent minder aan schoenen voor de kleine oogappels. Dat heeft dan weer alles te maken met het geboortecijfer, dat al jaren terugloopt. Wie had gehoopt dat deze niche zich zou herpakken omdat corona tot een babyboom zou leiden, zal dat moeten bijstellen. Alvast in 2020 was er niets te merken van meer geboortes, integendeel (zie hoofdstuk 8). Dat heel de ontspannings- en cultuursector zwaar te lijden had in het coronajaar 2020 blijkt duidelijk uit de cijfers van Statbel. Zo werd er veel minder geld gespendeerd aan recreatieve uitgaven: slechts gemiddeld 220 euro per huishouden of min 24 procent. Aan sport en recreatie spendeerde een gemiddeld gezin geen 200 euro, een daling met 36 procent. Aan de bioscoop, het theater en aan concerten werd gemiddeld minder dan 40 euro besteed, een duik met liefst 70 procent in vergelijking met 2018. Maar voor de abonnementen voor betaal-tv, voor extra zenders en bijvoorbeeld Netflix werd er 35 procent meer geld gestort. Ook naar digitale packs (waarbij bij dezelfde aanbieder meerdere producten worden aangekocht, zoals digitale televisie, internet, mobiele telefonie enzovoort) ging meer geld, namelijk plus 11 procent. We bleven in 2020 massaal thuis, de reiskosten daalden dan ook serieus: de uitgaven voor vliegtuigreizen kregen een knip van 60 procent, de uitgaven voor all-invakanties namen met meer dan de helft af, net als voor hotels. Ook de uitgaven in campings en vakantieparken daalden met bijna een kwart. Voor de aanschaf van auto’s werd in 2020 8 procent minder uitgetrokken dan twee jaar eerder, voor de brandstof (diesel, benzine, lpg…) en smeermiddelen 30 procent minder – ongetwijfeld een gevolg van het verplicht thuiswerken en de lockdowns. Voor alles wat met fietsen te maken heeft, gingen de uitgaven van de huishoudens dan weer met 63 procent omhoog. En omdat we meer thuisbleven, gaven we meer geld uit aan bijvoorbeeld nieuwe meubels (plus bijna 30 procent), aan huishoudtextiel zoals gordijnen en bedlinnen (plus 20 procent) en
aan tuinartikelen, bloemen en planten (plus 16 procent). Er werd ook opvallend meer geld besteed aan bijvoorbeeld stofzuigers (een verdrievoudiging), radiatoren en airco’s (meer dan een verdubbeling), wat zeker verband houdt met het meer thuis zijn en het telewerken. Je hebt zelf wellicht al gecheckt of deze tendensen overeenstemmen met je eigen uitgavenpatroon – tiens, heb ik ook minder geld uitgegeven aan kleding en schoenen? Liet ik ook zoveel gerechten aan huis bestellen? Kocht ik een stofzuiger of airco? Besteedde ik meer centen aan een fiets? Duidelijk is dat corona ons uitgavenpatroon grondig door elkaar heeft geschud. De vraag luidt wat er de volgende jaren zal gebeuren, als de pandemie achter de rug is. Er zal zeker weer meer worden uitgegeven in restaurants en cafés, maar zullen we minder geld besteden aan alcoholische dranken of zal dat blijven toenemen? Zijn de afhaalgerechten nog weg te denken uit ons leven? Zullen we opnieuw meer geld spenderen aan kleding en schoenen? Eind 2023, als Statbel de cijfers van 2022 heeft verwerkt, kennen we het antwoord. In elk geval is het ondertussen niet slecht om met het oog op een verstandig budgetbeheer bij al die uitgaven even stil te staan.
9.6 Wat kost een huisdier? Het kan ook geen kwaad om even na te denken over de kostprijs van een huisdier, zeker als je overweegt om er een in huis te halen. Eerder becijferden we wat een kind kost (zie hoofdstuk 8). En natuurlijk, net zoals de emotionele band met een kind zich nooit in een geldbedrag laat uitdrukken, zo geldt dat ook voor een huisdier. Maar heb je een idee hoe diep je in je geldbuidel moet tasten voor een huisdier? Want, als je erover peinst om er een aan te schaffen, denk je maar beter vooraf goed na over alle gevolgen, zodat het niet uitdraait op een fiasco voor mens en dier. En een van de factoren waarmee je rekening moet houden, zijn de financiële consequenties.
Het Nibud, het onafhankelijke Nederlandse instituut dat voorlichting geeft over de huishoudportemonnee, stelde een checklist samen met de financiële posten waaraan je moet denken als je overweegt om een huisdier aan te schaffen. De lijst is afgestemd op een hond, omdat die een populair huisdier is en de kosten relatief hoog zijn, maar je kunt ze ook als uitvalsbasis nemen voor andere huisdieren. Je houdt het best rekening met de kostprijs voor de aanschaf, het laten chippen en registreren, voor cursussen en trainingen, huisvesting en benodigdheden, voeding en verzorging, de dierenarts, verzekering, vakantie, uitlaatservice en oppas. De kosten van een huisdier zijn natuurlijk afhankelijk van het soort huisdier en ook van de grootte ervan: de kosten van een goudvis of kanarievogel zullen lager liggen dan van een hond, en de kosten van een maltezer zijn op hun beurt beperkter dan van een herdershond. België telde in 2018 zo’n 2,1 miljoen katten (1 miljoen in Vlaanderen) en 1,3 miljoen honden (600.000 in Vlaanderen). Een op de vier huishoudens heeft minstens een kat en een op de vijf minstens een hond. Katten en honden zijn het populairst, andere geliefde huisdieren zijn vogels, knaagdieren, vissen en reptielen. In België werd er in 2018 bijna 1,6 miljard euro uitgegeven aan huisdieren, voor de aankoop van zowel de huisdieren zelf als alle gerelateerde producten. Er werd 29 miljoen euro gespendeerd aan de aankoop van honden, en hondenbezitters gaven bijna 550 miljoen euro uit aan voeding en geneesmiddelen voor hun blaffende viervoeters. Er werden voor 17 miljoen euro katten gekocht en de kattenbezitters trokken ook nog eens 835 miljoen euro uit voor voeding en geneesmiddelen voor hun miauwende verleiders. Voor de andere huisdieren zijn er geen aparte cijfers bekendgemaakt, maar de aanschaf van konijnen, kippen, duiven, hamsters, cavia’s, vissen enzovoort was goed voor 32 miljoen euro. Een huisdier heeft ook spulletjes nodig. Voor de aankoop van kooien, aquaria, speeltjes, leibanden, halsbanden, manden, kattenbakken enzovoort ging in totaal nog eens 400 miljoen euro over de toonbank. En dan werd er ook nog 148 miljoen euro uitgegeven bij
de dierenarts en 47 miljoen euro voor het pension en de verzorging van de dieren, gehoorzaamheidstraining, hondenschool enzovoort. Let op: er werd bij dit alles geen rekening gehouden met wat paarden en pony’s kosten, omdat die niet onder de noemer ‘huisdieren’ vallen. Maar wat kost een hond of kat nu per jaar? Op ons verzoek rekende Statbel dat uit en kwam tot de conclusie dat een huishouden met een hond gemiddeld 508 euro besteedt aan allerlei artikelen voor het lievelingsdier en zo’n 322 euro aan kosten van de dierenarts en andere diensten. Een hond kost dus iets meer dan 800 euro per jaar. Voor een kat wordt jaarlijks 435 euro uit de portemonnee getrokken voor allerlei spulletjes en 178 euro voor de dierenarts en andere diensten. Een kat hapt dus pakweg 600 euro per jaar uit je budget.
Een hond kost iets meer dan 800 euro per jaar. En een kat hapt pakweg 600 euro per jaar uit je budget. Het is een wat onheuse vergelijking, maar we stellen de vraag toch maar: hoeveel kost een hond of een kat in vergelijking met een kind? We hebben eerder gezien dat de totale kostprijs van een kind als het achttien kaarsjes uitblaast, strandt op 113.659 euro. Dat komt neer op gemiddeld ruim 6000 euro per jaar. Een hond kost dus jaarlijks een zevende, een kat een tiende van een kind.
9.7 Intermezzo: wat is de index? Statbel, het Belgische statistiekbureau, brengt alle uitgaven van gezinnen in kaart. Het is op basis van de net beschreven huishouduitgaven dat elke maand het belangrijkste cijfer in de Belgische economie wordt gedistilleerd: de consumptieprijsindex,
meestal kortweg index genoemd. De index meet de prijsveranderingen van een reeks goederen en diensten die representatief zijn voor het bestedingspatroon van de gezinnen en geeft aan of er sprake is van een algemene prijsverhoging of inflatie (zie hoofdstuk 2). Eenvoudig gezegd: de index vertelt hoeveel het leven goedkoper of duurder is geworden. En aan de index zijn in ons land bijvoorbeeld de lonen en wedden, de pensioenen, de sociale uitkeringen en de huurprijzen gekoppeld. De index bestond in 2020 honderd jaar. Vóór de 20ste eeuw waren de prijzen van de belangrijkste consumptiegoederen in België vrij stabiel. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kreeg je wel spectaculaire prijsontwikkelingen. De meeste zaken werden duurder, in het economisch jargon: de inflatie steeg. Dat leidde tot sociale onrust, zodat de toenmalige minister van Nijverheid, Arbeid en Ravitaillering een objectief meetinstrument wilde om de evolutie van de kleinhandelsprijzen op te volgen. Zo ontstond in 1920 het eerste indexcijfer van de kleinhandelsprijzen. Dat eerste indexcijfer werd berekend aan de hand van een ‘korf’ met daarin 56 producten. Onder meer de prijzen voor reuzel (varkensvet voor op de boterham), bokking (gerookte haring), tafelbier per vat en leverpastei werden in de berekening meegenomen. Ook tabak, Sunlight-zeep en Remy-stijfsel zaten erin. En ook veel kleding, zoals een zondagse pet, een wit overhemd en een vilten bolhoed. In 59 Belgische steden en gemeenten werden toen de prijzen van deze producten nagegaan.
Voor de berekening van het eerste indexcijfer, in 1920, werd onder meer gekeken naar de prijzen van reuzel (varkensvet voor op de boterham), Sunlightzeep en een vilten bolhoed.
De korf van producten die worden gebruikt om de index te berekenen, werd door de jaren heen sterk uitgebreid en bevat nu meer dan zeshonderd getuigen. Hij wordt ook regelmatig geactualiseerd: er komen dan nieuwe producten bij, terwijl andere producten die niet meer zo representatief zijn, worden geschrapt. En de producten worden ook soms herwogen: ze krijgen meer of minder gewicht in de index. Dat gebeurt allemaal op basis van het huishoudbudgetonderzoek dat Statbel om de twee jaar doet, waarbij wordt gepeild naar het uitgavenpatroon van de huishoudens. In 2020 bijvoorbeeld werden de losse gps- en navigatietoestellen uit de indexkorf geschrapt, omdat die vaker ingebouwd zijn en minder los verkocht worden. Datzelfde lot ondergingen ook de katoenen zakdoeken, omdat we meer papieren zakdoekjes zijn gaan gebruiken. In de plaats ervan kwamen computermuizen en toetsenborden, omdat we meer telewerken. Ook vitaminen, mineralen en voedingssupplementen, consultaties bij de psycholoog en dakkoffers werden in de indexkorf opgenomen. De prijzen van deze producten worden nu voortdurend in heel het land genoteerd en alle informatie en het actuele indexcijfer kun je vinden op de website statbel.fgov.be. Sinds 1994 wordt een extra indexcijfer berekend: de gezondheidsindex. Voor dat cijfer worden tabak, alcohol, benzine en diesel uit de korf van producten geweerd. Sindsdien worden de lonen, sociale vergoedingen, huurprijzen en verzekeringspremies niet langer aan de consumptieprijsindex gekoppeld, maar aan de gezondheidsindex. Ook dat cijfer vind je elke maand terug op de website van het Belgische statistiekbureau StatBel. België is samen met Luxemburg het enige land in Europa waar de lonen gekoppeld zijn aan de index. Deze automatische stijging van de lonen aan de levensduurte wordt geregeld ter discussie gesteld, maar voor de vakbonden en de linkse partijen in ons land kan er niet worden geraakt aan de index. De indexkoppeling waarborgt de koopkracht van de lonen en vergoedingen.
9.8 Hoe bespaar je veel geld tijdens het winkelen? Er zijn een paar eenvoudige vuistregels die je heel wat geld kunnen opleveren als je gaat winkelen. Ten eerste: maak een boodschappenlijstje. Iedereen weet dat je met een boodschappenlijstje minder zaken koopt die je eigenlijk niet moet hebben. En je vergeet ook minder dingen te kopen die je wel echt nodig hebt. Tegenwoordig heeft zowat elke supermarkt zijn app, waarmee je een boodschappenlijstje kunt maken. Zo’n app onthoudt meestal welke producten je koopt en omdat je toch heel dikwijls dezelfde artikelen in je winkelkarretje legt, wordt je boodschappenlijstje vaak al voor een groot deel ingevuld. Het is aan jou om dat vooraf opgemaakte lijstje kritisch te bekijken. Er zijn ook apps die losstaan van een supermarkt en waarmee je een boodschappenlijstje kunt maken. Een paar voorbeelden. Op Bring! kun je foto’s toevoegen van de producten, zodat je partner precies weet welke koekjes of welk waspoeder je wilt. Bij Listonic kun je ook een boodschappenlijstje maken voor de doe-het-zelfzaak. Met Out of Milk kun je bovendien je voorraad inventariseren. En de app Supersimpel is inderdaad supersimpel. Maar het kan natuurlijk ook nog altijd met pen en papier. Wie weet overleeft je ‘supermarktpoëzie’ wel de tijd: actrice Maya Albert verzamelde jarenlang verdwaalde boodschappenlijstjes en bundelde ze een paar jaar geleden in het boek Memorandum van een georganiseerd leven en maakte er ook nog een theatervoorstelling over. Ten tweede: koop in het juiste seizoen. Lokaal geteelde verse producten op het juiste moment aanschaffen is vaak het goedkoopst. Wie aardbeien wil met kerst, graag witlof in zomerslaatjes verwerkt of in januari tomaten koopt, zal wat dieper in de portemonnee moeten tasten. Want dan moeten die producten in serres worden gekweekt, en dat vergt hoge stookkosten. Of ze worden uit het verre buitenland aangevoerd, wat dan weer de
transportkosten opdrijft. Maar ook het weer speelt een rol. Zo is een krop sla in het begin van de zomer vaak goedkoop. Maar als het dan echt goed weer wordt en iedereen zijn barbecue van onder het stof haalt, is er plots veel vraag naar sla en stijgt de prijs tot soms het dubbele. Ten derde: koop de juiste merken in de juiste winkel. Er is een groot prijsverschil tussen zogenaamde A-merken, huismerken en eersteprijsmerken. Een A-merk heeft een grote naamsbekendheid en goede reputatie en is toonaangevend voor de prijs en kwaliteit, zoals bijvoorbeeld Nutella voor choco en Coca-Cola voor cola. Een huismerk draagt de naam van de winkelketen, zoals Carrefour of Delhaize. En eersteprijsmerken zijn de ‘witte producten’. Volgens een onderzoek van Test-Aankoop kun je gemiddeld 45 procent besparen door van het A-merk over te schakelen naar een huismerk. Als je van een A-merk overschakelt naar een eersteprijsmerk, bespaar je gemiddeld zelfs 66 procent.
Wist je dat je in het warenhuis gemiddeld 45 procent kunt besparen door van het Amerk over te schakelen naar een huismerk? Als je van een A-merk overschakelt naar een eersteprijsmerk, bespaar je zelfs 66 procent. Er is ook een groot verschil tussen de warenhuizen onderling. TestAankoop onderzoekt geregeld waar je het meest prijsbewust kunt winkelen en dan komen altijd dezelfde namen naar boven: kies voor Colruyt, Albert Heijn, Lidl of Aldi. Nog op te merken is dat in regio’s waar er veel supermarkten gevestigd zijn en er dus veel concurrentie is, de prijzen het laagst zijn voor de klant. Met andere woorden, een Colruyt in de buurt van een Albert Heijn of een andere supermarkt zal veel goedkoper zijn dan een Colruyt-vestiging die geen last heeft van deze concurrentie.
Ten vierde: maak gebruik van promo’s. Heel recente cijfers zijn er niet, maar uit gegevens van HighCo data Benelux bleek dat de Belgische gezinnen in 2016 liefst 121 miljoen euro bespaarden op hun uitgaven dankzij de kortingsbon. Nergens in Europa zouden kortingsbonnen zo gewild zijn als in ons land. Je hebt natuurlijk nog altijd de papieren kortingsbonnen, maar de digitale versie vindt almaar meer ingang. Elk grootwarenhuis heeft zijn versie, van de Xtra-kaart bij Colruyt, over de My Delhaize- tot de Gamma- of Hubokaart. En via de app Joyn kun je korting krijgen bij duizenden lokale handelaars, bakkers en slagers. Op websites als myshopi.com vind je een overzicht van alle reclamefolders en promoties. En op sociale media als Facebook zoeken bonnetjesjagers, couponners in het jargon, contact om elkaar op de hoogte te brengen van promo’s en om kortingsbonnen uit te wisselen. Producten komen vaak op regelmatige tijdstippen in reclame. Heel bekend zijn natuurlijk de koopjesperiodes (solden), die wettelijk zijn vastgelegd: van 3 januari tot en met 31 januari en van 1 juli tot en met 31 juli mogen ondernemingen producten verkopen tegen sterk verminderde prijzen. Sinds enkele jaren kun je ook je slag slaan op Black Friday, die overgewaaid is uit de vs. Daar valt Black Friday de dag na Thanksgiving Day, die altijd op de vierde donderdag van november wordt gevierd. Vooral elektro kun je dan goedkoper aanschaffen. Ondertussen is er ook Cyber Monday, de eerste maandag na Thanksgiving Day, zodat het met Black Friday om een verlengd koopjesweekend gaat. En de marketingjongens en -meisjes blijven creatief: ze verzonnen intussen ook Vrijgezellendag, een tegenhanger van Valentijnsdag, waarop de singles (maar niet alleen zij!) met sterk verlaagde prijzen worden verleid. Vrijgezellendag valt elk jaar op 11 november (11-11), omdat het cijfer één symbool zou staan voor alleen zijn. Los van deze uitverkoren periodes bestaat er ook zoiets als een koopjeskalender: elk jaar rond dezelfde periode komen bepaalde producten in de aanbieding. Bekend is de periode rond het Autosalon bijvoorbeeld, wanneer elk automerk bijzondere acties lanceert. De website voucheralarm.com presenteert een
koopjeskalender: volgens deze organisatie zijn bepaalde maanden bijzonder geschikt om sommige aankopen te doen, omdat die dan goedkoper zouden zijn: » JANUARI: laarzen, beddengoed en fitnessabonnementen (detox na de feestperiode!). » FEBRUARI: matrassen, gordijnen, porselein, wasmachines, koelkasten, vliegtickets en vakantie. » MAART: wintersportartikelen, tuinmeubelen, koffers en witgoed. » APRIL: onder meer klusspullen (rond Pasen) en hogedrukreinigers. » MEI: lingerie en lederwaren. » JUNI: koelkasten, diepvriezers, stoffen, bouwmateriaal, hout enzovoort. » JULI: badpakken, lingerie, fitnessapparaten, barbecues, kampeer- en zwemspullen en wasdrogers. » AUGUSTUS: tenten, kampeerartikelen, ventilators, zwemkleding, zonnebrandcrème, laptops, pc’s, reistassen, tuinmeubels enzovoort. » SEPTEMBER: schoolspullen, fietsen, gieters, harken, grasmaaiers, lampen, verf, tapijten… » OKTOBER: onder meer glaswerk en scooters. » NOVEMBER: keukenartikelen en winterjassen. » DECEMBER: speelgoed, koffie- en keukenmachines. En dan begint het allemaal opnieuw. In elk geval, er zijn bepaalde producten die vaak in de aanbieding komen, de zogenaamde promotoppers, zoals chocolade, waspoeder, bier en chips. Als je een jaar lang bijhoudt wanneer deze producten in je favoriete winkel(s) met korting worden aangeboden, zul je merken dat het telkens op ongeveer hetzelfde tijdstip is. Handig om je voorraadkast aan te vullen. En aangezien Apple meestal in de tweede week van september zijn nieuwe iPhones voorstelt, kun je kort daarna de oudere toestellen vaak met een korting op de kop tikken.
In de marketing worden trouwens verschillende soorten kortingen omschreven. Ook als consument is het interessant om te weten waarom kortingen worden aangeboden. Om te beginnen is er de ‘gewone’ korting: je krijgt een procentuele korting op de verkoopprijs. Het gaat dan om bijvoorbeeld 20 procent korting, maar ook om acties als ‘2 voor de prijs van 1’. Ook de ‘groteafnamekorting’ wordt vaak gebruikt: als je drie pakjes koekjes koopt, krijg je een korting. Het hoeft daarbij niet altijd om dezelfde producten te gaan. Ook is er de zogenaamde ‘je krijgt er iets bij’-korting. Je betaalt dan de volle prijs, maar krijgt er iets bovenop. Als klant heb je dan het idee dat je een cadeautje krijgt. Iets anders is de ‘tot de volgende keer’-korting. Je koopt een product, maar krijgt pas bij de volgende aankoop een korting. Dat moet je aanzetten om nog een tweede keer het product te kopen. Een andere soort is de ‘voordeel voor mij’-korting: de winkel geeft je korting als je vlug beslist of betaalt. Ook is er de ‘wisselkorting’: je moet er iets voor doen, bijvoorbeeld iets delen op Facebook of een tweet sturen, en in ruil krijg je dan korting. Een fenomeen dat opgang maakt, zeker bij dure elektronische producten, is de cashback: je koopt een product aan tegen de volle prijs, en dan kun je op vertoon van je kassaticket of code op de verpakking een bepaalde som terugvragen. Maar dan mag je natuurlijk niet vergeten dat ook echt te doen. Nog een opmerking bij dit alles: in tegenstelling tot wat meestal wordt gedacht, zijn grote volumes of verpakkingen niet altijd goedkoper. Als je vergelijkt, moet je dus niet alleen naar de prijs kijken, maar ook naar de prijs per liter, kilo of gram. In de meeste winkels staat die prijs tegenwoordig in het klein vermeld in de winkelrekken. En als je maar alleen of met z’n tweeën bent, is het misschien beter om een kleiner maar duurder pak te kopen, dan een goedkoper familiepak waarvan je de helft in de vuilnisbak moet gooien.
In tegenstelling tot wat velen denken, zijn grote verpakkingen in het warenhuis niet altijd goedkoper. Als je vergelijkt, moet je dus niet alleen naar de prijs kijken, maar ook naar de prijs per liter, kilo of gram. Ten vijfde: gebruik een voorraadkast. Door producten met een lange houdbaarheidsdatum te kopen als ze met korting worden aangeboden, spaar je niet alleen geld uit, het risico dat je bijvoorbeeld zonder toiletpapier valt, is ook kleiner. Het belang van een goede voorraadkast is dubbel: je geeft minder geld uit én je hebt altijd wat reserve in huis. Natuurlijk, als je niet van de koekjes of chocolade kunt afblijven als die in je voorraadkast staan, moet je dat niet doen. Maar het risico dat dit ook geldt voor waspoeder, wcpapier of tonijn in blik is eerder klein.
9.9 Wat? Bestaan er dieven? Soms geef je geld uit zonder dat je het weet of raak je het kwijt aan mensen met slechte bedoelingen. Want waar geld is, zijn er ook oplichters die je dat geld afhandig proberen te maken. Dat gebeurt lang niet alleen ’s nachts door duistere types, maar ook overdag door mannen met pak en das of vrouwen in een deux-pièces, met ronkende naamkaartjes en referenties. Laat je daardoor niet verblinden. Een gezonde dosis wantrouwen in geldzaken kan geen kwaad. Er kan daarbij niet genoeg worden gewaarschuwd voor de toenemende kwaal van fraude via het internet, WhatsApp, sms enzovoort. De fraudeurs zijn geslepen en vinden altijd nieuwe manieren om je in de val te lokken. Soms benaderen ze je nu via de post, omdat je verwacht dat hedendaagse oplichters alleen via internet werken. Wikifin, de site voor financiële opvoeding die
verzorgd wordt door de financieel toezichthouder FSMA, onderscheidt enkele fraudemechanismen: » PHISHING: de fraudeurs vissen naar je gegevens. Meestal doen ze alsof ze je contacteren in naam van je bank en proberen ze je zo allerlei gegevens te ontfutselen. Bijvoorbeeld de codes van je bank- of kredietkaart of de paswoorden die je gebruikt. Dat vissen gebeurt via alle mogelijke kanalen, van mail over WhatsApp of sms tot telefonisch. Onthoud: een echte bank of financiële instelling doet dit nooit. Soms doet de fraudeur zich voor alsof hij van de politie is, of van de belastingen of van een andere overheidsinstelling. Of zelfs als je zoon of dochter die plots wat geld nodig heeft. Bij twijfel is het zinvol om eerst je bank te contacteren en samen te kijken wat je kunt doen. » KLUISREKENINGFRAUDE: de fraudeur heeft via phishing je codes te pakken gekregen en probeert je te overhalen om geld over te schrijven op een andere rekening. Hij of zij belt je daarvoor op, presenteert zich als een medewerker van een financiële instelling en vraagt je geld over te schrijven op een nieuwe, zogenaamd veilige rekening. Zo wordt je rekening leeggehaald. » KREDIETFRAUDE: je wordt met aantrekkelijke advertenties gelokt om tegen bijzonder mooie voorwaarden geld te lenen. Het enige wat je moet doen, is zelf eerst een kleine som storten, zogezegd om bijvoorbeeld wat kosten te dekken. Vaak wordt er dan gesproken over dossierkosten, legalisatiekosten, administratieve kosten of kosten voor verzekering tegen wanbetaling. Zodra je het geld hebt gestort, hoor of zie je niets meer van de sympathieke kredietverlener. » IDENTITEITSFRAUDE: de fraudeurs gebruiken je gegevens om zaken aan te kopen, bijvoorbeeld online. Het geld
gaat van jouw rekening, zij ontvangen de bestelde producten. Er zijn gevallen bekend van oplichters die zelfs leningen aangingen in naam van nietsvermoedende personen. » VRIENDSCHAPSFRAUDE: liefde is blind, heet het, en daar maken fraudeurs misbruik van. Sommige mannen of vrouwen willen heel graag met je vriendschap sluiten of meer, maar eigenlijk willen ze vooral je geld. Ze kunnen daar geduldig voor te werk gaan en spelen op emoties. En dan hebben ze plots geld nodig, voor een ziek familielid of om de reis te betalen. Zodra je ze het geld hebt bezorgd, is de liefde over.
Sommige mannen of vrouwen willen heel graag met je vriendschap sluiten of meer, maar eigenlijk willen ze vooral je geld. En zodra je hun hebt betaald, is de liefde over. » FACTUURFRAUDE: de oplichters onderscheppen een factuur, passen het rekeningnummer aan en nietsvermoedend stort je het verschuldigde geld op hun rekening. Het best controleer je dus altijd het rekeningnummer dat op de factuur staat met dat op de bestelbon of de website van de verkoper. » TELEFOONFRAUDE: iemand doet zich voor als een medewerker van Microsoft of van de ict-afdeling van je bedrijf en doet je geloven dat er een veiligheidsprobleem is met je computer. Hij stelt je voor om het meteen op te lossen en daarom moet je enkele acties ondernemen: computer opstarten, naar een website surfen of iets downloaden. Zo krijgt de oplichter toegang tot je computer.
» WANGIRIFRAUDE: wangiri is Japans voor ‘één keer overgaan en stoppen’ en dat is net wat er gebeurt: je krijgt een telefoontje of een tekstbericht van een onbekend nummer. Je bent net te laat om het te beantwoorden, je belt terug en je wordt dan aan het lijntje gehouden. Achteraf blijkt het om een duur buitenlands betaalnummer te gaan, wat je veel geld kan kosten. » NIET-TEVREDENFRAUDE: je bent niet tevreden over een bepaald product of een bepaalde dienst en je uit je ontevredenheid op Facebook of Twitter. Een oplichter belt je en doet zich voor alsof hij van de klantendienst is van het betrokken bedrijf. Om je te helpen, moet je op een link klikken, en dan wordt er software geïnstalleerd om gevoelige informatie te verzamelen. Of de oplichters laten je je betaalgegevens invullen, die ze daarna misbruiken. » TWEEDEHANDSFRAUDE: je biedt op een tweedehandssite iets aan en een geïnteresseerde koper zoekt contact. Hij stelt voor om de betaling via zijn professionele rekening te doen en daarom vraagt hij naar je rekeningnummer. Vervolgens ontvang je een qr-code die je ter bevestiging moet inscannen. Voor je het weet, heeft de zogezegd geïnteresseerde toegang tot je bankrekening. Het is maar een greep uit het brede scala van fraudemogelijkheden en vele variaties zijn mogelijk. Op de websites safeonweb.be en trapnietindeval.be vind je alle informatie en tips om de oplichters te slim af te zijn. Mocht je toch het slachtoffer worden van zo’n fraude, dan kun je dat via dit laatste adres melden. Het best bel je ook meteen Card Stop (tel.: 070/344.344), breng je de bank op de hoogte en doe je meteen aangifte bij de politie. Nu horen we je het tot hier zeggen: mij zal dat niet overkomen! Dat dachten ook alle mensen die ondertussen het slachtoffer zijn
geworden. Het aantal gevallen van phishing neemt elk jaar toe. In 2020 hebben zich in ons land zo’n 67.000 frauduleuze transacties door phishing voorgedaan, voor een bedrag van ongeveer 34 miljoen euro. Jongeren kunnen daarover een quiz doen op cybersimpel.be, waar ook een hele reeks tips staan over hoe kinderen en jongeren veilig kunnen surfen. Doe er je voordeel mee.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2.
3.
4. 5.
6. 7.
8.
9.
Het opstellen van een jaarbegroting en het bijhouden van een huishoudboekje helpen je om greep te krijgen op je uitgaven. Je kunt dat doen op papier, maar er bestaan tegenwoordig talloze handige apps die je daarbij helpen, soms met tabellen, grafieken en goede raad. Leg een spaarbuffer aan. Hoe groot die moet zijn, hangt af van veel persoonlijke zaken, maar zorg ervoor dat je de onverwachte kosten kunt opvangen. Schulden kunnen gevaarlijk zijn. Zie dat ze niet hoger liggen dan een derde van je maandinkomen, luidt de vuistregel. Maak een onderscheid tussen goede schulden, die op termijn geld opbrengen, en slechte schulden, waarvan het genot snel wegsmelt. Geld lenen kost altijd geld, ook als je kunt lenen tegen nul procent. Het loont de moeite om geregeld je contracten voor gas en elektriciteit, maar ook voor telefoon, gsm, internet en televisie enzovoort te vergelijken met voorstellen van andere aanbieders. Tegenwoordig kun je zowat alles aanschaffen via een abonnementsformule. Kijk daar goed voor uit, want het zijn vaak stille uitgavenposten, en evalueer ze geregeld. Je kunt veel geld uitsparen bij het winkelen als je boodschappenlijstjes maakt, in het juiste seizoen koopt, de juiste merken in de juiste winkel aanschaft, aandacht hebt voor promo’s en je voorraadkast tijdig aanvult.
10. Let op voor oplichters die uit zijn op je geld. Ze vormen een groeiende kwaal en gaan almaar ingenieuzer te werk.
HOOFDSTUK 10
Eerste keer verzekeren
Waarin we je meenemen op een tocht door het fascinerende verzekeringsbos, waarin velen verloren lopen. Sommige verzekeringen zijn verplicht, andere zijn nuttig, maar er bestaan ook dure en zelfs nutteloze verzekeringen. Maar goed verzekerd zijn is belangrijk, want het kan je veel financieel leed besparen. En wie wil nu onvoldoende verzekerd zijn? Maar wie wil oververzekerd zijn? Jij toch niet?
Sinds een vrouw in de vs onlangs bij haar man een stuk pink afsneed, doet de verzekeringssector goede zaken. Een man belt naar zijn verzekeringsagent: ‘Bied jij een pinkverzekering aan? Ik loop namelijk nogal wat risico.’ De verzekeringsagent: ‘Ja, zo’n verzekering heb ik. Dat kost je 1000 euro per jaar.’ De man: ‘Ik bel je nog wel terug.’ De man belt vervolgens naar een vriend die ook in verzekeringen doet: ‘Heb jij ook een pinkverzekering?’
De vriend: ‘Jazeker, die kost je 100 euro per jaar, maar dan ben je tegen alle risico’s verzekerd: snijden, bijten, hakken, schuren…’ De man: ‘Ik bel je nog wel terug.’ De man belt weer met zijn verzekeringsagent: ‘Hoe kan dat nu? Jouw pinkverzekering is 900 euro duurder dan bij de concurrent!’ De verzekeringsagent: ‘Dan moet je maar eens goed de kleine lettertjes van hun polis lezen! Daar staat: de eerste drie centimeter zijn voor eigen risico!’ Toegegeven, het is een mop die niet zou misstaan op de achterkant van een willekeurige dag op de scheurkalender. Toch zitten er heel wat (voor)oordelen over verzekeringen en verzekeringsmakelaars in vervat. En die appelleren stuk voor stuk aan wat vaak de frustraties zijn over verzekeringen: ze lijken zinloos, de kleine lettertjes spelen altijd in je nadeel, de prijs is hoog en dikwijls niet transparant en vooral: als je de verzekering echt nodig hebt, krijg je niets terugbetaald. Daarmee zijn meteen ook alle clichés over verzekeringen de revue gepasseerd. Nochtans kunnen verzekeringen niet alleen nuttig, maar ook nodig zijn – sommige zijn zelfs verplicht. Maar welke verzekeringen zijn er allemaal, zijn ze allemaal even relevant en kun je ook oververzekerd zijn?
10.1 Waarom moet je je verzekeren? Laten we beginnen bij het begin: waarom zou je je verzekeren? Een verzekering is een veiligheid die je inbouwt voor de risico’s in je leven. Risico’s waarvan je hoopt dat ze zich niet zullen voordoen, maar waarvan je weet dat ze, als ze toch komen, je financieel heel wat schade zouden kunnen berokkenen. Die risico’s zijn onvoorspelbaar. Stel dat je huis wordt getroffen door een zware brand. Als je alles moet heropbouwen en ook heel je inboedel kwijt bent, zou je behalve het emotionele trauma ook een financiële put hebben die je onmogelijk kunt vullen. Een brandverzekering
beschermt je tegen die financiële schade, en garandeert je dat je de waarde van je huis en je inboedel vergoed krijgt. Een geruststelling dus, en toch hoop je nooit van die verzekering te moeten gebruikmaken. De basis van onze huidige verzekeringen ligt in de late middeleeuwen. Eerst was er nog verzet van de kerk, die verzekeringen beschouwde als ‘een weddenschap tegen Gods wil’. De sterke uitbouw van de maritieme handel, en de risico’s die die met zich meebracht, leidden vanuit het Middellandse Zeegebied tot de verspreiding van die verzekeringen naar onze havensteden Antwerpen en Brugge, en later ook naar Londen. Daar kwamen al snel brandverzekeringen en daarna ook levensverzekeringen, aansprakelijkheidsverzekeringen en autoverzekeringen bij. Vandaag kun je je smartphone of huisdier verzekeren. En zelfs een lichaamsdeel, dus ja, ook je pink. Het principe bij elke verzekering is hetzelfde: je betaalt jaarlijks een bepaald bedrag aan een verzekeraar, de zogeheten verzekeringspremie. Hoe duurder de premie, hoe meer dekking je verzekering in principe zal bieden. Als het risico waarvoor je je op die manier verzekert zich niet voordoet, ben je dat geld kwijt. Als het risico zich wel voordoet, krijg je van de verzekering een bedrag uitbetaald naargelang van waarvoor je bent verzekerd. Er zijn heel wat verschillende verzekeringen, met vaak zeer specifieke doeleinden. Dat kan ten onrechte de illusie wekken dat je met één verzekering tegen heel wat mogelijke schadegevallen bent ingedekt, maar als het dan zover is, blijkt dat niet zo te zijn. Daarom is het nuttig goed uit te zoeken waartegen je wel en niet bent verzekerd. Enkele voorbeelden om aan te geven wat er in (en rond) je huis allemaal verkeerd kan gaan en welke uiteenlopende verzekeringen je daarbij dan nodig hebt: De babysit valt bij jou in huis en breekt een been In dat geval moet je de verzekering huispersoneel aanspreken. Hoe het komt dat de oppas valt of hoe erg die eraan toe is, maakt niet uit: jij wordt beschouwd als werkgever en draait op voor de kosten.
Die kunnen trouwens een pak hoger liggen dan alleen maar de verzorging, als de babysit door de val bijvoorbeeld niet kan werken. Je kunt daarom maar beter een arbeidsongevallenverzekering afsluiten. Meer zelfs, je bent verplicht dat te doen zodra je tegen betaling mensen tewerkstelt. Dat kan de kinderoppas zijn, de poetshulp, maar evengoed de tuinman of de schilder die in het zwart komt klussen. Specifiek voor een arbeidsongevallenverzekering voor hulp in huis is er dus de verzekering huispersoneel. Die betaalt een vergoeding als je babysit een been breekt, maar ook als er door dat gebroken been andere kosten zijn.
Je moet verplicht een verzekering huispersoneel afsluiten zodra je tegen betaling mensen tewerkstelt. Dat kan de babysit zijn, de poetshulp, maar evengoed de tuinman of de schilder die in het zwart komt klussen. Tijdens het klussen valt de ladder door het raam van de veranda Die schade zal worden gedekt door de woonverzekering, die ook glasbreuk vergoedt. Dat toont meteen het belang aan van een goede woonverzekering, die vandaag veel meer behelst dan alleen maar de ‘brandverzekering’. Niet alleen bij glasbreuk, maar ook bij storm- en hagelschade, waterschade of schade door problemen met de elektriciteit keren de meeste woonverzekeringen een vergoeding uit. Om die woonverzekering ook uit te breiden naar een verzekering bij inbraak en diefstal moet je doorgaans wel een extra premie betalen. Ook bij een woonverzekering krijg je vaak niet alles tot de laatste cent terugbetaald. De meeste verzekeringen werken met een zogenaamde franchise: de eerste 250 euro van de schade moet je dan zelf betalen.
Je hond bijt de buurvrouw Voor zoiets dient een familiale verzekering. Als je huisdier anderen verwondt, dan draai jij op voor de kosten. Hetzelfde geldt als jij of je gezinsleden anderen schade toebrengen. Denk aan je kinderen die met hun voetbal per ongeluk het raam van de buren aan diggelen schieten, of aan je kapoen die op de speelplaats op de bril van een klasgenootje gaat staan. Al die schade wordt gedekt door de familiale verzekering. Die verzekering geldt voor het hele gezin, huisdieren incluis dus. Al geldt bij materiële schade bijna altijd een franchise: een afgesproken bedrag dat je zelf moet betalen. Pas boven dat bedrag betaalt de verzekering. Voor lichamelijke schade is er meestal geen franchise. Tijdens het barbecueën verbrand je een hand Als je bij de eerste zon net iets te enthousiast met brandende barbecuekolen jongleert en daarbij je hand verbrandt, is er in de eerste plaats de ziekteverzekering die de kosten voor verzorging dekt. Die ziekteverzekering is verplicht en geldt zodra je je aansluit bij een ziekenfonds. Maar de ziekteverzekering dekt niet de volledige medische kosten, en die kunnen soms hoog oplopen. In dat geval is de hospitalisatieverzekering een goede aanvulling. Als je zelfstandige bent, en door het ongeval met de barbecue niet kunt werken, kun je je via een gewaarborgd-inkomenpolis eventueel ook indekken tegen het loonverlies dat je lijdt door dat lichamelijk letsel. Het zijn maar enkele voorbeelden uit het dagelijkse leven waarbij verzekeringen een rol (kunnen) spelen. Of je al die verzekeringen ook nodig hebt, is een afweging die je zelf moet maken. Wij geven alvast een aanzet door hier de meest gebruikte (en relevantste) verzekeringen van naderbij te bekijken. Voor de schuldsaldoverzekering, die niet verplicht is maar die je nagenoeg altijd afsluit als je een woonkrediet aangaat of een hoog bedrag leent, verwijzen we je naar hoofdstuk 6.
10.2 Dekt een autoverzekering altijd je schade? Laten we beginnen met de enige verzekering die je, samen met een verzekering voor huispersoneel, wettelijk verplicht bent te hebben, tenminste als je met de auto rijdt. Want wie een auto heeft, is verplicht daarvoor een verzekering aan te gaan. Concreet gaat het over een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid. Die vergoedt alle lichamelijke en materiële schade die iemand anders kan oplopen door een ongeval waarbij jij in de fout ging. Die wettelijk verplichte verzekering is het minimum. Je kunt die uitbreiden naar een omniumverzekering. Zo is niet alleen jouw auto, maar ben je ook zelf helemaal ingedekt na een ongeval of na schade. Dat kost behoorlijk wat geld, waardoor de meeste chauffeurs die allriskverzekering maar voor een beperkte tijd aangaan, meestal de eerste drie jaar na aankoop van een nieuwe auto. Een tussenoplossing is de mini-omniumverzekering, boven op de verplichte verzekering burgerlijke aansprakelijkheid. Die verzekert in beperkte mate de schade aan de eigen wagen (na brand, diefstal, glasbreuk, natuurkrachten en een aanrijding met een dier). Je bent niet verzekerd voor de schade van een ongeval waarbij je in de fout ging of schade als de tegenpartij niet bekend is. De premie die je voor de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid (en ook voor de mini-omnium of de volledige omnium) betaalt, kan grondig verschillen van de premie die jouw buurman of collega betaalt. Verzekeringsmaatschappijen houden bij het bepalen van die premie rekening met een hele lijst factoren. Bij al die factoren staat centraal hoe groot het risico is dat je een ongeval krijgt, en het risico dat de verzekering dus zal moeten opdraaien voor de schade aan de tegenpartij (bij de verplichte verzekering burgerlijke aansprakelijkheid) en eventueel voor de schade aan je eigen auto (bij een omniumverzekering). Dat risico wordt telkens bepaald door statistische gegevens van alle
bestuurders uit het verleden. Wie op basis van die gegevens een groter risico loopt op een ongeval zal een hogere premie betalen. Verzekeringsmaatschappijen zijn verplicht om de criteria waarmee ze rekening houden kenbaar te maken. Je vindt die gemakkelijk terug op hun website. Vaak gaat het om een waslijst aan criteria, al kunnen die verschillen van verzekeraar tot verzekeraar. Dit zijn de meest voorkomende criteria: Vermogen van je auto Het vermogen van je wagen of de kracht van je motor is vaak een van de belangrijkste criteria bij het bepalen van je premie. Daarbij geldt de regel: hoe krachtiger, hoe hoger de premie die je betaalt. Bij een suv of een terreinwagen zul je meer moeten betalen dan bij een stadsauto. Leeftijd Wie jong is, heeft minder rijervaring en loopt statistisch gezien een hoger risico op een ongeval dan wie ouder is. Daardoor zullen jonge chauffeurs een hogere verzekeringspremie moeten betalen dan oudere chauffeurs. Individuele ervaring als chauffeur Behalve met je leeftijd houden verzekeraars ook rekening met het aantal ongevallen waarbij je in het verleden schuld had. Daarvoor wordt een soort puntensysteem gehanteerd: de zogeheten bonusmalusregeling, met een attest dat het schadeverleden over de voorbije vijf jaar weergeeft. Wie op basis van die gegevens een brokkenpiloot blijkt te zijn, zal meer betalen dan wie geen ongevallen heeft veroorzaakt. Woonplaats
Ook hier speelt de statistische voorspelbaarheid een rol: wie in de stad woont, zal een hoger risico op een ongeval hebben dan wie op het platteland woont. Gevolg: stadsmensen moeten meer betalen. Gebruik van je auto Wie zijn auto professioneel gebruikt, bevindt zich vaker op de weg dan wie de auto alleen privé aanwendt, en zal daardoor een hogere premie moeten betalen. Beroep Sommige verzekeraars houden ook nog eens rekening met je beroep. Een vertegenwoordiger is namelijk vaker op de baan dan een leraar, en zal bij een aantal verzekeraars meer moeten betalen. Type brandstof Een alternatief dat sommige verzekeraars gebruiken voor het aantal gereden kilometers is de brandstof: wie met diesel rijdt, legt jaarlijks gemiddeld meer kilometers af en loopt dus een hoger risico op een ongeval, en zal in dat geval iets meer betalen. Merk en model van je auto Voor alle duidelijkheid: het merk en model van je auto zijn niet het belangrijkste criterium (het vermogen speelt een grotere rol) en ook niet alle verzekeraars houden er rekening mee. Maar als dat wel zo is, zul je voor een dure sportwagen een hogere premie betalen dan voor een standaardgezinswagen. Uitrusting van je auto Hoeveel opties je hebt in je auto (en wat die zijn) speelt vaak een rol in het bepalen van de premie voor een omniumverzekering.
Overdekte parkeerplaats ’s nachts? Staat je auto ’s nachts op straat of heb je een overdekte en afgesloten parkeerplaats? Met andere woorden: hoeveel risico loop je op diefstal van je auto? Ook dat speelt doorgaans mee bij het bepalen van de premie voor je allriskverzekering. Er zijn ook factoren die niet (mogen) meespelen bij het bepalen van de polis: Geslacht Het geslacht bepaalde lange tijd mee de premie van een autoverzekering, maar dat mag wettelijk niet meer. Ook al leren de statistieken bijvoorbeeld dat bij de jonge chauffeurs de mannelijke bestuurders vaker betrokken zijn bij een ongeval, toch mogen verzekeraars daar geen rekening mee houden. Afkomst Verzekeraars mogen ook je afkomst of afstamming niet in aanmerking nemen voor het bepalen van de premie. Kleur van je auto Een rode auto zou agressiever rijden, een witte defensiever. Leuk om over te filosoferen, maar in ons land speelt de kleur van je auto geen rol bij het bepalen van de premie. In sommige andere landen is dat wel het geval.
In België speelt het voor de autoverzekering geen rol of je nu met een rode dan wel met een witte wagen rondrijdt. In sommige landen betaal je wél een hogere premie als je een rode auto bezit.
Hoeveel een autoverzekering dan kost, hangt af van al die verschillende factoren. Daardoor kan de premie voor dezelfde auto stevig verschillen, zeker voor de twee uitersten van chauffeurstypes. Deze twee voorbeelden bewijzen dat: Voor een stadsauto van 15.000 euro
Een chauffeur van veertig, met veel ervaring en een verleden zonder ongevallen, die op het platteland woont en een beperkt aantal kilometers per jaar rijdt, zal gemiddeld 245 euro betalen voor een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid. Een jonge chauffeur van negentien die pas zijn rijbewijs heeft, in het centrum van de stad woont en vaak zal rijden, betaalt voor het verzekeren van diezelfde auto gemiddeld 615 euro. Voor een SUV van 40.000 euro
De chauffeur van veertig, met veel ervaring en een verleden zonder ongevallen, die op het platteland woont en een beperkt aantal kilometers per jaar rijdt, zal gemiddeld 310 euro betalen voor een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid. De jonge chauffeur van negentien die pas zijn rijbewijs heeft, in het centrum van de stad woont en vaak zal rijden, betaalt voor het verzekeren van diezelfde auto gemiddeld 775 euro. Ook in dit geval ruim dubbel zoveel. Om de premie meer af te stemmen op het gebruik van de auto bieden sommige verzekeraars een kilometerverzekering aan. Het principe daarbij is eenvoudig: hoe minder je rijdt, hoe minder premie je betaalt. Logisch, want uit alle mogelijke statistieken blijkt dat chauffeurs die weinig kilometers afleggen ook minder ongevallen veroorzaken. Zo’n kilometerverzekering wordt op twee manieren toegepast: ofwel in haar zuivere vorm, en dan betaal je per afgelegde kilometer, ofwel krijg je een korting als je minder dan een vooraf bepaald aantal kilometers per jaar aflegt. In de meeste gevallen gaat het om maximaal 10.000 kilometer per jaar.
Het correct vooraf inschatten van hoeveel je zult rijden, is een belangrijke factor als je voor een kilometerverzekering kiest. Door dat juist in te schatten krijg je een verzekering op maat, betaal je voor hoeveel je zult rijden en kun je daar voordeel uit halen. Keerzijde van de medaille: rijd je toch meer, dan kan je autoverzekering flink oplopen. Bovendien is, ook bij een kilometerverzekering, het aantal kilometers dat je rijdt maar een van de criteria die bepalen hoeveel premie je zult betalen voor de autoverzekering. Ook alle andere factoren spelen wel degelijk een rol.
10.3 Is een woonverzekering meer dan alleen maar een brandverzekering? Een woonverzekering is niet verplicht, maar (bijna) iedereen heeft er een. En dat is ook logisch: het huis of appartement waarin je woont (en dat misschien ook van jou is) en alles wat daarin staat, behoort zowel financieel als emotioneel wellicht tot je belangrijkste bezittingen. Dat kun je verzekeren met een woonverzekering. Een woonverzekering is in principe een brandverzekering, die je behalve tegen brand ook verzekert tegen water-, storm- en vorstschade, een ontploffing, natuurrampen, blikseminslag en voertuigen die tegen je woning rijden. Voor zulke schadegevallen ben je in principe verzekerd voor schade aan je huis, maar let op: niet alles rond je huis is daardoor ook verzekerd. Schade die de buren lijden door jouw schadegeval is dat dan weer wel. Dat kan nuttig zijn bij een storm. Windsnelheden vanaf 80 kilometer per uur worden door de meeste verzekeraars als storm beschouwd. In zo’n situatie zit het volgende in de meeste woonverzekeringen: Schade aan je huis
Dakpannen of de schade door afgewaaide dakpannen zijn gedekt, maar bijvoorbeeld ook de schade aan de zonnepanelen die op je dak liggen of schade in huis door een blikseminslag. De verzekering dekt de rechtstreekse schade en ook alle eventuele kosten voor opruiming en afbraak die nodig zijn voor de heropbouw. Schade rond je huis Wat buitenshuis staat, is doorgaans niet verzekerd voor stormschade. Dat betekent dat schade aan je tuinhuisje, serre, omheining of beplanting, maar ook aan een zwembad niet is verzekerd. Al zijn er sommige polissen waar dat wel (soms als uitbreiding) mee opgenomen is, maar standaard in principe niet. Als je tijdens de herfst en winter buiten waardevolle spullen hebt staan, kun je het best je polis goed nakijken en eventueel laten uitbreiden of aanpassen. Schade bij de buren Wat als de storm niet alleen jouw huis beschadigt, maar daardoor ook het huis van de buren? Ook dan zal de brandverzekering vergoeden, tenminste als de oorzaak van die schade gelinkt is aan je woning. Dat is bijvoorbeeld het geval als je losgewaaide dakpannen schade veroorzaken aan het huis van de buren. In dat geval zal de burgerlijke-aansprakelijkheidsverzekering die in elke brandverzekering vervat zit de schade vergoeden. Dat is niet het geval als de schade niet gelinkt is aan je woning, bijvoorbeeld als je tuinstoelen wegwaaien en tegen het huis van je buren vliegen. In dat geval kun je je familiale verzekering aanspreken. Heb je die niet, dan zul je de schade zelf moeten vergoeden. De meeste woonverzekeringen worden gecombineerd met een inbraakverzekering. In dat geval ben je ook verzekerd tegen inbraak en diefstal, tegen wat er gestolen wordt, maar evengoed tegen inbraakschade of in sommige gevallen zelfs tegen diefstallen in je
auto of in je vakantiehuis op reis. Dat is in elk geval het principe. Afhankelijk van je contract zijn er ook beperkingen op wat en hoeveel je krijgt terugbetaald. Zo gelden er in de meeste contracten maximumbedragen. Een maximumbedrag per gestolen voorwerp, een maximumbedrag voor het totaal wat je terugbetaald krijgt aan juwelen en cash, maar ook maximumbedragen voor wat in de kelder, op zolder of in de garage gestolen wordt. Een woonverzekering is daardoor een behoorlijk complexe verzekering. Om te beginnen de prijs, wat je betaalt voor je verzekering. Er zijn tal van factoren die de premie bepalen: waar je woont (stad of platteland), of je in een huis of een appartement woont, hoelang je woning er al staat, de kwaliteit en de afwerking ervan, om er maar enkele te noemen. Een woonverzekering is dus maatwerk, waarvoor je het best bij een verzekeringsmakelaar te rade gaat. Als je dan de vergelijking maakt tussen de verschillende verzekeraars, is de prijs die je betaalt voor de verzekering maar één aspect. Kijk ook naar wat er verzekerd is, hoeveel je maximaal terugkrijgt als iets gestolen wordt of beschadigd raakt door bijvoorbeeld een storm en wat dan de voorwaarden zijn.
Kijk voor je woonverzekering niet alleen naar de prijs. Ga ook na wat er exact verzekerd is en hoeveel je maximaal terugkrijgt als er iets gestolen wordt of beschadigd raakt. Goed om te weten is dat een woonverzekering ook bij diefstal of inbraak niet altijd alles verzekert. Vaak hangt het ook samen met hoe uitgebreid je diefstalverzekering is. Laten we het parcours van een inbreker volgen om dat aan te tonen. » De dief breekt eerst in het tuinhuisje in om daar de ladder te nemen en beschadigt daarmee het tuinhuisje…
Die inbraakschade aan het tuinhuisje is doorgaans verzekerd door de inbraakverzekering en de herstellingskosten ervan zul je dus kunnen recupereren via je verzekering. » In het tuinhuisje steelt de inbreker meteen je nieuwe elektrische fiets… Die fiets, die in het tuinhuis staat, is niet automatisch verzekerd door een inbraakverzekering. Het is lang geen algemene regel dat de inhoud uit bijgebouwen, waaronder dat tuinhuisje valt, standaard verzekerd is. Vaak zul je daarvoor de basisverzekering moeten uitbreiden. Hetzelfde geldt trouwens voor tuinmeubelen of andere voorwerpen in de tuin. Als je kostbare dingen in de tuin of in bijgebouwen plaatst, kun je dus het best eerst de kleine lettertjes van je verzekeringscontract lezen om na te gaan of die wel effectief verzekerd zijn bij inbraak. » De dief zet de ladder tegen de dakrand, beschadigt daarmee de dakrand. En op de eerste verdieping gooit hij het raam stuk… Die schade wordt door elke verzekeraar gedekt. De schade aan het buitenschrijnwerk zal in principe onder de waarborg brand vallen, de schade aan het raam valt onder de waarborg glasbreuk. » Daarop begint de inbreker zijn rooftocht door het huis. Hij neemt juwelen mee, het nieuwe tv-toestel, een schilderij en de 8000 euro cash die je thuis spaarde… Al deze voorwerpen die een inbreker steelt, vallen onder de inbraakverzekering. Je zult dus vergoed worden, maar lang niet noodzakelijk altijd ook voor de volledige schade. Bij elke inbraakpolis gelden er maximumbedragen per gestolen voorwerp. Specifiek voor cash en juwelen geldt er ook een
maximumbedrag voor het geheel. Die bedragen verschillen van verzekeraar tot verzekeraar, en ook van hoe uitgebreid de verzekering is. In een basisverzekering zal het maximumbedrag dat wordt terugbetaald voor cash zeer beperkt zijn. Als er 8000 euro wordt gestolen, zul je dat dus in de meeste gevallen niet volledig terugbetaald krijgen. Hetzelfde geldt voor juwelen: als het bedrag oploopt, zal dat niet volledig worden gedekt door de (standaard)verzekering. Je moet in principe ook altijd de schade kunnen bewijzen. Daarom is het goed een lijst op te stellen van al de bezittingen die je in huis hebt, en er ook de facturen van bij te houden. » Op zijn rooftocht beschadigt de inbreker ook de zetel in de woonkamer… Ook die schade is gedekt door de inbraakverzekering. Die zetel zul je dus op kosten van de verzekering kunnen laten herstellen. Hetzelfde geldt voor voorwerpen die de dief probeert te stelen, maar bijvoorbeeld op zijn vlucht laat vallen en die daardoor beschadigd zijn. » Als je de dief betrapt, komt het tot een handgemeen en raak je gewond… Die kosten voor verzorging zijn niet standaard verzekerd door de inbraakverzekering. Eventueel kun je aanspraak proberen te maken op de polis ongevallen of arbeidsongeschiktheid. Maar let op, want stel dat bij dat handgemeen ook de dief gewond raakt, dan kan het voor jou een bittere pil worden. In dat geval beschouwt de verzekering dat als een ‘opzettelijke daad’ en betaalt de familiale verzekering geen vergoeding als de inbreker een letsel oploopt.
» Bij zijn vlucht beschadigt de dief tot slot de nieuw aangelegde tuin. De schade aan de tuin is niet standaard verzekerd door de inbraakverzekering, en zal slechts in enkele uitzonderlijke gevallen ook door een uitgebreidere verzekering gedekt worden. Zoals bij meer en meer verzekeringen is een inbraakverzekering, en bij uitbreiding een algemene woonverzekering, almaar meer maatwerk. Met een basisverzekering diefstal ben je weliswaar al verzekerd voor de meest evidente zaken bij een diefstal. Maar dan nog kan het zijn dat je persoonlijke situatie (denk bijvoorbeeld aan de hoeveelheid cash die je in huis hebt) net afwijkt van wat die basisverzekering dekt. Lees met andere woorden goed de kleine lettertjes van je verzekeringscontract om te kijken of het voldoet aan jouw noden en wensen. Almaar meer verzekeringsmaatschappijen maken het ook mogelijk een woonverzekering op maat uit te werken. Daarbij kun je zelf (deels) bepalen wat je verzekert en voor welk bedrag. Maar ook dan gelden er uiteraard maximumbedragen, afhankelijk van hoe uitgebreid je verzekering is.
Almaar meer verzekeringsmaatschappijen maken het mogelijk een woonverzekering op maat uit te werken. Daarbij kun je zelf (deels) bepalen wat je verzekert en voor welk bedrag. 10.4 Ook een familiale verzekering als je geen kinderen hebt?
Een familiale verzekering, of een gezinsverzekering, afsluiten is wettelijk niet verplicht. Maar ze is wel nuttig en eigenlijk zelfs onmisbaar. Want vanaf het moment dat jij (of je kinderen) schade veroorzaken aan iemand anders ben je daar zelf voor aansprakelijk en kan wie schade lijdt, een schadevergoeding van je eisen. Net dat is wat een familiale verzekering verzekert. Het is niet moeilijk alledaagse situaties te bedenken waar jij (of je gezinsleden) schade veroorzaken aan anderen. Je kind trapt tijdens een voetbalwedstrijd op een verjaardagsfeest bij een klasgenootje de ruit aan diggelen, je rijdt zelf de brievenbus van de buren omver of je stoot in het restaurant een vaas om. In al deze gevallen blijft de financiële schade misschien nog binnen de perken, maar dat is niet altijd zo. Als je kind op de speelplaats – al dan niet opzettelijk – het been breekt van een klasgenootje of als je hond tijdens een wandeling een fietser bijt, kan die schade al wat hoger oplopen. Of nog extremer: je kind speelt bij de buren met een aansteker en zet zo de schuur in lichterlaaie. In al die gevallen dekt je familiale verzekering (het grootste gedeelte van) die schade. Een familiale verzekering vergoedt dus de schade die je zelf, en iedereen die bij je inwoont, veroorzaakt aan anderen. Meestal wordt dat ook breed geïnterpreteerd. Ook als je in je gehuurde vakantiehuis per ongeluk de ruit breekt, wordt dat door de familiale verzekering gedekt, net als de schade die je weggewaaide tuinmeubels bij de buren veroorzaken of die je weggelopen huisdier op straat aanricht. In al die gevallen zal je familiale verzekering een vergoeding betalen, al geldt er bij de meeste verzekeringsmaatschappijen wel een franchise die schommelt rond 250 euro.
Een familiale verzekering of gezinsverzekering afsluiten is wettelijk niet verplicht, maar eigenlijk is ze onmisbaar.
Maar er zijn ook beperkingen. De schade aan je eigen goederen is niet gedekt. Als je zelf je brievenbus omverrijdt of je dure vaas laat vallen, wordt die schade niet vergoed door je familiale verzekering. Ook schade aan anderen die opzettelijk wordt veroorzaakt, is niet gedekt. Dat geldt dan weer niet voor de opzettelijke schade van je kinderen. Ook al is de ruit van je buren opzettelijk door je zoon ingetrapt, dan nog zal de familiale verzekering een vergoeding betalen. De grens daarvoor ligt bij de meeste verzekeringen op zestien jaar. Als je kind ouder is dan zestien en als het doelbewust schade veroorzaakt, dan dekt de familiale verzekering die niet en moet het zelf (of jij als ouder) voor die schade opdraaien. Elke familiale verzekering moet aan enkele minimumvoorwaarden voldoen, maar niet elke familiale verzekering dekt dezelfde risico’s. Als je met heel specifieke risico’s wordt geconfronteerd, kun je het best de kleine lettertjes lezen om te kijken of die worden verzekerd. Dat geldt bijvoorbeeld als je geregeld in het buitenland zit, of als je kind als leider van een jeugdbeweging mee verantwoordelijk is voor andere kinderen. Heel wat verzekeringsmaatschappijen bieden ook de mogelijkheid de (standaard) familiale verzekering uit te breiden, bijvoorbeeld voor schade aan gratis geleende voorwerpen zoals de grasmaaier van je buur of voor schade als je een feestzaal huurt. Kijk in elk geval telkens goed na of de polis is aangepast aan je specifieke noden. Een familiale verzekering dekt niet alleen jezelf, maar ook iedereen die bij je inwoont. Vaak gaat dat nog verder: ook de schade die de poetshulp of de babysit veroorzaakt, wordt erdoor gedekt. De premies voor een standaard familiale verzekering verschillen van verzekeraar tot verzekeraar, al zijn de verschillen beperkt. De totale premie voor een gezin met ouders en twee kinderen bedraagt op jaarbasis zowat 95 euro. Voor alleenstaanden of ouderen van wie de kinderen de deur uit zijn, liggen de tarieven bij de meeste verzekeraars lager. Ouders die gescheiden zijn en co-ouderschap hebben over hun kinderen kunnen het best allebei een familiale verzekering afsluiten. Elke ouder is namelijk aansprakelijk voor de schade die door zijn of
haar kinderen werd veroorzaakt, ook terwijl die bij de ex-partner verblijven. Ook op die momenten kan een rechter oordelen dat de schade een gevolg is van een gebrek aan opvoeding, en dan is elke ouder mee aansprakelijk.
10.5 Moet er een reisverzekering mee in de koffer? Hoewel vakantie synoniem hoort te zijn met rust en ontspanning, kan die zorgeloze tijd bruusk onderbroken worden door pech, ziekte of ongeval. Wat is het nut om, voor die gevallen, vooraf een reisverzekering af te sluiten? Een reisverzekering is een breed begrip en kan veel verschillende polissen omvatten. Die zijn niet allemaal per definitie even nuttig, en je betaalt doorgaans ook extra om een standaardverzekering ermee uit te breiden. Dit zijn de verschillende mogelijke onderdelen van een reisverzekering: Bijstandsverzekering Als je op reis ziek wordt, naar de dokter moet of dringend medisch moet worden behandeld, betaalt het ziekenfonds in eerste instantie de dringende en onverwachte medische kosten. Daarvoor moet je binnen 48 uur contact opnemen met Mutas, dat is de alarmcentrale van alle Belgische ziekenfondsen, via het noodnummer 0032/2.272.09.00. Maar het ziekenfonds betaalt niet altijd alle kosten terug en de terugbetaling geldt alleen voor dringende medische zorgen. Het kan ook zijn dat je door de ziekte of het ongeval andere kosten moet maken, zoals een langer verblijf ter plaatse bij het zieke familielid, of het overbrengen van een familielid om bij jou te zijn in het ziekenhuis. Daarvoor kun je een verzekering ‘bijstand aan personen’ afsluiten. Die verzekering dekt niet alleen de ziektekosten, maar ook de hospitalisatie, repatriëring, vergoeding
voor een gedwongen verlengd bedrijf of de overkomst van familieleden om je te komen bijstaan. Een bijstandsverzekering kan nuttig zijn, maar kijk eerst na wat je ziekenfonds precies dekt en welke risico’s daardoor niet gedekt zijn. Ook sommige kredietkaarten hebben zo’n verzekering. Als je al een ziekte hebt voor je op reis vertrekt, ga dan na of een bijstandsverzekering ook de kosten dekt als je daarvoor op reis moet worden behandeld. Hetzelfde geldt als je plannen hebt om extreme sporten te beoefenen op reis: niet alle bijstandsverzekeringen vergoeden de kosten door ongevallen van die sporten.
Een bijstandsverzekering kan nuttig zijn, al kijk je wel het best eerst na wat je ziekenfonds precies dekt en welke risico’s daardoor niet gedekt zijn. Annuleringsverzekering Een annuleringsverzekering betaalt de kosten terug als je een geboekte reis geheel of gedeeltelijk moet annuleren. De redenen daarvoor kunnen divers zijn. Dat kan wegens gezondheidsredenen (ziekte, ongeval of overlijden), door studies of werk (bij herexamens of ontslag bijvoorbeeld), om familiale redenen (bijvoorbeeld een overlijden in de familie), maar evengoed om persoonlijke redenen (bijvoorbeeld omdat er tijdens je reis door een onweer schade is aan je woning). In die gevallen betaalt een annuleringsverzekering je de kosten terug die je moet maken (of het verlies dat je zou lijden) als je je reis onverwachts moet annuleren of als je vervroegd moet terugkeren. In de meeste gevallen kun je bij de vliegtuigmaatschappij of touroperator per reis zo’n annuleringsverzekering aangaan, maar je kunt dat ook gewoon bij je verzekeraar doen, als uitbreiding van de reisverzekering. Een annuleringsverzekering kan nuttig zijn, maar maak ook de afweging tussen hoeveel je moet betalen voor de
annuleringsverzekering en wat de kostprijs zou zijn als jouw geboekte reis niet kan plaatsvinden. Een reis met de auto naar Parijs moeten annuleren is wellicht een minder groot financieel risico dan een vliegvakantie naar de Verenigde Staten moeten cancelen. Bij sommige kredietkaarten is de annuleringsverzekering ook inbegrepen als je de reis met die kredietkaart betaalde. Kijk dan wel de voorwaarden goed na, want die kunnen sterk verschillen van bank tot bank. Bagageverzekering Met een bagageverzekering ben je verzekerd als er iets met je bagage misloopt. Dat kan bijvoorbeeld als je bagage uit je hotel of auto gestolen wordt, beschadigd is na een aanrijding of als je bagage niet aankomt na een vliegtuigreis of helemaal beschadigd is. Zo’n verzekering is zelden nuttig. Als je bagage na een vliegreis verloren gaat, moet de luchtvaartmaatschappij die sowieso vergoeden. Ook in andere gevallen is een bagageverzekering niet altijd nuttig, want verlies wordt vaak erg eng geïnterpreteerd. Bovendien is het totaalbedrag van wat je terugbetaald krijgt doorgaans beperkt, waardoor erg waardevolle spullen niet altijd helemaal vergoed worden. Autopech Niets vervelenders dan ver weg van huis autopech te krijgen. Met een verzekering ‘bijstand voertuigen’ ben je verzekerd van pechverhelping in het buitenland. Dat betekent het slepen of ophalen van je auto, een vervangwagen of de terugbetaling van een huurwagen en de verzending van de onderdelen voor de herstelling van de auto. Maar ook de kosten die je moet maken om je reis te verlengen tot je je auto weer kunt gebruiken of de eventuele retourtickets als je zonder auto moet terugkeren. Zo’n verzekering kan nuttig zijn als je met de auto reist. Maar kijk eerst na of de binnenlandse pechverhelping ook niet in het buitenland geldt. Bij sommige automerken is zo’n
bijstandsverzekering voor de auto soms voor bepaalde tijd inbegrepen. Hoeveel een reisverzekering kost, hangt uiteraard af van hoeveel personen je wilt verzekeren en voor welke polissen je allemaal kiest. Voor een gezin met twee kinderen kan een bijstandsverzekering in het buitenland al voor 60 euro. Als je dat uitbreidt met een bagageverzekering en een annuleringsverzekering, wordt dat 215 euro. Bovendien kun je kiezen of je de verzekering afsluit voor één specifieke reis, of voor een heel jaar. Dat is nuttig als je meer dan één keer per jaar reist. Die verzekering geldt trouwens ook als je niet met het hele gezin op reis bent, maar als je kind op kamp is in het buitenland.
Wist je dat een reisverzekering ook geldt als je kind bijvoorbeeld op kamp gaat naar het buitenland? 10.6 Geeft een rechtsbijstandsverzekering recht op recht? Het lijkt voor jou misschien ver van je bed, het idee om verzeild te raken in een juridisch geschil. Nochtans spreken de cijfers dat gevoel tegen. De Federatie voor Verzekerings- en Financiële tussenpersonen (fvf) verwijst daarvoor naar een Europese studie waaruit blijkt dat een op de drie Belgen de jongste vijf jaar betrokken was bij zo’n juridisch geschil. Dat kan uiteraard over vele en uiteenlopende zaken gaan, en bovendien kan het zijn als partij die een schadevergoeding eist of als partij die een schadevergoeding claimt. Maar de rode draad door al die uiteenlopende situaties is wel dat een juridische procedure vaak ingewikkeld en lang is, wat de gerechtskosten en de kosten van de advocaat doet oplopen. Dat schrikt veel mensen af: ook zij die in hun recht zijn, maar het geschil niet willen aangaan. De
regering probeert net daarom de burgers die zo’n polis afsluiten te belonen met een belastingvoordeel. Een rechtsbijstandsverzekering moet justitie toegankelijker maken en een rechtszaak betaalbaar houden. Hoe werkt zo’n rechtsbijstandsverzekering? Stel dat je je bedrogen voelt na een aankoop. Zelf contact opnemen met de verkoper lost niets op en je vragen om samen een oplossing te vinden, blijven onbeantwoord. Op dat moment kun je de rechtsbijstandsverzekering aanspreken. Die zal je eerst en vooral informeren over je rechten en het conflict met de verkoper proberen op te lossen via een minnelijke schikking. Lukt dat niet, dan kan er via een rechtszaak worden geprobeerd een schadevergoeding te verkrijgen. De kosten om het conflict op te lossen, de (aangetekende) brieven, het onderzoekswerk en de experts worden door de verzekering gedekt. De verzekeraar betaalt de kosten van je advocaat, maar ook van de gerechtsdeurwaarders of bemiddelaars. Ook de eventuele proceskosten, zoals rolrechten, worden door de verzekering gedekt. Belangrijk is wel dat je al aangesloten moet zijn op het moment dat het conflict zich voordoet. Met andere woorden, je kunt geen rechtsbijstandsverzekering afsluiten op het moment dat je al in een juridisch conflict zit.
Opgelet: je kunt geen rechtsbijstandsverzekering afsluiten op het moment dat je al in een juridisch conflict zit. De premies van een rechtsbijstandsverzekering variëren van verzekeraar tot verzekeraar, maar ook van hoe uitgebreid de dekkingen zijn. De prijzen gaan van 230 tot 480 euro per jaar. Voor die prijs zijn al je gezinsleden (elk familielid dat op je adres woont) een jaar lang verzekerd. Dat betekent dat je juridisch advies kunt krijgen, dat de kosten van een advocaat betaald worden als er een juridisch geschil is, net als de eventuele kosten voor bemiddeling of
de gerechtskosten. Het kan bijvoorbeeld gaan over een conflict met je werkgever, een meningsverschil met de fiscus of een discussie met de verkoper die je een defecte laptop leverde. Voor alle duidelijkheid: de verzekering dekt de juridische kosten, niet de eventuele schadevergoeding die je zelf moet betalen als je veroordeeld wordt bij een juridisch conflict. Van de jaarlijkse premies voor de rechtsbijstandsverzekering kun je een deel recupereren via de belastingaangifte. Het bedrag van de premie dat je fiscaal kunt indienen, is vastgelegd op 310 euro. Het fiscaal voordeel bedraagt 40 procent, wat maakt dat de maximale belastingvermindering dit jaar 124 euro is. De rechtsbijstandsverzekering is geen verplichte verzekering. Door ze te belonen met een fiscaal voordeel wil de overheid ze wel aanmoedigen, maar de keuze is uiteraard aan jou. Want ondanks het fiscaal voordeel betaal je natuurlijk zelf nog altijd een groot deel van de verzekering. Maar ze garandeert wel dat je je, op het moment dat je juridisch advies of bijstand nodig hebt, alvast geen zorgen hoeft te maken over de financiële kant van die procedure. Sowieso is een rechtsbijstandsverzekering maatwerk. Het is bijvoorbeeld nuttig om na te gaan of je niet dubbel verzekerd bent voor sommige aspecten via de familiale verzekering of de bijstandsverzekering voor ongevallen. Ook de dekkingen en de prijzen van de verschillende verzekeraars zijn lang niet allemaal dezelfde. Vergelijken is dus ook hier de boodschap.
10.7 Is mijn babysit huispersoneel (en moet ik die verzekeren)? Of het nu de schoonmaakster is die elke week je huis er piekfijn doet uitzien, de babysit die elke maand één zaterdagavond de kinderen in bed stopt of de buurman die elke zomer de boom komt snoeien, er kan altijd een ongeval gebeuren als die mensen in of rond je huis aan de slag zijn. En in al die gevallen draag je zelf de
financiële verantwoordelijkheid voor de kosten. Ook al gaat het om iemand die vrijwillig of zelfs in het zwart bij je thuis komt klussen.
Er kan altijd een ongeval gebeuren als een schoonmaakster, oppas of tuinman in of rond je huis aan de slag is. En in al die gevallen draag je zelf de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten. Het klinkt misschien wat vreemd, maar als je een schoonmaakhulp of een babysit inschakelt, word je beschouwd als werkgever. Als werkgever ben je aansprakelijk voor de ongevallen die zich voordoen op het werk (bij je thuis dus), maar evengoed op weg van en naar het werk. Dat betekent dat je de medische kosten moet betalen, maar ook instaat voor het loonverlies dat je thuishulp daardoor lijdt. Sinds kort is het daarom verplicht een verzekering huispersoneel af te sluiten. De term ‘huispersoneel’ kan misschien wat misleidend zijn, maar vergis je niet: het gaat helemaal niet alleen over butlers. Bijna iedereen heeft af en toe (zelfs gratis) hulp in huis en moet zich daarvoor verzekeren. Enkele voorbeelden: Schoonmaakhulp Veel gezinnen doen een beroep op schoonmaakhulp, maar tijdens het schoonmaken kan er iets fout lopen. Je schoonmaakhulp kan bijvoorbeeld over de emmer vallen en daarbij een been breken, waardoor die werkonbekwaam is. In dat geval vergoedt de verzekering huispersoneel de medische kosten, maar ook de dagen waarop je schoonmaakhulp door het ongeval niet kan werken. De verzekering huispersoneel is evenwel niet nodig als je dienstencheques gebruikt: in dat geval werkt je schoonmaakhulp voor een bedrijf en dat is verantwoordelijk voor de kosten door een arbeidsongeval.
Een verzekering huispersoneel moet je verplicht afsluiten. En nee, daarbij gaat het niet alleen om butlers. Bijna iedereen heeft af en toe (zelfs gratis) hulp in huis en moet zich daarvoor verzekeren. Babysit Ook wie, zelfs al is het slechts af en toe, een oppas inschakelt, moet zich daarvoor verzekeren. De verzekering huispersoneel dekt lichamelijke letsels bij je babysit tijdens het babysitten en op weg naar en van je huis. Valt de babysit van de trap of geeft je kind (al dan niet met opzet) een duw, dan dekt de verzekering de medische kosten. Maar de verzekering huispersoneel vergoedt alleen de lichamelijke schade bij arbeidsongevallen, dus bijvoorbeeld niet de dure vaas die je kinderoppas omverloopt. De verzekering huispersoneel is niet nodig als je een babysit regelt via organisaties als Sloebersit of de Gezinsbond. In dat geval is je babysit verzekerd via die organisatie. Schilder komt in het zwart Het mag niet, het is strafbaar, maar het gebeurt natuurlijk wel: de klusjesman die in het zwart bij je thuis komt schilderen, parket komt leggen of andere klussen doet. Hoe vreemd het ook is, ook in dat geval ben je verplicht een verzekering aan te gaan, want bij een arbeidsongeval moet jij anders voor de kosten opdraaien. Dat je dat in het zwart doet, heeft daarop geen enkele impact. Meer zelfs: stel dat degene die bij jou in het zwart komt werken een ernstig ongeval heeft op weg naar of van jou, ook dan ben je verantwoordelijk, aangezien je als werkgever wordt beschouwd. Als een zelfstandige of een professionele firma de werken komt uitvoeren, hoef je geen verzekering huispersoneel af te sluiten, dan ben je namelijk niet zelf de werkgever. Het gaat bovendien over
klussen in de huishoudelijke sfeer. Zware werken (bijvoorbeeld het dak heraanleggen, een muur metselen of een boom omzagen) zijn vaak niet inbegrepen. Daarvoor moet je je, als je er hulp bij krijgt bijvoorbeeld, extra verzekeren. Buurman maait het gras Stel dat je buurman in ruil voor een kleine vergoeding elke week je gras maait, ook dan dekt de verzekering huispersoneel de medische kosten als hem tijdens dat karwei iets overkomt. De verzekering huispersoneel geldt weliswaar alleen op het moment dat hij daarmee bezig is. Als je buurman zijn voet verzwikt als hij op je terras iets zit te drinken, geldt de verzekering niet. Schoonbroer komt kast verplaatsen Je schakelt je familie in om een zware kast te verplaatsen of om met tafels te sleuren voor het tuinfeest dat je geeft? Ook als op die momenten een ongeval gebeurt, ben je via sommige verzekeringen voor huispersoneel verzekerd, zelfs als de hulp die je krijgt uitzonderlijk en gratis is. Bijna alle verzekeraars bieden een verzekering huispersoneel aan. Ze lijken op elkaar, maar toch zijn er verschillen. Je gaat het best goed na wat er precies wel en niet verzekerd is. Reken op een premie van 50 tot 75 euro per jaar. Is de verzekering nuttig? Als je af en toe een oppas of hulp in huis hebt wel. Als je geen verzekering hebt afgesloten en je huispersoneel heeft een arbeidsongeval, dan zal het Fonds voor Arbeidsongevallen in eerste instantie een vergoeding betalen. Maar dat fonds zal uiteindelijk bij jou aankloppen om die kosten terug te betalen, waardoor de rekening flink kan oplopen. Bovendien riskeer je ook boetes en een strafrechtelijke vervolging omdat je een verplichte verzekering niet hebt afgesloten.
10.8 Verzacht een hospitalisatieverzekering de financiële pijn van ziek zijn? In ons land is iedereen via de sociale zekerheid verzekerd van een goede gezondheidszorg (zie hoofdstuk 5). Maar die sociale zekerheid vergoedt niet alle kosten: gemiddeld betaalt elke Belg zowat een vijfde van de kostprijs voor gezondheidszorg uit eigen zak. Dat betekent dat als je erg ziek wordt of een zwaar ongeval hebt, de kosten die je zelf moet dragen sterk de hoogte in kunnen gaan. Om je tegen die onvoorziene kosten te verzekeren, is er de hospitalisatieverzekering. Een hospitalisatieverzekering is niet verplicht. Ze is een aanvulling op de wettelijke ziekteverzekering en betaalt de medische kosten terug bij een ziekenhuisopname en bij de behandeling van ernstige ziektes en operaties. Zeker als je bij een opname in het ziekenhuis een eigen kamer wilt, is het een nuttige verzekering, net om te voorkomen dat die kosten je met een financiële kater opzadelen. Naar schatting 80 procent van de Belgen heeft vandaag al een hospitalisatieverzekering. Er bestaan twee types van hospitalisatieverzekeringen: de individuele en de collectieve. Die laatste kan worden afgesloten door een werkgever voor zijn werknemers, als extralegaal voordeel (zie hoofdstuk 4). In dat geval heb je dus een hospitalisatieverzekering via je werk. Als je van baan verandert, kun je vragen om die verzekering te behouden (als je nieuwe werkgever ze niet aanbiedt), maar dan betaal je die uiteraard zelf. Heb je die verzekering niet via je werkgever, dan kun je ook individueel een hospitalisatieverzekering afsluiten. Dat kan zowel bij je ziekenfonds als bij een privéverzekeraar. Er bestaan verschillende dekkingen en formules en je kunt die hospitalisatieverzekering uitbreiden voor je andere gezinsleden. Dat bepaalt mee de premie die je moet betalen. Bovendien is de prijs van een
hospitalisatieverzekering afhankelijk van, onder meer, je leeftijd en hoe groot de dekking is: wat wordt allemaal terugbetaald en is de terugbetaling onbeperkt of niet? Goed vergelijken is de boodschap. Waarop kun je het best letten? Wat is de wachttijd? Als je een hospitalisatieverzekering afsluit, ben je niet meteen verzekerd, je moet eerst een wachttijd doorlopen. Met andere woorden: vanaf het moment dat je je verzekering afsluit, zul je eerst nog een bepaalde periode moeten wachten voor je bij een opname de kosten krijgt terugbetaald. Die wachtperiode kan verschillen van drie maanden tot zelfs bijna een jaar. Hoeveel krijg je terugbetaald? Niet alle hospitalisatieverzekeringen zijn gelijk, er bestaan verschillen over welke behandelingen worden terugbetaald, of die volledig worden terugbetaald en ook of er grensbedragen zijn. En er zijn verschillen tussen de maximumbedragen die per jaar worden terugbetaald. Ga voor jezelf goed na wat er al dan niet in je hospitalisatieverzekering is opgenomen, en maak de afweging of die zaken belangrijk zijn voor jou. Hoe hoog is de franchise? Bij de meeste hospitalisatieverzekeringen is er een vrijstelling (franchise) die je zelf zult moeten betalen. Pas boven dat bedrag betaalt de verzekering je terug. De hoogte van die franchise verschilt van formule tot formule, maar speelt uiteraard een rol. Kijk dus goed na hoe hoog die franchise in jouw contract is. Soms is het ook mogelijk een hospitalisatieverzekering zonder franchise te krijgen, maar dan zal je verzekeringspremie ook hoger liggen.
Ook verzekerd voor en na een ziekenhuisopname? Ga na of je hospitalisatieverzekering ook de medische kosten voor en na een gewaarborgde ziekenhuisopname dekt. Veel behandelingen hebben voor-, maar ook nazorg nodig: dekt je hospitalisatieverzekering ook die kosten? Denk aan doktersbezoeken, geneesmiddelen of kinesitherapie die voor of na je ziekenhuisopname nodig zijn. Kijk ook of de ambulante kosten worden terugbetaald, als je bijvoorbeeld door een aandoening het hele jaar door verzorging nodig hebt zonder daarvoor in het ziekenhuis te worden opgenomen. Is iedereen van je gezin aangesloten? Een hospitalisatieverzekering dekt wie het contract heeft afgesloten, maar je kunt de verzekering gemakkelijk uitbreiden naar je andere gezinsleden. Je betaalt daar een bijkomende premie voor, maar zeker voor kinderen is die bijkomende premie vaak erg beperkt. Doe dat wel tijdig, het best meteen na de geboorte, want anders moet je eerst een wachtperiode doorlopen. Wat na ontslag of pensioen? Als je een hospitalisatieverzekering hebt via het werk, dan kun je die individueel voortzetten als je niet langer voor die werkgever aan de slag bent. Voorwaarde is wel dat je de laatste twee jaar onafgebroken verzekerd was in die collectieve polis van je werkgever en dat je binnen de wettelijke termijn laat weten dat je de verzekering individueel wilt voortzetten. Je individuele verzekering zal gelijkaardig zijn aan deze die je had bij je werkgever, maar je premie zal hoger liggen omdat het groepsvoordeel wegvalt. Zeker bij een pensionering kan de premie flink hoger liggen. Om dat wat in te perken, kun je in de jaren voor je met pensioen gaat zelf al een ‘wachtpolis’ afsluiten, een verzekering waarmee je voorkomt dat je nog hogere premies moet betalen of dat je wordt geweigerd.
Je hospitalisatieverzekering kun je gemakkelijk uitbreiden naar je andere gezinsleden. Zeker voor kinderen is de bijkomende premie vaak erg beperkt. 10.9 Zijn er ook overbodige verzekeringen? Met een beetje zin voor overdrijving kun je stellen dat je alles kunt laten verzekeren. Zo heeft Bruce Springsteen zijn schorre stem laten verzekeren voor 4 miljoen euro, en ook de benen van Tina Turner en de voeten van David Beckham zouden ooit voor indrukwekkende bedragen verzekerd zijn. Mocht je zelf van die gekke plannen hebben: op maat (en tegen de juiste vergoeding) is alles mogelijk, maar ook in het ‘gewone’ aanbod van verzekeraars zit al best heel wat, van uitvaartverzekeringen over verzekeringen voor smartphones tot een verzekering voor huisdieren. Vraag is natuurlijk of zulke verzekeringen ook allemaal zinvol zijn. De finale beslissing daarover neem je het best zelf. Je kunt het risico afwegen tegenover het nut (en vooral de kostprijs) van de verzekering. Het heeft ook weinig zin oververzekerd te zijn, waardoor je je blauw betaalt aan premies. Uitvaartverzekering Een uitvaart is duur en lijkt in de toekomst ook almaar duurder te worden. Bovendien is in het geseculariseerde Vlaanderen de tijd al lang voorbij dat de overgrote meerderheid voor hetzelfde type afscheid kiest. Vandaag staat een persoonlijk afscheid steeds meer centraal. Dat kan in een aula van het crematorium of van een
uitvaartondernemer, maar evengoed in een tuin of op de begraafplaats zelf. Een uitvaartverzekering combineert die twee elementen: je legt je eigen uitvaart vast (in grote lijnen of net heel gedetailleerd), waardoor je ook de richtprijs weet van wat dat zal kosten en dan ga je je voor dat bedrag verzekeren. Dat kan via een eenmalige premie of via maandelijkse en zelfs jaarlijkse premies. Op het moment dat je overlijdt, zal de uitvaartondernemer je uitvaart uitvoeren precies zoals je dat hebt afgesproken en hoeven je nabestaanden zich geen zorgen meer te maken over de financiële afhandeling ervan. Steeds meer verzekeringsbedrijven bieden zo’n uitvaartverzekering aan. Dela is wellicht de bekendste, en heeft de verzekering, die in Nederland erg populair is, ook bij ons geïmporteerd. Maar onder meer KBC, Corona Direct en Funalia (speciaal opgesteld door de onafhankelijke uitvaartondernemers via AG Insurance) bieden eenzelfde verzekering aan. In de praktijk kun je het best eerst bij de uitvaartondernemer langsgaan van wie je graag hebt dat hij of zij je uitvaart later zal verzorgen. Met hem kun je tot in de details bespreken hoe jij je afscheid graag zou willen, maar ook heel specifieke dingen zoals welke kist je wilt, welke en hoeveel kaartjes er zullen worden gedrukt en wie je graag hebt dat er wordt uitgenodigd. Op die manier weet je ongeveer de prijs die je uitvaart zal kosten, en dan kun je dat verzekeren. De premie die je dan betaalt, hangt af van je leeftijd en van hoe je de premie wenst te betalen: eenmalig of op maand- of jaarbasis. Zodra je de verzekering bent aangegaan, is je uitvaart bepaald zoals jij dat hebt besproken met de uitvaartondernemer. Al zijn er ook de kleine lettertjes. Zo is een overlijden door zelfmoord of geweldpleging niet altijd verzekerd, een overlijden door euthanasie volgens de wettelijke voorwaarden is dat wel. Weet echter dat je bij je uitvaartondernemer ook altijd zelf je uitvaart kunt bespreken en vastleggen, ook zonder een uitvaartverzekering aan te gaan. De ondernemer zal dan na je overlijden de factuur weliswaar naar je nabestaanden sturen, maar die wordt door de bank rechtstreeks vooraf uit je nalatenschap betaald. Op die manier kun je ook zonder
uitvaartverzekering zelf sparen voor je uitvaart zonder dat het een kopzorg is voor je nabestaanden (zie hoofdstuk 32). Fietsverzekering Fietsverzekeringen zijn in ons land relatief nieuw en hebben vooral een boost gekend door de toegenomen populariteit van elektrische fietsen. Zulke fietsen zijn vaak duur in aankoop en in onderhoud, en dan kan het aantrekkelijk lijken je voor die kosten (of eventueel voor diefstal) te verzekeren. Het aanbod verschilt nogal van verzekeraar tot verzekeraar. Ga eerst goed na of je wel een verzekering nodig hebt. En als je dat nodig acht: wat voor fietsverzekering je nodig hebt. Want dat zal mee bepalen welk type van verzekering je dan het best neemt. Reken gemiddeld op een bedrag van 80 tot 140 euro per jaar, afhankelijk van wat je specifiek wilt verzekeren. Bij sommige verzekeraars kun je een fietsverzekering afsluiten als verlengstuk van de familiale verzekering. Daarmee ben je verzekerd voor schade aan je fiets en krijg je bijstand, maar bij diefstal wordt je fiets niet terugbetaald. Uitgebreide fietsverzekeringen op maat worden onder meer aangeboden door Aedes en Callant. Maar ook hier: ga na of je ze überhaupt nodig hebt. Voor elektrische fietsen met een trapondersteuning sneller dan 25 kilometer per uur of met een maximaal vermogen groter dan 0,25 kilowatt moet je hoe dan ook een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid afsluiten. Daarmee ben je verzekerd voor schade aan anderen. Zo’n verzekering burgerlijke aansprakelijkheid kost ongeveer 165 euro per jaar. Wil je je elektrische fiets tegelijk verzekeren voor schade en diefstal, dan moet je daarbovenop een fietsverzekering afsluiten. Smartphoneverzekering Heel wat winkelketens en providers bieden bij de aankoop van een smartphone ook een verzekering aan waarmee je diefstal van of schade aan je toestel kunt verzekeren. Test-Aankoop maakte enkele
jaren geleden al brandhout van die verzekeringen, omdat de dekking vaak onvoldoende was en de premie die je moet betalen buitensporig hoog. Vandaag lijkt er nog niet veel veranderd. Een verzekering voor een smartphone kost gemakkelijk 10 tot 12 euro per maand als je naast schade ook alle vormen van diefstal wilt verzekeren. Maar als je dan de kleine letters leest, merk je dat schade heel eng gedefinieerd wordt, en alleen schade verzekert die door een ‘externe gebeurtenis’ wordt veroorzaakt. Met andere woorden: als je zelf je toestel laat vallen, is de schade vaak niet verzekerd. Een goede (eventueel uitgebreide) familiale verzekering afsluiten is dus een betere optie dan een specifieke verzekering aangaan voor je smartphone.
Een goede (eventueel uitgebreide) familiale verzekering afsluiten is een betere optie dan een specifieke verzekering aangaan voor je smartphone. Huisdierenverzekering Ja hoor, je kunt je ook voor je huisdier verzekeren. Het idee is minder gek dan het lijkt. Vaak is een huisdier (en dan vooral een hond) betrokken bij een ongeval, bijvoorbeeld nadat het beestje zich losgetrokken heeft op straat en dan onbewust schade berokkend heeft. Maar voor zulke zaken is er de familiale verzekering: ook de schade door je huisdier is daarbij verzekerd. En die is niet overbodig, zo blijkt: voor familiale verzekeringen gaat zowat een op de tien vergoedingen die worden uitgekeerd naar schade die door een huisdier is berokkend. Een huisdierenverzekering is nog iets anders. Ze is het best te vergelijken met een soort hospitalisatieverzekering voor je huisdier. De kosten van de dierenarts of als je huisdier een ingreep nodig heeft, worden erdoor gedekt. Ook dat idee is op zich niet zo gek:
wie een huisdier bezit, weet dat die kosten behoorlijk stevig kunnen zijn. Alleen is de vraag of het nodig en nuttig is daarvoor een verzekering af te sluiten. Het aanbod is er, maar de verzekeringen zijn duur en bevatten vaak een hele rist uitzonderingen. De verzekering geldt meestal maar tot een bepaald bedrag, of slechts voor een bepaald percentage. Sommige ingrepen (zoals de sterilisatie van je huisdier) worden dan weer niet vergoed. Beter goed nadenken en de polis in elk geval goed lezen voor je zo’n verzekering afsluit dus.
Wist je dat voor familiale verzekeringen zowat een op de tien vergoedingen die worden uitgekeerd, naar schade gaat die door een huisdier is berokkend? 10.10 Zie je door de bomen nog het verzekeringsbos? Met zelfs alleen maar een opsomming van de belangrijkste (en relevantste) verzekeringen mag het duidelijk zijn: er bestaat een heel groot aanbod aan verzekeringen en vaak zijn ze heel specifiek. De kans dat je perfect weet waarvoor en onder welke voorwaarden je verzekerd bent, is daardoor niet zo groot. Weet jij bijvoorbeeld welke verzekering zal vergoeden als je zoontje tegen de geparkeerde auto van de babysit rijdt en hoeveel je dan zelf moet betalen? Ben je je ervan bewust dat je verzekering je ook zal vergoeden als je gazon afbrandt nadat je de kolen van de barbecue hebt gemorst? Maar welke? En weet je dat ook je dure zonnebril is verzekerd die je vergeet op de ferry tijdens een vakantie? Een pasklaar antwoord bestaat niet: het hangt af van jouw persoonlijke situatie, en dan vooral van de polissen die je hebt afgesloten.
Lijken al die polissen die je hebt ondertekend een doolhof? Je bent niet alleen: uit een onderzoek van Brocom, het marketingplatform van de verzekeringsondernemingen in België, blijkt dat zeven op de tien Belgen verdwalen in die veelheid aan verzekeringen. Zes op de tien hebben zelfs geen idee van wat de totale kostprijs is van de afgesloten verzekeringen. Dat maakt dat heel wat mensen absoluut geen weet hebben of ze voldoende verzekerd zijn, of eerder oververzekerd zijn. Als je vele polissen hebt, is het niet uitgesloten dat sommige daarvan elkaar overlappen. Als je een specifieke verzekering hebt voor je smartphone en je hebt een familiale verzekering, dan is het perfect mogelijk dat ze je allebei verzekeren tegen diefstal. Maar de kans dat je zomaar twee keer je geld terugkrijgt bij diefstal is dan weer minder groot. Het is daarom niet slecht een lijstje op te stellen waarvoor je verzekerd bent (en meteen op te lijsten waarvoor niet), te checken of je niet dubbel verzekerd bent en ook na te gaan of alle verzekeringen die je hebt wel zinvol zijn. Een verzekeringsmakelaar kan je daarbij helpen, het adres van de verzekeringsmakelaar in je buurt vind je via makelaarinverzekeringen.be.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2. 3.
4.
Een verzekering is een veiligheid die je inbouwt voor de risico’s die zich in je leven kunnen voordoen. In het ideale geval heb je ze uiteindelijk niet nodig. Als het risico zich toch voordoet, helpt de verzekering je met de financiële gevolgen ervan. De autoverzekering is een van de weinige echt verplichte verzekeringen in ons land. De brandverzekering is niet wettelijk verplicht, maar bijna altijd moet je die nemen als je een woonlening afsluit en hoe dan ook is zo’n brandverzekering onmisbaar. Een familiale verzekering is niet verplicht, maar wel een must. Zodra jij (of je kinderen) schade veroorzaken aan iemand anders, ben je daar zelf voor aansprakelijk. En wie schade lijdt, kan een schadevergoeding van je eisen.
5.
De reisverzekering is een verzamelnaam voor heel wat verschillende verzekeringen, zoals een annulatieverzekering, een bijstandsverzekering of een bagageverzekering. Lang niet al die verzekeringen zijn even nuttig of noodzakelijk. 6. De rechtsbijstandsverzekering komt van pas als je in een juridisch dispuut terechtkomt, of als je zelf iets voor de rechter wilt aanvechten. 7. Nog een verplichte verzekering is die voor huispersoneel. Dat begrip is breed en gaat ook over de oppas of de schoonmaakhulp. Als je met dienstencheques werkt, is de verzekering voor die laatste niet nodig. 8. Een hospitalisatieverzekering is niet verplicht, maar velen hebben ze wel – soms ook via de werkgever. 9. Je kunt je voor (bijna) alles verzekeren. Let op voor zinloze verzekeringen, die het geld niet waard zijn. 10. Verzekeringen zijn vaak een doolhof en overlappen elkaar weleens. Het is een goed idee om af en toe een inventaris te maken van waarvoor je precies verzekerd bent en of je soms niet oververzekerd bent.
DEEL 2
Investeren in de tweede helft van je leven (van 40 tot 60 jaar) MIDLIFECRISIS Psychologische ontwikkelingsfase van mensen tussen veertig en vijftig jaar. Vaak worden ze op die leeftijd geconfronteerd met zingevingsvraagstukken en raken ze daardoor uit balans. De term werd in 1965 geïntroduceerd door de Canadese psychoanalyticus Elliott Jaques. ————— MIDLIFEBOOST Financiële fase in het leven van mensen tussen pakweg veertig en zestig jaar. Vaak beschikken ze in die periode van het leven over meer geld, bijvoorbeeld omdat de hypotheeklening is afbetaald, de kinderen het huis uit zijn of ze iets erven. De term werd in 2020 geïntroduceerd door Michaël Van Droogenbroeck en Ewald Pironet.
HOOFDSTUK 11
Spaarboekje
Als het gaat over wat je het best met je geld doet tijdens de tweede helft van je leven, als de kinderen (bijna) het huis uit zijn en de lening (ongeveer) is afbetaald, moeten we beginnen bij het spaarboekje. Want geen investeringsvorm is zo wijdverspreid en zo eenvoudig als het klassieke spaarboekje. Maar hoe wordt de intrest op zo’n spaarrekening nu precies berekend? Wat is de geldillusie? En waarom wordt het spaarboekje misschien wel beter het verliesboekje genoemd?
Misschien heb je het schoolsparen nog gekend? Elke maandag kreeg je van thuis wat geld mee naar school. Die som gaf je aan de onderwijzer, die erop toezag dat het geld bij de vroegere aslk terechtkwam. Elke week noteerde de onderwijzer het afgegeven spaargeld op een overzichtsblad, dat in een (doorzichtig!) mapje werd bewaard. Dat je moest sparen, werd er al van kindsbeen vriendelijk ingelepeld. Het systeem van het schoolsparen bestaat al lang. Het zou voor het eerst in Gent zijn toegepast op initiatief van professor François
Laurent (1810–1887), een progressieve liberaal. Vanaf 1864 zat hij in de Gentse gemeenteraad, waar hij zich het materiële en morele lot van de arbeidersklasse aantrok. Om dat te verbeteren zag hij een belangrijke rol weggelegd voor het stadsonderwijs, waar hij in 1866 het schoolsparen introduceerde. Laurent was ervan overtuigd dat het bijbrengen aan de kinderen van de deugd van de prévoyance, het vooruitzien, zou bijdragen tot de groei van de welvaart en de handhaving van de maatschappelijke orde. Het schoolsparen zou zich over heel België verspreiden en werd een succes: aan het einde van de 19de eeuw hoorde de helft van de spaarboekjes toe aan minderjarigen. Het schoolsparen werd in vele landen overgenomen, onder meer in Nederland, Engeland, Italië, Frankrijk, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten. Sparen werd ons dus niet alleen van jongs af bijgebracht, het belang ervan wordt ons ook al meer dan 150 jaar duidelijk gemaakt. Sparen zit misschien wel in ons DNA. En nog niet zo lang geleden werd alles wat je spaarde, ook als volwassene, in een boekje genoteerd. Dat boekje van toen is intussen natuurlijk helemaal gedigitaliseerd, maar dat de term nog altijd wordt gebruikt, toont aan hoe waanzinnig populair en vanzelfsprekend dat spaarboekje is.
11.1 Waarom is het spaarboekje zo populair? ‘Spaarboekje vecht voor zijn leven’, zo stond te lezen op de voorpagina van wat toen nog De Financieel Economische Tijd heette op donderdag 18 oktober 1990. De krant kwam met ‘indrukwekkende cijfers over de uitstroom van tegoeden op spaarboekjes’. In vijf maanden tijd, tussen 1 januari en 31 mei 1990, zagen banken in totaal 250 miljard Belgische frank (zo’n 6,25 miljard euro) van de spaarrekeningen verdwijnen. In vergelijking met een jaar eerder was er een uitstroom te merken van 10 procent: van 2300 miljard Belgische frank (57,5 miljard euro) in 1989 naar 2000
miljard Belgische frank (50 miljard euro) eind 1990. Als oorzaak voor die verschuiving werd vooral gewezen naar de verlaging van de roerende voorheffing, dus van de belastingen op onder meer kasbons, obligaties en termijnrekeningen. Dat duwde het spaarboekje in de verdomhoek en er werd zelfs gevreesd voor het voortbestaan ervan. Maar kijk, vandaag zijn we dertig jaar later en het klassieke spaarboekje bestaat nog altijd en is zelfs springlevend. De zowat 50 miljard euro die er eind 1990 stond, is intussen aangegroeid tot 300 miljard euro, of zes keer zoveel als toen. Vooral de coronaperiode heeft de gemiddelde Belg nog meer doen sparen. Het toont aan hoe robuust de spaarboekjes gebleken zijn, maar het illustreert ook hoe groot de afkeer van risico is bij de Belgen. Want, in tegenstelling tot de meeste andere spaar- en beleggingsvormen ben je bij een spaarboekje op voorhand zeker van de opbrengst. De voorbije jaren lag de opbrengst van een spaarrekening erg laag. Het absolute minimum dat een gereglementeerde spaarrekening in ons land wettelijk aan rente moet bieden, is 0,11 procent. En veel meer hebben de banken in ons land de voorbije jaren ook niet geboden. Pas sinds begin 2023 is de rente op spaarboekjes een (klein) beetje opgetrokken. Maar dat weerhoudt ons er niet van om toch meer geld op het spaarboekje te plaatsen. Bijna jaar na jaar, maand na maand, wordt het record verbroken van de hoeveelheid aan tegoeden op de spaarboekjes. In 2019 kwam er 13 miljard bij, in 2020 bijna 14 miljard, de grootste toename in zeven jaar (zie figuur 61). Eind 2021 stond er voor het eerst meer dan 300 miljard euro op alle Belgische spaarboekjes. Figuur 61 Groei van de spaarboekjes 2000–2022, in miljard euro Bron: NBB
Bijna elk jaar groeit het totale bedrag aan dat op de spaarboekjes staat. In 2000 stond er 100 miljard euro op alle spaarboekjes, rond 2010 pakweg 190 miljard euro en in 2021 voor het eerst meer dan 300 miljard euro.
Het leidt tot een merkwaardige paradox, want de logica is: hoe lager de rente, hoe minder aantrekkelijk het spaarboekje. Die logica ligt bovendien mee aan de basis van het (extreme) lagerentebeleid dat de Europese Centrale Bank (ECB) tot de zomer van 2022 heeft gehanteerd. Want door de rente heel laag te houden hoopte de ECB het spaargeld te laten rollen. Als sparen niet veel opbrengt, zullen de mensen meer consumeren en investeren, zo luidde de redenering, en dat moet de economie aanzwengelen. Maar in ons land zagen we het omgekeerde: hoe langer die rente zo laag blijft, hoe enthousiaster we ons in de armen van de spaarboekjes gooiden. En daar lijkt, ondanks de nog steeds lage rente, geen einde aan te komen. Misschien omdat we in onzekere economische tijden net kiezen voor zekerheid en dus voor het spaarboekje? Misschien omdat we het spaarboekje zien als een ideale schuilkelder? Na dertig jaar veroorzaken de spaarboekjes daardoor opnieuw kopzorgen. Nu niet over het voortbestaan ervan, maar net wegens hun ongeziene populariteit. Ze geeft beleidsmakers en bankiers
grijze haren, maar ze zou jou ook tot een kritische reflectie moeten aanzetten. Is het echt nodig om je hele vermogen – of toch een groot deel ervan – op een spaarrekening te parkeren? Wat veel spaarders niet lijken te beseffen, is dat het geld op het spaarboekje al jaren een garantie is op verlies. Hoe dat komt, zullen we aan het eind van dit hoofdstuk uit de doeken doen. Maar laten we eerst kijken hoe een spaarboekje functioneert.
11.2 Hoe werkt het spaarboekje? Nagenoeg iedereen heeft een spaarboekje, en die populariteit heeft vele redenen. Vele terechte redenen. Om te beginnen is het spaarboekje zonder twijfel het eenvoudigste bankproduct. Het geeft zelfs de essentie van bankieren weer: spaarders zetten het geld dat ze niet meteen nodig hebben voor onbepaalde tijd bij de bank, die het geld bijhoudt en het intussen gebruikt voor kredieten, leningen aan bijvoorbeeld gezinnen en bedrijven. In ruil voor het geld dat de spaarders aan de bank geven, ontvangen die een vergoeding, de intrest of rente. In ruil voor de lening die de kredietnemer krijgt, betaalt die aan de bank een iets hogere intrest of rente. Dat is de essentie. Er zitten heel wat elementen in die omschrijving. Om te beginnen zit erin vervat dat het geld dat je op een spaarrekening zet, geld is dat je tijdelijk niet nodig hebt. Het kan zijn dat je dat geld korte tijd niet nodig hebt, maar evengoed kan het zijn dat je het langer – voor onbepaalde tijd – niet zult gebruiken. Het grote voordeel van het spaarboekje is dat het niet uitmaakt wat die termijn is. Het geld dat op jouw spaarrekening staat, is altijd opvraagbaar, zo simpel is het. Heb je morgen een onvoorziene uitgave, zoals het herstel van je dak of een nieuwe auto? Dan rijst er geen probleem. Bij wijze van spreken kun je met een vingerknip het geld dat je bijeenspaarde, gebruiken om die uitgave te betalen. Dat is de reden waarom je het best steeds een buffer op je spaarboekje hebt staan, zodat je op elk moment meteen aan een
deel van je vermogen kunt als dat nodig is. De grote vraag is natuurlijk hoeveel die buffer moet bedragen. Een pasklaar antwoord daarop is er niet, maar in elk geval is er geen enkel alternatief voor het spaarboekje dat dezelfde flexibiliteit biedt waarmee je zonder problemen (of kosten) je buffer meteen kunt aanspreken als dat onverwacht nodig is. Het geld dat je spaart, geef je dus tot het moment dat je het weer opvraagt in bewaring bij de bank. Vaak wordt gezegd dat het spaargeld op de bank ‘slapend’ geld is, alsof daar niets mee gebeurt en het daar ligt te wachten tot je het weer ophaalt. Dat klopt niet. De bank zet je geld wel degelijk aan het werk. Het is dus allesbehalve ‘slapend’ geld. Het overgrote deel van al het spaargeld gaat via de bank de economie in. Dat gebeurt vooral via leningen en kredieten, in de ruimste zin van het woord. Woonleningen hebben daar vanzelfsprekend een belangrijk aandeel in, maar banken geven ook andere consumentenkredieten en kredieten aan bedrijven. Het zijn bijna allemaal leningen op lange termijn, en het risico is beperkt (of zou dat toch moeten zijn). Als de bank meer spaargeld heeft dan er nodig is om uit te lenen, wordt dat geld op een andere manier in de economie geïnjecteerd. Bijvoorbeeld door het te beleggen op korte termijn, meestal in staatsobligaties. In hoofdstuk 16 beschrijven we wat staatsobligaties precies zijn, maar we kunnen nu al verklappen dat het doorgaans veilige producten zijn. Door ze te beleggen op korte termijn kan de bank het geld snel weer vrijmaken als er meer vragen voor kredieten of leningen zouden komen. Bovendien gebruiken de banken het spaargeld ook om zelf te investeren. De meeste banken investeren in een hele waaier van bedrijven en sectoren. Het platform FairFin onderzoekt jaarlijks of en in welke mate die investeringen ook duurzaam zijn. Dat doet het door na te gaan of de investeringen van banken rekening houden met het milieu, of ze investeren in bedrijven die respect hebben voor mensenrechten, maar ook door te kijken of er geïnvesteerd wordt in de wapenindustrie of in defensie en mijnbouw.
Volgens het jongste FairFin-rapport boeken de Belgische banken vooruitgang op het vlak van duurzaamheid, al gaat het volgens de organisatie niet snel genoeg. Er zijn ook verschillen tussen de banken op het vlak van hun aandacht voor duurzame investeringen: Triodos is volgens FairFin de duurzaamste bank, gevolgd door Van Lanschot, vdk en Argenta. ING en KBC zitten in de middenmoot, Belfius en BNP Paribas (de moedergroep van BNP Paribas Fortis) scoren minder goed. Het profiel voor je eigen bank nagaan kan via bankwijzer.be. Banken mogen niet al het spaargeld omzetten in kredieten, of het allemaal beleggen of investeren. Ze moeten ook cash aanhouden, zodat er altijd voldoende geld beschikbaar is als spaarders hun spaargeld opvragen. Sinds de bankencrisis zijn er strengere regels die bepalen hoe groot die buffer voor elke bank moet zijn.
11.3 Hoe wordt de rente bepaald? Door jouw spaargeld aan het werk te zetten genereert de bank inkomsten. Een deel daarvan krijg je als spaarder uitbetaald door de bank in de vorm van een rente op je spaargeld. Hoe hoog die rente is, wordt niet alleen door je bank zelf bepaald, maar door de centrale bank, in ons geval de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB bepaalt het zogeheten monetair beleid van de eurozone. In mensentaal betekent dit dat de ECB met haar geldbeleid probeert om de motor van de economie in de eurozone op het juiste toerental te laten draaien. Niet te laag, want dan slabakt de economie. Maar ook niet te hoog, want dan raakt de economie oververhit. De hoofddoelstelling van de ECB is om met haar geldbeleid een inflatie, dus een gemiddelde prijsstijging, van 2 procent per jaar te bereiken. Het belangrijkste instrument waarover ze beschikt, is de rente. Als de economische motor stil dreigt te vallen, zal de ECB geneigd zijn haar rente te laten zakken. En die (beleids)rente van de ECB is richtinggevend voor de rente die de commerciële banken
hanteren. De rente die de spaarders krijgen of die de leners moeten betalen, is gebaseerd op de rente die de ECB hanteert. De redenering is dat wanneer de ECB de rente laag houdt, spaarders minder gemotiveerd zullen zijn om te sparen en hun geld wellicht gemakkelijker zullen uitgeven, omdat het bij de bank toch weinig opbrengt. En met een lage rente kan er goedkoper worden geleend, wat ook kan leiden tot meer investeringen. Door te spelen met de rente kan de ECB proberen de economische motor op het juiste toerental te houden. Samenvattend: als de economie indommelt, kunnen de ECB en dus de banken de rente verlagen om sparen te ontmoedigen en het consumeren en investeren te stimuleren. Als de economie te snel groeit, kunnen ze de rente verhogen, om sparen aan te moedigen en het consumeren en investeren wat af te remmen. Dat is althans de theorie, want de voorbije jaren had het rentebeleid van de ECB niet het gewenste effect. Al sinds de financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende economische crisis hanteert de ECB een lagerentebeleid. Ook andere centrale banken bewandelen dat pad. In de vs heeft de Amerikaanse centrali (Fed), onmiddellijk na het begin van de crisis de rente op 0 procent gebracht. Daar heeft de rente ook jarenlang gestaan, maar enkele jaren geleden is de rente opnieuw systematisch verhoogd (en sinds 2019 ook opnieuw wat verlaagd) en meteen na het uitbreken van de coronacrisis ook weer tot 0 procent gebracht. Na de inval van Rusland in Oekraïne en de hoge inflatie die daarop volgde, heeft de Fed het geweer van schouder veranderd. De Amerikaanse centrale bank voert de rente nu weer fors op, in de hoop zo de hoge inflatie de kop in te kunnen drukken, onder meer door met een hoge rente sparen (weer) aantrekkelijker te maken. Bij ons koos de ECB voor de weg van de geleidelijkheid: de rente werd eerst stapje voor stapje verlaagd tot 1 procent, enkele jaren later werd ze weer even verhoogd om dan toch opnieuw te verlagen en uiteindelijk te belanden op 0 procent. Pas in juli 2022 werd de rente voor het eerst in meer dan elf jaar weer wat verhoogd. In het daaropvolgende jaar heeft ook de ECB haar rentevoeten fors verhoogd, om zo de inflatie een halt proberen toe te roepen.
11.4 Hoeveel rente krijg je? De vergoeding die je krijgt van de bank bestaat uit twee verschillende vormen van intrest: een basisrente en een getrouwheidspremie. Bij elkaar opgeteld vormen ze de totale rente die je krijgt op het spaarboekje. De basisrente krijg je op elk bedrag dat je op je spaarboekje stort. Die basisrente begint meteen te lopen en geldt elke dag zolang dat bedrag op je rekening blijft staan. Stel, je zet vandaag 5000 euro op je spaarrekening, dan krijg je vanaf vandaag die basisrente. Als je over een half jaar 2500 euro van je rekening haalt, krijg je voor die zes maanden de basisrente op 5000 euro en vanaf dan op de 2500 euro die nog op je rekening staat. De bank mag onderweg de basisrente wel aanpassen en die nieuwe rente gaat dan meteen in voor het geld dat op je rekening staat. In ons land geldt voor gereglementeerde spaarboekjes een wettelijk minimum van 0,01 procent voor de basisrente – een wettelijk minimum dat de meeste banken ook hanteren. De basisrente wordt doorgaans één keer per jaar, meestal begin januari, door de bank uitbetaald. Tegelijk is er de getrouwheidspremie. Om op die intrest recht te hebben moet jouw geld minstens één jaar lang (onafgebroken) op het spaarboekje blijven staan. Het percentage van die getrouwheidspremie wordt voor dat jaar vastgelegd op het ogenblik dat je de storting doet. Tijdens die periode kan de bank het percentage dus niet wijzigen. De getrouwheidspremie wordt in principe elk kwartaal uitbetaald, nadat het geld dus één jaar op je rekening stond. De minimale getrouwheidspremie die in ons land verplicht is voor gereglementeerde spaarrekeningen bedraagt 0,10 procent. De meeste spaarrekeningen hebben jarenlang die minimale rente gehanteerd maar sinds eind 2022 zijn de rentes weer gestegen. Samen met de basisrente (0,01 procent) geeft dat de totale (en wettelijk verplichte minimale) rente van 0,11 procent. Concreet: stel dat je op 1 september 10.000 euro op een spaarrekening stort die jou de minimumrente van 0,11 procent biedt.
Dan heb je op 1 januari recht op vier maanden basisrente van 0,01 procent, en krijg je 0,33 euro basisrente. Pas op 1 september van het volgende jaar staat jouw geld twaalf maanden onafgebroken op je rekening en heb je recht op de getrouwheidspremie van 0,10 procent of 10 euro. Op 1 januari van het volgende jaar krijg je dan opnieuw de basisrente, dit keer voor een volledig jaar, in dit geval gelijk aan 1 euro en een paar centen (tenminste, als je de basisrente en de getrouwheidspremie die eerder werden uitbetaald op je rekening hebt laten staan). Nog aanstippen dat de spaarrente niet altijd de laagterecords als die van de voorbije jaren heeft neergezet. Rond 1980 bijvoorbeeld bedroeg de spaarrente meer dan 10 procent – maar de inflatie lag toen ook veel hoger dan vandaag (zie 11.5: Wat is het gevaar van inflatie?). De banken zelf vonden het wettelijke minimum van 0,11 procent rente veel te hoog. Ze wijzen erop dat ze naast die verplichte 0,11 procent rente ook nog 0,25 procent bankentaks moeten betalen. En ze zeggen maar 1 procent te halen uit woonkredieten en 1,5 procent uit bedrijfskredieten. Dan schiet er te weinig over, zo vinden ze. Maar zolang de minister van Financiën vasthoudt aan een wettelijke minimumrente, zijn de banken verplicht om die uit te keren. En de minister die dat afschaft, riskeert afgestraft te worden tijdens de volgende verkiezingen. Het spaarboekje geniet ook nog een fiscale vrijstelling, al wordt die ook vaak ter discussie gesteld. Op dit moment moet je geen belastingen betalen als je minder dan 980 euro rente ontvangt (of 1960 euro, als je spaart als koppel). Zit je boven dat bedrag, dan moet je dat aangeven in de personenbelasting van het jaar erna en betaal je 15 procent roerende voorheffing op het deel boven 980 euro. Op dit ogenblik is dat grensbedrag voor velen behoorlijk veraf: je moet al enkele honderdduizenden euro’s hebben staan op al je spaarrekeningen (of zelfs het dubbele als je met je partner spaart) voor je roerende voorheffing moet betalen. Maar als de rente opnieuw zou stijgen, wordt dat grensbedrag sneller bereikt.
Je moet geen belastingen betalen als je minder dan 980 euro rente ontvangt op je spaarboekje. De voorwaarden voor de minimumrente en de fiscale vrijstelling gelden alleen voor zogeheten gereglementeerde spaarrekeningen. De meeste spaarrekeningen van Belgische banken zijn allemaal gereglementeerde spaarrekeningen, maar in het aanbod aan spaarrekeningen zitten er ook enkele niet-gereglementeerde. Het verschil is dat die rekeningen niet gehouden zijn aan de wettelijke minima, dat ze ook niet verplicht een getrouwheidspremie moeten uitbetalen én dat je op elke euro rente die je krijgt belastingen moet betalen. Die inkomsten krijgen ook niet het uitzonderingsstatuut dat gereglementeerde spaarboekjes wel krijgen, waardoor je gewoon 30 procent roerende voorheffing betaalt op elke rente die een niet-gereglementeerd spaarboekje je uitbetaalt. Veel van die niet-gereglementeerde spaarrekeningen proberen daarom met een hoge(re) basisrente het verschil te maken. Weet dus dat je in dat geval telkens 30 procent roerende voorheffing moet aftrekken van die basisrente om de reële opbrengst te kennen. Met andere woorden, als een nietgereglementeerde spaarrekening je 1 procent basisrente biedt, dan is dat gelijk aan netto 0,70 procent. Het spaarboekje heeft nog een belangrijke troef: je geld is beschermd tegen een faillissement van je bank. Zeker sinds de bankencrisis van 2008 hechten spaarders veel waarde aan die bescherming, die wordt gegeven door het zogeheten Garantiefonds. Dat fonds betaalt als de bank waar je spaart in de problemen zou komen en failliet dreigt te gaan. Na de grote financiële crisis zijn er wel maatregelen genomen waardoor banken vandaag heel wat voorzichtiger zijn en dus veiliger zouden moeten zijn. Maar de crisis van 2008 heeft ook geleerd dat we nooit ‘nooit’ mogen zeggen. Dus werd een regeling uitgewerkt dat jouw spaargeld tot 100.000 euro per persoon en per bank is
beschermd. Daarvoor is het Garantiefonds in het leven geroepen, waarbij banken verplicht moeten aansluiten. Welke banken allemaal aangesloten zijn bij het Garantiefonds in ons land kun je vinden via garantiefonds.belgium.be. De garantieregeling geldt trouwens voor alle banken in de Europese Unie (zie hoofdstuk 17). Het Garantiefonds waarborgt dus al het spaargeld per bank en per persoon tot 100.000 euro. Het gaat om wat er in totaal aan geld bij één bank staat, en dus niet per spaarrekening. Om te kijken of je aan de grens van die 100.000 euro zit, maak je de optelsom wat je per bank hebt op al je zichtrekeningen, spaarrekeningen, termijnrekeningen en kasbons samen. Die waarborg geldt per persoon, als je bijvoorbeeld zichtof spaarrekeningen op naam van jou en je partner hebt, dan heb je per bank beiden recht op die waarborg van maximaal 100.000 euro.
Het spaarboekje heeft nog een belangrijke troef: je geld is beschermd tegen een faillissement van je bank. Goed om te weten is dat er enkele uitzonderingen zijn waarbij je in sommige gevallen tot meer dan 100.000 euro per persoon per bank beschermd bent. Maar die uitzonderingen zijn heel beperkt en zijn ook beperkt in de tijd, doorgaans tot zes maanden. Dat is bijvoorbeeld zo wanneer er tijdelijk meer geld op je rekening staat door de verkoop (of aankoop) van de woning waar je hoofdverblijfplaats is (niet voor een tweede woning) of als er meer geld op je rekening staat door een levensgebeurtenis zoals een ontslag, pensioen of overlijden. Als je om een van die redenen tijdelijk meer dan 100.000 euro op je rekening zou hebben staan, kun je veiligheidshalve beter vooraf even nagaan of ze onder die uitzondering valt. Heb je het geluk meer dan 100.000 euro spaargeld te hebben? Dan doe je er goed aan dat geld te verdelen over verschillende
banken. De garantieregeling geldt immers voor elke bank afzonderlijk. Dat betekent dat je de waarborg tot 100.000 euro ook over verschillende banken kunt spreiden. Voor elke bank geldt wel dat het de optelsom is van alle zichtrekeningen, spaarrekeningen, termijnrekeningen en kasbons. Let ook op dat sommige banken verschillende merken hebben, die uiteindelijk onder één bankinstelling vallen en waar je dus maar één keer de waarborg tot 100.000 euro voor krijgt. Dat is onder meer het geval voor BNP Paribas Fortis, Fintro en Hello bank!. Bij die drie banken geldt de waarborg maar één keer, omdat ze allemaal tot dezelfde instelling horen. Als de bank waarbij je klant bent failliet zou gaan, betaalt het Garantiefonds je die waarborg van maximaal 100.000 euro terug binnen een termijn van vijftien werkdagen. Voor alle duidelijkheid: het risico dat het gebeurt, is niet groot. Maar dat het systeem van het Garantiefonds werkt, blijkt wel uit enkele specifieke gevallen die zich de voorbije jaren hebben voorgedaan. Zo betaalde het Garantiefonds een waarborg uit aan de klanten van de failliete Optima Bank. Optima profileerde zich als financieel planner, met Jeroen Piqueur als spilfiguur en met onder meer de socialistische ex-minister Luc Van den Bossche en de liberale Oost-Vlaamse gedeputeerde Geert Versnick als bestuurders. Optima richtte zich op vrije beroepers, kmo-bedrijfsleiders, artsen, tandartsen, apothekers, eenmanszaken enzovoort, lichtte hun vermogens door en stelde een plan op om dat geld te beheren en te investeren. Niet zelden ging het om zwart geld en ook niet zelden werd voorgesteld om dat geld te beleggen in andere producten die Optima aanbood, zoals vastgoed, waarmee het dan nog eens geld kon verdienen. In 2012 deed de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) een inval bij Optima, op zoek naar het witwassen van zwart geld, een inval die later door de rechtbank onrechtmatig werd bevonden. Vier jaar later sukkelde de bank in de problemen na een controle door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) en op 15 juni 2016 werd Optima Bank failliet verklaard, nadat de Nationale Bank onregelmatigheden had vastgesteld en de banklicentie had
ingetrokken. Daardoor verloren zo’n tienduizend klanten samen bijna 90 miljoen euro. De rekeninghouders die onder de waarborgregeling vielen, werden door het Garantiefonds vergoed. Velen verloren bij het Optima-debacle toch veel geld, bijvoorbeeld omdat ze er meer dan 100.000 euro hadden geparkeerd. Piqueur was wel eerder door de Nationale Bank verplicht om zich persoonlijk garant te stellen voor 20 miljoen euro, maar kon dat geld niet ophoesten. Hij leefde wel rijkelijk, had onder meer een Aston Martin-oldtimer, een Rolls-Royce Phantom, een Porsche Carrera gt en het luxejacht de Rubeccan. Dat privéjacht zou voor 9,8 miljoen euro worden verkocht. Maar de discussie over wie precies de eigenaar was van dat alles vormde een onderdeel van juridische discussies die nog steeds voortduren.
11.5 Wat is het gevaar van inflatie? Het is stilaan duidelijk waaraan het spaarboekje zijn populariteit te danken heeft. Het geld op een spaarrekening is elke dag opvraagbaar. Je krijgt een (weliswaar extreem beperkt) rendement dat vooraf duidelijk is. Dat rendement is vrijgesteld van belastingen. En het spaarboekje is bovendien superveilig. Want zelfs bij een faillissement van de bank krijg je het geld tot 100.000 euro per persoon per bank netjes terugbetaald. En het spaarboekje is ook nog eens minder ingewikkeld dan de meeste alternatieven. Toch heeft het spaarboekje ook een groot minpunt waar de meeste spaarders niet bij stilstaan. Dat minpunt heet inflatie. Inflatie is de term die aangeeft in welke mate de gemiddelde prijzen in de winkel stijgen (of dalen, dat heet dan deflatie). Om dat inflatiecijfer te bepalen wordt elke maand een winkelkar gevuld met een hele reeks vooraf bepaalde producten en diensten – deze die een gemiddeld gezin gebruikt. Sinds januari 2020 wordt er een nieuwe indexkorf – goed voor in totaal 640 producten – gebruikt voor de berekening van de maandelijkse consumptieprijsindex. Aan die korf werden enkele nieuwe producten toegevoegd: alcoholvrije bieren,
douchekoppen, tafellopers, gebitsreiniging, vervanging en opslag van zomer- en winterbanden, verblijf in een dierenpension, paraplu’s en zonnebrillen. Tegelijk werden er twee producten geschrapt uit de indexkorf, namelijk draadloze vaste telefoons en zonnebankabonnementen (zie 9.7 Intermezzo: wat is de index?). Het totale kostenplaatje van al die producten en diensten wordt dan vergeleken met het cijfer van diezelfde maand een jaar eerder. Zo kan berekend worden met welk percentage de prijzen in de loop van dat jaar gestegen zijn. Het klinkt misschien wat vreemd als consument, maar volgens de meeste economen (en beleidsmakers) is het een goede zaak als die prijzen altijd lichtjes stijgen, als het leven dus steeds een beetje duurder wordt. We vertelden al dat de hoofddoelstelling van de ECB is om een inflatie te hebben die net onder 2 procent ligt. Dus, dat als je een winkelkar vandaag vult en daarvoor 100 euro betaalt aan de kassa, je over één jaar voor diezelfde winkelkar bijna 102 euro zou betalen. Want, volgens de economische bollebozen van de ECB leidt een inflatie van net geen 2 procent ertoe dat de motor van de economie op het juiste toerental draait. Over dat cijfer bestaat wel wat discussie, maar het uitgangspunt van de ECB is dat met een inflatie van tegen 2 procent de ondernemingen voldoende inkomsten genereren om nieuwe investeringen te doen, mensen aan het werk te houden en nieuwe jobs te creëren, en lonen uit te betalen. Waarna de mensen dat loon kunnen uitgeven, zodat de economische cirkel rond is. Met een inflatie van 2 procent kennen we volgens de ECB dus een gezonde economische groei. Bij een inflatie die veel lager of hoger ligt, wordt dat evenwicht niet bereikt, wat uiteindelijk de economie zal doen stokken. In ons land zijn zowel de lonen als de uitkeringen trouwens gekoppeld aan de inflatie, via de zogenaamde automatische indexering. Als de prijzen in de winkel stijgen, klimmen onze lonen en uitkeringen (voor de meeste sectoren weliswaar met wat vertraging) mee tot hetzelfde niveau. Zo blijft onze koopkracht gelijk. Het probleem is dat de inflatie in het eurogebied jarenlang niet meer aan 2 procent raakte. In 2019 bedroeg ze 1,2 procent. Dat
wijst erop dat we maar moeilijk uit de krater zijn geklommen die de economische crisis heeft veroorzaakt, onmiddellijk na de bankencrisis van 2008 en de daaropvolgende schuldencrisis van 2011. Ons land was lange tijd de vreemde eend in de bijt: bij ons bedroeg de inflatie tot in 2018 wél 2 procent of meer. Een van de redenen daarvoor waren de belastingen op elektriciteit, die onze winkelkar steevast duurder maakten dan die in het buitenland. Corona heeft die inflatie weer de kop in gedrukt. Tijdens de pandemie is de inflatie verder weggezakt tot bijna 0 procent. Pas in het voorjaar van 2021 is de inflatie weer beginnen stijgen en in het najaar leek er geen stop meer op te staan. Doordat de economie na corona weer aantrok, stegen ook de prijzen, wat het inflatiecijfer in sneltreinvaart deed stijgen. De oorlog in Oekraïne heeft die inflatie nog een stevige duw omhoog gegeven. Doordat alle grondstoffen snel in waarde stegen, zijn de inflatiecijfers over bijna de hele wereld opgelopen. Bij ons piekte het inflatiecijfer in oktober 2022 tot ruim 12 procent, het hoogste niveau in ruim veertig jaar tijd. En net die hoge inflatie vormt een probleem voor wie spaart. Waarom? Om twee redenen. Eén, omdat die hoge inflatie ook een pak hoger ligt dan de rente op het spaarboekje. Twee, omdat die rente op het spaarboekje nog altijd erg bescheiden is. De rentestijgingen die de ECB in juli 2022 is opgestart, zullen maar gestaag vertaald worden in een hogere rente op spaarboekjes. Een rekenvoorbeeld zal duidelijk maken wat de concrete gevolgen daarvan zijn. Stel dat je op 1 januari 2021 op jouw spaarrekening 10.000 euro had staan. Als je een jaar lang niet aan dat geld had geraakt, had je bij de meeste banken recht op de minimumrente van 0,11 procent. Jouw 10.000 euro was op 1 januari 2022 daardoor 10.011 euro geworden. Maar de inflatie over 2019 bedroeg gemiddeld 2,4 procent. Wat op 1 januari 2019 10.000 euro kostte, betaalde je op 1 januari 2020 dus 10.240 euro. Door te sparen kom je in dit voorbeeld met andere woorden 229 euro tekort om exact hetzelfde te kopen als een jaar eerder. Heb je een veelvoud van 10.000 euro op je rekening staan, dan moet je ook het verschil – dat wat je verliest – met dezelfde factor vermenigvuldigen.
Dat verlies aan koopkracht doet zich elk jaar opnieuw voor, zolang de rente lager is dan de inflatie. En wetend dat de rente slechts geleidelijk zal stijgen en dat de verwachting is dat de inflatie nog lange tijd hoog zal blijven, zal ook die situatie bijgevolg niet snel veranderen. Die kloof tussen spaarrente en inflatie valt vooral op in de jaren dat de rente op spaarboekjes tot het historisch minimum van 0,11 procent was gezakt. Dat de inflatie hoger ligt dan de rente op een spaarboekje is nochtans iets wat zich al langer voordoet. Als we de inflatie vanaf 2003 afzetten tegenover de gemiddelde rente, valt op dat er ook in het verleden periodes zijn geweest waarbij de (hoge) inflatie groter is dan de (toen ook hoge) rente op spaarproducten. Meer zelfs: die periodes zijn talrijker dan de periodes dat de rente hoger was dan de inflatie (zie figuur 62).
De kloof tussen spaarrente en inflatie viel vooral op in de jaren dat de rente op spaarboekjes tot het historisch minimum van 0,11 procent was gezakt. Dat de inflatie hoger ligt dan de rente op een spaarboekje is nochtans iets wat zich al langer voordoet. Figuur 62 Verloop van de rente op spaarboekjes en de inflatie (2003– 2022) Bron: NBB
De inflatie (de stijging van de levensduurte) lag de voorbije decennia meestal hoger dan de rente op een spaarboekje. Die periodes zijn rood ingekleurd, met geld op het spaarboekje verloor je toen aan koopkracht. De momenten dat de rente hoger lag dan de inflatie zijn zwart ingekleurd. Die waren de voorbije negentien jaar eerder zeldzaam.
Met andere woorden, sparen op een spaarboekje betekent al langer ook een beetje verliezen. Veel spaarders beseffen dat niet. Dat komt door de zogenaamde geldillusie: mensen denken dat ze rijker worden, omdat ze rente ontvangen. Maar ze vergeten dat het leven nog veel duurder is geworden. Ze denken te veel in nominale termen en te weinig in reële termen. In het geval van het spaarboekje betekent dit dat sparen dan geen geld oplevert, maar er – omgekeerd – spaargeld in rook opgaat en je er dus geld bij verliest. Op een jaar lijkt dat verlies misschien mee te vallen, maar op lange termijn is het indrukwekkend (zie figuur 63). Wie twintig jaar geleden 100 euro spaarde en dat bedrag al die jaren op een spaarboekje liet staan, houdt in reële koopkracht vandaag meer dan twintig procent minder over. De boutade ‘het spaarboekje is een verliesboekje’ is dan ook erg toepasselijk. Figuur 63 Impact van de inflatie op het geld op een spaarboekje
Bron: NBB
Als je eind 2002 100 euro had staan op een spaarboekje, was dat in 2022, ondanks de rente die je ontving, nog slechts 78 euro waard. Een gevolg van de inflatie.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2. 3.
4.
5.
Het spaarboekje is veruit de bekendste, populairste en veiligste investeringsvorm. Sparen zit als het ware in ons DNA : we krijgen het van jongs af aangeleerd en verleren het nooit. We sparen almaar meer: de bedragen op zowel spaarals zichtrekeningen gaan bijna van maand tot maand crescendo omhoog. Het spaarboekje heeft enkele grote troeven: je geld is altijd beschikbaar, het bedrag op je spaarrekening blijft altijd staan en je krijgt nog een (heel klein) beetje rente. De rente die je verkrijgt, is een optelsom van de basisrente en de getrouwheidspremie. De basisrente krijg je per dag dat je geld op je rekening staat, de getrouwheidspremie ontvang je als jouw geld minstens een jaar onafgebroken op die rekening blijft staan.
6.
De rente was jarenlang historisch laag: de Europese Centrale Bank hanteerde tot 2022 een beleid van 0 procent rente, in ons land ligt de bodem op 0,11 procent rente, het wettelijke minimum. 7. De inflatie, de gemiddelde stijging van de prijzen van consumptiegoederen, is veel hoger dan die wettelijke minimumrente. Dat betekent dat wie spaart aan koopkracht verliest. Hoe groot dat verlies is, hangt af van hoe hoog de inflatie is. 8. Veel verschil zit er niet tussen de banken: nagenoeg bij elke bank is de rente zeer laag. Toch is vergelijken soms zinvol, zeker internetrekeningen geven soms een iets hoger rendement, maar nooit voldoende om de inflatie te kloppen. 9. Tot 100.000 euro per bank en per persoon ben je beschermd tegen een mogelijk faillissement van je bank. Dat betekent dat je je spaargeld tot dat bedrag krijgt terugbetaald als je bank in de problemen zou komen. 10. Tijdens de coronajaren is er massaal geld naar de spaarboekjes gevloeid. Door de hoge inflatie zal ook de rente op spaarboekjes in de toekomst (voorzichtig) stijgen.
HOOFDSTUK 12
Eigen woning
We hebben al eerder (in hoofdstuk 6) bekeken hoe je een woning kunt kopen, hier kijken we of een eigen woning ook een interessante investering is. Je leert hier waarom de vastgoedprijzen de voorbije decennia zo hard zijn gestegen. Je komt te weten welke extra investeringen je aan je huis moet doen tijdens je tweede levensfase. We vragen ons af of de vastgoedprijzen ook de volgende jaren zullen blijven stijgen. En we gaan na wat er allemaal bij komt kijken als je je huis wilt verkopen.
Zegt de ene man tegen de andere: ‘Zie ik daar een mooi stukje bouwgrond?’ Antwoordt die man: ‘Nee, dat is mijn nekhaar.’ Deze heerlijk absurde cartoon van Kamagurka schetst op een sublieme manier de bouwwoede in ons landje: er wordt druk gespeurd naar een lapje bouwgrond of een huis om te kopen. Ja, zelfs het nekhaar van een toevallige passant komt in aanmerking. Het gevolg van onze schijnbaar ontembare bouw- en verbouwkoorts is dat de prijzen op de vastgoedmarkt de pan uit swingen. Nog nooit
was een stuk grond of een huis in ons land zo duur, en toch werd er nog nooit zo veel gekocht. Voor de jongeren die nog een woning willen verwerven, is dat natuurlijk geen goed nieuws. Zij moeten diep in de buidel tasten of grote bedragen lenen. Maar iedereen die een huis bezit, wrijft zich in de handen bij de jarenlange stijging van de vastgoedprijzen. En dat is het geval voor het overgrote deel van de mensen in de tweede helft van hun leven. Hoewel, er zijn nogal wat haken en ogen aan het succesverhaal, en de onzekerheid over de vastgoedprestaties neemt toe.
12.1 Huisje-boompje-beestje voor iedereen? Het populaire gezegde luidt dat de Belg geboren is met een baksteen in de maag. Dat is vooral te danken aan de christendemocratische politicus Alfred De Taeye, die in 1948 onsterfelijk werd dankzij de zogenaamde wet-De Taeye. Hij zag huisvesting als een essentieel onderdeel van de welvaartsstaat en van de sociale vooruitgang. Met zijn wet zorgde hij ervoor dat iedereen in ons land zich gemakkelijk – dankzij aankoopof bouwpremies en goedkope leningen – een vrijstaande, bescheiden eengezinswoning met een minimum aan elementair comfort kon aanschaffen. Bij voorkeur op het platteland, bovendien. Daar ontstond de Vlaamse droom van huisje-boompje-beestje. Het gevolg is dat we in ‘het lelijkste land ter wereld leven’, tenminste, zo omschreef architect Renaat Braem in 1968 onze ruimtelijke ordening in zijn gelijknamige berucht geworden pamflet. Dat de inwoners van dit land een baksteen in de maag hebben, klopt. Zo’n 70 procent van de Belgen tussen 20 en 64 jaar bezit een eigen woning. Dat is meer dan het gemiddelde in Europa en meer dan in onze buurlanden. In Nederland heeft 67 procent een eigen woning, in Frankrijk 65 procent, in Duitsland 52 procent. En die
drang naar een eigen woning neemt niet af, integendeel. Tachtig procent van de Belgische jongeren tussen 20 en 24 jaar zegt dat ze een eigen woning willen bouwen of kopen. De Belg is en blijft ervan overtuigd: niets is beter dan een eigen dak boven het hoofd, geen betere investering dan in bakstenen. Het bezit van een eigen woning hangt natuurlijk af van het inkomen en evolueert mee met de leeftijd (zie figuur 64). Figuur 64 Bezit van een eigen woning Bron: NBB
Ongeveer 60 procent van de Belgische gezinnen jonger dan 35 heeft een eigen woning. Dat percentage stijgt zelfs naar 80 procent rond het zestigste levensjaar. Mensen met een laag inkomen bezitten minder vaak een eigen woning dan mensen met een hoog inkomen, maar met de jaren verkleint dat verschil.
In totaal bezit 60 procent van de Belgische jonge gezinnen (jonger dan 35 jaar) een eigen woning. Dat cijfer neemt in de loop der jaren nog toe: rond het zestigste levensjaar bezit 80 procent een eigen huis. Op hogere leeftijd, vanaf 65 jaar, neemt het aantal gezinnen dat een woning heeft weer af (zie grafiek, oranje stippellijn). Allicht verkopen 65-plussers hun huis en huren dan een kleinere woning of
een appartement, trekken in bij de kinderen, gaan naar een woonzorgcentrum enzovoort. Ook het inkomen speelt natuurlijk een rol als het gaat over het kopen van een eigen woning. Het is niet verrassend dat mensen met een laag inkomen minder vaak een huis bezitten dan mensen met een hoog inkomen. Wel opmerkelijk is de evolutie van dat huizenbezit in de verschillende inkomensklassen. Van de gezinnen die behoren tot de groep met de 20 procent hoogste inkomens van het land (kwintiel v in het statistisch jargon) heeft op jongere leeftijd al 80 procent een eigen woning. Dat neemt met het klimmen van de leeftijd nog toe tot 95 procent (zwarte lijn). Vergelijk dat met de gezinnen die behoren tot de groep met de 20 procent laagste inkomens (het zogenaamde kwintiel i): op jonge leeftijd bezit maar iets meer dan 10 procent een eigen woning, maar dat cijfer neemt vooral vanaf 55 jaar sterk toe, tot 60 procent en meer (oranje lijn). Met andere woorden: de kloof op jonge leeftijd van pakweg 75 procentpunt wordt tegen het einde van het leven meer dan gehalveerd. De mensen met een laag inkomen benen de Belgen met een hoog inkomen tijdens hun leven bijna bij als het gaat over het bezit van een eigen woning. Al even opmerkelijk: bij de laagste inkomens blijft het bezit van een eigen woning ook na 65 jaar nog toenemen, zij het trager dan voorheen. Bij de midden- en hogere inkomens neemt het bezit van een eigen woning na 65 jaar af. Natuurlijk, deze cijfers gaan alleen over het bezit van een woning en zeggen niets over de grootte of de waarde ervan. Maar het staat als een huis, om het zo maar eens te zeggen: het overgrote deel van de Belgen, jong of oud, rijk of arm, streeft het bezit van een eigen woning na en slaagt er ook in om die droom waar te maken. ‘Eigen huis eerst’ is wat velen van ons drijft. En in de tweede helft van het leven doet zich daarbij een belangrijke versnelling voor, want dan neemt het bezit van een eigen woning sterk toe, ongeacht het inkomen.
12.2 De beste investering ooit? De meeste mensen bezitten in de tweede helft van hun leven dus een eigen woning. Het was allicht hun eerste grote investering. En vaak ook meteen de allergrootste investering tijdens hun hele leven. De voorbije decennia bleek het ook de beste investering te zijn die ze konden doen: de prijzen van vastgoed zijn de afgelopen vijftig jaar flink gestegen. Door de gestage klim van de prijzen maakt het vastgoed vandaag ongeveer 60 procent uit van het vermogen van de particulieren. Vaak wordt vastgoed omschreven als de vijfde pensioenpijler, naast het wettelijk pensioen, het aanvullend pensioen via een groepsverzekering of pensioenfonds, het pensioensparen en het spaarpotje dat je aanlegde. Zeker als je lening volledig is afbetaald, is een eigen woning een bonus bij het pensioen: je moet geen huur betalen. En bij een verkoop incasseren jij of je erfgenamen een mooie som. De vastgoedprijzen bij ons lijken maar één richting uit te kunnen gaan: omhoog (zie figuur 65). De vraag is of ze de volgende jaren in hetzelfde tempo zullen blijven stijgen. Meer nog, zal het vastgoed wel steeds duurder worden? Bestaat het risico dat de vastgoedprijzen in ons land zullen dalen? Figuur 65 Woningprijzen in België (indexcijfer 1973 = 100) Bron: NBB
Sinds 1973 zijn de woningprijzen in ons land gemiddeld maal twaalf gegaan. Als we rekening houden met de stijging van de levensduurte (inflatie), is dat nog steeds maal drie.
De woningprijzen in ons land zijn sinds midden jaren 1990 gemiddeld maal drie gegaan: een huis dat in 1995 voor 150.000 euro werd verkocht, gaat nu voor 450.000 euro van de hand. Dat zijn nominale prijzen, ze houden dus geen rekening met de inflatie, de stijging van de levensduurte. Als je wel oog hebt voor de inflatie en dus spreekt over de reële prijzen, dan gaat het om een verdubbeling van de reële waarde van de woningprijzen. Kleine kanttekening: de prijzen van de woonhuizen en appartementen stegen sterker dan die van de villa’s.
De woningprijzen in ons land zijn sinds midden jaren 1990 gemiddeld maal drie gegaan. Zal die forse stijging van de vastgoedprijzen blijven aanhouden? Mag je erop rekenen dat jij of jouw erfgenamen morgen of overmorgen nog (veel) meer geld krijgen voor jouw woning? Om daarop te
antwoorden kijken we het best eerst naar de factoren die de voorbije decennia tot die sterke hausse hebben geleid. De stijging van de woningprijzen wordt vooral bepaald door de opwaardering van de grondprijzen. De Nationale Bank schat dat de duurdere grond verantwoordelijk is voor 73 procent van de toename van de vastgoedprijzen in ons land. In Vlaanderen is dat zelfs 80 procent. Terwijl de woningprijzen tussen 1973 en 2014 elf keer zo duur werden, gingen de grondprijzen maal negentien. De bouwkosten vervijfvoudigden ‘slechts’ over die periode (zie figuur 66). Figuur 66 Stijging grondprijs, woningprijs en bouwkosten (indexcijfer 1973 = 100) Bron: NBB en ABEX
Vooral de grondprijzen stegen in ons land: ze werden sinds 1973 gemiddeld twintig keer duurder. Dat is bijna het dubbele van de woningprijzen, terwijl de bouwkosten vijfmaal duurder werden.
In het noorden van het land was de stijging van de grondprijs trouwens nog feller dan in de andere delen van België: tussen 1973 en 2014 steeg de prijs van de bouwgrond in Vlaanderen met een factor 23, terwijl die in Wallonië ‘slechts’ elf keer zo duur werd. Dat de grondprijs in Vlaanderen zo fors is gestegen, komt doordat de
bouwgronden er zo schaars zijn. Bouwgrond is in het noorden van het land een zeldzaam goed geworden. En wat schaars en gewild is, wordt prijzig, zo simpel is het. Naast de aanbodzijde, de bouwgrond die steeds schaarser wordt, zijn er ook aan de vraagzijde elementen die ertoe hebben geleid dat de prijs van ons vastgoed zo sterk is gestegen. De belangrijkste zijn: één, wat is het beschikbare inkomen van de gezinnen? Twee, hoeveel kan een gezin lenen? (Hierbij speelt de rente een belangrijke rol.) Drie, wat is de demografische evolutie, dus hoeveel mensen willen een woning kopen? Vier, de fiscaliteit, hoe zit het met de belastingen op vastgoed? We bekijken ze een voor een.
De stijging van de vastgoedprijzen liep jarenlang gelijk met de stijging van het beschikbare inkomen. Sinds midden jaren 1990 is daar verandering in gekomen. We zien dat de woningprijzen dan veel feller stijgen dan het beschikbare inkomen. Het reëel beschikbaar inkomen, dus na correctie van de inflatie, van de Belgische gezinnen steeg de voorbije periode met 1 procent per jaar. Dat wil zeggen dat er meer geld kan worden uitgegeven en gespaard. Het budget om te besteden aan vastgoed werd groter. De stijging van de vastgoedprijzen liep jarenlang gelijk met de stijging van het beschikbare inkomen. Sinds midden jaren 1990 is daar verandering in gekomen. We zien dat de woningprijzen dan veel feller stijgen dan het beschikbare inkomen, dat ook nog toeneemt (zie figuur 67). Figuur 67 Woningprijs en koopkracht Bron: StatBel, NBB, CES, KU Leuven
De woningprijzen stegen de voorbije vijftig jaar veel sterker dan het beschikbare inkomen van de Belgen.
Er zijn dus nog andere oorzaken die de steile klim van de vastgoedprijzen de jongste twee decennia moeten helpen verklaren. Zonder twijfel was de daling van de rente op hypothecaire kredieten een belangrijke factor. Die rente staat sinds 2009 uiterst laag (zie figuur 68). Dat was het gevolg van het beleid dat de Europese Centrale Bank (ECB) voerde na de bankencrisis annex financieeleconomische crisis. De ECB hoopte dat gezinnen en bedrijven door de lage rente meer zouden consumeren en investeren. Want bij een lage rente brengt aan de ene kant sparen niet veel meer op en wordt aan de andere kant lenen goedkoop. Als iedereen meer gaat consumeren en investeren, wordt de economie aangezwengeld. Een eenvoudig rekensommetje leert dat een lage rentestand grote gevolgen heeft voor iedereen die wil lenen. Stel, je leent 200.000 euro over twintig jaar tegen een vaste rentevoet van 6 procent, het percentage dat rond de eeuwwisseling nog moest worden betaald. Dan moet je maandelijks 1414 euro aflossen. Kun je diezelfde 200.000 euro over twintig jaar lenen tegen een vaste rentevoet van 2 procent, dan moet je maandelijks maar 1010 euro aflossen. Dat betekent dat je elke maand een mooie 400 euro minder moet uitgeven, of een korting van bijna 30 procent.
Figuur 68 Evolutie hypothecaire rente, 2001–2023 Bron: Immotheker
In vergelijking met twintig jaar geleden daalde de rente voor hypothecaire leningen (in dit geval de rente voor leningen met een vaste rentevoet op 20 jaar) spectaculair: van meer dan 6 procent naar bijna 1 procent. Sinds begin 2022 is de hypotheekrente weer aan het stijgen.
Anders gezegd: als de rente laag staat, kun je voor hetzelfde maandelijkse bedrag een veel grotere som lenen. Concreet: als je pakweg 1400 euro per maand kunt besteden aan het aflossen van je hypotheeklening, kun je tegen een vaste rentevoet van ruim 3 procent en gespreid over twintig jaar 255.000 euro lenen. Maar als je erin slaagt tegen 2 procent te lenen over twintig jaar, dan kun je voor 1400 euro per maand 280.000 euro lenen. De regel is: als de rente met 1 procent daalt, kun je 10 procent meer gaan lenen en betaal je nog steeds hetzelfde bedrag af. En wat blijkt? Ook de woningprijzen stijgen dan met 10 procent. De derde factor is de demografische evolutie. Wetenschappelijk onderzoek toonde het al aan: als de bevolking snel stijgt, gaan ook de vastgoedprijzen de hoogte in. In 1991 telde België nog geen 10 miljoen inwoners, nu zitten we aan 11,4 miljoen. In Vlaanderen bedroeg het bevolkingsaantal dertig jaar geleden 5,7 miljoen, nu zijn we met meer dan 6,5 miljoen.
Nog belangrijker voor de huizenmarkt is het aantal gezinnen. Want, eenvoudig gezegd: de mensen van één huishouden leven onder één dak. Hoe meer huishoudens, hoe meer huizen. De omvang van een gezin werd kleiner en het aantal huishoudens steeg nog meer dan het aantal inwoners. In 1991 had België 4 miljoen gezinnen, nu zijn er dat 5 miljoen. In Vlaanderen ging dat cijfer in diezelfde periode van 2,2 miljoen naar 2,8 miljoen. Ook de toename van de bevolking en de afname van de gemiddelde grootte van het gezin leiden tot extra druk op de vastgoedmarkt en doen de prijzen pieken. Tot slot blijken ook de fiscale gunstmaatregelen voor het vastgoed belangrijk. In ons land werd in 2005 bijvoorbeeld de woonbonus ingevoerd, een belastingvermindering voor iedereen die een lening afsloot om een woning te kopen of te bouwen en er vervolgens zelf in te gaan wonen. In 2015 werd die Belgische woonbonus overgenomen door Vlaanderen, en werd de belastingvermindering wat minder. In theorie moest die woonbonus financieel voordelig zijn voor iedereen die ging lenen, maar in de praktijk schoten de vastgoedprijzen de hoogte in, zodat het voordeel van de belastingvermindering werd tenietgedaan. Volgens een studie van woningmarkteconoom Frank Vastmans (ku Leuven) en zijn collega Sven Damen werd een huis alleen al tijdens de eerste tien jaar na de invoering van de woonbonus 40.000 euro duurder, wat voor een gemiddelde woning neerkwam op een stijging met 28 procent. Bovendien blijkt uit hun studies dat vooral de rijken het meest van de woonbonus profiteerden. Van het woonbonusbudget kwam 72 procent bij de 40 procent hoogste inkomens terecht, slechts 8 procent ging naar de 40 procent laagste inkomens. De woonbonus leidde dus niet alleen tot duurdere huizen, maar ook tot meer ongelijkheid. Dat is niet wat de politici voor ogen hadden toen ze deze maatregel aankondigden. Economen hebben al snel gewezen op ‘de perverse effecten van de woonbonus’. Onder meer Geert Noels, de oprichter van de vermogensbeheerder Econopolis, was in zijn columns altijd scherp over die ‘zeepbelfiscaliteit’, zoals hij ze noemt: ‘Politici hebben de jonge generatie wijsgemaakt dat de huizen betaalbaarder zouden
worden dankzij de woonbonus. Het tegendeel is gebeurd. Alleen verkopers, makelaars en verstrekkers van hypothecaire leningen zijn er beter van geworden.’ Toen Vlaanderen besliste om eind 2019 een eind te maken aan de woonbonus, ontstond er een rush op vastgoed en werden de huizen 4 procent duurder, een stuk boven de toenmalige inflatie van 1,4 procent.
12.3 Welke extra investeringen zijn nodig? Er is nog een factor die meespeelt in de waardestijging van huizen en appartementen, een die vaak wordt vergeten: de extra investeringen die vooral in de tweede helft van het leven gebeuren, omdat men dan het geld daarvoor heeft. Dan wordt er bijvoorbeeld geld gestoken in plezier en comfort. Denk aan de aanleg van een tuin, het installeren van airconditioning, het plaatsen van een nieuwe badkamer of keuken… Je hebt wellicht zelf al zoiets gedaan. Het prijskaartje van deze investeringen is natuurlijk sterk afhankelijk van wat je precies wilt. Voor een mobiele airco tel je bijvoorbeeld tussen 400 en 1000 euro neer, voor een vaste installatie mag je rekenen op 1250 tot 10.000 euro, afhankelijk van het aantal ruimtes dat moet worden gekoeld en de opties. Een keuken of badkamer kan 10.000 euro kosten, maar ook boven 100.000 euro oplopen, allemaal afhankelijk van jouw wensen. Belangrijker voor de waarde van de woning zijn de investeringen om de woonkwaliteit te verbeteren en het huis of appartement energiezuiniger te maken. De Vlaamse regering heeft daarover recent enkele doelstellingen vastgelegd. De objectieven voor de woonkwaliteit staan in de Vlaamse Wooncode (terug te vinden op wonenvlaanderen.be), de energetische objectieven worden opgesomd in het Renovatiepact (even surfen naar energiesparen.be).
Wat moet er volgens deze doelstellingen aan onze huizen gebeuren? Om een goede woonkwaliteit te bereiken moeten gebreken worden aangepakt zoals vochtige muren, houtrot, onveilige dakconstructies, verouderde elektrische leidingen. Daar is nog heel wat werk aan de winkel, want het blijkt dat 57 procent van onze huizen en appartementen hiervoor onder handen zal moeten worden genomen. Volgens berekeningen van professor Michael Ryckewaert (VUB) zal dit soort renovaties gemiddeld 22.000 euro per woning kosten. Zo’n 65.000 woningen zullen zelfs een totale renovatie moeten ondergaan, en daaraan hangt gemiddeld een prijskaartje van 200.000 euro per woning. Om tegen 2050 aan de Vlaamse energiedoelstelling te voldoen moet bijna 95 procent van de Vlaamse woningen worden aangepakt. Vooral op het vlak van isolatie moet er nog veel gebeuren. Het blijkt dat meer dan 70 procent van de woningen wel al dakisolatie heeft, maar meer dan de helft heeft geen gevel- of vloerisolatie. Bijna 80 procent van de huizen en appartementen heeft nog geen hoogrendementsglas in de ramen. En veel verwarmingsinstallaties kunnen ook een pak energiezuiniger en milieuvriendelijker. Het rapport van Ryckewaert raamt de gemiddelde kostprijs van een energetische renovatie op 40.000 tot 43.000 euro per woning. Opgeteld met de factuur van de comfortrenovaties komt hij uit op een gemiddelde totale kostprijs per woning van 52.000 tot 55.000 euro. Vanzelfsprekend hangt het prijskaartje af van de ouderdom van het pand. Hoe ouder de woning, hoe hoger de renovatiekosten. Zeker voor huizen van vóór 1945 kan het prijskaartje serieus oplopen. Bovendien blijkt dat vooral de 20 procent armste bewoners diep in de geldbeugel zal moeten tasten, omdat zij doorgaans in veel oudere en slechtere huizen wonen. Het rapport berekende niet het terugverdieneffect van de renovatiekosten, concreet hoeveel je kunt besparen aan energiekosten dankzij een betere isolatie. Verschillende overheden, provincies en gemeenten hebben een rist subsidies en premies voor het renoveren van woningen, die de factuur wat draaglijker moeten maken. Zo geeft Vlaanderen bijvoorbeeld premies voor – zit je goed? – dakisolatie,
spouwmuurisolatie, na-isolatie buitenmuur aan de buitenzijde, muurisolatie aan de binnenzijde, vloerisolatie op volle grond of isolatie van het plafond van een kelder, beglazing, zonneboiler, warmtepomp, warmtepompboiler. Boven op deze individuele premies kun je ook aanspraak maken op een totaalrenovatiebonus, als je voldoende investeert in energiebesparing.
Vooral voor huizen van vóór 1945 kunnen de renovatiekosten serieus oplopen. De subsidies bij renovatie zijn een groot doolhof van voorwaarden, premiebedragen en procedures, maar gelukkig bieden de websites premiezoeker.be en mijnverbouwpremie.be een goed overzicht. Maar ook met een goede gids is de jungle niet gemakkelijk te doordringen. De papierwinkel die je moet doorworstelen om de subsidies en premies te krijgen, blijft groot en er zijn nogal wat mensen die verloren lopen in de premiebrij of domweg vergeten om aan te vragen waar ze recht op hebben. Nog een tip: als je beslist om te renoveren, houd je bij het opstellen van je budget het best geen rekening met de subsidies en premies. Premies en subsidies kunnen wijzigen door politieke beslissingen. Dus, als je ervan uitgaat dat je ze zeker zult ontvangen, kun je wel eens een koude douche krijgen. Het is verstandiger om de subsidies en premies te beschouwen als buffers, om onverwachte kosten op te vangen (zie hoofdstuk 6).
12.4 Altijd hoger en hoger? De grote vraag is: zullen de vastgoedprijzen blijven stijgen? Of is er een risico dat je huis of appartement ooit minder waard zal zijn? Laten we eerst even kijken of de factoren die de voorbije decennia
hebben geleid tot een stijging van vastgoed de prijzen ook zullen blijven aanblazen. Eerst de aanbodzijde. De bouwgrond in Vlaanderen is schaars en wordt allicht nog schaarser. Al meer dan twintig jaar woedt in Vlaanderen een discussie over de hertekening van de ruimtelijke ordening. De ene keer heet het ‘betonstop’, de andere keer ‘bouwshift’, maar het doel is steeds hetzelfde: tegen 2040 wil de overheid geen open ruimte meer aansnijden. Hoe dat in de praktijk zal gebeuren, is nog niet duidelijk, maar meer bouwgrond komt er niet bij. De bouwpercelen zullen eerder kleiner worden, een trend die vooral sinds de eeuwwisseling in Vlaanderen duidelijk is. Vervolgens de factoren die meespelen aan de vraagzijde. De verwachting is dat het beschikbare inkomen ook de volgende jaren nog zal toenemen, zij het niet meer zo sterk als de voorbije periode. Al is het hier wachten op de maatregelen die politici zullen nemen in verband met bijvoorbeeld de lonen en het vermogen. Zullen de nettolonen stijgen, in een poging om werken aantrekkelijker te maken? Zal het vermogen zwaarder worden belast? De historisch lage rente is verleden tijd, lenen wordt weer duurder en dat kan wegen op de vastgoedprijzen (zie hoofdstuk 6). De demografische evolutie is beter te voorspellen. Volgens het Planbureau zal zowel het bevolkingsaantal als het aantal huishoudens de volgende decennia minder snel toenemen dan de voorbije drie decennia. Tegen 2040 rekent men op 12,4 miljoen inwoners in ons land, terwijl het aantal gezinnen zal toenemen tot 5,5 miljoen. Dat betekent dat het aantal huishoudens jaarlijks met gemiddeld 25.000 zal aangroeien. In Vlaanderen wordt dat tegen 2040 respectievelijk 7 miljoen inwoners en 3,1 miljoen huishoudens, of jaarlijks gemiddeld 15.000 huishoudens extra. De demografische druk op de vastgoedmarkt blijft aanhouden, maar wordt wat minder sterk. Tot slot nog de fiscale gunstmaatregelen voor vastgoed. Die zijn de voorbije jaren al afgebouwd. Zo werd bijvoorbeeld de woonbonus afgeschaft. Het is twijfelachtig dat de overheid nog belastingvriendelijker zal worden voor vastgoed, al is het voor elke politicus een delicate zaak om de woonfiscaliteit aan te pakken,
aangezien bijna iedereen een woning heeft en daardoor dus zal worden getroffen. De kans bestaat wel dat het vastgoed zwaarder zal worden belast bij de een of andere vermogensbelasting. Soms wordt geopperd om eindelijk het kadastraal inkomen (ki) aan te pakken. Het ki is het fictieve netto-inkomen dat een eigenaar jaarlijks zou ontvangen als hij zijn woning zou verhuren. Het vormt de basis voor de berekening van de onroerende voorheffing, de belasting die vastgoedeigenaars jaarlijks moeten betalen. Alleen stemt dat ki niet langer overeen met de werkelijkheid, omdat de recentste update van het ‘kadaster’ dateert van 1975. Het oorspronkelijke idee was om het ki om de tien jaar te herzien, maar dat is dus al bijna vijftig jaar niet meer gebeurd. De waarde van een huis kan veranderd zijn door renovaties of verbouwingen. Normaal moeten renovaties worden aangegeven bij de gemeente, en wordt het ki herberekend, maar doet iedereen dat? Bovendien kan de waarde van een woning ook veranderen door een op- of afwaardering van de buurt, of door prijsevoluties in de huizenmarkt. Het gevolg is dat de meeste ki’s veel lager liggen dan in realiteit. Volgens studies vertegenwoordigt het ki gemiddeld gezien slechts ongeveer een vijfde van de nettohuurwaarde van de woning. De Europese Commissie wijst erop dat de overheid daardoor heel wat inkomsten misloopt, maar ook dat de veel te lage ki’s de stijging van de woonprijzen stimuleren. Daarom wordt er al langer gespeculeerd over een aanpassing van de ki’s aan de werkelijkheid en dat er eindelijk een goede methode voor een waardebepaling van vastgoed zou komen. Als we naar alle factoren kijken die de voorbije decennia de stijging van de vastgoedprijzen in de hand hebben gewerkt, is het allesbehalve zeker dat de vastgoedprijzen nog in hetzelfde tempo zullen blijven stijgen. Meer nog, de Nationale Bank waarschuwt geregeld dat de prijzen van ons vastgoed sterker zijn toegenomen dan in de meeste andere landen en dat het vastgoed overgewaardeerd is. ‘Een forse prijsdaling is niet uitgesloten’, waarschuwt de Nationale Bank om de haverklap.
De vastgoedprijzen in heel wat Europese landen en ook in onze buurlanden Nederland en Duitsland vertoonden de voorbije jaren in elk geval een serieuze knik. Uiteindelijk kosten woningen daar nu reëel, gecorrigeerd voor inflatie, nauwelijks meer dan begin deze eeuw. In Europa zijn de reële woningprijzen tussen 2000 en 2017 gemiddeld met net geen 25 procent gestegen, in België was dat 75 procent (zie figuur 69). Figuur 69 Reële woningprijzen in enkele Europese landen (reële woningprijzen 2000 = 100) Bron: NBB
De prijzen van woningen stijgen al decennia onafgebroken in België, terwijl ze in onze buurlanden minder fel toenamen en zelfs af en toe een serieuze terugval kenden.
Zowat alle instanties hameren erop dat het vastgoed in ons land overgewaardeerd is. Volgens de Nationale Bank liggen de woningprijzen nu 13,5 procent te hoog. De Europese Commissie komt uit op een overwaardering met 15 procent, en de ECB houdt het op 12 procent. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zegt dat ‘België de meest overgewaardeerde
huizenmarkt ter wereld’ heeft en komt uit op een overwaardering van – zit je nog steeds goed? – 60 procent (zie figuur 70). Figuur 70 Over- en onderwaardering woningprijzen volgens OESO Bron: OESO
De woningprijzen in België zijn overgewaardeerd volgens de OESO, en zelfs met bijna 60 procent.
Hoe komt de OESO aan een overwaardering van ons vastgoed met bijna 60 procent? Deze club van rijke industrielanden kijkt naar de verhouding tussen de gemiddelde huizenprijzen en de gemiddelde huurprijzen. In het jargon gaat het dan over de price to rent-ratio, en dan is er voor België sprake van een overwaardering met 58 procent. Ter vergelijking: in Nederland bedraagt de overwaardering 4 procent, in Duitsland spreekt men zelfs van een onderwaardering van 9 procent, daar liggen de prijzen dus te laag.
De OESO kijkt ook naar de price to income-ratio, de verhouding tussen de gemiddelde huizenprijzen en het gemiddeld beschikbaar inkomen van de gezinnen. Volgens die parameter liggen de woningprijzen bij ons 47 procent te hoog. Ook volgens die berekeningswijze is er een groot verschil met Nederland, waar de huizen dan 17 procent te duur zijn, en met Duitsland, waar de huizen 16 procent te goedkoop zijn. Hoe dan ook, zelfs als we uitgaan van de berekening van de Nationale Bank, die dus uitkomt op een overwaardering van 13,5 procent, gaat het toch om grote sommen. De mediaanprijs (de helft van de huizen is duurder, de helft goedkoper) van een huis in een gesloten of halfopen bebouwing bedroeg in ons land in 2020 zo’n 216.500 euro, voor een open bebouwing betaalde je 315.000 euro. In Vlaanderen lag dat nog iets hoger, met respectievelijk 249.000 en 349.000 euro. Dat betekent dat een gesloten of halfopen bebouwing in het noorden van het land bijna 34.000 euro te duur is en men voor een open bebouwing 47.000 euro te veel neertelt. Dat houd je dus maar beter in het achterhoofd: ons vastgoed is overgewaardeerd en de prijsevolutie in het buitenland heeft aangetoond dat de vastgoedprijzen niet alleen kunnen stijgen, maar ook dalen. Dat neemt niet weg dat een eigen woning nog altijd terecht een grote component is van het vermogen. Het is niet alleen een goede investering, maar creëert ook woonzekerheid en kan worden gezien als een vijfde pensioenpijler. Een eigen woning is en blijft een mooi appeltje voor de dorst, al kan die appel in de toekomst wat minder sap bevatten en misschien zelfs wat zuur smaken.
12.5 Het huis verkopen? Misschien beslis je om je woning te verkopen. Mogelijk vind je je huis te groot, nu de kinderen de deur uit zijn? Of vraagt de tuin te veel werk? Of trek je naar een appartement in de stad? Of ga je in
een kangoeroewoning bij een van je kinderen wonen? Of is een assistentiewoning voor jou dé oplossing? Of een kamer in een woonzorgcentrum? Die prijs van een woning schommelt sterk, bijvoorbeeld naargelang van de ligging. In Vlaanderen was een woning in 2019 het duurst in de provincie Vlaams-Brabant. De mediaanprijs (de helft was duurder, de helft goedkoper) voor een huis in een gesloten of halfopen bebouwing bedroeg er 280.000 euro, voor een huis in een open bebouwing was dat 379.000 euro. In Limburg waren de huizen het goedkoopst: 199.000 euro in een gesloten of halfopen bebouwing, 260.000 euro in een open bebouwing. Sint-MartensLatem was de duurste Vlaamse gemeente, met een mediaanprijs van 725.000 euro, gevolgd door Kraainem en Knokke-Heist. De goedkoopste huizen liggen in Heuvelland, met een prijs van 150.000 euro, gevolgd door Ronse en, ex aequo, Tongeren en Menen. Je kunt zelf even rondkijken in je buurt om te zien voor welke prijs een gelijkaardige woning als de jouwe op een vergelijkbare grondoppervlakte wordt verkocht. Maar het is niet zeker welke prijs je over enkele jaren voor je huis zult krijgen. Je houdt er maar beter rekening mee dat je huis of appartement misschien wat minder waard kan zijn dan je altijd hebt gedacht, omdat – wie weet? – de vastgoedprijzen in ons land tegen dan wat van hun overwaardering zijn kwijtgeraakt. En een verkoop van vastgoed brengt sowieso nog wat kosten met zich mee. Ook daar moet je oog voor hebben.
Je houdt er maar beter rekening mee dat je huis of appartement in de toekomst misschien wat minder waard is dan je altijd hebt gedacht. Natuurlijk kun je je huis zelf verkopen, maar dan moet je wel de vraagprijs goed kunnen inschatten, de geïnteresseerden verwelkomen en de onderhandelingen voeren. En zorgen dat alles
wettelijk en administratief volgens de regels verloopt. Dat is niet iedereen gegeven en brengt heel wat beslommeringen met zich mee. En allicht wil je laten weten dat je woning te koop staat. Dat kan bijvoorbeeld via de site Immoweb. Een zoekertje kost er 99,99 euro per twee maanden in het basispakket, 135 euro voor het Classic Pack of 174,99 euro in het premiumpakket. Het prijsverschil zit vooral in hoe je zoekertje zal opvallen. En als je beslist om je zoekertje langer te presenteren, daalt die prijs. Daarom doen sommigen een beroep op een notaris. Die kan als tussenpersoon voor de verkoop optreden, als hij achteraf ook de verkoopakte verlijdt en als er nog geen erkende vastgoedmakelaar met de verkoop is belast. De erelonen die een notaris hiervoor krijgt, zijn onderhandelbaar, maar mogen nooit meer bedragen dan 2 procent van de verkoopprijs. Veel mensen wenden zich voor de verkoop van hun vastgoed tot een vastgoedmakelaar. Die vangt daarvoor 3 tot 5 procent van de verkoopprijs, maar het kan ook zijn dat je een forfaitair bedrag afspreekt. Je moet daar nog wel 21 procent btw bijrekenen. Een goede makelaar verlost je van heel wat werk: hij brengt het vastgoed onder de aandacht, organiseert de bezoeken enzovoort. En hij kan je adviseren over de prijs. Je kunt je vastgoed ook verkopen via een openbare verkoop, georganiseerd door een notaris. De verkoper betaalt dan 3500 tot 4000 euro kosten, de notaris bekommert zich om al het nodige. Een openbare verkoop is niet zo populair en wordt vooral gebruikt als er onenigheid is onder de verkopers, bijvoorbeeld bij een echtscheiding of een nalatenschap. Maar dan zijn we er nog niet. Je moet als verkoper een hele reeks attesten kunnen voorleggen, zodat de potentiële kopers een goed beeld krijgen van de staat waarin de woning zich bevindt. Een mooi overzicht daarvan vind je op de website Vlaanderen.be (zie hoofdstuk 27). Zo moet je als verkoper een energieprestatiecertificaat (epc) kunnen presenteren. Zo’n epc drukt uit hoe energiezuinig je huis of appartement is. Dat moet worden vastgesteld door een erkend certificeerder. De prijs daarvoor is afhankelijk van het soort
vastgoed, de oppervlakte en het aantal gevels, maar reken op 450 euro voor een villa. Je moet bij de verkoop ook een keuringsverslag leveren van de elektrische installatie, zodat de koper weet of die aan de normen voldoet. Reken op 125 euro. Ook een bodemattest is vereist, zodat de koper weet of de grond die hij wil kopen al dan niet verontreinigd is. De notaris vraagt meestal het bodemattest aan bij ovam, de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. Reken op 52 euro. Als de woning verwarmd wordt met mazout, moet je een keuringsattest voor de stookolietank overhandigen. Dat kost je tussen 100 en 150 euro. Zo lopen de kosten bij de verkoop van een woning op. Maar laten we eindigen met een positieve noot: als je je eigen woning verkoopt, moet je geen meerwaardebelasting betalen. Dus, hoeveel winst je ook zou maken, de fiscus ziet daar niets van. Voorwaarde is wel dat je in de twaalf maanden voor de maand waarin de notariële verkoopakte werd verleden, gedurende minstens zes maanden in de woning hebt gewoond. Voor de verkoop van ander vastgoed moet wel vaak meerwaardebelasting worden betaald, maar dat komt in het volgende hoofdstuk aan bod.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2.
3. 4. 5.
6.
De Belg heeft nog altijd een baksteen in de maag. De vastgoedprijzen in België zijn de jongste decennia blijven stijgen, terwijl ze in andere Europese landen wel eens daalden. Vooral de grondprijzen zijn enorm toegenomen. Ook de rente, de fiscaliteit en de demografische ontwikkeling spelen mee in de prijsevolutie van vastgoed. De vastgoedprijzen blijven stijgen, maar de onzekerheden nemen toe. Veel woningen bij ons zijn op het vlak van zowel woonkwaliteit als energiezuinigheid niet aangepast en vragen om belangrijke investeringen. De woningprijzen zijn feller gestegen dan het beschikbare inkomen: dat wijst erop dat ze te duur zijn geworden.
7.
De prijzen van onze woonhuizen zijn volgens de Nationale Bank 13,5 procent te duur, andere berekeningen geven nog hogere overwaarderingen. 8. De verkoop van een woning kost ook geld. 9. Een eigen woning biedt het voordeel van woonzekerheid én kan gezien worden als een vijfde pensioenpijler. 10. De rente op hypotheekleningen zit opnieuw in de lift, nadat ze jarenlang historisch laag stond. Dat kan een rem zetten op de prijsstijgingen van vastgoed.
HOOFDSTUK 13
Tweede verblijf of vastgoed om te verhuren
Hier verneemt de lezer nog meer over investeren in bakstenen, maar dan als tweede verblijf of om te verhuren. Dat kan een eigen stek aan zee zijn of in de Ardennen, of iets in het buitenland. We zullen het ook hebben over garageboxen, studentenkoten, assistentiewoningen en zelfs hotelkamers. En hoe je kunt investeren in bakstenen waaraan alleen maar papier te pas komt.
De Belg is geboren met een baksteen in de maag, zo bleek al uit het vorige hoofdstuk. En ook dat het verwerven van een eigen woning de beste investering is. Maar heeft hij twee bakstenen in de maag? Investeert hij in een tweede verblijf? En is ook dat zo’n goede investering? Eerst even een vraag vooraf: waar zou je het liefst een tweede verblijf in eigen land hebben? Uit een enquête blijkt dat 64 procent van de Belgen kiest voor een tweede verblijf aan de kust, gevolgd
door de Ardennen met 19 procent en Limburg met 8 procent. Sinds kort willen landgenoten een tweede verblijf ‘in een stad’ (3 procent). Nog eens 3 procent zou voor iets helemaal anders kiezen. En als je in het buitenland voor een tweede verblijf zou gaan, welk land zou dan jouw voorkeur hebben? De meeste Belgen gaan voor een zonzekere bestemming. Dan prijkt Spanje op de eerste plaats, gevolgd door Frankrijk, Portugal en Griekenland.
Voor een verblijf in het buitenland prijkt Spanje op de eerste plaats, gevolgd door Frankrijk, Portugal en Griekenland. Volgens de Eurosystem Household Finance and Consumption Survey heeft zowat 13 procent van de Belgen ander vastgoed dan de woning waarin ze wonen. Voor de veelverdieners ligt dat cijfer, bijna vanzelfsprekend, hoger. Ruim 30 procent van de hoogste inkomens in ons land heeft volgens de studie meer dan één eigendom. Investeren in vastgoed werd de voorbije jaren naar voren geschoven als een van de ideale alternatieven voor het spaarboekje. Het is hoe dan ook een zware investering, maar in de tweede helft van je leven neemt jouw spaargeld ook toe. Jarenlang was de lage rente in het voordeel van wie vastgoed kocht. De lage rente vertaalde zich in historisch lage rentes op woonleningen. Die tijd is nu voorbij.
Geld lenen is nog steeds goedkoop: dat geeft een duwtje in de rug voor wie een tweede eigendom wil kopen. Dat die lage rente ook deed investeren blijkt uit de cijfers: marktleider BNP Paribas Fortis zegt dat steeds meer mensen die een
lening afsluiten dat doen om een tweede eigendom te verwerven. Vandaag dient een op de vier woonleningen die bij de bank worden afgesloten voor de aankoop van een tweede eigendom. Maar ook die medaille heeft een andere kant: die goedkope leningen hebben er mee toe geleid dat de huizenprijzen zelf de voorbije jaren sterk gestegen zijn. Een van de belangrijkste vragen bij investeren in vastgoed is dan ook of het risico daardoor niet een pak groter is geworden.
13.1 Wat is het dubbele rendement bij vastgoed? Een van de grote troeven van een vastgoedinvestering is het dubbele rendement dat het oplevert. Of dat was tenminste lange tijd het geval. Aan de ene kant zijn er de inkomsten uit de verhuur: de huurprijs die jouw huurder jou maandelijks betaalt. Aan de andere kant is er de waarde van het vastgoed zelf die stijgt. Als we terugkijken, dan is alvast die laatste component voor investeerders correct gebleken, zoals ook duidelijk werd in het vorige hoofdstuk over de eigen woning. Wie in vastgoed investeerde, heeft de waarde daarvan de voorbije jaren stevig zien stijgen. Tegelijk betekent dit dat wie vandaag in vastgoed investeert, die bakstenen duur betaalt. Hoewel de evolutie van de vastgoedmarkt niet te voorspellen is, verwachten velen dat die stijging niet zal blijven duren. Enkele beleidsmaatregelen zetten daar zelfs nadrukkelijk op in: zo moet het afschaffen van de woonbonus ertoe leiden dat de vastgoedmarkt wat stabiliseert. Maar de belangrijkste factor zal toch de evolutie van de rente zijn. De verwachting is dat nu de rente weer stijgt, en lenen opnieuw duurder wordt, dat ook gevolgen zal hebben voor de huizenprijzen. Sommigen denken dat de vastgoedprijzen dan zullen stabiliseren of zelfs corrigeren, lees: zakken. Dat maakt wel dat wie vandaag
vastgoed koopt om te verhuren niet zeker is dat de waarde van die investering de komende jaren behouden blijft. Om die reden is investeren in bakstenen niet zonder risico. Bovendien weegt de dure aankoopprijs ook door op het huurrendement.
13.2 Hoeveel bedragen de kosten? Investeren in vastgoed verschilt op enkele vlakken van alle andere investeringen die we in dit boek behandelen. Veel heeft te maken met de grote investering die onafscheidelijk hoort bij wie investeert in bakstenen. Een gemiddeld woonhuis in Vlaanderen kostte in 2022 341.635 euro, zo leert de Notarisbarometer. Dat is een stijging van 6 procent in vergelijking met een jaar eerder. Voor een appartement betaalde je in 2022 gemiddeld 264.937 euro, een stijging van 2 procent. Wie vastgoed koopt, moet dus veel geld beschikbaar hebben, of moet in elk geval bereid zijn een stevige lening af te sluiten, die dan in het ideale geval met de huurinkomsten wordt afbetaald. Maar dat zijn lang niet de enige kosten waarmee je rekening moet houden als je vastgoed aankoopt. Om te beginnen duikt bij elke aankoop ook de fiscus op. Als je een bestaand appartement of huis koopt, moet je een verkooprecht – de vroegere ‘registratierechten’ – betalen. De tarieven daarvoor verschillen naargelang van het gewest waar je koopt. In Vlaanderen betaal je 12 procent verkooprecht als je ander vastgoed dan je gezinswoning koopt (voor je eerste gezinswoning is dat 3 procent). De enige uitzondering daarop is als je van plan bent die woning te verhuren via een sociaal verhuurkantoor, en dat ook binnen drie jaar na de aankoopakte doet. In dat geval verlaagt het verkooprecht tot 7 procent. Als je een nieuwbouw koopt, betaal je geen verkooprecht, maar wel 21 procent btw. Let op: nieuwbouw is een breed begrip. Een woning of appartement wordt als nieuwbouw bestempeld tot 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar van de eerste ingebruikname. Dat betekent dat een huis dat in 2022 voor de
eerste keer in gebruik genomen wordt, tot en met 31 december 2024 nieuw blijft. En dat je er tot dan ook 21 procent btw op betaalt als je het aankoopt. Vergeet ook niet de notariskosten bij de aankoop: de aktekosten (onder meer voor het uitvoeren van bepaalde opzoekingen en het opvragen van de nodige attesten en documenten) en het ereloon van de notaris zelf. Dat ereloon is afhankelijk van het aankoopbedrag. In hoofdstuk 6 kun je een overzicht vinden. Bovendien betaal je, net zoals voor jouw eigen gezinswoning, ook onroerende voorheffing op het vastgoed dat je bezit om te verhuren. De onroerende voorheffing is gebaseerd op het kadastraal inkomen, net als voor jouw eerste gezinswoning. Dat kadastraal inkomen is het (geschatte) gemiddelde jaarlijkse nettohuurinkomen van een onroerend goed. Het is de verhuurder die de onroerende voorheffing moet betalen, en die mag niet worden doorgerekend aan de huurder. Er is wel een verlaging van de onroerende voorheffing als je je woning verhuurt via een sociaal verhuurkantoor of als je een energiezuinige nieuwbouwwoning hebt. Je hebt ook recht op een vermindering van de onroerende voorheffing als jouw huis of appartement minstens negentig dagen van het jaar (buiten je wil) niet verhuurd raakte. Je moet dan wel kunnen bewijzen dat het pand leegstond (onder meer door kwitanties van water, gas en elektriciteit) en je moet ook kunnen aantonen dat je tijdens die leegstand geprobeerd hebt het vastgoed te verhuren (bijvoorbeeld met een ondertekende opdracht aan een makelaar of een kopie van een zoekertje in een reclameblad). Bij de eerste gezinswoning betaal je alleen maar de onroerende voorheffing als belasting, maar voor al het andere vastgoed klopt de fiscus extra bij je aan. Zo moet je dat vastgoed ook aangeven in je belastingaangifte. Hoeveel belastingen je daarop dan betaalt, hangt af van het gebruik van dat vastgoed. Als je het verhuurt aan een particulier, word je belast op basis van het geïndexeerd kadastraal inkomen, niet op de reële huurinkomsten. Om je belastbare bedrag te berekenen, wordt het kadastraal inkomen geïndexeerd en verhoogd met 40 procent. Dat bedrag wordt dan in de
personenbelasting bij je andere inkomsten geteld en belast. Als je door die optelsom met je andere inkomsten in de hoogste schijf valt, betaal je daar 50 procent belastingen op.
Bij de eerste gezinswoning betaal je alleen maar de onroerende voorheffing als belasting, maar voor al het andere vastgoed klopt de fiscus extra bij je aan. Stel bijvoorbeeld dat jouw kadastraal inkomen 1000 euro bedraagt, dan wordt dat geïndexeerd 1000 maal 1,8492 procent of 1849,2 euro. Voor de belastingaangifte wordt dat bedrag met 40 procent vermeerderd en komt dus op 2588,88 euro. Als je met je andere inkomsten in de hoogste schijf valt, betaal je 1294,44 euro belastingen. Ook als je je pand niet verhuurt of als je geen huurder vindt, moet je die belasting betalen. Als je jouw vastgoed verhuurt aan een persoon of een vennootschap die het (zelfs al is het maar gedeeltelijk) gebruikt voor beroepsdoeleinden, wordt dat belastbare bedrag anders berekend. Je wordt dan belast op alle ontvangen huurinkomsten. Dat is de maandelijkse huurprijs, maar bijvoorbeeld ook de bijdrage van de huurder voor de onderhoudskosten. Van die som mag je dan een kostenforfait van 40 procent aftrekken, maar dat bedrag is begrensd in functie van het kadastraal inkomen. Het saldo wordt dan bij je andere inkomsten geteld en belast tegen het hoogste belastingtarief. Val je in de hoogste schijf, dan gaat het om 50 procent belastingen. Stel dat je per maand 750 euro huurinkomsten hebt en ook 50 euro ontvangt voor de onderhoudskosten, dan brengt je dat per jaar 9600 euro op. Daar mag je dan (als je kadastraal inkomen hoog genoeg is) 40 procent of 3840 euro kosten forfaitair van aftrekken, wat een belastbaar bedrag geeft van 5760 euro. Als je in de hoogste schijf valt, betaal je daarop 2880 euro belastingen.
Als je je vastgoed binnen vijf jaar opnieuw zou verkopen, betaal je daarbovenop ook een meerwaardebelasting. Die meerwaardebelasting wordt berekend op het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs en bedraagt 16,5 procent (en daar komt de gemeentebelasting bovenop). Van de verkoopprijs mag je wel de verkoopkosten (het ereloon van de makelaar of de kosten van advertenties) aftrekken. De aankoopprijs mag je verhogen met een forfait van 25 procent en er komt ook 5 procent bij per verstreken jaar tussen de aankoop en de verkoop. Bovendien mag je ook de kosten van werken in rekening brengen die door een aannemer werden gefactureerd. Tegelijk zijn er de kosten die je maakt voor het zoeken van een huurder: ofwel via een vastgoedmakelaar (die rekent gemiddeld één maand huur), ofwel via zoekertjes op een site of in een reclameblad. Er zijn ook enkele kosten die je niet (of niet volledig) mag doorrekenen aan de huurder en waar je dus zelf voor moet opdraaien. Dat zijn onder meer de grote herstellingen van gemeenschappelijke delen of installaties bij een appartementsgebouw, de aankoop en het vervangen van de meters voor de nutsvoorzieningen, de kosten voor de lift en de kosten van de syndicus (daar moet je als verhuurder 66 procent van de kosten zelf dragen).
13.3 Wat maakt investeren in vastgoed interessant? Door de extreem lage rente was lenen lange tijd spotgoedkoop. Dat heeft de prijzen van huizen en appartementen de voorbije jaren de hoogte in doen schieten. Sinds begin 2022 is de woonrente weer aan het stijgen, maar in historisch perspectief is die nog altijd relatief laag. Maar als je beslist om toch te investeren, kun je uiteraard ook de vruchten plukken van die lage rente. Net als voor de aankoop van je gezinswoning kun je ook voor de aankoop van
een tweede eigendom lenen bij de bank, en je voordeel doen met de erg lage rente. Die rente op woonleningen staat niet vast. Om te beginnen varieert de rente zelfs zowat dagelijks, maar niet elke klant krijgt ook dezelfde interessante rente aangeboden. Figuur 71 Evolutie hypotheekrente 2018-2023 Bron: Immotheker
De hypotheekrente is sinds begin 2022 flink beginnen te stijgen.
De gemiddelde rente voor woonleningen stond lange tijd erg laag, maar is begin 2022 in fors tempo beginnen te stijgen (zie figuur 71). Volgens de rentebarometer van Immotheker, een netwerk van adviseurs voor hypothecair krediet, betaalde iemand die in mei 2023 leende met een vaste rentevoet op twintig jaar gemiddeld een rente van zowat 3,4 procent. Het hoogste niveau in vijf jaar tijd, maar op lange termijn nog altijd aan de lage kant. Het spreekt voor zich dat het nu ondanks die recente stijging nog steeds een interessante tijd is om een lening aan te gaan, maar dat betekent hoegenaamd niet dat je dat appartement of huis volledig zult kunnen financieren via een lening. De Nationale Bank roept de banken al langer op om voorzichtig te zijn bij het toekennen van een woonlening. Voor wie investeert in een tweede eigendom zijn de normen zelfs nog
strenger dan voor een eerste woning. Wie koopt om te verhuren mag maximaal 80 procent van de aankoopwaarde lenen. Hoewel de woonbonus is afgeschaft en je dus geen fiscaal voordeel meer krijgt bij de lening voor de aankoop van de gezinswoning, geldt dat niet voor de aankoop van een tweede eigendom. Dat lijkt vreemd, maar heeft te maken met de bevoegdheidsverdeling in ons land. De fiscaliteit voor de eerste en eigen woning ligt bij de gewesten, die voor een tweede woning zit bij de federale overheid. En daar is het fiscaal voordeel voorlopig nog wel van tel. De intresten die je op de woonlening betaalt, leveren een belastingvoordeel op. De intresten mag je namelijk aftrekken van de belastbare onroerende inkomsten. Daardoor kan het zijn dat je uiteindelijk niet of maar gedeeltelijk wordt belast op je tweede eigendom. Ook de kapitaalaflossingen en de eventuele schuldsaldoverzekering kunnen soms worden ingebracht. Maar dat kan niet als je ook al gebruikmaakt van het fiscaal voordeel van de woonbonus. Dat heeft voorrang op het federale belastingvoordeel voor verhuurd vastgoed. Is die korf nog niet gevuld, dan geven de kapitaalaflossingen en de premie voor de schuldsaldoverzekering recht op het federale belastingvoordeel van 30 procent, weliswaar met enkele beperkingen. Als verhuurder bepaal je zelf de huurprijs. Die wordt vastgelegd op het moment dat jij en jouw huurder het huurcontract tekenen. In de loop van dat contract kun je de huurprijs zelf in principe niet meer wijzigen. Maar je kunt die huurprijs wel jaarlijks indexeren. Op die manier stijgen je huurinkomsten min of meer mee met de levensduurte. Verhuren beschermt je met andere woorden tegen inflatie.
13.4 Hoe bereken je het rendement? Door een appartement of huis te verhuren hoop je op korte termijn vooral rendement te halen uit het verhuren van dat pand. Dat
huurrendement wordt door heel wat factoren bepaald en is moeilijk vooraf exact te bepalen. De gouden regel is om die berekening vooraf zelf te maken en je niet te gemakkelijk een hypothetisch rendement te laten influisteren. Net zoals de mythe dat vastgoed een rendabele risicoloze belegging zou zijn (waar dus heel wat kanttekeningen bij te plaatsen zijn), wordt al snel gegoocheld met een rendement van 4 procent per jaar of meer. Maar zijn zulke rendementen nog realistisch voor wie vandaag wil investeren in vastgoed? Hoe kun je dat rendement zelf berekenen? Het gemakkelijkst is om de jaarlijkse huuropbrengsten te delen door de aankoopprijs van jouw investering. Maar dat levert jou in het beste geval een idee op van het brutorendement, want er spelen nog andere kosten mee die jouw uiteindelijke rendement lager zullen doen uitkomen. Naast die aankoopprijs betaal je bij de aankoop van een woning ook een verkooprecht (de vroegere ‘registratierechten’) en notariskosten. Voor de aankoop van een tweede (of derde) eigendom betaal je 10 procent verkooprecht. Als je een woonlening afsluit, moet je ook daar de aktekosten voor betalen. Bovendien zijn er de kosten die jaarlijks terugkeren, zoals de onroerende voorheffing, de verzekeringen en de algemene kosten voor het onderhoud. Reken daarbij een kostprijs voor een mogelijke tijdelijke leegstand van jouw huis of appartement, of de kosten om het pand te verhuren. Aan de inkomstenzijde heb je uiteraard de huurinkomsten, op basis van de huurprijs zoals die in het huurcontract werd overeengekomen. Laten we die oefening nu even maken met de gemiddelde cijfers. Dat geeft uiteraard alleen maar een aanwijzing. De locatie van het appartement of het huis bepaalt in belangrijke mate de aankoopprijs ervan, maar ook de prijs die je zult kunnen vragen om het pand te verhuren. Volgens de Notarisbarometer kostte een appartement in Vlaanderen midden 2022 gemiddeld 264.937 euro. Om je een idee te geven van de forse stijging de voorbije jaren: dat is 2 procent meer in vergelijking met een jaar eerder en liefst 20 procent meer dan vijf jaar eerder. Bij de aanschaf van dat bestaande appartement
moeten we een verkooprecht betalen (12 procent, want tweede eigendom) samen met de notariskosten en de kosten voor de akte, alles samen zowat 14,5 procent van de aankoopprijs of 38.416 euro. Het brengt de totale kosten voor de aankoop op 303.353 euro. Aan de inkomstenzijde hebben we de huurprijs. Volgens de Confederatie van Immobiliënberoepen bedroeg de gemiddelde huurprijs voor een appartement in Vlaanderen in 2021 778 euro. Dat bedrag ligt 2,3 procent hoger dan in 2019. Als we die gemiddelde prijs als huurprijs rekenen, dan komen we per jaar op 9336 euro aan huurinkomsten. Dat betekent dat het brutorendement van onze investering (de huurinkomsten delen door de totale investering) op 3 procent ligt. Maar daar moeten nog heel wat kosten worden bijgeteld. De onroerende voorheffing (laten we uitgaan van 650 euro), de kosten voor het onderhoud (laten we zeggen 1000 euro), de kosten voor het verhuren en de leegstand gedurende die tijd (laten we veronderstellen dat we na een maand een huurder vinden, dat is 778 euro aan inkomsten die we mislopen) en de jaarlijkse premie voor de verzekering (250 euro). We veronderstellen ook dat we een lening aangaan voor de aankoop van dit appartement, waarbij de intrestbetalingen voldoende zijn om de belasting op ons tweede eigendom naar nul te brengen. Dat is de gunstigste situatie uiteraard. Is dat niet het geval, dan moet je die belasting er ook bijtellen. Schematisch krijg je dan dit: Aankoop appartement Kosten aankoop (verkooprecht & aktekosten) 14,5% Totaal aankoop
264.937 euro 38.416 euro 303.353 euro
Jaarlijkse kosten Onroerende voorheffing
650 euro
Kosten voor onderhoud
1000 euro
Kosten voor leegstand/verhuur
778 euro
Jaarlijkse premie verzekering Totaal jaarlijkse kosten
250 euro 2678 euro
Die jaarlijkse kosten moeten we aftrekken van onze huurinkomsten om het nettorendement van de investering te kennen. Als we die oefening maken, komen we zo uit op een nettohuurrendement van 2,2 procent. Uiteraard kunnen die variabelen sterk verschillen en is het niet mogelijk om het rendement vooraf helemaal correct in te schatten. Maar het loont wel de moeite om minstens een idee te krijgen van het rendement van een potentiële investering. Nog dit: wie in huizen of appartementen investeert en er warmpjes bij zit, kan die panden vanzelfsprekend volledig met eigen middelen betalen. Maar zelfs wie voldoende geld op de bankrekening heeft staan, doet er soms goed aan toch een deel van de aankoopsom te lenen bij de bank. Die laatste optie kan immers een zogenaamde ‘financiële hefboom’ uitlokken. Dat betekent dat je zelf een beperkt bedrag investeert in de aankoop, maar wel al volledig eigenaar wordt en huurinkomsten kunt ontvangen waarmee de lening zich terugbetaalt. Het rendement op het bedrag dat je zelf investeerde, is zo een pak groter dan het rendement wanneer je het aankoopbedrag helemaal zelf zou financieren. Het is niet moeilijk om cijfervoorbeelden te vinden van astronomisch hoge hefbomen. Al moet je ook hier met beide benen op de grond blijven staan. Om zo’n hefboom te krijgen moet het pand immers altijd verhuurd zijn, én moet er meerwaarde zijn doordat de woning of het appartement in waarde stijgt. Want, als je vastgoed niet verhuurd raakt of als de waarde van het pand daalt, dan gebeurt het omgekeerde en werkt de hefboom in negatieve zin en dreigt hij een boemerang te worden.
13.5 De investering waard?
Uiteraard is het goed om bij elke investering die je doet eerst uitgebreid na te denken en zowel de voor- als de nadelen tegen elkaar af te wegen. Maar bij de aankoop van een tweede huis of appartement duurt die denkoefening allicht langer, net omdat heel wat factoren meespelen. Om te beginnen is er de zware investering. Hoe je het ook draait of keert: om te kunnen investeren in vastgoed heb je meteen een pak geld nodig. Zelfs voor een kleine studio moet je minstens 120.000 euro beschikbaar hebben. Bovendien komen er bij de aankoop nog heel wat andere kosten bij: een verkooprecht, notariskosten en bij nieuwbouw ook nog eens btw. Het duurt al gauw enkele jaren voor je die extra kosten er ook weer uit hebt gehaald. Met andere woorden: investeren in vastgoed doe je voor de (zeer) lange termijn. Heb je dat geld plotseling toch sneller nodig en moet je het huis of appartement vroeger verkopen, dan lijd je allicht verlies (of moet je een flinke meerwaardebelasting betalen). Investeren in vastgoed is met andere woorden niet helemaal zonder risico. Daardoor lijkt het een paradox: aan de ene kant heeft de Vlaming een aversie tegen risico nemen met geld, aan de andere kant staat hij te springen om geld in bakstenen te steken. Als je investeert in vastgoed, doe je dat om het te verhuren. Maar uiteraard moet je er ook rekening mee houden dat je appartement, huis of winkelpand soms ook een tijd niet verhuurd kan raken. Of je huurders kunnen in de financiële problemen komen, waardoor ze de huur (al dan niet tijdelijk) niet kunnen betalen. Of je huurders gedragen zich niet als een goede huisvader en brengen schade toe aan jouw huis of appartement. Het zijn misschien uitzonderingen, maar het kan gebeuren. En het is hoe dan ook een risico dat je bij de afweging van de investering mee in rekening moet brengen. Een andere, maar onvoorspelbare factor die meespeelt, is de evolutie van de vastgoedprijzen. Hoe de waarde van jouw investering op lange termijn stijgt of daalt. Want een van de belangrijkste redenen waarom vastgoed zo lang zo populair was, is net die meeropbrengst bij de verkoop. De voorbije decennia zijn de huizenprijzen zo sterk gestegen dat, naast de opbrengsten uit het verhuren van een appartement of huis, de latere verkoop uitzicht gaf op een fiks rendement. Niets is zeker,
maar die gouden tijden lijken stilaan voorbij. Nu de rente stijgt, is de verwachting dat die opwaartse beweging stopt en dat zou zich ook wel eens kunnen vertalen in een daling van de huizenprijzen. Niemand die het exact kan voorspellen, maar een correctie op de huizenmarkt is helemaal niet uit te sluiten. Iets om rekening mee te houden als je vandaag investeert in vastgoed. Nog een zaak om in het achterhoofd te houden is hoe de fiscus in de toekomst naar vastgoed zal kijken. Zoals hierboven uitgelegd: als je een tweede eigendom verhuurt aan een particulier, moet je daar ook belastingen op betalen. Maar tot op vandaag betaal je geen belasting op de reële huurinkomsten, maar een belasting die berekend wordt via een onroerende voorheffing op basis van het (geherwaardeerd) kadastraal inkomen van jouw tweede eigendom. Het is een feit dat vastgoed verhuren op die manier vandaag fiscaal ook interessant is. Er zijn de voorbije jaren al geregeld politieke ballonnetjes opgelaten over een belasting op de huurinkomsten. Uiteindelijk is er weinig of niet geraakt aan die vastgoedfiscaliteit. Maar het spreekt voor zich dat zodra zo’n beslissing wordt genomen, dat een invloed heeft op het nettorendement van jouw huurinkomsten.
Er zijn de voorbije jaren al geregeld politieke ballonnetjes opgelaten over een belasting op huurinkomsten. Toch lijkt de populariteit van investeren in vastgoed niet te stuiten. Zoals gezegd is de lage rente daar een van de belangrijke redenen voor. Die lage rente maakt spaarboekjes oninteressant en leidt er tegelijk toe dat lenen nog altijd relatief goedkoop is. Pluspunt is dat het fiscaal voordeel voor een tweede woning nog altijd bestaat. En er zijn nog factoren die investeren in bakstenen aantrekkelijk maken. Want of het nu een studio, een appartement of een villa is: je investering is zichtbaar en tastbaar. Je ziet met andere woorden
waarin je investeert. Als die zekerheid of gemoedsrust belangrijk voor jou is, lijkt vastgoed interessanter dan aandelen, fondsen of andere beleggingsproducten die je alleen via je computerscherm kunt opvolgen. Bovendien kan een bedrijf failliet gaan, wat negatieve gevolgen heeft voor jouw aandelen of obligaties. Een huis of appartement kan in waarde zakken, maar zal er altijd blijven staan. Wie een beetje een handige harry of debby is, kan dat vastgoed bovendien ook zelf mee in waarde laten stijgen door het te renoveren. Een appartement of huis dat dringend moet worden opgeknapt, kun je vaak voor een interessante prijs aankopen. Als je het daarna zelf renoveert, stijgt de waarde van jouw investering. Dat heeft niet alleen een positief effect op de huurprijs, maar ook op de verkoopprijs achteraf. Niet alle types van vastgoed zijn even goede investeringen. Grote villa’s bijvoorbeeld raken vandaag minder gemakkelijk verhuurd. Kleine appartementen en studio’s daarentegen zijn wel erg in trek. Dat laat zich uiteraard ook voelen in de aankoopprijs, maar een studio is een veel minder grote investering dan een huis of een villa. Wie veel spaargeld op overschot heeft en dat in vastgoed wil investeren, is vandaag wellicht beter af met twee appartementen dan met één grote villa.
Wie veel spaargeld op overschot heeft en dat in vastgoed wil investeren, is vandaag wellicht beter af met twee appartementen dan met één grote villa. En een extra troef voor wie investeert in vastgoed: het aantal inwoners in ons land stijgt, wat ook de vraag naar vastgoed doet toenemen. Bovendien is er de sociologische evolutie van het klassieke tweeoudergezin naar meer eenoudergezinnen die om de week de kinderen bij zich hebben. Ook dat heeft de vastgoedmarkt
beïnvloed, wat zich vertaalt in een grotere vraag naar appartementen en kleine huizen in de steden, ten nadele van grote villa’s op het platteland.
13.6 Beleggen in papieren bakstenen? Investeren in vastgoed is een dure investering. Daardoor is het niet voor iedereen weggelegd. Toch kun je ook met een beperkte som een vastgoedinvestering doen, zonder dat je bovendien zelf investeert in bakstenen. Dat kan via zogeheten gereglementeerde vastgoedvennootschappen, of simpelweg vastgoedaandelen. Dat zijn bedrijven die vastgoed kopen en verhuren, vaak in een specifieke tak van vastgoed. De bedrijven zelf staan genoteerd op de beurs. Zo kun je door aandelen van die bedrijven te kopen zelf ook (onrechtstreeks) investeren in vastgoed. De mogelijkheden in welke vastgoedtak je dan specifiek investeert, zijn groot: van winkelcentra over studentenkamers tot rusthuizen. Al die vastgoedaandelen hebben enkele mooie troeven. Zo kun je om te beginnen voor een veel kleiner bedrag investeren in vastgoed: voor een paar duizend euro kun je al vastgoedaandelen kopen, je hebt niet het honderdvoud ervan nodig dat je moet betalen bij de aankoop van een appartement of een huis. Je betaalt ook geen verkooprecht en notariskosten, en kunt de aandelen op elk moment vlot verkopen. Bovendien investeer je niet alles in één appartement of huis, maar in een brede portefeuille die door de vastgoedvennootschap wordt beheerd.
Voor een paar duizend euro kun je al vastgoedaandelen kopen. Ook heb je minder kopzorgen dan wanneer je zelf vastgoed verhuurt: je moet niet op zoek naar een huurder en je moet ook niet
klaarstaan als er iets scheelt aan het pand dat je verhuurt. De grote troef van vastgoedaandelen is het mooie dividendrendement. Met een gemiddeld nettodividendrendement van zowat 3 procent kloppen de vastgoedaandelen probleemloos het spaarboekje, je krijgt ook het rendement dat je zelf uit het verhuren van een pand zou moeten krijgen. Nadeel is misschien dat vastgoedaandelen – het woord zegt het al – ook aandelen zijn, en dus onderhevig zijn aan de grillen van de beurs. Doorgaans is de koers van vastgoedaandelen behoorlijk stabiel, maar turbulentie op de financiële markten kan uiteraard ook gevolgen hebben voor de koers van deze aandelen. Op de Brusselse beurs noteren deze gereglementeerde vastgoedvennootschappen:
Aedifica
Zorgvastgoedbedrijf dat gespecialiseerd is in huisvesting voor senioren, met rusthuizen in ons land, maar ook in, onder meer, Nederland, Duitsland, Finland en Zweden. Noteert sinds 2006 op de Brusselse beurs en sinds maart 2020 in de sterindex Bel20. Op de dividenden van Aedifica betaal je slechts 15 procent roerende voorheffing in plaats van 30 procent. Zo wil de overheid investeringen in zorgvastgoed aanmoedigen.
Ascencio
Investeert vooral in commerciële handelspanden die gehuurd worden door bedrijven die levensmiddelen verkopen. De meeste panden liggen in de stadsrand. Behalve in ons land ook actief in Frankrijk en Spanje.
Befimmo
Gespecialiseerd in kantoorgebouwen, vergadercentra en coworkingruimtes. Die bevinden zich vooral in Brussel en in enkele andere steden.
Care Property Invest
Investeert uitsluitend in zorgvastgoed. Het bedrijf bezit woonzorgcentra, groepen van assistentiewoningen en wooncomplexen voor mensen met een beperking in alle Vlaamse provincies, in Brussel, de provincies Luxemburg en Waals-Brabant en ook op enkele plaatsen in Nederland. Interessant is dat, net als bij sectorgenoot Aedifica, je slechts 15 procent roerende voorheffing moet betalen op het dividend in plaats van 30 procent zoals bij alle andere aandelen.
Cofinimmo
Bij het grote publiek allicht bekend doordat de naam vaak op kantoorgebouwen prijkt. Dat was jarenlang ook het domein waar de vastgoedvennootschap bijna uitsluitend in actief was: het verhuren van kantoorruimtes. Sinds de crisis van 2008 is de groep zich ook steeds meer gaan richten op zorgvastgoed. Rusthuizen en ziekenhuizen maken intussen zowat de helft uit van de portefeuille van de groep. Tegelijk is Cofinimmo zich verder gaan diversifiëren naar ander vastgoed, onder meer cafés en verzekeringskantoren. Dat vastgoed is verspreid over België, Frankrijk, Duitsland en Nederland.
Home Invest Belgium
De enige vastgoedvennootschap op de Brusselse beurs die uitsluitend in residentieel vastgoed investeert. Toch is ook dat breed te interpreteren: de portefeuille bestaat uit gemeubelde en niet-gemeubelde appartementen en huizen, maar bijvoorbeeld ook uit het vakantiepark Sunparks in De Haan.
Inclusio
Misschien het buitenbeentje van de gereglementeerde vastgoedvennootschappen op de Brusselse beurs. Inclusio bouwt en verhuurt specifiek sociale woningen. Tegelijk legt het bedrijf zich toe op infrastructuur voor personen met een handicap en op sociale gebouwen, zoals een opvangcentrum voor asielzoekers. Het aandeel noteert sinds eind 2020 op de Brusselse beurs.
Intervest Offices & Warehouses
Investeert vooral in logistieke panden. De rest van de portefeuille bestaat uit kantoren. Behalve in ons land ook steeds vaker actief in Nederland.
Leasinvest Real Estate
Legt zich toe op commerciële panden en kantoren in ons land, het Groothertogdom Luxemburg en Oostenrijk.
Montea
Gespecialiseerd in logistiek vastgoed, zowel in de Benelux als in Frankrijk. Montea beheert onder meer magazijnen en transportlocaties.
Qrf
Verhuurt winkelpanden, vooral in stadscentra zoals op de Antwerpse Meir, de Bondgenotenlaan in Leuven, maar ook op enkele plekken in Nederland.
Retail Estates
Verhuurt winkelvastgoed, vooral dan baanwinkels op invalswegen in Vlaanderen en Nederland.
Vastned Retail
Verhuurt winkelpanden, voornamelijk gelegen in stadskernen en dan specifiek in winkelstraten. Het grootste deel van de
Belgium
panden bevindt zich in Vlaamse steden.
Warehouses Estates Belgium
De portefeuille bestaat uit zowel winkels als opslagplaatsen, vooral in de regio van Charleroi.
WDP
Verhuurt magazijnen en loodsen, in ons land, maar ook in de rest van de Benelux, in Frankrijk en Roemenië. In totaal bezit het bedrijf meer dan 4 miljoen vierkante meter opslagruimte. Het gaat om traditionele magazijnen, maar ook om koelcellen en datacenters. WDP staat voor Warehouses De Pauw. Het beursgenoteerde familiebedrijf is ook opgenomen in de sterindex Bel-20.
Wereldhave Belgium
Richt zich specifiek op middelgrote winkelcentra, zowel shoppingcentra als retailparken. In de portefeuille zitten onder meer winkelcentra in Kortrijk (Ring Shopping), Genk (Shopping 1 en Het Stadsplein) en Gent (Overpoort). De inkomsten komen uit de verhuur van handelspanden in die winkelcomplexen.
Xior
De ‘kotmadam’ van de Brusselse beurs. Verhuurt studentenkamers in alle Vlaamse studentensteden, ook in Luik, de meeste studentensteden in Nederland en ook in Barcelona. Xior groeit bovendien met een turbo op: het bedrijf wil uitbreiden in Spanje en Portugal.
13.7 Of een vaste stek in het buitenland? Investeren in vastgoed kan door een appartement of een huis in ons land te kopen, maar je kunt dat geld ook gebruiken om een tweede eigendom in het buitenland aan te schaffen. Op die manier kun je er zelf van genieten door er op vakantie te gaan. En je kunt het verhuren op momenten dat je er zelf niet bent. Maar voor je wegdroomt, leg je het best eerst de volledige puzzel. De aankoopprijs is uiteraard de belangrijkste en ook de grootste kostenpost, maar probeer ook eerst in te schatten wat dat tweede verblijf in het buitenland je in totaal zal kosten. Net zoals je in ons land een verkooprecht betaalt op het moment dat je het huis of appartement aanschaft en ook nog eens onroerende voorheffing, is
er in de meeste landen een soortgelijke vastgoedbelasting. Bovendien zijn er vaak nog andere lokale belastingen, zoals een belasting op tweede verblijven of huisvuilbelasting. Ook fiscaal heeft de aankoop van een huis of appartement in het buitenland een invloed, want je moet ook in ons land dat tweede verblijf in het buitenland aangeven op je belastingaangifte. Sinds 2022 is de basis gewijzigd waarop de belastingen voor een tweede verblijf in het buitenland worden berekend. Buitenlandse onroerende goederen worden niet langer belast op basis van een werkelijke huurwaarde. Ze worden, net zoals voor een tweede verblijf in België, belast op basis van een kadastraal inkomen dat wordt toegekend aan het buitenlands goed. Als je leent voor de aankoop van een huis of appartement in het buitenland, kun je voor een lening terecht bij een bank in dat land. Let wel: niet in alle landen is de hypotheekrente even voordelig als bij ons. Bovendien kent een buitenlandse bank minder goed jouw financiële situatie, waardoor die jou misschien minder interessante voorwaarden zal geven. Maar het is vaak ook niet nodig om bij een buitenlandse bank langs te gaan: ook in eigen land kun je zonder problemen lenen om vastgoed in het buitenland te kopen. Tenminste, als je hier een eigendom hebt waarop de bank een hypotheek kan nemen, als waarborg voor de lening. Een Belgische bank neemt immers geen hypotheek op buitenlands vastgoed. Om een lening af te sluiten zijn er verschillende mogelijkheden. Als de woonlening voor het huis waar je woont (recent) is afbetaald, kun je in veel gevallen de hypotheek zonder enige moeite en zonder extra kosten opnieuw opnemen, ook voor een aankoop in het buitenland. Het voordeel is dat je bij een wederopname geen notariskosten en hypotheekkosten moet betalen. Zeker voor wie net zijn huidige woonlening heeft afbetaald, kan dat interessant zijn: een hypothecaire inschrijving loopt bijna altijd over dertig jaar, terwijl de meeste leningen na twintig jaar al zijn terugbetaald.
Ook als de lening voor je huis in eigen land nog niet helemaal is afbetaald, kun je in sommige gevallen die hypotheek al hergebruiken om je aankoop in het buitenland mee te waarborgen. In dat geval gaat de bank eerst na welk bedrag van de hypotheek op je huis hier al vrij is, en dat gedeelte kun je dan gebruiken om de aankoop in het buitenland mee te financieren. In sommige gevallen kan het financieren voor een aankoop van een tweede verblijf ook via een zogenaamd bulletkrediet of vastetermijnkrediet. Dat kan bijvoorbeeld als je op termijn zeker bent van het vrijkomen van een som geld waarmee je het geleende kapitaal dan in één keer kunt terugbetalen (bijvoorbeeld wanneer het geld van jouw groepsverzekering vrijkomt). Bij het bulletkrediet betaal je tijdens de looptijd alleen de intresten terug, en betaal je het kapitaal in één keer terug op de einddatum van het krediet. Nadeel is wel dat je uiteindelijk vaak meer betaalt, want in tegenstelling tot een gewone lening betaal je gedurende de hele afbetalingsperiode intresten op het totale kapitaal dat uitstaat. Ook een woonlening voor vastgoed in het buitenland kan in sommige gevallen een fiscaal voordeel opleveren. Dat kan zowel voor de intresten die je betaalt op je lening als voor het kapitaal dat je moet terugbetalen. De intresten op je lening voor een tweede woning mag je aftrekken van je kadastraal inkomen, dat zo lager wordt. Bovendien kun je ook de afbetalingen van het kapitaal voor je hypothecaire lening fiscaal inbrengen. Niet voor de woonbonus, die geldt alleen voor de gezinswoning, maar wel voor het federale stelsel van het langetermijnsparen. Dat betekent dat je de terugbetaalde kapitalen en de premies voor de schuldsaldoverzekering fiscaal kunt aftrekken, met een maximum van 2350 euro voor het aanslagjaar 2022 (inkomsten 2021). De aftrek levert een belastingvermindering op van 30 procent. Investeren in vastgoed in het buitenland kan ook een mooi rendement bieden: aan de ene kant door de huurinkomsten als je ervoor kiest om je vakantiehuis te verhuren, aan de andere kant ook
door de eventuele meerwaarde bij een verkoop. Die meerwaarde hangt natuurlijk voor een groot deel af van de evolutie van de vastgoedmarkt in het land waar jouw vakantiehuis of -appartement ligt. Niet alle landen hebben op dat vlak dezelfde standvastigheid als de vastgoedmarkt in ons land: onder meer in Spanje en Ierland was er de voorbije tien jaar een vastgoedbubbel. Informeer vooraf goed hoe het met de vastgoedmarkt is gesteld in het land waar je een tweede verblijf wilt kopen.
13.8 Nog exotischer? Er zijn nog heel wat andere mogelijkheden om in vastgoed te investeren. Denk aan parkeerplaatsen, een studentenkamer, een assistentiewoning of een kamer in een rusthuis, en zelfs een hotelkamer of huisje in een vakantiepark. Ze vallen weliswaar allemaal onder de noemer ‘vastgoed’, maar hebben specifieke kenmerken waardoor het bepalen van zowel het rendement als de prijsevolutie erg beïnvloed kan worden. Van een parkeerplaats of een garage is het rendement misschien nog relatief gemakkelijk in te schatten. Een extra voordeel is dat de investering ook lager ligt dan ‘echt’ vastgoed, hoewel de prijzen op interessante plekken, zoals in sommige kustgemeenten, ook stevig kunnen oplopen. Een bedrag van 70.000 euro is geen uitzondering, en dan koop je soms bij wijze van spreken niet meer dan twee witte strepen en wat beton. Vraag en aanbod spelen trouwens ook mee in de huurprijs die je kunt aanrekenen. Ook die huurprijs kan sterk verschillen, afhankelijk bijvoorbeeld van de plek en van het feit of de parkeerplaats al dan niet in een stedelijke omgeving ligt. Ook de huurinkomsten liggen voor een parkeerplaats uiteraard een pak lager dan voor een appartement of huis. Probeer vooraf goed in te schatten wat je werkelijke rendement zal zijn. Specifiek voor het verhuren van garages is er de btw-plicht: in principe moet je btw aanrekenen aan je huurders en die btw op kwartaalbasis doorstorten. Als jouw
jaarlijkse omzet niet hoger is dan 25.000 euro (en je geen andere activiteit uitoefent met btw-verplichtingen), ben je daarvan vrijgesteld en moet je ook geen btw aanrekenen. Misschien staan je kinderen wel voor hun hogere studies en overweeg je een studentenkamer aan te kopen waar zij kunnen verblijven en die je dan later kunt verhuren. Weet dan dat ook hier vraag en aanbod sterk en snel kunnen wijzigen, en dat laat zich uiteraard voelen in de huurprijs. Zo is er in Leuven een licht overschot aan studentenkamers, terwijl er in Gent een groot tekort is. Een andere mogelijkheid zijn hotelkamers, jawel. Je wordt dan eigenaar van een of meerdere kamers in een project van een hotelketen. Bedoeling is natuurlijk niet dat je ook in die kamer gaat logeren: het hotel verhuurt die en de winst uit de inkomsten wordt dan over alle eigenaars verdeeld. Eerst worden de kosten afgetrokken, dus die kunnen de winst flink beïnvloeden. Ook de bezettingsgraad bepaalt in hoge mate het rendement. Probeer van beide aspecten een goede inschatting te maken voor je daarin investeert. Dezelfde opmerkingen gelden voor wie overweegt te investeren in een assistentiewoning. Ook daar bepalen de uitbatingskosten in sterke mate jouw rendement, en de dienstverlening die bij een assistentiewoning hoort, kan behoorlijk hoog zijn. Bovendien geldt hier ook dat een assistentiewoning vaak moeilijk te herverkopen is. Wie specifiek in zorgvastgoed wil investeren, begint misschien het best eerst met aandelen van vastgoedbedrijven die specifiek in dit segment investeren.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2.
Vastgoed kopen om te verhuren is populair in ons land, ook omdat het een tastbare investering is. Veel Belgen hebben een tweede baksteen in de maag. In het verleden bleek investeren in een huis of appartement vaak interessant, want naast de huurinkomsten is er ook de
meerwaarde door de stijging van de vastgoedprijzen, een dubbel rendement dus. 3. Ook voor de aankoop van een tweede of derde eigendom kun je een woonlening afsluiten en hoewel de extreem lage rente op leningen voorbij is, blijft lenen relatief goedkoop. 4. In tegenstelling tot wie nu een eerste woning aankoopt, kun je bij de aankoop van een tweede woning nog altijd je lening fiscaal inbrengen. 5. Wel betaal je bij de aankoop van een tweede of derde woning meer verkooprecht dan bij de aankoop van je eerste en enige woning. 6. Ook de huurinkomsten moet je aangeven: je betaalt er belastingen op, maar die zijn beperkt. Een aanpassing (lees: verhoging) van die fiscaliteit ligt al lang in de weegschaal. 7. Probeer zo goed mogelijk je nettorendement in te schatten voor je een huis of appartement koopt om te verhuren. 8. Vastgoedaandelen zijn een mooi alternatief voor wie geen geld heeft om een tweede woning te kopen, of voor wie opziet tegen de praktische beslommeringen van verhuren. 9. Er zijn veel alternatieven voor wie in vastgoed wil investeren: van een eigen stek in het buitenland over parkeergarages tot hotelkamers. Goed weten waaraan je begint en wat jouw rendement zal zijn, is het credo voor al die mogelijkheden. 10. De vastgoedprijzen zijn tijdens de coronacrisis blijven stijgen, in een tempo dat nog hoger lag dan voor de pandemie. Dat tijdperk lijkt nu voorbij: door de stijgende rente op woonleningen lijken de prijzen voorzichtig te stabiliseren.
HOOFDSTUK 14
Aandelen
Waarin we het hebben over het bekendste, maar tegelijk meest verguisde alternatief voor het spaarboekje. Denk aan de crash van Lernout & Hauspie of Fortis, die natuurlijk niet mogen ontbreken in dit hoofdstuk. We leggen ook uit hoe je een aandeel koopt en verkoopt en hoe je een portefeuille kunt samenstellen. Voor wie dat allemaal te vermoeiend vindt, geven we ook alternatieven waarbij je helemaal niets zelf moet doen. Tot slot maken we de balans op van de invloed van corona en de stijgende inflatie en rente op de beurzen.
Laten we luchtig beginnen, met een grap. En toch ook niet. Stel dat je in januari 2007 voor 1000 euro aandelen kocht van Dexia, dan heb je vandaag nog 1 euro. Kocht je in januari 2007 voor 1000 euro aandelen van Fortis, dan heb je vandaag nog 100 euro. En kocht je in januari 2007 voor 1000 euro aandelen van AgfaGevaert, dan heb je vandaag nog 250 euro. Kocht je echter in januari 2007 voor 1000 euro volle bakken Duvel, dronk je al die flesjes leeg en hield je de bakken al die tijd bij,
dan heb je vandaag nog voor 390 euro statiegeld. Moraal van het verhaal: de hele dag in de hangmat liggen met een Duvel in de hand levert na bijna zeventien jaar het meeste op. Een echte grap is dit niet, want de bedragen kloppen. Alleen ontbreken de nuance en de omkadering. Om te beginnen stonden de aandelenmarkten bij ons in 2007 op hun hoogste peil ooit. Twee van de drie genoemde aandelen zijn aandelen van banken die het jaar daarna zware averij opliepen tijdens de financiële crisis. Dexia heeft dat niet overleefd: het werd een bad bank die eind 2019 van de beurs werd gehaald, nauwelijks nog iets waard. Fortis is verkocht aan de Franse bank BNP Paribas. Wie toen Fortis-aandeelhouder was en dat al die tijd bleef, is nu aandeelhouder van Ageas, een pure verzekeraar. Agfa-Gevaert bestaat vandaag nog altijd, maar kende de voorbije vijftien jaar een woelig (beurs) parcours. Punt blijft dat als je in januari 2007 in die drie bedrijven telkens 1000 euro investeerde, je iets meer dan 10 procent van dat bedrag overhoudt. Daar komen wel de dividenden bij die de voorbije jaren werden uitgekeerd, maar die maken het verlies lang niet goed. De grap legt meteen de vinger op de wond: investeren in aandelen is niet zonder risico, integendeel. Maar hadden we de drie bedrijven vervangen door drie andere namen, bijvoorbeeld AB InBev, Umicore en UCB – om ondernemingen uit de sterindex Bel-20 te noemen – dan was de pointe van de grap er niet geweest. Die drie ondernemingen kenden een heel ander beursparcours en verdubbelden zelfs hun waarde. Die tegenproef toont aan dat goed kiezen en spreiden belangrijk is.
14.1 Wat leren Fortis en Lernout & Hauspie? Een dinsdagmiddag, eind april 2009. Buiten schijnt voorzichtig de lentezon, maar binnen in Flanders Expo in Gent raakt de sfeer compleet oververhit. Al meer dan zes uur zitten zowat drieduizend
mensen samengepropt in een zaal. Eten is er niet te krijgen, en ook drank is nauwelijks voorhanden. De stoelen zijn gevuld met vooral grijzende mannen. Ze zien er allemaal burgerlijk uit, de meesten zelfs in pak en das. Al lijkt dat niet overeen te stemmen met de woorden die velen van hen een hele dag onophoudelijk naar het podium roepen. ‘Bende laffe honden’, ‘dieven’ of ‘smeerlappen’ zijn nog de meest beleefde verwensingen die de zowat tien, ook vooral grijzende of kalende mannen op dat podium naar het hoofd krijgen geslingerd. Een advocaat, tot dan zeer gerenommeerd, giet nog wat olie op het vuur. Hij roept iedereen in de zaal op recht te staan en het podium te bestormen. Tientallen veiligheidsmensen werpen zich tussen het podium en de honderden mensen die de oproep van de advocaat volgen. Achter een groot zwart doek, dat op het podium staat, houdt de oproerpolitie zich klaar. De agenten staan er al de hele dag zonder dat de mensen in de zaal dat weten, om te kunnen ingrijpen indien nodig. De sfeer wordt nog grimmiger. Er wordt met munten gegooid. Balpennen en notitieboekjes vliegen vanuit de menigte richting podium. Op het moment dat een schoen maar net het hoofd mist van de man die in het midden aan de tafel op het podium zit, wil de oproerpolitie de zaal bestormen. Maar de man die de schoen net kon ontwijken door zich te bukken, vraagt nog even te wachten. Hij roept door de microfoon dat er een time-out komt. Die leidt ertoe dat de honderden mensen die voor het podium stonden weer naar hun plaats gaan. Sommigen druipen af. Nee, het was geen sportwedstrijd die middag, met te hevige supporters. Ook geen concert of optreden dat uit de hand dreigde te lopen. Het was, zoals dat heet, een buitengewone algemene aandeelhoudersvergadering van Fortis. De bank stond toen, 28 april 2009, op het punt verkocht te worden aan de Franse grootbank BNP Paribas. De mensen in de zaal van Flanders Expo waren allemaal aandeelhouders van Fortis. De meesten van hen waren tot een jaar eerder trouwens zeer tevreden aandeelhouders. Want de toekomst lachte Fortis toe. De bank-verzekeraar had het Nederlandse abn
Amro overgenomen en wilde zo een van de toonaangevende banken in Europa worden. Maar de combinatie van grootheidswaanzin, risico en slechte timing (met een kredietcrisis in de Verenigde Staten die een bankencrisis in de hele wereld veroorzaakte) deed die plannen de das om. Fortis bleek in september 2008 een vogel voor de kat. De bank-verzekeraar moest zelf in allerijl worden gered door de Belgische, de Nederlandse en de Luxemburgse overheid.
Een combinatie van grootheidswaanzin, risico en slechte timing deed de Fortisplannen de das om. En het aandeel kelderde. De coalitie van de drie landen bleek niet sterk genoeg en uiteindelijk moest er naar een andere overnemer worden gezocht. Die werd gevonden met het Franse BNP Paribas. Fortis was gered, maar de aandeelhouders bleven met lege handen achter. Pas enkele maanden en meerdere processen later werd alsnog beslist de vroegere verzekeringstak voor de aandeelhouders te laten. Zo zouden ze niet helemaal zonder iets achterblijven. Maar het kwaad was geschied. De eens zo geroemde parel was onthoofd. De koers vertaalde die klap: een Fortis-aandeel ging van meer dan 35 euro naar minder dan 1 euro in anderhalf jaar tijd. Fortis werd jarenlang een goedehuisvaderaandeel genoemd. Het aandeel zou weinig risico inhouden, de beurskoers leek alleen maar te stijgen en jaarlijks werd een mooi deel van de winst uitgekeerd. Om die reden hadden veel vermogende en minder vermogende Belgen een groot deel van hun vermogen in Fortis geïnvesteerd. De glimlach van de voorzitter van de bank, Maurice Lippens, stelde op onzekere momenten lange tijd gerust. Maar dat mocht uiteindelijk niet baten. Die dinsdagmiddag in april werd de verkoop van Fortis aan BNP Paribas goedgekeurd, ondanks het protest en de vele
verwensingen van de aandeelhouders. Velen van hen waren veel geld kwijt. Dat we dit hoofdstuk over beleggen in aandelen beginnen met de finale van de verkoop van Fortis is niet toevallig. Fortis heeft samen met het roemruchte spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie de houding tegenover beleggen in ons land grondig veranderd. Want net als Fortis had ook het Ieperse Lernout & Hauspie (L&H) het grote publiek kunnen overhalen om aandelen te kopen. En net als Fortis bleven vele aandeelhouders van L&H berooid achter. Pijnlijk is dat op de aandeelhoudersvergaderingen van Fortis zelfs bleek dat een deel van die Fortis-beleggers eerder, rond 2000, ook al veel geld was verloren met L&H. Lernout & Hauspie sprak tot de verbeelding: het Ieperse bedrijf richtte zich op spraakherkenning en spraaksynthese, waarmee het mogelijk was om met computers te communiceren. De onderneming was zo veelbelovend dat Bill Gates er lovend over sprak en zijn bedrijf Microsoft een alliantie aanging met L&H. De toenmalige koning Albert ii en prins Filip bezochten L&H, net als talloze politici. En de beleggers liepen storm voor de aandelen. Tot er steeds meer vraagtekens werden geplaatst bij de boekhouding van het bedrijf en de koers van het aandeel in elkaar zakte. In 2001 ging L&H failliet, te midden van een schandaalsfeer. Jaren later volgde er een rechtszaak, het grootste fraudeproces in België. De oprichters Jo Lernout en Paul Hauspie werden schuldig bevonden aan valsheid in geschrifte en geknoei met de resultaten van hun bedrijf. Ze werden in 2010 veroordeeld tot gevangenisstraffen van vijf jaar, met twee jaar uitstel en hoge geldboetes. Meer dan 15.000 gedupeerde aandeelhouders maakten aanspraak op een schadevergoeding. De burgerlijke rechtszaak hierover loopt nog steeds. De verhalen van Fortis en Lernout & Hauspie leren dat beleggen in aandelen altijd een risico inhoudt, zelfs voor de zogeheten goedehuisvaderaandelen of voor aandelen van bedrijven die overal worden bewierookt. Het leert ook dat al je geld beleggen in een of in een paar aandelen geen goede zaak is. Spreiding is niet voor niets
een vuistregel voor wie belegt. Het is wel jammer dat die twee bedrijven geleid hebben tot een collectieve afkeer voor alles wat met aandelen en de beurs te maken heeft. Want tegenover die twee bedrijven staan tientallen, zelfs honderden Belgische beursgenoteerde bedrijven die in de loop der jaren er wel voor zorgden dat hun aandeelhouders mee konden groeien. Op een doorgaans rustige manier, met af en toe een tegenwind en een terugval en soms zelfs een crash.
14.2 Wat is een aandeel? In theorie is het eenvoudig: door een aandeel te kopen word je voor een klein stukje eigenaar van het bedrijf waarvan je dat aandeel koopt. Dat aandeel geldt als een mede-eigendomsbewijs en vertegenwoordigt een deel van het kapitaal van de onderneming die de aandelen heeft uitgegeven.
Door een aandeel te kopen word je voor een klein stukje eigenaar van dat bedrijf. De eerste onderneming die aandelen uitgaf voor het grote publiek en waar duchtig in werd gehandeld, was de Vereenigde OostIndische Compagnie (voc). De Nederlandse handelsmaatschappij, opgericht in 1602, had het monopolie van de handel met Azië. Tot dan kon maar een kleine kring financiers aandelen kopen van een bedrijf. Dat zowat iedereen aandelen van de voc kon kopen en daarna ook kon verkopen, was een revolutie in de financiële wereld. De handel in voc-aandelen vond plaats in de Koopmansbeurs Amsterdam, maar ook in de herbergen in de aanpalende straten. Het woord ‘beurs’ vindt dan weer zijn oorsprong in Brugge, dat in de 14de eeuw op het kruispunt lag van twee grote handelscentra: het Middellandse Zeegebied met de Italianen en de Baltische Zee met de
Duitse Hanze. De herbergiers in Brugge ontpopten zich als tussenpersonen in de handel. Een van de belangrijkste families daarbij was de familie Van der Buerse, die de herberg Ter Buerse uitbaatte. Het pleintje voor de herberg zou het commerciële en financiële centrum worden van de stad. Daar verzamelden alle makelaars en handelaars, wisselden informatie uit, noteerden wisselkoersen en organiseerden een geldmarkt. Van het verhandelen van aandelen was toen nog geen sprake, maar in het woord ‘beurs’ leeft de naam van de herbergiersfamilie en het befaamde gelijknamige plein nog door.
Wist je dat het woord ‘beurs’ zijn oorsprong vindt in Brugge? In de tijd van de voc was het al zo: als aandeelhouder ben je medeeigenaar van het bedrijf tot je het aandeel verkoopt, en dat in goede en slechte tijden. In goede tijden kun je als aandeelhouder dubbel genieten. Want als het bedrijf waarin je belegt het goed doet, of goede verwachtingen weet te realiseren, zal er meer vraag zijn naar die aandelen en zal de koers van het aandeel in principe ook stijgen. Dat was ook zo met de voc, waarvan de koers in de 17de eeuw op een bepaald moment vier keer meer waard was. Als de koers van een aandeel is gestegen en je verkoopt het aandeel, zul je meer krijgen dan wat je zelf betaalde en boek je winst. Bovendien word je mogelijk nog op een andere manier beloond. Want als mede-eigenaar deel je ook in de winst die het bedrijf maakt. Als de aandeelhouders beslissen die winst uit te keren, zul je daar een stukje van krijgen. Dat gebeurt in de vorm van een dividend. Ook de voc keerde geregeld een dividend uit, in 1610 voor het eerst, vooral in de vorm van de kruiden foelie en peper, later ook in geld. En in principe geldt de regel: hoe beter het bedrijf het doet en hoe meer winst het maakt, des te hoger het dividend zal zijn. Zo kun je op twee manieren geld verdienen met je belegging in aandelen: dankzij de koersstijging en dankzij het dividend.
Maar als aandeelhouder ben je ook mede-eigenaar als het bedrijf het niet goed doet, en dat zul je ook voelen. Als het bedrijf lange tijd geen winst maakt, zal er allicht ook geen dividend worden uitgekeerd. En als je het aandeel verkoopt, is de kans groot dat er bij beleggers minder appetijt zal zijn om het op te pikken, waardoor je misschien minder krijgt voor het aandeel dan je aankoopprijs. In dat geval maak je verlies. In het slechtste geval, bijvoorbeeld als het bedrijf op de fles gaat, kan de investering nog nul euro waard zijn. Aandelen worden uitgegeven door het bedrijf in kwestie. Dat gebeurt bijvoorbeeld op het moment dat de onderneming geld nodig heeft om te groeien. Als een bedrijf beslist die aandelen te koop te stellen voor het grote publiek, wordt het op de aandelenbeurs genoteerd. De beurs is een markt waar kopers en verkopers samenkomen en handelen in aandelen. De prijs die voor een aandeel wordt betaald, komt tot stand door het spel van vraag en aanbod, door wat de verkoper ervoor wil krijgen en wat de koper ervoor wil geven. Als de beurs open is, wordt er in de meeste aandelen constant gehandeld en wordt er dus voortdurend een prijs gevormd, de beurskoers. Bij kleinere aandelen, die minder vlot worden verhandeld, kan het soms wel enkele uren of dagen duren voor de aandelen ook echt verhandeld zijn.
14.3 Hoeveel bedragen de kosten? Een aandeel kopen en verkopen is eigenlijk kinderspel. Om te beginnen heb je een effectenrekening nodig, soms ook wel beursrekening of beleggersrekening genoemd. Een effectenrekening is zoals een spaar- of zichtrekening, maar dient specifiek om aandelen, fondsen, obligaties en andere beleggingen aan te kopen en te beheren. De meeste banken bieden zo’n effectenrekening aan in combinatie met de zichtrekening, maar je kunt ook een effectenrekening openen bij beursvennootschappen of onlinebeurshandelaars. Die stellen zich op als tussenpersoon voor het handelen in allerlei beleggingsproducten zoals aandelen en
worden ook wel brokers genoemd. Het woord ‘broker’ zou afkomstig zijn van het Franse woord broceur, kleine handelaar, dat wellicht stamt van brocheor, wat ‘wijnhandelaar’ betekent. Zo begrijp je meteen wat een broker doet met beleggingsproducten.
Een aandeel kopen en verkopen is eigenlijk kinderspel. Zodra je een effectenrekening hebt, kun je met enkele muisklikken een aandeel kopen. En met evenveel klikken kun je datzelfde aandeel verkopen wanneer je wilt. Telkens als je een aandeel koopt of verkoopt, betaal je wel transactie- en andere kosten aan de bank of broker waar je een effectenrekening hebt. De hoogte van die transactiekosten en de manier waarop dat bedrag wordt berekend, verschillen van bank tot bank en van broker tot broker. Bovendien hangt het af van het bedrag van je transactie en op welke beurs je koopt of verkoopt. Sommige banken en de meeste internetbrokers rekenen een forfaitaire kostprijs aan, andere rekenen een vast percentage aan op het bedrag waarvoor je verhandelt. Dat percentage wordt iets lager voor grote orders. De beurzen van Brussel, Parijs en Amsterdam zijn bij de meeste banken het goedkoopst om te handelen, bij beurzen verder van huis betaal je doorgaans meer. Afhankelijk van het aantal transacties dat je uitvoert, kunnen die verschillen in transactiekosten oplopen: wie tien keer per jaar aandelen koopt of verkoopt, betaalt op jaarbasis bij de goedkoopste effectenrekeningen gemakkelijk 100 euro minder dan bij de duurste. Om je een idee te geven, volgen hier enkele tarieven voor als je handelt op de beurs van Brussel, Euronext. Effectenrekening
Transactiekosten bij order van 2000 euro
Re-Bel (Belfius)
3,00 euro
Lynx
6,00 euro
ING Self-Invest
7,00 euro
MeDirect
7,50 euro
Keytrade
7,50 euro
Bolero
7,50 euro
BNP Paribas Fortis
30,00 euro
Tarieven bij onlinetransacties, zomer 2022
Sommige banken rekenen ook nog kosten aan voor het beheren van jouw effectenrekening, bijvoorbeeld voor het uitbetalen van jouw coupons of dividenden en voor andere diensten. Er zijn drie types kosten die kunnen worden aangerekend: dossierkosten, beheerskosten en bewaarkosten. Bij de onlinebrokers vallen die kosten meestal weg, de meeste banken rekenen die kosten wel aan. Zo betaal je bij Belfius 9 euro dossierkosten en een bewaarloon van 0,14 tot 0,24 procent met een minimum van 3 euro en een maximum van 24,20 euro per aandeel in je portefeuille. Bij ING betaal je 14,52 euro dossierkosten per effectenrekening per jaar en een bewaarloon van 0,24 procent per aandeel, met een minimum van 6,05 euro. Ja, inderdaad, het is tellen geblazen. Het loont dus zeker de moeite om alle transactie-, dossier-, beheersen bewaarkosten voor een effectenrekening bij de verschillende banken en brokers goed te vergelijken, want ze knabbelen aan het rendement dat je op je beleggingen haalt. Op de vergelijkingssite spaargids.be vind je een overzicht van welke en hoeveel kosten een bank of broker voor een effectenrekening aanrekent. Daarbij moet je niet alleen kijken wat een effectenrekening je allemaal kost, maar ook oog hebben voor wat ze allemaal precies biedt voor dat geld. Krijg je bijvoorbeeld realtime koersinformatie, of moet je daarvoor bijbetalen? Moet je betalen als je een attest wilt om de algemene vergadering bij te wonen van het bedrijf waarvan je aandelen hebt? En hoeveel betaal je om een deel van de dubbele
belastingheffing te recupereren als je een buitenlands dividend krijgt uitbetaald? En nog iets: als je van bank of broker wilt veranderen, zullen er opstapkosten worden aangerekend. Sommige rekenen daarvoor fors door. Je betaalt bij zo’n transfer per aandelenpositie. Wie veel verschillende aandelen bezit, draagt dus meer af dan wie van slechts enkele bedrijven aandelen heeft. Gelukkig betalen sommige banken de kosten daarvan terug voor nieuwe klanten. Dat kan rechtstreeks gebeuren, tot een bepaald bedrag. Ofwel krijg je in ruil tot een bepaald bedrag de transactiekosten terugbetaald op je nieuwe effectenrekening. In elk geval is het goed om van in het begin na te gaan wat een vertrek je zal kosten en wat je er eventueel van terugbetaald krijgt. Hieronder ter illustratie enkele transferkosten die je moet betalen als je bij een bank of broker opstapt: Effectenrekening
Transferkosten bij vertrek per lijn (aandeel)
Deutsche Bank
60,00 euro
Keytrade Bank
42,35 euro
MeDirect
150,00 euro
Argenta
60,50 euro
Axa Bank
90,75 euro
BinckBank
25,00 euro
Bolero
50,00 euro
En dan is er ook nog de fiscus die zijn deel opeist. Als je aandelen koopt of verkoopt op de beurs, betaal je 0,35 procent beurstaks. Deze wettelijke beurstaks is bij alle banken en brokers dezelfde. Op de eventuele dividenden betaal je een roerende voorheffing van 30 procent.
14.4 Wanneer ben ik aandeelhouder? Zodra je een effectenrekening hebt en daar geld op hebt staan, kun je een aandeel kopen. Dat doe je door een aankooporder in te geven. Dat kan in principe op elk moment van de dag of nacht, maar het order zal pas worden uitgevoerd op het moment dat de beurs geopend is en dat er wordt handelgedreven (en op voorwaarde dat er ook een kandidaatverkoper is uiteraard). Bij het ingeven van dat order zul je ook moeten bepalen hoeveel aandelen je wilt kopen en tegen welke prijs. Daarbij heb je de keuze tussen een order zonder limiet, of een order met limiet. Bij een order zonder limiet geef je aan dat je bereid bent de prijs neer te tellen die op dat moment van kracht is. Het maakt je met andere woorden niet uit wat de koers is, zodra er een verkoper bereid is te verkopen, koop jij het aandeel tegen om het even welke prijs. Voor aandelen die veel worden verhandeld en waarbij je de koers online kunt volgen, maakt dat op zich niet zo gek veel uit. De koers die je in real time ziet, zal min of meer de koers zijn waartegen je koopt. Maar voor aandelen die niet vlot worden verhandeld, is zo’n order tegen marktkoers een risico. Het kan zijn dat een verkoper bereid is te verkopen, maar dat zijn prijs een pak hoger ligt dan de beurskoers op dat moment. Als je dan zonder limiet koopt, betaal je een prijs die heel wat hoger ligt dan wat je misschien in gedachten had. Om te vermijden dat er een te groot verschil is tussen de prijs die je wilt betalen en uiteindelijk ook echt betaalt, kun je werken met een limietorder. In dat geval is het duidelijk: je geeft de bank de opdracht het aandeel alleen te kopen voor de prijs die je zelf hebt vastgelegd. Je weet dus vooraf perfect tegen welke koers je het aandeel zult verwerven. Tenminste, als een verkoper bereid is om het aandeel tegen die koers te verkopen. Want als de koers van het aandeel niet op de prijs van je limietorder komt, zul je het aandeel niet kunnen kopen. Als je het aandeel echt wilt hebben, prik je dus maar beter een realistisch limietorder. Als een aandeel op dit
moment tegen 39 euro noteert en je geeft een order in met een limiet op 30 euro, is de kans klein dat je het aandeel op de kop zult kunnen tikken. Geef je een order in op 38,50 euro, dan kun je met wat geluk het aandeel wel kopen.
Met een limietorder weet je vooraf perfect tegen welke koers je het aandeel zult verwerven. Vanaf het moment dat jouw order is uitgevoerd, zul je dat op je effectenrekening merken: je bent nu aandeelhouder van het bedrijf waarvan je het aandeel kocht. Je zult de waarde van die aandelen zien stijgen en dalen, zodra de beurs open is. Die beurskoers verandert voortdurend, waardoor ook de waarde van je aandelen constant evolueert. Zolang je niet verkoopt, gebeurt er echter niets: je winst of verlies is dan louter virtueel. Het is pas op het moment dat je jouw aandelen verkoopt dat die winst of dat verlies ook effectief zal worden gerealiseerd. Als je verkoopt tegen een hogere koers dan die waartegen je kocht, zul je meer geld op je rekening krijgen, bij verlies minder. Als je een deel van de winst al wilt veiligstellen, of een deel van het verlies al wilt nemen, kun je natuurlijk tussendoor al een deel van jouw aandelen verkopen. Als aandeelhouder heb je ook recht op het dividend, een deelname in de winst, als het bedrijf beslist om dat uit te keren. Wanneer je aandeelhouder bent op de dag dat dit dividend wordt vastgelegd, zul je enkele dagen of weken later dat bedrag gestort krijgen op je rekening.
14.5 Wanneer verkoop ik?
Je kunt op elk moment van de dag jouw portefeuille en dus de waarde van jouw aandelen zien evolueren, maar het heeft weinig zin dat ook op elk uur van de dag te doen. Dat bezorgt je in het slechtste geval alleen maar kopzorgen. Een onderneming, en dus ook het aandeel, heeft tijd nodig om gestaag te groeien. ‘Als je het aandeel niet voor tien jaar wilt houden, denk er dan niet aan om het voor tien minuten te bezitten’, is een raad van de Amerikaanse meesterbelegger Warren Buffett. Dat betekent niet dat je nooit bezig moet zijn met dat aandeel of met je aandelenportefeuille. Elk beursgenoteerd bedrijf moet elk kwartaal een update geven van hoe het met de zaken gesteld is. Je kunt die informatie vinden op de website van de onderneming, maar meestal vind je ook een samenvatting en een analyse in de pers of op specifieke sites. Zulke momenten zijn altijd nuttig om ook je investering tegen het licht te houden. Zit het bedrijf waarin je investeerde op koers? Duiken er potentiële problemen op, of zijn er net opportuniteiten? Is er groei gemaakt of net niet, en wat zijn de verwachtingen voor de komende maanden? Enzovoort. Heel wat banken en beurshuizen die aandelen opvolgen, gebruiken die informatie ook om een koersdoel te bepalen. Dat is de koers waar zij het aandeel de komende maanden naartoe zien evolueren. Ook al die informatie over koersdoelen is op het internet gemakkelijk terug te vinden. En het stelt je als aandeelhouder in staat om de afweging te maken of je het aandeel blijft houden, of je aandelen bijkoopt, of beslist om te verkopen. Houd er wel rekening mee dat die koersdoelen niet zaligmakend zijn. Een bank of beurshuis berekent die koerswaarde op basis van de beschikbare informatie van het bedrijf in kwestie, maar de koersdoelen kunnen ook flink verschillen. Hetzelfde geldt voor het ‘kopen’-, ‘verkopen’- of ‘houden’-advies dat ze vaak bij die koersdoelen formuleren. Laat je dus nooit op basis van één koersdoel leiden. Ook hier geldt de regel: vergelijk zo veel mogelijk. Een aandeel verkopen gebeurt op min of meer dezelfde manier als het aankopen. Je kunt kiezen om je aandeel te verkopen tegen
de marktkoers, dat wil zeggen voor de prijs die een koper op dat moment bereid is te betalen. Maar ook hier geldt dat voor aandelen die minder frequent worden verhandeld dat kan betekenen dat je opbrengst heel wat lager is dan wat je had gehoopt. Je kunt ook een limietorder geven. In dat geval zul je de prijs krijgen die je hebt vooropgesteld, op voorwaarde natuurlijk dat er een koper bereid is om jouw aandelen voor die prijs te kopen. Bij een verkoop van een aandeel kun je ook kiezen voor een stop loss-order. Dat is een order waarbij je de opdracht geeft om je aandelen te verkopen wanneer de koers ervan onder een bepaalde prijs zakt. Het wordt vaak gebruikt door aandeelhouders die zo hun verlies willen beperken, vandaar de benaming stop loss, het verlies stoppen. Stel dat een aandeel nu 22 euro staat, en de vooruitzichten niet goed zijn. Als je dan een stop loss-order ingeeft op 20 euro, zullen je aandelen voor die prijs van de hand gaan zodra de koers tot die prijs zakt.
14.6 Alle eieren in één mand? In theorie is beleggen in aandelen kinderspel, de realiteit is anders. Om superbelegger Warren Buffett nog eens te citeren: ‘easy but not simple’. Dat komt omdat koersevoluties moeilijk of zelfs niet te voorspellen zijn. En ook omdat aandelenkoersen zich lang niet alleen laten bepalen door wat de bedrijven realiseren of wat de verwachtingen zijn. Aandelenmarkten laten zich vaak collectief leiden door andere factoren. Uiteraard spelen de factoren die meebepalen hoe de economie zal evolueren een rol, zoals inflatie, groei, werkloosheid, fiscaliteit enzovoort. Maar ook andere elementen kunnen van belang zijn: een oorlog, een handelsconflict of de uitbraak van een virus kan de aandelenmarkten in positieve, maar ook in negatieve zin beïnvloeden. De voorbije jaren hebben ook de centrale banken met hun lagerentebeleid een enorme invloed gehad: de lage rente op spaarboekjes heeft veel beleggers naar aandelen gedreven,
waardoor de koersen stegen zonder dat er daarom in de economie of het bedrijf een reden voor was.
De lage rente op spaarboekjes heeft veel beleggers naar aandelen gedreven, waardoor de koersen vanzelf stegen. Ook emotie speelt een belangrijke rol. En emoties worden op de beurs vaak uitvergroot, zowel in optimistische als pessimistische zin. En dan is er het kuddegedrag: als plots enkele aandeelhouders, om welke reden dan ook, aandelen beginnen te verkopen en de prijs zakt, is de kans reeel dat anderen volgen, waardoor de prijs nog meer daalt. En omgekeerd. Om maar te zeggen: de dagelijkse evolutie van de beurskoers wordt door veel meer bepaald dan de verwachtingen, laat staan de realisaties van het bedrijf waarin je hebt geïnvesteerd. Die volatiliteit, de wispelturigheid van de beurzen, is iets wat velen een onzeker en ook ongemakkelijk gevoel geeft. Toch hoeft dat geen reden te zijn om de beurzen de rug toe te keren. De grote aandacht die journaals en kranten soms hebben voor de koersevoluties op één dag worden op lange termijn vaak rimpelingen die amper opvallen. Om die evoluties van de beurzen, zowel op korte als op lange termijn, te overschouwen wordt vaak gekeken naar de beursindexen. Zulke indexen vertegenwoordigen een korf van uiteenlopende aandelen. De belangrijkste index in ons land is de Bel20. Je vindt er kleppers zoals brouwer AB InBev, de materialengroep Umicore of bank-verzekeraar KBC, die al jaren deel uitmaken van de sterindex. Andere bedrijven komen en gaan, afhankelijk van hun beurswaarde, want op basis daarvan wordt de index ook jaarlijks aangepast. Zo maakten staalkoordproducent Bekaert, de warenhuisgroep Ahold Delhaize en zelfs het biotechbedrijf Oxurion (het vroegere Thrombogenics) ooit deel uit van de index. Zo’n index geeft vooral internationale zichtbaarheid aan een onderneming en
aan potentiële investeerders, dat is de reden waarom beursgenoteerde bedrijven graag deel uitmaken van een index. Als je hoort dat de Bel-20 stijgt of daalt, gaat het dus om de (gewogen) optelsom van die twintig aandelen en dat wordt uitgedrukt in punten. Andere bekende indexen zijn de Dow Jones Industrial Average, voor klassiekere bedrijven die noteren op Wall Street (New York), de Nasdaq-100 voor de technologischere bedrijven die noteren op Nasdaq (New York), de Nikkei (Japan), FTSE 100 (Verenigd Koninkrijk), AEX(Nederland), DAX (Duitsland), Euro Stoxx 50 (landen van de eurozone) enzovoort.
Als we de stand van de Bel-20 in 2002 vergelijken met die in 2022, merken we dat de index over die twintig jaar zowat is verdubbeld. Hoe de Bel-20 de voorbije twintig jaar evolueerde, zie je hieronder (figuur 72). Om te beginnen valt het op hoe groot de volatiliteit (beweeglijkheid) in die periode was. Het hoogtepunt van de Bel-20 werd bereikt in mei 2007, toen de index boven 4600 punten piekte. Het dieptepunt lag amper vier jaar eerder. Toen zakte de index tot 1600 punten, in de nasleep van de dotcomcrisis (zie 17.4: Wat leert de tulpenmanie je?). Een niveau dat trouwens ook bijna werd bereikt in het voorjaar van 2009, in de grote terugval van de beurzen na de financiële crisis. Ook de eurocrisis (2011) en, recenter, de vrees voor de gevolgen van het handelsconflict tussen China en de Verenigde Staten (2018) en uiteraard de coronacrisis (2020)en de oorlog in Oekraïne (2022) zijn duidelijk terug te vinden in de grafiek. Figuur 72 Evolutie Bel-20 (2002-2023)
De Bel-20, de index van de belangrijkste twintig aandelen van de beurs van Brussel, kende grote schommelingen. Het tijdstip waarop je aandelen koopt of verkoopt, is dus belangrijk voor het rendement.
Als we de stand van de Bel-20 in 2002 vergelijken met die in 2023, merken we wel dat de index over die twintig jaar zowat is verdubbeld. Om het eenvoudig uit te drukken: wie in 2002 een pakketje Bel-20-aandelen kocht voor 1000 euro, had dat bedrag begin 2022 zien aandikken tot 2000 euro, los van de dividenden die al die jaren zijn uitbetaald. Reken voor de Bel-20 op een gemiddeld dividendrendement van zowat 2 procent netto per jaar. Maar de belangrijke nuance is dat de Bel-20 in 2002 op een dieptepunt stond. Tegelijk zijn er in die twintig jaar ook momenten geweest waarop de 1000 euro meer waard zou zijn geweest dan nu. Op het hoogste punt, in 2007, was die 1000 euro zowat 2500 euro waard (dit cijfer houdt uiteraard geen rekening met de inflatie). Ook belangrijk is dat de samenstelling van de Bel-20 regelmatig wordt geëvalueerd en kan worden aangepast, aan de hand van enkele criteria, zoals de grootte van het bedrijf en de handel in een aandeel. De twintig bedrijven die vandaag van de Bel-20 deel uitmaken, zijn dus niet meer dezelfde als in 2002. Op de site van de beurs van Brussel (euronext.com) kun je de actuele samenstelling van de Bel-20 vinden, de live-evolutie van de index, de koersen van
alle Bel-20-aandelen en van alle andere aandelen die er genoteerd worden. De Bel-20 geeft dus de gemiddelde evolutie weer van twintig beursgenoteerde bedrijven. Per bedrijf kan er heel wat afwijking zitten tegenover de koersevolutie van de index. Ter illustratie de koersevolutie van twee ondernemingen die deel uitmaken (of hebben uitgemaakt) van de Bel-20: het beeldvormingsbedrijf Agfa (figuur 73) en de warenhuisgroep Colruyt (figuur 74). Figuur 73 Koersevolutie Agfa (2002-2022)
Figuur 74 Koersevolutie Colruyt (2002-2022)
De koers van een aandeel kan hevig schommelen. Terwijl het ene aandeel, bijvoorbeeld Agfa, in de loop der jaren een ferme neergang te verwerken kreeg (figuur 73), kon een ander aandeel, zoals Colruyt, in diezelfde periode sterk in waarde toenemen (figuur 74).
Colruyt maakte tot maart 2023 deel uit van de Bel-20, Agfa heeft daar tot en met 2009 deel van uitgemaakt. Beide aandelen hebben het verloop van die index dus een stukje mee gekleurd. Maar het koersverloop van die twee aandelen kan bijna geen groter verschil vertonen. De koers van het aandeel van Colruyt is in twintig jaar zowat verviervoudigd, ondanks een sterke terugval in 2022: van ongeveer 7 euro per aandeel naar ongeveer 28 euro. Het aandeel Agfa maakte net de tegenovergestelde beweging, van zowat 18 euro naar 3,5 euro vandaag, zodat het nu nog maar één vijfde waard is in vergelijking met twintig jaar geleden. Wie slechts een van beide aandelen in portefeuille heeft, kon maar beter Colruyt hebben gekozen: een pakket Colruyt-aandelen waarvoor je twintig jaar geleden 1000 euro betaald zou hebben, is nu ongeveer 4000 euro waard. Had je twintig jaar geleden, op dezelfde dag, voor Agfa gekozen, had je vandaag nog een goede 200 euro. Of je twintig jaar geleden voor 1000 euro aandelen van Colruyt of Agfa in portefeuille nam, het verschil vandaag zou ongeveer 3800 euro bedragen. En dat is zonder de dividenden, die
Colruyt steeds uitbetaalde, terwijl Agfa de voorbije tien jaar geen dividend meer heeft uitgekeerd. Natuurlijk zit er een verklaring achter die forse verschillen: Colruyt verstevigde zijn positie als supermarktketen in de loop van die jaren flink, terwijl de beeldvormingsgroep Agfa af te rekenen kreeg met de gevolgen van de digitalisering en zich daardoor moest heruitvinden. Maar punt is dat je die kennis twintig jaar geleden nog niet had. En dat de keuze om te investeren in een enkel bedrijf of een enkele sector dus een groot risico vormt. Dat toont niet alleen het voorbeeld van Agfa, ook de verhalen van Fortis en Lernout & Hauspie leerden ons dat eerder al. Als je je eieren in één mand of in slechts enkele manden legt, loop je een hoog risico. Om dat risico te verminderen zou je het best je beleggingen spreiden over verschillende aandelen, het liefst in verschillende sectoren en als het nog even kan ook in verschillende regio’s. Hoe meer spreiding, hoe meer je op lange termijn het risico kunt opvangen. Dat neemt niet weg dat bij een grote crisis (bijna) alle aandelen getroffen worden. Bij de spreiding kun je oog hebben voor cyclische aandelen en defensieve aandelen. Cyclische aandelen zijn nauw verbonden met de economische groei. Doet de economie het niet goed, dreigt die zelfs achteruit te gaan, dan zullen cyclische aandelen vaak hevig reageren en in koers dalen. Maar ze zullen ook vaak snel stijgen wanneer de economie aantrekt of het beter doet dan verwacht. De chemie- en de staalsector zijn typische voorbeelden van waar cyclische aandelen te vinden zijn, maar ook aandelen van uitzendkantoren of zelfs van de reissector worden tot de cyclische aandelen gerekend. Tegenover die cyclische aandelen staan de defensieve aandelen. Die zijn minder sterk gekoppeld aan de economische groei. Ze kennen een stabielere groei en zijn vaak hogere dividendbetalers. Aandelen van nutsbedrijven, of van ondernemingen die actief zijn in de telecom- of vastgoedsector, of die consumentengoederen voortbrengen, worden doorgaans als defensieve aandelen bestempeld.
Terwijl ‘spreiden, spreiden, spreiden’ vaak als credo voor beleggen naar voren wordt geschoven, vinden anderen dat niet zo’n goede strategie, zoals bijvoorbeeld meesterbelegger Buffett. Volgens hem is een grote spreiding alleen belangrijk voor degenen die niet weten waar ze mee bezig zijn, die hun huiswerk niet maken en hun aandelen niet nauwgezet opvolgen. Als je een hoger rendement nastreeft, neem je maar beter niet al te veel verschillende aandelen in portefeuille, vindt Buffett. Je moet dan gewoon de juiste keuzes maken. In zijn woorden: ‘De beste manier om risico’s te minimaliseren, is nadenken.’ Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Welke nietprofessionele belegger kan dat? En zelfs die professionele beleggers bijten wel eens in het zand en moeten soms grote verliezen slikken. Kun je je permitteren om het geld te verliezen dat je in een aandeel hebt gestoken?
14.7 Een fonds? Of een holding? Het zal ondertussen wel duidelijk zijn: beleggen in aandelen is een werkwoord. Het vergt heel wat inspanning om een goede selectie te maken van bedrijven waarin je wilt investeren, de marktomstandigheden in de gaten te houden, het nieuws van die verschillende bedrijven op te volgen en ook nog eens in te schatten wat de goede koop- of verkoopmomenten zouden kunnen zijn. Veel kleine aandeelhouders smullen daar nochtans van, en volgen met plezier en toewijding hun portefeuille. Maar dat is niet aan iedereen besteed. Net dat is waar banken je met plezier mee helpen. Wie zelfs maar een kleine som op het spaarboekje heeft staan, wordt al snel door de bank gecontacteerd ‘om eens te komen spreken’. Vaak leidt dat gesprek tot het voorstellen van enkele specifieke fondsen van de bank, die dan op jouw maat zouden zijn geschreven. De bank, of een fondsenbeheerder, doet met zo’n fonds het werk dat jij als aandeelhouder zelf zou moeten doen: het kiest, koopt, volgt op en
verkoopt aandelen. Met als einddoel een zo goed mogelijk rendement, afhankelijk van je risicoprofiel (zie hoofdstuk 1). Beleggingsfondsen zijn nog het best te vergelijken met een grote pot waar het geld van vele individuele beleggers samenkomt. De bank of de fondsenbeheerder gebruikt dat geld om te beleggen in verschillende investeringsvormen. Er bestaan fondsen die alleen in aandelen beleggen, fondsen die alleen in obligaties beleggen en er zijn ook gemengde fondsen, die zowel in aandelen, obligaties als cash beleggen. Vaak richten ze zich op bepaalde sectoren of regio’s. Het enige wat je nog moet doen, is het juiste fonds kiezen uit het almaar toenemende aanbod fondsen dat de markt overspoelt. Opgelet: fondsen beleggen dan wel gespreid, maar zijn niet risicoloos. Om je een idee te geven van het risico wordt elk fonds ondergebracht in een risicoschaal van 1 tot 7, waarbij 1 het laagste risico is en 7 het hoogste. Die informatie vind je in de ‘essentiële beleggingsinformatie’, die je bij elk fonds moet krijgen. De score op die risicoschaal is een aanwijzing van waar het fonds de voorbije jaren in heeft geïnvesteerd, en helpt je zo af te stemmen op je eigen risicoprofiel. Sommige fondsen hebben een eindvervaldag, op dat moment krijg je terug wat je investering waard is geworden. Andere fondsen hebben geen eindvervaldag en dan kun je uitstappen wanneer je wilt. Sommige fondsen met eindvervaldag hebben ook een vorm van kapitaalbescherming. Die houdt in dat je minstens zou moeten terugkrijgen wat je investeerde. Natuurlijk biedt de bank of de fondsenbeheerder je zo’n fonds niet gratis aan. Vaak zijn aan fondsen heel wat kosten verbonden. Zo betaal je instapkosten, meestal een percentage van 2 tot 3 procent van het kapitaal dat je stort. Dan zijn er de jaarlijkse beheerskosten, die gemiddeld tussen 1 en 2 procent liggen. Soms worden er ook nog bewaarkosten aangerekend. Voor je in een fonds stapt, reken je het best eens uit wat je dat allemaal samen kost, want dat alles weegt op jouw rendement.
Vaak zijn aan beleggingsfondsen heel wat kosten verbonden. Die wegen op het rendement. Bovendien wil ook de fiscus zijn deel. De fiscaliteit van nietbeursgenoteerde fondsen is zeer ingewikkeld. Afhankelijk van het type fonds kunnen de belastingen die je moet betalen verschillen. Bij het ene fonds betaal je een beurstaks bij een verkoop, bij het andere niet. Bij het ene betaal je roerende voorheffing, bij het andere dan weer niet. Lees dus op voorhand goed de informatie die specifiek bestemd is voor het fonds waarin je wilt investeren. Die informatie moet vermeld staan in de ‘essentiële beleggersinformatie’ die bij elk fonds beschikbaar hoort te zijn. Er bestaat nog een andere manier om heel gespreid te beleggen, zonder kosten te moeten betalen aan een bank of een fondsenbeheerder. Dat kan via holdings. Een holding is een vennootschap die zelf niets produceert, maar uitsluitend in andere bedrijven participeert en winst maakt door de dividenden die dat oplevert en de meerwaarden wanneer die participaties worden verkocht. Sommige holdings zijn beursgenoteerd en daar kun je dus gewoon aandelen van kopen. Met zo’n aandeel van een holding stap je dus in een brede, bestaande portefeuille. De concrete samenstelling, zowel van het type als van het aantal bedrijven, of van de landen en regio’s waarin geïnvesteerd wordt, verschilt naargelang van de holding. Een bekende holding op de Brusselse beurs is gbl van de familie Frère. gbl kiest er al jaren voor om in enkele bedrijven te investeren die marktleider zijn, en dat via een actief aandeelhouderschap. Op dit moment investeert gbl onder meer in het sportmerk Adidas, de luierfabrikant Ontex, de materiaaltechnologiegroep Umicore en de drank- en wijnproducent Pernod Ricard. Andere bekende holdings op de Brusselse beurs zijn Ackermans & van Haaren en Sofina. Internationaal is de holding van Warren Buffett, Berkshire Hathaway, die noteert op de New York Stock Exchange, een klinkende naam
waarvan je aandelen kunt kopen. Op de beurs van Brussel staan ook enkele zogenaamde monoholdings genoteerd. Dat zijn holdings die als moederbedrijf fungeren boven een beursgenoteerd bedrijf en alleen in dat bedrijf investeren. Zo’n monoholding groepeert doorgaans de families boven de onderneming in kwestie, maar je kunt er ook als particuliere belegger aandelen van kopen. Aangezien monoholdings in één bedrijf investeren, doe je dan wel niet aan risicospreiding. In Brussel gaat het om Financière de Tubize (de monoholding boven het biofarmaceutisch bedrijf ucb), KBC Ancora (de monoholding boven de bank-verzekeraar KBC) en Solvac (de monoholding boven de chemiereus Solvay). Als je in een gediversifieerde holding als gbl, Ackermans & van Haaren of Sofina belegt, doe je op een gemakkelijke manier aan risicospreiding. Je bent meteen medeaandeelhouder van een brede portefeuille die de holding actief opvolgt. Bovendien beleggen heel wat holdings in jonge en/of niet-beursgenoteerde bedrijven, waar je als particuliere belegger moeilijk of niet in kunt investeren. Zo investeer je met een aandeel van de holding Compagnie du Bois Sauvage ook in de pralinefabrikant Neuhaus. Een aandeel van een holding kopen is goedkoper dan beleggen via een aandelenfonds, want er vallen om te beginnen heel wat kosten weg. Meestal noteren holdings trouwens met een korting vergeleken met de intrinsieke waarde. Dat betekent dat de beurskoers doorgaans lager is dan de som van alle aandelen van die holding.
14.8 Beleggen vanuit de hangmat? Voor wie geen zin heeft in fondsen of holdings, maar toch het risico bij zijn belegging wil spreiden, bestaat er nog een alternatief. Dat is nog het best te vergelijken met een hangmat, want je volgt gewoon de beurs. Dat kan via de zogeheten trackers. Officieel gaat het om Exchange Traded Funds (etf’s), maar het woord ‘trackers’ is veel meer ingeburgerd. Die naam geeft ook perfect weer waarvoor het product staat, want het Engelse werkwoord to track betekent
‘volgen’. En dat is exact wat trackers doen: zij schaduwen een beursindex of een bepaalde korf van aandelen. Het grote voordeel is dat je zelf helemaal niets hoeft op te volgen. Het grote nadeel is dat je overgeleverd bent aan de grillen van de beurs.
Het grote voordeel van een tracker is dat je zelf helemaal niets hoeft op te volgen. De tracker noteert doorgaans tegen een fractie (bijvoorbeeld een tiende of een honderdste) van de index of de korf die hij volgt. Wanneer de index na een beursdag 1 procent stijgt, zal de tracker in min of meer dezelfde mate stijgen. Daalt de index de dag daarna, dan zal ook de tracker ervan ongeveer dezelfde beweging maken. Trackers zijn in de jaren 1990 ontstaan in de Verenigde Staten, waar ze al jaren razend populair zijn. Dat is onder meer het geval voor de ‘Spider’, de tracker die de S&P500-index volgt, of de ‘QQQ’, de tracker die de technologiebeurs Nasdaq-100-index weerspiegelt. Intussen zit ook bij ons de populariteit van trackers stevig in de lift. Dat die interesse in trackers zo sterk is toegenomen, heeft onder meer te maken met het aanbod. Zo is het niet alleen mogelijk heel wat beursindexen te schaduwen, trackers kunnen ook steeds meer sectoren volgen. De mogelijkheden zijn nagenoeg onbeperkt: van trackers die bedrijven in een bepaald domein volgen (robotica, biotech of vastgoed bijvoorbeeld) over trackers die grondstoffen volgen (zoals goud, olie of koffie), tot maatschappelijke trends (vergrijzing of klimaatverandering). De populariteit van trackers is zeker ook te verklaren doordat ze de voordelen van aandelen en fondsen combineren. Met een tracker doe je per definitie aan spreiding. En dat zonder dat je zelf al die bedrijven moet opvolgen of de individuele aandelen ervan moet kopen. Trackers noteren gewoon op de beurs en zijn daardoor even gemakkelijk verhandelbaar als aandelen. Op elk moment van de dag kun je een tracker kopen en verkopen tegen de prijsvorming die op dat moment gebeurt. Dat garandeert een vlotte
verhandelbaarheid. Ook daar zit het verschil met een fonds. Bij een fonds wordt de inventariswaarde één keer per dag (of soms zelfs één keer per week of om de paar weken) berekend. Daardoor is de verhandelbaarheid vaak heel wat minder vlot, wat vervelend kan zijn wanneer de beurs plots stijgt of daalt. Een ander voordeel is dat de kosten beperkt zijn als je een tracker koopt. Meestal betaal je dezelfde kosten als bij de aankoop van een aandeel. In vergelijking met fondsen liggen de beheerskosten van trackers met gemiddeld 0,25 tot 0,5 procent laag. Zoals op aandelen moet je op trackers een beurstaks betalen en als ze een dividend uitkeren, moet je 30 procent roerende voorheffing betalen. Net als in aandelen en fondsen is ook beleggen in trackers niet zonder risico: je kunt (een deel van) je investering verliezen. Er zijn geen trackers met kapitaalbescherming op de markt.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2. 3.
4. 5.
6.
7.
8.
Aandelen zijn tegelijkertijd het meest populaire en meest verguisde alternatief voor het spaarboekje. Beleggen in aandelen is simpel, maar niet eenvoudig. Vergeet nooit het debacle van bedrijven als Lernout & Hauspie en Fortis, die vele beleggers met grote verliezen hebben opgezadeld. Als aandeelhouder ben je mede-eigenaar van het bedrijf in goede én in kwade dagen. In goede tijden kun je dubbel genieten, dankzij een koersstijging en het dividend. In slechte tijden kun je alles kwijtraken. Let goed op de transactie-, dossier-, beheers- en bewaarkosten en wat de fiscus van je wil. Het vreet allemaal aan het rendement. De koers van een aandeel wordt lang niet alleen bepaald door de prestaties van het bedrijf, er spelen heel wat andere factoren mee die zelfs niets met economie te maken hebben. Natuurlijk komt het erop aan de juiste aandelen eruit te pikken, maar spreiden is zeker zo belangrijk.
9.
Beleggingsfondsen, holdings en trackers zijn alternatieven als je ertegen opziet om zelf aan spreiding van je aandelen te doen. 10. De eerste coronagolf heeft de beurzen wereldwijd doen bloeden, maar het herstel is snel ingezet en een jaar later braken heel wat beurzen record na record. Het zijn de hoge inflatie en de vrees voor een recessie die daar in 2022 bruusk een eind aan maakten.
HOOFDSTUK 15
Van crowdfunding over win-win tot coöperaties
Hier kom je meer te weten over schooien in stijl, want daar komt crowdfunding toch een beetje op neer. Je leert ook ‘crowdfunding op steroïden’ kennen, in het jargon initial coin offering (ICO) genoemd. Dan is er aandacht voor crowdlending, het lenen van geld bij de menigte, waarvan de win-winlening een mooi voorbeeld is. Vervolgens besteden we ook nog aandacht aan coöperatieve aandelen.
‘Wie wil er een stukje tiet kopen?’ Zo luidde de kop boven een artikel in het weekblad Knack en eerlijk: wie leest zo’n artikel niet? Het stuk zoomt in op een trend in onze samenleving: geld inzamelen om de behandeling, medicatie of prothese van een zieke vriend of buur te bekostigen. Het vertelt onder meer het verhaal van Yamina Krossa, die werd getroffen door borstkanker. Zij wilde een borstreconstructie met eigen weefsel, wat toen nog niet werd terugbetaald. Het zou haar 5000 euro kosten en dat bedrag had ze niet.
Heel wat vrienden en kennissen wilden wel iets doen voor Yamina, maar wat? Yamina vroeg hun om haar een kaartje te sturen met een positieve boodschap. Ze kreeg 160 kaartjes, een enorme steun. Toen Yamina wat later veertig jaar werd, besloot ze een groot feest te geven. Ze nodigde niet alleen familie en vrienden uit, maar ook alle kaartjesschrijvers. Yamina besefte dat de kans groot was dat iedereen een fles wijn, bloemen of chocola zou meebrengen. ‘Dus heb ik hun gevraagd of ze niet wilden overwegen om in plaats daarvan “een stukje tiet” te kopen’, aldus Yamina. ‘Tot mijn grote verbazing had ik binnen een paar weken het geld voor de reconstructie bij elkaar.’ Na haar eigen borstreconstructie besloot ze geld in te zamelen voor lotgenoten, en daarvoor richtte ze de VZW Benetiet op. Bijna dertig vrouwen heeft ze kunnen helpen. De geldinzameling van Yamina is een voorbeeld van crowdfunding, het ophalen van geld (funding) bij een grote groep mensen, de menigte (crowd).
15.1 Crowdfunding is dus schooien in stijl? Het principe van crowdfunding is eenvoudig: je haalt geld op bij friends, family en fools en daarbij maken vele kleintjes één grote. Vanuit het standpunt van degene die geld zoekt, is het een vorm van schooien in stijl. Vanuit het standpunt van degene die het geld geeft, is het een bijdrage aan een project dat hij of zij om de een of andere reden de moeite vindt. Dat kan gaan om een goed doel of het lenigen van een nood, zoals in het voorbeeld van Yamina, maar via crowdfunding kunnen ook creatieve projecten worden gesteund of beginnende ondernemers en kmo’s worden gefinancierd. Het uitgangspunt van crowdfunding is niet nieuw. Het voetstuk van het Vrijheidsbeeld in New York bijvoorbeeld werd aan het einde van de negentiende eeuw betaald met het geld dat velen hadden
gedoneerd. Wel een nieuwe en niet onbelangrijke factor is het internet. Met een paar muisklikken bereik je tegenwoordig snel duizenden mensen. Een van de allereersten die dat doorhadden, was de Britse rockgroep Marillion, die ooit een wereldhit had met het nummer Kayleigh. Je bent die hit wellicht al vergeten en dat is niet erg, maar de groep staat wel geboekstaafd als de pionier van de crowdfunding. Toen Marillion in 1997 op Amerikaanse tournee wilde, had de band daar het geld niet voor. Hij stuurde een e-mail naar zesduizend fans met de vraag om wat geld te storten, in ruil voor een cd die nog moest worden opgenomen. Marillion verzamelde zo 60.000 dollar, maakte de cd en ging op tournee door de vs. Afhankelijk van de tegenprestatie die in het vooruitzicht wordt gesteld, zijn er verschillende types van crowdfunding. De eerste vorm heet niet-financiële crowdfunding en komt neer op donatie of sponsoring: de investeerder geeft geld, maar dat hoeft niet noodzakelijk iets op te brengen. Je moet het zien als een schenking. De ‘koop een stukje tiet’-actie van Yamina is daarvan een illustratie. Een ander voorbeeld is de oproep die schaatser Bart Swings in 2013 lanceerde. Hij had centen nodig om te kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen in het Russische Sotsji, via crowdfunding zamelde hij daarvoor 150.000 euro in. Een andere vorm van crowdfunding biedt een niet-financiële beloning in ruil voor de donatie. Vaak gaat het om een voordeel in natura of een eerder symbolische geste. Dat wordt vaak gebruikt bij creatieve projecten, zoals het opnemen van een cd of de toer van de rockgroep Marillion. Maar ook bijvoorbeeld voor het restaureren van een uniek Hawaïaans muziekhandschrift, dat teruggevonden werd bij de picpuspaters in Leuven. Er was 5000 euro voor nodig, de 104 geldschieters brachten 7330 euro bij elkaar. Als tegenprestatie kregen ze een duoticket voor een concert waarbij muziek uit het handschrift werd gezongen. Nog een ander voorbeeld is de Antwerpse Brouw Compagnie, die in een artisanale brouwerij een speciaal biertje brouwde, en aan duizend investeerders in ruil voor 150 euro beloofde dat zij hun hele leven lang elke maand een glas van het gouden vocht mogen komen drinken.
Crowdfunding kan echter ook meer om het geld en het rendement draaien. De investeerders kunnen bijvoorbeeld geld uitlenen, en krijgen dat later dus terug, eventueel met een vooraf afgesproken intrest. Dat wordt ook wel eens crowdlending genoemd. Als investeerder loop je hier wel een risico, want als de onderneming op de fles gaat, bestaat de mogelijkheid dat je niet al je geld en misschien wel helemaal niets terugkrijgt. Het risico is dan immers reëel dat er onvoldoende geld is om het geleende bedrag terug te betalen. Een voorbeeld van crowdlending is Belgian Cycling Factory, het racefietsenbedrijf boven de merken Ridley en Eddy Merckx. Het wilde graag zijn digitalisering versnellen, zodat elke fietsliefhebber zijn eigen droomfiets vanachter zijn pc zou kunnen samenstellen. Daarvoor werd een half miljoen euro gezocht via crowdlending. Het bedrijf gaf een obligatielening uit, met een looptijd van vier jaar. De obligaties op naam hadden een nominale waarde van 100 euro. Elke investeerder kon, zoals wettelijk bepaald, voor maximaal 5000 euro intekenen. Er werd een brutorendement van 6 procent geboden. Na aftrek van de roerende voorheffing van 30 procent bleef daar dus netto 4,2 procent van over. Omdat Belgian Cycling elk jaar een kwart van de lening plus rente zou terugbetalen, kwam dat neer op een effectief totaalrendement van 10,8 procent netto over vier jaar. In amper twee dagen werd het nodige geld opgehaald. Tot slot is er ook nog crowdfunding mogelijk in ruil voor aandelen, crowdinvesting genaamd. De investeerder steekt dan geld in een onderneming zonder de belofte dat hij het geld zal terugkrijgen, maar hij krijgt er wel aandelen voor in de plaats. De belegger loopt in dit geval dus net als bij crowdlending een investeringsrisico: hij kan alles kwijtraken als de onderneming faliekant afloopt. Maar als ze succesvol wordt, kan hij ook delen in de winst en op termijn in de meerwaarde van de aandelen. Het doorverkopen van de aandelen kan meestal niet zomaar op elk moment gebeuren, maar wordt vastgelegd. En liquide is het evenmin: je bent er niet zeker van dat je een koper zult vinden voor jouw aandelen.
De Brusselse hippe e-bikeproducent Cowboy is eerder een voorbeeld van crowdfunding in ruil voor aandelen, alhoewel. Alle investeerders kregen wel geen aandelen van Cowboy en werden dus ook geen directe mede-eigenaar. Ze kochten wel rechten in het fonds Crowdcube, dat aandeelhouder werd van Cowboy. Als er ooit een verkoop of beursgang zou komen, zouden ze wel aandelen krijgen. En op een dividend moeten ze niet meteen rekenen, zo liet de leiding van Cowboy verstaan. De investeerders in Cowboy kregen wel al een beloning in natura. Wie bijvoorbeeld 1000 pond stortte, kreeg een Cowboy-helm. In één maand tijd haalde Cowboy 3,7 miljoen pond op (4,7 miljoen euro) bij 2800 investeerders uit zeventig landen. Het bedrag was twee keer zo hoog als waar in het begin op werd gemikt. Met dat geld wil Cowboy zijn gamma uitbreiden, waarbij het ontwikkelen van een vrouwenfiets prioritair is.
15.2 Is crowdfunding ook een fun ding? Wie geld wil investeren via crowdfunding doet dat via een website, een ‘platform’. Daar worden de projecten van een of meerdere ondernemingen voorgesteld en probeert men ze te koppelen aan investeerders. En aangezien crowdfunding een internationale business is die vooral via het internet werkt, kan dat ook via buitenlandse platformen. Het Amerikaanse Kickstarter is een van de bekendste crowdfundingplatforms. Sinds de start in 2009 is al bijna 7 miljard dollar via Kickstarter naar meer dan 222.000 projecten gegaan. Andere bekende platformen zijn Indiegogo en KissKissBankBank.
In sommige gevallen is er een fiscaal voordeel verbonden aan een belegging via een crowdfundingplatform.
België telt heel wat van die platformen. Een goed overzicht van het aanbod in Vlaanderen staat op de website van het Agentschap Innoveren & Ondernemen (vlaio.be). Daar is ook veel andere informatie te vinden over crowdfunding. Sommige platformen bieden allerlei projecten aan, zoals bijvoorbeeld Bolero Crowdfunding (dat deel uitmaakt van de kbcgroep). Spreds kijkt vooral naar startende bedrijven en kmo’s, terwijl Look&Fin zich richt op bedrijven van drie jaar en ouder. Andere zoeken een niche op. Zo vind je op het platform Ecco Nova vooral projecten die de energietransitie en duurzame economische ontwikkeling willen bevorderen in ons land. Er is dus heel wat nationaal en internationaal aanbod van crowdfundingprojecten. Het komt erop aan goed na te gaan waarin je precies investeert en wat het risico is. Dat is niet altijd even gemakkelijk, want sinds midden 2018 moet degene die een crowdfundingactie opzet geen prospectus meer opstellen voor crowdfundingacties die minder dan 500.000 euro willen ophalen en als de belegger voor maximaal 5000 euro kan intekenen op het voorstel. Ook voor crowdfunding voor een bedrag tussen 500.000 en 5 miljoen euro moet er geen prospectus worden aangemaakt, wel een ‘informatienota’. Dat is een beknopt document met alle noodzakelijke informatie. Voor aanbiedingen hoger dan 5 miljoen euro moet wel nog steeds een prospectus worden opgesteld. De FSMA (Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten) moet in ons land de crowdfundingacties waarbij sprake is van een financiële vergoeding allemaal in het oog houden. Op de website van de financiële toezichthouder vind je ook alle regels en wettelijke vereisten. In sommige gevallen is er een fiscaal voordeel verbonden aan een belegging via een crowdfundingplatform. Als dat zo is, moet dat steeds uitdrukkelijk vermeld zijn in de informatie die voor de beleggers is bestemd. In 2018 voerde die FSMA een studie uit over crowdfundingacties waarbij geld en opbrengst belangrijk zijn. Het bekeek de projecten die tussen begin 2012 en eind 2017 werden aangeboden bij de vijf belangrijkste platformen in ons land. Naar schatting werden er in die periode 17.389 projecten aan hen voorgelegd, waarvan slechts 273 het selectieproces overleefden. Daarvan slaagden er 232 in om het
vooropgestelde bedrag te verzamelen. In totaal werd bij hen 40.025.000 euro opgehaald. De beleggers toonden zich volgens de FSMA-studie voorzichtig. Een campagne werd doorgaans door honderd verschillende beleggers gefinancierd. Het gemiddelde bedrag per belegger en per campagne bedroeg 2871 euro. Meer dan de helft van de beleggers stak 500 euro of minder per campagne in, terwijl minder dan 3 procent van de beleggers meer dan 5000 euro per actie investeerde. Bij crowdfundingacties die de vorm aannamen van een lening bedroeg het gemiddelde rendement 7,42 procent. Bij de campagnes met kapitaaldeelname waren er twee collectieve uittredingen uit het kapitaal. Een daarvan leverde een rendement op van 100 procent na aftrek van de kosten, terwijl de beleggers in het andere geval zo’n 4 procent van hun inlage verloren. Zeven via kapitaaldeelname gefinancierde ondernemingen gingen in de bekeken periode failliet. Crowdfunding staat dus niet altijd garant voor fun, het kan serieus fout lopen en de FSMA waarschuwt dan ook ‘uitdrukkelijk voor de gevaren die een investering in een alternatief financieringsplatform (als crowdfunding) kan inhouden. Door te beleggen in zo’n platform bestaat het risico dat financiële consumenten hun inleg kwijtraken. Sommige ondernemingen zijn onvoldoende levensvatbaar en kunnen over de kop gaan. Dat maakt een belegging risicovol.’
Crowdfunding staat niet altijd garant voor fun, het kan ook serieus fout lopen. Soms hangt er ook een vies geurtje aan crowdfundingacties. Oculus Rift is een klassiek voorbeeld van een crowdfundingactie die vele investeerders met een kater achterliet. Het Amerikaanse bedrijfje haalde eind 2012 2,4 miljoen dollar op bij bijna tienduizend crowdfunders om een virtualrealitybril te ontwikkelen. De investeerders kregen een bedankje, hier en daar ontving iemand een prototype van de bril, maar daar bleef het bij. Nauwelijks anderhalf
jaar later werd Oculus voor 2 miljard dollar verkocht aan Facebook. Al dat geld ging naar de oprichters, de kleine geldschieters zagen niets. Dan helpt zelfs geen virtualrealitybril.
15.3 Crowdfunding op steroïden. Op wát? Dan is er nog een heel bijzondere, aparte manier van crowdfunding, de initial coin offering (ICO). Sommigen noemen dit ‘crowdfunding op steroïden’. Bij een ICO wordt er geld opgehaald door techbedrijfjes om een bepaalde nieuwe dienst te ontwikkelen. De investeerders ontvangen in ruil voor hun inbreng een door het bedrijf zelf uitgegeven virtuele munt of token. In principe kan dat token dan worden gebruikt als betaalmiddel voor de nieuwe dienst van het bedrijf. Sommigen hopen dat de virtuele munt op zich ook nog in waarde zal stijgen, zoals de bitcoin (zie hoofdstuk 17). Vandaar die ‘steroïden’. De ICO’s zijn de jongste jaren bijzonder populair geworden, ook in België. De financiële toezichthouder FSMA had tot begin 2019 38 ICO’s geidentificeerd die met België geassocieerd kunnen worden. Bijvoorbeeld omdat de projectontwikkelaars Belgen zijn of in ons land wonen. Of omdat er op Belgische websites reclame voor wordt gemaakt. Of omdat er Belgen in de adviesraad zitten van het project. De FSMA schat dat daarmee voor 30 miljoen euro aan ICO’s zijn afgesloten. Een concreet voorbeeld is Arteïa, een deels Belgisch technologieplatform voor kunstverzamelaars. Zij kunnen op dat platform hun privéverzameling beheren. Het bedrijf haalde de eerste jaren daarvoor 3 miljoen euro op bij grote investeerders, daarna ging het aankloppen bij het grote publiek via een ico, waarvoor het een eigen cryptomunt uitgaf, de ARTK. Met de ARTK als token kregen investeerders toegang tot het platform. De financiële waakhonden kijken met argusogen naar deze ICO’s. In China zijn deze ‘digitale beursgangen’ al verboden, bij ons waarschuwt de FSMA ervoor dat ‘veel ICO’s niet aan enige regelgeving
zijn onderworpen en dus buiten alle toezicht vallen. Wie deelneemt aan een ico, moet dan ook weten dat er mogelijk geen regels gelden en dat er geen bescherming is van de consument.’ De toezichthouder wijst er ook op dat ‘sommige ICO’s opgezet zijn om investeerders op te lichten’.
De toezichthouder wijst erop dat sommige ICO’s of initial coin offerings zijn opgezet om investeerders op te lichten. Er zijn de afgelopen jaren dan ook heel wat gevallen van ico-fraude aan het licht gekomen. Zo was er Benebit, dat een loyaltyprogramma zou opzetten en dankzij veel drukdoenerij op sociale media miljoenen dollars wist op te halen. Tot bleek dat de foto’s van het ‘Benebit-team’ uit een schooljaarboek waren gepikt. Plots verdween de website, en hetzelfde gebeurde met de oprichters en het geïnvesteerde geld. Het schadebedrag ligt tussen 2,7 en 4 miljoen dollar. Een ander voorbeeld is Confido, dat een tussenpersonenservice bij smart contracts (digitale overeenkomsten gebaseerd op de blockchaintechnologie) wilde opzetten, al heb je net bij dat soort contracten geen tussenpersoon nodig. Daarvoor werd 375.000 dollar verzameld door topman Joost van Doorn, die in Maastricht zou hebben gestudeerd. Toen het geld was binnengerijfd, werd er niets meer van het initiatief gehoord. En of Van Doorn echt bestaat, is nooit duidelijk geworden. Het geld van de beleggers was al even spoorloos. De bekendste ico-fraude is wellicht Centra Token, dat een kredietkaart voor virtuele munten wilde lanceren. Het pakte uit met een reclamecampagne waarin de befaamde wereldkampioen boksen Floyd Mayweather jr. de hoofdrol speelde en kon 32 miljoen dollar ophalen. Toen kwam aan het licht dat de oprichters geen ervaring hadden met dat soort zaken, maar wel een zwaar crimineel verleden
hadden. Daarop probeerden de oprichters te vluchten, maar ze konden worden opgespoord en werden voor de rechtbank gebracht, waar ze schuldig pleitten.
15.4 Wie wint bij win-win? De Vlaamse overheid zet sinds 2006 in op crowdlending, dus het lenen van geld via crowdfunding. Daarvoor werd de win-winlening uitgedokterd. Het opzet is dat vrienden en familieleden met relatief kleine bedragen een onderneming helpen. Eerst konden alleen startende ondernemingen zo’n win-winlening afsluiten. In 2011 werd de win-winlening beschikbaar voor alle kmo’s. De win-winleningen kennen beetje bij beetje meer succes. In 2015 werd op deze manier 48,1 miljoen euro uitgeleend, in 2018 was het meer dan 59 miljoen euro. Het aantal leningen steeg over die periode van 1906 naar 2621. Het idee is dat een kleine onderneming zo gemakkelijker aan kapitaal kan raken, maar de investeerder doet ook zijn voordeel. Als je via een win-winlening investeert in een bedrijf, krijg je een jaarlijkse belastingkorting van 2,5 procent op het openstaande kapitaal. Je kunt tot 75.000 euro lenen aan een Vlaamse kmo. Het handelt dan om een achtergestelde lening tot maximaal 300.000 euro en die lening moet acht jaar lopen.
Niet alleen kleine ondernemingen doen hun voordeel met de win-winlening, hetzelfde geldt voor de investeerders. Dat de lening ‘achtergesteld’ is, betekent dat je bij een eventueel faillissement helemaal achter alle andere schuldeisers komt. Maar de Vlaamse overheid bouwde een buffer in: als het bedrijf jouw geld niet kan teruggeven, kun je tot 30 procent van het niet-
terugbetaalde bedrag recupereren via een eenmalige belastingvermindering. Met andere woorden: je risico is beperkt tot 70 procent van het geïnvesteerde bedrag. De rente voor de intresten die op de afgesproken tijdstippen moeten worden betaald, worden vastgelegd in een akte. Die rente mag niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet die van kracht is op de datum waarop de win-winlening gesloten wordt en mag niet lager zijn dan de helft van dezelfde wettelijke rentevoet. Voor winwinleningen afgesloten in 2022 mag de rente schommelen tussen 0,75 en 1,5 procent. Er is wel een hele reeks voorwaarden verbonden aan de winwinlening, zowel voor de ondernemers-kredietnemers als voor de geldschieters-kredietgevers. Zo moet de geldschieter een natuurlijk persoon zijn – een vennootschap kan dus niet. Het winwinnerplatform (winwinner.be) brengt kmo’s die geld zoeken en geldschieters die willen werken met een win-winlening met elkaar in contact. Alle informatie over de win-winlening vind je op de websites vlaanderen.be en vlaio.be. Een win-winlening wordt kosteloos geregistreerd door Waarborgbeheer, een dochter van de Vlaamse investeringsmaatschappij pmv, en ook op de website pmv/z.eu krijg je veel informatie. Het Waals Gewest heeft zijn eigen versie van de win-winlening: de coup de pouce-lening. De doelstelling is dezelfde: zorgen dat kleine ondernemingen gemakkelijk geld vinden bij particuliere geldschieters. De kredietnemer mag voor een coup de pouce-lening maximaal 250.000 euro lenen. De geldschieter mag maximaal 125.000 euro uitlenen. Het belastingvoordeel bedraagt de eerste vier jaar 4 procent en daarna 2,5 procent. Alle informatie over de coup de pouce-lening vind je op pretcoupdepouce.be. In Brussel heeft men de proxilening en alle details staan op finance.brussels/nl/proxilening/
15.5 En wat met coöperatieve aandelen?
Je kunt ook nog in bedrijven investeren via een apart soort aandelen: de coöperatieve aandelen. Terwijl de koers van beursgenoteerde aandelen evolueert, hebben coöperatieve aandelen in normale omstandigheden een vaste nominale waarde. Ze zijn dus kapitaalvast: ze kunnen niet in waarde stijgen, maar ook niet in waarde dalen. Al is dat relatief. Want de inflatie knaagt natuurlijk aan de waarde van het aandeel. En als het slecht afloopt met een coöperatie, kun je al je geld kwijt zijn. Het rendement wordt in principe uitsluitend bepaald door het dividend, het deel van de winst dat een bedrijf uitkeert. Een coöperatie is, volgens de definitie van de Internationale Coöperatieve Alliantie (ica), ‘een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om hun gemeenschappelijke economische, sociale of culturele behoeften en ambities te behartigen met een onderneming waarvan ze samen eigenaar zijn en die ze democratisch controleren’. De leden of vennoten of coöperanten zijn dus meer dan gewoon aandeelhouder van hun coöperatieve onderneming. De coöperanten maken ook gebruik van de diensten van de coöperatie. Ze zijn er klant, leverancier of werken er. De coöperanten steken dus ook geld in de onderneming, maar het rendement is niet het allerbelangrijkste doel. En de coöperant heeft ook zeggenschap in de coöperatie: hij kan meesturen en soms zelf meebesturen. Volgens de recentste cijfers van de Belgian Cooperative Monitor telt België zo’n 25.400 coöperatieve vennootschappen, waarvan er 600 erkend zijn. Zo’n erkenning biedt een rist (fiscale) voordelen, niet alleen voor de coöperatieve vennootschap zelf, maar ook voor haar vennoten en bestuurders. De meeste coöperatieve vennootschappen situeren zich in de alternatieve of duurzame economie. Het dividend mag dan wel meestal niet de belangrijkste doelstelling zijn van een investeerder in een coöperatie, helemaal onbelangrijk is het ook niet. Het dividend dat coöperaties uitkeren, is tot een bepaald bedrag vrijgesteld van roerende voorheffing. Je ontvangt dan een dividend na afhouding van 30 procent roerende voorheffing. Die kun je recupereren door ze in je belastingaangifte aan te geven. Voor het inkomstenjaar 2022
kon je tot maximaal 800 euro aan dividenden van coöperatieve of beursgenoteerde aandelen indienen, wat neerkomt op een recuperatie van 240 euro. De dividenden hangen natuurlijk af van coöperatie tot coöperatie. De bankencoöperaties Cera en Crelan keerden in 2019 een dividend uit van 3 procent. Bij het alternatieve-energiebedrijf Limburg Wind was dat 3,75 procent, bij Wase Wind zelfs 5,5 procent. Ecopower leed verlies en keerde in 2019 geen dividend uit. Meestal kun je op elk moment inschrijven op een coöperatief aandeel, al is doorgaans wel het aantal aandelen beperkt. Uitstappen is vaak moeilijker. Er bestaat een hele wetgeving die regelt hoe coöperanten een volledige of gedeeltelijke terugbetaling kunnen vragen en een coöperatie heeft vaak ook nog haar eigen regels daarover. Bij sommige coöperaties, vooral in de alternatieveenergiesector, ben je verplicht om enkele jaren vennoot te blijven. Bij Ecopower kun je bijvoorbeeld pas na zes jaar uitstappen, bij Limburg Wind na vijf jaar. Het komt er dus op aan dit allemaal vooraf goed na te kijken.
Investeren in een coöperatie is niet geheel risicoloos. Denk maar aan Arco of Groenkracht. Een coöperant moet er ook rekening mee houden dat investeren in een coöperatie steeds een risico is. Als het misloopt met de coöperatie, kan hij (een groot deel) van het geïnvesteerde geld kwijt zijn, zoals Groenkracht en Arco ons hebben geleerd. Groenkracht was een vehikel gelieerd aan het Oostendse groenestroombedrijf Electrawinds. Groenkracht had sinds 2004 ruim 18 miljoen euro opgehaald bij meer dan 4000 coöperanten. Het grootste deel van dat bedrag werd uitgeleend aan Electrawinds. Toen Electrawinds ten onder ging, kwam Groenkracht in de problemen. De overnemer van Electrawinds zou nu in verschillende
schijven voor kapitaal zorgen, zodat alle coöperanten op termijn het geld dat ze hebben geïnvesteerd, zouden terugzien. Het lot van de Arco-coöperant was nog minder prettig. Arco was het investeringsvehikel van de christelijke arbeidersbeweging (ACW, nu beweging.net). Ruim 800.000 mensen waren coöperant bij Arco na een investering van gemiddeld 1860 euro. Arco had het leeuwendeel van het geld van de coöperanten geïnvesteerd in één bank, Dexia. Toen die bank eind 2011 in elkaar stortte, ging Arco wat later failliet. Er bleek onvoldoende geld te zijn om de coöperanten terug te betalen. Beweging.net ijvert er sindsdien voor om de coöperanten voor spaarders te laten doorgaan, zodat ze de staatswaarborg zouden kunnen genieten, waarbij al het geld, op alle zichtrekeningen, spaarrekeningen, termijnrekeningen en kasbons samen, gewaarborgd is tot 100.000 euro per bank en per persoon. Nog steeds is er hierover geen akkoord bereikt dat de politieke, juridische en Europese toetssteen kan doorstaan. En voorlopig kunnen de coöperanten fluiten naar hun geld.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7.
Crowdfunding is geld ophalen bij vrienden, familie en iedereen die geïnteresseerd is. Soms komt crowdfunding neer op sponsoring, soms krijg je iets in ruil. Als je iets in ruil krijgt, kan dat in natura zijn, in geld of in aandele Let op voor crowdfunding waarbij je vergoed wordt in virtuele munten. Crowdfunding is risicovol: je kunt er al je geld mee kwijtraken. Een win-winlening is een vorm van crowdfunding, uitgedokterd door de Vlaamse overheid om kleine ondernemingen aan geld te helpen. Bij een win-winlening is je risico dankzij de Vlaamse overheid momenteel beperkt tot 70 procent.
8.
De win-winlening is aan regels voor de kredietnemers en kredietgevers onderworpen. 9. Coöperatieve aandelen zijn in principe kapitaalvast. Soms krijg je zelfs een dividend. 10. Coöperatieve aandelen zijn niet zonder risico. De naam Arco doet allicht een belletje rinkelen.
HOOFDSTUK 16
Obligaties
Waarin we dieper ingaan op het ontstaan van een van de oudste en belangrijkste beleggingsinstrumenten. We brengen de gok van premier Yves Leterme in herinnering, bekijken of obligaties vandaag nog een interessante investering zijn en waarom de ene obligatie de andere niet is. En zou een ‘coronaobligatie’ of een ‘koopkrachtobligatie’ een goed idee zijn om de extra schuldenberg weg te werken die de gezondheidscrisis en de Oekraïense oorlog in België hebben veroorzaakt?
‘Help je land en doe er zelf je voordeel mee!’ Met die slagzin trok de toenmalige eerste minister Yves Leterme eind 2011 wekenlang en volgens velen tot vervelens toe van televisiestudio naar televisiestudio. België stond aan de rand van de financiële afgrond. Maar Leterme besefte als geen ander: er was nog een minikansje om het land er weer bovenop te helpen. Hij moest alleen de burgers ervan zien te overtuigen hun portefeuille te openen en te investeren in staatsobligaties, een lening die de staat België zou aangaan.
16.1 Zijn obligaties alleen voor platbroeken? Of Letermes obligatietournee een succes werd, lees je verder in dit hoofdstuk. Eerst moeten we uitleggen dat obligaties een van de oudste en belangrijkste beleggingsinstrumenten zijn. Ze zijn ook een van de meest verspreide financiële instrumenten ter wereld. Je hebt misschien rechtstreeks geen obligaties in portefeuille, maar de kans is groot dat je er onrechtstreeks wél bezit, bijvoorbeeld via je pensioenspaarfonds. Daarom zijn ze zeker in de tweede helft van je leven van belang. Obligaties worden trouwens als relatief veilige beleggingen gezien. De Amerikaanse econoom Greg Mankiw zei dan ook: ‘Obligaties zijn voor platbroeken.’
Denk je dat je geen obligaties in je portefeuille hebt? De kans is nochtans groot dat je er onrechtstreeks wél bezit. De oudste bekende obligatie stamt uit ongeveer 2400 voor Christus. In Nippur, toen Mesopotamië en vandaag Irak, werden kleitabletten uit die tijd teruggevonden waarop graanleningen waren genoteerd. In sommige gevallen moest er tot 33 procent rente op worden betaald. Obligaties kwamen vanaf de 12de eeuw tot volle ontwikkeling in Venetië en Florence. De Italiaanse stadstaten hadden geld, veel geld nodig om hun oorlogen te financieren. En waar gingen ze dat geld halen? Bij zichzelf. De rijke burgers werden min of meer verplicht om geld te lenen aan het eigen stadsbestuur. In ruil daarvoor kregen ze een rente. En nog een belangrijk element was dat zo’n lening kon worden doorverkocht aan andere burgers als je geld nodig had. Dit systeem zou opgang maken in heel de wereld. En dus ook in ons land. ‘De kleine spaarder moet België mee redden. We moeten
samen verhinderen dat ons land ten prooi valt aan de financiële markten.’ We schrijven eind november 2011. Aan het woord was Yves Leterme, op dat moment ontslagnemend christendemocratisch premier. België had al anderhalf jaar geen regering meer, omdat de coalitiegesprekken na de verkiezingen van 2010 geen centimeter vorderden. Ook op financieel vlak hing er onweer in de lucht: sinds de zomer van dat jaar stond de eurozone in brand. Griekenland flirtte al langer met het faillissement. En ook Ierland en Portugal moesten al door de andere eurolanden gered worden. Ook grote economieën, zoals de Franse en de Spaanse, kregen het moeilijk. In België leidde die eurocrisis tot een tweede bankencrisis. Want drie jaar nadat Fortis, Dexia en KBC van de ondergang gered hadden moeten worden, laaide het vuur in de herfst van 2011 opnieuw op bij Dexia. Het goede deel van Dexia werd genationaliseerd en ging daarna door het leven als de staatsbank Belfius. Maar ook het slechte deel van wat in Dexia overbleef, de zogeheten bad bank, kwam voor een groot stuk in handen van de Belgische overheid. Die bad bank vormde en vormt nog steeds een groot risico. Als het fout loopt, kan dat ons land tientallen miljarden kosten. Dat was zeker zo in de turbulente omstandigheden van een uitdijende eurocrisis. Op dat moment kregen de financiële markten België in het vizier. Een scenario dat we eerder al zagen in onder meer Griekenland, Ierland en Spanje. De rente die beleggers wilden om ons land nog geld te lenen, steeg tot gevaarlijke hoogtes. In november 2011 bereikte die rente zowat 6 procent. Bij de landen die eerder ten prooi vielen aan het spook van de eurocrisis bleek dat telkens het point of no return. Zodra de 6 procentdrempel overschreden werd, ging het van kwaad tot erger. In de Wetstraat gingen op dat moment niet alleen de knipperlichten af, het alarmsignaal loeide oorverdovend. Immers, ons land had een serieus risico genomen door Dexia te redden, had geen volwaardige regering én had bovendien een hoge staatsschuld. Dat laatste maakte dat we geregeld moesten aankloppen bij investeerders om geld te lenen om die staatsschuld te herfinancieren. Maar met de hoge rentes die op dat moment werden gevraagd, kostte die rentelast een pak geld en dat deed de
begroting nog meer ontsporen. En dat alles op een moment dat er niet eens een regering was. De toenmalige ontslagnemende premier Leterme wilde de financiële markten van antwoord dienen met datgene waar België voor bekendstaat: de massa spaargeld die zijn inwoners aanhouden. Leterme rekende daarvoor op de staatsbons, de klassieke overheidsobligaties. Ze werden bij ons al veel langer ook aan het grote publiek gesleten, maar ze waren op dat moment wat van hun glans en populariteit verloren. Het Agentschap van de Schuld, dat in België de staatsbons uitgeeft, kreeg de opdracht een staatsbon te ontwikkelen die een mooi rendement bood voor de spaarder, maar wel minder dan de zowat 6 procent rente die ons land op dat moment aan grote investeerders moest betalen om geld te kunnen lenen. Uiteindelijk werden er drie verschillende staatsbons uitgegeven: een op drie jaar, een op vijf jaar en een op acht jaar. De rentes die spaarders daarvoor kregen, varieerden afhankelijk van de looptijd tussen 3,5 en 4,2 procent. Zeker met de roerende voorheffing, speciaal voor die gelegenheid verlaagd tot 15 procent, was dat een mooier rendement dan op het beste spaarboekje. Leterme zelf ontpopte zich als een topverkoper van staatspapier. ‘Help je land en doe er zelf je voordeel mee’ was het credo waarmee hij wekenlang rondtrok. Economen en analisten hadden tonnen kritiek, want het rendement op de staatsbons was volgens hen niet hoog genoeg in vergelijking met de rente die ons land aan de grote spelers moest betalen. Maar die critici kregen lik op stuk. De Leterme-bons werden de populairste in decennia. Liefst 350.000 Belgen tekenden erop in voor een totaalbedrag van 5,73 miljard euro. Het land was niet alleen gered van de financiële ondergang, ook de honderdduizenden Belgen die zo’n staatsbon kochten, hadden meteen een bijzonder goede investering te pakken. Wie de langlopende Leterme-staatsbon tot de laatste dag heeft bijgehouden, heeft zijn geld intussen netjes terugbetaald gekregen. En heeft al die jaren een rendement gekregen dat weinig alternatieven konden garanderen. Als beleggers toen, in de herfst van 2011, hadden geweten wat ze nu weten, was er ongetwijfeld
nog een pak meer geld opgehaald. Want korte tijd daarna begon de rente razendsnel te dalen, waardoor de staatsbons in geen tijd weer met heel wat winst konden worden verkocht.
16.2 Waarom zijn ze soms geliefd en worden ze soms uitgespuwd? De geschiedenis van de obligatie en het verhaal van de Leterme-bon hebben het al duidelijk gemaakt: obligaties kun je het beste beschouwen als een vorm van een lening die je geeft aan de overheid (dat zijn de staatsbons) of aan een bedrijf. Anders dan bij een aandeel word je zo geen eigenaar van het bedrijf (zelfs geen heel kleine eigenaar), maar wel schuldeiser van het land of bedrijf waaraan je geld uitleent. Dat is vaak ook iets veiliger, want bij een faillissement worden eerst die schuldeisers vergoed (als dat nog kan met wat er overblijft), pas daarna komen de aandeelhouders aan de beurt. De meeste obligaties hebben een vaste looptijd, maar dat is niet altijd zo. Met een vaste looptijd weet je vooraf wanneer je het uitgeleende geld terugbetaald zult krijgen. Dat kan bijvoorbeeld na een looptijd van vijf of van acht jaar. Maar er zijn ook ‘eeuwigdurende obligaties’, perpetuals in het jargon, die geen vervaldag hebben. Dat betekent dat het geleende geld in principe nooit wordt terugbetaald. De investeerder krijgt in de plaats ‘voor eeuwig’ een intrestvergoeding die wat hoger ligt dan bij de klassieke obligaties. In vele gevallen is het ‘eeuwige’ karakter wel theoretisch, want meestal behoudt de uitgever wel het recht om op een of ander moment de obligatie terug te kopen.
Wist je dat er ‘eeuwigdurende obligaties’ bestaan? Als investeerder krijg je dan ‘voor eeuwig’ een intrestvergoeding.
De allereerste eeuwigdurende obligatie zou uitgegeven zijn in 1648 bij onze noorderburen. Het geitenvel waarop de voorwaarden met de hand geschreven staan, is bewaard gebleven. De obligatie werd uitgegeven door het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams. De Lekdijk Bovendams is een 33 kilometer lange dijk van Amerongen naar Vreeswijk en moet grote delen van Holland en Utrecht beschermen tegen het water. Na een dijkdoorbraak besloot het waterschap rentebrieven – obligaties – uit te geven om het herstel en het onderhoud van de dijken te bekostigen. Hoeveel geld de obligatie precies ophaalde, is niet duidelijk, maar de rente bedroeg oorspronkelijk 5 procent, later werd dat percentage naar 3,5 en 2,5 procent teruggebracht. De rente wordt meer dan 370 jaar later nog steeds uitbetaald. In 2003 kocht de Yale University de obligatie voor 24.000 euro, omdat het zo’n bijzonder document is in de financiële geschiedenis. En zo ontvangt de Amerikaanse universiteit elk jaar 11,35 euro rente. Andere legendarische eeuwigdurende obligaties zijn die van de Britse Treasury, die werden uitgegeven om de strijd tegen Napoleon in 1814 en – later – de Eerste Wereldoorlog te financieren. In 2015 kocht de Engelse overheid al deze obligaties terug. Niet alleen landen, maar ook bedrijven geven soms eeuwigdurende obligaties uit. In ons land hebben bijvoorbeeld de farmatopper UCB en de chemiereus Solvay al van die perpetuals uitgegeven. Doorgaans hebben obligaties dus een vaste looptijd en ook een vaste rentevoet, al bestaan er ook met een variabele rente. Het voordeel van obligaties met een vaste rentevoet is dat je vooraf perfect weet waar je aan toe bent: je leent de overheid of een bedrijf een bepaalde som en elk jaar krijg je de intrest op basis van die vastgelegde rentevoet uitbetaald. Die jaarlijkse rente wordt ook wel ‘de coupon’ genoemd. Dat komt nog van de tijd dat de papieren obligaties thuis moesten worden bewaard, waar elk jaar een strookje of ‘de coupon’ moest worden afgeknipt van ‘de mantel’. Met die coupon kon dan de rente elk jaar worden uitbetaald bij de bank. Vandaag is er van couponnetjes knippen geen sprake meer. Alle effecten zijn intussen
‘gedematerialiseerd’. Dat betekent dat ze gewoon op je effectenrekening staan en dat je de rente jaarlijks op die rekening betaald krijgt. In vergelijking met het tijdperk-Leterme is er nog iets veel belangrijkers veranderd: het lagerentebeleid van de Europese Centrale Bank heeft de rentes naar beneden gezogen. Daardoor hebben heel wat landen in de eurozone de voorbije jaren voor korte periodes tegen een negatieve rente geld kunnen lenen. Dat betekent dat investeerders bereid zijn aan die landen geld te lenen, goed wetend dat ze op de vervaldag niet al het uitgeleende geld zullen terugzien. Het deel dat ze niet terugkrijgen, is de vertaling van een negatieve rente. Heel wat landen van de eurozone konden zelfs op tien jaar lenen tegen een nulrente of – nóg interessanter – tegen een kleine negatieve rente. Dat lijkt waanzin, maar het is dus het resultaat van het lagerentebeleid dat de Europese Centrale Bank jaren gevoerd heeft en waarmee ze hoopte de investeringen en de consumptie – en dus de economie – aan te zwengelen. De gevolgen voor obligaties en vooral staatsobligaties waren groot. Zo populair ze waren in de herfst van 2011, ten tijde van Leterme, zozeer werden ze de voorbije jaren uitgespuwd. Op dit moment zijn de rentes die landen moeten betalen om geld te lenen weer positief geworden en zelfs fors gestegen. Dat maakt obligaties weer interessanter.
16.3 Is een staatsbon opnieuw interessant? Staten behoren over de hele wereld tot de actiefste uitgevers van obligatieleningen. Ook de Belgische staat heeft er veel uitgegeven, de Letermebon was maar één voorbeeld. Via een staatsbon leen je als spaarder geld uit aan bijvoorbeeld de Belgische overheid. Die betaalt dat geld na afloop van de vooraf bepaalde periode terug en intussen krijg je de jaarlijkse coupon, zoals die bij uitgifte was
afgesproken. Staatsbons worden in ons land uitgegeven door het Agentschap van de Schuld. Dat gebeurt in principe vier keer per jaar.
Via een staatsbon leen je als spaarder geld uit aan bijvoorbeeld de Belgische overheid. Die betaalt dat geld na afloop van de vooraf bepaalde periode terug en intussen krijg je de jaarlijkse coupon. Alleen, door het lagerentebeleid van de Europese Centrale Bank zijn ook de rentes die de eurolanden betalen om geld te kunnen lenen spectaculair gedaald. Van de 6 procent die ons land in 2011 nog moest neertellen, is al lang geen sprake meer. Korte tijd later is de rente beginnen te dalen en ook in België is de tienjaarsrente lange tijd onder 0 procent gezakt (zie figuur 75). Dat geldt trouwens niet alleen voor België, maar voor heel wat landen. Figuur 75 Tienjaarsrente die België moet betalen (2010-2023)
In 2011 moest België nog 6 procent rente betalen als het geld wilde lenen. Na enkele jaren onder 0 procent te zijn gezakt, is die rente nu
weer gestegen tot 3 procent.
Die rente is wat grote investeerders vragen om geld tien jaar uit te lenen aan ons land. Omdat België een grote overheidsschuld heeft, is het voor de Belgische overheid en de belastingbetaler goed nieuws dat die rente zo sterk is gedaald. Want zo kunnen we ons nu goedkoop herfinancieren, we kunnen tegen een uiterst lage rente nieuwe leningen aangaan. De rente zat de voorbije jaren onder nul en dat betekent dat professionele investeerders bereid zijn wat verlies te nemen als ze op tien jaar geld lenen aan ons land. Dat lijkt paradoxaal, maar bij de ECB betaalden ze in die jaren een strafrente van 0,5 procent. Die periode lijkt nu definitief voorbij. De ECB heeft de rente in juli 2022 voor de eerste keer in elf jaar weer verhoogd, en in de aanloop daarnaar is ook de rente voor ons land weer gestegen. Lange tijd was zo’n staatsbon ook een gedroomde belegging voor de spaarder die niet van veel risico houdt, maar zijn geld voor langere tijd kon missen en in ruil daarvoor een iets hoger rendement kreeg dan op het spaarboekje. Door de lage rente was ook de aantrekkingskracht van de staatsbon weg. Want in tegenstelling tot grote investeerders waren spaarders niet bereid om tegen een negatieve rente geld te lenen aan ons land, want het spaarboekje met een rente van 0,11 procent was een aantrekkelijkere optie. Om de staatsbon ook voor particuliere investeerders aantrekkelijk te maken, had de rente dus heel wat hoger moeten liggen dan de marktrente die grote investeerders willen betalen. Maar die uitzondering zou dan weer onverantwoord zijn tegenover de belastingbetaler, want dan zou de overheid overdreven veel rente betalen. Dat allemaal samen maakt dat er tussen maart 2019 en juni 2022 geen staatsbons werden uitgegeven, want de rente zou zo laag zijn dat niemand interesse zou hebben. Doordat de rente weer gestegen was, kon het Agentschap van de Schuld begin juni 2022 voor het eerst in meer dan drie jaar weer een staatsbon uitschrijven. De rente was nog niet bepaald indrukwekkend: 0,70 procent voor een staatsbon op vijf jaar en 1,30 procent voor een staatsbon op
tien jaar. Dat zijn telkens de brutorendementen, daar gaat nog 30 procent roerende voorheffing van af. Ondanks het beperkte rendement was er bij het grote publiek best wat interesse: in totaal werd er voor bijna 40 miljoen euro op ingetekend. Sindsdien wordt de staatsbon weer elk kwartaal uitgegeven en zijn ook de rentes in stijgende lijn. Sommige landen hebben staatspapier dat een hoger rendement biedt. Maar dan moet je al buiten de eurozone kijken. De langetermijnrente in de Verenigde Staten bijvoorbeeld schommelt rond 4 procent op tien jaar. Opkomende landen bieden vaak nog een hoger rendement, maar dan is het risico uiteraard ook navenant. Want helemaal zonder risico zijn sommige staatsobligaties nu ook weer niet. Dan valt steeds de naam Argentinië. In 2001 had dit ZuidAmerikaanse land ruim 100 miljard euro aan buitenlandse schulden en het bedrag dat het moest betalen aan rente en aflossingen was drie keer zo hoog als het land verdiende met zijn uitvoer. De Argentijnse regering besliste toen om haar leningen van andere landen, banken en beleggingsfondsen niet meer terug te betalen. Dit staat bekend als de grootste wanbetaling in de geschiedenis. Argentinië ging failliet en kon nergens nog geld lenen, omdat het als een wanbetaler te boek stond. Het land ging door een diepe recessie, de Argentijnse peso devalueerde, de Argentijnen zagen de waarde van hun spaargeld verdampen. Pas in 2005 werd er een oplossing gevonden: de schuldeisers konden hun oude staatsobligaties inruilen voor nieuwe, maar kregen daarvoor slechts 30 procent van de oorspronkelijke waarde. Heel wat beleggers waren niet blij, maar het enige alternatief was een jarenlange rechtszaak. Daarom stemde 93 procent van de eisers toch in met de deal en slikte het verlies door. Het hoeft zeker niet altijd zo dramatisch af te lopen met buitenlandse obligaties, maar je moet natuurlijk wel steeds rekening houden met de wisselkoers, die het rendement van die obligatie in euro’s flink kan beïnvloeden. Als particulier is het ook bijzonder moeilijk om rechtstreeks te investeren in buitenlands staatspapier. Voor wie graag in zulke staatsobligaties wil beleggen, bieden de banken en beurshuizen obligatiefondsen aan (of gemengde fondsen,
met aandelen en obligaties). Het voordeel daarvan is dat je in een gespreide portefeuille kunt stappen, waardoor het risico ook gespreid is.
16.4 Waarom is het zo vaak aanschuiven voor bedrijfsobligaties? Niet alleen overheden, ook bedrijven geven obligaties uit. Op die manier willen ze geld ophalen om bijvoorbeeld nieuwe producten te ontwikkelen of andere markten op te zoeken. Het principe van bedrijfsobligaties is hetzelfde als van overheidsobligaties: beleggers kunnen intekenen op een obligatie die doorgaans een vaste looptijd heeft (maar hij kan ook eeuwigdurend zijn) en ze krijgen daarvoor een vooraf bepaald rendement (maar dat kan ook variabel zijn). Als je erop intekent, word je dus schuldeiser van het bedrijf in kwestie: de onderneming moet je het geld terugbetalen dat je uitleende. Helemaal zonder risico is dat uiteraard niet. Als het bedrijf tijdens de duurtijd van de obligatie in de problemen komt en bijvoorbeeld over de kop gaat, bestaat altijd het risico dat je (een deel van) je geld niet terugbetaald krijgt. Zo was er onlangs het voorbeeld van de zinkgroep Nyrstar, met vestigingen in België, die zwaar gebukt ging onder de schulden en in maart 2019 liet weten dat ze twee obligaties niet volgens afspraak kon aflossen. Hoe risicovoller het bedrijf waaraan je geld leent, hoe hoger de rente zal zijn die het bedrijf je zal moeten betalen. Doorgaans gelden bedrijfsobligaties als een iets veiliger belegging dan aandelen. Omgekeerd is het mogelijke rendement bij aandelen groter dan de – al bij al – beperkte intrest die bedrijfsobligaties vandaag bieden, want die zijn de jongste jaren ook sterk gedaald, zelfs tot gemiddeld onder 1 procent (zie figuur 76). Figuur 76 Rendement van bedrijfsobligaties in euro Bron: NBB
In 2011 betaalden bedrijven nog 3 tot 5 procent rente als ze geld wilden lenen. Nu is dat nog minder dan 1 procent, een klein beetje meer dan de rente op een spaarboekje.
Het is niet omdat bedrijven via een obligatie geld ophalen dat je daar als particulier ook zelf op kunt intekenen. Sommige bedrijven richten zich vooral tot de grote investeerders. Maar de jongste jaren zijn er ook ondernemingen die wel op het grote publiek mikken. De reden daarvoor is eenvoudig: door de grote massa spaargeld en de zeer lage rente op spaarboekjes hopen bedrijven een deel van dat spaargeld te kunnen ophalen, door een rendement te geven dat iets hoger ligt dan wat je vangt op een spaarboekje. Dat werkt. De jongste bedrijfsobligaties die werden uitgegeven voor het grote publiek moesten steevast na een paar uur al worden afgesloten, omdat het vooropgestelde bedrag dat het bedrijf wilde ophalen al bereikt was. Terwijl veel spaarders er niet eens in slaagden om erop in te tekenen. De vraag naar zulke obligaties is veel groter dan het aanbod. Zo schreef Bekaert eind 2019 een obligatie uit op zeven jaar met een nettorendement van 1,64 procent. De 200 miljoen euro die de staalverwerker zo wilde ophalen, was al na een paar uur binnen. Ook de vastgoedgroep Immobel schreef in diezelfde periode een obligatie uit voor het grote publiek. Die obligatie gaf een rendement van 1,83 procent voor een looptijd van 7,5 jaar. Ook bij Immobel
was het aanschuiven en – voor veel beleggers – teleurgesteld afdruipen. De beoogde 75 miljoen euro was in een paar uur tijd opgehaald. Beleggers hadden voor vijf keer meer ingeschreven. Om maar te zeggen: als er vandaag een bedrijfsobligatie wordt uitgegeven tegen niet eens een fenomenaal rendement, mag je al blij zijn als je een deel van de obligaties kunt krijgen waarop je intekent. Als de rente laag blijft, zal dat zonder twijfel ook bij toekomstige, nieuwe uitgiften van bedrijfsobligaties het scenario zijn. Net als bij staatsobligaties kunnen ook hier obligatiefondsen of gemengde fondsen (waar dus zowel aandelen als obligaties in zitten) een alternatief zijn voor wie zelf niet heeft kunnen intekenen op een bedrijfsobligatie. Via zulke fondsen kun je ook investeren in bedrijfsobligaties die niet voor het grote publiek zijn uitgegeven, of in obligaties die door bedrijven in andere landen werden uitgegeven. Bovendien investeer je op die manier in een bredere portefeuille, waarin verschillende bedrijfsobligaties zitten, waardoor het risico meer gespreid is.
16.5 Wat is het nut van ratingbureaus? Bij een obligatie is het dus van belang dat je een idee hebt of het land of bedrijf in staat zal zijn om je het geleende bedrag terug te betalen. Hoe groter dat risico, hoe hoger de rentevergoeding. De ratingbureaus willen je daarbij een handje helpen: zij berekenen hoe groot het risico is dat iemand zijn schuld niet kan terugbetalen en geven aan een obligatie een rating. Ratingbureaus zijn privébedrijven, de bekendste zijn Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch. Zij drukken de rating uit in letters. Zo wil AAA bijvoorbeeld zeggen dat de landen of bedrijven een zeer hoge kredietwaardigheid hebben, ccc staat dan weer voor een uiterst speculatieve investering en d betekent faillissement. De ratingbureaus ontstonden in de tweede helft van de 19de eeuw. In de vs werd toen een spoorwegnet aangelegd. Daarvoor was geld nodig en de betrokken ondernemingen gaven daarom
leningen uit. In 1860 publiceerde Henry Varnum Poor voor het eerst zijn History of railroads and canals of the United States, met informatie over de financiële toestand van de spoorwegondernemingen. Het was een handleiding voor potentiële investeerders over welke risico’s ze namen als ze investeerden in een bepaald spoortraject. Jaarlijks werd het naslagwerk bijgewerkt. Samen met zijn zoon Henry William richtte hij daarvoor het bedrijf h.v. and h.w. Poor Co. op. Rond de eeuwwisseling was er dan Luther Lee Blake, manager bij een kabelfirma in Manhattan. Hij kreeg veel vragen over andere ondernemingen en hield daarover een fichebak bij. In 1906 had hij zo alle belangrijke cijfers van de honderd grootste bedrijven verzameld. Hij besloot ze te drukken en regelmatig bij te werken, en richtte daarvoor het bedrijf Standard Statistics Bureau op. Het zou daarna ook steeds meer ratings verlenen voor (staats)obligaties. In 1941 fuseerde Standard met Poor, en zo ontstond Standard & Poor’s (S&P). Moody’s werd in 1900 opgericht door John Moody. Hij publiceerde Moody’s manual of industrial and miscellaneous securities, met informatie en statistieken over aandelen en obligaties van banken, mijnen en andere bedrijven. Met de beurscrisis van 1907 ging het bedrijf over de kop. Twee jaar later was John Moody terug met een nieuw idee. In plaats van gewoon informatie te verstrekken bood hij beleggers analyses van aandelen en obligaties aan. Hij zou ook de eerste geweest zijn die overheden op hun kredietwaardigheid beoordeelde. Fitch is het kleine broertje van S&P en Moody’s. Het werd in 1913 opgericht door John Knowles Fitch. Hij publiceerde financiële statistieken voor investeerders in The Fitch stock and bond manual en The Fitch bond book. In 1924 introduceerde Fitch de nu alom bekende lettercombinaties van AAA tot d voor het geven van een kredietbeoordeling. Deze drie ratingbureaus leveren vandaag het leeuwendeel van alle kredietbeoordelingen. Ze werden vooral na 1970 belangrijk, toen steeds meer bedrijven hun leningen niet terugbetaalden en ratings dus belangrijker werden om dat risico te kunnen inschatten. Om
enige garantie te geven dat ze ernstig werkten, moesten de kredietbeoordelaars al snel passeren via de Amerikaanse beurswaakhond, de Securities and Exchange Commission (sec). Die beoordeelde de ratingbureaus en als het goed was, benoemde de sec ze tot nationally recognized statistical rating organization. Zeven kredietbeoordelaars kregen die erkenning, maar na wat fusies bleven daarvan Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch over. Er bestaan nog wel andere, kleinere ratingbureaus, zoals het Chinese Dagong Global Credit, dat in 1994 werd opgericht. Hun ratings krijgen nauwelijks weerklank, tenzij als curiosum. Aanvankelijk werden de ratingbureaus betaald door degenen die geld wilden uitlenen. Zij hadden immers baat bij een goede inschatting van het kredietrisico dat ze daarbij liepen. Onder meer omdat sommige kredietbeoordelaars de ratings van hun concurrenten gewoon kopieerden en de uitleners geen zin hadden om meerdere keren te betalen voor dezelfde informatie, moesten ze op zoek naar een andere inkomstenbron. Geleidelijk aan presenteerden de kredietbeoordelaars hun diensten aan degenen die op zoek waren naar geld. Als die een goede rating konden voorleggen, kregen ze gemakkelijker en goedkoper geld. Sinds 1980 was dit het courante model: zij die op zoek zijn naar geld betalen voor de ratings. Tot rond 2010 betaalde België zo S&P om een rating te verkrijgen voor een staatsobligatie, daarna ging dat contract naar Fitch. In 2017 betaalde België 120.000 euro aan Fitch voor het verkrijgen van ratings, daarna werd het contract niet meer verlengd. Dat wil niet zeggen dat België geen ratings meer krijgt, maar dat is dan een unsolicited rating, een ongevraagde rating, en die is gratis. Als de partij die op zoek is naar geld betaalt voor een rating, bestaat natuurlijk gevaar voor belangenvermenging. Het zou zijn alsof een restaurant betaalt voor het verkrijgen van een Michelinster: bedrijven die obligaties wilden uitbrengen, konden op zoek gaan naar de kredietbeoordelaar die de beste rating wilde geven. Hoe die ratingbureaus precies tot een rating komen, is overigens niet altijd duidelijk. Als een bedrijf een obligatielening uitgeeft, zal het ratingbureau natuurlijk kijken naar de prestaties van die
onderneming, hoeveel schulden ze al heeft, wat de toekomstige verwachtingen zijn enzovoort. Als het gaat over de kredietwaardigheid van een land, kijkt het naar de overheidsschuld, het begrotingsbeleid en de inflatieverwachtingen, maar ook naar de economische structuur en de politieke en economische stabiliteit. En het praat dan ook met politici en politicologen, economen, analisten, bankiers en zelfs met journalisten. Hoe met al die factoren rekening wordt gehouden, is een groot geheim. De ratingbureaus gieten hun beoordeling in een rapport en het eindoordeel bestaat dus uit enkele letters, zoals AAA of cc-, waarbij elk ratingbureau zijn eigen letters gebruikt. Vaak kondigen kredietbeoordelaars vooraf aan dat er een ratingwijziging aankomt. Dat kan al zijn effect hebben: als een ratingbureau dreigt om de rating te verlagen, heeft dat onmiddellijk gevolgen voor de risicopremie. Lang werden de ratingbureaus een groot belang toegedicht, maar sinds het begin van deze eeuw hebben ze veel van hun pluimen verloren. Ze gingen vreselijk uit de bocht bij de beoordeling van de Amerikaanse energiegigant Enron, die knoeide met de boekhouding en bol stond van de oplichterij, maar toch vlak voor zijn faillissement nog een hoge rating had gekregen. Nadat Enron op de fles was gegaan, trokken boze investeerders naar de rechtbank in de hoop een schadevergoeding te krijgen van de ratingbureaus. De rechtbank ging daar niet op in, want oordeelde dat de ratings vallen onder het First Amendment van de Amerikaanse grondwet, dat de vrijheid van meningsuiting beschermt. Met andere woorden, een kredietbeoordelaar mag beweren wat hij wil, hij kan niet ter verantwoording worden geroepen.
Een kredietbeoordelaar mag beweren wat hij wil, hij kan nooit ter verantwoording worden geroepen.
Ook tijdens de financiële crisis in 2008 kwamen de ratingbureaus in opspraak. Ze hadden de hoogste rating toegekend aan rommelkredieten. Bovendien werden de kredietbeoordelaars vaak al vooraf om een oordeel gevraagd over die financiële producten. Ze werden zelfs betaald voor advies over hoe zo’n financieel product er moest uitzien, zodat het daarna van diezelfde kredietbeoordelaar een hoge waardering zou krijgen. De vergelijking is al eens eerder gemaakt: het zou zijn alsof een professor een honorarium ontvangt als hij de studenten uitlegt hoe ze op zijn examen een maximumscore kunnen halen. Er is al vaak gedebatteerd over de ondoorzichtige manier waarop de ratingbureaus werken en hun grote macht, maar veel is er nog steeds niet veranderd. De jongste jaren wordt er minder rekening gehouden met de ratings, maar toen de kredietbeoordelaar Fitch in april 2020 de rating van België dreigde te verlagen, omdat de begroting aan het ontsporen was, haalde dat toch de krantenkoppen en ontstond er enige zenuwachtigheid.
16.6 Hoe een obligatie kopen en wat moet dat kosten? Als je staatsbons of bedrijfsobligaties wilt kopen, moet je langs de bank of een financieel tussenpersoon passeren. Je moet dat trouwens doen tijdens de zogenoemde intekenperiode: een periode die door de overheid of het bedrijf wordt vooropgesteld en waarin je kunt aangeven dat je interesse hebt in de obligatie en voor hoeveel geld je wilt intekenen. In dat geval spreken we van de primaire markt. Maar je kunt ook altijd obligaties kopen die al eerder werden uitgegeven. Dat gebeurt dan op de secundaire markt. In dat geval koop je de obligatie van iemand over. Vanaf het moment dat je de obligatie hebt overgekocht, loop jij het risico, maar zijn ook de opbrengsten van die obligatie en de uiteindelijke terugbetaling van
het ingetekende bedrag voor jou. Denk aan de universiteit van Yale die een paar jaar geleden de obligatie van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams overkocht en nu de rente ontvangt. De prijs die je voor een obligatie op de secundaire markt neertelt, is meestal niet dezelfde als die waartegen de obligatie werd uitgegeven. Dat heeft te maken met de evolutie van de marktrente tussen het moment waarop de obligatie werd uitgegeven en het moment dat je de obligatie van iemand overkoopt. Als de rente intussen gezakt is, worden de obligaties in principe meer waard, omdat ze op dat moment nog interessanter zijn dan bij het moment van uitgifte. Als het omgekeerde gebeurt en de rente stijgt, zal de prijs van die obligaties zakken. Dat is logisch, want als er obligaties met een hogere rente op de markt komen, worden eerder uitgegeven obligaties met een lagere rente minder aantrekkelijk. De lagere aankoopkoers op de secundaire markt leidt ertoe dat beleggers boven op de jaarlijkse coupon ook een meerwaarde realiseren tegen het einde van de looptijd. Dat is vaak ook het geval wanneer de economie het minder goed doet of wanneer het bedrijf dat de obligatie uitgaf in de problemen dreigt te komen. De effectieve prijs die je betaalt, hangt af van de wet van vraag en aanbod. De prijs van je obligatie kan dus op de secundaire markt van dag tot dag wijzigen. Dat is alleen van belang als je een bestaande obligatie wilt kopen of wanneer je er zelf een wilt verkopen. Als je je obligatie gewoon bijhoudt tot op de vervaldag, hebben die dagelijkse schommelingen op de secundaire markt geen invloed. Als je gewoon de rit uitzit, krijg je de jaarlijkse coupon. En op de vervaldag zul je het geld dat je investeerde ook terugbetaald krijgen. Anders is het als je tijdens de looptijd een obligatie koopt of verkoopt op de secundaire markt. Afhankelijk van de evolutie van de marktrente en de economische conjunctuur zal de obligatie op dat moment duurder of goedkoper zijn dan op het moment van de uitgifte. Die koers van een obligatie wordt uitgedrukt in een percentage van de initiële waarde, de nominale waarde. Die nominale waarde is de waarde die vermeld staat op een obligatie en
is het bedrag dat je op de eindvervaldag terugkrijgt. Als een obligatie duurder wordt en je betaalt meer dan de nominale waarde, dan noteert de obligatie boven pari. Als de obligatie goedkoper wordt en je betaalt minder dan de nominale waarde, dan noteert de obligatie onder pari. Zo was op een bepaald moment de koers van een Nyrstarobligatie, waarover eerder al werd verteld hoe dat bedrijf opgezadeld zat met zware schulden, in vrije val en kon ze voor minder dan 40 procent van de nominale waarde op de kop worden getikt. Los van die overnameprijs, die door de markt bepaald wordt, betaal je als koper ook het deel van de intrest dat de verkoper mist wanneer hij de obligatie van de hand doet vóór de coupon betaald wordt. Concreet: als de obligatie verkocht wordt tijdens de zes maanden vóór de coupon wordt uitbetaald, zul je de verkoper de helft van de intrest moeten betalen die je dat jaar zult ontvangen, met aftrek van de roerende voorheffing. Net als bij aandelen heb je bij de aankoop van obligaties verschillende mogelijkheden om een koop- of verkooporder te geven. Je kunt dat doen tegen de marktprijs, met andere woorden de prijs waar vraag en aanbod elkaar op dat moment vinden. Zowel voor de koper als voor de verkoper is dat een risico, want als de marktprijs sterk schommelt, kan de prijs waar vraag en aanbod elkaar vinden flink afwijken van de prijs die je in gedachten had. Om dat te voorkomen kun je met een limietprijs werken. Dat is, net als bij aandelen, de prijs waartegen je wilt kopen of verkopen. Als de markt die prijs vormt, wordt je obligatie gekocht of verkocht. Ook kun je als verkoper een stop loss-order geven. In dat geval zal je obligatie automatisch worden verkocht zodra ze onder een bepaalde prijs zakt. De kostenstructuur bij obligaties is vaak wat ingewikkelder dan bij aandelen. Laten we beginnen bij het gemakkelijkste: de waarde van je obligatie. Dat is wat je op de vervaldag zult terugkrijgen van het bedrijf dat (of de overheid die) de obligatie uitgeeft. Die waarde wordt de nominale waarde genoemd. Toch kan het zijn dat je bij de aankoop meer betaalt dan die nominale waarde. De prijs die je bij
de uitgifte betaalt, is de uitgifteprijs. Vaak gebeurt het dat die uitgifteprijs hoger is dan de nominale waarde van de obligatie zelf. Het verschil tussen de uitgifteprijs en de nominale waarde wordt de uitgiftepremie genoemd, en dat is de vergoeding die de banken aanrekenen voor de plaatsing van de obligaties. De obligaties van Bekaert, waarover we het eerder al hadden, werden uitgegeven in coupures van 1000 euro. Met andere woorden, een belegger kon er per schijf van 1000 euro op intekenen. Maar de uitgifteprijs bedroeg 101,875 procent per coupure. Per schijf van 1000 euro waarop je zou hebben ingetekend en die je zeven jaar later terugkrijgt, betaalde je bij aankoop dus 1018,75 euro. Die uitgiftepremie kun je dus vergelijken met de instapkosten die de bank je aanrekende. Dat heeft uiteraard gevolgen voor het rendement van de obligatie: je moet die kosten verrekenen in het rendement. Het brutorendement bedraagt daardoor in werkelijkheid geen 2,75 procent, maar 2,45 procent. Helaas wordt de roerende voorheffing (30 procent) wel verrekend op de brutocoupon en niet op het lagere brutorendement. In dat geval bedraagt het nettorendement 1,639 procent. Sommige banken rekenen ook kosten aan voor een effectenrekening. Die kosten moet je dus ook bijrekenen om je nettorendement te kennen. Als je deze (of een andere) obligatie niet op de primaire, maar op de secundaire markt koopt, moet je ook een beurstaks van 0,12 procent betalen op de nominale waarde van de obligatie. Die kosten moet je dan vanzelfsprekend aftrekken van het dan geldende rendement. Als je belegt in obligaties in een buitenlandse valuta, moet je ook naar de evolutie van de wisselkoers kijken, want ook die heeft een invloed op je rendement. Als je obligaties koopt met een nominale waarde van 1000 dollar, krijg je aan het einde van de looptijd die 1000 dollar terug. Maar de koersevolutie van de dollar tegenover de euro tussen het moment van aankoop en de terugbetaling heeft een grote invloed op het rendement. Die koersevolutie kan een positief of een negatief effect hebben voor jouw rendement, afhankelijk van
hoe de koers evolueert. Maar dat is niet te voorspellen. Bij obligaties in de eigen munteenheid speelt dat wisselkoersrisico uiteraard niet.
16.7 Welk type obligatie past bij jou? De bekendste en meest gebruikte vorm van een obligatie is die met een vooraf bepaalde looptijd en een vooraf vastgelegde coupon. Je weet met andere woorden perfect waar je begint en waar je zult eindigen op het moment dat je intekent op de obligatie. Als je de hele looptijd gewoon uitzit, krijg je op het einde de nominale waarde van de obligatie netjes terugbetaald. Gaat het bedrijf of het land waar je geld aan uitleende intussen failliet, dan moet je hopen dat je je geld terugkrijgt of toch een deel ervan. In dat geval zullen alle eigendommen van het bedrijf verkocht worden en met de opbrengsten worden de schuldeisers betaald. Maar je bent uiteraard niet de enige schuldeiser van het bedrijf. Afhankelijk van waar je in dat rijtje staat, zul je sneller aanspraak maken op de terugbetaling van je geld. De volgorde van schuldeisers is met andere woorden van belang voor het geval het misloopt. En het is het type obligatie dat de volgorde bepaalt.
Investeren in een achtergestelde obligatie? Weet dat je met zo’n obligatie helemaal achteraan staat in het rijtje van schuldeisers. Naast de gewone obligatie bestaat er ook de achtergestelde obligatie. Met zo’n obligatie sta je helemaal achteraan in het rijtje van schuldeisers. Je komt dus pas als allerlaatste aan de beurt om je obligatie terugbetaald te krijgen bij een faillissement. Bij een
achtergestelde obligatie is het risico groter, maar dat vertaalt zich in een hoger rendement. Een ander type is de zogenoemde nulcouponobligatie. Hier krijg je geen jaarlijkse coupon, maar haal je rendement uit het verschil tussen de prijs die je betaalt op het moment dat je intekent en wat je terugbetaald krijgt op de eindvervaldag. Nog een ander type zijn de converteerbare obligaties. Dat zijn obligaties die je tijdens de looptijd onder vooraf vastgelegde voorwaarden kunt inruilen voor aandelen van het bedrijf dat de obligaties uitgaf. Bedrijfsobligaties die voor het grote publiek worden uitgegeven, zijn meestal de gewone obligaties, met een vooraf bepaalde looptijd en een vooraf bepaald rendement. Maar het is wenselijk om altijd vooraf goed te informeren over welk type obligatie het precies gaat wanneer je wilt intekenen op een uitgifte, of wanneer je obligaties wilt overkopen op de secundaire markt. Het is trouwens altijd nodig om goed je huiswerk te maken. Ken je het verhaal van de staatsobligaties van het land Poyais? In 1821 streek Gregor MacGregor, soeverein prins van de onafhankelijke staat Poyais, neer in Londen. Hij had prachtige plannen om dit Midden-Amerikaanse land te ontwikkelen, waarvoor natuurlijk geld nodig was. In 1823 kon hij via een obligatielening met een rente van 5 procent 200.000 pond ophalen bij enthousiaste investeerders. Het hielp dat hij obligaties verkocht met enkele afgeknipte coupons, waarmee hij de indruk wekte dat er al eerder rente was uitgekeerd. Want je zult het al wel in de smiezen hebben: Poyais was een verzonnen land, en MacGregor was een meesteroplichter die profiteerde van de goedgelovigheid en de hebzucht van vele beleggers. Hij wist te ontkomen naar Venezuela, de investeerders bleven ontgoocheld en berooid achter.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN
1.
Obligaties zijn een van de oudste en meest verspreide financiële instrumenten ter wereld. 2. Obligaties zijn een soort lening die je geeft aan de overheid (staatsbons) of aan een bedrijf (bedrijfsobligaties). 3. De meeste obligaties hebben een vaste looptijd en een vaste rentevoet. Maar er bestaan ook ‘eeuwigdurende obligaties’ (perpetuals) en obligaties met een variabele rente. 4. De rente bepaalt het rendement (coupon) en wordt meestal jaarlijks uitbetaald. Het bedrag van de obligatie zelf krijg je terug aan het einde van de looptijd. 5. Een obligatie is relatief veilig, want je weet meestal wat je rendement zal zijn en wanneer je de inlegsom terugkrijgt. 6. Lange tijd was de staatsbon een favoriete belegging voor de spaarder die niet veel risico wilde lopen en zijn geld wat langer kon missen. Door de lage rente is de belangstelling erg verminderd. 7. Meer dan drie jaar lang werden er vanwege dat povere rendement geen Belgische staatsbons uitgegeven. In juni 2022, bij de uitgifte van de nieuwe staatsbon, was de interesse meteen groot. 8. Voor bedrijfsobligaties is het nog wel vaak stormlopen, omdat het rendement meestal iets hoger ligt dan bij spaarboekjes. 9. Als obligatiehouder ben je schuldeiser van het bedrijf waaraan je een lening geeft. Gaat dat bedrijf op de fles, dan kan het zijn dat je dat geld niet of slechts gedeeltelijk terugkrijgt. 10. Door de lage rente die tijdens de coronaperiode de economie moest ondersteunen, bleven obligaties lange tijd oninteressant. Aan dat tijdperk is nu een einde gekomen: door de stijgende rentes worden obligaties geleidelijk weer aantrekkelijk.
HOOFDSTUK 17
Vreemde munten
Waarin we ons concentreren op sparen en beleggen in vreemde valuta en in cryptovaluta. Het is geen toeval dat we vervolgens aandacht besteden aan zeepbellen en piramidespellen. Maar eerst bekijken we het gedoe van de wisselkoersen.
Een cartoon van Lectrr toont de Drie Wijzen met hun cadeautje onder de arm op weg naar de stal in Bethlehem. Een van die Drie Wijzen raadpleegt de krant en zegt: ‘Blij dat ik toch voor goud ben gegaan in plaats van voor bitcoin…’ Beleggen in digitale munten of – in het jargon – cryptovaluta, zoals bitcoin, is een vrij recent fenomeen, maar beleggen in vreemde munten gebeurt al lang en ook vaker dan je op het eerste gezicht zou denken. Want het gaat niet alleen om het omwisselen van euro’s in andere munten, je kunt ook termijnrekeningen openen en obligaties, aandelen of aandelenfondsen kopen in vreemde valuta. Zodra je internationaal belegt, zit je met vreemde valuta.
17.1 Hoe wordt het spel van de wisselkoersen gespeeld? De kans dat je internationaal belegt, is reëel. Het is een vorm van risicospreiding. Als je niet volledig afhankelijk wilt zijn van de euro, kun je diversifiëren door beleggingen aan te houden in andere munten. Zeker toen de euro onder druk kwam, werd dat vaak overwogen. Na het uitbreken van de Griekse schuldencrisis in 2010 was er zelfs sprake van dat de eurozone uit elkaar zou spatten en er een eind zou komen aan de gemeenschappelijke munt. Toen zochten sommigen heil in een andere munt. Maar ook nu de euro in rustiger vaarwater zit, maakt beleggen in andere munten deel uit van de risicospreiding, net zoals beleggen in verschillende producten of in meerdere sectoren. Sinds enige tijd is daar een dimensie bij gekomen. Nu de rente eerder laag staat, hopen sommige beleggers extra winst te kunnen boeken als ze de vreemde valuta weer omwisselen in euro’s. Dat gebeurt tegen een wisselkoers, wat eenvoudig gezegd de prijs is van een andere munt. En zoals steeds: je kunt niet alleen extra winst boeken als de wisselkoers meezit, maar ook extra verlies optekenen als die tegenzit. Het principe van beleggen in vreemde valuta, ook wel kortweg deviezen genoemd, is simpel. Je kent het ongetwijfeld van als je op vakantie gaat naar een land buiten de eurozone zoals GrootBrittannië, Zwitserland of de vs. Voor het vertrek wissel je euro’s om in ponden, Zwitserse franken of dollars en bij terugkeer wissel je het overschot opnieuw in voor euro’s. Dat zal wellicht telkens gebeuren tegen een andere koers, want wisselkoersen variëren voortdurend, de klok rond. De referentiewisselkoersen, hoeveel van een vreemde munt je krijgt voor 1 euro, vind je terug op de website van de Nationale Bank van België (nbb.be). De wisselkoers bij je bank zal daarvan lichtjes afwijken, omdat die – het zal je niet verbazen – wat winst wil maken als je geld omwisselt.
Wisselkoersen variëren voortdurend, de klok rond. Daarop proberen beleggers in te spelen. Je weet natuurlijk dat zo’n wisselkoers hard kan schommelen, zoals blijkt uit de wisselkoers van bijvoorbeeld de euro tegenover de dollar, de buitenlandse munt waarin het meest wordt belegd. Rond oktober 2000 kreeg je voor 1 euro iets van 0,8 dollar, in juliaugustus van 2008 was dat bijna 1,6 dollar of zo goed als het dubbele (zie figuur 77). Omgekeerd: stel dat je belegt in dollars, dan kreeg je in de herfst van 2000 voor 1 dollar zo’n 1,2 euro, in de zomer 2008 iets rond 0,6 euro. En in de zomer van 2022 was 1 dollar 1 euro waard (zie figuur 78). Figuur 77 1 euro is hoeveel dollar waard?
Figuur 78 1 dollar is hoeveel euro waard?
Wisselkoersen kunnen hard schommelen. Voor 1 euro kreeg je in 2000 0,8 dollar, in 2008 bijna het dubbele (figuur 77). Omgekeerd kreeg je voor 1 dollar in 2000 1,2 euro, terwijl dat acht jaar later nog maar de helft was (figuur 78).
Hoe komt zo’n wisselkoers tot stand? Net zoals op de andere markten door het spel van vraag en aanbod. Is er in de zomer een overaanbod aan tomaten en is iedereen die al beu gegeten? Dan zal de prijs voor een kilo tomaten laag liggen. Is er veel vraag naar dollars, dan zal de prijs van de dollar stijgen. Wil niemand bijvoorbeeld Turkse lira’s, dan zal de Turkse lira in prijs dalen. Dat is het uitgangspunt, maar bij valuta is het toch wat complexer dan bij tomaten. Zo zal de overheid de koers van haar munt wat willen sturen, bijvoorbeeld om voldoende aantrekkelijk te zijn op de exportmarkt. Daarom interveniëren de nationale banken op de wisselmarkt. Ze kopen of verkopen zelf valuta om de koersen te beïnvloeden. Laten we het toch maar even vergelijken met de verkoop van tomaten: als er een overaanbod is en de prijs keldert, vernietigen de tomatenboeren soms een deel van hun oogst om de prijs van de tomaten niet al te erg te laten zakken. En er zijn nog factoren die de wisselkoers van een munt kunnen beïnvloeden. Zo spelen natuurlijk veel economische factoren een rol, bijvoorbeeld de evolutie van de economische activiteit, de prijzen, de rente, of er een handelsoorlog is, hoe het zit met de staatsschuld.
Ook sociale of politieke factoren kunnen van belang zijn, zoals stakingen, verkiezingsuitslagen, opstanden, oorlogen. En ook misoogsten, natuurrampen of epidemieën kunnen een wisselkoers beïnvloeden. Ten slotte zijn er nog de psychologische factoren die een effect kunnen hebben op de wisselkoers. Toen de Amerikaanse verkiezingen in 2016 uitdraaiden op een nek-aan-nekrace tussen Donald Trump en Hillary Clinton, werd de Mexicaanse peso de speelbal van de beleggers. Deed Clinton het goed in de peilingen? Dan steeg de peso. Deed Trump het goed? Dan gooide iedereen de peso buiten en daalde de koers. Kuddegeest speelt zeker mee in de valutawereld. Zoals vaak in de financiële wereld. Wisselkoersen kunnen dus hevig schommelen, kijk maar even hoe het er in 2019 aan toeging op de valutamarkt (zie figuur 79). De Russische roebel steeg dat jaar met 15,8 procent in waarde tegenover de euro. Ook de Canadese dollar en de Mexicaanse peso werden sterker tegenover de Europese munt. Volgens specialisten stegen de munten van die landen omdat ze olie produceren. De prijs van olie klom in 2019 met 27 procent. Waarom de Noorse kroon dan niet zo sterk klom, terwijl Noorwegen toch ook olie produceert, is een raadsel. Je merkt het: het is soms zelfs achteraf moeilijk te zeggen waarom een munt stijgt of daalt, dus moet je niet vragen hoe moeilijk het is om een wisselkoers te voorspellen… Figuur 79 Toppers en floppers op de valutamarkt (in 2019) Bron: De Tijd / Bloomberg
Terwijl de Turkse lira in 2019 meer dan 8 procent aan waarde verloor tegenover de euro, won de Russische roebel bijna 16 procent aan waarde. En het is niet altijd duidelijk waarom wisselkoersen zo hevig schommelen.
17.2 Hoe spaar en beleg je in vreemde valuta? De populairste belegging in vreemde valuta zijn obligaties. Bedrijfsobligaties worden in allerlei vreemde munten uitgegeven en het rendement hangt dan niet alleen af van de intrest en de koers van de obligatie, zoals we in het vorige hoofdstuk schreven, maar dus ook van de wisselkoers van die buitenlandse munt. Hetzelfde geldt voor aandelen en beleggingsfondsen in vreemde valuta. Dat kan wel bijzondere gevolgen hebben. Een eenvoudig voorbeeld: stel dat een aandeel in Amerikaanse dollar met 5 procent is gestegen, maar dat de waarde van de dollar tegenover de euro ondertussen met 10 procent is gezakt, dan lijd je in euro’s verlies.
Je kunt ook speculeren dat een bepaalde munt in waarde zal stijgen of dalen, zoals bijvoorbeeld de Hongaars-Amerikaanse speculant George Soros ooit succesvol deed. Hij gokte in 1992 op een devaluatie van het Britse pond en verdiende daar meer dan 1 miljard dollar mee. Voor je in de verleiding komt om in zijn voetsporen te treden, knoop de basisregel die voor elke belegger geldt goed in je oren: hoe meer de koersen schommelen, hoe hoger het beleggingsrisico. De valutamarkt is zeer volatiel, het beleggen in vreemde munten is dan ook zeer risicovol. Soros kan ervan meespreken, want in 1995 verloor hij zijn hele winst op het pond door verkeerd te gokken op de Japanse yen. En daarna verloor hij ook nog fortuinen met de Hongkong-dollar, het Britse pond en de Russische roebel.
Maak goed je huiswerk voor je klant wordt bij een buitenlandse bank. Is die bank betrouwbaar? En mag je er wel een rekening bij openen? Maar je kunt natuurlijk ook zicht- en spaarrekeningen openen in het buitenland. Bijvoorbeeld omdat je vaak in dat land komt. Misschien heb je er wel een tweede verblijf. Soms kun je bij zo’n bank ook een hogere rente krijgen dan in België. Een andere reden kan zijn dat je aan risicospreiding wilt doen en dus je vermogen niet alleen in euro’s wilt aanhouden. We overlopen even de mogelijkheden, maar onthoud: informeer je steeds goed als je in het buitenland een bankrekening opent. Er zijn enkele elementen die je het best nagaat vóór je klant wordt bij een buitenlandse bank, zeker als dat gebeurt in een land dat niet tot de Europese Unie behoort. Wie controleert de bank? Gebeurt die controle ernstig? Hoe zeker ben je ervan dat de bank in kwestie betrouwbaar is? Wat als de bank over de kop gaat? En ga ook zeker na of je bij de uitverkoren bank in het buitenland wel een rekening
kunt openen, want vaak kan dat alleen als je effectief in dat land woont. Binnen de Europese Unie heerst er een vrij verkeer van mensen, goederen en kapitaal, dus je kunt in elke EU-lidstaat een rekening openen. Zolang je een rekening in euro’s opent in een land dat tot de eurozone behoort, is er niet veel aan de hand. Je loopt geen wisselrisico en volgens de EU-wetgeving is het geld op je bankrekening beschermd tot maximaal 100.000 euro als je bank failliet gaat, net zoals in België. Die bescherming geldt ook als je een rekening opent in een EUlidstaat die (nog) niet tot de eurozone behoort, zoals Denemarken, Zweden, Hongarije, Polen, Tsjechië, Bulgarije en Roemenië. Daar loop je wel een wisselrisico. Je kunt ook in een niet-eu-lidstaat een rekening openen, bijvoorbeeld in de vs of Zwitserland en daar een deel van je vermogen in dollars of Zwitserse franken onderbrengen. Banken uit exotische oorden proberen je soms te verleiden met even exotische rentes, die zelfs kunnen oplopen tot 20 procent of hier en daar zelfs meer dan 50 procent. Let daarbij op: de inflatie ligt in die landen ook steevast een pak hoger dan bij ons en die hoge inflatie eet dan die hoge rente op. Wat geldt voor spaarrekeningen in België geldt zeker voor spaarrekeningen in het buitenland: laat je niet verleiden door de geldillusie (zie hoofdstuk 11: Spaarboekje). Staar je niet blind op de nominale rente, de rente die geafficheerd wordt, maar kijk naar de reële rente, de rente die je overhoudt als je rekening houdt met de inflatie. Als je een buitenlandse rekening hebt, moet je dat melden aan het Centraal Aanspreekpunt (cap) van de Nationale Bank. Je vindt daarvoor een invulformulier op de website van de Nationale Bank (nbb.be). Bovendien moet je op je jaarlijkse belastingaangifte ook bekendmaken dat je een rekening hebt in het buitenland. Je moet daarbij geen bedragen noemen, maar de intresten die je ontvangt op een buitenlandse rekening moet je wel vermelden op je belastingaangifte, want de Belgische fiscus wil daarvan een deel.
Het is geen optie om een buitenlandse rekening te ‘vergeten’ aan te melden, want België heeft met heel wat landen de afspraak dat de uitbetaalde intresten automatisch worden uitgewisseld. Dus, in de meeste gevallen is de Belgische fiscus al op de hoogte van je buitenlandse bankrekening. En let op: het kan best zijn dat het land waar je zo’n buitenlandse rekening hebt óók belastingen heft en dat je dus twee keer roerende voorheffing betaalt. Kortom, er zitten nogal wat adders onder het gras van een buitenlandse bankrekening.
Wist je dat je niet per se naar het buitenland moet trekken om te sparen in buitenlandse munten? Dat kan ook via een Belgische bank. Je hoeft trouwens niet naar het buitenland te trekken om te sparen in buitenlandse munten. Je kunt ook bij Belgische banken bijvoorbeeld een spaar- of termijnrekening openen in de belangrijkste valuta, zoals Amerikaanse dollar, Canadese dollar, Zwitserse frank, Noorse kroon, Brits pond, Turkse lira, ZuidAfrikaanse rand… Het geld dat je op zo’n rekening stort, wordt dan omgezet in de uitverkoren munt. Je rendement hangt dan niet alleen af van de rente die je krijgt, maar ook van de evolutie van de wisselkoers van de munt waarin je belegt. Houd natuurlijk wel rekening met de kosten die zo’n rekening met zich meebrengt, want de bank zal je onder meer iets aanrekenen voor het omzetten van je euro’s in de uitverkoren munt. Er zijn nog andere manieren om in vreemde valuta te beleggen, zoals het handelen in ‘binaire opties’ of de zogenaamde foreign exchange of kortweg forex-handel. Dat komt vooral neer op gokken hoe de koers van een munt de volgende minuten, uren of dagen zal evolueren en speculeren met kopen en verkopen van valuta’s.
De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA), die toezicht houdt op de Belgische financiële sector, heeft hiervoor al waarschuwingen uitgestuurd: ‘Aanbieders spiegelen beleggers voor dat met binaire opties of forex gemakkelijk geld kan worden verdiend. Het gaat hier echter om een risicovol financieel product waarbij het risico om snel de hele inleg kwijt te raken groter is dan de kans om geld te verdienen. Daarom is het gevaarlijk om te beleggen in binaire opties of forex.’ De FSMA raadt af om in te gaan op aanbiedingen van binaire opties of forex: ‘Deze aanbiedingen zijn bijzonder vatbaar voor fraude, aangezien een belegger meestal niet kan controleren of de prijsevolutie tussen het begin en het einde van de looptijd correct wordt berekend. In enkele gevallen werd vastgesteld dat er zelfs geen reële transacties gebeuren door de aanbieder. Een andere aanwijzing van fraude is dat deze producten op een erg agressieve wijze gecommercialiseerd worden bij het brede publiek. In veel gevallen geeft de onderneming geen teken van leven meer zodra de belegger probeert om zijn investering en winsten te laten uitkeren.’
17.3 Wat is de truc van de bitcoin en andere cryptovaluta? Je kent wellicht de klassieke cartoon van de bedelaar die op straat zit te wachten op de voorbijganger die een muntstuk in zijn hoed mikt. De voorbije jaren waren hiervan twee versies in omloop. In de eerste schreef de bedelaar op het karton dat hij vasthoudt: ‘Bitcoins worden aanvaard.’ In de tweede versie luidt de boodschap: ‘Bitcoins worden niet aanvaard.’ Het zegt alles over de status van de bitcoin, de bekendste cryptomunt van het moment. Op 18 augustus 2008 werd onder het pseudoniem Satoshi Nakamoto een artikel gepubliceerd dat de bitcoin introduceerde. Het was een paar weken vóór het faillissement van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers. Dat zou de bankencrisis inluiden
waarbij meerdere financiële instellingen in grote moeilijkheden zouden komen, zoals bij ons Dexia, Fortis, KBC en Ethias. Is het toeval dat de cryptomunt werd gelanceerd op een moment dat het vertrouwen in de banken erg was geslonken? In elk geval, zowel de val van Lehman als de introductie van de bitcoin zou de financiële wereld op haar grondvesten doen daveren. Met de val van Lehman bleek dat banken kunnen instorten en zelfs over de kop gaan, met de introductie van de bitcoin bleek dat banken en zelfs centrale banken overbodig zijn voor het geldverkeer. Het artikel van Satoshi Nakamoto, waar blijkbaar een of meer computerwetenschappers achter schuilgaan, is volledig in Nederlandse vertaling op het internet terug te vinden onder de titel Bitcoin: een peer-to-peer elektronisch geldsysteem. Peer-to-peer, P2P in het hippe taalgebruik, wil zeggen dat elke computer in een netwerk een gelijke (het Engelse peer betekent ‘gelijk’) rol aanneemt en dat ze rechtstreeks met elkaar informatie kunnen uitwisselen. Het grijpt terug naar de blockchain, een technologie die onuitwisbare transacties vastlegt. Die transacties worden geverifieerd door een netwerk van computers en kunnen alleen maar sequentieel, dus op elkaar volgend, worden geüpdatet. Vergelijk het met een oneindig treinspoor waar telkens een dwarsligger bij wordt gelegd. In zijn artikel ontvouwt Nakamoto een boud plan: ‘Een volledige peer-to-peerversie van elektronisch geld staat toe om onlinebetalingen rechtstreeks te versturen van de ene partij naar de andere zonder langs een financiële instantie te gaan.’ Er wordt dus een digitale munt ontwikkeld, die alleen maar bestaat uit een computercode. Het virtuele geld wordt alleen door de gebruikers in stand gehouden via onlinenetwerken en ze worden bijgehouden in een digitale portemonnee, een bitcoin wallet. Financiële instellingen komen er niet aan te pas en spelen geen rol, ook centrale banken hebben geen vat op een cryptomunt. Ondertussen bestaan er al duizenden variaties van de bitcoin. Andere cryptomunten zijn bijvoorbeeld iota, digibyte, ripple, waves, neo, litecoin, monero, dash… Die lijst groeit dagelijks aan. Maar eigenlijk draait het in de
wereld van de cryptomunten voor 90 procent om een paar munten zoals tether, ethereum, dogecoin en vooral de bitcoin.
Financiële instellingen komen niet te pas aan de bitcoin en andere cryptomunten. En ook de centrale banken hebben er geen vat op. Hoe kun je een cryptomunt als de bitcoin kopen? Er zijn verschillende mogelijkheden. Je zou zelf kunnen delven, minen zoals dat heet. Niet toevallig verwijst de terminologie naar de manier waarop goud of zilver wordt ontgonnen: je moet veel grond doorploegen en filteren om een beetje goud te vinden. Om een bitcoin te delven moet jouw computer een groep transacties op het netwerk verifiëren door uiterst moeilijke berekeningen uit te voeren. Die puzzels worden steeds ingewikkelder. In het begin was het nog mogelijk om dat met een laptop te doen, vandaag is daar erg veel rekenkracht voor nodig. In je eentje is dat een onmogelijke opdracht, daarom verenigen miners zich soms in miningpools, coöperaties, maar zelfs dan is de kans op succes gering. Bitcoins worden tegenwoordig gedolven door bedrijven, miningfarms. Vele daarvan zijn in China gevestigd, maar ook in Texas (vs) worden er heel wat opgericht, want daar is de elektriciteit goedkoop. En dat is belangrijk, want er is veel energie nodig om bitcoins te delven. De website Digiconomist.net houdt het energieverbruik dat gekoppeld is aan bitcoinmining bij en de cijfers zijn om van te duizelen. Wereldwijd is het energieverbruik verbonden aan het delven van bitcoins al opgelopen tot 135 terawattuur per jaar. Dat is ongeveer evenveel als een land als Argentinië jaarlijks aan stroom verbruikt, België verbruikt zo’n 80 terawattuur per jaar. Het delven van bitcoins is niet alleen energieverslindend, maar ook zeer schadelijk voor het milieu, want de vele computers die
daarvoor worden ingezet, stoten gigantische hoeveelheden co2 uit, evenveel als een stad als Wenen of Las Vegas. Vergeet dus dat je zelf nog bitcoins kunt delven. Maar je zou ze kunnen kopen op een tradingplatform, een soort beurs. De bekendste was wellicht Mt. Gox, tot die plots in februari 2014 in het niets verdween, vermoedelijk nadat hackers de volledige voorraad munten hadden weten te bemachtigen via transactievervalsingen. Er zijn ook oplichters gesignaleerd die valse tradingplatforms oprichten of soms zelfs cryptomunten uitgeven die geen waarde hebben. Je zou ook bitcoins tegen cash geld kunnen aanschaffen bij een speciale bitcoin-geldterminal. Wereldwijd zijn er zo’n 4000 van die terminals, waarvan er een tiental in België staan. Je kunt bitcoins ook anoniem op de zwarte markt aanschaffen, al is dat helemaal niet aan te raden. Maar het gebeurt, want bitcoins worden ook gebruikt voor de financiering van illegale activiteiten als terrorisme, kinderporno en drugstrafiek. En bitcoins worden ook ingezet als losgeld bij cybercriminaliteit, bijvoorbeeld om gehackte computers weer vrij te krijgen. Je zult het wel doorhebben: volgens sommigen zijn cryptomunten het geld van de toekomst, maar er zijn zeer grote risico’s aan verbonden. Op de websites van de Europese Centrale Bank (ecb.europa.eu), de Europese Bankautoriteit (eba.europa.eu), de Nationale Bank (nbb.be) en de Belgische toezichthouder (fsma.be) wordt geregeld gewezen op de gevaren om geld te steken in cryptomunten. Het zou niet de eerste keer zijn dat een digitale portemonnee, waarin je je virtuele geld bewaart, wordt gehackt. Weg geld. Er is geen financieel toezicht. Er is geen wettelijke garantie dat het virtueel geld onmiddellijk kan worden ingewisseld voor de oorspronkelijke waarde. Het is ook geen wettelijk betaalmiddel, niemand is verplicht om een betaling met virtueel geld te aanvaarden.
Als je toch een gokje wilt wagen op bitcoins, hoef je ze niet noodzakelijk aan te kopen. Je kunt ook een tracker kopen, zoals xbt Bitcoin Tracker Euro. Als je toch een gokje wilt wagen op bitcoins, hoef je ze niet noodzakelijk aan te kopen. Je kunt ook een tracker kopen, zoals xbt Bitcoin Tracker Euro, die noteert op de beurs van Stockholm. Deze tracker volgt de koers van de bitcoin op de voet. Maar zelfs dan, weet dat de wisselkoersschommelingen van cryptomunten enorm zijn en kunnen leiden tot grote verliezen. Het is niet uitzonderlijk dat op één dag de koers 30 procent hoger of lager gaat. Sommige analisten denken dat de bitcoin richting 100.000 dollar of meer kan stijgen. Anderen denken dat de prijs met 80 procent of meer kan zakken (zie figuur 80). ‘Stop met de bitcoin een munt te noemen’, zei Jan Smets toen hij nog gouverneur van de Nationale Bank was. ‘De bitcoin is een gevaar voor de mensen die hem kopen. Het is puur speculeren, in de hoop rijker te worden. Maar natuurlijk bestaat ook het risico om zwaar te verliezen.’ Figuur 80 Waarde van de bitcoin (in Amerikaanse dollar)
De koers van de bitcoin heeft de jongste jaren veel weg van een rollercoaster: hij kan op zeer korte tijd spectaculair stijgen, maar ook plots instorten.
De meeste gezaghebbende stemmen in de financieel-economische wereld hebben, net als Jan Smets, grote reserves bij cryptomunten als bitcoin. Nobelprijswinnaar Paul Krugman merkt op dat de bitcoinkoorts innig verbonden is met ‘libertaire en antioverheidsfantasieën’. Superbelegger Warren Buffett vergelijkt het succes van de bitcoin met de dotcombubbel eind jaren 1990. Toen stegen de aandelen van allerlei internetbedrijfjes tot astronomische hoogtes, tot de zeepbel begin 2000 uit elkaar spatte. Het leidde tot massaal veel faillissementen en zelfs een recessie. De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Robert Shiller, auteur van een boek over bubbels, bestempelt de bitcoin ‘als het beste voorbeeld op dit moment van een zeepbel’. Banken als Goldman Sachs zien de cryptomunten als de grootste zeepbel in de geschiedenis: ‘We geloven dat cryptomunten voorbij de bubbelniveaus op de financiële markten zijn geschoten, en zelfs de niveaus van de Nederlandse tulpenmanie tussen 1634 en begin 1637 hebben overtroffen.’ Sommigen bestempelen de cryptovaluta als fraude en noemen het een piramidespel of ponzischema, waarbij het geld van nieuwe investeerders gebruikt wordt om eerdere investeerders te vergoeden. Izabella Kaminska omschreef het in ft Alphaville, een nieuwsdienst voor marktprofessionals gelanceerd door de Financial Times, zelfs als een ‘smart ponzi’, een slim en gewiekst systeem, aangezien de initiatiefnemer van een cryptomunt te allen tijde anoniem is en blijft. Als er bedrog in het spel blijkt, zal niemand erin slagen om hem daarvoor ter verantwoording te roepen en hem te verplichten om zijn slachtoffers te vergoeden.
17.4 Wat leert de tulpenmanie je?
De koersstijging van de bitcoin roept wel eens de vergelijking op met de tulpenmanie die in de 17de eeuw bij onze noorderburen heerste en op een crash uitdraaide. De tulpenmanie is een les die elke belegger of investeerder steeds in zijn achterhoofd moet houden, waarin hij of zij ook investeert. Altijd.
De koersstijging van de bitcoin roept de vergelijking op met de tulpenmanie die in de 17de eeuw bij onze noorderburen heerste en op een crash uitdraaide. De tulpenmanie wordt de moeder aller zeepbellen genoemd en er zijn talrijke boeken geschreven over deze ‘collectieve waanzin’. Rond 1570 begonnen rijke Hollanders en Duitsers tulpen in te voeren uit Constantinopel (Turkije). Ze werden al snel een statussymbool. Wie een beetje geld had, legde in zijn tuin een tulpenbed aan. Er ontstond steeds meer vraag naar tulpenbollen en daardoor steeg de prijs naar ongewone niveaus. Tussen 1634 en 1636 zou de prijs van de tulpenbollen verviervoudigen en daarna ging de koers nog sneller de hoogte in. In 1636 werd voor een goedkope tulpenvariëteit 20 gulden neergeteld, een jaar later was dat al 1200 gulden. Het prijskaartje van een bol van de zeldzame Semper Augustus ging van 5000 gulden in 1633 naar 10.000 gulden een jaar later. In januari 1637 bereikte de prijs zijn hoogtepunt en kostte een tulpenbol zelfs evenveel ‘als een grachtenpand in Amsterdam’, zo staat in de geschiedenisboeken. Rond de tulpenbollen ontstond ook een hele handel. De tulpen werden niet alleen verkocht op officiële beurzen en markten, maar ook in herbergen en kroegen. Mensen kochten tulpenbollen zonder dat ze daar het geld voor hadden. Sommigen staken zich diep in de schulden om tulpenbollen te kunnen kopen, in de hoop ze voor een nog hogere prijs te kunnen doorverkopen en zo een graantje van de
gekte te kunnen meepikken. Er werd zelfs gehandeld in ‘opties’ op de tulpen. De bollen staken nog maar net in de grond en men betaalde al voor de tulp die men later zou ontvangen. Termijnhandel was dan wel verboden door de Staten van Holland, de papieren contracten werden toch driftig en voor grote bedragen verhandeld. Maar in februari 1637 was het feestje plots ten einde. In geen tijd stortte de prijs van de tulpenbollen in elkaar. Ze waren nog maar 5 procent, soms zelfs maar 1 procent waard van de prijs die men er ooit voor had betaald. Vele ambachtslui, die geld hadden geleend om tulpenbollen te kopen en daarvoor hun werktuig in onderpand hadden gegeven, raakten alles kwijt. Critici en kunstenaars hadden al eerder vraagtekens geplaatst bij de tulpenmanie en konden het niet nalaten om er na de crash de draak mee te steken. ‘Al wat zotten wensen, zijn tulpenbollen’, zo zou een dominee hebben gefulmineerd. En Jan Bruegel de Jongere zou in een van zijn schilderijen de tulpenhandelaren hebben afgebeeld als verdwaasde apen. De Nederlandse historicus Theodorus Schrevelius schreef in 1648: ‘Onze nakomelingen zullen ongetwijfeld lachen om de menselijke waanzin dat in onze tijd de tulpenbloemen zo werden vereerd.’ Veel cijfers over hoe erg de tulpengekte was, zijn er niet. Dat kwam de Schotse journalist Charles Mackay goed uit. Hij publiceerde in 1841 Extraordinary popular delusions and the madness of crowds. Zijn boek zou uitgroeien tot een klassieker over waan- en kuddegedrag. Hij besteedde aandacht aan godsdienstige bezetenheid, spoken, waarzeggers, hekserij en ook aan de tulpenmanie. Met veel gevoel voor drama en opgeblazen anekdotes beschrijft Mackay de massahysterie rond de tulpenbollen, die volgens hem de Hollandse economie bijna zou ruïneren. De verhalen van Mackay spraken tot de verbeelding en er werden romans, toneelstukken en opera’s geschreven over de tulpenmanie. In de film Wall Street: money never sleeps van regisseur Oliver Stone uit 2010 beschrijft Gordon Gekko, gespeeld door Michael Douglas, de tulpengekte als de grootste speculatieluchtbel uit de geschiedenis. De verhalen van Mackay vonden ook hun weg naar allerlei boeken en economische en financiële publicaties. Dankzij
Mackay kreeg de tulpenmanie wereldfaam, maar recent bleek dat zijn verhalen de toets van de historische kritiek maar moeilijk kunnen doorstaan. De Britse historica Anne Goldgar herleidde in 2007 met haar boek Tulipmania de tulpengekte tot de juiste proporties. Doordat veel handel in tulpen in de kroegen plaatsvond, was het niet gemakkelijk om goede gegevens te verzamelen. Toch wist Goldgar de namen te achterhalen van 285 betrokkenen in Haarlem, dat het centrum van de tulpenhandel was, 60 in Amsterdam en 25 in Enkhuizen. In heel Holland waren waarschijnlijk ‘slechts’ 500 mensen betrokken, veel minder dan altijd werd gedacht. Ook de omzet in de tulpenhandel ligt volgens Goldgar lager dan meestal wordt aangenomen. De grootste prijsstijgingen noteerde ze in een zeer korte periode, de winter 1636–1637. Toen de tulpenbollen in de zomer uit de grond werden gehaald, waren de prijzen al gecrasht. De waanzinnige prijzen die eerder in de kroegen waren afgesproken, werden nooit uitbetaald. Dat wil niet zeggen dat de tulpenmanie geen individuele slachtoffers maakte. Zo is er het verhaal bekend van Jan van Goyen, een schilder van stadsgezichten uit Den Haag. Hij kocht tien tulpenbollen van Albert van Ravensteyn, burgemeester van Den Haag, en sprak af daarvoor 1900 gulden te betalen plus een schilderij van Jacob van Ruisdael en een schilderij met de afbeelding van Judas dat Van Goyen zelf zou schilderen. Ook na de ineenstorting van de tulpenbollenprijzen stond de burgemeester erop dat de overeenkomst volledig zou worden nageleefd. Van Goyen had gehoopt een financiële slag te slaan, maar moest zijn laatste jaren slijten in armoede. De tulpenmanie is nog steeds een metafoor voor een enorme economische zeepbel, die op alle terreinen kan ontstaan, van vastgoed over aandelen tot tulpenbollen. Shiller beschreef een zeepbel als de situatie waar beleggers een product kopen, omdat ‘stijgende prijzen de verwachting scheppen van verder stijgende prijzen’. Steeds toont het koersverloop daarbij het Eiffeltorenpatroon: een steile, exponentiële opgang en een even steile val. Slechts heel weinig mensen maken winst met zo’n bubbel en de
verliezen zijn steeds heel groot. Want het is een ongeschreven wet in de economische wereld: vroeg of laat spat een zeepbel uit elkaar.
Het is een ongeschreven wet in de economische wereld: vroeg of laat spat een zeepbel uit elkaar. Bubbels komen vaak voor. Naast de tulpenmanie zijn dit enkele van de meest tot de verbeelding sprekende zeepbellen uit de geschiedenis: » COMPAGNIE DU MISSISSIPPI (1719): opgezweept door fantastische verhalen wilde iedereen in Frankrijk aandelen kopen van het enige bedrijf dat mocht handeldrijven met wat we nu kennen als de Midwest van de vs. Tot het besef begon door te dringen dat de investering niet zo veel waard was en de zeepbel doorgeprikt werd. » SOUTH SEA BUBBLE (1720): er werden gouden bergen beloofd aan de investeerders die hun geld staken in South Sea Company, een vehikel van de Britse regering dat de exclusieve rechten had om handel te drijven met Spaanse delen van Zuid-Amerika. Toen de resultaten ontgoochelden, stortte de prijs van de aandelen in. Dit wordt gezien als de eerste beurscrash in de geschiedenis. » BRITSE SPOORWEGEN (1845): de aanleg van de spoorwegen in Groot-Brittannië verleidde heel wat investeerders. De aandelen stegen en er werden hoge dividenden uitgekeerd, tot bleek dat enkele investeerders konden profiteren van voorkennis. Toen zakten de koersen in elkaar. » BEURSCRASH WALL STREET (1929): de beurskoersen waren zo hoog gestegen dat ze geen enkel verband
»
»
»
»
meer hadden met de waarde van de bedrijven of de verwachte winsten in de toekomst. Op 29 oktober 1929 stortten de koersen in elkaar, miljarden dollars verdampten. Die dag zou de geschiedenis ingaan als Black Tuesday. JAPANSE VASTGOEDBUBBEL (1987–1991): de vastgoedprijzen in Japan swingden de pan uit, tot iedereen doorhad dat dit echt overdreven was en de prijzen in elkaar klapten. Banken verloren miljarden op hun leningen, de beurs stortte in en Japan begon aan een ‘verloren decennium’, dat in de praktijk nog veel langer duurde. AZIATISCHE FINANCIËLE CRISIS (1997): opkomende landen als Thailand, Zuid-Korea, Maleisië en de Filipijnen speelden door hun hoge overheidsschulden plots het vertrouwen kwijt van investeerders en werden in 1997 getroffen door een crash. Een jaar later was het de beurt aan Rusland en Brazilië. INTERNETZEEPBEL (1997–2001): bedrijven die ook maar iets met het internet te maken hadden, waren eind vorige eeuw in trek bij de beleggers. Er heerste een euforische stemming en sommigen dachten dat de oude economische wetten in de ‘nieuwe economie’ niet langer geldig waren. Tot de dotcombubbel in 2001 barstte en heel wat internetbedrijven failliet gingen. Veel landen werden meegesleept in een recessie. KREDIETCRISIS (2008): Amerikaanse financiële instellingen verstrekten jarenlang leningen aan mensen zonder inkomen, zonder job en zonder bezittingen (no income, no job and assets, de zogenaamde ninjaleningen). Toen ze de leningen niet konden terugbetalen, stortte de vastgoedmarkt in de vs in elkaar. Banken kwamen in moeilijkheden en heel de wereld werd meegesleurd in een financieeleconomische crisis.
17.5 Waarom mag je het piramidespel of ponzischema nooit vergeten? Net als een zeepbel kan een piramidespel of ponzischema zich op alle terreinen voordoen. In ons land is het Moneytron-systeem van Jean-Pierre Van Rossem hiervan het beste en bekendste voorbeeld, dat heel wat slachtoffers maakte. Van Rossem beweerde dat hij met zijn Moneytron-systeem de beurs kon kloppen. Hij beloofde beleggers torenhoge opbrengsten. Velen geloofden de ‘beursgoeroe’ en bezorgden hem geld, dat ze niet zelden in het zwart hadden verdiend en voor de fiscus geheim wilden houden. Het leidde ertoe dat ze niet snel en soms zelfs nooit klacht zouden indienen bij de politie toen ze het vermoeden kregen dat er bedrog in het spel was. Van Rossem zelf verscheen intussen in de pers als een eerder sympathieke schavuit, veeleer dan een gepatenteerde oplichter. Zodra een journalist vraagtekens plaatste bij zijn Moneytronsysteem, kafferde hij die vakkundig uit voor ‘beroepsleugenaar en psychopaat’ en beweerde hij dat de journalist ‘ziekelijk jaloers’ was op zijn succes. Van Rossem maakte grote sier met Ferrari’s en Lamborghini’s en was zelfs even eigenaar van een formule 1–renstal.
Jean-Pierre Van Rossem maakte grote sier met Ferrari’s en Lamborghini’s en was zelfs even eigenaar van een formule 1–renstal. In 1989 gaf Van Rossem een persconferentie, waar hij verklaarde: ‘Er is goed nieuws en er is slecht nieuws. Het goede nieuws is dat er vandaag een kapitalist minder in de wereld is. Het slechte nieuws: ík ben die kapitalist.’ Er kwam een eind aan zijn successtory en hij belandde in de gevangenis. Vanuit de cel richtte hij zijn libertijnse politieke partij rossem op, en daarmee behaalde hij in 1991 drie
Kamerzetels en één Senaatszetel. Zelf zou hij als een vrij man van 1992 tot in februari 1995 in de Kamer én in de Vlaamse Raad zitten. Journalist Ludwig Verduyn zou Van Rossem in 1994 definitief ontmaskeren als een ordinaire oplichter. Een jaar later moest hij nog eens voor de rechter verschijnen en werd hij veroordeeld tot vijf jaar cel voor valsheid in geschrifte, bedrieglijke bankbreuk en misbruik van vertrouwen. Zijn Moneytron-beleggingssysteem werd bestempeld als bedrog. De hoge rendementen die hij uitkeerde, haalde hij uit de inbreng van nieuwe beleggers. Van Rossem overleed op 73-jarige leeftijd en werd in besloten kring begraven. Het Moneytron-verhaal is een klassiek geval van een piramidespel of, nog beter gezegd, van een ponzischema. Want bij een piramidespel moeten de beleggers zelf nieuwe beleggers zoeken en overhalen om te beleggen, bij een ponzischema neemt de topman (in dit geval Van Rossem) die taak op zich. De fraude komt meestal pas aan het licht als er te weinig nieuwe beleggers bij komen of als te veel beleggers hun geld terugvragen.
De fraude komt meestal pas aan het licht als er te weinig nieuwe beleggers bij komen of als te veel beleggers hun geld terugvragen. De naam ponzischema gaat terug op Carlo Ponzi, beter bekend als Charles Ponzi. Carlo Ponzi zag in 1882 het levenslicht in Lugo (Italië) en nam in 1903 de boot naar Amerika. Daar kon hij na een tijdje aan de slag als kelner en zou hij zich al snel ontpoppen als een bedrieger: hij gaf klanten te weinig geld terug en stak het verschil op zak. Toen dat uitkwam, werd hij ontslagen. Ponzi trok in 1907 naar Montreal en vond daar werk bij de Zarossi Bank, die vooral Italiaanse immigranten lokte door hen 6 procent rente te beloven, het dubbele van wat toen gangbaar was. Als gevolg van enkele desastreuze vastgoedinvesteringen kwam de
bank in slechte papieren. In plaats van de rente te betalen uit de investeringen begon ze daarvoor het geld van nieuwe klanten te gebruiken. De bank ging failliet en eigenaar Luigi Zarossi vluchtte naar Mexico met een grote zak geld. Het ponzischema had net zo goed zarossischema kunnen heten. Na het faillissement van de Zarossi Bank zat Ponzi zonder werk en inkomen. Hij wilde terugkeren naar de vs, maar daarvoor had hij het geld niet. Op een dag bezocht hij een ex-klant van de Zarossi Bank. Hij zag er een chequeboek liggen en terwijl niemand keek, schreef hij zichzelf een riante cheque uit, waarbij hij de handtekening van de directeur vervalste. Hij verzilverde de cheque, maar toen dat uitkwam, werd hij veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. In de brieven aan zijn moeder schreef hij dat hij een baan had als cipier. Toen Ponzi in 1911 vrijkwam, trok hij onmiddellijk naar de vs, waar hij betrokken was bij het binnensmokkelen van illegale Italiaanse migranten. Daarvoor zou hij twee jaar achter de tralies vliegen. Toen hij vrijkwam, probeerde hij allerlei zaakjes op te zetten, maar zonder succes. Een van die mislukte ideeën bestond erin om advertenties te verkopen voor een bedrijvengids. Hierop kreeg hij per brief antwoord van een firma uit Spanje, die een International Reply Coupon (irc) had toegevoegd. Het idee achter de irc was dat de afzender de geadresseerde niet op kosten wilde jagen. Zo’n irc kon worden ingewisseld voor postzegels met dezelfde waarde, die dan op de antwoordbrief konden worden gekleefd. Dat bracht Ponzi op een idee. Ponzi besefte dat hij kon profiteren van de inflatie in Europa in combinatie met de irc’s. Hij leende wat geld en vroeg aan familieleden in Italië om irc’s te kopen en die naar hem op te sturen in de vs. Daar wisselde hij ze in voor postzegels, die hij dan met een mooie winst kon verkopen. Om het systeem te laten draaien had hij wel veel geld nodig. Dus zocht hij investeerders. Om die over de streep te trekken beloofde hij ze een rendement van 50 procent in 45 dagen en zelfs 100 procent winst in 90 dagen. Het geld stroomde toe. Nadat de krant Boston Post in juli 1920 op de voorpagina een lovend artikel over hem had geschreven,
stonden lange rijen mensen aan te schuiven om hem hun spaarcentjes toe te vertrouwen. Ponzi ging door het leven als een financieel genie. Hij liet zich rondrijden in een limousine, droeg dure maatpakken en had wandelstokken met een gouden handvat. In cafés gedroeg hij zich als een sympathieke kerel en deelde hij sigaren uit. Zie je de gelijkenissen met Van Rossem? Eind juli 1920 kwam dezelfde Boston Post met een minder flatterend verhaal. De krant vroeg zich af waarom Ponzi zelf geen geld in zijn zaak had gestoken, als die toch zo winstgevend was. Ponzi daagde de journalisten voor de rechtbank voor smaad en won het proces. De hele clou was dat Ponzi helemaal geen irc’s kocht met het geld van zijn investeerders. Met het geld dat binnenkwam, betaalde hij eerdere investeerders uit. Die vertelden overal dat Ponzi zijn belofte van hoge rendementen nakwam, met als resultaat dat nog meer speculanten hun geld aan Ponzi toevertrouwden. Wat in de vs bekendstond als ‘robbing Peter to pay Paul’, Peter beroven om Paul te kunnen betalen, zou wereldwijd bekend worden als het ponzischema. Op 11 augustus 1920 bracht de Boston Post uit dat Ponzi al in de cel had gezeten en wat later werd bekend dat hij veel schulden torste. Het Ponzisysteem werd ontmaskerd, hij moest voor de rechter verschijnen en die zou hem veroordelen voor fraude. Hij belandde voor vijf jaar in de nor. Er wordt geschat dat zo’n 17.000 mensen door Ponzi werden opgelicht, zes banken gingen in de nasleep van de affaire over de kop. Toen Ponzi vrijkwam, vluchtte hij na nog wat escapades en schurkenstreken naar Brazilië. Hij overleed er in 1949 in een armenziekenhuis in Rio de Janeiro. Hij had 75 dollar gespaard voor zijn begrafenis. Er zijn talloze voorbeelden van piramide- en ponzifraude. Ze blijven de financiële wereld teisteren en maken elk jaar nog veel slachtoffers. Enkele voorbeelden die, naast Ponzi en Van Rossem, tot de meest spraakmakende behoren:
» GREATER MINISTRIES INTERNATIONAL: deze evangelischchristelijke kerk uit Florida (vs) wist in 1997 500 miljoen dollar los te weken bij 18.000 gelovigen. Hoofd van de kerk, Gerald Payne, beloofde de gelovigen dat hun geld binnen 17 maanden in waarde zou verdubbelen en citeerde daarbij uit de Bijbel. Payne werd veroordeeld tot 27 jaar cel. » CARITAS: deze Roemeense instelling was opgericht om de landgenoten te helpen bij de overgang naar het kapitalisme. Tussen 1991 en 1994 troggelde ze miljoenen goedgelovige Roemenen geld af, met de belofte dat ze acht keer hun investering zouden terugverdienen. Maar het geld verdween. Topman Ioan Stoica werd tot zeven jaar cel veroordeeld voor fraude, in beroep werd dat twee jaar en uiteindelijk bracht het hooggerechtshof zijn straf terug tot anderhalf jaar. » EUROPEANS KINGS CLUB: was actief in 1991–1994 in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk. De beleggers werd een rendement van 72 procent voorgespiegeld en zo kon 2 miljard mark worden opgehaald. Hoofdverantwoordelijke Damara Bertges, bijgenaamd ‘Koningin van de Club’, werd in 1997 tot acht jaar cel veroordeeld wegens fraude en lidmaatschap van een criminele organisatie. » MMM: dit Russische aandelenfonds, opgezet door Sergei Mavrodi, beloofde in 1994 een return van meer dan 3000 procent. Vele Russen geloofden dat, miljoenen beleggers verloren alles samen tot 10 miljard dollar. Daarmee was het een van de grootste ponzischema’s aller tijden. Mavrodi werd in 2007 veroordeeld tot vierenhalf jaar gevangenisstraf. » MUTUAL BENEFITS COMPANY: tussen 1994 en 2003 wist deze onderneming, opgericht door Joel Steinger, 28.000 mensen met aids, kanker of die terminaal ziek waren, geld afhandig te maken door hen een soort
levensverzekering te laten kopen en hun een hoog rendement te beloven. Steinger werd veroordeeld tot twintig jaar cel. » ALLEN STANFORD: deze Texaanse financier kon via een ponzischema dertien jaar lang voor in totaal 7 miljard dollar frauderen. Hij verzekerde rendementen van 10 tot 15 procent, maar deed nooit de beleggingen die hij beloofde. Hij werd in 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 110 jaar wegens beleggingsfraude. » BERNARD MADOFF: was lang een klinkende naam op Wall Street en slaagde erin om zijn klanten met ponzifraude voor zo’n 65 miljard dollar op te lichten. Dit staat te boek als de grootste individuele investeringsfraude ooit. Onder zijn slachtoffers bevonden zich ook Europese beleggers en enkele grote banken. Madoff werd in 2009 veroordeeld tot 150 jaar gevangenisstraf.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1. 2.
3.
4. 5.
Beleggen in andere munten dan de euro is een vorm van risicospreiding. Door in andere munten te beleggen ben je afhankelijk van de wisselkoers van die munt tegenover de euro, en die wisselkoersen kunnen sterk schommelen. De koers van een munt is bovendien nooit voorspelbaar. Heel wat externe factoren kunnen een rol spelen (economische, politieke of monetaire), maar ook psychologische factoren doen de koers bewegen. Bij het wisselen van munten moet je ook rekening houden met de kosten die worden aangerekend. Je kunt ook beleggen in andere munten dan de euro, bijvoorbeeld door een bedrijfsobligatie in een andere munt te kopen of door een spaarboekje in een niet-euroland te openen.
6.
Een spaarrekening kun je in de meeste landen openen, soms ook tegen rentes die een pak hoger zijn dan bij ons, maar kijk altijd naar de reële rente. Dat is de geboden (nominale) rente min de inflatie op dat moment. 7. Relatief nieuw in het aanbod aan vreemde munten is de bitcoin, net als een resem andere digitale munten. Die vielen de voorbije jaren op door de sterke stijging van de koersen. 8. Nochtans zijn en blijven die digitale munten zeepbellen. Als betaalmiddel worden ze niet of bijna niet gebruikt. Ze zijn misschien wel voer voor speculanten, maar het risico op verlies is zeer groot. 9. Voor digitale munten maar bij uitbreiding voor alle financiële producten die je worden aangeboden, onthoud deze regel: als het te mooi is om waar te zijn, is het ook niet waar. 10. Let op voor een piramidespel of ponzischema. Ze duiken steeds weer op en maken altijd slachtoffers.
HOOFDSTUK 18
Goud en andere grondstoffen
Het bekendste van de edelmetalen kan uiteraard niet ontbreken. Al eeuwenlang fascineert goud en is het een terugvalbasis voor investeerders. We zetten de voor- en nadelen op een rij, leggen uit op welke manier je zelf in goud kunt investeren en welk rendement je daarbij mag verwachten. Maar we kijken ook verder dan goud, want je kunt ook in vele andere grondstoffen investeren.
Klinken namen als Krugerrand, Napoléon, Eagle, Maple Leaf en Nugget Kangaroo je exotisch in de oren of doen ze alle vijf een belletje rinkelen? In dat laatste geval is de kans groot dat je een echte goudkever bent. Zo wordt iedereen genoemd die fanatiek in goud als investering gelooft. Voor wie geen goudkever is: die namen staan respectievelijk voor de bekende Zuid-Afrikaanse, Franse, Amerikaanse, Canadese en Australische gouden munt. Munt mag je
hier letterlijk nemen: het zijn gouden muntstukken die net daarom ook verzameld en verhandeld worden. De Krugerrand is de bekendste en heeft in ieder geval de langste geschiedenis. De eerste Krugerrand werd geslagen in 1967. Op de voorzijde van de munt staat Paul Kruger afgebeeld, een van de vroegere presidenten van Zuid-Afrika. Op de achterzijde staat een springbok. De munt bevat 31,1034768 gram fijn goud. Dat is precies 1 troy ounce, wat meteen ook de standaard is voor de handel in goud. De waarde van de munt kan dus gemakkelijk op elk moment worden berekend, wat mee verklaart waarom die Krugerrand tot op vandaag een van de populairste gouden munten blijft.
Gouden staven bestaan in alle maten en vormen: van 5 gram tot 1 kilogram en zowat alles daartussen. Net zoals die gouden munten vlot gekocht en verkocht kunnen worden, is dat ook zo voor gouden staven. Die bestaan in alle maten en vormen: van 5 gram tot 1 kilogram en zowat alles daartussen. Goudkevers kunnen dus kiezen op welke manier ze in goud willen investeren. Vraag is alleen of ze daar ook altijd een gouden zaak mee doen. Want lang niet iedereen is ervan overtuigd dat goud een goede investering is. Voor elke goudkever is er minstens een fervente tegenstander te vinden van goud. De Gentse econoom Gert Peersman is stellig: ‘De reële waarde van goud is niet zo hoog. Wat kun je ermee doen? Hooguit een valse tand steken.’ Geen enkele andere investering roept zoveel emotie op als goud.
18.1 Waarom is goud koning? De koning van de metalen, zo wordt goud wel eens genoemd. Dat refereert aan de specifieke kenmerken van goud: het edelmetaal kan
niet roesten, niet verdwijnen en niet oplossen. Goud overleeft alles en iedereen. De hoeveelheid goud op aarde is bovendien beperkt. Het is te zeggen, in de kern van de aarde zit een gigantische klomp goud waarmee vlotjes een laag van vier meter over het hele aardoppervlak kan worden getrokken. Het resultaat van de oerknal, waarbij zich fusiereacties voordeden en waarbij de zware metalen werden gevormd. Alleen: dat goud zit zo ver weg dat we er niet bij kunnen. Het goud dat zich wel aan de oppervlakte bevindt, en waar we wel bij kunnen, zijn de kruimels. Het is afkomstig van botsingen die de aarde miljoenen of miljarden jaren geleden maakte met asteroïden en die hier en daar stukjes goud achterlieten. Hoeveel goud er zo is achtergebleven, weet niemand exact. Volgens schattingen zou er de voorbije eeuwen in totaal 180.000 ton zijn opgedolven. Dat lijkt veel, maar als dat wordt samengesmolten, zou dat een kubus van zowat 21 bij 21 meter zijn. Bijna de helft van dat goud zit in juwelen, de rest zit verdeeld over investeerders en overheden. Slechts een klein gedeelte, zo’n 14 procent, wordt gebruikt voor industriële doeleinden. Daarnaast zit er ook nog altijd goud in de grond en daar wordt over de hele wereld in goudmijnen naar gezocht. In totaal zou het om 50.000 ton gaan dat nog kan worden opgedolven met de technieken die vandaag worden gehanteerd. De uitzonderlijke kenmerken van goud in combinatie met die schaarste oefenen al eeuwenlang een grote aantrekkingskracht uit op veel mensen. Al in 640 voor onze jaarrekening zou koning Gyges van Lydië, wat min of meer samenvalt met het huidige Turkije, de eerste munten uit goud hebben geslagen. Die stukjes goud, met een vast gewicht en een standaardgoudgehalte, werden dan gebruikt om te ruilen met producten van buiten Lydië. Dat voor goud werd gekozen, en bijvoorbeeld niet voor diamant, heeft opnieuw te maken met de onmiskenbare voordelen van goud. Goud is zachter dan de meeste andere metalen, is gemakkelijker te smelten en te plooien en dus dankbaar om in die eerste munten te gebruiken. Een reden waarom ook de oude Grieken min of meer hetzelfde deden. Veel later, vanaf de 18de eeuw, werd goud het onderpand voor papiergeld. In het systeem van de internationale goudstandaard was
een papieren biljet, in elk geval de dollar, vrij inwisselbaar voor goud. Andere valuta waren niet rechtstreeks inwisselbaar voor goud, maar hadden wel een vaste wisselkoers met de dollar. Naarmate de economie groeide en er meer geld in omloop moest komen, bleek dat systeem niet langer houdbaar. De geldhoeveelheid moest toenemen, maar zat vastgeklonken aan het beperkte goudaanbod. Het systeem van Bretton Woods, waarbij goud de standaard was voor het internationale betaalverkeer, verdween in 1971. Goud speelt met andere woorden al bijna een halve eeuw geen rol meer in het betaalverkeer, en toch is de goudhonger over de hele wereld nog lang niet gaan liggen. Integendeel zelfs: op momenten van onzekerheid of spanningen wordt er met plezier naar het eeuwenoude edelmetaal gegrepen.
Vooral op momenten van onzekerheid of spanningen wordt er met plezier naar goud gegrepen. 18.2 Blinkt goud altijd? Ondanks die rijke geschiedenis is lang niet iedereen overtuigd van het investeren in goud. Superbelegger Warren Buffett is een van de bekendste en hardnekkigste tegenstanders. In een toespraak eind jaren 1990 beschreef Buffett goud als volgt: ‘Goud is een metaal dat in Afrika of elders uit de grond wordt gehaald en gesmolten. Daarna wordt er opnieuw een gat in de grond gegraven, om dat goud weer te verbergen. En de rest van de wereld staat er vol verbazing naar te kijken.’ Buffett legt met die uitspraak enkele pijnpunten bloot van goud. Hij geeft aan dat goud ‘waarde’ heeft, omdat mensen het nu eenmaal als een kostbaar metaal beschouwen en dat koppig zo willen houden. De prijs van goud heeft volgens hem daardoor weinig
met ratio te maken, maar alles met emotie. En daar zit waarheid in, want de economische waarde van goud is niet erg groot. De prijs wordt klassiek gevormd waar vraag en aanbod elkaar vinden, maar die vraag wordt dus vooral door emotionele overwegingen gestuurd. De voorbije decennia is wel gebleken dat wanneer het vertrouwen in aandelen, obligaties of zelfs cash onder druk staat, goud vaak als een veilig en tastbaar alternatief wordt gezien. Goud blijkt op zulke momenten een vluchtweg, een veilige haven. Tijdens crisismomenten stijgt de koers van goud dan ook sterk. Dat hebben we gezien na de financiële crisis van 2008 en tijdens de eurocrisis enkele jaren later. Ook tijdens de oorlog in Oekraïne is de goudprijs gestegen.
18.3 Wat heeft de wet van vraag en aanbod met goud te maken? De goudprijs bepaalt volledig het rendement als je in goud investeert, het verschil tussen de prijs bij aankoop en bij verkoop. Die goudprijs varieert voortdurend, de hele dag door, en wordt bepaald door de handel in goud. In wezen speelt bij het bepalen van de goudprijs de aloude wet van vraag en aanbod. Dat betekent dat de prijs wordt gevormd op het peil waar vraag en aanbod elkaar vinden. Het aanbod aan goud is relatief stabiel, het is vooral de vraag die evolueert en verschuift. Een evolutie van de goudprijs zal dus vooral worden beïnvloed door een evolutie in de vraag naar goud. Die officiële goudprijs wordt uitgedrukt in de prijs voor 1 ounce goud, die zoals gezegd gelijk is aan 31,1034768 gram fijn goud of exact het goud dat in één Krugerrand zit. De goudprijs noteert in dollar. Als we naar de goudprijs van de voorbije veertig jaar kijken, zien we een opmerkelijke koersevolutie. Figuur 81 Evolutie van de goudprijs (sinds 1980, in dollar)
De prijs van goud kende de voorbije decennia serieuze schommelingen, maar steeg vooral na de bankencrisis van 2008. Daarmee werd nog eens zijn imago van veilige haven in onzekere tijden onderstreept.
De goudprijs heeft in die veertig jaar enkele behoorlijke sprongen gemaakt, maar stond begin 2020 bijna drie keer hoger dan in 1980 – weliswaar zonder correctie voor inflatie. Vooral de jongste tien jaar zien we een serieuze stijging: na de bankencrisis van 2008, en vooral tijdens de eurocrisis die daarop volgde, is de goudprijs naar een nooit eerder gezien record van 1800 dollar voor 1 ounce gestegen. In de jaren daarna, niet toevallig ook goede beursjaren, is die goudprijs weer wat gedaald (zie figuur 81). De prijs van goud evolueert voortdurend, vooral dus afhankelijk van de vraag naar goud. Als de centrale banken beslissen om grote voorraden goud te verkopen of te kopen, heeft dat vanzelfsprekend een invloed op de prijs. Maar ook andere factoren spelen een rol. De marktrentes hebben vaak een invloed: hoe meer rente een belegger kan krijgen, bijvoorbeeld voor een obligatie, hoe minder aantrekkelijk goud zal zijn, aangezien die investering geen rente of dividend opbrengt. Ook de inflatie heeft traditioneel een invloed: hoe hoger de inflatie en hoe duurder alles wordt, hoe sterker de goudprijs zal stijgen. Die goudprijs geeft de marktprijs weer voor goud op dat moment, maar toch kan de prijs die je betaalt of krijgt, afwijken van
wat op dat moment de officiële prijs is. Wanneer je goud koopt, zul je de laatprijs betalen. Die ligt iets hoger dan de marktprijs. Als je verkoopt, krijg je de biedprijs, die iets onder de marktprijs ligt. Het verschil tussen de biedprijs en de laatprijs heet de spread. Die spread varieert onder meer met de hoeveelheid die je verhandelt. De kosten zijn omgekeerd evenredig met de omvang van de goudstaaf. Als je een goudstaaf van 1 kilogram koopt, is het verschil tussen de biedprijs en de laatprijs gemiddeld zowat 2 procent. Voor een staaf van 10 gram wordt dat verschil heel wat groter, gemiddeld 5 procent.
18.4 Wat zeggen de goudkevers? En hun tegenstanders? Zoals gezegd heeft goud hardnekkige voorstanders, maar ook even fervente tegenstanders. Goudkevers verwijzen graag naar het wankele financiële systeem, het wantrouwen in de centrale banken of naar de goudstandaard, waarop een gezonde economie is gebaseerd. Tegenstanders wijzen dan weer vaak op de beperkte economische waarde van goud. Hoe dan ook, over geen enkele andere investeringsklasse bestaan er zulke diametraal tegenovergestelde meningen. We zetten de belangrijkste op een rij. Vier redenen om wel in goud te investeren: 1. Goud blijft goud De reden waarom goud tot de verbeelding sprak, spreekt en zal blijven spreken: goud is als edelmetaal onverwoestbaar. De gouden ring aan je vinger kan bij wijze van spreken het goud zijn geweest waarmee meer dan 2600 jaar geleden in Lydië werd betaald. Dat fysiek goud niet alleen tastbaar is, maar tijdens momenten van onzekerheid ook gewild is, kan jou in die moeilijke tijden net
zekerheid geven. Aandelen kunnen onderuitgaan of zelfs waardeloos worden, obligaties riskeren niet te worden terugbetaald, alles boven 100.000 euro op een spaarboekje krijg je niet terug als de bank failliet gaat. Maar goud… blijft goud. Die veilige haven en terugvalbasis blijft mensen ertoe aanzetten te investeren in goud door het te beschouwen als de ideale spaarpot. 2. Goud beschermt tegen inflatie Dit is een argument dat goudkevers graag bovenhalen. En op lange termijn klopt het ook. Goud beschermt tegen inflatie, tegen de prijzen die elk jaar duurder worden. De boutade die daarbij vaak wordt gebruikt, luidt dat je met 1 ounce goud honderd jaar geleden een maatpak kon laten maken, en dat dat vandaag nog steeds kan. Alleen is de prijs van een maatpak in die honderd jaar exponentieel gestegen, maar is de prijs van 1 ounce goud ook in die mate geëvolueerd: van 20 dollar toen naar pakweg 1500 dollar voor het uitbreken van de coronacrisis begin 2020. De bescherming tegen inflatie klopt dus op lange termijn, maar het is niet gezegd dat dit bij elke inflatieopstoot zo is. Zoals we verder zullen zien, steeg de goudprijs niet tijdens de hoge inflatie in de zomer van 2022.
Goud beschermt tegen inflatie: met 1 ounce goud kon je zowel honderd jaar geleden als vandaag een maatpak laten maken. 3. Stijgende vraag Er wordt nog altijd goud ontgonnen, maar de totale hoeveelheid goud is beperkt, en dat terwijl de vraag naar het edelmetaal stijgt. Die vraag komt vooral uit China en India, net die landen waar met de economische groei ook de koopkracht stijgt. Als er spanning komt op dat raakpunt tussen vraag en aanbod – omdat het aanbod de vraag niet langer kan volgen – kan dat de goudprijs omhoogstuwen.
Niet alleen beleggers of consumenten kopen goud, ook de centrale banken zijn de voorbije jaren weer intens goud beginnen op te kopen. Volgens de World Gold Council kochten de centrale banken in 2019 ruim 650 ton goud. Dat is bijna evenveel als het jaar voordien, toen de centrale banken het meeste goud in vijftig jaar opkochten. Opvallend: het zijn vooral de centrale banken van opkomende landen – denk aan China, Rusland of Turkije – die het meest enthousiast goud inslaan. 4. Meer rendement dan cash De rente op spaarboekjes is laag en zal de komende jaren ook laag blijven. Door te sparen verlies je koopkracht, want doordat er geen rente is, volgt je spaargeld de inflatie niet (hoe laag die ook is). Ook goud heeft dat nadeel: het is een dode belegging, je ontvangt geen rente of dividend. In normale tijden heeft goud dus een nadeel vergeleken met het spaarboekje (en al zeker in vergelijking met andere investeringen). Maar in deze tijd van lage rente speelt dat nadeel niet, of toch minder. Bij goud kun je wel meerwaarde realiseren als je erin slaagt het later tegen een hogere prijs te verkopen.
Wees je ervan bewust dat goud een dode belegging is: je ontvangt geen rente of dividend. Vier redenen om niet in goud te investeren: 1. Goud heeft geen waarde De goudprijs wordt grotendeels bepaald door vraag en aanbod. Een stijgende vraag duwt de goudprijs omhoog. Maar aan de andere kant heeft goud weinig intrinsieke of economische waarde. Voor de productie van smartphones en printplaten is weliswaar een klein
beetje goud nodig, maar anders dan zink, koper of aluminium kun je goud bezwaarlijk een industriële grondstof noemen. Goud is en blijft in de eerste plaats een edelmetaal. Die werkelijke waarde kan wel bepaald worden voor andere grondstoffen of beursgenoteerde bedrijven, waardoor het bij een aandeel wel helpt om in te schatten of de koers hoog is of niet. Bij goud is dat veel moeilijker te bepalen: de goudprijs wordt alleen maar gevormd door het spel van vraag en aanbod, en die vraag komt voor een klein deel van de industrie, maar voor het overgrote deel van beleggers zelf en vanuit de centrale banken. De prijs van goud is met andere woorden de prijs die iemand er op dat moment voor wil betalen. 2. Fysiek goud bewaren kost geld Er zijn verschillende manieren om in goud te investeren, maar de authentiekste manier is om goudstaven of gouden munten te kopen en die zelf te bewaren. Dat kan thuis in een kluis, maar veiliger is het om dat te doen in een kluis bij de bank. Goud in een bankkluis bewaren is niet alleen een pak veiliger, de inhoud van de kluis is meteen ook verzekerd. Maar de huur van een kluis kost ook geld, afhankelijk van de grootte ervan. Die bewaarkosten moet je aftrekken van het rendement.
Goud in een bankkluis bewaren is niet alleen een pak veiliger, de inhoud van de kluis is meteen ook verzekerd. 3. Goud noteert in dollar De goudprijs noteert altijd in dollar. Ook de koers van de dollar tegenover de euro bepaalt dus mee jouw rendement. Dat betekent dat jouw investering in goud wel gestegen kan zijn in dollars, maar dat je – wanneer je het uitdrukt in euro’s – toch verlies maakt.
Omgekeerd kan ook: dat de goudprijs nauwelijks beweegt, maar dat de wisselkoers zo evolueert dat je toch een goede zaak doet. Het blijft hoe dan ook complex: het is alsof je op twee schaakborden tegelijkertijd aan het spelen bent. De evolutie van de goudprijs aan de ene kant, de koers van de dollar/euro aan de andere kant. 4. What goes up must come down Vergeleken met veertig jaar geleden heeft de goudprijs een fenomenale sprong gemaakt, maar die curve loopt niet altijd crescendo omhoog. De vorige goudhausse bijvoorbeeld bereikte in 1980 een piek. Wie toen goud kocht, zag de koers in elkaar storten en moest bijna 25 jaar wachten voor de koers zich kon herstellen. Met andere woorden, als je goud koopt op een moment dat de prijs hoog staat, moet je er altijd rekening mee houden dat een terugval, voor korte of langere tijd, mogelijk is. De goudprijs is hoe dan ook erg volatiel en kan soms ook zonder duidelijke reden plots dalen. En die goudprijs is bepalend voor je rendement, want goud is zoals gezegd een dode belegging: het brengt je al de tijd dat je het bezit geen rente of dividend op. De meerwaarde moet komen van een stijging van de goudprijs (al dan niet in combinatie met de evolutie van de wisselkoers van de dollar). Wat ben je nu met al die argumenten pro en contra? Misschien is het goed om te weten dat goud altijd een buitenbeentje is en zal blijven, maar dat het toch ook vaak onderdeel is van een gediversifieerde portefeuille. Veel fondsen houden een klein deel aan in goud. Het wordt vaak gezien als een soort verzekering. In het verleden is dikwijls (maar niet altijd) gebleken dat goud het goed doet op momenten dat aandelen en obligaties slecht presteren. Met andere woorden: door een beperkt deel in goud aan te houden kan op zo’n moment een portefeuille enigszins beschermd worden tegen te grote schokken. Maar de omvang is dan telkens beperkt: vaak gaat het om niet meer dan 5 tot 10 procent van de totale beleggingsportefeuille.
18.5 Hoe investeren in goud? Wie in goud wil investeren, heeft heel wat mogelijkheden. De evidentste is uiteraard door goud te kopen en dat zelf te bewaren, maar je kunt ook onrechtstreeks in goud investeren door te beleggen in goudtrackers of in goudmijnen. We overlopen de opties. Fysiek goud: munten en staven De puurste vorm om in goud te investeren is fysiek goud kopen om dat zelf te bewaren en later weer te verkopen. Je hebt de keuze tussen gouden munten (zoals de Krugerrand of de Napoléon) of goudstaven in alle mogelijke gewichten, van 5 gram tot 1 kilogram. Fysiek goud kopen kan bij een goudhandelaar zoals The House of Gold en Forex International. Vergelijk ook altijd de commissie die je moet betalen. Nadeel is dat je dat goud zelf veilig moet kunnen wegbergen. Een bankkluis is ideaal, maar kost geld. Goudtrackers Goudtrackers zijn fondsen die niet beleggen in aandelen of obligaties, maar in goud. Sommige trackers doen dat rechtstreeks, door goud te kopen en te bewaren. Het grote voordeel is dat je door een deelbewijs van een tracker te kopen de evolutie van de goudprijs volgt en op elk moment weer kunt verkopen, zonder dat je je zorgen hoeft te maken over het veilig bewaren van dat goud. Bekende goudtrackers zijn onder meer spdr Gold Trust en iShares Gold Trust. Trackers rekenen wel beheerskosten aan. Goudmijnen Je kunt ook aandelen kopen van goudmijnen. Aandelen van goudmijnen zijn vaak een hefboom op goud. Dat heeft alles te maken met de ontginningskosten voor 1 ounce goud. Stel dat die
350 dollar bedragen, en je kunt jouw goud verkopen voor 351 dollar, dan win je 1 dollar per ounce. Maar als de goudprijs zoals tijdens de coronagolf boven 2000 dollar klimt, win je meer dan vijf keer zoveel. Maar die hefboom werkt natuurlijk ook in de omgekeerde richting. Bovendien hangt dat ook af van de kostenstructuur van de goudmijn waarin je investeert. Rechtstreeks investeren in goudmijnen is daardoor risicovoller. Bekende voorbeelden van beursgenoteerde goudmijnen zijn Barrick Gold en Goldcorp.
18.6 Nog (grond)stof om over na te denken? Goud is dan wel de bekendste grondstof waarin je kunt investeren, ze is lang niet de enige. Om te beginnen is goud niet het enige edelmetaal. Je kunt ook in zilver, palladium of platina investeren. Van die drie mogelijkheden is zilver allicht het bekendste en evidentste alternatief voor investeerders, na goud. En net als bij goud kun je investeren in zowel zilveren munten als staven, ook in alle mogelijke maten en gewichten. Een belangrijk verschil tussen goud en zilver is dat de economische waarde van zilver een pak groter is: in veel industriële toepassingen, maar ook in heel wat gebruiksvoorwerpen zit zilver verwerkt. Een gevolg daarvan is dat de zilverprijs vaak fel reageert op alles wat de economische groei remt dan wel versnelt, want het heeft vaak een rechtstreekse impact op de vraag naar zilver. Zilver heeft daardoor iets minder de aureool van veilige haven. Behalve edelmetalen zijn er nog veel grondstoffen die sommige beleggers bekoren. Van olie over aluminium of nikkel tot graan en tarwe, er zijn vele alternatieven voor wie zich geroepen voelt. Grondstoffen zijn met andere woorden een vlag die een brede lading dekt. Al die grondstoffen maken ook niet noodzakelijk op hetzelfde moment dezelfde koersevolutie door.
Om toch enigszins een beeld te hebben van hoe die grondstoffen evolueren, is de CRB-index handig. Die werd voor het eerst in 1957 samengesteld door het Commodity Research Bureau, vandaar crb. In de CRB-index zitten nu negentien grondstoffen vervat. Naast goud zijn dat zilver, aardgas, aluminium, cacao, gas, koffie, koper, mais, katoen, nikkel, ruwe olie, sinaasappelsap, sojabonen, stookolie, suiker, tarwe en – nou ja, grondstof – varkens en runderen. Het is dan ook een brede index die vrij representatief is voor hoe de prijzen van grondstoffen evolueren. Die CRB-index is met andere woorden wat de Bel-20 is voor de Brusselse beurs, of wat de Dow Jones-index is voor de Amerikaanse beurs. De evolutie van de CRB-index op lange termijn geeft weer hoe volatiel die is, en toont ook aan dat de schommelingen nog wispelturiger zijn dan bij een gemiddeld aandeel (zie figuur 82). Die volatiliteit toont zich mooi in de grafiek: het laagterecord is gevestigd in het voorjaar van 2020, in de weken na de uitbraak van het coronavirus. Dat komt omdat in die periode (april 2020) ook de olieprijzen een zware mokerslag te verwerken kregen. De wti, de Texaanse variant van de Noordzeeolie, werd op een bepaald moment zelfs tegen negatieve prijzen verhandeld. Door de heropleving van de economie en door de oorlog in Oekraïne is de index de voorbije maanden fors gestegen, onder meer door toedoen van de olieprijs, die extreem snel nieuwe pieken heeft bereikt. Figuur 82 Evolutie van de CRB-index (sinds 1995)
De index van de belangrijkste grondstoffen, de CRB-index, vertoont nog grotere schommelingen dan een aandelenindex. Beleggen in grondstoffen is dan ook risicovoller.
Olie is een goed voorbeeld van een riskante rechtstreekse belegging. Er bestaan weliswaar olietrackers waarmee de olieprijs geschaduwd kan worden, maar zulke trackers kunnen beleggers zuur opbreken. Dat komt vooral omdat de voorraden en de productiehoeveelheden van olie niet altijd afgestemd zijn op de vraag naar olie enerzijds en op de specifieke kenmerken van de trackers anderzijds. Het nadeel van zulke olietrackers is dat ze vooral handelen in futures, en zo speculeren op de evolutie van de olieprijs. Als dat verkeerd uitdraait, kun je als belegger veel geld verliezen. Voor wie toch in olie wil beleggen, is het veiliger om dat te doen via olieaandelen, waarvan Royal Dutch Shell of Total bekende voorbeelden zijn. Behalve olie zijn ook basismaterialen zoals aluminium, nikkel, koper en zink populair bij investeerders in grondstoffen, net als de zogeheten ferrometalen staal en ijzererts. Ook voor al die grondstoffen is het risico groot: ze zijn sterk afhankelijk van de evolutie van de wereldeconomie. Als de vraag stilvalt, storten ook die prijzen in elkaar. Ook landbouwgewassen, zoals tarwe, koffie, cacao of suiker, behoren tot de grondstoffen. Hoewel er enkele gespecialiseerde
fondsen bestaan die toegankelijk zijn voor de gewone belegger, is ook hier voorzichtigheid geboden. De oogsten en de prijsevolutie zijn moeilijk te voorspellen en daarin beleggen is dus per definitie risicovol. Nog meer dan goud zijn de andere grondstoffen speculatief om in te beleggen en voor kleine beleggers met andere woorden een groot risico.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
Goud blijft eeuwig: het kan niet roesten, niet verdwijnen en niet oplossen. 2. Goud is schaars: de totale hoeveelheid goud op aarde is beperkt. 3. Er zijn gouden munten en staven in alle maten en gewichten, waardoor goud vlot verhandelbaar is. 4. De economische waarde van goud is zeer beperkt. 5. Dat maakt dat de goudprijs vooral wordt beïnvloed door de vraag naar goud als edelmetaal, aangezien het aanbod beperkt en schaars is. 6. Het rendement voor wie in goud investeert, moet komen van die evolutie van de goudprijs, want goud levert intussen geen dividend op. 7. Goud is een veilige haven in tijden van onheil, niet zelden stijgt de vraag naar goud (en dus ook de goudprijs) op momenten dat de aandelenmarkten het slecht doen. 8. Over het nut van investeren in goud zijn de meningen verdeeld: er zijn fervente voorstanders, maar even hardnekkige tegenstanders. 9. Goud is lang niet de enige grondstof waarin je kunt beleggen, maar alle alternatieven hebben met elkaar gemeen dat ze speculatief en dus risicovol zijn. 10. Tijdens de coronacrisis heeft goud eens te meer zijn reputatie van veilige haven bevestigd, met als hoogtepunt het doorbreken van de 2000 dollar-grens per ounce goud.
HOOFDSTUK 19
Kunst en andere passionele investeringen
Aha, eindelijk gaat het over passionele investeringen, want zijn dat niet de mooiste? Misschien. Maar leveren ze ook een aantrekkelijk rendement op? Dat leert de lezer in dit hoofdstuk, want heel wat Belgen hebben kunst in huis, of een verzameling postzegels, antiek, strips, wijn, oldtimers… Zouden ze ook iets waard zijn?
‘Dat mijn schilderijen niet verkopen, kan ik niet veranderen. Maar de tijd zal komen dat mensen zullen erkennen dat ze meer waard zijn dan de prijs van de verf die ik heb gebruikt voor het schilderij’, schreef Vincent van Gogh. De Nederlandse postimpressionist voelde zich tijdens zijn leven eenzaam en onbegrepen. Pas na zijn zelfmoord kreeg hij succes. Nu komen elk jaar bijna anderhalf miljoen bezoekers naar het Van Gogh Museum in Amsterdam. Zijn schilderij Portret van dokter Gachet uit 1890 werd honderd jaar later
via het veilinghuis Christie’s verkocht voor 82,50 miljoen dollar en staat te boek als het duurste schilderij van Van Gogh.
19.1 Is kunst kopen een kunst? Hoeveel de Belg investeert in kunst is onbekend. De Nationale Bank neemt kunst niet op in haar statistieken over de domeinen waarin de Belgen investeren en beleggen, want investeren in kunst wordt beschouwd als speculatie. Geen enkel objectief gegeven, zoals winst, dividend, strategie enzovoort, kan een aanwijzing geven voor het bepalen van de prijs van een kunstwerk. De prijsvorming van kunst en andere passionele investeringen zal nog lange tijd even mysterieus zijn als de glimlach van de Mona Lisa.
De prijsvorming van kunst en andere passionele investeringen is even mysterieus als de glimlach van de Mona Lisa. Volgens Nederlandse schattingen maken kunst, postzegels, antiek, strips, wijn, oldtimers enzovoort gemiddeld 10 procent uit van het vermogen van particulieren; wellicht is dat in België niet anders. Kunst lijkt bij kopers steeds populairder te worden als investering om rendement te halen. In 2014 gaf amper 47 procent van de kunstkopers aan dat het potentiële financiële rendement een betekenisvolle factor bij het beslissingsproces was, in 2016 was dat gestegen tot 64 procent. Maar puur ‘als belegging’ kunst kopen is nog steeds uitzonderlijk. Amper 6 procent zegt kunst ‘louter om financiële redenen’ aan te kopen. Waarom de anderen dan wel in kunst investeren? De redenen zijn van emotionele aard: omdat kunst een statussymbool is (26 procent) of uit passie (22 procent). De esthetische waarde blijkt dus
voor de meeste investeerders in kunst belangrijker dan de financiële opbrengst ervan. Maar hoe investeer je het best in kunst?
Zoals bij elke investering geldt ook voor kunst: ga nooit over één nacht ijs, ook niet als het kunstwerk een coup de foudre is. Kunst kopen is een kunst, luidt de oneliner. Zoals bij elke investering geldt ook voor kunst: ga nooit over één nacht ijs, ook niet als het kunstwerk een coup de foudre is, liefde op het eerste gezicht. Informeer je, kijk rond, vraag raad. Als je graag kunstwerken in huis wilt halen, hoef je ze trouwens niet noodzakelijk te kopen. Er zijn verscheidene bedrijven die kunst verhuren, vaak aan ondernemingen en soms ook aan particulieren. Zo is er Kunst in Huis, een organisatie waar je voor 12 euro per maand een kunstwerk met een waarde van maximaal 10.000 euro kunt lenen en daarna zelfs kunt kopen. De catalogus staat online en er zijn filialen van Kunst in Huis in Brussel, Leuven, Kortrijk, Gent en Antwerpen waar je terechtkunt. Je kunt natuurlijk ook een kunstwerk rechtstreeks bij de kunstenaar aanschaffen. Het kan extra fijn zijn dat je een zekere band hebt met de kunstenaar, het kan aan het kunstwerk een extra dimensie geven. Wat is er mooier dan bijvoorbeeld een werkje van wijlen de Amerikaan Keith Haring aan de muur te hebben hangen dat hij nog in jouw bijzijn met viltstift op een kantpapieren taartenrand heeft getekend? De herinnering is onbetaalbaar. Een andere mogelijkheid is dat je het kunstwerk aanschaft in een galerie. Vaak zijn kunstenaars verbonden aan galerieën, of anders geformuleerd, worden kunstenaars vertegenwoordigd door een of meer galerieën. Zij lanceren bepaalde kunstenaars, brengen ze onder de aandacht en verkopen de kunstwerken. Je kunt heel wat nationale en internationale topgalerieën samen vinden op jaarlijkse kunst- en antiekbeurzen zoals Brafa (Brussel) of Tefaf (Maastricht).
Voor al het werk dat een galerie verzet, vraagt ze meestal een commissie, een deel van de opbrengst van de verkoop. Hoeveel de commissie bedraagt, wordt afgesproken tussen de galeriehouder en de kunstenaar, maar gebruikelijk zijn de verdeelsleutels 40–60, 50– 50 of 60–40. Een kunstgalerie zal doorgaans 21 procent btw heffen op de verkoopprijs. Als je rechtstreeks bij een kunstenaar kunt kopen, betaal je 6 procent btw. En dan zijn er nog de kunstveilingen, waar de prijs tot stand komt door het spel van vraag en aanbod. Voor Belgische art lovers zullen de namen Bernaerts, Campo & Campo en De Vuyst – om maar enkele veilinghuizen te noemen – bekend in de oren klinken, internationaal zijn Christie’s en Sotheby’s de klinkende namen. Als je een kunstwerk via een veiling verkoopt, moet je rekening houden met een ‘inbrengerscommissie’: je betaalt bijvoorbeeld voor de expertise, stockage, verzekering en fotografie die door het veilinghuis worden verzorgd. Die commissie wordt afgesproken tussen veilinghuis en verkoper, maar reken op zo’n 15 procent van de hamerprijs. Dat wil zeggen dat je als verkoper 15 procent minder ontvangt dan de prijs waarvoor het kunstwerk werd afgeklopt. Voor de koper komt er op een veiling boven op de hamerprijs meestal nog een commissie bij van zo’n 20 tot 30 procent, plus mogelijk nog administratieve kosten. En misschien moet je ook nog een volgrecht betalen. Want als een origineel kunstwerk wordt doorverkocht van een levende kunstenaar of van een kunstenaar die minder dan zeventig jaar geleden is gestorven, heeft de kunstenaar recht op een deeltje van de verkoopprijs. Zo wil men de kunstenaar (of de erfgenamen) laten meegenieten van eventuele prijsstijgingen. Voor werken tussen 2000 en 50.000 euro bedraagt het volgrecht 4 procent, voor nog duurdere kunstwerken neemt het percentage af. Het maximumbedrag is hoe dan ook 12.500 euro. Voor de aanschaf van een kunstwerk via een veilinghuis geldt een btw-tarief van 21 procent. Je merkt het, of je nu koper bent of verkoper (of kunstenaar), het komt erop aan goed de contracten van de galerie of het veilinghuis te lezen voor je overgaat tot een transactie. Dat kan je veel discussies en geld besparen. Daarbij komt dat er steeds meer
kunstobjecten online worden verhandeld, via websites van galerieën en veilingen. Nadeel is wel dat je dan vaak het kunstwerk niet in het echt kunt zien en dat is een extra risico. En denk er ook aan dat als je in het buitenland kunst koopt, je importtaks zult moeten betalen en de nodige importlicenties moet kunnen voorleggen. Als je eindelijk jouw geliefde kunstwerk hebt aangekocht, ben je er nog niet. Je moet nog rekening houden met eventuele kosten voor transport en installatie. Want vaak zijn de kunstwerken of verzamelobjecten fragiel. Tekeningen, etsen en foto’s worden bijvoorbeeld het best niet blootgesteld aan direct zonlicht. Als je het meer hebt voor oldtimers, moet je ergens een garage hebben om de classic cars te stallen. Voor wijn heb je een kelder nodig waar de temperatuur voortdurend wordt gecontroleerd. En als je investeert in uurwerken, is een watchwinder of horlogeopwinder allicht een goed idee: zo moet je niet steeds handmatig al je automatische horloges opwinden. En dan is er nog de verzekering, onder meer tegen brand en diefstal. Voor de verzekeringscontracten van kunstwerken wordt meestal gewerkt met een ‘overeengekomen waarde’: de expert en de eigenaar bepalen samen de waarde van het kunstwerk. Daarbij geldt de aankoopfactuur natuurlijk vaak als het uitgangspunt. Als je denkt dat een kunstwerk fel in waarde stijgt, is het nuttig om de verzekerde waarde geregeld te herbekijken. Ook de verzekeringspremie zal dan toenemen. Als er ooit in ons land zou worden gesleuteld aan een vermogensbelasting die ook kunst, antiek en andere verzamelobjecten zou treffen, zou de taks allicht worden bepaald door de waarde van het object. Het afgesloten verzekeringscontract zou daarvoor als basis kunnen dienen. De verschuldigde belasting zou dan geheven kunnen worden met ‘de overeengekomen waarde’ van het verzamelobject.
19.2 Wat is het risico van verliefd worden?
Net als elke investering is geld steken in kunst niet zonder risico. Maar passionele investeringen dragen enkele bijzondere risico’s met zich mee. Het eerste grote risico is inherent aan een passionele investering: je bent er verliefd op geworden, het kunstwerk raakt je zozeer dat de ratio (gedeeltelijk) wordt uitgeschakeld. Terwijl je je huiswerk maakt voor je bijvoorbeeld een aandeel of een woning koopt, is het goed mogelijk dat je voor een kunstwerk emotioneler te werk gaat. Met het risico dat je er te veel geld voor neertelt. Zeker vanuit beleggersstandpunt. Dan zijn er veranderingen in smaak en modes. Ooit waren oud zilver en 18de-eeuws porselein populair, nu zijn ze dat veel minder. Gisteren was popart misschien trendy, vandaag zijn streetart en Chinese kunstenaars dat, en wie weet wat het morgen wordt? Een ander risico bij het investeren in kunst is het geld dat in de kunstwereld de ronde doet. Toen in de late jaren 1980 steeds meer rijke Japanners wilden investeren in kunst, dreven die de prijzen op. Zeker van de kunstwerken die in hun smaak vielen, en dat waren toen impressionistische schilderijen en aanverwanten. De voorbije jaren heeft de oliestaat Qatar zich niet alleen op de voetbal- en wielerwereld geworpen, maar is het land ook veel petrodollars gaan steken in kunst. Het kocht op korte tijd onder meer De kaartspelers van Paul Cézanne voor 250 miljoen dollar, in 2011 de hoogste prijs ooit betaald voor een schilderij. Verder ook nog White center van Mark Rothko voor 70 miljoen dollar, een installatie van Damien Hirst voor 20 miljoen dollar, het drieluik Three studies of Lucian Freud van Francis Bacon voor 142 miljoen dollar. Telkens ging het om duizelingwekkende bedragen. Dat leidt tot een positieve ambiance in de veiling- en bij uitbreiding de hele kunstwereld. Het jaagt de prijzen de hoogte in.
De prijzen op de kunstmarkt zijn onderhevig aan felle schommelingen, die vooral te maken hebben met modetrends en kuddegeest.
De economen Julien Penasse (Université du Luxembourg) en Luc Renneboog (Tilburg University) hebben aangetoond dat de prijzen op de kunstmarkt onderhevig zijn aan felle schommelingen, en daarbij is de ratio ver te zoeken. Het heeft meer te maken met modetrends en kuddegeest. Ze merkten dat de prijskaartjes sterk verband houden met de prijzen die de ‘1 procent superrijken’ ervoor willen neertellen en dat de toename van hun vermogen de prijzen opdrijft. Door die stijgende prijzen neemt de handel in kunst sterk toe. Zij spreken daarbij van trading frenzies, handelswaanzin. Dat leidt tot zeepbellen, die vroeg of laat uit elkaar spatten. Aangezien er zoveel geld in de kunstwereld tegen de plinten klotst, zijn ook fraude en vervalsing nooit ver weg. Het vervalsen van kunst is trouwens niet nieuw, in het oude Rome werden er al antieke Griekse beelden nagemaakt en verkocht voor echte. In de renaissance werden dan weer munten en beelden uit het Romeinse Rijk gekopieerd en aan de man gebracht. Axel Poels maakte als hoofdinspecteur van de dienst Kunstcriminaliteit van de Federale Politie Brussel een studie over vervalsingen in de kunst. Hij onderscheidt verschillende soorten. Zo is er de totale vervalsing, waarbij hij als voorbeeld werken vermeldt die zogezegd door Karel Appel werden geschilderd, maar uit het atelier kwamen van de Nederlandse vervalser Geert Jan Jansen. ‘Het zijn volledig nieuwe werken, die soms door hem verouderd werden door ze in thee te drenken of er het stof uit de zak van de stofzuiger over te gieten, en die daarna aangeboden werden in veilingzalen en aan argeloze kopers verkocht werden als zijnde authentieke werken van Appel.’ Dan is er de half-vervalsing, waarbij men authentieke stukken of fragmenten samenvoegt om een of meerdere nieuwe stukken te maken. Een van de meest voorkomende vervalsingen zijn de zogenaamde verbeteringen. Men laat daarbij het originele kunstwerk heel, maar voegt bepaalde zaken toe, bijvoorbeeld een signatuur. En dan zijn er nog de niet-authentieke werken waarop een authentieke signatuur wordt aangebracht door de artiest. Poels geeft als voorbeeld kunstenaar Kees van Dongen, ‘die een totale
vervalsing signeerde, denkende dat ze van zijn hand was’. Het blijkt geen alleenstaand geval, want Karel Appel tekende ook werken die geborsteld waren door vervalser Geert Jan Jansen, omdat hij dacht dat ze door hemzelf waren gemaakt. En Andy Warhol signeerde, soms als spielerei, kopieën die anderen van zijn werk hadden gemaakt. Je zou kunnen denken dat een certificaat bij een kunstwerk, afgeleverd door een expert, je de garantie levert dat je niet een of andere vervalsing op het oog hebt, maar zelfs dat geeft je geen volledige zekerheid. Er bestaan geen regels waaraan zo’n certificaat moet voldoen. Bovendien vervalsen oplichters vaak niet alleen de kunstwerken, maar ook de certificaten. Wat ook voorkomt, is dat echte certificaten worden afgeleverd met vervalste kunstwerken. Ook de zogenaamde provenance, de lijst van vorige eigenaars en/of plaatsen waar het werk werd tentoongesteld of verkocht, biedt niet altijd zekerheid. Poels haalt het voorbeeld aan van ‘de ongelooflijke fraude’ door het duo Myatt-Drewe. John Myatt plaatste in 1986 een advertentie in een Londens magazine voor de verkoop van 19th- and 20th-century fakes for $240. Hij werd meteen gecontacteerd door ene John Drewe. Drewe (geboren als John Cockett) bracht de vervalsingen van Myatt (werken van onder meer Georges Braque, Henri Matisse, Alberto Giacometti) naar grote veilinghuizen en kon ze daar laten afhameren voor grote bedragen, hoewel ze allemaal geschilderd waren met gewone huishoudverf. ‘Zijn truc was dan ook magistraal’, aldus Poels. ‘Via donaties en leugenachtige verklaringen slaagde hij erin toegang te krijgen tot het archief van de Tate Gallery en het Victoria and Albert Museum (sommigen vermoeden ook het Museum of Modern Art (MoMA) in New York). Gedurende tien jaar paste hij de archieven van deze musea aan: hij voegde valse informatie toe over de afstamming van de schilderijen die door Myatt waren gemaakt, slaagde erin foto’s van deze schilderijen in bepaalde oude verkoopcatalogi toe te voegen. Verblind door deze bijna perfecte provenance begonnen gereputeerde veilinghuizen, zoals Sotheby’s en Christie’s, de vervalsingen van de hand van Myatt te verkopen als authentieke
werken. Uiteindelijk werd Drewe verraden door zijn ex-vriendin en bekende Myatt alles aan de Londense politie.’ Poels geeft in zijn studie de kunstliefhebber nog wat goede raad mee: » Koop kunstwerken niet vanwege de naam die erop staat, maar om de intrinsieke kwaliteit die ze uitstralen. » Stel een limietprijs voor: wat ben je maximaal bereid te betalen op veilingen, brocantes en bij handelaars? » Koop alleen werken van kunstenaars, scholen of tijdsperiodes die je goed bestudeerd hebt. Wees niet te trots om raad in te winnen. » Wed nooit op te veel paarden tegelijk. Wanneer er meerdere werken zijn die je interesseren, kies er dan een uit en ga ervoor. » Bij twijfel: laat vallen. » Laat je niet meeslepen door een opgelegde tijdsdruk of door aanwezige concurrenten. Neem de tijd voordat je tot een aankoop overgaat. Wat hierboven beschreven werd, geldt voor alle passionele investeringen, of het nu gaat om postzegels, uurwerken, antiek, strips, wijn, oldtimers, filmaffiches, munten, oude violen en noem maar op. Ja, alles kan worden verzameld, van Chinees porselein over sneakers en miniatuurtreintjes tot tanks uit de Tweede Wereldoorlog. De eerste editie van Op het eiland Amoras, een van de meest iconische Suske en Wiske-albums van Willy Vandersteen, wisselde onlangs van eigenaar voor 13.100 euro. Een 125 jaar oude Levi’sspijkerbroek werd op een veiling verkocht voor ongeveer 100.000 dollar. Een Birkin-handtas van Hermès, vernoemd naar de Engelse actrice Jane Birkin, gaat nu voor 15.000 tot 30.000 euro over de toonbank. Het schijnt dat er jarenlange wachtlijsten bestaan om er een op de kop te kunnen tikken en Hermès zou er alles aan doen om die mythe te voeden: het doet geheimzinnig over de verkoopaantallen, -momenten en -modellen.
Deze wereldjes zijn allemaal grillig, onderhevig aan hypes en kuddegedrag. Veel mensen blijken passionele investeringen te doen met hun oren, in plaats van met hun ogen: ze luisteren te veel naar wat anderen hun influisteren, ze kijken en speuren zelf te weinig. En er lopen veel charlatans rond, dus achterdocht is hier een goede eigenschap. Want ondanks alles steken mensen toch graag wat van hun geld in die zaken. Levert het behalve een esthetisch rendement ook een financieel rendement op?
19.3 Wat is een kunstwerk waard? Wat is een kunstwerk en – bij uitbreiding – een verzamelobject waard? Het antwoord is eenvoudig: wat de gek ervoor geeft. Dat zegt alles, maar je schiet er natuurlijk weinig mee op. Het is vanzelfsprekend verstandig om na te gaan voor welke prijs vergelijkbare kunstwerken of objecten van de hand gingen. Veilingen geven soms vooraf schattingen, maar besef dat die al deel kunnen uitmaken van een verkoopstrategie. Je kunt een expert raadplegen, maar houd er rekening mee dat zo iemand ook niet in alles gespecialiseerd kan zijn. En dan zijn er onlinedatabanken die de verkoopresultaten van veilingen bijhouden, zoals Artnet.com of Artprice.com. Doorgaans zijn schilderijen populairder dan beeldhouwwerken, installaties, foto’s, videokunst enzovoort. Hedendaagse kunst wordt vaak omschreven als speculatiever dan schilderijen van oude meesters, die eerder als defensieve beleggingen worden bestempeld. En het succes is ook een mannenzaak: voor het werk van vrouwen die het penseel hanteren, wordt minder geld neergeteld. Het duurste schilderij van een vrouw staat op naam van Georgia O’Keeffe (1887–1986). Haar schilderij Jimson weed/White flower No. 1 werd in 2014 op een veiling in New York voor omgerekend ruim 35 miljoen euro verkocht, een schijntje van wat je zou moeten ophoesten voor de duurste schilderijen van mannen.
Een andere opmerkelijke vaststelling is dat de kleur van een schilderij ook een belangrijke invloed heeft op de prijs. Dat blijkt uit onderzoek van de Tilburgse economen Marshall Ma, Charles Noussair en Luc Renneboog. Zij vonden dat niet-figuratieve schilderijen met blauw als hoofdkleur door de bank genomen 10 procent duurder zijn, terwijl rode schilderijen 4 procent meer kosten. Ze concluderen dat een blauw schilderij het meeste rendement oplevert vergeleken met rode, oranje, groene, paarse en gele schilderijen. Hun bevindingen zouden gelden in zowel Europa, de vs als China. Wat er ons trouwens niet van kon weerhouden om voor dit boek toch een oranje cover te kiezen.
Wist je dat een blauw schilderij meer rendement oplevert dan rode, oranje, groene, paarse of gele schilderijen? Er zijn veel studies gepubliceerd over het rendement van kunstwerken en andere passionele investeringen. Zo verscheen bijvoorbeeld in 2019 een paper van de al eerder genoemde Renneboog, dit keer samen met Dries Laurs, over het rendement van investeringen in oldtimers. Zij onderzochten een staal van 29.000 verkopen van classic cars op veilingen tussen 1998 en 2017 en kwamen tot de conclusie dat het rendement erg kan verschillen. De echt dure oude auto’s (blue chip classic cars) en de Italiaanse klassiekers zoals Ferrari leveren het meeste rendement op. Het jaarlijkse reële rendement, dus gecorrigeerd voor inflatie, van Ferrari’s bedraagt 11 procent, duidelijk meer dan de Porsches (7 procent) en Mercedes-Benzen (bijna 5 procent). Merk op dat de prijzen voor deze oldtimers pas sinds tien jaar aan het klimmen zijn en dat de Ferrari’s bij aanvang excelleerden, maar sinds 2015 een knik kennen (zie figuur 83).
Figuur 83 Prijsevolutie van Ferrari, Porsche en Mercedes-Benz (indexcijfer 1998 = 100) Bron: Laurs & Renneboog
Tien jaar lang steeg een Ferrari meer in waarde dan een Porsche of een Mercedes-Benz. Maar sinds 2015 dalen de prijzen van classic cars weer, en lijken de prijsstijgingen verleden tijd.
En hoe zit het met andere passionele investeringen? Hierover hebben de economen Elroy Dimson (Cambridge), Paul Marsh en Mike Staunton (allebei verbonden aan de London Business School) heel wat studiewerk verricht. Zij bekeken de prijsevolutie van kunst, postzegels, wijn en violen sinds 1900 tot vandaag. Waarom van deze vier? Omdat dit al verzamelobjecten waren in het begin van de 20ste eeuw, en omdat daarover goede data en wetenschappelijke studies bestaan, onder meer van de al geciteerde econoom Renneboog, maar ook van William Goetzmann (Yale) en Christophe Spaenjers (HEC Paris).
Ferrari levert het meeste rendement op. Het jaarlijkse reële rendement, dus gecorrigeerd voor inflatie, van Ferrari’s bedraagt 11 procent, duidelijk meer dan de Porsches (7
procent) en Mercedes-Benzen (bijna 5 procent). Figuur 84 Prijsevolutie van kunst, postzegels, wijn en violen Bron: Dimson, Marsh, Spaenjers & Staunton
Sinds 1900 werden kunst, postzegels, wijn en violen gemiddeld dertig keer meer waard. Wijn presteerde daarbij het beste, kunst het slechtste.
Dimson en collega’s komen tot het besluit dat, als je de hele periode van 118 jaar bekijkt, de waarde van kunst, postzegels, wijn en violen gemiddeld maal dertig is gegaan (zie figuur 84). Dat komt neer op een jaarlijks rendement van 2,9 procent. Wijn deed het van de vier verzamelobjecten het best, met een geannualiseerd rendement van 3,7 procent, terwijl kunst het slechtst presteerde met 1,9 procent. En de auteurs stippen aan dat ze dan nog geen rekening hielden met de opslag- en verzekeringskosten voor kunst, die geraamd worden op respectievelijk 0,4 en 0,1 procent per jaar. De Britse onderzoekers vergelijken deze prestaties met klassiekere investeringen. Dan blijkt dat investeren in kunst, over die lange periode gezien, het pakweg even goed doet als beleggen in
obligaties (2 procent rendement per jaar) en slechter dan een wereldwijde portefeuille van aandelen (5,2 procent per jaar) (zie figuur 85). Ze merken nog op dat het zeer moeilijk te zeggen is of de verzamelobjecten die het in het verleden vrij goed deden, zoals wijn, dat ook nog in de toekomst zullen doen. Je moet dus niet meteen naar de wijnhandel lopen. Figuur 85 Rendement van kunst, wijn, postzegels, violen, aandelen en obligaties (gemiddeld jaarlijks rendement, 1900–2017, in procent) Bron: Dimson, Marsh, Spaenjers & Staunton
Wijn haalde sinds het begin van de 20ste eeuw een jaarlijks rendement van 3,7 procent, kunst van 1,9 procent.
Bij dat alles moet nog worden aangestipt dat de berekening voor de opbrengsten van wijn gebeurden op basis van de premier-cruwijnen van de vijf grootste producenten in de Bordeaux-regio van Frankrijk, namelijk Haut-Brion, Lafite-Rothschild, Latour, Margaux en Mouton Rothschild. En voor de violen ging het vooral om snaarinstrumenten die in de 18de eeuw werden gebouwd door Bartolomeo Giuseppe Guarneri – beter bekend als Guarneri del Gesù – en Antonio Stradivari. Het zijn investeringen die niet voor iedereen weggelegd zijn. Voor meer mensen bereikbaar en in ieder geval dichter bij huis is beleggen in Belgische kunst. Brengt dat iets op? Pieter Vermeulen onderzocht het in 2005 in zijn masterverhandeling als handelsingenieur aan de KU Leuven. Hij concentreerde zich op de
werken van zo’n zeventig overleden schilders van na 1830, uit een twaalftal kunststromingen. Hij ploos de aan- en verkooptransacties uit in veilinghuizen, van Christie’s en Sotheby’s in New York tot De Vuyst in Lokeren. Vermeulen komt tot het besluit dat het gemiddelde Belgische schilderij dat in 1970 werd gekocht en in 2002 opnieuw onder de hamer ging een nominaal rendement (dus zonder rekening te houden met de inflatie) van 3,15 procent had. Dat is minder dan de gemiddelde inflatie over die hele periode. Dat betekent dat in werkelijkheid een investering in Belgische kunst gemiddeld genomen verlieslatend was. Als alleen gekeken werd naar de 10 procent duurste schilderijen, werd een rendement gehaald van 7,5 procent, voor de 10 procent goedkoopste was er een negatief rendement van 0,5 procent. De kunststromingen het luminisme (met schilders als Emile Claus, Léon De Smet, Anna De Weert en Georges Morren) en het pointillisme (met Alfred William Finch, Georges Lemmen, Henry van de Velde en Théo van Rysselberghe) presteerden in die periode met een rendement van 5 procent het best. Opmerkelijk is dat ze een beter rendement haalden dan het alom bejubelde surrealisme, met René Magritte en Paul Delvaux. Want die waren goed voor een rendement van 3,7 procent. Het fauvisme was het minst succesvol, met een negatief rendement van 1 procent. Individueel bekeken presteerde Léon Spilliaert het best met een rendement van 6,7 procent, gevolgd door Théo van Rysselberghe (6 procent) en Léon De Smet (5,8 procent) (zie figuur 86). Figuur 86 Rendementen per kunststroming en per schilder Bron: Vermeulen
Onder de Belgische kunst gaven het luminisme en pointillisme tussen 1970 en 2002 het beste rendement. Meer zelfs dan het surrealisme, met klinkende namen als René Magritte en Paul Delvaux.
Financieel rendement halen met kunst of andere passionele investeringen is dus allesbehalve evident. Toch zul je kunstadviseurs ontmoeten die uitpakken met grafieken die een mooie stijgende lijn laten zien en je willen doen geloven dat het wél geld oplevert. Hoe komt dat? De uitleg is eenvoudig: omdat de kunst die geen koper vindt, niet in de statistieken terechtkomt. En dat trekt heel veel scheef. Terwijl in een beursindex steeds (min of meer) dezelfde aandelen zitten, en je dus gemakkelijk over een bepaalde periode de prestaties kunt vergelijken, is dat in de kunstwereld niet het geval: de honderd best verkochte kunstenaars wisselen nogal in de tijd. En wat doen de gewiekste kunsthandelaars? Ze nemen telkens de best
verkochte kunstenaars. Wie niet langer verkoopt, wordt niet langer opgenomen. Dat leidt ertoe dat al die verhalen en grafieken als zou beleggen in kunst veel geld opleveren op los zand zijn gebouwd. De economen Arthur Korteweg (Marshall School of Business, Los Angeles), Roman Kräussl (Luxembourg School of Finance) en Patrick Verwijmeren (Erasmus School of Economics, Rotterdam) maakten dat in een studie hard met de nodige cijfers en besluiten zelfs dat ‘beleggers volledig moeten afzien van het investeren in schilderijen, tenzij ze in staat zijn om de winnaars eruit te halen of een aanzienlijk niet-geldelijk nut hebben van het bezit en het genieten van kunst’. Ze voegen er nog fijntjes aan toe dat ze tot dat besluit komen zelfs zonder rekening te houden met de transactie- en verzekeringskosten, en de risico’s van vervalsingen, diefstal en fysieke schade.
Alle verhalen en grafieken als zou beleggen in kunst veel geld opleveren, zijn op los zand gebouwd. Laten we daarbij niet vergeten dat kunst financieel niets oplevert, tot op het moment dat je de kunstwerken met een meerwaarde zou kunnen verkopen. Dat, terwijl aandelen (als het goed gaat) een dividend opleveren en je vastgoed kunt verhuren. Investeren in kunst is dan ook ‘un jeu de l’amour et du hasard’, zoals Peter Bernaerts van de gelijknamige veilingzaal zei. Je moet er op de eerste plaats van kunnen genieten. Vervolgens is er altijd toeval mee gemoeid of het iets zal opbrengen. Als je investeert in kunst, doe het dan om het genot dat je hebt om ernaar te kijken of ermee bezig te zijn. Misschien vraag je je nog af wat er gebeurd is met het Portret van dokter Gachet, het duurste schilderij van Van Gogh, waarover we het in het begin van dit hoofdstuk hadden? Het werk werd in 1990 voor
82,5 miljoen dollar, het is te zeggen 75 miljoen dollar plus 10 procent commissie, gekocht door de Japanse papiermagnaat Ryoei Saito. Hij borg het schilderij op in een kluis en verklaarde dat het schilderij na zijn dood samen met zijn lichaam gecremeerd moest worden. Toen hij in 1996 stierf, gebeurde dat niet. Wat er wel met het schilderij gebeurde, is omgeven door mysterie. Volgens sommige berichten kwam het in handen van de Oostenrijkse fondsbeheerder Wolfgang Flöttl. Maar toen die in financiële problemen kwam, zou hij het via het veilinghuis Sotheby’s hebben verkocht aan een Italiaanse verzamelaar die in Lugano (Zwitserland) zou verblijven. Volgens sommigen is die verzamelaar ondertussen gestorven en bekijken de erfgenamen wat ze met het doek zullen aanvangen. In ieder geval heeft niemand het schilderij nog gezien. Indien je het zou tegenkomen, geef dan een seintje.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2.
3.
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Passionele investeringen gaan vaak samen met een vorm van verliefdheid, maar let op: liefde maakt blind. Denk goed na en maak je huiswerk voor je een passionele investering doet. Je kunt kunst huren, je kunt kunst kopen. Dat laatste kan rechtstreeks bij de kunstenaar, in een galerie, op een veiling of via het internet. Lees steeds goed de contracten. De prijzen op de kunstmarkt en, bij uitbreiding, van alle passionele investeringen kunnen fel schommelen, vaak zonder duidelijke reden. De prijs van een kunstwerk of passionele investering is dikwijls ‘wat de gek ervoor geeft’. Rendement halen uit passionele investeringen is niet gemakkelijk. Houd ook rekening met de kosten voor transport, stockage, installatie, verzekering enzovoort. Let op voor modes en kuddegeest. Wees op je hoede voor fraude en bedriegers. Verhalen en grafieken als zou beleggen in kunst veel geld opleveren zijn op los zand gebouwd, want alleen met de best verkochte kunstenaars wordt dan rekening gehouden.
10. Investeren in kunst en andere passies draait in de eerste plaats om genieten. Er is nogal wat toeval mee gemoeid of het ooit iets zal opbrengen.
HOOFDSTUK 20
Levensverzekeringen
Waarin we je de Takken door het bos laten zien en het verschil uitleggen tussen Tak21 en Tak23. En ons afvragen of Tak44 inderdaad Tak21 plus Tak23 is. En hoe deze levensverzekeringen kunnen passen in jouw vermogensopbouw.
Ken je die mop van die man die drie dagen na elkaar naar een bordeel gaat en vraagt naar hetzelfde meisje? Nee? Komt er meteen aan, want het is een mooie introductie voor een hoofdstuk over de Tak21- en Tak23-levensverzekeringsproducten. Die zijn een niet zo sexy soort spaar- of beleggingsproducten. Als je je bijvoorbeeld afvraagt waar de namen Tak21 en Tak23 vandaan komen, dan is dit de uitleg: het ‘algemeen reglement over de controle op verzekeringsondernemingen’ deelt de verzekeringen in verscheidene takken op en de verzekeraar is verplicht om per tak of groep van takken een toelating te verkrijgen om die risico’s te mogen dekken. Tak21 gaat over levensverzekeringen die niet verbonden zijn met beleggingsfondsen, Tak23 over levensverzekeringen die wel gelieerd zijn met beleggingsfondsen.
Zo eenvoudig is het, maar sexy kun je het dus niet noemen. Toch zijn de Tak21- en Tak23-producten wijdverspreid en worden ze vaak gebruikt bij pensioensparen. In de tweede helft van je leven spelen ze dus een almaar belangrijkere rol. Beide Takken zijn fiscaal aantrekkelijk, maar de kostenstructuur is ingewikkeld en de kosten kunnen ook oplopen. Het loont dan ook de moeite om je er wat in te verdiepen. Maar eerst dus dat mopje. Het is niet zo fijnzinnig, excuses bij voorbaat. De bazin van een bordeel in de buurt van het Noordstation in Brussel opent de deur. Voor haar staat een elegante man van middelbare leeftijd: ‘Waarmee kan ik je van dienst zijn?’ vraagt ze. ‘Ik wil Natasha zien’, antwoordt hij. ‘Mijnheer, je weet toch dat Natasha een van onze duurste meisjes is? Weet je zeker dat je Natasha wilt zien?’ vraagt de bazin. ‘Honderd procent zeker’, zegt de man. Natasha wordt geroepen, haar prijs bedraagt 1000 euro per beurt, maar daar doet de man niet moeilijk over. Hij legt cash 1000 euro neer en ze trekken zich allebei terug. De volgende dag staat de man opnieuw aan de deur en vraagt ook nu weer naar Natasha. Over de prijs wordt niet onderhandeld, de man betaalt zonder aarzelen 1000 euro en verlaat na een uurtje het bordeel. Een dag later staat hij er opnieuw en vraagt nog maar eens naar Natasha. Opnieuw betaalt hij met de glimlach 1000 euro. Na afloop van hun figuurzagen voor volwassenen vraagt Natasha: ‘Dit is de eerste keer dat iemand drie dagen na elkaar naar mij vraagt en ik hoor precies dat je uit Limburg komt?’ ‘Klopt’, zegt de man. ‘Ik kom uit Hasselt.’ Natasha kijkt verbaasd: ‘Uit Hasselt? Daar kom ik ook vandaan.’ ‘Weet ik,’ antwoordt de man, ‘ik ben de verzekeringsmakelaar van de familie en je vader is overleden. Ik had de opdracht om jouw deel van de levensverzekering uit te betalen en dat was 3000 euro.’ Zoals in deze flauwe frats was het oorspronkelijk de bedoeling van een levensverzekering dat de verzekeringsmaatschappij een bepaald
bedrag of rente zou uitbetalen bij overlijden van de verzekeringsnemer, net als bij de vader van Natasha. Maar geleidelijk werd het geld ook uitbetaald op een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld als je 65 jaar bent. Zo evolueerde de levensverzekering naar een spaar- en beleggingsproduct, dat bekend werd als Tak21 en Tak23. Ondertussen bestaat er ook een Tak21 + Tak23, of Tak44.
20.1 Ken je nog het roze konijn? Zegt het roze konijn van Ethias je nog iets? De kans is klein, want de laatste reclamespot waarbij het figuurtje werd opgevoerd, dateert al van meer dan vijftien jaar geleden. Dat roze konijn werd door de verzekeringsgroep Ethias gebruikt om haar First-rekening bij het grote publiek bekend te maken. Die First-rekening was een zogeheten verzekeringsrekening, ook bekend als Tak21. Dat is een spaarverzekering, die werd gepromoot om op lange termijn te sparen tegen mooie rendementen. Het product werd als eerste op de markt gebracht door Omob, de voorganger van Ethias en gespecialiseerd als verzekeraar van de openbare sector en zijn personeelsleden. Daarbij bleek het roze konijn een succesvol marketingproduct, want het onderscheidde zich van het logge spaarvarken, dat symbool staat voor een klassieke spaarrekening. Die uitgekiende marketingstrategie, samen met een zeer royaal minimumrendement van 3 tot 5 procent (levenslang!) en lage kosten, maakte van de First-rekening een ongezien succes. Dat succes is ook bijna de doodsteek geworden voor Ethias. De verzekeraar kwam in oktober 2008 in de problemen wegens een groot belang in de financiële instelling Dexia. In volle bankencrisis moest de overheid daarom ook Ethias redden. Dat leidde toen tot een korte, maar hevige run on the bank. Aan het hoofdkantoor van Ethias in Hasselt stonden honderden klanten aan te schuiven om hun First-rekening leeg te halen. Ethias deed er toen alles aan om die klanten aan boord te houden. Ironisch genoeg moest de verzekeraar enkele jaren later
smeken om uit de First-rekening te vertrekken. De zeer hoge rentes van die rekeningen waren niet langer houdbaar, en wegens de overheidssteun die Ethias kreeg, werd de verzekeraar gedwongen ze stop te zetten. Het heeft Ethias veel moeite en meerdere uitkoopacties gekost om het aantal contracten fors in te perken. Met de First-rekening verdween de bekendste van de Tak21rekeningen van de markt, maar het product bestaat vandaag nog steeds. Bijna alle verzekeraars bieden het aan, ook al zijn de rendementen tegenwoordig bijzonder laag door de lage marktrente. De populariteit is nu dan ook een pak minder groot dan pakweg twaalf jaar geleden.
20.2 Wat is typisch aan Tak21? Een Tak21-product is een spaarverzekering. Zo’n spaarverzekering vertoont heel wat gelijkenissen met een klassieke spaarrekening, maar er zijn ook enkele belangrijke verschillen. Het grootste verschil is dat het geen spaarproduct is, maar een verzekeringsproduct, in de vorm van een levensverzekering. Je betaalt dus premies die je krijgt terugbetaald op het moment dat het contract afloopt. De verzekeraar biedt je een gewaarborgde intrest op de bedragen die je intussen stort. Dat gewaarborgd rendement hangt af van de marktrentes en is op dit moment dus niet hoog. Het minimumrendement van ruim 3 procent in de tijd van de Firstrekeningen ligt ver achter ons. Vandaag moet je tevreden zijn met een gewaarborgd rendement van 0 tot 1 procent. Die gewaarborgde rente geldt voor de hele looptijd van jouw contract. Met andere woorden, als je vandaag geld stort in een spaarverzekering met een gegarandeerde rente van 0,5 procent per jaar, zul je op dat bedrag de komende acht jaar ook minstens 0,5 procent krijgen. Omgekeerd kan tijdens jouw contract de gegarandeerde rente ook dalen voor toekomstige stortingen, maar dus nooit voor het geld dat je tot dan al had gestort. Meestal worden
de intresten niet jaarlijks uitbetaald, maar worden ze bij het kapitaal gezet, waardoor de intresten zelf ook intrest opbrengen.
Tak21-spaarverzekeringen kunnen interessant zijn voor wie op lange termijn wil sparen en tegelijk zekerheid wil hebben over het rendement. Behalve een gewaarborgde intrest biedt een spaarverzekering in principe ook een deelname in de winst van de verzekeraar. Die winstdeelname ligt weliswaar niet vooraf vast en is ook afhankelijk van de financiële resultaten van de verzekeraar en (dus ook) van de economische conjunctuur. Zodra die winstdeelname is toegekend, kan de verzekeraar ze niet langer terugnemen. Aan het einde van het contract wordt het gespaarde kapitaal, samen met de gewaarborgde intrest en de eventuele winstdeelname en met aftrek van de kosten, dan opnieuw uitgekeerd. Een belangrijke troef van een spaarverzekering is het zeer beperkte risico dat je loopt. Het bijeengespaarde kapitaal krijg je na afloop van het contract terug, aangevuld met de combinatie van een gewaarborgde rente en een deelname in de winst. Omdat de gewaarborgde rente tegenwoordig verwaarloosbaar of zelfs niets is, zijn de Tak21-producten ook een beetje van de radar verdwenen. Toch kunnen Tak21-producten een mooi alternatief zijn voor wie op lange termijn wil sparen en tegelijk zekerheid wil hebben over het rendement. Ze zijn ook, net als spaarboekjes, beschermd door het depositogarantiestelsel. Dat betekent dat, als jouw verzekeraar failliet zou gaan, jouw kapitaal beschermd is tot 100.000 euro per persoon en per verzekeraar. Spaarverzekeringen zijn wel voor de lange termijn: om recht te hebben op de fiscale troeven van dit type spaarverzekering kun je je geld ten vroegste na acht jaar laten uitbetalen. Je moet je geld dus lange tijd kunnen missen.
Om te sparen via een Tak21-spaarverzekering zijn er heel wat mogelijkheden. Je kunt een keer een premie betalen bij het afsluiten van het contract of sparen door bijvoorbeeld elk jaar een premie af te dragen. Een Tak21-contract kan een vaste looptijd (en dus eindvervaldag) hebben, maar kan ook van onbepaalde duur zijn. De begunstigde kun je zelf zijn, maar ook iemand anders. Als je overlijdt voor het einde van het verzekeringscontract, ontvangen jouw erfgenamen of de begunstigde van jouw contract de nettowaarde van jouw levensverzekering. Dat zijn de gestorte premies en (in principe) ook de intresten en de verworven winstdeelnames. Als je de stortingen voor de spaarverzekeringen hebt aangegeven op de belastingaangifte, zal er op die som eerst een anticipatieve heffing van 8 procent worden ingehouden. Op wat overblijft voor jouw erfgenamen of de begunstigde moeten zij ook erfbelasting betalen. Bij het afsluiten van een spaarverzekering kun je ook een overlijdensdekking afsluiten. Door dat te doen krijgen jouw erfgenamen, of de begunstigde in het contract, een extra bedrag uitbetaald boven op het bedrag dat je op het moment van jouw overlijden al hebt bijeengespaard (de premies die je tot dan betaald hebt). Dat bedrag wordt uitgedrukt in een bepaald percentage boven op de betaalde premies. Kies je voor een overlijdensdekking van 110 procent, dan krijgen jouw erfgenamen 110 procent van het opgebouwde kapitaal uitbetaald. Kies je voor een overlijdensdekking van 130 procent, dan is dat 130 procent van het opgebouwde kapitaal op het moment van overlijden. Hoe hoger de overlijdensdekking, hoe hoger uiteraard ook de premie die de verzekeraar je zal aanrekenen daarvoor. Wie een overlijdensdekking neemt, doet er goed aan om voor 130 procent te kiezen. In dat geval moet je geen roerende voorheffing betalen op de intresten. Voorwaarde is wel dat je dan zelf de begunstigde bij leven bent van het contract. Een nadeel van spaarverzekeringen is de complexe kostenstructuur. Een deel van het geld dat je spaart, gaat naar de kosten die de verzekeraar je aanrekent. Punt is om die totale kosten
zo laag mogelijk te houden. De volgende kosten kunnen worden aangerekend: » PREMIETAKS. De premietaks van 2 procent is bestemd voor de overheid en wordt automatisch afgetrokken bij elke storting. Als je bijvoorbeeld een premie van 1000 euro stort, wordt er 20 euro belasting aangerekend. Dat geldt niet als je de spaarverzekering gebruikt voor pensioensparen. » INSTAPKOSTEN. Ook deze kosten worden meteen aangerekend op het moment dat je geld stort. De instapkosten gaan naar de verzekeraar en naar de verkoper van jouw spaarverzekering. De instapkosten worden berekend op basis van een percentage op jouw storting. Dat percentage kan variëren, en ligt meestal tussen 1 en 3 procent, afhankelijk van het gestorte bedrag en van de gekozen beleggingsduur. » UITSTAPKOSTEN. Deze kosten moet je alleen betalen als je de terugbetaling vraagt vóór de eindvervaldag van het contract. Die kosten worden meestal alleen gedurende de eerste vijf jaar van een spaarverzekering aangerekend. De uitstapkosten zijn vaak degressief. Het eerste jaar betaal je bijvoorbeeld 5 procent, het tweede jaar 4 procent, het derde jaar 3 procent. Na vijf jaar valt dit dan terug tot nul. Sommige werken ook met een tarief dat met 0,1 procent per maand daalt. Die zware uitstapkosten in de beginfase zijn er om te verhinderen dat je vervroegd uitstapt. De verzekeraar moet jouw storting beleggen. Hij houdt daarbij meteen rekening met een lange termijn. Moet hij je vroeger terugbetalen, dan moet hij die belegging te gelde maken en dat kan tot extra kosten leiden. » BEHEERSKOSTEN. De verzekeraar rekent soms een percentage van de premies aan voor het beheer van de levensverzekering. Deze kosten kun je terugvinden in de financiële informatiefiche die je bij de
spaarverzekering krijgt. Ze worden in principe periodiek aangerekend.
Een nadeel van Tak21-spaarverzekeringen is de complexe kostenstructuur. Met zo’n waslijst aan kosten is het meteen duidelijk waarom we de kostenstructuur van spaarverzekeringen complex noemen. Ze wegen uiteraard op het uiteindelijke rendement, maar als de beheerskosten laag liggen (of niets zijn) en de instapkosten niet te hoog zijn, valt het gewicht daarvan mee op de totale looptijd van jouw spaarverzekering. In elk geval is het interessant en nuttig het aanbod aan Tak21-verzekeringen met elkaar te vergelijken, ook op basis van de kosten die al dan niet worden aangerekend. Vergelijken kan gemakkelijk via sites als spaargids.be. En we zijn er nog niet helemaal, want in sommige gevallen worden er ook belastingen aangerekend op de intresten die je hebt ontvangen op het kapitaal: » ROERENDE VOORHEFFING. Loopt jouw contract minder dan acht jaar of vraag je jouw geld op voor er acht jaar verstreken zijn, dan moet je roerende voorheffing betalen. Die bedraagt 30 procent op een fictief rendement van 4,75 procent, ook als het reële rendement heel wat lager ligt. Maar het interessante is dat je geen roerende voorheffing moet betalen als jouw contract langer dan acht jaar loopt en je het geld niet opvraagt in die periode. Dat is ook het geval als je contract een overlijdensdekking heeft van minstens 130 procent van het geïnvesteerde bedrag. » EINDBELASTING. Als je de Tak21-verzekering gebruikt om voor jouw pensioen te sparen of voor het langetermijnsparen en je daarbij een fiscaal voordeel hebt genoten, moet je op het einde van de rit ook
belastingen betalen op het gespaarde kapitaal. Die eindbelasting bedraagt 10 procent op de betaalde premies en de gewaarborgde intresten. Als je geen fiscaal voordeel hebt genoten voor je Tak21verzekering, moet je die belasting niet betalen. Want dat is nog een aantrekkelijk punt: als je jouw Tak21verzekering gebruikt om aan pensioensparen of langetermijnsparen te doen, geeft ze recht op een fiscaal voordeel. Voor het langetermijnsparen is er een fiscaal voordeel van 30 procent op een premie van maximaal 2310 euro. Bij pensioensparen bedraagt het fiscaal voordeel 30 procent als je maximaal 960 euro stort, of 25 procent als je maximaal 1230 euro stort (zie hoofdstuk 26).
20.3 Wat is typisch aan Tak23? Terwijl de Tak21-spaarverzekeringen te kampen hebben met een tanende populariteit, zitten de Tak23-producten al enkele jaren stevig in de lift. Ironisch genoeg komt dat trouwens gedeeltelijk omdat de Tak21-producten wat uit de gratie zijn geraakt. Ze dragen immers de gevolgen van de zeer lage rente. Wie meer rendement zoekt, komt dan als vanzelf uit bij Tak23. Ook Tak23 zijn levensverzekeringen, maar dan wel verbonden aan een of meer beleggingsfondsen. Die fondsen kunnen beleggen in aandelen en obligaties, of kunnen ook een deel cash aanhouden. Hoe meer er belegd is in aandelen, hoe groter ook het risico, maar ook hoe groter het potentiële rendement. De fondsen worden ingedeeld in risicoklassen, die gaan van 1 (zeer weinig risico, maar ook een potentieel laag rendement) tot 7 (zeer veel risico, maar ook een potentieel hoog rendement). Daar zit dan ook het grote verschil met een Tak21spaarverzekering: van een gewaarborgd rendement of een winstdeelname is bij een Tak23-beleggingsverzekering geen sprake. Het rendement kan heel wat hoger zijn dan bij de spaarvariant,
maar kan ook lager liggen, afhankelijk van hoe de financiële markten in de loop van die termijn evolueren. Net als bij de gewone beleggingsfondsen bestaan er Tak23fondsen in alle soorten en maten, met veel of net weinig aandelen, obligaties of cash. Maar net als bij alle andere fondsen is dat niet zonder risico. In tegenstelling tot een Tak21-spaarverzekering kun je bij een Tak23-beleggingsverzekering ook een deel van je inleg verliezen. Sommige verzekeraars bieden daarom fondsen aan met kapitaalbescherming, of fondsen die automatisch een stop loss inbouwen, waardoor je jouw maximale verlies vooraf kunt vastleggen. Zo’n bescherming heeft een kostprijs, en die weegt uiteraard op het rendement. Het risico is bij een Tak23-beleggingsverzekering hoe dan ook groter dan bij een Tak21-spaarverzekering, want het rendement hangt af van het beleggingsfonds waar de verzekering aan gelinkt is. Dat werkt in twee richtingen: doet dat fonds het goed, dan kun je mooie rendementen opstrijken. Is dat niet zo, dan is het risico ook voor jou. Net als bij een Tak21-product kun je bij een Tak23-verzekering ervoor kiezen je premie ofwel in één keer te betalen bij het afsluiten van het contract, of dat te spreiden in de loop van het contract. Het voordeel van de gespreide aanpak is dat je ook gespreid instapt in de fondsen waarin je belegt, en dus zo het risico van de volatiliteit wat kunt beperken (zie hoofdstuk 14: Aandelen). De meest verregaande vorm van spreiding is om elke maand met een beperkt bedrag in te stappen. Zo beleg je op termijn een mooi bedrag, maar hangt jouw rendement niet af van het toevallige moment waarop je instapte. Ook Tak23-producten bestaan zowel zonder als met vaste looptijd. Bij contracten zonder eindvervaldag zal de verzekeraar uitbetalen wanneer je overlijdt. Zeker bij een Tak23 kan een overlijdensdekking zinvol zijn. Zo vermijd je dat bij overlijden aan je nabestaanden minder dan de inleg wordt terugbetaald, omdat het onderliggende fonds in waarde is gedaald.
Net als bij Tak21-verzekeringen kunnen de volgende kosten worden aangerekend: » PREMIETAKS. Een taks van 2 procent die automatisch wordt afgetrokken van jouw premie. Dit geldt niet als je de Tak23-verzekering gebruikt voor pensioensparen. » INSTAPKOSTEN. Meestal ook een percentage (doorgaans tussen 1 en 3 procent), afhankelijk van het gestorte bedrag en de gekozen beleggingsduur. » UITSTAPKOSTEN. Te betalen als je de terugbetaling vraagt voor de eindvervaldag van het contract. Dat is meestal een percentage van het teruggevraagde bedrag: hoe korter de resterende looptijd, hoe lager. » BEHEERSKOSTEN. De verzekeraar rekent soms een percentage van de premies aan voor het beheer van de levensverzekering. Bij Tak23-producten kunnen die beheerskosten oplopen tot 1,2 procent, soms nog vermeerderd met kosten die worden aangerekend door de onderliggende buitenlandse fondsen, wat de totale beheerskosten kan doen oplopen tot 2,5 procent. Nog meer dan bij Tak21-spaarverzekeringen is het bij Tak23beleggingsverzekeringen belangrijk om vooraf het totale kostenplaatje te kennen en dat het liefst ook zo laag mogelijk te houden. De premietaks is wettelijk verplicht te betalen, maar over de instapkosten en de beheerskosten valt wel degelijk te onderhandelen. Want hoe hoger die kosten oplopen, hoe minder rendabel en minder interessant een beleggingsverzekering wordt. Het is in elk geval interessant het aanbod aan Tak23-verzekeringen met elkaar te vergelijken, ook op basis van de kosten die al dan niet worden aangerekend. Vergelijken kan gemakkelijk via spaargids.be. Op fiscaal vlak bieden Tak23-fondsen doorgaans meer voordelen dan gewone beleggingsfondsen: » ROERENDE VOORHEFFING. Bij een Tak23-product betaal je geen roerende voorheffing, tenzij de polis een bepaald
rendement garandeert. Die roerende voorheffing wordt dan berekend op de werkelijke waarde, niet op een fictief rendement van 4,75 procent. » EINDBELASTING. Alleen als je de Tak23-verzekering gebruikt voor pensioensparen, betaal je bij opname 10 procent eindbelasting op de reserves. » BEURSTAKS. In tegenstelling tot een gewoon fonds moet je bij een Tak23-fonds geen beurstaks betalen. Bij een gewoon fonds bedraagt die taks 1,32 procent op het moment dat je het fonds verkoopt én op voorwaarde dat het fonds geen dividenden uitkeert. Er is ook geen zogenaamde Reynderstaks (die bestaat uit een roerende voorheffing van 30 procent) als je een fonds verkoopt met minstens 10 procent obligaties of vastrentende effecten. Ook bij een Tak23-product krijg je een fiscaal voordeel als je het gebruikt voor pensioensparen. Dat fiscaal voordeel bedraagt 30 procent als je maximaal 990 euro stort, of 25 procent als je maximaal 1270 euro stort.
20.4 Is Tak44 werkelijk Tak21 + Tak23? De Tak21-spaarverzekeringen en de Tak23-beleggingsverzekeringen hebben heel wat gemeenschappelijke kenmerken, maar op bepaalde vlakken zijn ze elkaars tegenpolen. Spaarverzekeringen bieden een risicoloze belegging met een gegarandeerd (maar in deze tijden van lage rente ook zeer beperkt) rendement. Beleggingsverzekeringen kunnen heel wat meer rendement opleveren, maar ook verliezen, al zijn er binnen de beleggingsfondsen veel mogelijkheden om een evenwicht te zoeken dat samenvalt met jouw eigen risicoprofiel. Er bestaat ook een combinatie van een spaarverzekering en een beleggingsverzekering, de Tak44-rekening. Bij zo’n rekening kun je
zelf bepalen welk gedeelte je risicoloos (Tak21) spaart en welk gedeelte van je kapitaal je belegt (Tak23), met een groter risico, maar ook met mogelijk meer rendement. Je moet wel binnen het vooropgestelde risicoprofiel blijven, maar kunt zelf het gewicht bepalen tussen het deel Tak21 en het deel Tak23. Je kunt die keuze ook aanpassen, bijvoorbeeld wanneer de beurzen laag of hoog staan, of laten afhangen van je levensfase. Zo kun je, naarmate je ouder wordt, meer opschuiven richting een voorzichtige Tak21spaarverzekering. Zowel op het vlak van spaarmogelijkheden als qua kostenstructuur is een Tak44-product volledig hetzelfde als een Tak21- of Tak23product.
20.5 Hoe past een levensverzekering in je vermogensplanning? Omdat zowel Tak21, Tak23 als Tak44 ook levensverzekeringen zijn, worden ze vaak gebruikt bij vermogensplanning. Want je kunt niet alleen een overlijdensdekking nemen voor je spaar- of beleggingsverzekering, je kunt ook een begunstigde aanduiden. Op die manier komt jouw Tak21-, Tak23- of Tak44-rekening na jouw overlijden in handen van die begunstigde. Na het betalen van de erfbelasting natuurlijk. Als ouder of grootouder kun je op die manier ook sparen voor je kind of kleinkind, door hen aan te duiden als begunstigde. Je blijft dan zelf eigenaar van de verzekering zolang je in leven bent. Maar als je sterft, krijgt jouw kind of kleinkind het gespaarde kapitaal en het bijbehorende rendement. Je kunt ook tijdens je leven je levensverzekering schenken aan je kinderen of kleinkinderen. Het voordeel daarvan is dat de schenkbelasting een pak lager ligt dan de erfbelasting. Die schenkbelasting wordt berekend op basis van de theoretische afkoopwaarde op het moment van de schenking. Die is gelijk aan
het bedrag dat je zou ontvangen als je op dat moment de verzekering zou afkopen. Let wel op, want op wat er nog aan rendement (of kapitaal) bij komt na het moment van schenken zal later, na jouw overlijden, wel nog erfbelasting moeten worden betaald.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2.
3.
4.
5.
6. 7.
8.
9.
Misschien opmerkelijk, maar ook bij verzekeraars kun je terecht voor de opbouw van je vermogen. Bij hen kun je een levensverzekering afsluiten, die je kunt laten uitkeren terwijl je nog leeft. Het aanbod bij verzekeraars is divers en wordt opgedeeld in Tak21- en Tak23-producten. Of in een combinatie van beide: de zogenaamde Tak44-rekening. Een Tak21-rekening is een spaarverzekering. Je spaart via een verzekeringscontract en hebt recht op een gewaarborgde rente en een deelname in de winst. Hoeft het te verbazen? De gewaarborgde rente op zo’n Tak21rekening is vandaag niets of bijna niets. Je moet dus rekenen op de deelname in de winst van de verzekeraar om wat rendement te halen. Logisch dat er in deze tijden weinig belangstelling is voor zulke producten. Dat is helemaal anders bij een Tak23-rekening. Dat is de naam voor beleggingsfondsen met het jasje van een verzekeringsproduct eromheen. Rendement (of verlies) is afhankelijk van de samenstelling van het fonds, het risicoprofiel en de evolutie van de financiële markten. Voor wie toch wat zekerheid wil inbouwen, is er ook de Tak44rekening, die Tak21 en Tak23 combineert. De Tak-rekeningen hebben vooral fiscale troeven. Maar daar heb je pas recht op als je je geld acht jaar lang laat staan. Je moet je geld dus lange tijd kunnen missen. Keerzijde van de medaille is dat zulke producten een complexe kostenstructuur hebben, die behoorlijk kan wegen op jouw rendement. Het zijn levensverzekeringen, wat betekent dat je een begunstigde kunt aanduiden voor als je overlijdt. De Tak-
rekeningen kunnen dus ook interessant zijn als instrument om je vermogen te plannen. 10. Tak21-rekeningen hebben, wegens de gewaarborgde rente, op het eerste gezicht niet te lijden onder de coronacrisis en de hoge inflatie. Maar let op: misschien is wel de deelname in de winst aangetast. Als beide zeer laag zijn en de kosten hoog liggen, is een negatief rendement zelfs niet uitgesloten. Tak23rekeningen zijn beleggingsfondsen en de impact is afhankelijk van de prestatie van het fonds of de fondsen waarin je hebt belegd.
HOOFDSTUK 21
Investeren in de mensheid en in jezelf
Waarin de lezer erop wordt gewezen dat hij ook nog kan investeren in de mensheid én in zichzelf als mens, wat ook een mooi rendement kan opleveren. Niet alleen financieel, trouwens.
‘Een tegelwijsheid: Met geld kun je Met geld kun je Met geld kun je Met geld kun je Met geld kun je Met geld kun je
een huis kopen… Maar geen thuis. een bed kopen… Maar geen goede nachtrust. een klok kopen… Maar geen tijd. voedsel kopen… Maar geen eetlust. geneeskunde kopen… Maar geen gezondheid. seks kopen… Maar geen liefde.’
Wat hierboven staat, wist je eigenlijk al langer: geld is lang niet alles.
Een stand-upcomedian breide aan deze tegelwijsheid dit vervolg: ‘Geld veroorzaakt vaak pijn en leed. Ik vertel je dit allemaal, omdat ik je vriend ben en niet wil dat je pijn lijdt of afziet. Dus, stuur me al je geld… En ik zal voor je lijden.’ Geld is dus niet alles, financieel rendement is ook niet altijd de belangrijkste reden waarom je een investering doet. Soms steek je geld in zaken waarvan je vooraf weet dat ze je geen financieel rendement zullen opleveren. Meer nog, het is er zelfs het kenmerk van. Filantropie heet dat, liefde voor de mensheid. En soms steek je ook geld in jezelf: dan schaf je je bijvoorbeeld een fitnessabonnement aan om in conditie te blijven. De opbrengst van beide is niet in geld uit te drukken.
21.1 Euh, investeren in de mensheid? Zes op de tien Belgen geven jaarlijks minstens één keer geld aan een goed doel. Het bedrag dat ze besteden, is de jongste jaren flink gestegen: van 165 euro in 2016 naar 290 euro in 2020. Vrouwen blijken daarbij iets vrijgeviger te zijn dan mannen, net als hoogopgeleiden. Zo’n 70 procent van de Nederlandstaligen geeft aan een goed doel, tegenover 53 procent van de Franstaligen. Als we kijken naar de leeftijd, blijkt dat de groep 45- tot 54-jarigen het vrijgevigste is (zie figuur 87). Ook hier merken we een belangrijke opwaartse beweging vanaf de tweede helft van het leven: meer mensen trekken dan geld uit voor een gift. Rond de pensioenleeftijd zien we een neerwaartse knik, daarna herpakt het zich wat. Figuur 87 Leeftijdsgroep die geld geeft aan een goed doel (in procent, 2019) Bron: Koning Boudewijnstichting
Naarmate we ouder worden, geven we meer geld aan goede doelen. Zeventig procent van de Belgen tussen 45 en 54 jaar doet dat. Rond de pensioenleeftijd is er een opvallende knik.
Giften aan goede doelen zijn fiscaal aftrekbaar. Tenminste, als ze aan enkele voorwaarden voldoen. Vooreerst moet het goede doel erkend zijn in de wet of door de minister van Financiën. Een lijst met de erkende instellingen vind je op de website van de FOD Financiën (financien.belgium.be). Op de lijst prijken naast de universiteiten, erkende universitaire ziekenhuizen en hogescholen ook bijvoorbeeld het Rode Kruis van België, het Paleis voor Schone Kunsten, het Nationaal Orkest van België, en nog meer dan tweeduizend andere instellingen. Soms worden erkenningen toegekend naar aanleiding van noodsituaties. Zo werd bijvoorbeeld het Belgisch Consortium voor Noodhulpsituaties ook erkend voor giften die sinds 23 april 2020 werden gedaan voor de actie ‘covid 12–12’, na het uitbreken van het coronavirus. Dan zijn we er nog niet om een belastingvoordeel te genieten. Want je gift moet ook nog minstens 40 euro bedragen. Dan heb je recht op een belastingvermindering van 45 procent van het bedrag van de gift. Het bedrag dat je fiscaal in mindering kunt brengen, is beperkt tot 10 procent van het totale netto-inkomen. Voor giften via
een vennootschap gelden andere voorwaarden, maar dat weet je boekhouder wel. Volgens een enquête die onlangs in opdracht van de Koning Boudewijnstichting werd gehouden, is 80 procent van de Belgen van mening dat een gift bijdraagt tot een betere wereld. Zowat de helft vindt het zijn of haar morele burgerplicht om geld te geven aan een goed doel. Twee op de drie landgenoten vinden dat de politiek te weinig doet voor goede doelen. Uit cijfers van de Nationale Bank blijkt dat de non-profitinstellingen in 2018 in vergelijking met 2017 minder inkomsten uit schenkingen haalden (dus bij leven), maar veel meer uit legaten (dus na overlijden). Aan welke goede doelen geven de Belgen geld? Goede doelen in de medische en gezondheidssfeer staan met stip op één genoteerd. Daarna volgen humanitaire acties en ontwikkelingshulp, en vervolgens armoedebestrijding en sociale rechtvaardigheid. Milieu en duurzame ontwikkeling volgen nog wat later. Initiatieven voor cultuur, migratie en integratie blijken als goede doelen minder in trek. Net zoals je bij financiële investeringen of beleggingen kijkt naar wat het meest opbrengt, zou je ook bij het uitkiezen van een goed doel kunnen nagaan waar je geld het meest rendeert. Er is zelfs een internationale beweging – de Australische filosoof Peter Singer is allicht de bekendste gangmaker ervan – die dit gedachtegoed promoot en ook in Vlaanderen en Brussel actief is: Effectief Altruïsme. De keuze van welk goed doel je steunt, wordt dan niet bepaald door een aangrijpend verhaal of door pakkende beelden, wel door te zoeken naar het antwoord op de vraag: welk doel redt de meeste levens met het minste geld? Er bestaan organisaties die de effectiviteit van goede doelen onderzoeken. Een voorbeeld is GiveWell, dat elk jaar op zijn site een lijst publiceert van de organisaties die met elke euro die ze krijgen het meest uitrichten. Bovenaan prijken organisaties die malaria bestrijden, vitaminesupplementen uitdelen of ontwormingsprogramma’s steunen. Als je aan een buitenlands goed doel schenkt én het fiscaal voordeel wilt genieten, kijk dat dan
vooraf goed na of zoek contact met de Dienst Voorafgaande Beslissingen van de FOD Financiën (ruling.be) om daarover goede afspraken te maken.
21.2 Euh, investeren in jezelf? Er is niets mis met geld te investeren in jezelf. Je kunt investeren in je geest en bijvoorbeeld boeken kopen, musea bezoeken, naar het theater of de opera gaan, een taal bijleren, landen en culturen ontdekken, opnieuw naar de universiteit trekken om het vak te gaan studeren waar je altijd al het fijne van had willen weten… Je steekt er geld in en weet dat het je financieel niet veel of zelfs niets zal opbrengen, maar het verrijkt wel je leven. De misschien wel allerbeste investering hebben we tot het eind van dit deel gehouden: je kunt investeren in je lichaam, in je gezondheid. Koop bijvoorbeeld een fiets. Die houdt jou niet alleen fitter, maar maakt jou gewoonweg gezonder. Dat bleek uit een studie onder leiding van dokter Carlos Celis-Morales (Universiteit Glasgow), waarin gekeken werd op welke manier mensen naar hun werk gingen en welke ziektes ze de daaropvolgende vijf jaar kregen. Uit de resultaten bleek dat de personen die zich meestal met de fiets naar het werk verplaatsten, het gezondst oud werden. In vergelijking met mensen die op een passievere manier naar het werk gingen, lag het risico op vroegtijdig sterven bij fietsers 41 procent lager. Hun risico op kanker lag 45 procent lager, dat op een hartaandoening 46 procent lager. Dat voordeel is niet in geld uit te drukken. Tegenwoordig is er een fiets voor iedereen. Er zijn stadsfietsen, trekkingfietsen, racefietsen, mountainbikes, bakfietsen, vouwfietsen, elektrische fietsen, speedpedelecs… En natuurlijk bestaat er ook nog de hometrainer, voor als je niet meer de deur uit wilt of kunt. De prijzen van die fietsen variëren erg, alles hangt af van wat je precies wilt. Een degelijke stadsfiets heb je voor pakweg 700 euro, een
elektrische fiets voor 2500 euro, voor een speedpedelec tel je tussen 4000 en 7000 euro neer. Denk eraan er meteen ook een fluohesje (5 euro) en een helm (70 euro) bij te kopen – veiligheid gaat voor alles. Vind je de aanschaf van een fiets te duur om meteen uit eigen zak te betalen, dan kun je eventueel een fietslening aangaan. Alle banken bieden die tegenwoordig aan. Op spaargids.be kun je alle tarieven voor fietsleningen vergelijken. Sommige gemeenten geven aan hun inwoners een subsidie of premie als ze een elektrische (bak)fiets kopen. Meestal moet je dan wel je auto van de hand doen. Alle mogelijke subsidies voor ‘duurzame mobiliteit’ zijn te vinden op de site van het Vlaams Agentschap Innoveren & Ondernemen, vlaio.be. Natuurlijk heeft een fietser extra kosten. Neem een racefiets, waarvan de prijzen beginnen rond 1000 euro, maar waar je ook meer dan 10.000 euro aan kunt spenderen. Dat hangt af van het materiaal waaruit het kader is vervaardigd (aluminium, carbon…), hoe gesofisticeerd de onderdelen zoals het schakelmechanisme zijn, welke wielen je wilt installeren en de merknaam – ja, je moet er wat geld voor overhebben als je op dezelfde fiets over de Vlaamse wegen wilt dokkeren als je wielerheld. En dan heb je nog klikpedalen nodig, de juiste fietsschoenen, een outfit, handschoenen, een drinkbus, een fietscomputer die de geleverde prestaties in beeld brengt enzovoort. Hoeveel je daaraan uitgeeft, is afhankelijk van wat je ervoor overhebt. Nog belangrijk is dat je je fiets goed moet (laten) onderhouden. Om de zoveel tijd – afhankelijk van hoeveel kilometers je afmaalt – zul je je banden, wielen, tandwielen en ketting moeten laten vervangen. Reken hiervoor op pakweg 100 euro per jaar. En wil of kun je om de een of andere reden niet de straat op of het veld in (te slecht weer, te vroeg donker…), dan kun je natuurlijk ook in huis of op je terras de pedalen geselen. Je kunt op de rollen trainen, of je monteert je racefiets op een fietstrainer, zoals bijvoorbeeld Wahoo Kickr (pakweg 800 euro), neemt een internetabonnement op een softwarepakket als Zwift (15 euro per maand) en dan kun je thuis virtueel door New York fietsen of de Mont Ventoux beklimmen.
Tegenwoordig hoef je ook niet meteen een fiets aan te kopen, je kunt er een leasen. Werkgevers bieden dat meer en meer aan, ter vervanging van een bedrijfswagen of in ruil voor een kleinere bedrijfswagen. Meestal lease je een fiets voor een periode van 36 maanden. Aan het einde van het contract lever je de fiets in of koop je hem over tegen de marktwaarde. Voor een elektrische fiets met een winkelwaarde van 2500 euro bedraagt de maandelijkse leaseprijs over 36 maanden 108 euro, btw inbegrepen. Behalve de financiering zijn ook een jaarlijkse onderhoudsbeurt, een omniumverzekering voor schade en diefstal en bijstand bij pech in dit bedrag inbegrepen. Wie met de fiets naar het werk trekt, kan van de werkgever een fietsvergoeding krijgen. Ze is vrijgesteld van inkomstenbelasting en socialezekerheidsbijdragen tot een bedrag van 0,25 euro per kilometer. In vergelijking met een auto of bromfiets is een fiets niet alleen beter voor het milieu en je gezondheid, maar ook voor je portemonnee. En als je niet zo’n fan bent van fietsen, schaf dan een fitnessabonnement aan om in conditie te blijven. Koop stap- of loopschoenen. Skeelers. Een zwempak. Een yogamat. Of een set petanqueballen. Ze zijn allemaal goed voor je stemming, verminderen de stress en houden je fit. De opbrengst is onbetaalbaar.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1.
2.
3.
Hoort dit in een boek over geld? Ja, dit hoort absoluut in een boek over geld, vinden wij: geld is niet alles en geld moet niet noodzakelijk dienen om alleen financieel rendement te halen. Ook door te investeren in jezelf of in de samenleving kun je rendement halen: intellectuele ontplooiing, een betere gezondheid of de mensheid vooruithelpen. Filantropie kun je op verschillende manieren doen. Je kunt aan goede doelen schenken, maar het kan ook via je erfenis of door zelf als vrijwilliger de handen uit de mouwen te steken.
4.
Je hebt recht op een fiscaal voordeel als je 40 euro of meer schenkt aan één specifieke vereniging of één goed doel. 5. Je kunt een goed doel opnemen in je testament, dat goede doel moet daar trouwens geen erfbelasting op betalen. Bij het uitkiezen van een goed doel kun je kijken naar welk doel met het minste geld de meeste levens redt. Daarvoor ijvert een beweging als Effectief Altruïsme, die ook bij ons actief is. 6. Je kunt ook investeren in jezelf: een taal leren, boeken lezen, kennis vergaren. 7. Of je kunt investeren in je gezondheid, door bijvoorbeeld een fiets te kopen, of een paar goede wandelschoenen. 8. Die fiets moet je niet eens zelf kopen: steeds meer werkgevers bieden de kans een fiets te leasen. 9. Gebruik je die fiets om naar het werk te rijden, dan kun je aanspraak maken op een fietsvergoeding. Toch weer geld dus, in ons hoofdstuk dat eigenlijk niet over geld gaat. 10. Een fiets is beter voor het milieu en je portemonnee dan een bromfiets of auto.
DEEL 3
Investeren in de derde helft van je leven (van 60 jaar tot…) PENSIOEN Periodieke uitkering aan werknemers die stoppen met werken omdat ze een bepaalde leeftijd hebben bereikt. (Woordenboek Van Dale) PENSIOEN Periodieke uitkering aan werknemers die een bepaalde leeftijd hebben bereikt, maar die misschien nog niet stoppen met werken om het verlies aan inkomen op te vangen. (Michaël Van Droogenbroeck en Ewald Pironet)
HOOFDSTUK 22
Het wettelijk pensioen
Derde helft van het leven, bestaat die wel? Ja, en het is volgens sommigen zelfs de fijnste helft van het leven. Een beetje naar analogie met het voetbal: ook daar is de derde helft, de nabespreking van de wedstrijd tussen pot en pint, niet zelden de beste helft. De derde helft van het leven begint bij het pensioen. En in dit hoofdstuk komt de lezer te weten wanneer hij met pensioen kan en hoeveel pensioen hij zal trekken. We waarschuwen vooraf: dat pensioenbedrag valt meestal tegen. Niet voor niets spreekt men van een ‘inkomensval’ als je stopt met werken. We zullen je ook vertellen hoeveel Belgen hoeveel pensioen ontvangen, en daarbij zijn er grote verschillen.
Decennialang was het zo: als je wilde weten wat de man en vrouw in de straat dachten over een maatschappelijk thema, moest je gewoon naar De Strangers luisteren. De Strangers verwierven bekendheid door teksten in het Antwerps dialect op zeer bekende hitmelodieën te zingen. Op de tonen Wie mein Ahnl Zwanzig Jahr van Fritz Wunderlich schreven ze de tekst M’n Pensioeng.
veur z’n vijf en zestig jaar, weurd ginnen i’nen Belg gewaar dat ’m stillekesaan verslèt, en gelijk is veur de wet wèrke is dan ’n karwei, meer ne vorm van slavernij en hij telt de jaren af, dan got’m profetere… me pensioeng, me pensioeng, me pensioeng ge zult mij wa zien doeng me pensioeng, me pensioeng, me pensioeng dan begin e kik eerst mor te leve me pensioeng, me pensioeng, me pensioeng (…) eens de vijf en zestig deur, zegde: leve da’s ’ne sleur. mè ’t genot da’k nimi’r ken, da’k nen ouwen Belg zèn wa da’k doeng of waar da’k blijf, ’t hee ni veul nimi’r om ’t lijf want ik kan d’r al bij al, nimi’r van profetere. da pensioeng, da pensioeng, da pensioeng ’k hemme ’t zo weinig van doeng da pensioeng, da pensioeng, da pensioeng just genoeg om nog wa ’t overleve al die poeng, al die poeng, al die poeng mokt mij nooit… ni t’rug joeng Zou het zijn zoals De Strangers zingen: voor je 65ste kijk je uit naar je pensioen, naar de tijd dat je eindelijk kunt genieten, want dan begin e kik eerst mor te leve? Maar zodra je met pensioen bent, blijkt je pensioentje maar net genoeg om rond te komen, just genoeg om nog wa ’t overleve, en kijk je met weemoed terug naar de tijd toen je nog jonger was? Zou het echt zo gaan?
22.1 Wanneer gaan we met pensioen? De wettelijke pensioenleeftijd in ons land ligt op 65 jaar. Dat is de leeftijd voor mannen en sinds 1 januari 2009 ook voor vrouwen.
Omdat de levensverwachting toeneemt en om de pensioenen te kunnen blijven betalen, is beslist om de wettelijke pensioenleeftijd geleidelijk aan te verhogen. Tegen 2025 wordt dat 66 jaar, tegen 2030 67 jaar. Al zijn er politieke partijen die dat willen terugschroeven en 65 jaar al meer dan oud genoeg vinden als wettelijke pensioenleeftijd. Met 65 jaar als wettelijke pensioenleeftijd bevindt België zich zowat in het midden van het peloton van wat in Europa als wettelijke pensioenleeftijd vastligt. In de Scandinavische landen ligt de wettelijke pensioenleeftijd hoger, met 67 jaar in Noorwegen en IJsland als uitschieters. In de zuiderse landen ligt hij lager, zoals in Italië en Griekenland, waar dat 62 jaar is (maar ook in Luxemburg en Slovenië is 62 jaar de wettelijke pensioenleeftijd). Nog opmerkelijk: in Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, Litouwen, Polen en Zwitserland is de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen en mannen verschillend (zie figuur 88). In alle landen bestaat wel de trend om de pensioenleeftijd geleidelijk aan op te trekken.
In de Scandinavische landen ligt de wettelijke pensioenleeftijd hoger dan in België, met 67 jaar in Noorwegen en IJsland als uitschieters. In de zuiderse landen ligt hij lager, zoals in Italië en Griekenland, waar dat 62 jaar is. Bij al deze cijfers over de wettelijke pensioenleeftijd hoort een belangrijke kanttekening: in alle landen zijn er uitzonderingen. Zo kunnen in België bepaalde mijnwerkers, zeevarenden en het vliegend personeel van de burgerluchtvaart al vanaf 60 jaar met pensioen gaan. De leeftijd waarop de meeste mensen in ons land met pensioen gaan, ligt ver onder de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar. In
1999 zeiden we gemiddeld op 58,3 jaar onze laatste job vaarwel, en dat klom geleidelijk naar 60,7 jaar in 2018 (zie figuur 89). Regionaal zijn er nauwelijks verschillen: in Vlaanderen en Wallonië ligt de uittredeleeftijd op 60,7 jaar, in Brussel op 60,4 jaar. Figuur 88 Wettelijke pensioenleeftijd in Europa Bron: OESO
In België bedraagt de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar. Daarmee zitten we ongeveer in het midden van wat in Europa als wettelijke pensioenleeftijd vastligt. Let op de verschillen tussen mannen en vrouwen die soms nog bestaan (de wettelijke pensioenleeftijd van de vrouwen staat tussen haakjes als die verschilt van de mannen). Figuur 89 Gemiddelde uittredeleeftijd in België (1999–2018)
Bron: Steunpunt Werk
De leeftijd waarop de meeste mensen in ons land met pensioen gaan, stijgt. Toch ligt die nog ver onder de wettelijke pensioenleeftijd. In 2018 was dat 60,7 jaar.
Alleen in Griekenland, Slowakije, Frankrijk en Luxemburg ligt de effectieve pensioenleeftijd nog lager dan bij ons, vier landen waar ook de wettelijke pensioenleeftijd lager ligt. Maar in Zweden gaan mannen en vrouwen afgerond vijf jaar later met pensioen, in Zwitserland vier jaar, in Nederland drie jaar, in Duitsland de mannen twee en de vrouwen drie jaar later. Opmerkelijk is dat in Luxemburg, Estland en Finland de vrouwen duidelijk op latere leeftijd met pensioen gaan dan de mannen. En ook opvallend: in Letland en Zweden ligt de leeftijd waarop mensen met pensioen gaan hoger dan de wettelijke leeftijd (zie figuur 90). Figuur 90 Gemiddelde effectieve pensioenleeftijd in Europa (2020) Bron: OESO
De leeftijd waarop we in België effectief met pensioen gaan, ligt lager dan in de meeste andere Europese landen. Alleen in Griekenland, Slowakije, Frankrijk en Luxemburg ligt die nog lager. Tussen haakjes staat de effectieve leeftijd waarop vrouwen met pensioen gaan.
De leeftijd waarop men effectief met pensioen gaat, is interessant. Maar nog boeiender is het om te kijken waar de mensen het langst genieten van hun pensioen. Waar ligt dus de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd in combinatie met de gemiddelde levensverwachting het hoogst? Waar mag je bij het verlaten van de arbeidsmarkt hopen om nog het langst te leven? Figuur 91 Resterende levensverwachting bij het verlaten van de arbeidsmarkt (2020) Bron: OESO
België is een van de landen waar je het langst van het pensioen kunt genieten: voor mannen is dat 22,2 jaar, voor vrouwen 26,2 jaar, terwijl het gemiddelde in de Europese Unie respectievelijk 19,5 en 24 jaar is.
België is een van de landen waar men het langst van het pensioen kan genieten: voor mannen is dat 22,2 jaar, voor vrouwen 26,2 jaar, terwijl het gemiddelde in de Europese Unie respectievelijk 19,5 en 24 jaar is. Alleen in Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Luxemburg zijn de mensen nog langer met pensioen. In alle Europese landen ontvangen vrouwen langer een pensioen dan mannen, omdat ze ook langer leven (zie figuur 91). Dat Belgen zo lang van hun pensioen kunnen genieten, wordt natuurlijk mee veroorzaakt door de erg lage effectieve pensioenleeftijd.
22.2 Hoeveel bedraagt het wettelijk pensioen? Het eenvoudige antwoord op de vraag hoeveel je wettelijk pensioen bedraagt, luidt: waarschijnlijk minder dan je denkt. We komen er dadelijk op terug, maar eerst leggen we de grote lijnen van ons pensioenstelsel uit, zodat je weet hoe dat pensioenbedrag tot stand komt. Het wettelijk pensioen wordt ook wel de ‘eerste pensioenpijler’ genoemd: het is de basis van je inkomen als je met pensioen gaat en het wordt door de overheid gegarandeerd. In ons land gebruiken we daarvoor het zogenaamde repartitiesysteem: iedereen die werkt, staat een stukje van zijn of haar loon af, en dat wordt verdeeld onder de gepensioneerden. Anders gezegd, je kinderen betalen je pensioen. In sommige andere landen bestaat er een ander systeem: daar beleg je tijdens je loopbaan een deel van je loon in een (collectief) pensioenfonds. Het geld dat je zo belegde en de opbrengst vormen daar de basis voor je pensioen. Met andere woorden, in die landen sta je zelf in voor je eigen pensioen. Ook een combinatie van beide systemen komt in een aantal landen voor. De wettelijke pensioenleeftijd in ons land is 65 jaar, maar voor de berekening van je pensioen telt de duur van je loopbaan, niet je leeftijd. Als werknemer heb je recht op een volledig pensioen na een loopbaan van 45 jaar; hoe oud je bent, doet er niet toe. Om heel precies te zijn gaat het om 45 jaar van 312 dagen, dus een volledige loopbaan komt neer op 14.040 dagen.
In ons land gebruiken we het zogenaamde repartitiesysteem: iedereen die werkt, staat een stukje van zijn of haar loon af, en dat wordt verdeeld onder de gepensioneerden.
Anders gezegd, je kinderen betalen je pensioen. Een concreet voorbeeld maakt het duidelijker: je gaat op je 65ste met pensioen, je studeerde tot je 24ste en dus kom je aan een loopbaan van 41 jaar. Dan ontvang je als werknemer 41/45ste van het bedrag dat je gekregen zou hebben na een loopbaan van 45 jaar. Als je toch je volledige pensioen of 45/45ste wilt ontvangen, zul je in dit voorbeeld nog vier jaar langer moeten werken (als je baas daarmee akkoord gaat). Dat alles geldt voor een werknemer, want voor een ambtenaar gebeurt de berekening anders. En ze is ook wat ingewikkelder, eerlijk gezegd. Voor ambtenaren is het pensioenbedrag gebaseerd op een becijfering die rekening houdt met hun zogenaamde ‘aanneembare diensten’ en de gemiddelde wedde van de laatste vijf of tien jaar, afhankelijk van hun geboortedatum. Het uiteindelijke pensioenbedrag kan dan beperkt worden tot drie vierde van de gemiddelde wedde (het zogenaamde ‘relatief maximum’) of tot een ‘absoluut maximum’. De overheid heeft beslist dat sommige aanneembare diensten zwaarder doorwegen in de berekening. Zes op de tien ambtenaren hebben dankzij het systeem van de zogenaamde ‘preferentiële tantièmes’ sneller recht op een volledig pensioen. Zo kan een leerkracht al na 41,25 jaar onderwijsdiensten het relatieve maximum bekomen. Militairen, politieagenten en postbodes met een ambtenarenstatuut kunnen dat na 37,5 jaar en leden van het rijdend personeel van de Belgische spoorwegen na 36 jaar. Het is belangrijk om op te merken dat het bepalen van de pensioenleeftijd losstaat van de berekening van het pensioenbedrag. Een treinbestuurder mag dus niet automatisch na 36 jaar met pensioen als hij een volledig pensioen bereikt. Natuurlijk, je kunt vroeger met pensioen gaan dan je 65ste jaar en we zagen al dat de meeste landgenoten dat ook doen. Je kunt
een vervroegd pensioen aanvragen als je voldoet aan de vereiste loopbaanduur en leeftijd: Minimumleeftijd en bijbehorende loopbaanduur op de datum waarop je vervroegd met pensioen wilt gaan 60 jaar en 44 loopbaanjaren 61 jaar en 43 loopbaanjaren 62 jaar en 43 loopbaanjaren 63 jaar en 42 loopbaanjaren
Ook hierop bestaan er weer uitzonderingen, of wat had je gedacht? Zo kunnen sommige ambtenaren die 60 jaar zijn al met pensioen na een loopbaan van 42 jaar, op 61 jaar na 41 jaar en op 63 jaar na 40 jaar carrière. Er zijn in ons land mensen die nog vroeger afscheid nemen van hun laatste job, maar die komen terecht in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT, het vroegere brugpensioen) of in de ouderenwerkloosheid. Ze blijven beschikbaar voor de arbeidsmarkt en zijn dus niet met pensioen, al wordt dat door sommigen zo aangevoeld, zeker als ze zogenaamd met ‘brugpensioen’ gaan. Als je werknemer of zelfstandige bent en je wilt op de wettelijke leeftijd met pensioen, moet je niets doen. De Federale Pensioendienst zal je zelf laten weten op welk pensioenbedrag je recht hebt en zal ervoor zorgen dat je dat tijdig ontvangt. Als je ambtenaar bent, moet je je pensioen wel aanvragen. Als je vervroegd met pensioen wilt gaan, moet je altijd een aanvraag indienen. Dat kan ten vroegste twaalf maanden voor de datum waarop je met pensioen wilt gaan. Op de websites socialsecurity.be en pensioenaanvraag.be kun je terugvinden hoe en wanneer je je pensioen kunt aanvragen.
Als je werknemer of zelfstandige bent en je wilt op de wettelijke leeftijd met pensioen, moet je niets doen. Als je vervroegd met pensioen gaat, heeft dat financiële consequenties. Op de website mypension.be kun je zien wat de concrete financiële gevolgen in jouw geval zijn als je vervroegd met pensioen gaat. De vuistregel luidt dat je 2 procent inlevert per jaar dat je minder hebt gewerkt. Dus als je na een loopbaan van veertig jaar met pensioen gaat, lever je zo’n 10 procent van je volledige pensioen in. Er bestaat een bruto gewaarborgd minimum- en maximumpensioen, waarvan de bedragen ook weer verschillen naargelang van het statuut (zie figuur 92). Let op, deze bedragen gelden voor een volledige loopbaan. Figuur 92 Minimum- en maximumpensioen per maand na een volledige loopbaan (bruto, in euro, 2021) Bron: Federale Pensioendienst en Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen
Het minimum- en maximumpensioen verschilt voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Ambtenaren hebben het hoogste minimum- en maximumpensioen.
Hoe hoog je pensioen is, hangt ook af van het statuut waarin je hebt gewerkt. Het gemiddelde brutopensioen van een ambtenaar komt uit op 2700 euro per maand, dat van een werknemer op 1100 euro en dat van een zelfstandige op 900 euro. Dat zijn gemiddelden, vooral onder de zelfstandigen zijn de verschillen groot: er zijn heel rijke en heel arme gepensioneerde zelfstandigen. We komen er dadelijk op terug, als we de verdeling van het aantal uitgekeerde rustpensioenen volgens inkomensschijf bekijken voor de verschillende statuten.
Wat de gevolgen zijn van vervroegd met pensioen gaan? De vuistregel luidt dat je 2 procent inlevert per jaar dat je minder hebt gewerkt. Maar in elk geval kunnen we nu al zeggen: het bedrag dat je ontvangt als wettelijk pensioen verschilt erg van statuut tot statuut waarin je hebt gewerkt. Als je pensioenbedrag lager ligt dan het gewaarborgd minimumpensioen, kan dat opgetrokken worden tot het gewaarborgd minimumpensioen als je aan de loopbaanvoorwaarden voldoet. En ja, ook die verschillen weer naargelang van het statuut. Een werknemer en een zelfstandige moeten minstens een loopbaan van dertig jaar hebben van elk minstens 208 dagen. Voor een ambtenaar kan dat voor een pensioen uit een hoofdambt als je de leeftijdsgrens of dienstanciënniteit bereikt, of als je met pensioen gaat wegens lichamelijke ongeschiktheid. Het mag duidelijk zijn: er bestaan heel veel uitzonderingen en het pensioensysteem van de ambtenaren zit anders in elkaar dan dat
van de zelfstandigen en van de werknemers. Als je tijdens je loopbaan de statuten van werknemer en/of ambtenaar en/of zelfstandige combineerde, is het helemaal een doolhof. Al jaren is er sprake van om een grote pensioenhervorming door te voeren, maar daar kwam tot nog toe niets van. Op de website van de Federale Pensioendienst, sfpd.fgov.be, vind je de actuele regels voor ambtenaren en werknemers; zelfstandigen kunnen terecht bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, rsvz.be. België telt zo’n 2,5 miljoen pensioengerechtigden, van wie er ongeveer 210.000 in het buitenland verblijven. Van de bijna 2,3 miljoen pensioengerechtigden in ons land zijn er ongeveer 1,1 miljoen mannen (of 48 procent) en 1,2 miljoen vrouwen (52 procent). Pakweg 50 procent van hen heeft een zuiver werknemersstatuut, 12 procent een zuiver ambtenarenstatuut en bijna 4 procent een zuiver zelfstandigenstatuut. Al de rest, zo’n 35 procent, heeft een gemengde loopbaan. Dit zijn de concrete cijfers: Stelsel
Aantal
Werknemer
1.153.769
Ambtenaar
275.844
Zelfstandige
83.923
Werknemer + ambtenaar
316.643
Zelfstandige + ambtenaar
9.647
Werknemer + zelfstandige
401.492
Werknemer + zelfstandige + ambtenaar
46.378
22.3 Hoeveel bedraagt het wettelijk pensioen nu concreet?
Ja, dat is de vraag waar je nu al pagina’s lang een concreet antwoord op verwacht. Wel, als je wilt weten wanneer je met pensioen kunt gaan en hoeveel pensioen je dan zult ontvangen, surf je het best naar de website mypension.be. Daar staat alles voor jouw concrete situatie becijferd, want zoals hierboven geschetst, is de berekening afhankelijk van je statuut en bovendien heel ingewikkeld. Er bestaat wel een vuistregeltje voor het pensioenbedrag: het pensioen van een 65-jarige werknemer komt overeen met 60 procent van het gemiddelde loon tijdens de 45-jarige loopbaan. Even goed opletten, het gaat hier over het gemiddelde loon tijdens je volledige carrière. Aangezien je op het eind van je loopbaan allicht veel meer verdient, zal het verschil tussen je laatste loon en je pensioen groter zijn. Een werknemer met een gemiddeld loon moet er rekening mee houden dat het wettelijk pensioen maar 46 procent bedraagt van het laatst verdiende loon. Ja, dat is een serieuze inkomensval.
Een vuistregel: een werknemer met een gemiddeld loon moet er rekening mee houden dat het wettelijk pensioen maar 46 procent bedraagt van het laatst verdiende loon. Een serieuze inkomensval, inderdaad. Het is interessant om even te kijken naar hoeveel mensen welk maandelijks bedrag als pensioen krijgen. We geven telkens de cijfers voor de mensen die een zuivere loopbaan als werknemer, zelfstandige of ambtenaar achter de rug hebben. En we splitsen het telkens op tussen mannen en vrouwen (zie figuren 93, 94 en 95). Uit deze cijfers blijkt dat iets meer dan de helft van de gepensioneerden met een zuiver werknemersstatuut maandelijks een brutobedrag tussen 1250 en 2000 euro ontvangt. Zo’n 1000 mensen uit deze categorie krijgen meer dan 3125 euro bruto. Bij de
gepensioneerden met een zuiver zelfstandigenstatuut liggen de bedragen heel wat lager: een kwart van hen heeft een brutopensioen van 1250 tot 1375 euro en slechts drie krijgen een pensioen dat hoger ligt dan 2250 euro bruto. Bij de zuivere ambtenaren liggen de uitkeringen heel wat hoger: bijna de helft van hen krijgt een pensioen tussen 2500 en 3500 euro bruto, meer dan 10.000 ontvangen meer dan 5000 euro per maand (opgelet: het overzicht in de tabel met de ambtenarenpensioenen heeft een andere verdeling van de inkomensschijven dan die van de werknemers en zelfstandigen, omdat alleen die gegevens beschikbaar zijn). Figuur 93 Hoeveel pensioen ontvangen werknemers? (Aantal rustpensioenen en gemiddeld maandelijks brutobedrag volgens inkomensschijf en geslacht voor zuiver werknemersstatuut, in euro, 2021) Bron: Federale Pensioendienst
Iets meer dan de helft van de gepensioneerden met een zuiver werknemersstatuut krijgt maandelijks een brutobedrag tussen 1250 en 2000 euro. Zo’n duizend mensen ontvangen meer dan 3125 euro. Figuur 94 Hoeveel pensioen ontvangen zelfstandigen? (Aantal rustpensioenen en gemiddeld maandelijks brutobedrag volgens inkomensschijf en geslacht voor zuiver zelfstandigenstatuut, in euro, 2021) Bron: Federale Pensioendienst
Een kwart van de gepensioneerden met een zuiver zelfstandigenstatuut heeft een brutopensioen van 1250 tot 1375 euro. Slechts drie krijgen een pensioen dat hoger ligt dan 2250 euro. Figuur 95 Hoeveel pensioen ontvangen ambtenaren? (Aantal rustpensioenen en gemiddeld maandelijks brutobedrag volgens inkomensschijf en geslacht, voor zuiver ambtenarenstatuut, in euro, 2020) Bron: Federale Pensioendienst
Bijna de helft van de gepensioneerden met een zuiver ambtenarenstatuut krijgt een pensioen tussen 2500 en 3500 euro bruto, meer dan 10.000 ontvangen meer dan 5000 euro bruto per maand.
De pensioenen zijn net als alle uitkeringen gekoppeld aan de index: wordt het leven duurder, dan stijgen de pensioenen. Ze worden automatisch verhoogd met 2 procent als de spilindex wordt overschreden. Naast deze indexatie worden de wettelijke pensioenen met 2 procent verhoogd voor werknemers en zelfstandigen die exact vijf jaar geleden met pensioen gingen. Wie in 2017 met pensioen ging, kreeg in januari 2022 deze verhoging. De pensioenen van de ambtenaren zijn ook gekoppeld aan de index, maar worden niet verhoogd met 2 procent na vijf jaar, maar wel om de twee jaar, telkens in een onpaar jaar (2021, 2023…), aangepast aan de bezoldiging van de ambtenaren die nog in dienst zijn. Dat is wat in het jargon de ‘perequatie’ heet. Je merkt het, zelfs als het gaat over de manier waarop de pensioenen aan de stijgende levensduurte worden aangepast, blijft het een ratjetoe.
22.4 Moet je belastingen betalen als je met pensioen bent? Je hebt al wel door dat we steeds over brutobedragen spreken. Het is mogelijk dat je op je pensioen nog belastingen moet betalen. Bij de uitbetaling van het wettelijk pensioen wordt bedrijfsvoorheffing ingehouden, een voorschot op de verschuldigde belasting zeg maar. De definitieve belastingafrekening gebeurt met je belastingaangifte en houdt rekening met je gezinssituatie, andere inkomsten en uitgaven. Een wettelijk pensioen wordt minder zwaar belast dan een loon dankzij een ingewikkeld systeem van belastingverminderingen. Zo is er voor pensioenen en basisbelastingvermindering van 1887 euro. Dat bedrag wordt afgetrokken van de verschuldigde belasting. Er kan ook een aanvullende vermindering tot maximaal 388 euro worden toegekend, afhankelijk van hoe hoog je inkomen is. De slotsom is dat je met een pensioen dat niet hoger ligt dan 16.690 euro geen belastingen betaalt. Heb je naast je pensioen nog andere inkomsten, dan wordt het een ander verhaal waar we in hoofdstuk 24 gedetailleerder op ingaan, als we het hebben over werken als je met pensioen bent.
Met een pensioen dat niet hoger ligt dan 16.690 euro betaal je geen belastingen. Als je een buitenlands rustpensioen ontvangt, moet je dat altijd in je Belgische belastingaangifte opnemen. Of de Belgische fiscus je daarop belast, hangt af van het land dat je pensioen uitkeert. Met de meeste landen heeft België een dubbelbelastingverdrag gesloten, en dat bepaalt welk land het pensioen mag belasten. De meeste gepensioneerden die alleen maar een wettelijk pensioen als inkomen hebben, krijgen van de fiscus een ‘voorstel
van vereenvoudigde aangifte’. Dat document bevat een overzicht van alle relevante gegevens waarover de belastingdienst beschikt en een berekening van de verschuldigde of terug te krijgen belastingen. Als dat voorstel correct is, moet je niets doen (tenzij de verschuldigde belastingen betalen natuurlijk). Als je fouten of onvolkomenheden ziet, kun je dat melden via Taxon-Web of het antwoordformulier dat je kreeg.
22.5 Wat gebeurt er met je pensioen na een echtscheiding? Al enkele jaren stijgt het aantal ‘grijze echtscheidingen’, echtscheidingen op latere leeftijd. Uit cijfers van het statistiekbureau Statbel blijkt dat in 2016 in België 1221 koppels van wie beide partners ouder dan zestig jaar waren voor een echtscheiding kozen, in 2020 waren er dat 1314. Wat nu volgt, geldt alleen als je wettelijk gehuwd was, niet als je feitelijk of wettelijk samenwoonde. Je pensioen kan worden beïnvloed door een echtscheiding. Als je pensioen als werknemer of zelfstandige berekend wordt op basis van het gezinsstatuut, dan heeft een echtscheiding tot gevolg dat het supplement dat je ontvangt als gezin wordt ingetrokken. Vanaf dan krijg je alleen nog een alleenstaandenpensioen.
Wist je dat het aantal ‘grijze echtscheidingen’, echtscheidingen op latere leeftijd, systematisch stijgt? In 2020 kozen 1314 zestigpluskoppels ervoor om uit elkaar te gaan.
Als je tijdens je loopbaan niet of minder hebt gewerkt om zo voor het huishouden en de kinderen te zorgen (of als je ex-partner dat heeft gedaan), dan heb je als ex-partner van een werknemer of een zelfstandige recht op een pensioen als uit de echt gescheiden echtgenoot. Door dat echtscheidingspensioen wordt je gewone rustpensioen vermeerderd met een supplement op basis van de inkomsten van je ex-partner tijdens het huwelijk. In België krijgen zo’n 159.000 mensen een uit de echt gescheiden pensioen: 33.000 mannen (21 procent) en 126.000 vrouwen (79 procent). Hoe wordt het echtscheidingspensioen berekend? Dat is opnieuw heel ingewikkeld – we kunnen het echt niet helpen – maar het komt hierop neer: er wordt gekeken naar het loon van je ex-partner tijdens de huwelijksjaren. Voor de jaren tijdens het huwelijk zal de activiteit van je ex-echtgenoot in aanmerking genomen worden, alsof je die activiteit zelf hebt uitgeoefend. Men houdt evenwel slechts rekening met 62,5 procent van het loon van je ex-partner. Die 62,5 procent wordt verminderd met je eigen loon in de periode waarin je zelf een beroepsactiviteit als werknemer uitoefende. Als je eigen loon gelijk is aan of hoger is dan 62,5 procent van het loon van je ex-partner, dan zul je voor dat huwelijksjaar geen recht hebben op een echtscheidingspensioen. Samengevat: je zult voor een huwelijksjaar alleen een echtscheidingspensioen krijgen als de inkomsten van je ex-partner in dat jaar minstens 1,6 keer hoger lagen dan die van jezelf. Er zijn wel enkele voorwaarden verbonden aan het echtscheidingspensioen. Zo moet je 65 jaar zijn. Als je die wettelijke pensioenleeftijd nog niet hebt bereikt, moet je minstens 60 jaar én met vervroegd pensioen zijn. Bovendien mag je niet opnieuw in het huwelijksbootje stappen, anders vervalt het echtscheidingspensioen. Als je dus iemand nieuw leert kennen, kan het voor je pensioen interessanter zijn om feitelijk of wettelijk te gaan samenwonen in plaats van opnieuw te trouwen. Als je ex-partner werknemer was, kun je voor meer informatie terecht bij sfpd.fgov.be, als zelfstandige kun je naar rsvz.be. Opmerkelijk is dat een ex-echtgenoot van een ambtenaar geen recht heeft op een echtscheidingspensioen. De reden is dat het pensioen
van ambtenaren een persoonlijk recht is en niet overdraagbaar is. En ook speciaal: als de ambtenaar overleden is, kan de ex-echtgenoot wel een overlevingspensioen aanvragen.
Opmerkelijk is dat een ex-echtgenoot van een ambtenaar geen recht heeft op een echtscheidingspensioen. Het pensioen van ambtenaren is immers een persoonlijk recht en is bovendien niet overdraagbaar. 22.6 Wat gebeurt er met je pensioen als je partner overlijdt? Als je echtgenoot of echtgenote overlijdt, stopt natuurlijk zijn of haar pensioenuitkering. Het gevolg is dat het totale inkomen dat je als koppel ontving flink daalt. Maar de overblijvende echtgenoot heeft misschien recht op een overlevingspensioen, ook wel weduwe- of weduwnaarspensioen genoemd. In 2021 kregen zo’n 500.000 mensen minstens een overlevingspensioen, wat wil zeggen dat een deel van hen mogelijk ook nog een of meerdere rustpensioenen ontving. Het gaat om 23.200 mannen (5 procent) en 467.500 vrouwen (95 procent). Dat veel meer vrouwen een overlevingspensioen krijgen, komt niet alleen omdat vrouwen langer leven dan mannen, en dus hun partner vaker overleven. Een andere reden is dat de huidige generatie gepensioneerde vrouwen minder vaak een volledige eigen beroepsloopbaan uitbouwde. Net omdat vrouwen gemiddeld steeds meer buitenshuis zijn gaan werken, daalt het aantal vrouwen dat een overlevingspensioen krijgt elk jaar. Om in aanmerking te komen voor een overlevingspensioen maakt het niet uit of de overledene al gepensioneerd was of niet. Wel moet
de langstlevende echtgenoot aan bepaalde huwelijks- en leeftijdsvoorwaarden voldoen om het pensioen te krijgen. Als je huwelijkspartner in 2022 is overleden, moet die de minimumleeftijd hebben van 48 jaar en 6 maanden, voor 2023 is dat 49 jaar (en elk jaar wordt die leeftijd met 6 maanden opgetrokken om in 2025 50 jaar te bereiken). Je moet ook minstens één jaar getrouwd zijn (of in een gelijkgestelde situatie zitten: wettelijk samenwonen voor het huwelijk telt mee om aan één jaar te komen, of als je een kind ten laste hebt). Een knipperlichtrelatie telt dus niet. Echtgenoten van overleden ambtenaren kunnen recht hebben op een tijdelijk overlevingspensioen van één jaar als het huwelijk geen jaar heeft geduurd en er zich geen gelijkgestelde situatie voordeed. Wie te jong is voor een overlevingspensioen, maar aan alle andere voorwaarden voldoet, komt in aanmerking voor een overgangsuitkering gedurende een bepaalde periode, afhankelijk van je gezinssituatie: Gezinssituatie
Duur van de overgangsuitkering
Geen kind ten laste
18 maanden
Alleen kind(eren) ten laste van 13 jaar (*) of ouder
36 maanden
Minstens 1 kind ten laste jonger dan 13 jaar (*)
48 maanden
Minstens 1 kind ten laste met een beperking (ongeacht de leeftijd)
48 maanden
Een kind werd geboren binnen 300 dagen na het overlijden
48 maanden
(*) Een kind dat in het kalenderjaar van overlijden 13 jaar wordt, geldt voor het hele jaar als een 13-jarige.
Die overgangsuitkering kun je gewoon combineren met je loon of uitkering. Als je dan later je pensioenleeftijd bereikt, zal er op dat moment alsnog een overlevingspensioen worden uitbetaald. Let op: als je overleden huwelijkspartner nog niet gepensioneerd was, moet
je de overgangsuitkering zelf aanvragen. Doe je dat niet, dan zul je ze ook niet ontvangen. De aanvraag kan gemakkelijk via mypension.be of pensioenaanvraag.be. Het overlevingspensioen van werknemers, ambtenaren en zelfstandigen valt niet onder dezelfde regels – had iemand anders verwacht? Als de overleden partner werknemer of ambtenaar was, vind je alles op sfpd.fgov.be; was die zelfstandige, dan moet je naar rsvz.be. Samengevat komt het in het werknemersstelsel op het volgende neer: als je als langstlevende geen eigen pensioen hebt, zul je een overlevingspensioen ontvangen dat overeenkomt met 80 procent van het gezinspensioen. Hoeveel dit bedrag is, hangt dus af van de loopbaan van de overleden echtgenoot. Heeft de langstlevende partner wel een eigen – beperkt – rustpensioen, dan zal dat worden aangevuld met het overlevingspensioen tot het plafond van 110 procent van het overlevingspensioen, berekend voor een volledige loopbaan.
Was je overleden partner een werknemer? Als je als langstlevende geen eigen pensioen hebt, zul je een overlevingspensioen krijgen dat overeenkomt met 80 procent van het gezinspensioen. Dat alles betekent dat bij een koppel waar beide partners een volwaardig pensioen ontvangen de kans eerder klein is dat er een overlevingspensioen wordt betaald, omdat het rustpensioen van de langstlevende al boven het plafondbedrag ligt. Net als voor de overgangsuitkering moet je een aanvraag indienen als je overleden huwelijkspartner nog niet gepensioneerd was. De berekening (en de eventuele betaling) van het overlevingspensioen gebeurt automatisch. Na het overlijden gaat de Federale Pensioendienst na
of je er recht op hebt, en hoeveel dat bedrag bedraagt. Vervelender is dat het blijkbaar moeilijk is om daar op voorhand een raming van te krijgen, de Pensioendienst is wettelijk niet verplicht die voor je te maken (en blijkt dat in de praktijk ook niet gretig te doen). Misschien nog belangrijk: als je hertrouwt, ontvang je geen overlevingspensioen meer. Daarom is samenwonen als weduwe of weduwnaar soms voordeliger, omdat je dan je overlevingspensioen behoudt. Het maakt daarbij niet uit of je feitelijk of wettelijk samenwoont, alleen een huwelijk leidt tot de opschorting van een overlevingspensioen. Als je toch hertrouwt, en als dat huwelijk later wordt ontbonden, heb je misschien opnieuw recht op een overlevingspensioen. Als je je nieuwe partner verliest door een overlijden, kun je aanspraak maken op een nieuw overlevingspensioen, gebaseerd op je tweede huwelijk. Is je eerste pensioen voordeliger, dan kun je daarop terugvallen. Let op, voor de inkomensgarantie voor ouderen (IGO), waarop we zo meteen dieper ingaan, gelden er andere regels en heeft de wijze van samenwonen wel belangrijke gevolgen.
22.7 Wat is de inkomensgarantie voor ouderen? De inkomensgarantie voor ouderen (IGO) is een uitkering voor 65plussers die niet over voldoende financiële middelen beschikken. Om in aanmerking te komen, moeten je bestaansmiddelen als alleenstaande lager liggen dan afgerond 1460 euro. Voor samenwonenden gaat het om maximaal 970 euro (de exacte actuele bedragen tot op twee cijfers na de komma vind je op sfpd.fgov.be). Voor de IGO word je als samenwonend beschouwd als je gehuwd bent of wettelijk samenwoont. Maar ook als je op je hoofdverblijfplaats samenwoont met een of meerdere andere personen, zoals een vriend of vriendin. De IGO vult je
bestaansmiddelen aan tot respectievelijk die afgeronde 1300 euro en 900 euro. Hoe je bestaansmiddelen worden berekend, kun je weer vinden op sfpd.fgov.be. Het komt erop neer dat je pensioenen, beroepsinkomsten, vervangingsinkomsten, onroerende goederen, geld enzovoort in rekening worden gebracht. Behalve de criteria voor bestaansmiddelen moet je ook nog aan andere voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een IGO. Zo moet je Belg zijn of je in een gelijkgestelde situatie bevinden, minstens 65 jaar zijn (vanaf 2025 minstens 66 jaar en vanaf 2030 minstens 67 jaar) en je hoofdverblijfplaats moet in België liggen. Je hoeft meestal zelf geen IGO aan te vragen. Het onderzoek of je in aanmerking komt, begint automatisch als je je pensioen aanvraagt in België, een tegemoetkoming voor mensen met een beperking krijgt en de wettelijke pensioenleeftijd bereikt of een leefloon ontvangt en de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. Via pensioenaanvraag.be of mypension.be kun je meer informatie vinden. Er zijn nu pakweg 107.000 Belgen die een IGO ontvangen: 37.000 mannen en 70.000 vrouwen.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
2 3
4
5
De wettelijke pensioenleeftijd in ons land is 65 jaar, maar de overheid wil die in 2030 verhogen naar 67 jaar. Gemiddeld zeggen we op 60 jaar onze laatste job vaarwel. Mannen genieten in België gemiddeld 22 jaar van hun pensioen, vrouwen 26 jaar. Dat is een van de langste periodes in Europa. Voor de berekening van je pensioen telt niet je leeftijd, wel je loopbaan. Als werknemer moet je een carrière van 45 jaar hebben gehad voor een volledig pensioen. Vroeger met pensioen gaan heeft financiële consequenties: je mag rekenen dat je 2 procent inlevert per jaar dat je minder hebt gewerkt. Een werknemer met een gemiddeld loon krijgt door de bank genomen een pensioen dat overeenkomt met 46 procent van
zijn laatste loon. 6 Er bestaan zeer grote verschillen tussen de pensioenen van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. 7 Wanneer je met pensioen kunt gaan en je pensioenbedrag vind je terug op mypension.be. 8 Een pensioen wordt minder zwaar belast dan een loon, onder 16.690 euro betaal je geen belastingen. 9 Als je uit de echt scheidt, kan het zijn dat je een echtscheidingspensioen krijgt. Als je partner overlijdt, heb je misschien recht op een overlevingspensioen. 10 Een 65-plusser die niet over voldoende financiële middelen beschikt, kan een inkomensgarantie voor ouderen (IGO) krijgen.
HOOFDSTUK 23
Het extra pensioen
Hier verneemt de lezer dat de overheid via belastingverminderingen ons allen stimuleert om een extra spaarpotje aan te leggen tegen dat we met pensioen gaan. Maar lonen dat aanvullend pensioen, dat langetermijnsparen en dat pensioensparen wel? Kunnen ze de inkomensval opvangen zodra je een wettelijk pensioen ontvangt? En zijn de bedragen die je daarbij soms krijgt voorgespiegeld echt zo mooi als ze eruitzien? Je voelt het misschien al aankomen…
‘Ik stop met werken en ga leven van mijn pensioen. Wat ik morgen ga doen, weet ik nog niet.’ Het is een oneliner van Loesje, een fictief meisje dat vaak kritischhumoristische teksten levert voor posters die in de openbare ruimte worden geplakt. En zoals zo vaak zit er een grond van waarheid in haar uitspraken. Zoals we in het vorige hoofdstuk uit de doeken deden, valt het bedrag van de eerste pensioenpijler, het wettelijk pensioen, meestal
nogal tegen. Daarom leggen veel mensen nog tijdens hun actieve leven een extra spaarpotje aan via een aanvullend pensioen, de zogenaamde ‘tweede pensioenpijler’, en/of door aan langetermijnsparen en/of pensioensparen te doen met fiscaal voordeel, de ‘derde pensioenpijler’. Kunnen die spaarpotjes de inkomensval van de eerste pijler echt verzachten en ertoe leiden dat je na je pensioen je levensstandaard kunt handhaven?
23.1 Hoe interessant is een aanvullend pensioen? Het aanvullend pensioen is een aanvulling op je wettelijk pensioen, het levert een extra geldsom op boven op het bedrag van je wettelijk pensioen. Werknemers, zelfstandigen en contractuelen die bij de overheid werken, kunnen zo’n aanvullend pensioen opbouwen. Statutaire ambtenaren kunnen dat niet, hun wettelijk pensioen ligt een stuk hoger dan dat van werknemers en zelfstandigen, zo luidt de motivatie. Er zijn twee manieren om een aanvullend pensioen op te bouwen. Ofwel zorgt je werkgever (of beroepssector) daarvoor via een pensioenplan. Dat is zowel voor de werkgever als voor de werknemer een fiscaal voordelige manier om je te verlonen. Zo’n 4 miljoen Belgen sparen via hun (ex-)werkgever voor een extra pensioen. Dat komt overeen met 80 procent van de beroepsbevolking. De grootste groep, 3,4 miljoen Belgen, spaart als werknemer. Want de andere manier om een aanvullend pensioen op te bouwen, is dat je het zelf bijeenspaart. We komen hier verder nog op terug (zie 23.5).
Er zijn twee manieren om een aanvullend pensioen op te bouwen. Ofwel maakt je werkgever (of beroepssector) het mogelijk
via een pensioenplan, ofwel spaar je het zelf bijeen. Je geld kan op twee manieren worden beheerd: » Ofwel gebeurt dat via een tak 21-verzekeringsproduct. Dat is het veiligst, want je inleg wordt beschermd en je krijgt de garantie van een vast jaarlijks rendement. Dat rendement hangt af van de marktrente en die ligt nu dicht bij nul procent, dus dat brengt niet veel op. Maar je deelt ook nog in de winst van de verzekeraar. Of dat veel oplevert, hangt af van de opbrengst van de beleggingsportefeuille van de verzekeraar. » Ofwel wordt je geld beheerd via een tak 23-product of via een pensioenfonds. Dan loop je meer risico, je rendement is niet gewaarborgd, omdat je geld belegd wordt in beleggingsfondsen met meer of minder aandelen.
Het aanvullend pensioen krijg je automatisch uitbetaald op het moment dat je met (vervroegd) pensioen gaat, of zodra je wettelijk pensioen ingaat. In hoofdstuk 20 behandelen we die spaarvorm uitgebreid. In de derde helft van je leven krijg je het aanvullend pensioen uitbetaald. Dat gebeurt automatisch op het moment dat je met (vervroegd) pensioen gaat, of zodra je wettelijk pensioen ingaat. Een vroegere uitkering of een afkoop is niet mogelijk, tenzij het gaat om een voorschot voor de aankoop, bouw of verbouwing van een woning. Gedetailleerde informatie over het aanvullend pensioen vind je op fsma.be, de site van de autoriteit voor de financiële diensten en markten, die het toezicht uitoefent op de aanvullende pensioenen.
Om het aanvullend pensioen op te bouwen worden de bijdragen gestort aan een pensioeninstelling: dat kan een pensioenfonds zijn of een verzekeraar. Het is je werkgever die dat beslist. Hij houdt daarbij rekening met wat er eventueel is afgesproken op sectorniveau en in overleg met de werknemersafvaardiging in de onderneming. Zo’n twee derde van de aanvullende pensioenen wordt beheerd door verzekeraars en wordt daarom ook wel eens een groepsverzekering genoemd. De rest zit bij pensioenfondsen. Welk bedrag er wordt gestort, hangt af van bedrijf tot bedrijf en van sector tot sector. Daar wordt dus in belangrijke mate beslist hoe groot de extra spaarpot van het aanvullend pensioen zal zijn als je met pensioen gaat. Wie de pensioenleeftijd stilaan nadert (55- tot 64-jarigen) heeft via het aanvullend pensioen gemiddeld een pensioenreserve verworven van 61.000 euro. Opgelet, dat is een gemiddelde, sommigen hebben meer, anderen minder. De mediaan (de helft heeft meer, de helft heeft minder) ligt met 10.000 euro veel lager. En er is ook een groot genderverschil: mannen hebben gemiddeld een aanvullend pensioen van 77.500 euro. Dat is meer dan dubbel zoveel als vrouwen, die het gemiddeld met 35.500 euro moeten stellen. Hoeveel aanvullend pensioen je zelf mag verwachten, vind je terug op mypension.be. Nog op te merken is dat je de uitkering van je aanvullend pensioen niet kunt uitstellen als je met pensioen gaat. Je kunt ook niet zelf verder sparen in het aanvullend-pensioenplan. Het is wel mogelijk dat je na je wettelijke pensioenleeftijd blijft werken bij je werkgever, als die daarmee instemt. En dan kun je kiezen. Ofwel laat je je aanvullend pensioen doorlopen zolang je daar werkt en dan dikt die spaarpot verder aan. Ofwel laat je je aanvullend pensioen toch uitbetalen, als dat kan volgens je pensioenreglement. En wat als je een tijdje nadat je met wettelijk pensioen bent gegaan, beslist om opnieuw aan de slag te gaan? Dat kan, maar je zult wel geen aanvullend pensioen meer kunnen opbouwen. Niet als werknemer, en ook niet als zelfstandige. Als je met wettelijk pensioen gaat, zal jou niet alleen het bedrag worden meegedeeld van je aanvullend pensioen, maar ook hoe dat
zal worden uitbetaald. Dat wordt bepaald door je pensioenreglement. Afhankelijk van wat er in het reglement staat, kan de pensioeninstelling het volledig opgebouwde bedrag in één keer uitbetalen (eenmalig kapitaal) of gespreid in de tijd, bijvoorbeeld maandelijks of jaarlijks (periodieke rente). Die periodieke rente kan lopen zolang je leeft, maar kan ook beperkt zijn tot enkele jaren, bijvoorbeeld tien jaar, waarna je de keuze hebt om het overblijvende kapitaal alsnog op te nemen of om voor een nieuwe periode rente te ontvangen. Soms is de rente overdraagbaar: als je sterft, kan (een deel van) de rente worden uitgekeerd aan je partner. Het kan ook zijn dat je de keuze hebt over hoe het aanvullend pensioen wordt uitbetaald.
Meestal wordt het bedrag van je aanvullend pensioen in één keer uitbetaald. Om te kijken wat voor jou van toepassing is, kun je het pensioenreglement opvragen bij je werkgever, je pensioeninstelling of downloaden via mypension.be. Meestal wordt het bedrag in één keer uitbetaald. Om te kijken wat voor jou van toepassing is, kun je je pensioenreglement opvragen bij je werkgever, je pensioeninstelling of downloaden via mypension.be. Als je aanvullend pensioen in één keer wordt uitbetaald, kun je dat omzetten in een levenslange rente (tenzij de jaarlijkse rente minder is dan 714,18 euro, dan wordt het toch als eenmalig kapitaal gestort). Hoe je dat kapitaal kunt omzetten in een rente, krijg je uitgelegd voor het kapitaal wordt uitgekeerd. We zetten de voor- en nadelen van een uitkering als eenmalig kapitaal en van periodieke rente naast elkaar. Kapitaal
Rente
Je krijgt het hele bedrag van Je krijgt elke maand of elk jaar een vast bedrag je aanvullend pensioen in één uitbetaald. keer uitbetaald. Dat bedrag gaat deel uitmaken van je vermogen. Als je sterft, erven je nabestaanden het.
Als je sterft, stopt de uitkering van de rente. Je nabestaanden hebben geen recht op het deel van het kapitaal dat nog niet is uitbetaald. Soms kan de rente na overlijden worden overgedragen aan je partner, die dan nog (een deel van) de rente zal ontvangen.
Je bent zelf verantwoordelijk voor wat er gebeurt met het bedrag dat als aanvullend pensioen wordt uitbetaald.
Je krijgt elke maand of jaarlijks een bedrag, hoe oud je ook wordt als het gaat om een levenslange rente. Vraag wel na of dat bedrag mee stijgt met de inflatie, de stijging van de levensduurte.
23.2 Hoeveel belastingen moet je betalen op je aanvullend pensioen? Het aanvullend pensioen dat je op mypension.be vindt, is een brutobedrag. Op het moment dat dit bedrag wordt uitbetaald, eist de fiscus nog zijn deel op. Je moet 3,55 procent ziekte- en invaliditeitsbijdrage (RIZIV-bijdrage) betalen en een solidariteitsbijdrage die tussen 0 en 2 procent ligt, afhankelijk van de hoogte van je aanvullend pensioen. Die bijdragen worden door de pensioeninstelling ingehouden. Op het bedrag dat dan overblijft, moet je nog bedrijfsvoorheffing ophoesten. Die verschilt naargelang je je aanvullend pensioen als eenmalig kapitaal krijgt uitbetaald of als periodieke rente. Als het gebeurt in de vorm van een (rechtstreekse) periodieke rente (bijvoorbeeld maandelijks), dan wordt de bedrijfsvoorheffing bij elke uitkering afgehouden. Je moet de ontvangen rente op je jaarlijkse belastingaangifte vermelden en die wordt dan in de personenbelasting belast tegen de progressieve belastingvoet (hoe
hoger het bedrag, des te hoger het belastingtarief). Als je je aanvullend pensioen in één keer ontvangt, hangt de bedrijfsvoorheffing onder meer af van de leeftijd waarop je je kapitaal krijgt. Een andere bepalende factor is of jouw aanvullend pensioen werd verzameld via werknemersbijdragen of via werkgeversbijdragen. Op fsma.be vind je alle details, maar de bedrijfsvoorheffing kan gaan van 10 tot 16,5 procent.
Als je je aanvullend pensioen in één keer krijgt, moet je er onder meer bedrijfsvoorheffing op betalen. Die hangt af van de leeftijd waarop je je kapitaal krijgt: reken op 10 tot 16,5 procent. Daar komt nog eens de gemeentelijke belasting bij, de opcentiemen, die afhankelijk zijn van gemeente tot gemeente. In de praktijk zal de pensioeninstelling bij het uitbetalen van je aanvullendpensioenkapitaal een hogere bedrijfsvoorheffing afhouden om al rekening te houden met de gemeentelijke opcentiemen. De definitieve afrekening gebeurt bij de belastingaangifte voor het jaar waarin jouw aanvullend-pensioenkapitaal werd uitbetaald. Ja, dat is een hele boterham, en het wordt fiscaal nog ingewikkelder als je het aanvullend pensioen niet als een eenmalig kapitaal ontvangt, maar er toch voor kiest om dat om te zetten in een periodieke rente. Dan wordt het kapitaal eerst belast zoals net werd uitgelegd voor een eenmalig kapitaal. Vervolgens wordt dat nettokapitaal omgezet in een periodieke rente en dan moet je nog jaarlijks een roerende voorheffing betalen op een bedrag van 3 procent van het nettokapitaal dat je ontving.
23.3 Wat met je aanvullend pensioen na een scheiding? Als je getrouwd bent met de volledige scheiding van goederen is het duidelijk: de ex-huwelijkspartner heeft geen recht op een deel van het aanvullend pensioen. Ben je gehuwd met gemeenschap van goederen, dan duikt de vraag over de verdeling van het aanvullend pensioen wel op. Over hoe die verdeling moet gebeuren, bestaat geen consensus. In principe heeft je ex-echtgeno(o)t(e) recht op 50 procent van de rechten die via het aanvullend pensioen werden opgebouwd tijdens jullie huwelijk. Toch is het in de meeste gevallen zeer moeilijk om dat bedrag juist te berekenen. Bij een scheiding door onderlinge overeenstemming kunnen de ex-partners het eens worden over de verdeling. Is dat niet het geval, dan beslist de rechter. Natuurlijk krijg je het geld van een aanvullend-pensioencontract pas op het ogenblik van de pensionering. Als je scheidt vóór je pensionering is het moeilijk om dat geld al over te maken aan je expartner, al was het maar omdat je dat geld zelf nog niet hebt gekregen. Meer nog, vaak is zelfs niet duidelijk over welk bedrag het gaat. Misschien zul jij of zal je ex-partner die informatie niet graag delen, en ook de verzekeraar is daartoe niet verplicht. Als de expartner overlijdt vóór zijn pensionering zul je zelfs nooit het bedrag ontvangen. Daarom wordt er meestal gesteld dat er het best de een of andere compensatieregeling tot stand komt. Als je scheidt na de uitkering van het pensioenkapitaal, dan is de situatie iets gemakkelijker, want dan is het aanvullend-pensioenkapitaal een deel van het hele vermogen dat te verdelen is. Specialisten wijzen erop dat de verdeling van het aanvullend pensioen na een scheiding, of die nu plaatsvindt voor of na de uitbetaling, vaak tot grote onrechtvaardigheden leidt. Dat is zeker het geval bij koppels bij wie de ene werknemer of zelfstandige is en de andere een ambtenarenstatuut heeft. Want de werknemer en
zelfstandige hebben een lager pensioen en kunnen een extra spaarpot aanleggen via het aanvullend pensioen. De ambtenaar heeft een hoger pensioen en mag geen aanvullend pensioen opbouwen. De ambtenaar kan bij een scheiding een deel eisen van het aanvullend pensioen van zijn of haar ex-partner die werknemer of zelfstandige is. En zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, heeft een ex-echtgenoot van een ambtenaar geen recht op een ‘pensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot’, omdat het wettelijk pensioen van ambtenaren een persoonlijk recht is en niet overdraagbaar is (zie 22.5 Wat gebeurt er met je pensioen na een echtscheiding?).
De verdeling van het aanvullend pensioen leidt na een scheiding vaak tot grote onrechtvaardigheden. Zeker bij koppels bij wie de ene partner werknemer of zelfstandige is en de andere partner ambtenaar is. 23.4 Wat met je aanvullend pensioen als je vroegtijdig overlijdt? Zoals gezegd wordt je aanvullend pensioen uitbetaald als je met wettelijk pensioen gaat. Maar wat als je vóór die datum sterft? Wat gebeurt er dan met het aanvullend pensioen? Als er aan je aanvullend pensioen geen overlijdensdekking is gekoppeld, worden er geen aanvullend-pensioenrechten uitbetaald als je sterft vóór je met wettelijk pensioen gaat. In de overgrote meerderheid van de gevallen zijn steeds minstens de opgebouwde reserves voorzien als overlijdensdekking. Maar vaak wordt aan een aanvullend pensioen wel een overlijdensdekking gekoppeld, ook al zijn het twee
verschillende zaken. Je kunt nagaan in je pensioenreglement of dat bij jou het geval is en het zal ook vermeld staan op het jaarlijkse overzicht dat je ontvangt. Als nabestaande ben je niet altijd op de hoogte of er een overlijdensdekking was voorzien voor de overledene en hoe die er eventueel uitziet. Dan kun je het best contact opnemen met de werkgever van de overledene of met de pensioeninstelling (verzekeringsonderneming of pensioenfonds) die het aanvullend pensioen beheert. Die kunnen je vertellen of je recht hebt op een overlijdensvergoeding en hoe groot het bedrag precies is. Lukt het niet op die manier, dan kun je aankloppen bij Sigedis.be, dat een databank beheert met alle informatie over aanvullende pensioenen. Hoe hoog het bedrag is van je overlijdensvergoeding is afhankelijk van pensioenplan tot pensioenplan. Er zijn enkele formules die vaak worden toegepast om dat bedrag te bepalen. Soms wordt het berekend op basis van het loon, bijvoorbeeld tweemaal het jaarsalaris. Soms wordt het becijferd op basis van het aanvullend pensioen dat je zou hebben ontvangen na een volledige loopbaan, en wordt bijvoorbeeld twee derde van dat bedrag uitgekeerd. Het is ook mogelijk dat bij het overlijden de opgebouwde pensioenreserve van het aanvullend pensioen wordt uitbetaald, in vaktermen heet dat de ‘verworven reserve’. In je pensioenreglement staat niet alleen wat de overlijdensdekking precies inhoudt, maar ook aan wie die zal worden uitgekeerd. Soms is dat een vaste volgorde van begunstigden, waarvan je niet kunt afwijken, bijvoorbeeld de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner, de kinderen, de ouders. Andere keren kun je zelf bepalen wie de begunstigden zijn. In dat geval is het belangrijk om nu en dan na te gaan of je begunstigde(n) nog altijd de uitverkorene(n) is of zijn.
Soms kun je zelf bepalen wie de begunstigden zijn van je aanvullend pensioen als jij er niet meer zou zijn. Ga in
dat geval geregeld na of je begunstigde(n) nog altijd je uitverkorene(n) is of zijn. In het pensioenreglement staat ook of de overlijdensdekking alleen geldt zolang je in dienst bent of ook doorloopt na uitdiensttreding. Is dat niet het geval, dan krijgen je nabestaanden dus geen vergoeding als je sterft vóór je met pensioen gaat, zelfs niet de terugbetaling van de pensioenreserve die je al hebt opgebouwd. In het pensioenreglement vind je ook terug of er een overlijdensdekking is na de pensionering, maar dat is erg uitzonderlijk. Als dat het geval is, gebeurt dat door de (maandelijkse, jaarlijkse…) rente geheel of gedeeltelijk over te dragen na het overlijden. Soms voorziet een pensioenplan niet alleen in een overlijdensdekking, maar ook nog in een bijkomende vergoeding voor de kinderen, de zogenaamde wezenrente (een beetje een verwarrende term, want die wezenrente wordt ook vaak uitbetaald als er maar één ouder is overleden en het kind dus eigenlijk geen wees is. Meer zelfs, sommige reglementen voorzien in een hogere rente voor ‘volle wezen’, kinderen die beide ouders verloren hebben, ten opzichte van ‘halve wezen’). De kinderen krijgen dan een rente tot aan een leeftijd die in het pensioenreglement wordt bepaald. Vaak is dat tot ze 25 jaar zijn of zolang ze recht hebben op kinderbijslag. Als het pensioenplan een wezenrente bevat, staat dat vermeld op de jaarlijkse pensioenfiche. Sommige pensioenreglementen voorzien boven op de gewone overlijdensdekking in een bijkomende uitkering als je zou overlijden door een ongeval (niet door ziekte). Dat wordt een aanvullende verzekering in geval van overlijden door ongeval (AVRO) genoemd. Je pensioenfiche vermeldt of je verzekerd bent voor een overlijden door een privé- of werkongeval.
23.5 Kun je ook zelf een aanvullend pensioen bijeensparen? Niet alle werkgevers bieden hun werknemers een aanvullend pensioen aan, of soms is dat maar beperkt. Werknemers kunnen daarom zelf een aanvullend pensioen opbouwen via het vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW). Dan kies je zelf een verzekeringsonderneming of een pensioenfonds waar je je aanvullend pensioen wilt opbouwen en kun je ook zelf de modaliteiten bepalen, in zoverre ze binnen het aanbod passen. Je kunt er dus bijvoorbeeld een overlijdensdekking aan koppelen. Kijk in elk geval goed na hoe de uitverkoren pensioeninstelling je geld zal beheren, en wat de risico’s en de kosten zullen zijn. In het VAPW spaar je dus volledig zelf voor je aanvullend pensioen, je werkgever betaalt geen bijdragen. Er is geen minimumbijdrage en je kunt ook steeds stoppen met het betalen van bijdragen. Je moet wel aan je werkgever melden dat je een vrij aanvullend pensioen wilt opbouwen. De werkgever zal de bijdrage die je hebt gekozen, inhouden van je nettoloon en doorstorten aan de pensioeninstelling. Het VAPW, dat begin 2019 werd gelanceerd, is geen succes: begin 2021 waren er 844 mensen met een VAPW. Van hen hadden er 126 alleen maar een VAPW, alle anderen combineerden het met een of meer andere soorten pensioenplannen. Er is bij het VAPW een maximumbedrag dat je mag storten. Als je niet bent aangesloten bij een aanvullend-pensioenplan van een werkgever of sector, mag je jaarlijks een bedrag sparen van maximaal (voor inkomstenjaar 2022) 1830 euro of – indien dit hoger is – 3 procent van het brutoloon dat je twee jaar voordien kreeg. Als je wel bent aangesloten bij een aanvullend-pensioenplan, maar vindt dat dat te beperkt is, kun je op die manier extra bijsparen. Op mypension.be kun je in het luik ‘mijn aanvullend pensioen’ nagaan hoeveel je dan maximaal nog kunt bijdragen voor het VAPW. Je klikt
daarvoor op ‘Zelf nog aanvullend pensioen opbouwen?’. Op mypension.be kun je ook opzoeken hoeveel je al hebt gespaard.
Niet alle werkgevers bieden hun werknemers een aanvullend pensioen aan, of soms is dat maar beperkt. Werknemers kunnen daarom zelf een aanvullend pensioen opbouwen via het vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW). Ook zelfstandigen, die vaak een erg laag wettelijk pensioen hebben – zoals we in het vorige hoofdstuk zagen – kunnen via de tweede pensioenpijler een extra pensioen bij elkaar sparen. Dat kan via het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) of via een sociaal VAPZ. In dat laatste geval geniet je ook een beperkte sociale bescherming. Als je bijvoorbeeld arbeidsongeschikt of zwaar ziek wordt, krijg je via het sociaal VAPZ een extra uitkering, boven op wat het ziekenfonds uitkeert. Wat er precies wordt vergoed, hangt af van aanbieder tot aanbieder. Je betaalt er ook iets meer voor. Zo’n 500.000 zelfstandigen bouwen pensioenrechten op via het VAPZ. Ze kiezen zelf hoeveel ze wanneer storten, al is er wel een maximumbedrag, dat voor een gewoon VAPZ nu ligt op 3859,40 euro. Je vindt er alles over op wikifin.be. Het gemiddelde spaarpotje dat in het VAPZ wordt opgebouwd, bedraagt zo’n 13.800 euro, de mediaan (de helft heeft meer, de helft heeft minder) is 6700 euro. Het VAPZ en het sociaal VAPZ kunnen nog worden aangevuld. Zelfstandigen zonder vennootschap (eenmanszaak) kunnen bijvoorbeeld een pensioenovereenkomst voor zelfstandigen (POZ) aangaan, voor zelfstandigen met een vennootschap is er ook de individuele pensioentoezegging (IPT).
Een goede boekhouder kan je vertellen of en hoe interessant dat voor je is en wat de fiscale consequenties zijn. Op een site als spaargids.be kun je de verschillende formules van VAPZ, POZ en IPT vergelijken en vind je ook wat uitleg. Misschien heb je je afgevraagd wat het verschil is tussen aan de ene kant de formules VAPW en VAPZ en aan de andere kant de zeer bekende manieren om zelf te sparen voor een extra appeltje voor de dorst boven op je pensioen, het langetermijnsparen en het klassieke pensioensparen, die samen de zogenaamde ‘derde pijler’ vormen, iets waarop we dadelijk dieper ingaan. En vooral: wat is financieel het interessantst? Eerst het VAPW, dat dus bestemd is voor de werknemers. Je kunt dan een fiscaal voordeel van 30 procent genieten, maar je moet wel een premietaks van 4,4 procent betalen en bij de uitkering is er een dubbele sociale bijdrage verschuldigd, namelijk een RIZIV-bijdrage van 3,55 procent en een solidariteitsbijdrage van 0 tot 2 procent. Het VAPW is dan ook fiscaal niet zo interessant in vergelijking met het langetermijnsparen of het klassieke pensioensparen. Specialisten raden dan ook aan om eerst maximaal aan langetermijnsparen of pensioensparen te doen, en pas daarna te overwegen om een extra spaarpotje op te bouwen via het VAPW, als je werkgever geen aanvullend pensioen zou aanbieden. Dat zal wel het geringe succes van het VAPW verklaren.
Het VAPW is fiscaal veel minder interessant dan het langetermijnsparen of klassieke pensioensparen. Een ander verhaal is het VAPZ, dat alleen is bestemd voor zelfstandigen. Je kunt in het VAPZ een hoger bedrag sparen en het is fiscaal aantrekkelijker dan het langetermijnsparen of klassieke pensioensparen. De maximale premie en het fiscaal voordeel van de verschillende spaarformules waren begin 2022:
Maximale premie
Fiscaal voordeel
Sociaal VAPZ
3996,67 euro
max. 53,50 procent
Gewoon VAPZ
3447,62 euro
max. 53,30 procent
2350 euro
30 procent
990 / 1270 euro
30 / 25 procent
Langetermijnsparen Pensioensparen
Als je dus moet kiezen tussen aan de ene kant het VAPZ en aan de andere kant het langetermijnsparen of het klassieke pensioensparen, dan raden specialisten aan om in het VAPZ-systeem te stappen. Je kunt ook het VAPZ en bijvoorbeeld het pensioensparen combineren, als je dat wilt en financieel kunt. En als je al een tijd aan pensioensparen deed, kun je overstappen op alleen het VAPZ. Je stort dan niet langer voor je pensioensparen en je laat het verzamelde bedrag daar het best staan, want je wordt fiscaal zwaar bestraft als je het geld van je pensioensparen vroegtijdig afhaalt.
23.6 Hoe interessant zijn langetermijnsparen en pensioensparen? Je kunt dus tijdens je actieve leven een extra spaarpotje aanleggen via de tweede pensioenpijler, het aanvullend pensioen dat we hierboven bespraken, maar je kunt ook op een fiscaal voordelige manier zelf een aanvullend pensioen opbouwen via het langetermijnsparen en/of pensioensparen. Deze ‘derde pijler’ wordt door de overheid fiscaal aangemoedigd. Zowel werknemers, zelfstandigen als ambtenaren kunnen op die manier zorgen voor een appeltje voor de dorst. Bijna 4 miljoen Belgen doen aan pensioensparen, naar schatting 800.000 landgenoten aan langetermijnsparen. Pensioensparen en langetermijnsparen zijn combineerbaar.
Op het eerste gezicht lijken langetermijnsparen pensioensparen erg op elkaar, al zijn er belangrijke verschillen: » Bij het langetermijnsparen is het bedrag dat je fiscaal voordelig kunt sparen afhankelijk van je netto belastbaar beroepsinkomen, met 2350 euro als maximumbedrag in 2022. Het fiscaal voordeel bedraagt 30 procent, op de stortingen van dat jaar, wat dus neerkomt op een fiscaal voordeel van maximaal 705 euro. » Bij het pensioensparen kun je kiezen: ofwel stort je maximaal 990 euro en dan krijg je een belastingvermindering van 30 procent, dus maximaal 297 euro. Ofwel stort je meer dan 990 euro met een maximum van 1270 euro en dan is je fiscaal voordeel 25 procent of maximaal 317,5 euro.
en
Als je aan langetermijnsparen of pensioensparen begint, moet je goed uitkijken waarin je geld wordt geïnvesteerd: » Doe je aan langetermijnsparen, dan kan dat alleen via een verzekering en dan kan je geld worden geïnvesteerd in een tak 21-spaarverzekering (waarbij je rente wordt gegarandeerd en je eventueel ook kunt delen in de winst) of een tak 23-beleggingsverzekering (die gelinkt is aan beleggingsfondsen; het rendement is afhankelijk van de prestaties van die fondsen). » Doe je aan pensioensparen, dan kan dat via een verzekeringsmaatschappij of een bank. Je kunt kiezen uit pensioenverzekeringen (dan wordt je geld geïnvesteerd in tak 21- of tak 23-producten) of uit pensioenspaarfondsen (dan wordt je geld geïnvesteerd in een pensioenspaarfonds, dat belegt in een korf met aandelen en obligaties).
Als je aan langetermijnsparen of pensioensparen begint, moet je goed uitkijken waarin je geld wordt geïnvesteerd. Let wel altijd op voor de kosten die met deze formules gepaard gaan, want die kunnen oplopen en ze knabbelen aan je rendement. In de hoofdstukken 14 en 20 gaan we daarop dieper in. Nog een belangrijk verschil tussen langetermijnsparen en pensioensparen: de laatste keer dat je voor je pensioensparen kunt storten, is in het jaar dat je 64 wordt; langetermijnsparen kun je daarentegen blijven doen na de leeftijd van 65 jaar, op voorwaarde dat je je contract voor je 65ste verjaardag afsloot. Je kunt dus langer de belastingvermindering genieten met langetermijnsparen.
De laatste keer dat je voor je pensioensparen kunt storten, is in het jaar dat je 64 wordt; langetermijnsparen kun je daarentegen ook na je 65ste blijven doen, op voorwaarde dat je je contract voor je 65ste verjaardag afsloot. In de derde helft van je leven krijg je uitzicht op het bedrag dat je via het langetermijnsparen en/of pensioensparen hebt opgebouwd. Dat hangt natuurlijk in belangrijke mate af van welke sommen je stortte en hoeveel jaren je dat deed. Een eenvoudig voorbeeld maakt dat duidelijk. Stel dat je van je 25ste tot je 65ste jaar aan pensioensparen doet. Laten we er gemakshalve van uitgaan dat je jaarlijks 1000 euro stort. Dan heb je dus na veertig jaar 40.000 euro gespaard. Begin je op je 35ste, dan heb je na dertig jaar 30.000 euro. Ga je ermee van start op je 45ste, dan heb je na twintig jaar 20.000 euro.
Maar je krijgt niet alleen de bijeengespaarde som, hopelijk heb je ook nog wat rendement behaald. Dat rendement is afhankelijk van waarin je geld precies werd geïnvesteerd en kan dus erg variëren. Stel dat je een jaarlijks reëel rendement haalt van 2 procent (we houden dus rekening met de inflatie), dan heb je na veertig jaar 61.610 euro bijeengeharkt. Als je dertig jaar lang aan pensioensparen deed, wordt dat 41.379 euro, na twintig jaar 24.783 euro. Hoe groot dat bedrag in jouw concrete geval zal zijn, kan de financiële instelling waarbij je aan langetermijnsparen en/of pensioensparen doet je vertellen. Maar opgelet, want de fiscus komt ook in dit geval nog langs. En dat gebeurt al op je zestigste verjaardag, ook al krijg je dat spaargeld pas jaren later. Die ‘anticipatieve heffing’, zoals dat in het jargon heet, bedraagt voor het langetermijnsparen 10 procent (als je pas na je 55ste jaar aan langetermijnsparen begon, zal die heffing volgen op de tiende verjaardag dat je het contract ondertekende), voor het pensioensparen is dat 8 procent. Dat wil zeggen dat je van die 61.610 euro na veertig jaar pensioensparen nog 56.700 euro overhoudt. Na dertig jaar is dat 38.000 euro, na twintig jaar 22.800 euro.
Ook bij pensioensparen en langetermijnsparen komt de fiscus langs. Zelfs al op je zestigste verjaardag, ook al krijg je dat spaargeld pas jaren later. Bij pensioensparen is de einddatum gewoonlijk 65 jaar, bij langetermijnsparen kan die einddatum later zijn. Anders dan in het pensioensparen, waar je een fiscaal voordeel kunt krijgen op stortingen tot 64 jaar, kun je in het langetermijnsparen ook op stortingen na 64 jaar een fiscaal voordeel genieten. Je kunt eventueel je opgebouwde kapitaal vervroegd opvragen (bijvoorbeeld
vóór je 60 jaar), maar dat is niet zo’n goed idee: het wordt fiscaal afgestraft (belast tegen 33 procent in plaats van tegen 8 of 10 procent). Als je overlijdt vóór de einddatum, wordt het opgebouwde kapitaal uitbetaald aan de persoon/personen die in het verzekeringscontract zijn aangeduid als begunstigde. Vindt het overlijden plaats na zestig jaar, dan is de fiscus al langs geweest en wordt er geen belasting meer ingehouden. Vindt het overlijden plaats vóór zestig jaar, dan wordt het opgebouwde kapitaal belast tegen 8 procent (pensioensparen) of 10 procent (langetermijnsparen). In een pensioenspaarverzekering en een langetermijnspaarverzekering is de persoon die het verzekeringscontract heeft aangegaan (verzekeringnemer) altijd dezelfde als de persoon die verzekerd wordt (verzekerde) en altijd dezelfde als de persoon aan wie het opgebouwde aanvullend pensioen wordt uitbetaald op einddatum (begunstigde ‘bij leven’). Als je uit de echt scheidt, blijft het volledig gespaarde bedrag voor jezelf. De verzekering wordt in het huwelijksvermogensrecht namelijk beschouwd als een ‘eigen goed’ van de verzekeringnemer. Als je getrouwd was onder ‘gemeenschap van goederen’ en (een deel van) de premies betaald waren met gemeenschappelijk geld, zul je wel een vergoeding moeten betalen aan de ex-partner.
23.7 Kunnen de tweede en derde pensioenpijler de inkomensval opvangen? Het aanvullend pensioen, langetermijnsparen en pensioensparen kunnen de inkomensval als je met pensioen gaat (voor een deel) opvangen. Hoe goed die buffer is, hangt af van veel factoren. We hebben bijvoorbeeld gezien dat ambtenaren niet in aanmerking komen voor een aanvullend pensioen (maar hun
inkomensval bij pensionering is meestal ook niet zo groot). En veel hangt af van wanneer je begon met je aanvullend pensioen, langetermijnsparen en/of pensioensparen, hoeveel je jaarlijks stortte en wat het rendement was in de formule die je koos. Het extra spaarpotje dat je op deze manieren kunt aanleggen, verschilt dus sterk van persoon tot persoon. Wat een eventueel aanvullend pensioen in jouw concrete geval voorstelt, kun je vinden op mypension.be. Op hoeveel je mag rekenen als je deed aan langetermijnsparen en/of pensioensparen kom je te weten bij de betrokken financiële instelling. Laten we eens een zeer voorzichtige oefening maken. We zagen dat er via het aanvullend pensioen gemiddeld 61.000 euro wordt opgebouwd (nogmaals, sommigen hebben veel meer, sommigen veel minder en sommigen hebben geen aanvullend pensioen en dus helemaal niets). Wat levert dat bedrag je maandelijks op boven op je wettelijk pensioen? Die 61.000 euro aanvullend pensioen levert je – als je uitgaat van de levenslange rente – via een ingewikkelde formule 220 euro op per maand, zolang je leeft. Die rente wordt geïndexeerd tegen 2 procent per jaar. Als je sterft, krijgt de langstlevende partner 80 procent van dat geindexeerde bedrag, tot ook die overlijdt. Jouw concrete bedrag vind je op mypension.be. Maar de meesten ontvangen het bedrag van het aanvullend pensioen in één keer, dus die gemiddeld 61.000 euro wordt zo op je rekening gestort. Dat geldt ook voor je pensioensparen. We berekenden dat we na veertig jaar pensioensparen zo’n 56.000 euro netto overhouden (natuurlijk afhankelijk van hoeveel er werd gestort en wat het rendement van de investering was). We doen nu even alsof we niet aan langetermijnsparen deden. Dan krijg je via de tweede en derde pijler samen 117.000 euro als je met pensioen gaat. Je kunt zelf nagaan of dat in jouw concrete geval meer of minder is. Wat betekent dat per maand? Dat is moeilijk te beantwoorden, want dan zou je moeten weten wanneer je sterft. Stel dat je 86 jaar wordt. Dan moet je het bijeengespaarde bedrag verdelen over 20
maal 12 maanden of 240 maanden. We gaan er nu even van uit dat je spaargeld na je 65ste jaar niets meer opbrengt (let op, misschien is je reële rendement zelfs negatief als je bijvoorbeeld het geld op een spaarboekje plaatst en de rente lager is dan de inflatie). Wat krijgen we dan als resultaat? Wie 117.000 euro via de tweede en derde pijler verzamelde, heeft gedurende twintig jaar elke maand bijna 500 euro extra. Wie ervan uitgaat dat hij of zij honderd jaar wordt, moet het bedrag spreiden over 408 maanden en in dit voorbeeld kom je dan aan bijna 300 euro extra per maand. Dit zijn zeer onzekere, vlugge berekeningen, maar ze geven toch een idee van het belang van de tweede en derde pensioenpijler, zeker als je weet dat het gemiddelde brutopensioen van een ambtenaar uitkomt op 2700 euro per maand (maar die moet het zonder aanvullend pensioen stellen), van een werknemer op 1100 euro en van een zelfstandige op 900 euro. Als je dan ook nog weet dat je pensioen pakweg 46 procent is van je laatste wedde, dan is het duidelijk dat het spaarpotje van de tweede en derde pijler de inkomensval maar gedeeltelijk kan opvangen. Iedereen kan voor zichzelf die oefening maken, met de juiste concrete bedragen die zoals gezegd te krijgen zijn via mypension.be en de betrokken financiële instellingen.
Als je weet dat je pensioen pakweg 46 procent is van je laatste wedde, dan is het duidelijk dat het spaarpotje van de tweede en derde pensioenpijler de inkomensval na je pensioen maar gedeeltelijk kan opvangen. We gaan er tot nog toe ook van uit dat de gepensioneerde het kapitaal dat werd verzameld via de tweede en derde pijler mooi verdeelt over de maanden die nog volgen. Maar dat is natuurlijk niet
zo. Als je met je pensionering de spaarcenten krijgt uitbetaald, is de verleiding bij velen groot om (een deel daarvan) meteen uit te geven. Eindelijk beschik je misschien over voldoende geld om die droomcruise te maken, nadat je een carrière lang hard hebt gewerkt. Soms kun je ook moeilijk anders dan een grote som onmiddellijk spenderen, bijvoorbeeld als je afscheid moet nemen van je bedrijfswagen en na je pensionering zelf een auto moet aanschaffen. Of om een eigen computer en smartphone te kopen. Dat mag natuurlijk allemaal, maar dan ben je wel dat geld kwijt dat bedoeld was om de inkomensval van het wettelijk pensioen te milderen. Het kan geen kwaad om daar even bij stil te staan. Gelukkig bestaan er mogelijkheden om de inkomensval mee op te vangen, want je kunt ook nog vrij individueel sparen of beleggen in aandelen of obligaties en noem maar op, wat de ‘vierde pensioenpijler’ wordt genoemd (zie deel 2). Een eigen woning wordt dikwijls omschreven als de ‘vijfde pensioenpijler’ (zie hoofdstukken 6, 12 en 27). En almaar vaker wordt nog wat bijverdienen na je pensionering als ‘zesde pensioenpijler’ naar voren geschoven, wat op de volgende pagina’s uitgebreid aan bod komt.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
2
3 4
5
Met een aanvullend pensioen kun je, meestal via je werkgever, een extra spaarpot opbouwen boven op je wettelijk pensioen. Men noemt dat de ‘tweede pijler’. Ambtenaren zijn daarvan uitgesloten. Er zijn verschillende formules om je aanvullend pensioen op te bouwen, met minder of meer risico’s. Via mypension.be kom je te weten welke opbrengst je mag verwachten. Meestal wordt het aanvullend pensioen in één keer uitbetaald als je met pensioen gaat, maar het kan ook gespreid gebeuren. Ja, je moet belastingen betalen op je aanvullend pensioen. De berekening is nogal ingewikkeld en hangt af van heel wat individuele factoren. Je kunt ook zelf zorgen voor een aanvullend pensioen, via het vrij aanvullend pensioen voor werknemers of zelfstandigen.
6
Met langetermijnsparen en pensioensparen kun je ook een extra spaarpot verzamelen. Hiervoor neem je zelf het initiatief. Dit heet de ‘derde pijler’. 7 Er bestaan verschillende formules om aan langetermijnsparen en pensioensparen te doen, met verschillende risico’s. 8 Het bedrag dat je hebt opgebouwd via het langetermijnsparen en pensioensparen kun je navragen bij de betrokken financiële instelling. 9 Ja, je moet belastingen betalen: als je zestig jaar wordt, vraagt de fiscus 10 procent van je langetermijnsparen en 8 procent van je pensioensparen. 10 Het bedrag dat je hebt opgebouwd via het aanvullend pensioen, langetermijnsparen en pensioensparen kan de inkomensval ietwat opvangen als je met pensioen gaat, maar meestal niet helemaal.
HOOFDSTUK 24
Werken na je pensioen
Waarin we leren dat met pensioen gaan steeds minder synoniem is met stoppen met werken. Soms is het van willen, soms is het van moeten, maar steeds meer gepensioneerden blijven aan de slag. Hoeveel je dan mag bijverdienen, hoeveel belastingen je dan moet betalen en hoe het zit met vrijwilligerswerk, dat doen we hier allemaal uit de doeken. En we hebben het ook nog over de nv Oma en Opa – de lezer kan zelf al wel raden waarover dat zal gaan.
’k Ben geboren begin ’t joar veertig ’k Ben dus nu gepensioneerd Ik moet gene klop niet meer werken ’k Ben voorgoed uit gearrangeerd Ik mag heimelijk nog wat zingen Als chanteur flamant komiek Met nen baart en een gitaare Een soort middeleeuws reliek ’k Hoor ze zeggen een curiosum
Geef hem maandelijks zijn rantsoen Die vooroorlogse zanger, geef hem rap moar z’n pensioen Zo luidt de beginstrofe van het nummer Gepensioneerd van Willem Vermandere. De West-Vlaamse zanger zingt het in zijn eigen, ontzettend mooie stijl en brengt het allicht ook wat autobiografisch. Toch klopt de tekst eigenlijk niet helemaal. Om te beginnen omdat Vermandere allerminst een uitgerangeerde zanger is, maar ook omdat gepensioneerd zijn niet (langer) synoniem is met niets meer mogen doen en dat wie toch nog wil werken dat dan maar heimelijk en in het zwart zou moeten doen. Oud is niet out. Of wat voorzichtiger geformuleerd: het is niet omdat het pensioen lonkt dat je ook niet meer professioneel actief zou willen blijven. Voor sommigen is dat zwarte gat bepaald geen leuk vooruitzicht, voor anderen is de financiële terugval moeilijk. De voorbije jaren zijn er heel wat maatregelen genomen waardoor je ook kunt blijven werken en verdienen in combinatie met je pensioen. Het mag en het kan, het kan meestal gewoon gecombineerd worden met het doorbetalen van je wettelijk pensioen. Al let je maar beter op: in sommige gevallen kun je je pensioen tijdelijk kwijtraken als je te veel verdient. Over hoe dat precies in elkaar zit, wat je al dan niet professioneel mag doen als je met pensioen bent, daarover gaat dit hoofdstuk.
Oud is niet out. Het is niet omdat het pensioen lonkt dat je niet meer professioneel actief zou willen blijven. 24.1 Hoeveel gepensioneerden werken er?
In volle coronacrisis werd de vinger op de wond gelegd: in de zorgsector is er een structureel tekort aan zorgpersoneel. Doordat toen ook heel wat vaste personeelsleden uitvielen als gevolg van een coronabesmetting beslisten veel ziekenhuizen en woonzorgcentra om gepensioneerden opnieuw een arbeidscontract aan te bieden, en zo niet alleen extra handen, maar ook jaren ervaring (tijdelijk) aan te werven. Eenzelfde trend is er in het onderwijs: om het tekort aan leerkrachten op te vangen kloppen steeds meer scholen aan bij gepensioneerde leerkrachten, die vaak met plezier opnieuw voor de klas komen staan. Er werd zelfs beslist om de inkomensgrenzen voor jong gepensioneerde leerkrachten, jonger dan 65 jaar, tijdelijk te versoepelen, zodat ze hun pensioen niet verliezen als ze meer bijverdienen (zie verder). De krapte op de arbeidsmarkt maakt dat ook in heel wat andere sectoren bedrijven staan te springen om gepensioneerden na hun pensioen verder te laten werken. Sommige gepensioneerden zullen die lokroep met plezier beantwoorden. Het is immers niet omdat ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dat ze ook effectief willen stoppen met werken. Wettelijk gezien is dat ook nergens voor nodig. Sinds 2015 kan het pensioen perfect worden gecombineerd met de inkomsten uit een professionele activiteit, al zijn er in sommige gevallen wel enkele beperkingen. Belangrijk om te weten is dat je vandaag dus je pensioenfeest kunt vieren met je collega’s, en morgen, als gepensioneerde, opnieuw aan de slag kunt gaan bij datzelfde bedrijf. En dat je behalve je maandelijks rustpensioen ook een wedde krijgt uitbetaald. Of je kunt tijdens je pensioen misschien ook die ene job uitoefenen die je altijd al had willen doen, maar waar het in je professionele loopbaan nooit van is gekomen.
Tijdens je pensioen kun je misschien die ene job uitoefenen die je altijd al had willen
doen, maar waar het in je professionele loopbaan nooit van is gekomen. Voor andere gepensioneerden zal de keuze noodgedwongen zijn, omdat ze met het bedrag van hun wettelijk pensioen niet rondkomen, en dat moeten aanvullen door te blijven werken. Wat de reden ook is, feit is dat het aantal gepensioneerden dat boven op het pensioen nog een inkomen heeft jaar na jaar stijgt. Volgens de gegevens van de Federale Overheidsdienst Financiën, waarbij gekeken wordt naar het aantal gepensioneerden met een belastbaar inkomen, is het aantal gepensioneerden met een beroepsinkomen in tien jaar tijd gestegen van ruim 67.000 in 2011 tot bijna 104.000 in 2020 (zie figuur 96). Figuur 96 Aantal gepensioneerden dat bijverdient Bron: FOD Financiën
Het aantal gepensioneerden dat een beroepsinkomen heeft, is in tien jaar tijd gestegen van ruim 67.000 in 2011 tot bijna 104.000 in 2020. Een toename met meer dan de helft.
Ook het gemiddelde beroepsinkomen van gepensioneerden die werken, is in die periode flink gestegen: van gemiddeld 13.800 euro in 2011 naar gemiddeld 18.200 euro in 2020. Andere opmerkelijke trend: de gepensioneerden die blijven werken, doen dat steeds vaker als interimkracht. Uit cijfers van de sectorfederatie Federgon blijkt dat het aantal gepensioneerden dat als uitzendkracht werkt, verdubbeld is in enkele jaren tijd: van zowat 5000 in 2018 tot ruim 10.000 in 2021. Er zit dus best wat evolutie in het aantal gepensioneerden dat nog een (vaak deeltijdse en/of tijdelijke) job heeft, maar wat relativering is ook op z’n plaats: in 2020 waren er zowat 104.000 gepensioneerden nog aan het werk, en dat op een totaal van iets meer dan 2 miljoen gepensioneerden. Al bij al gaat het dus om een beperkte groep: een op de twintig gepensioneerden ontvangt behalve het pensioen ook nog een inkomen.
24.2 Hoeveel mag je bijverdienen? Mag je als gepensioneerde bijverdienen? Het antwoord is heel eenvoudig en duidelijk: ja, dat mag. Dat inkomen kun je bovendien gewoon combineren met het wettelijk pensioen dat je maandelijks ontvangt. Let op: niet iedereen kan dat onbeperkt doen. Voor sommigen gelden er maximumbedragen, toch als ze tegelijk ook hun volledige pensioen willen behouden. Voor je als gepensioneerde begint te werken, ga je dus het best eerst goed na hoe dat specifiek voor jou zit. Sommige gepensioneerden hoeven zich geen zorgen te maken: zij mogen bijklussen zoveel ze willen en onbeperkt bijverdienen. Voor wie is dat het geval? Om te beginnen gaat het om iedereen die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt. Dat betekent dat je minstens 65 jaar moet zijn (tot en met 2024, daarna wordt dat 66 jaar tot en met 2029 en daarna verhoogt de leeftijdsgrens tot 67 jaar). Als je die leeftijd nog niet hebt bereikt maar wel met pensioen bent na een carrière van minstens 45 jaar mag je eveneens onbeperkt bijverdienen. Dat geldt tot slot ook voor wie nog niet de
wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, maar wel al een overgangsuitkering ontvangt. Zo’n overgangsuitkering is een tijdelijke uitkering voor de langstlevende huwelijkspartner die nog niet aan de leeftijdsvoorwaarde voldoet om een overlevingspensioen te ontvangen (zie hoofdstuk 22).
Als je de wettelijke pensioenleeftijd hebt bereikt (en dus op dit ogenblik minstens 65 jaar oud bent), mag je bijklussen zoveel je wilt en dus onbeperkt bijverdienen. In alle andere gevallen kun je ook bijverdienen als gepensioneerde, maar niet onbeperkt. Als je als gepensioneerde bijklust en dat binnen de grenzen doet van wat je mag bijverdienen, zul je dus je wettelijk pensioen maandelijks blijven ontvangen. Maar als je te veel bijverdient, heeft dat een impact op het bedrag van je pensioen of kun je dat pensioen zelfs geheel of gedeeltelijk verliezen voor een bepaalde tijd. Hoeveel je (beperkt) mag bijverdienen, hangt af van je situatie. Er wordt daarbij altijd gekeken naar de inkomsten op jaarbasis en die grensbedragen worden telkens op 1 januari aangepast. Hoe hoog die grensbedragen zijn, hangt af van je leeftijd, het aantal jaren dat je voor je pensioen hebt gewerkt, het stelsel (werknemer, ambtenaar of zelfstandige) waarin je een pensioen ontvangt, de aard van de beroepsactiviteit en de eventuele kinderlast. Voor wie een rustpensioen ontvangt, jonger is dan 65 jaar en op het moment van het pensioen geen 45 jaar heeft gewerkt, en als werknemer bijklust, ligt de grens in 2022 op 8634 euro per jaar, of 12.951 euro voor wie nog kinderen ten laste heeft. Voor wie als werknemer aan de slag is, wordt gekeken naar de bruto-inkomsten. Voor wie een overlevingspensioen krijgt en jonger is dan 65 jaar ligt het grensbedrag op 20.102 euro en op 25.127 euro voor wie kinderen ten laste heeft.
Voor wie bijverdient als zelfstandige lagen de plafonds in 2022 iets lager: 6907 euro als je geen kinderen meer ten laste hebt of 10.360 euro als je wel kinderen ten laste hebt. De grensbedragen voor wie als zelfstandige actief is, zijn nettobedragen. Dat betekent dat je van de bruto-inkomsten eerst de kosten mag aftrekken die je hebt gemaakt om je activiteit als zelfstandige uit te oefenen. Voor wie als gepensioneerde zelfstandige met een vennootschap werkt, is het handig: je kunt er zelf voor zorgen dat het loon dat je uit je vennootschap haalt, onder dat plafondbedrag blijft. Voor elke gepensioneerde die niet onbeperkt mag bijverdienen, is het dus opletten om niet boven die inkomensgrenzen te gaan. In dat geval wordt je pensioen verminderd met het percentage van die overschrijding. Verdien je bijvoorbeeld 30 procent meer dan de inkomensgrens, dan zul je in het daaropvolgende jaar 30 procent minder pensioen ontvangen. Verdien je 50 procent meer dan de inkomensgrens, dan zul je ook 50 procent minder pensioen krijgen. Als je de inkomensgrens met meer dan 100 procent overschrijdt, wordt je pensioen voor 100 procent geschorst en zul je het hele jaarpensioen moeten terugbetalen. Een bijzondere situatie is er als je partner een gezinspensioen heeft. In dat geval moet je je inkomsten sowieso beperken. Als je nog geen 65 jaar bent, gelden dezelfde inkomensgrenzen als voor gepensioneerden met een eigen rustpensioen (zie hierboven). Als je ouder bent dan 65 jaar gaan die grenzen omhoog: je mag dan 24.937 euro bijverdienen als werknemer (brutobedrag) of 19.950 euro als zelfstandige (nettobedrag). Maar het is dus belangrijk om te weten dat je in dat geval ook na je 65ste niet onbeperkt kunt bijklussen. Vanaf het moment dat je boven die grensbedragen zit, wordt het gezinspensioen van je partner immers omgezet in een (lager) alleenstaandenpensioen, en dat een jaar lang. Bovendien moet je wat je te veel gekregen hebt achteraf ook nog terugbetalen.
24.3 Hoe kun je bijverdienen?
Je kunt na je pensioen bijverdienen als werknemer (eventueel zelfs als ambtenaar) of zelfstandige. Als werknemer moet je een arbeidscontract afsluiten met een werkgever. Net als bij een gewoon arbeidscontract leg je onder meer samen vast wat voor werk je zult uitoefenen, in welk arbeidsritme dat gebeurt en voor welke vergoeding je dat zult doen. Als zelfstandige moet je je eerst inschrijven en een ondernemingsnummer aanvragen. In dat geval moet je ook sociale bijdragen als zelfstandige betalen, maar voor wie een rustpensioen of een overlevingspensioen heeft, geldt het lagere tarief van 14,70 procent. Als je als zelfstandige een jaaromzet hebt lager dan 25.000 euro moet je geen btw aanrekenen aan je klanten en moet je ook geen btw-aangifte doen. Zodra je omzet hoger is, moet dat wel, maar dan kun je ook de btw aftrekken die je betaalde op jouw facturen. Tegelijk kun je als gepensioneerde ook als flexi-jobber aan de slag. Dat statuut werd enkele jaren geleden ingevoerd voor mensen die een centje willen bijverdienen in de horeca of de detailhandel. Ook als gepensioneerde kun je op die manier bijklussen, bijvoorbeeld in een restaurant, bakkerij of warenhuis. Het grote voordeel is dat je op dat flexi-loon geen sociale bijdragen en geen belastingen betaalt. Je brutoloon is dus je nettoloon, en het moet niet worden aangegeven in de belastingbrief. Daardoor loop je ook niet het risico om in een hogere belastingschijf te vallen. Het minimale flexi-loon bedraagt momenteel 10,97 euro per uur. Als je ’s nachts of op zon- en feestdagen werkt, heb je recht op een extra premie. Ook voor flexi-jobs geldt de regel dat wie ouder is dan 65 jaar onbeperkt kan bijverdienen. Voor wie jonger is dan 65 jaar en een pensioen ontvangt, is de jaarlijkse limiet afhankelijk van je persoonlijke situatie. Meer informatie vind je op myflexijob.be.
Het grote voordeel van een flexi-job is dat je op het flexi-loon geen sociale bijdragen en geen belastingen betaalt. Je brutoloon is
dus je nettoloon, en het moet ook niet worden aangegeven in de belastingbrief. De jongste jaren zijn er ook enkele nieuwe manieren bijgekomen waarop je kunt (bij)verdienen en waar je ook als gepensioneerde van kunt gebruikmaken. Zo kun je tegen betaling bij het verenigingswerk of in de deeleconomie aan de slag. In de deeleconomie kan dat onder meer via erkende platformen zoals Deliveroo, ListMinut, Uber Eats of Het Bijlesbureau. Ook hier moet je rekening houden met een inkomensgrens: die bedraagt op dit ogenblik 6540 euro per jaar. Daarop geldt een belastingtarief van 20 procent, maar je bent wel vrijgesteld van btw- en socialezekerheidsverplichtingen. Van de bruto-inkomsten wordt bovendien een kostenforfait van 50 procent afgetrokken, waardoor de effectieve belastingdruk slechts 10 procent bedraagt. Het platform waarbij je werkt, moet van die bruto-inkomsten wel 10,70 procent bedrijfsvoorheffing afhouden. Ook hier is het belangrijk die maximale bedragen niet te overschrijden. Zodra dat gebeurt, zul je het volledige inkomen dat je haalt uit de deeleconomie (en dus niet alleen het gedeelte boven het maximumbedrag) moeten ingeven als beroepsinkomen. Je wordt erop belast via de normale tarieven, en die liggen heel wat hoger, zoals we dadelijk zullen zien. Je kunt als gepensioneerde ook aan de slag in het verenigingswerk. Het gaat dan om een activiteit in bijvoorbeeld een sportclub, het amateurtoneel of een socioculturele organisatie waarvoor je een vergoeding ontvangt. Gedurende enkele jaren was het mogelijk om dat tot een bepaald bedrag onbelast te doen, maar dat werd door het Grondwettelijk Hof teruggefloten. Sinds 2022 is er een nieuwe (en definitieve) regeling. Als je onder dat statuut werkt voor een sportclub (bijvoorbeeld als trainer), mag je dat voortaan maximaal 450 uur per jaar doen, met een maximum van 150 uur per kwartaal (met dan weer een uitzondering van 285 uur voor het derde kwartaal – waarin de zomervakantie valt). Voor andere socioculturele verenigingen geldt een maximum van 300 uur per jaar
en van 100 uur per kwartaal (ook weer met een uitzondering voor het derde kwartaal, waar de grens op 190 uur ligt). De inkomsten van dat verenigingswerk worden op dezelfde manier belast als die van de deeleconomie: dat wil zeggen een belastingvoet van 20 procent, maar ook een wettelijk kostenforfait van 50 procent, waardoor je als verenigingswerker 10 procent belastingen betaalt op je bruto-inkomsten. Tegelijk moet de vereniging waarvoor je klust ook 10 procent solidariteitsbijdragen betalen.
24.4 Hoeveel belastingen moet je betalen als je werkt en met pensioen bent? Ook als je met pensioen bent, moet je belastingen betalen. Maar wel een stuk minder dan op loon, zoals we al in hoofdstuk 22 uitlegden. Als je met pensioen bent en werkt, moet je zowel op je pensioen als op de eventuele extra inkomsten belastingen betalen. Hoeveel die belastingen precies bedragen, hangt af van hoeveel pensioen je krijgt en van hoe hoog de inkomsten boven op je pensioen zijn. Bovendien zul je allicht iets meer belastingen op je pensioen zelf moeten betalen. Hoe dan ook: je extra inkomen zal nooit helemaal wegbelast worden; het loont dus altijd om bij te klussen. En om het helemaal complex te maken: wie werkt met een flexi-job of via het socioculturele werk heeft, zoals hoger uitgelegd, een eigen fiscaal gunstregime, waardoor je minder (of geen) belastingen betaalt op wat je bijverdient.
Als je als gepensioneerde toch weer aan de slag gaat, zal je extra inkomen nooit
helemaal wegbelast worden. Het loont dus altijd de moeite om bij te klussen. Om die complexe fiscale behandeling van je inkomsten bij je pensioen goed te begrijpen, is het nuttig om eerst even stil te staan bij hoe je pensioen wordt belast en wat je van je brutopensioen netto overhoudt. Op je pensioen zul je om te beginnen sociale bijdragen moeten betalen en zo dus bijdragen aan de financiering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Die bijdrage omvat 3,55 procent van het brutobedrag van je pensioen, maar wordt alleen ingehouden als je brutopensioen een bepaald bedrag overschrijdt. Voor 2022 is dat 1733,84 euro bruto per maand voor een alleenstaande en 2054,84 euro bruto per maand voor wie een gezin heeft. Met andere woorden, de laagste pensioenen zijn vrijgesteld van die sociale bijdragen. Wie een hoog pensioen heeft, moet behalve die sociale bijdrage ook nog een solidariteitsbijdrage betalen van maximaal 2 procent. Op de site van de Federale Pensioendienst, sfpd.fgov.be, wordt van naaldje tot draadje uitgelegd hoe alle bijdragen worden berekend, en op mypension.be kun je zelf je nettopensioen berekenen. Behalve die sociale bijdragen en de (eventuele) solidariteitsbijdrage zul je op je pensioen ook personenbelasting moeten betalen, net zoals bij een gewoon loon. Het goede nieuws is dat een wettelijk pensioen minder zwaar wordt belast dan een loon. Dat komt door een (complex) systeem van belastingverminderingen. Die belastingverminderingen op de pensioenen bestaan uit een basisbelastingvermindering en een aanvullende belastingvermindering. Hoeveel beide verminderingen bedragen, wordt beïnvloed door de hoogte van je pensioen en de (eventuele) inkomsten naast je pensioen. Dat is dus waarom bijverdienen na je pensionering een dubbele impact heeft: je betaalt belastingen op die inkomsten, maar tegelijk wordt je pensioen zelf mogelijk iets
zwaarder belast, omdat de belastingverminderingen voor je pensioen zelf kleiner worden. Hoe zit dat precies? Wie een pensioen ontvangt, heeft voor de berekening van de belastingen net als iedereen recht op een belastingvrije som. Die belastingvrije som bedroeg in 2022 9270 euro, en op dat bedrag moet je geen belastingen betalen. Voor gepensioneerden is er ook nog een belastingvermindering. Voor een gepensioneerde die een pensioeninkomen heeft dat niet hoger is dan 16.690 euro en die niet bijklust, is de basisvermindering 1887 euro en is er ook nog een aanvullende vermindering van 388 euro. Dankzij die verminderingen betaalt een gepensioneerde die geen andere inkomsten heeft dan een pensioen van niet meer dan 16.690 euro zoals gezegd helemaal geen belastingen. Bij een hoger pensioen of bij de combinatie van een pensioen met andere inkomsten daalt de aanvullende vermindering (van 388 euro) in verhouding tot je inkomen. Je zult dus allicht (iets) minder van je wettelijk pensioen overhouden als je naast je pensioen ook nog bijklust. Tegelijk word je op je inkomsten zelf belast. Dat gebeurt, zoals voor alle inkomsten uit de personenbelasting, progressief. Dat betekent dat je meer belastingen betaalt naarmate je meer verdient, maar het systeem werkt met schijven. Daardoor betaal je alleen een hoger belastingtarief op het deel van het inkomen dat in die schijf valt. In ons land zijn er in totaal vier inkomensschijven om de belastingen te berekenen (zie figuur 97). Figuur 97 Progressieve belastingtarieven (inkomstenjaar 2022) Bron: FOD Financiën
De personenbelasting kent progressieve belastingtarieven: het tarief van de belasting stijgt naarmate het inkomen groter wordt.
Een simulatie maken van hoeveel belastingen je precies zult moeten betalen, is niet evident. Dat hangt af van je pensioenbedrag en van je inkomen buiten je pensioen. In elk geval is het goed om te weten dat zeker als je veel verdient, die hoogste schijf tegen een hoog tarief wordt belast. Maar het zal nooit zo zijn dat je inkomen helemaal wordt wegbelast. De fiscale druk stijgt naarmate je inkomen toeneemt, maar bijverdienen na je pensionering blijft hoe dan ook lonend.
24.5 En wat met vrijwilligerswerk? Misschien heb je als gepensioneerde niet meteen de ambitie om nog als werknemer of als zelfstandige aan de slag te gaan, maar wil je een deel van je tijd vrijwillig inzetten voor anderen. Je bent in elk geval niet alleen: in Vlaanderen zijn er zo’n 750.000 vrijwilligers. Dat betekent dat ongeveer een op de vijf volwassen Vlamingen onbezoldigd de handen uit de mouwen steekt. En dat gebeurt in tal van organisaties: van sportclubs over de cultuursector tot de mantelzorg, het aantal helpende handen van vrijwilligers is zonder meer indrukwekkend.
In Vlaanderen zijn er zo’n 750.000 vrijwilligers. Dat betekent dat ongeveer een op de vijf volwassen Vlamingen onbezoldigd de handen uit de mouwen steekt. Misschien was je ook al voor je met pensioen ging actief als vrijwilliger en wil je dat blijven doen. Misschien had je daar tijdens je professionele leven de tijd niet voor en wil je dat na je pensioen wel doen. Hoe dan ook, of dat nu een kort en tijdelijk of een langer engagement is: veel organisaties zullen je dankbaar zijn. Een overzicht van welke organisaties vrijwilligers zoeken, vind je via de website vrijwilligerswerk.be. Vrijwilligerswerk is per definitie onbezoldigd. Ook al strookt dat misschien niet met de filosofie van vrijwilligerswerk, toch heb je als vrijwilliger ook rechten en plichten waarmee je rekening moet houden. Het belangrijkste om in het oog te houden zijn de onkosten die je als vrijwilliger ontvangt (of kunt ontvangen) van de organisatie waarvoor je vrijwilligerswerk doet. Sommige organisaties geven hun vrijwilligers ook een kleine vergoeding, en dat kan. Die vergoeding wordt dan niet beschouwd als loon, maar als een vorm van compensatie voor de kosten die vrijwilligers maken, en ze zo aan te moedigen zich te blijven engageren. Een organisatie is niet verplicht om dat te doen, maar doet ze dat wel, dan heb je als vrijwilliger de keuze: ofwel krijg je de reële kosten die je maakt volledig terugbetaald, ofwel kies je voor een forfaitaire vergoeding. Als je kiest om de werkelijke kosten terugbetaald te krijgen (bijvoorbeeld je treintickets, telefoonkosten of de rekening die je betaalde voor de organisatie), dan moet je al die kosten kunnen bewijzen. De organisatie mag in dat geval die kosten volledig terugbetalen. Een plafondbedrag is er niet, maar de regel is wel dat de kosten redelijk moeten blijven. Als je kiest voor een forfaitaire onkostenvergoeding moet je die kosten niet bewijzen, maar dan zijn er wel maximumbedragen van toepassing. Voor 2022 mag je maximaal 36,84 euro per dag krijgen
als forfaitaire onkostenvergoeding en maximaal 1473,37 euro per jaar. In enkele uitzonderlijke gevallen ligt die grens hoger. Dat is zo voor wie vrijwilliger is in de sportsector (bijvoorbeeld als sporttrainer, scheidsrechter, terreinverzorger of steward), voor wie als vrijwilliger dag- of nachtoppas is bij hulpbehoevende personen en voor vrijwilligers in het niet-dringend ziekenvervoer. In die gevallen geldt ook het maximum van 36,84 euro per dag, maar ligt de grens op maximaal 2705,97 euro aan forfaitaire onkostenvergoedingen per jaar. Behalve die forfaitaire onkostenvergoedingen mag de vereniging waarbij je als vrijwilliger actief bent jou ook de vervoerskosten terugbetalen. Dat kan op basis van de reële kosten (bijvoorbeeld tickets van het openbaar vervoer) en dan is er geen maximum. Ofwel kies je voor een kilometervergoeding, maar dat voor maximaal 2000 kilometer per jaar. De maximumbedragen zijn 0,3707 euro per kilometer voor een auto, motor- of bromfiets en 0,25 euro voor vervoer per fiets. De forfaitaire onkostenvergoeding voor vrijwilligers is vrijgesteld van belastingen. Je hoeft ze dus niet aan te geven in de belastingaangifte en je moet er ook geen socialezekerheidsbijdragen op betalen. Maar let op, want dat geldt alleen tot de maximumbedragen. Zodra je als vrijwilliger een van de grenzen overschrijdt en een hogere vergoeding krijgt dan toegelaten, moet je meteen belastingen betalen op het hele bedrag, dus niet alleen op het gedeelte boven die maximumbedragen. Zeker wie bij meerdere organisaties als vrijwilliger werkt en een forfaitaire kostenvergoeding krijgt, maakt maar beter zelf de rekening om zo te vermijden boven die grensbedragen uit te komen. Belangrijk: als je als vrijwilliger voor een van beide regelingen kiest (ofwel de reële kosten laten terugbetalen, ofwel een forfaitaire onkostenvergoeding vragen), moet je die toepassen voor elke vereniging waarbij je vrijwilligerswerk doet. Als gepensioneerde werknemer, zelfstandige of ambtenaar heb je geen toelating nodig van de pensioendienst om vrijwilligerswerk te doen. Daarop zijn een paar kleine uitzonderingen: gepensioneerden die een inkomensgarantie voor ouderen ontvangen, moeten de
Federale Pensioendienst wel op de hoogte brengen als ze als vrijwilliger werken. En voor gepensioneerde ambtenaren die als aanvulling op hun ambtenarenpensioen ook een supplement gewaarborgd minimum ontvangen, gelden er specifieke regels.
24.6 Hoe draait de nv Oma en Opa? De kans is groot dat je agenda als gepensioneerde ook voor een stukje wordt bepaald door je kleinkind(eren). Of die nog klein zijn en een (misschien vaste) dag niet in de crèche of bij de ouders blijven, of al groter zijn en nadat de schoolbel is gegaan rond halfvier nog tot ’s avonds moeten worden opgevangen en later misschien op woensdag ook nog naar de muziekschool of de sportclub worden gebracht: ouders zijn altijd (heel) blij dat er grootouders zijn om dan in te springen. Het spreekt voor zich dat er bij die opvang geen regels zijn die bepalen hoeveel uren of dagen je als gepensioneerde zou mogen letten op je eigen kleinkinderen. Het is misschien zowel voor jou als grootouder als voor je (klein)kinderen goed daar een gezond evenwicht in te vinden, maar dat is een thematiek die buiten de inhoud van dit boek valt. Wat hier wel belangrijk is: ga na of je goed verzekerd bent als je als grootouders voor je kleinkinderen zorgt. Uiteraard wil niemand het meemaken dat er ook maar iets gebeurt als je kleinkinderen bij jou zijn, maar het valt niet helemaal uit te sluiten. En net voor zulke mogelijke voorvallen is er een verzekering, in dit geval is dat de familiale verzekering of de gezinsverzekering. Die is wettelijk nochtans niet verplicht. Maar ze is wel nuttig, en als (groot)ouder nagenoeg onmisbaar. Want zodra jij of je kleinkinderen schade veroorzaken aan iemand anders, ben je daar zelf voor aansprakelijk en kan wie schade lijdt een schadevergoeding van je eisen. Net dat is wat een familiale verzekering verzekert.
Ga na of je goed verzekerd bent als je als grootouders voor je kleinkinderen zorgt. Concreet: heb je wel een familiale of gezinsverzekering? (Die is wettelijk immers niet verplicht.) Net om die reden hebben heel wat ouders een familiale verzekering. Maar die verzekering betaalt niet (altijd) een vergoeding als de kleinkinderen bij de grootouders zijn en daar schade veroorzaken als ze onder hun toezicht staan. Dat aspect ‘onder toezicht’ is belangrijk, want zodra jij als grootouder het gezag uitoefent over je kleinkinderen zal de schade die ze veroorzaken voor jou zijn. De familiale verzekering van de ouders zal dan meestal niet vergoeden. Er zijn heel wat situaties denkbaar waar dat het geval kan zijn: stel dat je kleinkinderen in de tuin aan het voetballen zijn, de bal over de haag spelen en het raam van de buurvrouw stukmaken. Of dat ze voor je deur aan het fietsen zijn en onbewust een voetganger aanrijden, die zich daarbij kwetst. Of dat je met je kleinkinderen iets gaat eten op restaurant en een van hen daar per ongeluk een vaas omverloopt. Dan is het als grootouder nuttig om zelf een familiale verzekering te hebben die de schade die de kleinkinderen veroorzaken op die momenten kan dekken. Een familiale verzekering vergoedt de schade die je zelf, en dus ook wie onder je toezicht staat, veroorzaakt aan anderen. Doorgaans wordt dat breed geïnterpreteerd. Ook als je tijdens de vakantie met je kleinkinderen op reis bent en een van hen in het gehuurde vakantiehuis per ongeluk de ruit intrapt, wordt dat door de familiale verzekering gedekt. Bij de meeste verzekeringsmaatschappijen moet je wel zelf een franchise betalen: die schommelt rond 200 euro. De premies voor een standaard familiale verzekering verschillen van verzekeraar tot verzekeraar, maar dat verschil is beperkt. Voor alleenstaanden of voor ouderen van wie de kinderen de deur uit zijn, zijn de tarieven bij de meeste verzekeraars goedkoper.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
Ook na je 65ste kun je blijven werken. Of dat nu is uit passie of uit noodzaak: het kan en het mag. 2 Je bent niet alleen: zowel het aantal gepensioneerden dat bijklust als het gemiddelde inkomen is de voorbije tien jaar fors gestegen. 3 In heel wat gevallen kun je naast je pensioen ook onbeperkt bijverdienen. In tegenstelling tot enkele jaren geleden moet je dus niet met een agenda in de hand bijhouden hoeveel dagen je aan de slag was. 4 Dat is niet zo voor wie al met pensioen is, maar nog geen 65 jaar is en nog geen 45 jaar heeft gewerkt. In dat geval is er een maximumbedrag van wat je mag verdienen per jaar. Ga je daarover, dan zal je pensioen het jaar erop met dat percentage verminderen. 5 Je kunt na je pensioen als werknemer of zelfstandige aan de slag gaan. Ook het statuut van flexi-jobber staat open voor gepensioneerden. 6 Steeds meer gepensioneerden werken ook als uitzendkracht: zo kun je gemakkelijk zelf de momenten kiezen waarop je wilt werken. 7 Op je inkomsten zul je wel belastingen moeten betalen. Hoe hoog die zijn, hangt af van je pensioen en van je inkomsten. 8 Naast de belastingvrije som heeft elke gepensioneerde ook recht op een bijkomende belastingvermindering. 9 Geen inkomsten nodig, maar je wilt je tijd wel zinvol investeren? Je kunt ook als vrijwilliger aan de slag. In dat geval mag de organisatie waarbij je vrijwilligerswerk doet je een (belastingvrije) onkostenvergoeding geven. 10 Misschien heb je wel een voltijdse job met de opvang van je kleinkinderen? Denk er in dat geval zeker aan een familiale verzekering af te sluiten.
HOOFDSTUK 25
De voordelen van ouder worden
Waarin we vertellen waarom je op je allerlaatste werkdag met recht en reden de champagnekurken mag laten knallen. Omdat het een afsluiten is van je professionele loopbaan, uiteraard. Maar ook omdat het het begin inluidt van een heel nieuw tijdperk. Een tijdperk waar je plots tijd hebt om alle leuke dingen te doen die je je tijdens die loopbaan misschien moest ontzeggen. En op vele zaken krijgt een 65-plusser ook nog eens korting of voorrang.
Ik wil de zon zien ondergaan in Cusco de tango dansen in Buenos Aires de blues van Memphis tot in New Orleans ik wil de fado horen van Rodriguez en de bouzouki van Dalares of Piazzola zijn bandoneon horen klinken als de avond komt
Er is altijd een goede reden om een lied van Johan Verminnen te citeren, maar het refrein van zijn nummer Ik wil zo graag de wereld zien lijkt wel gemaakt om dit hoofdstuk mee te beginnen. Want misschien is dit een van de belangrijkste hoofdstukken in dit deel: de voordelen van ouder worden en (bijna) met pensioen zijn. Tijd is zonder twijfel het kostbaarste wat je in de derde helft van je leven krijgt. Tijd om alles te doen wat er in je drukke professionele leven misschien niet van kwam. Tijd om te reizen en zo een stukje van de wereld te (her)ontdekken, net zoals Verminnen zingt. Tijd om te investeren in jezelf en een nieuwe taal of een nieuwe discipline aan te leren. Tijd om een nieuwe hobby te ontdekken. Tijd om te sporten. Tijd om van het leven te genieten, kortom. Dat je in de derde helft van je leven vaak ook wat kapitaal hebt bijeengespaard om dat genieten te faciliteren is mooi meegenomen. Maar het is ook niet altijd noodzakelijk: genieten hoeft niet noodzakelijk (veel) geld te kosten.
Tijd is zonder twijfel het kostbaarste wat je in de derde helft van je leven krijgt. Tijd om alles te doen wat er in je drukke professionele leven misschien niet van kwam. In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de financiële voordelen waar je als 65-plusser recht op hebt. Maar bovenal geven we je een overzicht van de waaier aan mogelijkheden om je vrije tijd in te vullen. En we berekenen ook wat het kost om de vele tijd die je hebt te besteden: aan een opleiding die je wilt volgen, een sport die je wilt aanleren of een koude winter die je wilt overbruggen op een warme bestemming.
25.1 Op welke voordelen heb je recht? Er zijn weinig plekken waar ze je in de derde helft van je leven níét graag zien komen. Dat is ook logisch: je hebt tijd en je hebt in principe ook een behoorlijk budget om te besteden. Maar heel wat activiteiten, organisaties en instellingen zien je zo graag komen dat ze je tegelijkertijd ook heel wat voordelen bieden. Van musea over bioscopen tot vakantieparken, het loont minstens de moeite om telkens opnieuw de vraag te stellen of je als gepensioneerde recht hebt op een korting. Sommige musea zijn gratis voor 65-plussers, op andere plekken krijg je een fikse korting en op nog andere plaatsen een extraatje. Ook in de Zoo Antwerpen, het Boudewijn Seapark of Pairi Daiza is er een verminderd entreegeld, net als in de meeste pretparken.
Van musea over bioscopen tot vakantieparken, het loont minstens de moeite om telkens opnieuw de vraag te stellen of je als gepensioneerde recht hebt op een korting. Een exhaustieve opsomming geven van alle plekken waar je die korting kunt krijgen, geven we hier niet. Daarvoor is het aanbod te groot en ook te versnipperd. Maar in elk geval: de vraag stellen wat je leeftijd je kan opleveren, kan nooit kwaad. Baat het niet, dan schaadt het niet. Voor veel van die kortingen in musea, bioscopen of sportclubs heb je trouwens geen speciale pas of voordeelkaart nodig. Gewoon je leeftijd zeggen (of eventueel bewijzen met je identiteitskaart) volstaat. Er bestaan ook betalende voordeelpassen voor senioren, onder meer de Seniorenvoordeelkaart, maar de meerwaarde van zo’n betalende kaart is niet groot. Bovendien is er in het verleden ook al melding geweest van het misleidende van zo’n
afzonderlijke kaart. Vaak hebben ook seniorenorganisaties voordelen voor leden, we komen er dadelijk op terug.
25.2 Meer sporten, meer bewegen, meer cultuur? Met pensioen gaan betekent niet alleen meer tijd, maar betekent ook vaak dat je je minder zult verplaatsen. De afstand die je met de auto aflegt, zal allicht kleiner worden. Hetzelfde geldt misschien voor het aantal uren dat je beweegt omdat je wandelt of onderweg bent van en naar het werk. Toch is bewegen net erg belangrijk in de derde helft van je leven. Bewegen is goed voor je hart en bloedvaten, voor je longen en gewrichten. En het versterkt je spieren. Het bevordert je lichamelijke conditie en geestelijke gezondheid. Door te bewegen loop je ook veel minder risico op een depressie. En het biedt je ontspanning. Om aan je gezondheid te werken wordt aangeraden elke dag minstens dertig minuten te bewegen. Die dertig minuten kunnen ook worden opgedeeld in drie blokjes van elk tien minuten, maar daarbij is het belangrijk dat je die tien minuten ononderbroken beweegt, zodat je hartslag wat verhoogt. Bewegen kun je doen door te voet of met de fiets naar de winkel te gaan, te werken in de tuin of door in diezelfde tuin achter je kleinkinderen te lopen.
Om aan je gezondheid te werken beweeg je het best elke dag minstens dertig minuten. Die dertig minuten kun je ook opdelen in drie blokjes van tien minuten, maar het is wel belangrijk dat je die tien minuten
ononderbroken beweegt, zodat je hartslag verhoogt. Je kunt natuurlijk ook aan sport doen. Dat kan zowel individueel als in groep. Bij heel wat individuele sporten kun je opnieuw een voordeeltarief krijgen. Dat kan in de meeste (openbare) zwembaden, maar evengoed in sommige fitnessclubs of bij andere sportactiviteiten. En vergeet niet: gewoon in het bos gaan wandelen of joggen kost niets en geeft je een stevige boost. Op weekdagen en tijdens de werkuren zijn bossen en parken vaak een pak rustiger dan op een zondagmiddag. Net die momenten waarop jij nu misschien ook ongestoord ernaartoe kunt gaan. Idem dito voor de ontelbare fietsroutenetwerken of voor wie op de trappers door de polders wil stuiven. Als je liever in groep of met vrienden sport, is er keuze te over. Tennisvelden, squashterreinen of petanquebanen zijn overdag vaak heel wat gemakkelijker en flexibeler te reserveren dan ’s avonds of tijdens het weekend. Er is ook voor elk wat wils. Als intensief sporten niet langer lukt, kun je turnen of zwemmen, maar evengoed aan aquagym of fitbal doen. In Vlaanderen zijn er erg veel sportverenigingen en je kunt zowat alle sporttakken beoefenen. Een overzicht van al die verenigingen vind je via de website van Sport Vlaanderen, sport.vlaanderen. Maar je kunt ook terecht bij de sportdienst van je eigen gemeente. Er zijn ook twee sportverenigingen die zich (ook) specifiek op vijftigplussers richten: dat zijn Okra-sport+ (zie de website eenlevenlangsporten.be) en SSport Recreas (s-sportrecreas.be).
25.3 Waarom niet investeren in jezelf? Waarom de zeeën van tijd die je na je pensioen hebt ook niet gebruiken om te investeren in jezelf? Het is niet omdat je ouder bent
dat je intellectuele ontwikkeling zou moeten stoppen, wel integendeel. Je kunt vaardigheden onder de knie krijgen waarvoor je tijdens je professionele leven geen tijd had, je kunt de taal aanleren van je favoriete vakantieland of gewoon een vak leren dat je stiekem als achttienjarige had willen volgen. Kortom: alles kan. En het aanbod is er ook. Dat kan vaak via de seniorenorganisaties die we hierna bespreken, dat kan vaak ook in organisaties van de gemeente waar je woont of het kan via lezingen of cursussen aan hogescholen en universiteiten. Hoeft het gezegd dat ook intellectuele oefening je geestelijk fit houdt? Een nieuwe taal aanleren, een nieuwe discipline ontdekken of gewoon een cursus volgen kan je verrijken en kan ook nuttig zijn. Zo hebben heel wat lokale besturen in hun opleidingspakket voor senioren een rijk aanbod informaticacursussen of lessen om met de smartphone te leren werken. Het zijn cursussen die je meteen zelf kunt toepassen. Volgens het Europees statistiekbureau Eurostat is het aantal 65tot 74-jarigen in ons land met een basiskennis of boven-basiskennis van digitale vaardigheden eerder beperkt. Minder dan vier op de tien Belgen hebben (meer dan) de basiskennis. We staan van alle landen van de Europese Unie daarmee slechts op de achtste plaats, met onder meer Frankrijk, Nederland, Duitsland en Denemarken die beter scoren. Als je je intellectuele honger wilt stillen, kun je daarvoor terecht in elke Vlaamse universiteitsstad. Elke universiteit heeft ook een aanbod voor senioren. Vaak gaat het om lezingen over uiteenlopende thema’s: maatschappelijk, historisch, literair of filosofisch. Het aanbod is telkens ruim en gevarieerd. Dat is onder meer zo aan de VUB, met lezingen van de VZW Uitstraling Permanente Vorming (UPV), of met de Universiteit Derde Leeftijd aan de KU Leuven. Op de website van elke universiteit vind je het tijdstip van de lezing, de locatie en het programma voor het hele academiejaar.
Elke universiteit heeft een ruim en gevarieerd aanbod voor senioren. Vaak gaat het om lezingen over uiteenlopende thema’s: maatschappelijk, historisch, literair of filosofisch. Los van die lezingen specifiek voor senioren kun je je als gepensioneerde uiteraard ook gewoon inschrijven aan de universiteit. Je kunt mee in de aula aanschuiven en ofwel specifieke vakken volgen, ofwel een volledige richting. Heel wat gepensioneerden doen dat vandaag al. De richtingen letteren en wijsbegeerte en politieke en sociale wetenschappen zijn dan het meest in trek. Je zult je moeten inschrijven en ook inschrijvingsgeld betalen. Dat inschrijvingsgeld varieert volgens de gekozen formule: zo kun je een volledige opleiding volgen met alle vakken die erbij horen of er die vakken uitpikken die jou het meest interesseren. Wil je ook echt een diploma, dan moet je uiteraard het volledige leerprogramma volgen. Heb je geen zin om in een aula te zitten, of zie je op tegen de verplaatsing: ook online kun je tal van lessen en cursussen volgen.
25.4 Bij welke seniorenorganisaties kun je je aansluiten? Je kunt je activiteiten zelf organiseren, maar seniorenorganisaties bieden je een brede waaier aan: van wandel-, fiets- of andere sportactiviteiten over lezingen, kookworkshops, gegidste bezoeken, wijnavonden of een theatervoorstelling tot meerdaagse uitstappen. Wie de agenda’s van die organisaties bekijkt, komt dagen tekort om alle activiteiten in te plannen. Er zijn heel wat ouderenorganisaties, vaak hebben ze een lokale werking in je eigen of nabijgelegen
gemeente. Je kunt er terecht voor een ontmoeting met leeftijdsgenoten, voor een zinvolle besteding van de tijd die vrijkomt en voor sociale en culturele activiteiten.
De vele seniorenorganisaties bieden je een brede waaier aan: van wandel-, fiets- of andere sportactiviteiten over lezingen, kookworkshops, gegidste bezoeken, wijnavonden of een theatervoorstelling tot meerdaagse uitstappen. » FedOS (Federatie Onafhankelijke Senioren) overkoepelt heel wat lokale organisaties en groepen die zich allemaal inzetten om gemeenschapsvorming en cultuurparticipatie te bevorderen. De organisatie wil zo naar eigen zeggen mensen samenbrengen die op basis van hun interesses en hun zin actief zijn. De nadruk ligt op actieve cultuurparticipatie en op het aanleren van digitale vaardigheden aan vijftigplussers. Meer informatie vind je op fedos.be. » Neos staat voor Netwerk van ondernemende senioren en is ontstaan uit de ondernemersbeweging, maar staat open voor iedereen. Over heel Vlaanderen heeft Neos 220 lokale afdelingen, de kans is dus groot dat er ook in jouw (buur)gemeente een afdeling actief is. Het is vooral ook de lokale afdeling die de activiteiten organiseert. Neos zet ook ledenreizen op het getouw en heeft een rist voordelen die verbonden zijn aan het lidmaatschap. Meer informatie vind je op neosvzw.be. » Okra (Open, Kristelijk, Respectvol en Actief) komt uit de christelijke zuil en is een vereniging voor en door 55-plussers. De organisatie wil tot een warmere
samenleving komen en organiseert daarvoor tal van activiteiten waarbij contact en vriendschap centraal staan. Ook die activiteiten zijn vaak georganiseerd door de lokale afdelingen die in nagenoeg heel Vlaanderen actief zijn. Okra heeft een ledenblad en het lidmaatschap biedt meteen ook heel wat voordelen. Meer informatie vind je op okra.be. » S-Plus is de opvolger van de Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden en is nu een pluralistische seniorenvereniging. De organisatie mikt vooral op ontspanning en levenslang leren, maar heeft ook aandacht voor gezondheid en welzijn. In heel wat gemeenten is er een plaatselijke werking, maar je kunt als lid ook naar activiteiten over heel Vlaanderen. SPlus organiseert ook reizen en verblijven aan zee. Meer informatie vind je op s-plusvzw.be. » Vief heeft dan weer wortels in de liberale zuil, maar is vandaag een socio-culturele vereniging die openstaat voor alle zestigplussers. Via een netwerk van lokale knooppunten kun je als lid deelnemen aan allerhande activiteiten, van vorming en educatie over creatieve ateliers tot sport en beweging. Meer informatie vind je op vief.be. » Vl@s staat voor Vlaamse actieve senioren en promoot zichzelf als de vereniging voor wie jong van geest wil blijven. Vl@s is in 110 gemeenten actief en organiseert onder meer activiteiten om een taal te leren, creativiteit te ontwikkelen, sportieve activiteiten, cultuur en reizen. Meer informatie vind je op vlaamseactievesenioren.be. Ook bij Vl@s geeft het lidmaatschap recht op heel wat voordelen.
25.5 Misschien eindelijk rustig met vakantie gaan? Je hele beroepsloopbaan telkens een heel jaar lang uitgekeken naar de zomervakantie? Om dan toch enigszins teleurgesteld te moeten vaststellen dat net in die twee weken vakantie die je in het buitenland doorbrengt, zowat het halve land in Zuid-Frankrijk vertoeft? Aan die ergernis kan gemakkelijk een einde komen zodra je met pensioen bent. Vanaf dan ben je in principe niet langer gebonden aan een vast vakantiemoment, je kunt ook rustigere momenten kiezen om te reizen. Die rustigere momenten zijn niet alleen vaak aangenamer, maar ook heel wat goedkoper. Reissites die prijzen vergelijken, geven aan dat de periode tussen de herfstvakantie en de kerstvakantie op vele plekken de goedkoopste periode is. Het prijsverschil met het hoogseizoen kan dan tellen. Om je een idee te geven: voor een overnachting in een kamer met twee in een viersterrenhotel in centrum Rome betaal je midden juli 270 euro; midden november kost diezelfde kamer 170 euro. In een viersterrenhotel aan de Spaanse Costa del Sol betaal je midden juli 235 euro voor een kamer van twee; midden november is dat 110 euro. Je kunt niet alleen goedkoper reizen, je kunt (voor hetzelfde geld als tijdens een dure zomervakantie) ook langer reizen. En dat doen (jong-) gepensioneerden ook, zo blijkt uit de cijfers van het Belgische statistiekbureau Statbel: tussen 55 en 70 jaar oud maken we gemiddeld (bijna) drie reizen per jaar. Dat is meer dan wie jonger is dan 55 jaar (gemiddeld zo’n 2,5 keer per jaar) en meer dan wie ouder is dan 70 jaar: vanaf dan zakt het aantal reizen per jaar erg snel. Jonggepensioneerden blijven ook langer weg, het gemiddeld aantal overnachtingen per jaar is tussen 55 en 70 jaar ook veruit het hoogst van alle volwassenen (zie figuur 98). Figuur 98 Gemiddeld aantal vakantieovernachtingen per leeftijdsgroep (in een jaar)
Bron: Statbel
Het gemiddelde aantal overnachtingen van mensen tussen 55 en 70 jaar is veruit het hoogste van alle volwassenen. Na het zeventigste levensjaar valt dat cijfer sterk terug.
25.6 Wat kost overwinteren? Een heel specifieke vorm van vakantie is overwinteren. Voor heel wat zestigplussers is het begin van de koude en natte dagen hier het moment om Vlaanderen tijdelijk vaarwel te zeggen en te gaan overwinteren in warmere oorden. Al is vakantie niet helemaal de juiste term voor overwinteren. Je verplaatst je leven gedurende een aantal maanden naar een ander, meestal warmer land. Maar hoeveel kost dat overwinteren dan precies? De kosten van je vervoer, je verblijf en je verbruik ter plaatse uiteraard. Maar je spaart hier ook geld uit: geen (of minder) verwarming, geen elektriciteit of water. En vaak is het ook goedkoper leven op je overwinterplek. Als voorbeeld nemen we twee favoriete plekken voor overwinteraars: Tenerife en Zuid-Afrika. Tenerife ligt op vier uur
vliegen van Brussel en met ook in de winter een gemiddelde temperatuur van 20 graden en meer dan 300 dagen zon per jaar is het eiland een populaire bestemming voor overwinteraars. Voor wie graag nog wat verder reist, is Zuid-Afrika een favoriete bestemming. Als het hier in ons land volop winter is, is het daar hoogzomer. Wat kost een lang verblijf op beide bestemmingen, wat is het prijsverschil voor dagelijkse uitgaven in vergelijking met hier en wat spaar je uit? Zowel op Tenerife als in Zuid-Afrika zijn er uiteraard verschillende manieren om te overwinteren. Je kunt op hotel gaan, een kleine studio huren of je intrek nemen in een groot appartement. Die verschillende mogelijkheden betekenen ook telkens verschillende prijzen. Bovendien hangt de prijs af van hoelang je er blijft. We berekenen de prijs voor een koppel dat acht weken ter plaatse gaat overwinteren op hotel of op een klein appartement, telkens van begin januari tot begin maart. In Santa Cruz de Tenerife betaal je gemiddeld zo’n 2500 euro om een appartement met één slaapkamer en een (gedeeld) zwembad te huren voor die periode. Een verblijf in een driesterrenhotel vlak bij het strand en met ontbijt kan voor die hele periode voor 4100 euro voor twee personen. Als je naar Zuid-Afrika zou trekken, betaal je voor een verblijf aan het strand in Kaapstad 3600 euro om twee maanden een hotelkamer te betrekken met elke dag ontbijt. Voor een eenvoudig appartement met één slaapkamer en een eigen zwembad dicht bij het strand betaal je voor die twee maanden zowat 3500 euro. Daarbij komen ook de vluchten heen en terug. De prijs daarvan varieert nogal van het moment van boeking, gemiddeld genomen betaal je voor een vlucht van Brussel naar Tenerife en terug in die periode 250 euro. Naar Kaapstad is dat zo’n 650 euro. Wie enkele maanden per jaar overwintert, is niet zomaar met vakantie. Ter plaatse doe je ook uitgaven die je thuis zou doen. Op die prijzen kan heel wat verschil zitten. Daarom is het altijd interessant om de levensduurte, de prijzen voor alle mogelijke goederen en diensten, te vergelijken. Een geweldige bron daarvoor is de website numbeo.com, waar je de gemiddelde prijzen van tal van plaatsen met elkaar kunt vergelijken. We vergelijken de
gemiddelde prijzen voor heel wat alledaagse uitgaven tussen Antwerpen, Santa Cruz de Tenerife en Kaapstad (zie figuur 99). Figuur 99 Prijsvergelijking van enkele courante producten in België, Tenerife en Zuid-Afrika Bron: numbeo.com
De meeste uitgaven op Tenerife en in Kaapstad zijn veel goedkoper dan in Antwerpen. Je geeft voor dezelfde producten en diensten minder uit als je daar overwintert.
Het is opvallend: als je bij ons 500 euro per maand uitgeeft in de supermarkt, zul je op Tenerife voor diezelfde rekeningen 335 euro betalen en in Zuid-Afrika slechts 290 euro. Het is opvallend: op enkele producten na zijn de meeste uitgaven zowel op Tenerife als in Kaapstad een pak goedkoper dan in Antwerpen. Dat betekent dus dat je voor dezelfde producten en diensten minder betaalt tijdens het overwinteren op Tenerife. Het algemene prijspeil ligt op Tenerife 30 procent lager dan bij ons, voor Zuid-Afrika is dat zelfs 33 procent. Voor de gewone consumptiegoederen loopt het verschil tussen Antwerpen en Tenerife op tot 33 procent, voor Zuid-Afrika tot 42 procent. Dat betekent dat, gemiddeld genomen, als je bij ons 500 euro per maand uitgeeft in de supermarkt, je op Tenerife voor diezelfde rekeningen 335 euro betaalt en in Zuid-Afrika slechts 290 euro. Door dat verschil in prijzen zijn je reis en verblijf van twee maanden op een goedkopere bestemming al snel deels terugbetaald. Als je meer dan twee maanden van huis bent, spaar je, zeker in volle winterperiode, hier ook enkele uitgaven uit. Je verwarming moet niet (of maar beperkt) aan staan, je elektriciteits- en waterverbruik zijn hier tot het minimum beperkt en je moet bijvoorbeeld geen vuilniszakken kopen. Hoeveel je daarop in totaal bespaart, hangt uiteraard ook af van waar en hoe je woont. Voor een appartement van 100 vierkante meter bedragen de gemiddelde uitgaven voor elektriciteit, verwarming, water en vuilnis gemiddeld zowat 180 euro per maand. Wie in de winterperiode acht weken weg is, spaart daardoor gemakkelijk 360 euro aan kosten thuis uit.
Voor een appartement van 100 vierkante meter in België bedragen de gemiddelde
uitgaven voor elektriciteit, verwarming, water en vuilnis gemiddeld 180 euro per maand. Wie in de winterperiode acht weken lang weg is, spaart daardoor gemakkelijk 360 euro aan kosten thuis uit. Wie echt lange periodes in het buitenland wil vertoeven, kan ook altijd investeren in een tweede verblijf ter plaatse. Zo’n aankoop is uiteraard meteen een grote uitgave die niet voor iedereen is weggelegd. Beschik je toch over een budget dat zo’n aankoop toelaat, zorg er dan voor dat je op voorhand een goede inschatting maakt van het totale kostenplaatje. Net zoals in ons land betaal je ook registratiebelasting op de aankoop, betaal je jaarlijks onroerende voorheffing en is er in de meeste landen een vastgoedbelasting voor tweede verblijven en lokale belastingen zoals de huisvuilbelasting. Bovendien zijn er de onderhoudskosten die blijven lopen, ook als je er niet bent.
Voor de aankoop van een huis of appartement in het buitenland kun je ook terecht bij een Belgische bank. Toch als je hier al een eigendom hebt waar de bank een hypotheek op kan nemen en zo de lening waarborgen. Interessant om te weten is dat je voor de aankoop van een huis of appartement in het buitenland ook terechtkunt bij een bank in ons land. Toch als je hier al een eigendom hebt waar de bank een hypotheek op kan nemen en zo de lening waarborgen. De Belgische bank kan immers geen hypotheek nemen op buitenlands vastgoed.
Om het financieel interessanter te maken kun je er ook voor kiezen om je vakantiehuis te verhuren. Over de aankoop van zo’n tweede verblijf, de kosten die dat met zich meebrengt en wat je dat fiscaal nog kost, kun je meer lezen in het tweede deel van dit boek.
25.7 Zelf met de auto rijden of je laten rijden? Als je een auto bezit en een handicap hebt (minstens 50 procent invaliditeit of als je gezondheidstoestand je mobiliteit vermindert), heb je recht op een parkeerkaart waarmee je op voorbehouden plaatsen terechtkunt. De kaart is persoonlijk en mag alleen worden gebruikt als je zelf de auto bestuurt of er als passagier in zit. Op de website van de Directie-generaal Personen met een Handicap, handicap.belgium.be, kom je alle details te weten en kun je de parkeerkaart aanvragen. Bij de toekenning van sommige mobiliteitshulpmiddelen (bijvoorbeeld complexe rolstoelen) kun je de parkeerkaart aanvragen met een verkorte aanvraagprocedure. Het is soms moeilijk om toe te geven, maar op een bepaald moment kan zelf rijden met de auto een gevaar voor jezelf en de anderen betekenen. In ons land bestaat er wel een minimumleeftijd waarop je een rijbewijs kunt behalen (18 jaar), maar geen maximumleeftijd. In bijvoorbeeld Nederland is er wel een leeftijdscriterium voor een rijbewijs: vanaf de leeftijd van 75 jaar moet je om de vijf jaar een medische keuring ondergaan. Misschien is het een idee dat je omstreeks je 75ste verjaardag aan jezelf en/of je huisarts de vraag stelt of het nog verstandig is om zelf achter het stuur te kruipen. Je kunt via een lijst van vijftien vragen op magiknogrijden.be snel nagaan of je een verhoogd risico loopt als je zelf nog het gaspedaal indrukt.
Via een lijst van vijftien vragen op magiknogrijden.be kun je snel nagaan of je een verhoogd risico loopt als je zelf nog met de auto rijdt. Als bij ons een huisarts of specialist oordeelt dat je een gevaar bent in het verkeer, dan zal die je allicht doorverwijzen naar het Centrum voor Rijgeschiktheid en Voertuigaanpassing (CARA) voor een rijgeschiktheidsonderzoek. Daar volgen dan een fysiek en mentaal onderzoek en een rijproef. Er zal worden bekeken of er aanpassingen aan de wagen mogelijk zijn, of je kunt rijden met beperkingen (bijvoorbeeld alleen bij daglicht of zonder passagiers), of je je rijbewijs moet inleveren. Je kunt ook zelf bij CARA zo’n rijgeschiktheidsonderzoek aanvragen. Alle informatie op vias.be. Als je niet meer zelf met de auto mag rijden, kun je misschien een beroep doen op een taxi of ander aangepast vervoer. Dat kan bijvoorbeeld via de Minder Mobielen Centrale (MMC). Vrijwilligers vervoeren je dan met hun eigen wagen naar een nabijgelegen plek, zoals voor een familiebezoek, een consultatie bij de dokter of boodschappen. Er zijn wel wat voorwaarden: door je beperking, ziekte en/of hoge leeftijd kun je geen gebruik maken van het openbaar vervoer; bovendien mag je inkomen niet hoger liggen dan twee keer het leefloon. Je kunt bij de MMC terecht via mindermobielencentrale.be, het OCMW of het lokale dienstencentrum. Sommige ziekenfondsen bieden ook vervoer aan voor niet-dringende behandelingen of voor vrijetijdsactiviteiten. Je kunt ook een beroep doen op de diensten aangepast vervoer, die uitgevoerd worden door de Mobiliteitscentrale Aangepast Vervoer (MAV). Op een afgesproken tijdstip brengt een chauffeur je, eventueel met een aangepast voertuig, naar je bestemming en word je geholpen met in- en uitstappen enzovoort. Je vindt er alle informatie over op meermobiel.be en odav.be. Als je via de MAV een rit aangepast vervoer reserveert bij een privévervoersmaatschappij,
betaal je volgens de Vlaamse Ouderenraad tot driemaal minder dan als je die rit zelf zou boeken.
25.8 Hoeveel korting kun je genieten op het openbaar vervoer? Misschien is het openbaar vervoer een goede manier om je te verplaatsen, in elk geval kun je er vanaf je 65ste goedkoper van gebruikmaken. Er bestaan meerdere formules: » Seniorenbiljet – nmbs: het seniorenbiljet is een treinkaart met voorkeurtarief: 7,80 euro voor een heen- en terugreis in België op dezelfde dag in tweede klas; in eerste klas betaal je 16,60 euro. Dat ticket is op werkdagen voor 9 uur niet geldig. Let op: als het duoticket van toepassing is, kan dat voordeliger zijn als je met twee personen reist. » Kaart verhoogde tegemoetkoming – nmbs: rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming voor gezondheidszorgen kunnen 50 procent korting hebben in tweedeklastreinen en bij De Lijn (TEC/MIVB). Je vraagt de kaart verhoogde tegemoetkoming aan bij het loket van de NMBS. Op basis van je elektronische identiteitskaart controleren ze het recht en maken ze de ‘moederkaart’ en het ‘valideringsbiljet’, die vijf jaar geldig zijn. Met die kaart krijg je 50 procent korting op een ticket bij de NMBS. » Omnipas 65+ – De Lijn: een jaarabonnement tegen voordelig tarief waarmee je onbeperkt kunt reizen op het hele traject van De Lijn. Het abonnement is op naam en ook strikt persoonlijk en kost 56 euro. Het is zinvol voor wie meer dan zeventien keer per jaar een bus of tram van De Lijn neemt. Het jaarabonnement komt op je Mobib-kaart, een kleine kaart met een
computerchip, waarvan de aanmaak 5 euro kost. Personen met een inkomensgarantie voor ouderen kunnen het vervoersgarantieabonnement aanvragen, eveneens met de Mobib-kaart, en dat kost 46 euro. » Kaart kosteloze begeleider voor personen met een beperking – NMBS en De Lijn: deze kaart laat de begeleider gratis meereizen (een persoon of een assistentiehond aan de leiband), op voorwaarde dat de persoon met een handicap zelf over een geldig vervoerbewijs beschikt. De beperking wordt aangetoond met een bewijs van minstens 12 punten (categorie 3) van de FOD Sociale Zekerheid, een blijvende beperking van minstens 80 procent, een volledige verlamming of amputatie van de bovenste ledematen of een blindheid van minstens 90 procent. Deze kaart vraag je aan bij de NMBS, maar is ook geldig op De Lijn. » Gratis reizen – De Lijn: personen met een beperking krijgen hun abonnement gratis (ze betalen alleen de Mobib-kaart). Dat voordeel is een afgeleid recht van het zorgbudget voor ouderen (in Brussel de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden), dat in principe automatisch aangeboden wordt. Ook personen die eerder al erkend waren door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH, zie hoofdstuk 29), of die een integratietegemoetkoming ontvangen, behouden dit gratis abonnement. » Nationale verminderingskaart voor blinden – nmbs en De Lijn: personen met een visuele handicap van minstens 90 procent, erkend door de FOD Sociale Zekerheid, kunnen met deze kaart gratis reizen in tweede klas met de trein, tram of bus in heel België. De kaart wordt aangevraagd in MyHandicap op belgium.handicap.be. Bij de NMBS is de kaart je vervoerbewijs. Bij De Lijn laat je op vertoon van de
Nationale verminderingskaart je vrijkaart op je Mobibkaart plaatsen. » Assistentie op maat – nmbs: in sommige treinstations kun je assistentie vragen als je een visuele beperking hebt, een rolstoel of ander mobiliteitshulpmiddel gebruikt. Dat moet steeds vooraf zijn afgesproken. Neem contact op met het station. » Voorrangskaart voor een zitplaats – nmbs: personen die om medische redenen niet lang kunnen blijven rechtstaan, verkrijgen met een medisch voorschrift van hun behandelend arts een voorrangskaart bij de NMBS. Haal het in te vullen aanvraagformulier in het station of download het van de website belgiantrain.be. Daar vind je ook alle informatie.
25.9 Op welke sociale tarieven heb je misschien recht? Op vele voordelen en kortingen heb je automatisch recht zodra je 65 jaar wordt. Andere voordelen hangen niet (alleen) samen met je leeftijd, maar ook met de omvang van je pensioen of de uitkering die je krijgt. Als je inkomen onder een bepaalde drempel zakt, heb je recht op een sociaal tarief: » Voor gas en elektriciteit: personen met een inkomensgarantie voor ouderen (zie hoofdstuk 22),een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood in Vlaanderen of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie hoofdstuk 29) hebben automatisch recht op het sociale tarief voor gas en elektriciteit. Het sociaal tarief is in principe altijd lager dan de actuele tarieven en is bij elke gas- en elektriciteitsleverancier hetzelfde bedrag.
» Sociaal verwarmingsfonds: personen met een beperkt inkomen (inkomensgrens van verhoogde tegemoetkoming bij gezondheidszorgen) of personen in collectieve schuldenregeling of schuldbemiddeling kunnen een tegemoetkoming vragen bij de aankoop van huisbrandolie, verwarmingspetroleum of bulkpropaangas. Het bedrag schommelt tussen 14 en 20 cent per liter (afhankelijk van de dagprijs), voor een maximum van 1500 liter per jaar per gezin en kan niet hoger zijn dan 300 euro. De aanvraag wordt binnen zestig dagen na factuurdatum aangevraagd bij het OCMW. » Water: personen met een inkomensgarantie voor ouderen, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood (Vlaanderen) of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (Brussel) hebben automatisch recht op het sociale tarief voor de waterlevering. Of je hebt een gezinslid dat onbekwaam is verklaard en een inkomensvervangende en/of integratietegemoetkoming krijgt. De waterfactuur wordt herleid tot 20 procent van het totale heffingsbedrag. Personen die in een zorgwoning wonen (zie hoofdstuk 26), met een eigen waterwinning of met een gemeenschappelijke factuur, die aan de voorwaarden voldoen, krijgen ook het sociale tarief of een compensatie. Wie de korting niet automatisch krijgt toegekend, kan ze aanvragen tot 31 december van het jaar waarvoor het attest geldig is of binnen drie maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet. » Telefoon, gsm of internet: een korting van maximaal 11,50 euro per maand (8,40 euro abonnement, 3,10 euro gesprekskosten) op één medium, zelf te kiezen. Er is ook eenmalig 50 procent korting op de aansluitingskosten van een vaste telefoon. Dat voordeel geldt voor ouderen (65 jaar)
met een beperkt inkomen (inkomensgrens verhoogde tegemoetkoming voor gezondheidskosten), die alleen wonen of samenwonen met maximaal één persoon die ouder is dan zestig jaar (uitzondering voor inwonende kinderen/kleinkinderen onder bepaalde voorwaarden). Een individueel abonnement geldt ook in een woonzorgcentrum of een andere vorm van gemeenschapsleven.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1 2
3
4
5
6
7
8
Tijd is een van de mooiste en kostbaarste dingen die je krijgt in de derde helft van je leven. Als 65-plusser zien ze je op heel wat plaatsen niet alleen graag komen, je kunt er vaak ook goedkoper naartoe. Van musea tot de dierentuin: de toegangsprijzen voor 65-plussers zijn dikwijls goedkoper. En in elk geval: ernaar vragen kost je niets. Bewegen is altijd belangrijk, maar zeker voor wie in de derde helft van zijn leven zit. Wandelen of fietsen kan tijdens de week vaak veel rustiger dan op een zondagmiddag waarop iedereen dat doet. Sportterreinen zijn tijdens de week ook veel gemakkelijker te huren. Laat ook je hersencellen werken. Investeer in je verdere intellectuele ontwikkeling. Leer een nieuwe taal, volg lezingen of, waarom niet: ga terug naar de aula van de universiteit. Behoefte aan sociaal contact? Tal van seniorenorganisaties zijn in je gemeente actief. Je komt er in contact met andere senioren en je kunt zo deelnemen aan tal van activiteiten. Waarom op reis gaan in de drukste vakantieperiodes? Een paar weken ervoor of erna is het niet alleen veel minder druk, het is ook veel minder duur. Als je de koude en donkere wintermaanden beu bent, kun je overwinteren in een warm en zuiders land. Het verblijf kost je uiteraard geld, maar het leven is er doorgaans minder duur dan in eigen land. Bovendien spaar je hier de kosten van verwarming en elektriciteit uit. Als je met de auto blijft rijden, kun je onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een parkeerkaart. Kun je niet
meer met de auto rijden en is je inkomen beperkt, dan kun je gebruikmaken van de Minder Mobielen Centrale. 9 Nog gemakkelijker dan met de auto: het openbaar vervoer. Voor 65-plussers zijn er speciale en goedkopere tarieven, in sommige gevallen reis je zelfs kosteloos. 10 Als je inkomen onder een bepaalde drempel ligt, heb je als 65plusser ook recht op enkele sociale tarieven voor onder meer gas, elektriciteit en water.
HOOFDSTUK 26
De prijs van ouder worden
Waarin de lezer kennismaakt met wat oud(er) worden ook betekent: meer pijnlijke ongemakken, een groter risico op ziekten en bijgevolg ook stijgende ziektekosten. Hoewel we dat niet automatisch doen, is ‘shoppen’ langs ziekenhuizen op zo’n moment geen slecht idee, de prijzen kunnen soms sterk uiteenlopen. En ook na een ingreep kunnen er nog rekeningen volgen. Hoeveel moet je daar zelf van betalen en is een hospitalisatieverzekering zinvol?
Zal je dan nog voor me zorgen als ik op mijn ouwe dag op mijn wollen sokken door de kamer loop of als ik van de reumapijn in mijn knieën, of mijn dij op een sukkeldrafje van de trap af loop
en als ik dan zo’n uurtje nodig heb om uit mijn luie zetel op te staan en als ik dan met kraken in mijn stem zal vragen liefste kom doe mijn jas es aan Prachtiger dan Zjef Vanuytsel het zong, kunnen we dit hoofdstuk niet beginnen. Het lied geeft meteen de essentie weer van waar het in dit hoofdstuk over gaat. Want met oud(er) worden, verhoogt ook het risico op ongemakken en ziekten. Door de vergrijzing zal het aantal mensen met ouderdomsziekten de komende jaren en decennia fors toenemen. Die ziekten en ongemakken brengen vaak ook extra kosten met zich mee. Die kunnen behoorlijk wegen op je uitgavenpatroon. Zeker voor wie heel oud wordt, kan de gezondheidsfactuur daardoor erg oplopen. In dit hoofdstuk bekijken we de kosten en ook welk deel daarvan je zelf moet betalen, wat je automatisch krijgt terugbetaald en waarvoor je je (indien gewenst) ook kunt verzekeren. Maar eerst nemen we de verschillende ouderdomsziekten onder de loep.
Met oud(er) worden, verhoogt het risico op ongemakken en ziekten. Die brengen vaak extra kosten met zich mee en kunnen behoorlijk wegen op je uitgavenpatroon. 26.1 Wat zijn de meest voorkomende ouderdomsziekten? Van je ogen die wat achteruitgaan tot je haar dat dunner wordt of misschien zelfs uitvalt, de rimpels op je voorhoofd of je gehoor dat niet meer hetzelfde is als toen je twintig was. De lijst met
ouderdomskwaaltjes is lang, niet exhaustief en wellicht voor velen herkenbaar. Zulke kwaaltjes zijn meestal niet onoverkomelijk, en zijn relatief gemakkelijk op te lossen. Een bril, een hoorapparaat, wat gezichtscrème en een nieuwe haarcoupe helpen al heel wat. Veroudering is een biologisch proces. Niemand ontkomt eraan. Maar met ouder worden nemen niet alleen de ouderdomskwaaltjes toe. Hoe ouder je wordt, hoe meer risico je ook hebt om (ernstig) ziek te worden. Sommige van die ziekten zijn gerelateerd aan de oudere leeftijd, andere zijn niet noodzakelijk leeftijdsgebonden, maar treffen vaak ook ouderen. Veel van die ziekten wegen dikwijls niet alleen op je levenskwaliteit, de behandeling ervan kost vaak ook heel wat geld. De focus van dit boek ligt op dat laatste aspect, maar net daarom willen we eerst even een opsomming geven van de meest voorkomende ziekten bij 65-plussers. » Artritis: artritis is allicht de aandoening waar het grootste aantal 65-plussers mee te kampen heeft. Bijna de helft van hen voelt elke dag pijn in een of meer gewrichten. Dat kan leiden tot moeilijkheden bij het bewegen, waardoor je soms ook je dagelijkse activiteiten niet meer kunt uitvoeren. De pijn kan plots opkomen, maar ook snel weer weggaan, tenminste als er een goede behandeling volgt. Artritis is desondanks vaak chronisch van aard, wat wil zeggen dat de gewrichtsklachten meestal langer dan drie maanden blijven. » Hartziekte: verderop in dit boek, in hoofdstuk 32, staan we stil bij de belangrijkste doodsoorzaken. Zeker bij 65-plussers staan hart- en vaatziekten aan de top. Dat komt omdat mensen naarmate ze ouder worden vaak ook meer risico lopen op hartaandoeningen, onder meer door een hoge bloeddruk of hoge cholesterolwaarden. Meer dan een op de drie mannen en ongeveer een op de vier vrouwen wordt door een hartziekte getroffen. Nochtans kun je het risico
beperken: gezond eten, een gezond gewicht behouden en bewegen zijn gemakkelijke, maar doeltreffende remedies. » Kanker: na hart- en vaatziekten is kanker de tweede belangrijkste doodsoorzaak bij 65-plussers. Dat verdict is altijd hard, maar de ziekte is steeds beter te behandelen, en de kansen op genezing zijn de voorbije decennia enorm toegenomen. In sommige gevallen lukt het ook om van kanker een chronische ziekte te maken, waarmee je kwaliteitsvol kunt blijven leven. Desondanks sterven er nog altijd erg veel mensen aan de ziekte. Kanker kan niet altijd worden voorkomen, maar een gezonde levensstijl is zonder twijfel een goede preventietip. » Luchtwegaandoeningen: na hart- en vaatziekten en kanker zijn chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen een andere belangrijke doodsoorzaak bij senioren. Een vaak voorkomende aandoening is een chronische obstructieve longziekte. Veruit de belangrijkste oorzaak daarvan is roken. Hoe langer en hoe meer iemand heeft gerookt, hoe groter het risico. Toch komt de aandoening ook bij niet-rokers voor. Ook astma is een vaak voorkomende chronische luchtwegaandoening. » Dementie – alzheimer: dementie is de verzamelnaam voor meer dan vijftig ziekten waarbij de hersenen worden aangetast en de geestelijke gezondheid geleidelijk achteruitgaat. Het is een ziekte die vooral oudere mensen treft, en aangezien het aantal ouderen in de bevolking almaar toeneemt, stijgt ook het aantal patiënten met dementie. Zo’n 200.000 mensen in ons land lijden nu aan dementie. De ziekte van Alzheimer is een van de vormen van dementie, waarbij in het begin meestal geheugenverlies optreedt en later problemen met denken, handelen en taal
kunnen volgen. Het is de belangrijkste vorm van dementie, naar schatting zo’n 140.000 mensen worden getroffen door alzheimer. Dat betekent dat een op de tien 65-plussers de ziekte heeft, bij 85-plussers is dat een op de vier en bij 95-plussers zelfs een op de drie. Een andere opmerkelijke vaststelling is dat twee op de drie patiënten vrouwen zijn. Als er geen geneesmiddel wordt gevonden dat de ziekte van Alzheimer afremt, zal het aantal patiënten de komende jaren nog fors stijgen.
Alzheimer is de belangrijkste vorm van dementie. Een op de tien 65-plussers heeft de ziekte, bij 85-plussers is dat een op de vier en bij 95-plussers zelfs een op de drie. » Parkinson: de ziekte van Parkinson is een ingewikkelde ziekte waarbij je hersenen je spierbewegingen steeds minder goed sturen. Bekende klachten zijn traagheid, stijfheid en beven. Maar je kunt er ook andere problemen door krijgen: van een depressie tot slecht slapen, pijn of moeite met naar de wc gaan. Een oorzaak van parkinson is te weinig dopamine. Dat is een belangrijke stof die maakt dat je hersenen goed werken. Bij de meeste mensen ontstaat de ziekte als ze ouder zijn, meestal tussen vijftig en zeventig jaar, maar er is ook een groep mensen die al voor hun veertigste parkinson krijgt. Parkinson is een ziekte die niet te genezen is. » Osteoporose: deze ziekte wordt ook botontkalking genoemd. Door osteoporose breken je botten sneller dan normaal. Van osteoporose voel je zelf niet veel, de diagnose wordt vaak pas na een botbreuk gesteld. Het
aantal mensen met osteoporose stijgt met de leeftijd. Tijdens de jeugd wordt het skelet almaar sterker. De botdichtheid bereikt een piek rond 30 à 35 jaar. Vanaf dan wordt er meer botweefsel afgebroken dan aangemaakt, waardoor de botdichtheid erop achteruitgaat. Hoewel het dus niet noodzakelijk een ouderdomsziekte is, worden vooral ouderen erdoor getroffen. Ongeveer een op de drie 65-plussers valt minstens één keer per jaar, in 5 procent van die gevallen eindigt dat met een breuk. Bij vrouwen gaat de botkwaliteit vanaf de menopauze in versneld tempo achteruit. Vrouwen lopen twee keer meer risico op een heupfractuur dan mannen en hebben achtmaal meer kans op een wervelfractuur. » Diabetes: de voorbije jaren is het aantal diabetespatiënten in ons land opmerkelijk toegenomen. Tussen 2010 en 2020 steeg het percentage van ruim 5 naar meer dan 6 procent, zo blijkt uit cijfers van het Intermutualistisch Agentschap. De grootste groep daarvan zit bij de 65-plussers: 17 procent van hen heeft te kampen met de ziekte. Het reële aantal ligt nog hoger, want in die cijfers zitten alleen de Belgen die specifieke medicatie of vergoedingen kregen terugbetaald. Diabetes vormt een aanzienlijk gezondheidsrisico voor ouderen. De ziekte kan gelukkig vroeg worden geïdentificeerd en aangepakt met eenvoudige bloedtests voor de bloedsuikerspiegel. » Griep en longontsteking: in tegenstelling tot veel andere ouderdomsziekten zijn griep en longontsteking geen chronische ziekten, maar de infecties staan desondanks in de top tien van belangrijkste doodsoorzaken bij ouderen. Dat komt omdat 65plussers kwetsbaarder zijn voor die ziekten en omdat ze ze ook minder goed kunnen bestrijden. De jaarlijkse
griepprik en het pneumonievaccin kunnen die complicaties helpen voorkomen. » Mondgezondheid: een mooie witte glimlach is altijd meegenomen, maar gezonde tanden en gezond tandvlees zijn ook van belang voor de algehele gezondheid. Een goede mondzorg is bijgevolg geen overbodige luxe. Ongeveer een op de vier ouderen heeft geen natuurlijke tanden meer. Regelmatige controles bij de tandarts zijn een eenvoudige manier om de mondgezondheid op peil te houden.
26.2 Wat is de kostprijs van een behandeling? Het risico is dus groot dat je als 65-plusser meer naar de arts of specialist zult moeten gaan dan toen je jonger was. Een goede reden om het kostenplaatje daarvan eens tegen het licht te houden. Hoeveel je precies betaalt, hangt van heel wat zaken af, en daardoor lijken de tarieven soms een ingewikkeld kluwen. Toch kun je perfect te weten komen hoeveel je moet betalen, en kun je er zelf ook voor zorgen dat je niet meer betaalt dan nodig is. Wat kun je zelf doen? Ga om te beginnen naar een geconventioneerde arts. Artsen en ziekenfondsen sluiten jaarlijks akkoorden over de tarieven die dokters mogen aanrekenen. Maar die tarieven gelden alleen voor de artsen die dat akkoord aanvaarden, de geconventioneerde artsen. Als je voor een geconventioneerde arts kiest, weet je dus zeker dat je het officiële tarief betaalt, en je weet ook hoeveel je terugkrijgt via het ziekenfonds en wat je dus uiteindelijk nog zelf zult bekostigen (we komen op dat laatste dadelijk terug). Bij niet-geconventioneerde artsen is dat niet zo: zij zijn niet gebonden aan de officiële tarieven en kunnen supplementen aanrekenen die het ziekenfonds niet terugbetaalt. Het gevolg
daarvan is dat je boven op het remgeld meer uit eigen zak zult moeten betalen.
Kies voor een geconventioneerde arts. Artsen en ziekenfondsen sluiten jaarlijks akkoorden over de tarieven die dokters mogen aanrekenen. Maar die tarieven gelden alleen voor de artsen die dat akkoord aanvaarden, de geconventioneerde artsen. Artsen kunnen ook gedeeltelijk geconventioneerd zijn en gedeeltelijk niet, bijvoorbeeld afhankelijk van het tijdstip van de dag waarop de raadpleging plaatsvindt. Artsen moeten in hun wachtkamer duidelijk maken of ze al dan niet geconventioneerd zijn, maar je kunt het ook opzoeken via de website riziv.be, doorklikken naar ‘webtoepassingen’ en dan doorklikken naar ‘een zorgverlener zoeken’, of via de website van je ziekenfonds. Tegelijk kun je het best bij je huisarts een zogenaamd globaal medisch dossier laten aanleggen. Daarin verzamelt je huisarts alle gegevens over je gezondheid, maar evengoed over je geneesmiddelengebruik en de informatie uit onderzoeken van specialisten. Voor het aanmaken van een globaal medisch dossier betaal je de huisarts 32 euro, maar dat bedrag krijg je via het ziekenfonds volledig terug. Het kost je met andere woorden niets, maar in ruil krijg je wel voor elke prestatie meer terugbetaald van het ziekenfonds, waardoor je dus minder remgeld moet betalen.
Voor het aanmaken van een globaal medisch dossier betaal je de huisarts 32 euro, maar dat bedrag krijg je via het
ziekenfonds volledig terug. Het kost je met andere woorden niets, maar in ruil krijg je wel voor elke prestatie meer terugbetaald van het ziekenfonds. Vervolgens kun je maar beter vooraf de tarieven opzoeken. Op de site van je ziekenfonds (of via riziv.be) kun je voor elke raadpleging of prestatie terugvinden wat het officiële tarief is, hoeveel het ziekenfonds je terugbetaalt en wat het remgeld is dat je zelf moet bekostigen. Dat bedrag kan van enkele factoren afhangen, onder meer dus of je al dan niet een globaal medisch dossier hebt, maar voor een huisbezoek van de huisarts bijvoorbeeld ook van je leeftijd en het moment van de dag. Door die informatie op voorhand op te zoeken, weet je perfect wat een geconventioneerde arts je mag aanrekenen. Wie een laag inkomen heeft, krijgt een groter gedeelte terug van het ziekenfonds en moet bijgevolg minder zelf betalen. Het gaat onder meer om wie een leefloon ontvangt of wie een bruto belastbaar gezinsinkomen heeft dat lager is dan 17.855,56 euro (verhoogd met 3305,54 euro per bijkomend gezinslid); dat bedrag ligt hoger voor sommige groepen (cijfers zijn voor 2022). Wie recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming moet bij de huisarts alleen het remgeld betalen (en dus niet het bedrag eerst voorschieten dat je via het ziekenfonds terugkrijgt). Voor de volledigheid: sinds begin 2022 kunnen alle artsen, logopedisten en tandartsen beslissen om alleen nog het remgeld te vragen, ook aan patienten die een royaler inkomen hebben. Hoeveel betaal je precies? Dat hangt opnieuw af van een heel aantal factoren, te beginnen uiteraard met wat voor arts je raadpleegt en voor welke behandeling, maar ook of je voor een geconventioneerde arts kiest of niet, of je een globaal medisch dossier hebt of niet en of je al dan niet recht hebt op een verhoogde tegemoetkoming. Om toch een idee te geven, lijsten we hier de
recentste honoraria op van (geconventioneerde) huisartsen (figuur 100), enkele specialisten (figuur 101) en tandartsen (figuur 102). Figuur 100 Tarieven voor een raadpleging bij een geaccrediteerde erkende huisarts (bij huisbezoek: tarieven voor patiënten tot 75 jaar) (cijfers zijn voor 2022)
Voor een raadpleging bij een geconventioneerde huisarts betaal je 6 of 4 euro remgeld, afhankelijk van of je al dan niet een globaal medisch dossier hebt.
Voor een raadpleging bij een (geaccrediteerde en erkende) huisarts betaal je 27,80 euro. Tenminste als je bij een geconventioneerde huisarts gaat, wat volgens de recentste cijfers het geval is voor bijna negen op de tien huisartsen. Het grootste gedeelte van dat tarief krijg je via het ziekenfonds terugbetaald. Afhankelijk van het feit of je al dan niet een globaal medisch dossier hebt, betaal je dan 6 of 4 euro remgeld. Als je recht hebt op een verhoogde terugbetaling tel je per consultatie 1,5 euro of 1 euro neer. Bij huisbezoeken bekostig je meer. Het tarief verschilt dan naargelang van je leeftijd (patiënten ouder dan 75 en/of chronisch zieken betalen iets minder) en is afhankelijk van het moment van de dag: voor bezoeken thuis ’s avonds, tijdens de nacht of in het weekend betaal je meer.
Figuur 101 Tarieven voor een raadpleging bij een geaccrediteerde geneesheer-specialist
Voor een gewone raadpleging bij een geconventioneerde specialist betaal je 12 euro remgeld.
Ook bij specialisten ben je er zeker van dat je het officiële tarief betaalt als de arts die je raadpleegt geconventioneerd is. Het aantal specialisten dat geconventioneerd is, ligt iets lager dan bij de huisartsen. Kies je voor een niet-geconventioneerde specialist, dan mag die supplementen aanrekenen. Voor geconventioneerde specialisten gelden de bovenstaande tarieven en tel je voor een gewone consultatie 12 euro remgeld neer. Als een huisarts je doorverwijst naar een specialist, betaal je slechts 7 euro remgeld. Dan moet je wel een globaal medisch dossier hebben en het moet de eerste consultatie zijn in dat jaar. Wie recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming betaalt voor een consultatie bij de specialist 3 euro remgeld (en 1 euro bij doorverwijzing van de huisarts). Figuur 102 Tarieven voor een raadpleging en behandeling bij een geconventioneerde tandarts
Voor een jaarlijks mondonderzoek bij een geconventioneerde tandarts betaal je 3,50 euro remgeld.
Het gedeelte dat je zelf moet betalen bij de tandarts is afhankelijk van de ingreep en is vaak ook hoger voor wie het jaar voordien geen terugbetaalde tandzorg heeft gehad. Voor een jaarlijks mondonderzoek betaal je 3,50 euro remgeld, maar voor sommige ingrepen, zoals een implantaat, krijg je (afhankelijk van je leeftijd) niets terugbetaald. Voor ingrepen in een ziekenhuis is het soms moeilijker om de totaalprijs op voorhand te berekenen. Toch loont het de moeite om ook daar naar het kostenplaatje te informeren. De factuur voor sommige behandelingen kan immers danig verschillen, afhankelijk van het ziekenhuis. Bekend en berucht is het verschil in kostprijs voor een heupprothese. Hoewel de operatie in elk ziekenhuis dezelfde hoort te zijn, tel je in sommige ziekenhuizen dubbel zoveel neer als elders. Voor een operatie in het Saint-Luc-ziekenhuis in Brussel betaalde je in 2019 voor zo’n ingreep met verblijf in een eenpersoonskamer 5376 euro, in het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis van Aalst kostte dezelfde ingreep met verblijf in een eenpersoonskamer datzelfde jaar 2536 euro. Minder dan de helft dus. Voor sommige ingrepen is het verschil nog groter. Voor chirurgische daghospitalisatie om cataract te verwijderen gaat het van 754 tot 1624 euro. Voor het verwijderen van een galblaas loopt het verschil tussen de ziekenhuizen op van 981 tot 2917 euro. Ziekenfondsen stellen daarom jaarlijks een ziekenhuisbarometer op, maar vooraf informeren en vergelijken is altijd nuttig.
Als je weet dat je in een ziekenhuis moet worden opgenomen, kun je het best vooraf informeren bij het ziekenhuis naar de tarieven voor kamer- en ereloonsupplementen. Je kunt ook maar beter informatie vragen aan de arts over mogelijke materiaal- en andere kosten die gerelateerd zijn aan de ingreep en de ereloonsupplementen die worden aangerekend. Je kunt ook altijd de kostprijs tussen ziekenhuizen vergelijken. Sommige vermelden de prijs voor de courantste ingrepen intussen al online.
Vergelijken loont, ook voor medische ingrepen of behandelingen. Handig is dat sommige ziekenhuizen de prijs voor de courantste ingrepen intussen online vermelden. 26.3 Moet je alle kosten zelf betalen? Hoewel voor iedereen verschillend, en zoals hierboven beschreven ook nog eens verschillend naargelang van de zorginstelling, kan de kostprijs van de gezondheidszorg erg groot worden. Enkele cijfers die de Onafhankelijke Ziekenfondsen verzamelden om dit te staven. Bij 10 procent van de Belgen loopt de gezondheidsfactuur op tot meer dan 16.000 euro per jaar. Bij 1 procent gaat het om een jaarlijkse uitgave van meer dan 62.500 euro. En net binnen die groep van ‘grote gebruikers’ vinden we vooral ouderen, vrouwen en mannen op het einde van hun leven.
Bij 10 procent van de Belgen loopt de gezondheidsfactuur op tot meer dan 16.000 euro per jaar. Bij 1 procent gaat het zelfs
om een jaarlijkse uitgave van meer dan 62.500 euro. Concreet: een op de twee mensen met de grootste gezondheidsuitgaven is 65-plusser, zes op de tien zijn vrouwen en een op de twintig nadert zijn of haar levenseinde. Gemiddelden zeggen niet alles, maar geven wel aan dat gezondheidszorg met wat tegenslag ook onbetaalbaar kan worden en dat dat risico snel stijgt met het ouder worden. Gelukkig hoef je die uitgaven niet (volledig) zelf te betalen. Een groot deel van de uitgaven voor de gezondheidszorg worden bekostigd door de verplichte ziekteverzekering. Die verplichte verzekering voor ziektekosten vormt de basis van onze sociale zekerheid. Iedereen heeft daardoor recht op de volledige of de gedeeltelijke terugbetaling van medische zorgen, geneesmiddelen, raadplegingen bij de huisarts of specialist, maar ook ziekenhuisopnames en andere medische kosten. Dat systeem wordt gefinancierd door wie werkt en door de overheid. Om van de ziekteverzekering te kunnen gebruikmaken, moet iedereen zich aansluiten bij een ziekenfonds. Wie zich niet bij een ziekenfonds aansluit, kan bij de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering terecht om zo aanspraak te maken op het verzekeringssysteem voor de gezondheidszorg. Praktisch krijg je om te beginnen de gezondheidszorgen terugbetaald na een medische consultatie. Je dokter of arts geeft je na de raadpleging een getuigschrift, daar kleef je het briefje met je naam en het ziekenfondsnummer op en dat stuur je terug naar je ziekenfonds of de Hulpkas. Die betalen dan (een deel van) je kosten terug. De dokter kan de gegevens meteen ook elektronisch doorsturen naar het ziekenfonds of de Hulpkas. Ook bij de aankoop van medicijnen betaalt de ziekteverzekering een bijdrage. Bij de apotheker tel je slechts een deel neer van de kostprijs van de geneesmiddelen. Het andere deel krijgt de apotheker rechtstreeks
van het ziekenfonds. Je betaalt dus alleen het gedeelte dat voor jouw rekening is. De ziekenfondsen staan niet alleen in voor de terugbetaling van de medische behandeling, maar ook voor de uitkeringen voor wie arbeidsongeschikt is of met zwangerschapsverlof is. Ze bieden vaak ook bijkomende diensten aan, zoals gezins- en bejaardenhulp of het uitlenen van materiaal voor verzorging (zie hoofdstuk 29). De verplichte ziekteverzekering betaalt een (belangrijk) deel van de kosten terug, maar niet alles. Zeker voor wie in het ziekenhuis behandeld moet worden, kunnen de persoonlijke kosten en de te betalen supplementen hoog oplopen, vooral als je in een eenpersoonskamer ligt. Om het bedrag te beperken dat je zelf moet betalen, kun je naast de verplichte ziekteverzekering ook een hospitalisatieverzekering afsluiten. Zo’n verzekering is een aanvulling op de ziekteverzekering en betaalt de kosten terug die de sociale zekerheid niet vergoedt.
Zeker voor wie in het ziekenhuis behandeld moet worden, kunnen de persoonlijke kosten en de te betalen supplementen hoog oplopen, vooral als je in een eenpersoonskamer ligt. 26.4 Is een hospitalisatieverzekering nuttig? Een hospitalisatieverzekering is niet verplicht, maar wel erg wenselijk, net om te voorkomen dat de kosten van een ziekenhuisopname je met een financiële kater opzadelen. Naar schatting 80 procent van de Belgen heeft vandaag al een hospitalisatieverzekering, waarvan zowat de helft door een
collectieve verzekering via de werkgever. Heb (of had) je die verzekering niet via je werkgever, dan kun je ook individueel een hospitalisatieverzekering afsluiten. Dat kan zowel bij je ziekenfonds als bij een privéverzekeraar. Er bestaan verschillende dekkingen en formules, zowel bij ziekenfondsen als bij verzekeraars, die mee de premie bepalen die je moet betalen, maar die ook vastleggen wat wel en niet verzekerd is. Voor je een hospitalisatieverzekering aangaat, maar ook als je er al een hebt, kun je maar beter nagaan wat de verzekering dekt en wat niet. Als je een hospitalisatieverzekering op het oog hebt, zijn er enkele aspecten waarmee je rekening moet houden. Het is om te beginnen niet door een verzekering af te sluiten dat je meteen ook verzekerd bent, je moet eerst nog een wachttijd doorlopen. Met andere woorden: vanaf het moment dat je je verzekering afsluit, zul je eerst nog een bepaalde periode moeten wachten voor je bij een opname de kosten krijgt terugbetaald. Die wachtperiode kan variëren van drie maanden tot zelfs bijna een jaar. Niet alle hospitalisatieverzekeringen zijn gelijk, en niet alle behandelingen worden op dezelfde manier terugbetaald. Soms worden ze volledig vergoed, voor andere gelden er grensbedragen, maximumbedragen die per jaar worden terugbetaald. Op dat vlak zijn er vaak verschillen tussen hospitalisatieverzekeringen die ziekenfondsen aanbieden en het aanbod van privéverzekeraars. Ga voor jezelf goed na wat er al dan niet in je hospitalisatieverzekering is opgenomen, en maak de afweging of wat al dan niet is opgenomen ook belangrijk is voor jou. Bij de meeste hospitalisatieverzekeringen is er een vrijstelling (franchise) die je zelf zult moeten ophoesten. Pas boven dat bedrag betaalt de verzekering je terug. De hoogte van die franchise verschilt van formule tot formule, maar speelt uiteraard een rol. Kijk dus goed na hoe hoog die franchise in jouw contract is. Soms is het ook mogelijk een hospitalisatieverzekering zonder franchise te krijgen, maar dan zal je verzekeringspremie ook hoger liggen. Controleer ook of je hospitalisatieverzekering de medische kosten vóór en na een gewaarborgde ziekenhuisopname dekt. Veel behandelingen hebben voor- maar ook nazorg nodig: vergoedt je
hospitalisatieverzekering ook die kosten? Denk aan doktersbezoeken, geneesmiddelen of kinesitherapie die voor of na je ziekenhuisopname nodig zijn. Maar kijk ook of de ambulante kosten worden terugbetaald, als je bijvoorbeeld door een aandoening het hele jaar door verzorging nodig hebt zonder daarvoor in het ziekenhuis te worden opgenomen. Als je een hospitalisatieverzekering had via het werk, dan kun je die individueel voortzetten als je niet langer voor die werkgever aan de slag bent of als je met pensioen bent. Voorwaarde is wel dat je de laatste twee jaar onafgebroken verzekerd was in die collectieve polis van je werkgever en dat je binnen de wettelijke termijn laat weten dat je de verzekering individueel wilt voortzetten. Je individuele verzekering zal gelijkaardig zijn aan deze die je had bij je werkgever, maar je premie zal hoger liggen, omdat het groepsvoordeel wegvalt. Zeker bij pensionering kan de premie flink hoger liggen. Om dat wat in te perken kun je in de jaren voor je met pensioen gaat zelf al een zogenaamde wachtpolis afsluiten. Hoe eerder je intekent op zo’n wachtpolis, hoe lager de toekomstige premie voor een individuele hospitalisatieverzekering.
Als je een hospitalisatieverzekering had via het werk, dan kun je die individueel voortzetten als je niet langer voor die werkgever aan de slag bent of als je met pensioen gaat. Houd wel rekening met hogere premies. 26.5 Wat met andere verzekeringen tegen hoge gezondheidskosten?
Behalve de verplichte ziekteverzekering en de hospitalisatieverzekering zijn er nog andere verzekeringen die je individueel kunt afsluiten om de (mogelijke) facturen van gezondheidszorg te beperken. Een ervan is de ongevallenverzekering. Die verzekert de financiële gevolgen van een ongeval in je privéleven. Dat kan gaan om ongevallen in huis, bijvoorbeeld tijdens het klussen, om ongevallen bij het sporten, maar bijvoorbeeld ook tijdens een concert. » De ongevallenverzekering vergoedt de kosten die niet gedekt worden door de ziekteverzekering en de hospitalisatieverzekering. Ook geeft een ongevallenverzekering vaak recht op een maandelijks (extra) bedrag als je door het ongeval niet kunt werken of als na een ernstig ongeval je huis moet worden aangepast. Een ongevallenverzekering is niet verplicht; er is vaak ook een overlap met de verplichte ziekteverzekering en de hospitalisatieverzekering. Dus zeker niet voor iedereen even nuttig. De ongevallenverzekeringen kunnen ook sterk van elkaar verschillen, bijvoorbeeld in wat de definitie is van een ongeval. Goed vergelijken is dus de boodschap, mocht je toch van plan zijn een ongevallenverzekering af te sluiten. » Ook de verzekering ambulante kosten kan in (sommige) gevallen een extra aanvulling zijn. Die verzekering dekt, onder bepaalde voorwaarden, de medische kosten die niet met een ziekenhuisopname verbonden zijn en die niet door de verplichte ziekteverzekering worden terugbetaald. De verzekering kan bijvoorbeeld de kosten voor tandzorg, oogprothesen, hoorapparaten of prothesen terugbetalen of geneesmiddelen terugbetalen die niet (volledig) worden vergoed door de ziekteverzekering. Ook die verzekering is niet verplicht en je kunt het best op voorhand nagaan wat wel en wat niet wordt
terugbetaald, en voor welke bedragen of percentages dat dan is. Op basis daarvan kun je dan de afweging maken of zo’n extra verzekering wel zinvol is. » Een bijzondere verzekering tot slot is de zorgverzekering. Dat is een verzekering die een financiële tegemoetkoming verstrekt aan wie zwaar zorgbehoevend is. Dat geldt zowel voor wie thuis wordt verzorgd als voor wie in een woonzorgcentrum, een verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis verblijft. Iedereen die in Vlaanderen woont en zwaar en langdurig zorgbehoevend is, kan de premie aanvragen. De polis moet de financiële kosten van de verzorging wat helpen verlichten. De aanvraag voor de premie gebeurt via de zorgkas. De verzekering betaalt een maandelijkse rente uit als je hulpbehoevend bent. De zorgverzekering is een verplichte verzekering. Elke Vlaming ouder dan 25 jaar moet erop inschrijven. De bijdrage bedraagt 58 euro per jaar (of 29 euro voor wie een verhoogde tegemoetkoming in medische kosten krijgt) en wordt geïnd via het ziekenfonds (zie hoofdstuk 29).
26.6 Hoe zit het met je mentale gezondheid? We hebben in dit hoofdstuk vooral gefocust op (de kostprijs van) lichamelijk ziek worden. Maar ook de mentale gezondheid speelt uiteraard een grote rol. De derde helft van het leven gaat gepaard met enkele specifieke kenmerken op dat vlak. Voor heel wat mensen betekent die derde helft ook een heroriëntatie van het persoonlijke leven. Om te beginnen verandert je maatschappelijke positie doorgaans na je pensioen. Je stopt met je job, die misschien lange tijd je
identiteit betekent uiteraard tijd heeft
voor een stuk mee bepaalde. Maar stoppen met werken ook dat je een andere dagindeling zult hanteren. Er is de bekende boutade dat wie gepensioneerd is nog minder dan voordien, maar dat geldt lang niet voor iedereen.
In de derde helft van je leven verandert je maatschappelijke positie doorgaans. Je stopt met je job, die misschien lange tijd je identiteit voor een stuk mee bepaalde. Naarmate mensen nog ouder worden, neemt ook het risico toe dat ze met verlies worden geconfronteerd. Dat kan gaan om het verlies van een levenspartner, familieleden of vrienden. Zo’n verlies betekent een (soms lange) periode van verdriet en rouw. Door dat verlies krimpt vaak ook het sociale netwerk. Helaas zijn er geen wondermiddelen, laat staan oplossingen om die gevoelens te normaliseren. Dikwijls blijven die gevoelens tussen de muren van de woonkamer, en daardoor zijn ze maatschappelijk ook onzichtbaar. Maar dat betekent niet dat ze er niet zijn. Tekenend zijn de cijfers die een indicatie geven hoe zwaar die gevoelens kunnen doorwegen. De zelfdodingscijfers voor mannen boven 65 jaar zijn hoog, maar vooral voor mannen boven 85 jaar pieken ze enorm (zie figuur 103). Figuur 103 Sterftecijfer door zelfdoding volgens leeftijd en geslacht (per 100.000 in België, gemiddelde 2017–2019) Bron: zelfmoord1813.be
Het aantal overlijdens door zelfdoding ligt hoog bij mannen boven 65 jaar en piekt bij mannen boven 85 jaar.
Ondanks die hoge en alarmerende zelfdodingscijfers bij oudere mannen is er nauwelijks of geen aandacht voor. Er gebeurt bijgevolg ook weinig onderzoek naar, en dus is het tasten naar oorzaken. Het zeer uitgebreide en herhaalde Ouderenbehoefteonderzoek van onder meer VUB-prof Dominique Verté brengt wat licht in de duisternis en levert markante gegevens op. Bijna een op de tien ondervraagde senioren rapporteert sterk negatieve gevoelens, waaronder ‘niets waard zijn’, ‘de problemen niet aankunnen’ en ‘ongelukkig of depressief zijn’. Een op de zeven geeft aan slecht te slapen. Uit hetzelfde onderzoek: 6 procent van de ondervraagde senioren is niet tevreden over het leven en 7 procent voelt zich hopeloos. Een op de tien voelt zich ernstig eenzaam en meer dan een op de drie zegt matig eenzaam te zijn. Een causaal verband met de hoge zelfdodingscijfers is (nog) niet aangetoond, maar lijkt een redelijke verklaring. Hetzelfde geldt voor andere aspecten die bij ouderen vaak worden vastgesteld: het hoge gebruik van geneesmiddelen en/of de hoge mate van alcoholconsumptie. Over het algemeen bestaat daar
weinig of geen onderzoek over, waardoor de gegevens vaak een blinde vlek blijven. Mensen dichtbij hebben, familie of vrienden, kan in zulke situaties helpen. Maar dat is ook niet voor iedereen het geval. Het valt ook niet onder de doelstelling van dit boek om daar uitgebreid op door te gaan, maar we vonden het belangrijk te beklemtonen dat gezondheid ruimer is dan alleen maar (de kostprijs van) fysieke ongemakken of ziekten. Mentale gezondheid, ook van 65-plussers, verdient meer aandacht. We willen ook meegeven dat wie vragen heeft altijd terechtkan bij de Zelfmoordlijn via het gratis nummer 1813 of op zelfmoord1813.be.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1 2 3
4
5
6
7
8
Misschien hoogst onprettig om te lezen, maar hoe ouder, hoe groter het risico op kwaaltjes, ziekten en ongemakken. Door de vergrijzing zal het aantal mensen met een ouderdomsziekte de komende jaren nog sterk toenemen. Door het grotere risico op ziekten heb je naarmate je ouder wordt ook meer uitgaven voor gezondheidszorg. Die kosten kunnen zelfs snel oplopen. Kanker, hart- en vaatziekten en luchtwegaandoeningen behoren tot de meest voorkomende ziekten bij ouderen en zijn ook de belangrijkste doodsoorzaken. Kies zoveel mogelijk voor een geconventioneerde arts. Zo ben je er zeker van dat je het officiële tarief voorgeschoteld krijgt, weet je vooraf ook perfect wat je betaalt en hoeveel je terugkrijgt via het ziekenfonds. Moet je voor een ingreep naar het ziekenhuis, vergelijk dan vooraf de kostprijs per ziekenhuis. De prijs van een identieke ingreep kan, afhankelijk van het ziekenhuis, behoorlijk verschillen, zeker voor wie een eenpersoonskamer neemt. Je betaalt niet alle kosten van je gezondheidszorg zelf; een groot deel wordt terugbetaald via de (verplichte) ziekteverzekering. Behalve de ziekteverzekering kun je optioneel ook een hospitalisatieverzekering afsluiten. Hoewel niet verplicht, is het erg wenselijk dat te doen. Je kunt dat doen bij je ziekenfonds of
bij een privéverzekeraar. De polissen (en de kostprijs ervan) kunnen flink verschillen. 9 Je kunt bij privéverzekeraars ook een ongevallenverzekering en een verzekering ambulante kosten afsluiten. Die zijn in sommige, specifieke gevallen nuttig. Ga voor je ze aangaat na of dat voor jou wel het geval is. 10 Mentale gezondheid, ook bij 65-plussers, wordt te vaak vergeten. Van eenzaamheid tot depressieve gevoelens, heel wat ouderen worstelen ermee. Is dat ook voor jou het geval, blijf er dan niet mee zitten. Praat erover.
HOOFDSTUK 27
Als je huis te groot wordt
Een huis is meer dan een verzameling bakstenen: als het goed is, is het ook een thuis. Mooi gezegd, niet? Maar in dit hoofdstuk zullen we zien dat met het ouder worden een woning soms onbetaalbaar en minder geschikt wordt. Dat aanpassingen noodzakelijk zijn. Dat misschien een verhuizing en een verkoop van de vertrouwde woning aan de orde zijn. We denken er niet graag aan, maar in een boek als dit moeten we het daarover met de lezer wel hebben.
Fervente invullers van kruiswoordraadsels weten het: ‘Groot huis’. Als je vier letters nodig hebt, is dat ‘slot’, vijf letters ‘villa’ en zeven letters ‘kasteel’. Misschien is dat zo in het leven van de meeste mensen, maar niet bij de zestigplussers. Daar is een gewoon rijtjeshuis al vaak een groot huis: kinderen de deur uit, kinderkamers die leegstaan en als je dan ook nog wat moeilijk de trap op kunt, komt niemand nog op de bovenverdieping. Een groot huis is dan een te groot huis.
Nu neemt een woning altijd een belangrijke plaats in tijdens een leven en zeker als je ouder wordt. Na je pensioen breng je immers meer tijd door in je woning. Je gaat meer naar activiteiten die in en om de woning of in de buurt plaatsvinden. Uit onderzoek blijkt dat de dagelijkse verplaatsingen in afstand verkleinen na je zestigste verjaardag en sterk verkleinen zodra je 75 kaarsjes hebt uitgeblazen. Bovendien is het beleid er bij ons op gericht ouderen zolang mogelijk in hun vertrouwde woning te laten verblijven. En het moet ook gezegd: de meeste mensen geven er zelf de voorkeur aan om in hun eigen huis en vertrouwde buurt oud te worden.
Een groot huis is voor veel 65-plussers een te groot huis. Maar is die woning nog wel geschikt voor je oude dag? Het is een vraag die uit de weg wordt gegaan. Toch begin je maar beter tijdig na te denken of dat huis waar je het grootste deel van je leven in doorbracht nog beantwoordt aan je nieuwe behoeften. Moet het worden aangepast? Of ruil je het in voor een kleiner huis of een appartement? Of voor een meer betaalbare woning? Maar laten we eerst kijken hoe de zestigplusser woont.
27.1 Hoe wonen zestigplussers? In Vlaanderen wordt zowat 72 procent van de huizen bewoond door de eigenaars, zo’n 20 procent zijn privéhuurders, 7 procent sociale huurders en de rest woont gratis, meestal bij een familielid. Kijken we naar de situatie bij de ouderen, dan zien we dat die niet zoveel verschilt van de rest van de bevolking: van de 65-plussers is 72 procent eigenaar van een woning, 17 procent zijn privéhuurders, 8 procent sociale huurders en 3 procent zijn gratis bewoners. Van alle privéhuurders is 28 procent 65-plusser, van alle sociale huurders 33
procent. Het aantal eigenaars blijft hoog bij de ouderen tot rond de leeftijd van tachtig jaar; na die leeftijd neemt het cijfer af. Van de tachtigplussers woont ‘slechts’ 66 procent nog in een eigen woning. Het zal je niet verbazen, maar oude eigenaars wonen vaak in een oude woning. Meer dan 40 procent van de 65-plussers betrekt een woning uit de jaren 1960 of 1970, 15 procent van hen huist in een woning die dateert van de jaren 1980 of 1990, en iets meer dan 10 procent in een woning van na 2000. Dat een vrij grote groep 65plussers nog huist in een woning die vijftig tot zestig jaar geleden werd gebouwd, wijst erop dat ze al die tijd in datzelfde pand zijn blijven wonen. Opmerkelijk is ook dat ouderen minder vaak verblijven in een huis van vóór 1960 dan de twintigers en dertigers van vandaag. Heel wat woningen uit die jaren worden bewoond door deze jongeren, die het pand bijna altijd duchtig hebben verbouwd en gerenoveerd (zie figuur 104). Figuur 104 Bouwperiode van de woning naar leeftijdsgroep (in procent, Vlaanderen, 2018) Bron: Woonsurvey 2018
Een grote groep 65-plussers woont in een huis of appartement dat vijftig tot zestig jaar geleden werd gebouwd. Dat wijst erop dat ze altijd in hetzelfde pand zijn gebleven.
27.2 Is je woning nog betaalbaar? We hebben gezien dat met het pensioen het inkomen plots sterk daalt. Het gevolg is dat sommige gepensioneerden het moeilijk krijgen om de kosten van hun huisvesting te betalen. Oudere eigenaars van een woning hebben doorgaans geen probleem. Zij hebben meestal al hun woning afbetaald als ze met pensioen gaan. In 2013 had slechts 3 procent van de ouderen nog een lening lopen. Het is wel niet zo dat een eigenaar met een afbetaalde lening geen woonkosten meer heeft, want er zal nog geld gaan naar onderhoud en herstellingen, en misschien ook naar aanpassingen en herinrichtingen die gepaard gaan met het ouder worden. Maar niettemin, het is niet verbazingwekkend dat het bezit van een eigen woning vaak wordt gezien als de ‘vijfde pensioenpijler’. Want niet alleen liggen de woonkosten lager als je lening is afbetaald, je woning is ook een appeltje voor de dorst. Als je de woning verkoopt, krijg je een mooie som. Daar gaan we later in dit hoofdstuk uitgebreid op in. Een heel ander verhaal is het voor oudere huurders, die elke maand een belangrijk deel van hun budget moeten besteden aan de huur. Zoals gezegd is dat voor een kwart van de 65-plussers het geval. Zij komen na hun pensioen vaak in een moeilijke financiële situatie terecht. Zeker als ze huren op de privémarkt – en een op de zes ouderen doet dat. De helft van de privéhuurders (alle leeftijden) besteedt meer dan 30 procent van hun inkomen aan uitgaven om te wonen, bij 65-plussers ligt dat veel hoger: 70 procent van hen geeft meer dan 30 procent van hun inkomen uit aan huur. Dat is 10 procentpunt meer dan vijf jaar eerder. Een kleine helft van de privéhuurders geeft zelfs meer dan 40 procent van hun inkomen uit
aan wonen. De huur lijkt een steeds grotere hap te nemen uit het budget van een gepensioneerde. Het loopt iets beter voor sociale huurders – en bijna een op de tien van de 65-plussers behoort daartoe. De huurprijs van sociale woningen is gekoppeld aan het inkomen en ligt doorgaans een stuk lager dan als je privé gaat huren. Maar oudere sociale huurders hebben het financieel moeilijker dan oudere eigenaars. Ongeveer 20 procent van de sociale huurders geeft meer dan 30 procent van zijn inkomen uit aan huur. Om de betaalbaarheid van de huisvesting te meten wordt soms gekeken naar het ‘resterend inkomen’ (RI): blijft er na de uitgaven om te wonen voldoende over om niet in armoede te leven? Dat blijkt geen probleem voor oudere eigenaars, zelfs als die nog een hypotheek moeten afbetalen. Bij de oudere sociale huurders houdt bijna 15 procent te weinig over om fatsoenlijk te kunnen leven, bij de oudere privéhuurders is dat zelfs één op de drie (zie figuur 105). Figuur 105 Betaalbaarheid van de woning (in Vlaanderen, volgens leeftijd, 2018) Bron: Heylen & Vanderstraeten
65-plussers die eigenaar zijn van een woning beschikken meestal over voldoende geld om rond te komen. Bij oudere sociale huurders houdt
bijna een op de drie te weinig over om fatsoenlijk te kunnen leven, bij privéhuurders is dat zelfs iets meer dan de helft.
De conclusie is duidelijk: een groot aantal 65-plussers die huren op de privémarkt zit in een financieel uiterst moeilijke situatie. Dat geldt in veel mindere mate voor sociale huurders en nauwelijks voor eigenaars. Maar uit figuur 105 blijkt ook dat 65-plussers het er doorgaans (veel) beter van afbrengen dan de mensen die jonger zijn, tenzij ze op de privémarkt huren, dan zitten ze financieel veel slechter. Wie problemen heeft om zijn huishuur te betalen, moet dan zijn spaarcenten aanspreken (als die er zijn). Anders moeten er andere oplossingen worden gezocht, bijvoorbeeld zelf wat gaan bijverdienen of kinderen of andere familieleden laten bijspringen.
Oudere woningeigenaars hebben doorgaans geen problemen om rond te komen, zelfs als ze nog een hypotheek moeten afbetalen. Maar bij de oudere sociale huurders houdt bijna 15 procent te weinig over om fatsoenlijk te kunnen leven, bij de oudere privéhuurders is dat zelfs één op de drie. Naast de huur is er nog iets anders wat belangrijk is: de woonzekerheid. Ouderen die in een eigen huis wonen en ook de sociale huurders zijn niet alleen financieel beter af, ze hebben ook een grote zekerheid dat ze in hun huis kunnen blijven wonen, als ze dat willen. Oudere privéhuurders ondervinden niet alleen meer problemen met het betalen van hun huur, maar zitten ook nog met angst dat hun huurcontract zal worden beëindigd en dat ze dan op zoek moeten naar een andere woning. En tegen welke prijs zal die dan gehuurd kunnen worden? Die woononzekerheid bij (oudere) privéhuurders is groot.
27.3 Is je woning nog geschikt? Onze woningen blijken vaak niet meer zo geschikt als de inwoners al heel wat jaren op de teller hebben staan. Dikwijls zijn ze te groot, meer dan de helft van de 65-plussers leeft in een ‘onderbezette woning’, wat wil zeggen dat het aantal slaapkamers het aantal inwoners met twee of meer overtreft. Dus dat een huis vier slaapkamers of meer heeft, terwijl er nog maar twee mensen wonen. Maar het vergt wel allemaal onderhoud en poetswerk. Bovendien zijn de woningen meestal niet aangepast aan de kwaaltjes die gepaard gaan met het ouder worden. Een van de grootste problemen vormen dan de trappen, zowel in de woning als om de woning te betreden. Van alle Vlaamse 65-plushuishoudens woont 32 procent in een ‘nultredenwoning’, een woning die is aangepast aan mensen die minder goed te been zijn. Twee derde van de ouderen woont in een woning die wel trappen telt. Om echt aangepast te zijn aan een hogere leeftijd moeten de slaapkamer, de badkamer en het toilet op de gelijkvloerse verdieping liggen, zeggen specialisten, of in een appartement op hetzelfde niveau en/of bereikbaar per lift.
Van alle Vlaamse 65-plushuishoudens woont slechts 32 procent in een ‘nultredenwoning’, een woning die is aangepast aan mensen die minder goed te been zijn. Maar we moeten het schrijven zoals het is: de meeste zestigplussers tonen maar weinig animo om aanpassingen te doen aan hun huis, ook al neemt hun mobiliteit af. Uit onderzoek blijkt dat 64 procent van de ouderen hun huis wil laten zoals het is; slechts een kwart wil de woning aanpassen. De resterende 20 procent spreekt dan van
verhuizen. En hoe ouder men wordt, hoe minder men bereid is om de woning aan te passen. Er zijn nog andere zaken die bekeken moeten worden naarmate je ouder wordt. Is bijvoorbeeld de keuken aangepast? Staan de stopcontacten op de ideale hoogte? Moet je je bukken om de post uit de bus te halen? Zijn de deuren groot genoeg om er met een rollator of rolstoel vlot door te kunnen? Is de draaicirkel in het toilet voldoende groot? Is de badkamer nog geschikt? Zijn er voldoende handvatten om je vast te houden of je aan op te trekken? Is er een douche, want als oudere is het niet meer evident om in en uit een ligbad te stappen? Is de badkamer zo ingericht dat er eventueel zorg kan worden ontvangen? Enzovoort. Zo zijn er talloze (soms kleine) zaken die kunnen bijdragen om in een eigen of huurwoning een fijne en efficiënte oude dag te beleven. Op de sites dezilverensleutel.be en kenniscentrumwwz.be kun je een test invullen om te kijken hoe geschikt je woning is voor het derde deel van je leven. Via organisaties als samenferm.be (het vroegere Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen en de Boerinnenbond) kun je advies en begeleiding krijgen voor het aanpassen van je woning. Soms komt men zelfs ter plaatse om de zaak te evalueren. Vraag vooraf wel goed na of die dienstverlening gratis of betalend is. Sommige aanpassingen kosten veel geld, maar een kast verschuiven, een handvat of een lichtsensor plaatsen vergt geen grote kosten. Moet je toch diep in je portemonnee tasten, dan kom je misschien in aanmerking voor de Vlaamse aanpassingspremie. Het is een verbouwingspremie die zich specifiek richt op welomschreven woningaanpassingen voor 65-plussers. Daarbij komen twee categorieën van werken in aanmerking: » Aanpassingswerken aan de technische installaties of sanitaire voorzieningen. Het gaat dan over een aangepaste badkamer (met minstens een douche en een wastafel), een toilet en zo nodig een tweede toilet op een andere woonverdieping dan het eerste toilet; een traplift of rolstoelplateaulift; elektromechanische
hulpmiddelen om zich te verplaatsen in de woning voor zover deze vast verankerd zijn aan het gebouw; handgrepen en steunmiddelen in de sanitaire lokalen; de automatisatie van de bestaande toegangsdeur, garagepoort of rolluiken. » Aanpassingswerken aan de constructieonderdelen om de toegankelijkheid van de woning te verbeteren. Denk aan het aanbrengen van hellende vlakken, het verbreden van de toegangsdeur en het wegwerken van hinderlijke toegangsdrempels; het creëren van voldoende ruimte in de woning door gangen en/of deuren te verbreden, of woonvertrekken en sanitaire lokalen te vergroten of functioneel te herschikken; het verhogen of verlagen van vloeren om niveauverschillen op de woonverdieping weg te werken; het plaatsen van veilig beloopbare binnentrappen; verbouwings- en inrichtingswerkzaamheden om in de bestaande woning een ruimte in te richten waarin de 65-plusser zelfstandig en afzonderlijk kan wonen.
Misschien kom je wel in aanmerking voor de Vlaamse aanpassingspremie: een verbouwingspremie die zich specifiek richt op welomschreven woningaanpassingen voor 65-plussers. De Vlaamse aanpassingspremie betaalt 50 procent van de kosten terug, met een maximum van 1250 euro en een minimum van 600 euro. De terugbetaling hangt samen met je inkomen, dat (in 2022) niet hoger mag liggen dan 32.980 euro voor een alleenstaande of 46.170 euro voor een koppel (te verhogen met 3700 euro per persoon ten laste). Voor alle informatie over de aanpassingspremie en om die aan te vragen ga je naar wonenvlaanderen.be. Heel
handig in dit verband is ook de site premiezoeker.be, waar je een overzicht krijgt van alle renovatiepremies van de federale overheid, Vlaanderen, je provincie, je gemeente en bedrijven zoals de Belgische netbeheerder van elektriciteit en aardgas Fluvius (zie hoofdstuk 6).
Kun je zelf nog naar een bakker, slager, supermarkt, postkantoor, bank, dokter, apotheker? Dat is een overweging die sommige ouderen doet besluiten om van het platteland naar de stad te trekken. Behalve de woning speelt ook de buurt natuurlijk een rol. Het is begrijpelijk dat je in de loop der jaren een emotionele band opbouwde, niet alleen met de woning, maar ook met de tuin waar je kinderen uren in hebben geravot en de omgeving waar je iedereen en elk hoekje kent. Maar als je ouder bent, wordt het ook belangrijk dat de basisvoorzieningen zich dichtbij bevinden. Kun je zelf naar een bakker, slager, supermarkt, postkantoor, bank, dokter, apotheker en noem maar op? Dat laatste is een overweging die sommige ouderen doet besluiten om van het platteland naar de stad te trekken. En of het nu gaat om een eigen woning of een huurwoning, het is altijd zaak om tijdig na te denken of je woning nog is aangepast aan je leeftijd. Want een ander huis of appartement huren of kopen lukt over het algemeen niet van vandaag op morgen, dat vergt tijd. Uit alle onderzoeken blijkt evenwel dat er van het tijdig verhuizen, in het jargon het moving in time, meestal geen werk wordt gemaakt. Niet zelden omdat je als oudere zelf een verhuizing niet ziet zitten en die zolang mogelijk uitstelt.
27.4 Eerst verkopen of eerst kopen? De belangrijkste redenen waarom ouderen denken aan verhuizen hebben te maken met de betaalbaarheid en het comfort. Vaak wordt er dan uitgekeken naar een kleinere woning, een appartement, een kangoeroewoning of – als de zorg te groot wordt – een kamer in een woonzorgcentrum. Daarover gaan de volgende hoofdstukken. Maar als je naar een andere woning trekt, wil dat ook zeggen dat je afscheid neemt van je vroegere woning. Je kunt natuurlijk je oude huis verhuren, maar houd er dan onder meer rekening mee dat je woning niet constant verhuurd zal zijn en dat je als eigenaar opdraait voor de onderhoudskosten. En het risico is reëel dat je de opbrengst van je oude woning nodig hebt om het nieuwe huis te kopen. Eigenlijk zijn er dan twee mogelijkheden. Ofwel verkoop je eerst je oude huis en ga je vervolgens op zoek naar een nieuwe woning. Dat betekent dat je wacht tot je het geld van de verkoop hebt ontvangen, voor je zelf het geld uitgeeft. Financieel zit dat goed, maar het nadeel is dat je waarschijnlijk niet onmiddellijk van je oude huis in het nieuwe kunt intrekken. Het kan dus zijn dat je dan een tijd een ander huis of appartement moet huren, tot je kunt verhuizen naar je nieuwe huis. De andere mogelijkheid is dat je eerst de nieuwe woning koopt en pas daarna je oude huis verkoopt. Dan verloopt de verhuizing vlotter, maar financieel moet je dan wel een regeling vinden. Je kunt dan bij de bank een overbruggingskrediet op korte termijn aanvragen, een termijn die meestal tussen 12 en 36 maanden loopt. Daarmee kun je de periode overbruggen waarin je tijdelijk over te weinig geld beschikt. De bank schiet je dan het bedrag voor, maar doet dat natuurlijk niet gratis. Zolang de oude woning nog niet is verkocht, betaal je voor de lening een rente. Na de verkoop betaal je het geleende bedrag terug. Maar om zeker te zijn dat ze het geld terugkrijgt, kan de bank bij een overbruggingskrediet een hypothecaire inschrijving vragen. De bank heeft dan het recht om beslag te leggen op het pand als je niet
langer kunt afbetalen. Dat loopt steeds via een notaris en de kosten daarvan kunnen oplopen. Daarom wordt meestal een hypothecair mandaat afgesloten, wat veel goedkoper is. Daarmee geef je de bank de volmacht om over te gaan tot de hypothecaire inschrijving als je de lening niet kunt terugbetalen. Op de site notaris.be kun je de kosten gemakkelijk becijferen; reken voor een lening van 200.000 euro op ongeveer 1250 euro voor een hypothecair mandaat.
27.5 Hoe verkoop je een woning (en wat brengt het op)? De prijs die je voor je woning kunt vragen, is afhankelijk van een hele reeks factoren. Bijvoorbeeld van de ligging. Huizen in de provincie Limburg kosten minder dan in Vlaams-Brabant, en in Tongeren of Ronse zijn ze goedkoper dan in Sint-Martens-Latem of Knokke-Heist. Je kunt zelf al eens in je buurt nagaan voor welke prijs een gelijkaardig huis als het jouwe verkocht is, dan heb je al een idee. Ook een vastgoedmakelaar kan je zeggen hoeveel je huis volgens hem waard is. Hoeveel je uiteindelijk zult vangen, is een spel van vraag en aanbod. De oppervlakte van de grond, de bewoonbare oppervlakte van je woning en de grootte van je tuin spelen natuurlijk een belangrijke rol in het bepalen van de prijs, net als de staat van je woning. Tegenwoordig wordt veel aandacht besteed aan de energiezuinigheid. Hoe zit het met de isolatie? De staat van het dak? De kwaliteit van de ramen? Dat zijn belangrijke vragen die mee de prijs bepalen. Energiezuinige woningen (energieprestatiecertificaatscore tussen 100 en 199) blijken gemiddeld 11 procent meer waard dan huizen met een epc-score tussen 400 en 499. Ze worden gemiddeld ook 25 procent sneller verkocht. Hoe de keuken en de badkamer er precies uitzien, is voor
potentiële kopers vaak van minder belang: als ze er een tijdje mee verder kunnen, vinden ze dat meestal voldoende, daarna investeren ze wel in hun droombadkamer of -keuken.
Energiezuinige woningen (epc-score tussen 100 en 199) blijken gemiddeld 11 procent meer waard dan huizen met een epc-score tussen 400 en 499. Ze worden gemiddeld ook 25 procent sneller verkocht. Je kunt je huis zelf verkopen, maar meestal zul je daarvoor een beroep doen op een tussenpersoon. Dat kan een vastgoedmakelaar zijn, die het vastgoed onder de aandacht brengt, bezoeken organiseert en je adviseert over de prijs. Hij vraagt daarvoor meestal zo’n 3 procent van de verkoopprijs, maar daarover valt te onderhandelen. Je kunt je vastgoed ook verkopen via een openbare verkoop, georganiseerd door een notaris. Tegenwoordig gebeurt dat vaak via de onlinesite biddit.be. Hiervan wordt vooral gebruikgemaakt als er onenigheid is onder de verkopers, bijvoorbeeld na een echtscheiding of een nalatenschap. Het ligt niet wettelijk vast hoeveel je als verkoper aan de notaris moet betalen voor zijn vastgoedbemiddeling. Soms is dat een vaste som, 3500 tot 4000 euro; soms vraagt de notaris 1 tot 2 procent van de verkoopprijs. Ook als je je huis verkoopt via een vastgoedmakelaar zul je toch met een notaris te maken krijgen, want die garandeert dat alles volgens de regels verloopt en alle documenten in orde zijn. De notaris speelt een cruciale rol als juridisch adviseur, van bij de beslissing van de verkoop of aankoop van het vastgoed tot de ondertekening van de notariële akte. Je kunt je notaris vrij kiezen. Je kunt een notaris kiezen omdat jij, familieleden of vrienden al eerder met hem werkten, of omdat hij dichtbij woont, maar het kan zeker geen kwaad om vooraf een kostenraming te vragen en die te
vergelijken. Op de site notaris.be staan ook rekenmodules die je een idee geven van wat sommige transacties zullen kosten. Als je je huis verkoopt, zul je enkele documenten moeten verzamelen. De notaris en/of makelaar kan je daarbij helpen. Een mooi overzicht vind je terug op vlaanderen.be en het komt hierop neer: » Eigendomstitel of notariële aankoopakte: hiermee bewijs je dat je de eigenaar bent van het vastgoed dat je verkoopt. Je kunt dat opvragen bij je notaris. Weet je niet meer welke notaris je akte ooit heeft verleden, dan kun je dat opzoeken via het registratiekantoor van je provincie, maar de notaris die je nodig hebt bij de verkoop van je vastgoed kan je daarbij helpen. Dit moet gratis kunnen. » Kadastrale legger: je moet in het bezit zijn van een kadastraal uittreksel, waarop je onder meer het perceelnummer, de oppervlakte en het bouwjaar terugvindt. Dat document heb je nodig om het bodemattest op te vragen. De notaris kan dat doen, maar je kunt het ook zelf aanvragen via de website van de Federale Overheidsdienst Financiën en myminfin.be. Daar vind je ook de kostprijs. Reken op zo’n 20 euro. » Epc-attest: het energieprestatiecertificatieattest (onthoud dit woord voor als je scrabble speelt!) vertelt hoe energiezuinig je woning is. Dat moet worden vastgesteld door een erkend certificeerder. De prijs is afhankelijk van het type vastgoed, de oppervlakte, het aantal gevels, maar reken op 450 euro voor een villa. » Stedenbouwkundige inlichtingen: hier vind je welke vergunningen er voor het vastgoed zijn uitgereikt en of er bouwovertredingen bekend zijn. Deze documenten haal je op de dienst stedenbouw van de gemeente waarin je eigendom gelegen is. De prijs verschilt van gemeente tot gemeente.
» Bodemattest: dit geeft informatie over de bodemkwaliteit van de (onder)grond van een bepaald perceel en wordt uitgereikt door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM). Meestal vraagt de notaris dit aan. Reken op 55 euro. » Elektrische keuring: die vertelt of de elektrische installatie aan de normen voldoet. Als de installatie dateert van vóór 1 oktober 1981, dan is de keuring verplicht. Als de installatie gebeurde na 1 oktober 1981 en je bent het verslag kwijt, of er werden belangrijke wijzigingen aan de installatie uitgevoerd of het verslag is ouder dan 25 jaar, dan zal er een nieuwe keuring moeten plaatsvinden. De prijs is afhankelijk van het bedrijf dat de keuring uitvoert, maar reken op 125 euro. » Attest centrale verwarming of attest stookolietank: als je woning of appartement wordt verwarmd met stookolie of via centrale verwarming ben je verplicht om een attest af te leveren waaruit blijkt dat je over een gekeurde installatie beschikt. Dat kost je 100 tot 150 euro. » Postinterventiedossier: dat bevat onder meer de bouwplannen, de detailplannen van elektriciteit en leidingen, als je woning gebouwd of verbouwd werd na 1 mei 2001. De prijs van zo’n dossier is afhankelijk van het ereloon dat de veiligheidscoördinator of architect hiervoor aanrekent en kan variëren van 400 tot 1000 euro. In sommige gevallen, bijvoorbeeld als de werken door één aannemer werden uitgevoerd of als je zelf de verbouwingen deed, kun je het ook zelf samenstellen. » Gegevens over mede-eigendom: als je een appartement (of een woning, grond of garage die behoort tot een mede- eigendom) verkoopt, moet je de koper voldoende informatie geven over het medeeigendom. Het gaat onder andere over het reglement
van het mede-eigendom, de verslagen van de recentste drie algemene vergaderingen en de afrekening van de lasten. Dat kun je krijgen via de syndicus van het appartementsgebouw. » Asbestattest: dit is verplicht vanaf 23 november 2022 voor wie zijn woning ouder dan 2001 verkoopt. Tegen 2032 moet elke eigenaar over zo’n attest beschikken. Het bevat informatie over asbest in de woning en toetst of de woning asbestveilig is. Je mag rekenen dat dit 350 tot 500 euro zal kosten. » Inventaris onroerend erfgoed: sinds 2015 ben je verplicht om te melden of het pand beschermd is of voorkomt op een inventaris van het onroerend erfgoed. Je kunt dat kosteloos vinden via inventaris.onroerenderfgoed.be. » Overstromingsgevoeligheid: je koper moet het risico op overstroming kennen. De notaris voegt die informatie toe, die je via geopunt.be zelf ook kunt vinden voor elk perceel. Dit is gratis. Als je een koper hebt gevonden voor je huis of appartement en er is een akkoord over de prijs, wordt er een compromis of verkoopovereenkomst opgesteld. Bij de ondertekening daarvan wordt vaak een voorschot ter waarde van 10 procent van de verkoopprijs betaald. Dat voorschot wordt meestal op een derdenrekening van een notaris gestort, tot de verkoop helemaal is afgerond. De makelaar en/of notaris staat garant dat dit allemaal netjes verloopt. De verkoopovereenkomst moet binnen vier maanden geregistreerd worden. De periode tussen compromis en de definitieve notariële akte kan korter zijn, maar de notaris moet dan wel alle administratieve formaliteiten in orde hebben gebracht. Als het zover is, leest de notaris de akte voor, die daarna wordt ondertekend. Dit wordt het ‘verlijden van de akte’ genoemd. De
koper stort dan de rest van het verschuldigde bedrag op je rekening. De koper betaalt ook de aktekosten aan de notaris. Nog interessant: als je je eigen woning verkoopt, moet je geen meerwaardebelasting betalen. Voorwaarde is wel dat je in de twaalf maanden voor de maand waarin de notariële verkoopakte werd verleden, minstens zes maanden lang in de woning hebt verbleven. Dus, hoeveel winst je bij de verkoop ook zou maken, de fiscus eist daar niets van op. Je kunt dan het volledige bedrag (na aftrek van de gemaakte kosten) besteden aan de aankoop van een ander huis of een ander appartement.
27.6 Is een verkoop op lijfrente interessant? Het lijkt erop dat de verkoop van vastgoed op lijfrente aan populariteit wint met de forse klim van de vastgoedprijzen. Voor ouderen kan dit een manier zijn om het pensioen aan te vullen, voor jongeren een manier om op een financieel interessante manier een woning te verwerven. Want wie zijn woning verkoopt op lijfrente, krijgt van de koper elke maand een vaste som. En die som ontvang je tot je overlijdt of tot de vooraf vastgelegde periode is afgelopen. Je begrijpt: de koper kan een goede zaak doen als je snel overlijdt, maar als je lang leeft, kun je ook heel lang maandelijks een bedrag op je rekening gestort krijgen. Als je je woning op lijfrente verkoopt, kun je in de woning blijven wonen. Daarvoor bestaan er twee formules. De eerste is dat aan jou het vruchtgebruik van de woning wordt toegekend. Indien je dan ooit zorg nodig zou hebben en zou moeten verhuizen naar een woonzorgcentrum kun je een huurder zoeken en de huurinkomsten opstrijken. Je kunt dan met je huurinkomsten je kamer in het woonzorgcentrum betalen. De tweede mogelijkheid is dat je een recht van bewoning krijgt. Als je dan verhuist, moet de koper een huurder zoeken en krijgt ook
de koper de huurinkomsten. Het is dus belangrijk welke formule je precies kiest.
Een verkoop van je huis op lijfrente kan een manier zijn om je pensioen aan te vullen, voor jongeren kan het een manier zijn om op een financieel interessante manier een woning te verwerven. Bij de verkoop op lijfrente wordt de koopsom gesplitst. Er is aan de ene kant een voorschot van meestal 10 tot 20 procent, maar dat kan hoger liggen als jij en de koper het daarover eens raken. De som wordt het bouquet genoemd en dat krijg je meteen. Aan de andere kant is er de rest van het bedrag: dat ontvang je in maandelijkse schijven, in maandelijkse rente. Dat bedrag wordt niet belast: de fiscus ziet het niet als een ‘inkomen’, want de rente is een manier om de verkoopprijs te betalen. Let op, als de koper een vennootschap is of als de woning gebruikt wordt voor professionele doeleinden, moet je wel belastingen betalen op de rente. Om die rente te berekenen kijkt men niet alleen naar de verkoopprijs, maar ook nog naar andere factoren, zoals de leeftijd en het geslacht van de verkoper. Het komt erop neer dat men probeert in te schatten wanneer de verkoper zal overlijden, met andere woorden: men raamt je sterfterisico. Want als je sterft, moet de koper de maandelijkse rente niet langer betalen. Voor de berekening daarvan doet men een beroep op tabellen, zoals de Tafels Schryvers (tafelsschryvers.be). De maandelijkse rente kan worden geïndexeerd, dan ontvang je als verkoper een bedrag dat meestijgt met de levensduurte. Vaak loopt de lijfrente niet levenslang, maar wordt de maandelijkse rente beperkt tot 20, hooguit 25 jaar. Wat er na die
periode gebeurt, is afhankelijk van wat er werd afgesproken. Het kan zijn dat je gratis in de woning mag blijven resideren, of dat je daarvoor een huurprijs moet betalen, of dat je moet verhuizen. In elk geval verlies je je maandelijkse extra inkomen dat je tot dan kon genieten. De verkoop op lijfrente biedt voordelen voor de koper: hij kan de aankoop van de woning spreiden in de tijd en als de verkoper snel overlijdt, doet hij een koopje. Ook voor de verkoper kan het interessant zijn: de maandelijkse rente geeft een aanvullend pensioen en als er een vruchtgebruik is overeengekomen, is het huurgeld voor jou. Maar bij een verkoop op lijfrente wordt de woning wel degelijk verkocht: het huis of appartement behoort dus niet langer tot je nalatenschap. Jouw kinderen of andere erfgenamen kunnen dan ook geen aanspraak meer maken op de woning. Daarom wordt de verkoop op lijfrente vooral door kinderloze echtparen toegepast. Natuurlijk zijn er ook makelaars en/of notariskosten verbonden aan een verkoop op lijfrente en die liggen meestal iets hoger dan bij een gewone verkoop.
Bij een verkoop op lijfrente wordt je woning wel degelijk verkocht: het huis of appartement behoort dus niet langer tot jouw nalatenschap.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1 2
Een grote groep 65-plussers leeft in een oude woning, meestal nog hun eerste huis. Huren, zeker op de privémarkt, slorpt vaak een groot deel van het budget op. Oudere huurders komen soms in financiële moeilijkheden.
3
De woningen zijn vaak niet geschikt voor ouderen: ze zijn te groot en hebben bijvoorbeeld te veel trappen. 4 Ouderen tonen doorgaans maar weinig interesse om hun woning aan te passen aan de nieuwe behoeften. 5 Toch loont het de moeite om (kleine) aanpassingen te doen die bijdragen tot het comfort en de veiligheid. Soms kom je in aanmerking voor een premie. 6 Als er toch wordt verhuisd, dan is dat meestal omwille van de betaalbaarheid en het comfort. 7 Als je beslist om je woning te verkopen, bereid je je maar beter goed voor. Een vastgoedmakelaar en/of notaris kan je daarbij helpen, zodat alles volgens de regels verloopt. Vergelijk de prijzen die ze daarvoor vragen. 8 Voor een verkoop zul je heel wat documenten moeten verzamelen, maar ook hier kan de makelaar en/of notaris je met raad en daad bijstaan. 9 De prijs die je vangt voor je huis hangt af van verschillende aspecten, zoals de ligging en oppervlakte, maar de energieefficiëntie van je woning wordt een steeds belangrijkere factor in de prijs. 10 Je kunt je woning ook verkopen op lijfrente. Je krijgt dan van de koper een som tot je overlijdt of voor een afgesproken periode, maar kunt tot dan in je huis blijven wonen. Meestal wordt dit gebruikt door kinderloze echtparen.
HOOFDSTUK 28
Kleiner gaan wonen
In dit hoofdstuk gaan we verhuizen, beste lezer. Dat is meestal geen al te aangename bezigheid, want het gaat vaak gepaard met veel geregel en stress. Maar we zullen je proberen te helpen om de verhuizing wat gemakkelijker te maken, want met het ouder worden kan het soms niet anders: de woning werd te groot en een helpende hand is meer dan welkom. Op naar een kleiner huis, een appartement of een kangoeroewoning. Of overweegt de lezer om bij de kinderen te gaan inwonen? Dat kan ook.
Je weet nog van bij het begin van het vorige hoofdstuk wat puzzelaars als synoniem voor een ‘groot huis’ moeten invullen: slot, villa of kasteel. Maar iemand een idee wat in een kruiswoordraadsel een synoniem is voor een ‘klein huis’? Het woord telt acht letters. Denk er even rustig over na, maar als het huis met het ouder worden te groot wordt, dan komt de overweging wel eens opborrelen om naar een kleiner huis of appartement te trekken. Iets waar niet meer zoveel kamers leegstaan. Iets wat minder onderhoud
vergt. Iets wat dichter bij een bakker, supermarkt en apotheker ligt. Misschien ook wat dichter bij de kinderen. In elk geval iets kleiners. Je kunt natuurlijk naar een kleinere woning verhuizen, maar we moeten eerlijk zijn: er is bij ouderen niet zo’n grote bereidheid om dat te doen. Uit bevragingen blijkt dat geen 40 procent van de ouderen zou verhuizen als de woning niet langer geschikt is. Een kwart zou de woning aanpassen en er blijven wonen, maar bijna twee op de drie zouden niets ondernemen, de woning niet aanpassen, maar ook niet verhuizen. Wat ook opvalt: de oudste mensen zijn het minst geneigd om te verhuizen, afgezien van een kleine piek bij de tachtigplussers, wat allicht alles te maken heeft met de stap naar een woonzorgcentrum als het echt niet anders meer kan. Het blijkt ook dat huurders en vooral privéhuurders (die een hoge huurprijs betalen) een groter risico lopen om te (moeten) verhuizen dan eigenaars. Vrouwen tonen meer verhuizingsbereidheid dan mannen en zijn ook iets meer geneigd om kleiner en stedelijker te gaan wonen. Alleenstaanden verhuizen doorgaans vaker dan koppels. Verhuizen is iets wat ouderen niet graag doen, ‘een oude boom verplant je niet’ luidt nog steeds het spreekwoord. Er zijn heel wat ouderen die gaan samenwonen met een van hun kinderen, al dan niet in een zorgwoning, en de voorbije jaren is er ook wat meer aandacht voor het samenwonen in groep. In hoofdstuk 30 zullen we gedetailleerder ingaan op twee andere woonvormen die vaak aan de orde zijn als je een dagje ouder wordt en meer zorg nodig hebt: de assistentiewoning en het woonzorgcentrum. Oh ja, en dat ‘kleine huis’, acht letters… al enig idee? We zullen het zeggen: ‘kokkerel’. We kennen kokkerel als de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokkerellen, met plezier koken, maar een kokkerel is ook een klein huisje. Soms wordt het ook als ‘kokkerul’ geschreven. Het zou verwant zijn aan ‘coquerole’ of ‘coquereule’, wat ‘slak’ betekent, en vandaar is het maar een kleine stap naar ‘slakkenhuis’ en dan ben je zo bij ‘klein huis’. En verhuizen naar een kokkerel is plezieriger dan verhuizen naar een huisje of appartement, toch? Daarom volgt er aan het eind van dit hoofdstuk
ook een checklist van wat je allemaal moet regelen als je vlot wilt verhuizen.
28.1 Hoe koop je een woning of appartement? Als je een huis of appartement koopt, sta je aan de andere kant van de tafel dan als je je woning verkoopt, wat we in het vorige hoofdstuk behandelden. Heel wat van wat we daar beschreven, komt ook in dit hoofdstuk van pas. Koper en verkoper van vastgoed vormen twee kanten van dezelfde medaille, je zou ook kunnen zeggen: de binnen- en buitenkant van hetzelfde huis. Figuur 106 Leeftijd van de koper van een woning in België Bron: Notaris.be
Het aandeel van de 65-plussers onder de mensen die een woning kopen, ligt al jaren stabiel op 5,5 procent.
Het aandeel van de 65-plussers onder de mensen die een woning kopen, ligt al jaren stabiel rond 5,5 procent (zie figuur 106). Als je uitkijkt naar een (kleinere) woning, moet je uitgaan van wat je wilt en wat je kunt. Aan de ene kant stel je dus het best een lijstje op waaraan de woning moet beantwoorden: ligging, hoeveel kamers, met of zonder tuin en denk ook aan de vereisten waaraan een woning het best beantwoordt met het oog op je oude dag (zie 27.3, Is je woning nog geschikt?). Aan de andere kant becijfer je welke som je aan de woning kunt besteden. Als je je oude huis verkoopt, heb je daarmee natuurlijk een startkapitaal, maar misschien wil je graag nog wat extra sparen? Of al schenken aan de kinderen? Misschien kom je geld tekort om je droom te realiseren en moet je nog gaan lenen (verderop bekijken we of je nog wel kunt lenen op oudere leeftijd). Op zoek naar een nieuwe woning zul je allicht het internet afstruinen en kijken op sites als immoweb.be, waarschijnlijk klop je aan bij vastgoedmakelaars, mogelijk fiets je in de uitverkoren buurt eens rond om te kijken of er niets te koop staat of hoor je rond of iemand weet of er binnenkort iets te koop komt. Het bezoek aan een kandidaat-woning is natuurlijk noodzakelijk, je koopt beter geen kat in een zak. Neem eventueel een architect of een andere deskundige mee, die je kan wijzen op tekortkomingen van de woning. Praat zeker ook met de buren. En loop langs bij de gemeente om te horen of er geen bouwovertredingen zijn en of de woning niet zonevreemd is. En dan komt de hamvraag: hoeveel is de woning waard die je op het oog hebt? Wat is de correcte prijs? Hoeveel zul je bieden? Het is maar door veel in de buurt rond te kijken en te vergelijken dat je een beeld krijgt van de juiste prijs. Allicht zal de vraagprijs wat hoger liggen – hoe ben je zelf als je je woning te koop aanbiedt? Je kunt dus zeker proberen om te onderhandelen over de prijs. Op bijvoorbeeld immoweb.be vind je talloze tips over hoe je dat het best doet, het internet loopt overigens over van de handleidingen hoe je moet onderhandelen over de prijs. De eerlijkheid gebiedt wel om te zeggen dat de vraag naar vastgoed tegenwoordig zo groot is
dat er van onderhandelen misschien niet veel in (excuseer ons voor het woord) huis zal komen. Wel integendeel, soms is de vraagprijs maar een startbedrag en bieden geïnteresseerden tegen elkaar op. Maar zeker dan is het goed dat je zelf een idee hebt van de correcte prijs (zie hoofdstuk 6).
Onderhandelen over de prijs van een woning? De eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat de vraag naar vastgoed tegenwoordig zo groot is dat er van onderhandelen misschien niet veel in (excuseer ons voor het woord) huis zal komen. Voor het inschatten van de correcte prijs kun je een beroep doen op een expert van een vastgoedkantoor. Misschien is dat niet de beste oplossing, want vaak treden ze op voor de verkoper. Je kunt ook een beroep doen op een onafhankelijke vastgoedschatter of landmeter. Vraag vooraf wat zijn schatting zal kosten, maar reken op 250 tot 350 euro. Je kunt ook via sites als immoprice.be of realo.be een idee proberen te krijgen van de juiste prijs, en die vragen daarvoor 20 tot 50 euro. Op schatting.immoweb.be kun je een mail sturen en dan krijg je gratis de minimale en maximale waarde van een woning. Maar uiteindelijk is de prijs altijd een spel van vraag en aanbod. In elk geval zijn er verschillende manieren waarop je een woning kunt kopen: » ONDERHANDS: koper en verkoper komen tot een akkoord over de prijs van een woning. Ze ondertekenen samen een voorlopige verkoopovereenkomst, ook wel het compromis genoemd, dat later moet uitmonden in een notariële akte.
» VASTGOEDMAKELAAR: koper en verkoper vinden elkaar via een vastgoedmakelaar, die hun vragen kan beantwoorden, hen begeleiden tijdens het hele proces en bijvoorbeeld de bezoeken aan de woning regelt. » OPENBARE VERKOOP: kandidaat-kopers bieden in het openbaar op een woning. Bij elk bod gaat de prijs omhoog en degene met het hoogste bod haalt het, tenminste als de verkoper het bod aanvaardt, want hij kan de prijs nog te laag vinden. Vroeger gebeurde dit vooral in cafés, tegenwoordig steeds meer via biddit.be, een site van de notarissen. De biedingen zijn openbaar, bindend en anoniem. Het is wenselijk om een paar keer een verkoop via biddit te volgen, zodat je goed ziet hoe zo’n opbodsysteem werkt. » ONLINEVERKOOP: dat kan via sites zoals soldandset.be, een webstek die werd ontwikkeld door Dewaele Vastgoedgroep, waar kopers en verkopers worden samengebracht. Dit lijkt op het systeem van biddit, maar is geen openbare verkoop, vooral omdat de biedingen niet bindend zijn. Ook belangrijk is dat je je vooraf goed informeert wie de kosten betaalt en hoeveel die bedragen. Cruciaal bij de aankoop van een woning is het uitbrengen van een bod. Als er een akkoord is over de prijs én over het onroerend goed is er sprake van een verkoopovereenkomst, wat betekent dat het bod bindend is. Als je het akkoord neerschrijft, moet daarin het adres van de woning, de prijs, de namen van koper en verkoper en het best ook de geldigheidsduur van het bod vermeld staan. Als je met een vastgoedmakelaar werkt, zal hij wel maken dat dit gesmeerd loopt: vaak heeft hij voorgedrukte formulieren die gewoon moeten worden ingevuld of die als voorbeeld kunnen dienen. Als het bod of compromis wordt ondertekend door koper en verkoper is de verkoop definitief. Dat betekent dat je je vooraf goed moet informeren over de woning die je op het oog hebt. Als je
achteraf terugkomt op de overeenkomst kan de verkoper een schadevergoeding eisen, die vaak neerkomt op 10 procent van de verkoopsom. Waaraan moet je zoal denken voor je als koper je handtekening zet? Wat koop je precies? Zijn de carport, het tuinhuisje en eventueel de inboedel inbegrepen? Wat is de staat van de woning? Zijn er gebreken? Komt de oppervlakte van de grond overeen met wat op papier staat? Zijn er erfdienstbaarheden aanwezig? Moet je bijvoorbeeld doorgang verlenen op de grond de je koopt? En natuurlijk, hoeveel bedragen het voorschot en de totale aankoopsom? En hoe moet je die betalen?
Je kunt in het compromis ook ‘opschortende voorwaarden’ opnemen. Dat is zeker wenselijk als je voor de aankoop een lening moet aangaan: je aankoop hangt dan af van het feit of de bank je lening al dan niet goedkeurt. Je zorgt er maar beter voor dat het voorschot op een geblokkeerde derdenrekening van bijvoorbeeld een notaris terechtkomt, daar staat het veilig. En je kunt in je akkoord ook ‘opschortende voorwaarden’ opnemen. Dat is zeker wenselijk als je voor de aankoop een lening moet aangaan: je aankoop hangt dan af van het feit of de bank je lening al dan niet goedkeurt. De opschortende voorwaarden kunnen ook te maken hebben met bodemattesten, afbraakwerken en een stedenbouwkundige of milieuvergunning die nog moeten worden verkregen. Er wordt dan een termijn bepaald hoelang die opschortende voorwaarden gelden. Een notaris kan je helpen bij het opstellen van de opschortende voorwaarden. Als de opschortende voorwaarden gerealiseerd zijn, wordt de overeenkomst definitief.
Als het bod goedgekeurd en ondertekend is, kunnen de stappen richting notariële akte worden gezet. Daarvoor neem je contact op met een notaris. Als je je huis al hebt verkocht, zul je al een notaris hebben en ligt het voor de hand dat je met hem voortwerkt. Net als voor een verkoop zal de notaris ook bij de aankoop van een goed zich erom bekommeren dat alles juridisch en administratief correct verloopt. Tussen de ondertekening van de verkoopovereenkomst en de notariële akte liggen maximaal vier maanden. De ondertekening van de notariële akte gebeurt in aanwezigheid van de notaris(sen) van koper en verkoper. Als die akte ondertekend is, krijg je de sleutels en moet je de aankoopsom, min het voorschot, storten op de rekening van de verkoper. Nog even iets specifieks als je een appartement koopt: in een appartementsgebouw stap je meestal automatisch in een gedwongen mede-eigendom. De trappenhal, lift, het dak, de gevel en tuin zijn vaak gemeenschappelijk. Daarom is het verstandig om altijd de statuten van het appartementsgebouw vooraf te lezen en na te gaan welke gedeelten van jou persoonlijk zijn en welke gemeenschappelijk. Je moet dan ook een overzicht krijgen van de kosten die verbonden zijn aan de gemeenschappelijke delen en hoe die onder alle eigenaars worden verdeeld. Het is de syndicus die instaat voor het beheer van de gemeenschappelijke delen. De syndicus moet je een overzicht bezorgen van de eventuele gerechtelijke procedures die lopen in verband met de medeeigendom. Hij is ook verplicht het bedrag van het werkkapitaal en dat van het reservekapitaal mee te delen. Met het reservekapitaal kunnen de niet-periodieke uitgaven worden bekostigd, zoals de reparatie of vernieuwing van een lift, het leggen van een nieuwe dakbedekking enzovoort. Met het werkkapitaal, dat gevormd wordt door voorschotten betaald door de mede-eigenaars, worden periodieke uitgaven gefinancierd, zoals de verwarmings- en verlichtingskosten van de gemeenschappelijke delen.
28.2 Wat als je een nieuw huis of appartement koopt? Heel wat ouderen kiezen ervoor om een nieuwbouwappartement of huis te kopen, in plaats van een bestaande woning. Het kan zelfs best zijn dat je het appartement of huis ‘op plan’ aanschaft, dus voordat er ook maar een steen is gemetseld. Je koopt dan een nieuwbouw die er nog niet staat. Soms kun je vooraf wel ergens een modelwoning bezoeken, zodat je een beter idee hebt van wat het kan worden. Vaak maakt zo’n woning deel uit van een groter project, waar jij dan één lot van koopt. Meestal zijn er meerdere types in de aanbieding, met meer of minder kamers, met geen, een kleine of een grote tuin en noem maar op. En je kunt kiezen: met of zonder garage. Ook de afwerking kun je bestellen volgens je voorkeur. Welke keuken wil je? Welke badkamer? Parketvloer? Enzovoort. Let wel op voor de extra kosten, want die kunnen snel oplopen. Zeker omdat je ook nog rekening moet houden met 21 procent btw. Dus stel dat een standaardkeuken 5000 euro kost, maar je kiest voor een keuken die 2500 euro meer kost, dan zul je met btw uiteindelijk 3025 euro extra moeten betalen. Iedereen die een woning laat bouwen, een nog te bouwen woning koopt of een woning in aanbouw aanschaft, wordt beschermd door de wet-Breyne, als de werken worden uitgevoerd door één aannemer. Deze wet bepaalt dat de totaalprijs vooraf wordt vastgelegd en maar onder bepaalde voorwaarden kan worden herzien. Het voorschot mag niet hoger liggen dan 5 procent van het totale bedrag dat in het contract staat. De rest moet in schijven worden betaald en die mogen niet hoger zijn dan de waarde van de verrichte werkzaamheden. Dat kan er bijvoorbeeld als volgt uitzien: » 5 procent voorschot bij de ondertekening van de verkoopovereenkomst » 10 procent na de plaatsing van de funderingen » 25 procent na de plaatsing van de gewelven
» 20 procent na de dakwerken » 10 procent na de plaatsing van de elektrische en sanitaire leidingen » 10 procent na de pleisterwerken » 10 procent na de plaatsing van de vloeren » 10 procent bij de voorlopige oplevering De woning moet in twee fases worden opgeleverd: de voorlopige oplevering en de definitieve oplevering, en tussen beide moest minstens één jaar liggen. Er is een verplichte financiële garantie die de toekomstige eigenaar beschermt als de aannemer of verkoper zijn verplichtingen niet nakomt, bijvoorbeeld als gevolg van een faillissement. En de aannemer of verkoper is tien jaar lang aansprakelijk voor elk ernstig gebrek – zichtbaar of verborgen – dat de stabiliteit of de stevigheid van de woning aantast. Er is nog een financieel aspect waarop je zeker moet letten als je een nieuwbouwwoning of een woning op plan koopt. Wellicht kun je niet onmiddellijk in de woning, maar moet je de aankoopsom toch al in schijven beginnen te betalen naargelang de werken vorderen. Al die tijd moet je ergens wonen, in je oude woning of in een die je huurt. Dus, ofwel heb je nog niet het geld van de verkoop van je oude woning, ofwel moet je nog huur betalen. Met andere woorden, het risico bestaat dat je een periode financieel moet overbruggen (als je het geld niet hebt) of dubbel moet betalen (als je huurt). Zeker als de oplevering langer duurt dan verwacht, kan dat dure en nare gevolgen hebben. Want wat als je had gehoopt om tegen een bepaalde tijd naar je nieuwbouw te kunnen verhuizen, je oude huis met die timing ook verkocht is, maar je nieuwbouw nog niet klaar is? Als je een nieuwe woning of een nieuwbouwappartement koopt van een bouwpromotor zul je 21 procent btw moeten betalen op de constructiewaarde. En een woning wordt als ‘nieuw’ bestempeld tot en met 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar van de eerste ingebruikneming of bewoning. Een voorbeeld: een woning die voor het eerst in 2021 in gebruik is genomen, is nieuw tot en met 31 december 2023.
Je moet niet alleen btw betalen op de woning, maar ook op de bijbehorende grond. Daarop is in principe ook 21 procent verschuldigd. Maar dan moet er wel aan drie voorwaarden worden voldaan. Eén, er wordt op de grond een gebouw opgericht dat verkocht wordt met btw. Twee, de grond en het gebouw worden door een en dezelfde persoon verkocht. En drie, de grond en het gebouw moeten samen worden overgedragen. Als niet tegelijk voldaan is aan die drie voorwaarden betaal je in het Vlaams Gewest 10 procent registratiebelasting op de aankoop van de grond (12,5 procent in het Waals of Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Sommige bouwbedrijven laten de verkoop van de grond en het gebouw afzonderlijk gebeuren door twee verschillende vennootschappen. Op die manier betaal je als koper op de grond slechts 10 procent registratiebelasting in plaats van 21 procent btw. En wat met de btw als je een huis of appartement op plan koopt? Als je woning nog gebouwd moet worden, betaal je 10 procent registratiebelasting op de aankoopprijs van de grond. Je betaalt geen btw, want het gebouw wordt niet samen met de grond overgedragen. Als het appartement of huis al in aanbouw is of klaar voor oplevering, betaal je 21 procent btw op het volledige aankoopbedrag, want dan worden grond en woning tegelijk overgedragen. Op de site van de FOD Financiën, financien.belgium.be, krijg je onder het lemma ‘kopen met btw’ alles in detail uitgelegd. Als je een woning koopt, komen er nog allerlei kosten bij die eerder in het boek aan bod kwamen (zie hoofdstuk 6).
28.3 Kun je nog lenen op oudere leeftijd? Het kan zijn dat je voor de aankoop van een woning meer geld moet uitgeven dan je krijgt voor je oude woning, bijvoorbeeld omdat je iets aan zee koopt, waar de prijzen hoger liggen dan in het binnenland. En dat je dus misschien moet gaan lenen. Is dat als zestigplusser nog mogelijk?
Er bestaat een minimumleeftijd voor het aangaan van een hypothecaire lening (18 jaar), maar geen formele maximumleeftijd. Al wordt het moeilijker als je ouder bent dan 65. Verplaats je even in de rol van de bank: die wil natuurlijk het uitgeleende bedrag op de afgesproken tijdstippen terugkrijgen, met intrest. Stel, je bent 65 jaar en je sluit een lening af voor twintig jaar, dan moet je terugbetalen tot je 85ste levensjaar. En nu leven we wel langer dan vroeger, maar niet iedereen wordt 85. Bovendien: kan een gepensioneerde zijn lening wel afbetalen met zijn karige inkomen?
De meeste banken hebben een streefleeftijd waartegen de lening moet zijn terugbetaald: bij Argenta is dat 85 jaar, bij Crelan 75 jaar, bij BNP Paribas 67 jaar. Daarom hebben de meeste banken een streefleeftijd waartegen de lening moet zijn terugbetaald: bij Argenta is dat 85 jaar, bij Crelan 75 jaar, bij BNP Paribas 67 jaar. Daar kan van afgeweken worden, maar je zult in elk geval moeten kunnen aantonen dat je in staat bent om de maandelijkse afbetaling op te hoesten. Wellicht zul je met al wat jaren op de teller ook moeten lenen tegen een hogere rente, in vergelijking met een jongere persoon. En de bank kan vragen dat je een groot deel van het bedrag zelf betaalt. Kortom: de bank beslist of je als 65-plusser nog een lening zult krijgen. Als je een hypotheeklening afsluit, zal de bank je ook altijd vragen om een schuldsaldoverzekering aan te gaan. Dan is de bank er zeker van dat ze het bedrag terugkrijgt dat jij leende, ook al stoot je je laatste adem uit voor je alles zelf kon terugbetalen. Zo’n schuldsaldoverzekering is niet verplicht, maar de bank zal er wel op staan dat je die afsluit, zeker omdat je al wat op leeftijd bent. En natuurlijk zul je dan een hogere premie moeten betalen dan een dertigjarige, omdat het risico dat je overlijdt tijdens de afbetalingsperiode groter is.
Soms worden er ook constructies opgezet. Bijvoorbeeld: je schenkt de woning aan je kinderen. Je behoudt als ouder het vruchtgebruik, dus je kunt er tot aan je dood in blijven wonen, en de kinderen krijgen de blote eigendom: zij zijn de eigenaar van het goed, maar hebben niet het recht om het te gebruiken. Dan kunnen de kinderen in plaats van de ouders de lening afsluiten. En jij kunt als ouder vervolgens maandelijks dat geld aan de kinderen terugbetalen via een hand- of bankgift. Het is zowat het omgekeerde van wat we vandaag vaker zien: dat je als ouder je kinderen helpt om vastgoed aan te kopen. Als je zoiets op poten wilt zetten, laat je je maar beter begeleiden door een vermogensadviseur.
28.4 Intrekken bij de kinderen? Tot nog toe hebben we gekeken naar wat je moet doen als je verhuist naar een kleinere woning, maar toch nog zelfstandig wilt wonen. Dat is wat de meeste ouderen nastreven: in je eigen tempo de laatste jaren van je leven in de eigen woning doorbrengen. Het andere uiterste, een assistentiewoning of het woonzorgcentrum waar je een (groot) deel van je zelfstandigheid moet opgeven, schrikt de meesten af (zie hoofdstuk 29). Maar er zijn nog alternatieven. Intrekken bij de kinderen bijvoorbeeld. Of misschien kan een van de kinderen bij jou komen wonen? En dat gebeurt: per jaar zien we ongeveer 23.000 keer zo’n verhuisbeweging. Dat aantal vermindert met de leeftijd: van 9254 in de leeftijdsgroep 60 tot 64 jaar, via 5525 in de leeftijdsgroep 65 tot 69 jaar tot uiteindelijk nog 106 in de leeftijdsgroep 95 jaar en meer. En wie trekt bij wie in? Het valt op dat als de leeftijd van de oudere ligt tussen 60 en 84 jaar het meestal de kinderen zijn die intrekken bij de ouders. Dat is vooral het geval bij jonge zestigplussers:
» In de leeftijdsgroep 60 tot en met 64 jaar trekken in 85 procent van deze verhuizingen de kinderen in bij de ouders. » In de leeftijdsgroep 65 tot en met 69 jaar is dat 80 procent. » In de leeftijdsgroep 70 tot en met 74 jaar is dat 77 procent. » In de leeftijdsgroep 85 tot en met 89 is dat ongeveer de helft. En dan keert het: » In de leeftijdsgroep 90 tot en met 94 jaar trekken in 57 procent van deze verhuizingen de ouders in bij de kinderen. » Bij 95-plussers stijgt dat nog naar 67 procent. Soms verlaten zowel de ouders als de kinderen hun oude woning en gaan ze samenwonen. Dat komt maar in 7 procent van alle gevallen voor. De conclusie is dan ook dat in 16 procent van de gevallen het de ouders zijn die bij de kinderen intrekken, maar in veruit de meeste gevallen, 77 procent, zijn het de kinderen die bij de ouders gaan inwonen. In ons land wonen zo’n 90.000 65-plussers in bij hun familie. Vanzelfsprekend moeten dan goede afspraken worden gemaakt tussen alle partijen, die misschien ook maar beter op papier worden gezet. Bijvoorbeeld over wie zal wassen en strijken, koken, schoonmaken en hoe dat vergoed zal worden. En hoe worden de gezamenlijke kosten verdeeld? Wat doe je bijvoorbeeld met de kosten voor water, elektriciteit en verwarming? Plaats je twee meters? Of hanteer je een verdeelsleutel, bijvoorbeeld één derde voor de ouders en twee derde voor je jonge gezin? Als er andere kinderen zijn, is het wenselijk om na te denken hoe dat zit als ooit de erfenis ter sprake komt. Misschien kun je dan de hulp inroepen van een notaris, advocaat of fiscalist om alle consequenties vooraf goed te kunnen inschatten.
Slechts in 16 procent van de gevallen trekken ouders in België bij hun kinderen in. In veruit de meeste gevallen, 77 procent, zijn het de kinderen die bij hun ouders gaan inwonen. Als een ouder koppel of een alleenstaande ouder gaat samenwonen met een jonger gezin of een alleenstaande jongere heeft men het in de volksmond vaak over een kangoeroewoning. De bestaande woning is dan de kangoeroe, en bij of in die woning wordt een kleinere wooneenheid gemaakt, de buidel. Je deelt dus dezelfde woning, meestal met een familielid, bijvoorbeeld je zoon of dochter. Dat hoeft niet zo te zijn, het kan ook met een ander familielid of een vriend(in) bijvoorbeeld. De bedoeling is wel dat je voor elkaar kunt zorgen. De oudere kan bijvoorbeeld al eens op de kinderen letten of de poes te eten geven, terwijl het jongere gezin de boodschappen kan doen en gemakkelijk kan volgen of alles met de oudere inwoners nog naar wens verloopt. Het kan voor beide partijen een geruststelling zijn dat er steeds iemand in de buurt is. Vaak ben je als oudere bewoner de eigenaar van een kangoeroewoning, zoals gezegd trekken meestal de kinderen in bij de ouders. Dat komt natuurlijk omdat de ouders al een huis hebben, dat ondertussen te groot is geworden. Dan kun je kiezen voor een opdeling, zodat elk zijn eigen leefruimte, keuken, slaapkamer(s), badkamer en toilet heeft. De wasruimte, berging of kelder kunnen gemeenschappelijk worden gebruikt. Die operatie gaat meestal gepaard met een grondige verbouwing. Vraag zeker vooraf bij je gemeente na of je de woning mag omvormen tot een kangoeroewoning en aan welke voorwaarden je moet voldoen. Als je een aanbouw overweegt, is een vergunning van de dienst ruimtelijke ordening van je gemeente verplicht. Zo’n verbouwing kost natuurlijk geld, maar kan wel tegen het voordelige btw-tarief van 6 procent. Mogelijk kom je in aanmerking
voor de aanpassingspremies voor 65-plussers of voor de premies voor renovaties en verbouwingen (zie hoofdstuk 27). Als je een erkende beperking hebt, kun je voor de woningaanpassing in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor hulpmiddelen voor personen met een handicap (zie hoofdstuk 29). Je kunt natuurlijk ook een nieuwbouwkangoeroewoning zetten. Zoiets zal minder duur zijn dan twee afzonderlijke huizen. Je kunt dan de kosten delen, en de ouder kan daarbij gebruikmaken van een handgift of notariële schenking aan de kinderen.
28.5 Is een zorgwoning een optie? Een (kangoeroe)woning kan het statuut van ‘zorgwoning’ krijgen en dat heeft voordelen. Je krijgt er wel geen premie voor, maar het grootste voordeel is dat je in een zorgwoning als twee aparte huishoudens wordt gezien en dus ook als dusdanig wordt belast. We komen er dadelijk op terug. Maar om als zorgwoning te worden erkend, moet wel aan enkele voorwaarden worden voldaan. Die zijn erg gedetailleerd. De belangrijkste zijn: » Er kan maximaal één ondergeschikte wooneenheid worden gecreëerd in of bij een bestaande woning. » Beide woongedeelten moeten van dezelfde eigenaar(s) zijn. » De ondergeschikte wooneenheid is ingericht voor maximaal twee personen, van wie minstens één 65 jaar of ouder is, of maximaal twee zorgbehoevende personen. Een zorgbehoevende persoon is bijvoorbeeld een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt voor een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood of een basisondersteuningsbudget of een persoon die hulp nodig heeft om thuis te kunnen
blijven wonen. Het is ook mogelijk om de zorgverlener te huisvesten in de ondergeschikte wooneenheid, als de zorgbehoevende in de hoofdwooneenheid blijft wonen. Kinderen ten laste van zorgbehoevende personen worden niet meegerekend bij het bepalen van het maximum van twee personen. Moet je een vergunning aanvragen? Niet altijd. Je moet geen vergunning aanvragen als de woning beantwoordt aan de voorwaarden van een zorgwoning en als de ondergeschikte wooneenheid maximaal één derde van de totale brutovloeroppervlakte van de woning beslaat, ze gemaakt wordt binnen het bestaande volume van de woning en ze er één fysiek geheel mee vormt. Dan volstaat een melding, waarvoor je wel een dossier moet indienen bij het omgevingsloket. Als de woning groter is dan één derde van de brutovloeroppervlakte, of als je de bestaande woning moet uitbreiden voor het tot stand brengen van de ondergeschikte wooneenheid, dien je wel een omgevingsvergunning aan te vragen en dan duurt de procedure ook langer. Als je woning niet groot genoeg is om bijkomende mensen te huisvesten, kun je de zorgwoning creëren met een bestaand vrijstaand bijgebouw in de tuin. De oppervlakte van dat bijgebouw mag maximaal 50 vierkante meter bedragen. Je kunt ook een tijdelijke, verplaatsbare constructie in de nabijheid van je woning plaatsen, een zorgunit of wooncontainer, die minimaal een oppervlakte heeft van 18 vierkante meter. De wooncontainer moet binnen een straal van 30 meter van de hoofdwoning worden geplaatst in de zij- of achtertuin en ook die mag een maximale vloeroppervlakte van 50 vierkante meter hebben.
Het grootste voordeel van een zorgwoning is dat je als twee aparte huishoudens wordt
gezien en dus ook als dusdanig wordt belast. Reken voor de aankoop van een unit van 10 bij 4 meter op minstens 25.000 euro. Misschien is huren interessanter, aangezien zo’n zorgunit wordt geplaatst voor maximaal drie jaar, een termijn die eenmalig kan worden verlengd met nog eens maximaal drie jaar. Is de zorgsituatie korter, dan is die termijn ook korter. Je moet het beëindigen van de zorgsituatie trouwens altijd melden. Na het beëindigen van de zorgsituatie moet de zorgunit binnen drie maanden worden verwijderd. Als de unit langer blijft staan dan twee keer drie jaar, is daarvoor een vergunning vereist. Informeer dan op voorhand bij de gemeente of een vergunning mogelijk is op de voorziene locatie. Op de sites vlaanderen.be/zorgwonen, omgeving.vlaanderen.be/zorgwonen-zonder-zorgen en omgevingsloketvlaanderen.be vind je over dit alles meer informatie.
Na het beëindigen van de zorgsituatie moet de zorgunit binnen drie maanden worden verwijderd. We schreven het al in het begin: het grote voordeel van een geregistreerde zorgwoning is dat de bewoners van de ondergeschikte wooneenheid en die van de hoofdwooneenheid als twee aparte gezinnen worden beschouwd, ook al staan ze op hetzelfde adres ingeschreven. Dat maakt dat de inkomens niet worden samengeteld en dus apart worden belast. Er zijn geen gevolgen voor uitkeringen zoals een studietoelage, werkloosheidsuitkering, leefloon, inkomensgarantie voor ouderen enzovoort. Ook je pensioen blijft wat het is. Maar als je een inkomensgarantie voor ouderen krijgt en je verkoopt of schenkt je
woning aan iemand om zelf in een zorgwoning te gaan wonen, dan zul je die inkomensgarantie verliezen. Je kunt als oudere natuurlijk ook gewoon bij een van je kinderen intrekken, zonder dat dat huis of appartement het statuut krijgt van zorgwoning. Je woont dan samen als één gezin in één woning. Voor de inschrijving in het bevolkingsregister moet het voor de gemeente wel duidelijk zijn dat jullie ‘samenleven’. Als elk over een aparte keuken en apart sanitair beschikt, elk een deurbel heeft en bijvoorbeeld aparte telefoonrekeningen betaalt, kan de gemeente concluderen dat het toch om een meergezinswoning gaat en zul je als twee aparte gezinnen worden ingeschreven. Er is dan ook een omgevingsvergunning nodig voor het opsplitsen van je woning in twee entiteiten. De stedenbouwkundige voorschriften die gelden voor je woning bepalen of dit toegelaten is. Informeer dus eerst bij de dienst ruimtelijke ordening. Een eengezinswoning kan nadelen hebben. Als iemand uit het gezin een uitkering krijgt, zoals een werkloosheidsuitkering of een studietoelage, kan die lager uitvallen of wegvallen als het gezinsinkomen te hoog is. Ook op eventuele thuiszorgdiensten kan het een invloed hebben. Aan je pensioen verandert er net als bij een zorgwoning in principe niets. Je kunt in een eengezinswoning als oudere wel fiscaal ten laste zijn. Dat kan in een zorgwoning niet, want daar creëer je zoals gezegd twee aparte wooneenheden en vorm je fiscaal gezien twee aparte ‘gezinnen’. Dat ‘fiscaal ten laste zijn’ wil zeggen dat je een fiscaal voordeel geniet in de vorm van een verhoogde belastingvrije som: het bedrag van je inkomsten waarop je geen belastingen moet betalen, stijgt. Dus moet je minder aan de fiscus afdragen. We zijn er nog niet, want de voorwaarden voor het verkrijgen van de belastingvrije som werden onlangs verstrengd: je krijgt die alleen nog als de ouder ten laste ‘zorgbehoevend’ is. Dan moet de zelfredzaamheid van de persoon in kwestie verminderd zijn met minstens negen punten: er wordt dan concreet gekeken of die persoon zich nog zelfstandig kan verplaatsen, zelfstandig kan koken en/of eten, zich zelfstandig kan wassen en kleden, zelfstandig kan instaan voor huishoudelijke taken enzovoort. Dat moet door een
bevoegd controlearts worden vastgesteld. Lang niet alle ouderen zijn zorgbehoevend. Hoe zit het fiscaal nu concreet volgens de recente wetgeving? Als je ouders, grootouders, schoonouders, broers of zussen ouder zijn dan 65 jaar en fiscaal ten laste én – heel belangrijk – zorgbehoevend, dan krijgt de persoon die hen ten laste neemt een extra belastingvrij bedrag van 5060 euro per persoon (voor aanslagjaar 2023, dus inkomstenjaar 2022). Volgens berekeningen van Jef Wellens, fiscaal jurist bij Wolters Kluwer, levert dat een kind dat een ouder ten laste neemt al gauw een jaarlijkse belastingbesparing op van 1648 euro. Zijn beide ouders ten laste, dan betaalt zoon of dochter ieder jaar 2165 euro minder aan de fiscus. Vroeger werd de belastingvrijstelling verdubbeld als de persoon ten laste een zware beperking had, maar dat is afgeschaft. Als je geen aanspraak kunt maken op een belastingvrije som, kun je soms de onderhoudsgelden betaald aan personen die geen deel uitmaken van je gezin voor 80 procent van je belastingen aftrekken. Je merkt het, het is best ingewikkeld en of je nu beter je kangoeroewoning aanmeldt als zorgwoning en twee aparte gezinnen in één woning vormt, dan wel gewoon als oudere(n) intrekt bij een kind en één gezin in één woning vormt, hangt af van je specifieke geval. Je moet alle juridische, fiscale en financiële gevolgen op een rijtje zetten om een doordachte beslissing te nemen. Voor een gewone sterveling is dat niet eenvoudig en kan het advies van een notaris, advocaat of fiscalist helpen.
28.6 En als we nu eens in groep gingen wonen? Er is nog een woonvorm die heel langzaam opgang maakt: die ervoor kiezen om in groep te gaan samenwonen. Op dit gebeurt dat nog heel weinig, nauwelijks 1 procent zestigplussers doet aan groepswonen. Meestal worden
ouderen moment van de er vier
vormen van wonen in groep onderscheiden: gestippeld wonen, centraal wonen, cohousing en wonen in een leefgemeenschap. » Gestippeld wonen: daarvan spreekt men als je beschikt over een eigen appartement in een flatgebouw dat helemaal privé is. In dat flatgebouw leven ook andere ouderen, maar ze wonen niet allemaal naast elkaar, maar verspreid of ‘gestippeld’. In het gebouw is wel een appartement aanwezig waar de ouderen elkaar kunnen ontmoeten, samen kunnen televisiekijken, samen eten en dat ook gebruikt kan worden als uitvalsbasis voor thuisverzorging. » Centraal wonen: is mogelijk als enkele privéhuizen rond een centrale, gemeenschappelijke tuin of binnenplaats staan. Sommige plaatsen, zoals de garage, de wasplaats of de recreatieruimte, zijn gemeenschappelijk. » Cohousing: daar heeft elke bewoner zijn eigen woning met woonkamer, keuken, badkamer, toilet en slaapkamer(s). Er zijn ook gemeenschappelijke ruimtes, zoals het terras, de tuin, een plaats om samen te koken en te eten, hobbyruimtes, wasplaats, fietsenstalling en dergelijke. Als het aantal gedeelde ruimtes beperkt is tot bijvoorbeeld de garage of de tuin, spreken we van cowonen. » Woongroep of leefgemeenschap: daar leven de bewoners echt samen en doen ze het hele huishouden gezamenlijk. Ze hebben wel een eigen slaapkamer, maar voor de rest is alles gemeenschappelijk. We kennen het van kazernes, kloosters en communes, maar hier en daar zijn er ook ouderen die voor deze vorm van samenwonen kiezen. Welke woonvorm je ook kiest, als je je woning met meerderen deelt, is het zaak om goed overeen te komen met de andere bewoners. Bovendien moet je je goed afvragen welke privacy je eventueel wilt
opofferen. Het voordeel is dat deze vorm van wonen uitnodigt tot sociaal contact, dat het de bedoeling is om elkaar te helpen en dat het ook ecologisch en praktisch kan zijn. Zo deel je bijvoorbeeld de wasmachine of heb je maar één grasmachine nodig. En de kostprijs van het wonen kan ook over meerdere koppen worden verdeeld. Voor je hieraan begint, is het van het allergrootste belang dat je goede afspraken maakt. De verschillende woonvormen hebben hun juridische en financiële consequenties. Cowonen kan bijvoorbeeld zonder veel papierwerk, voor een woongroep ligt dat anders. Vaak wordt er voor het gemeenschappelijk wonen een VZW opgericht, die aansprakelijk is voor alle activiteiten en verbintenissen. Zo wordt het privévermogen van de aangesloten leden duidelijk afgescheiden. Soms wordt ook een burgerlijke maatschap als vennootschapsvorm gekozen, heel soms een coöperatieve vennootschap. Het is ook van belang dat je nagaat wat er met jouw deel van de groepswoning gebeurt na je overlijden. Kunnen je erfgenamen het verkopen? Hebben de mede-eigenaars zeggenschap over wie er in jouw plaats komt wonen? De Vlaamse regering geeft op vlaanderen.be wat informatie over gemeenschappelijk wonen en woningdelen. Je vindt er bijvoorbeeld een Leidraad goede praktijk gemeenschappelijk wonen, waar heel wat aspecten worden behandeld. Kijk zeker ook eens naar de website van Samenhuizen VZW, een vrijwilligersvereniging die allerlei vormen van gemeenschappelijk wonen promoot en ondersteunt (zie hoofdstuk 6).
Het is van belang dat je nagaat wat er met jouw deel van de groepswoning gebeurt na je overlijden. Kunnen je erfgenamen het verkopen? Hebben de mede-eigenaars zeggenschap over wie er in jouw plaats komt wonen?
28.7 Wat doe je met al je spullen? Als je kleiner gaat wonen, zul je noodgedwongen afscheid moeten nemen van heel wat spullen. Het is goed mogelijk dat je vertrouwde eetkamer met een grote tafel en acht stoelen niet meer in je nieuwe huis of appartement past. Mogelijk is die antieke kast ook te groot. Misschien geldt dit ook voor jouw slaapkamer. Het kan zijn dat je je kleerkasten zelfs niet moet meenemen, omdat er in je nieuwe woning ingemaakte kleerkasten staan. Houd dus goed rekening met de afmetingen van de nieuwe woning, maak eventueel een plannetje en teken je meubels daar eens op. En zie het ook als een opportuniteit: misschien is dit het geschikte moment om dat oude salon te vervangen door gemakkelijke relaxzetels? Een gouden tip: als je naar een kleinere woning trekt, denk dan op tijd na over welke spullen je allemaal wilt meenemen. En pak dat ook gestructureerd aan, kamer per kamer bijvoorbeeld. En dan ook nog eens kast per kast, lade per lade. En nog een gouden tip: verzamel eerst alle belangrijke papieren voor je iets weggooit. Maak vooraf een lijst van wat je allemaal zeker nodig hebt, zoals alle documenten in verband met bankgegevens, verzekeringen, testament enzovoort. Als je die allemaal hebt en op een veilige plek hebt opgeborgen, kun je de handen uit de mouwen steken en beginnen op te ruimen.
Een gouden tip: als je naar een kleinere woning trekt, denk dan op tijd na over welke spullen je allemaal wilt meenemen. En pak dat ook gestructureerd aan, kamer per kamer bijvoorbeeld. En dan ook nog eens kast per kast, lade per lade.
Je kunt dan een onderscheid maken tussen stukken die je absoluut wilt meenemen, spullen die je wilt weggeven of verkopen, en zaken die naar het containerpark mogen. Eventueel kun je ook nog een stapel maken met twijfelgevallen. Dat is zeker geen eenvoudig proces, aan sommige voorwerpen kleven herinneringen en het is niet gemakkelijk om afscheid te nemen van bijvoorbeeld kledingstukken, serviezen, glazen en noem maar op. Maar vaak kan het niet anders als je op oudere leeftijd verhuist. Dit is allicht ook het moment om eens door je boeken, cd’s, dvd’s, dia’s enzovoort te gaan. Het is begrijpelijk dat je ze niet graag wegdoet, maar zul je ze echt nog lezen, ernaar luisteren, ernaar kijken? Misschien is dit het keerpunt om naar je favoriete muziek te luisteren via een streamingdienst als Spotify, of kun je naar je favoriete nieuwjaarsconcert luisteren en kijken via YouTube… En misschien is dit een goede gelegenheid om een selectie van je dia’s te laten digitaliseren, zodat ze geen ruimte meer in beslag nemen en je ze gemakkelijk op de computer kunt bekijken? Misschien hoef je dan je hifi-installatie, videorecorder, diaprojector niet mee te verhuizen? Het vergt wellicht een inspanning, maar zie een verhuizing als een opportuniteit, een uitnodiging om het leven eenvoudiger en leuker te maken. Wat je niet mee wilt verhuizen, kun je weggeven aan familie of vrienden. Misschien is het handig om een soort inventaris te maken met wie wat wil, zodat je alles op een (min of meer) eerlijke manier kunt verdelen. Het kan helpen om ruzie te voorkomen. Wat zij niet willen, kun je te koop aanbieden op een tweedehandssite, rommelmarkt of garageverkoop. Mispak je niet, daar kruipt heel wat tijd en administratie in, maar misschien vindt een (klein)kind dat juist leuk om te doen? En reken je ook niet rijk, vaak valt de opbrengst tegen omdat je zelf vooral veel emotionele waarde hecht aan je eigen spullen. Wat dan nog niet wegraakt, kan naar een hulporganisatie of kringloopwinkel, die het soms zelfs gratis komt ophalen. Of je kunt het bekendmaken op een weggeefgroep op bijvoorbeeld Facebook. Opruimcoach Nele Colle biedt via haar site nelecolle.be een kaart met heel wat initiatieven waar je met je spullen terechtkunt. Als
niets van dit lukt, rest er geen andere uitweg meer dan het containerpark, de textielcontainer enzovoort. Zie je ertegen op om zelf je huis leeg te maken, dan kun je daarvoor een beroep doen op een firma en ook sommige kringloopwinkels bieden een ‘inboedelservice’ aan die woningen ontruimt. Daar hangt wel een prijskaartje aan vast. Voor een woning met een tot twee kamers moet je rekenen op 150 tot 550 euro, voor een eengezinswoning tussen 550 en 1550 euro en voor een woning met meer dan drie slaapkamers op 750 tot 1850 euro. Vaak komen daar nog voorrijkosten, schoonmaakkosten en afvalstortkosten bij. Informeer je dus vooraf bij meerdere firma’s, zodat je de prijzen kunt vergelijken en maak duidelijke afspraken over wat precies is inbegrepen in de prijs.
Zie een verhuizing als een opportuniteit: een uitnodiging om het leven eenvoudiger en leuker te maken. 28.8 Hoe verhuis je zonder zorgen? Je kunt zelf alles verhuizen, maar de kans is groot dat je een beroep doet op een verhuisfirma. Zeker als je van of naar een appartement verhuist en een verhuislift nodig hebt. Het loont dan zeker de moeite om gedetailleerde prijsoffertes op te vragen bij verschillende verhuisbedrijven. De prijs zal afhangen van het aantal verhuizers dat je wilt inschakelen, het formaat van de verhuiswagen, op welke dag je verhuist, hoeveel uur werk ze zullen hebben, hoe ver ze moeten rijden, of er een verhuislift nodig is, of ze verhuisdozen ter beschikking moeten stellen enzovoort. Heel voorzichtig moet je rekenen op 750 tot 1000 euro als je uit een appartement verhuist, 1000 tot 1700 euro als dat uit een kleine woning is en 1700 tot 2500 euro als je uit een villa trekt.
Verhuizen brengt altijd de nodig stress mee en veel geregel, maar met dit handige overzicht wanneer je het best wat doet, kun je alles stap voor stap afvinken.
Voor de verhuisfirma moet je minstens rekenen op 750 tot 1000 euro als je uit een appartement verhuist, 1000 tot 1700 euro als je een kleine woning verlaat en 1700 tot 2500 euro als je uit een villa trekt. Drie maanden voor je verhuist: » Leg de verhuisdatum en -firma vast. Misschien is verhuizen op maandag of vrijdag het overwegen waard, want dan creëer je een lang weekend waarop je kunt inpakken of uitpakken. Kijk na of de buurt toegankelijk is op die dag (markt, kermis, omleiding, werken…). » Spreek af wie kan komen helpen. Niet alleen tijdens de verhuisdag zelf, maar ook de weken daarvoor en daarna zijn helpende handen welkom. » Als je huurt, moet je je huur opzeggen. De wettelijke opzegtermijn is drie maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de verzending van je aangetekend schrijven. » Kondig je verhuizing aan. Verwittig je elektriciteitsbedrijf, energieleverancier, waterbedrijf, telecombedrijf dat je gaat verhuizen. En kijk al uit naar nieuwe leveranciers op je nieuwe adres. Vergelijk de prijzen (voor water zul je niet kunnen kiezen). » Veranderen van energieleverancier? Een verhuizing is een ideaal moment om van energieleverancier te veranderen. Misschien kun je veel
»
»
» » »
besparen. Vergelijk de tarieven op sites als mijnenergie.be, test-aankoop.be en tariefchecker.be. Via economie.fgov.be/nl/publicaties/gas-elektriciteitdurf kun je een brochure downloaden die je helpt om de verschillende resultaten te interpreteren. Verzamel al je belangrijke papieren. Alle officiële documenten, bank- en verzekeringspapieren berg je goed op in mappen en/of dozen, die zeker niet weg mogen. Maak een plan van je nieuwe woning. Meet de kamers, deuren en vensters voor je meubels, gordijnen enzovoort. Duid ook aan waar er stopcontacten staan. Teken een plan voor de inrichting van de kamers en de verdeling van de meubels. Neem contact op met de huidige bewoners van je nieuwe woning om eventueel zaken over te nemen (gordijnen, verlichting, huishoudtoestellen enzovoort). Begin met opruimen. Zoals hoger gezegd: doe dit systematisch, een voor een. Verzamel dozen. Kijk uit in warenhuizen naar goede stevige dozen die je kunt gebruiken bij je verhuizing. Moet er nog iets worden hersteld? Als er nog een kleine herstelling moet gebeuren aan de woning die je verlaat, is het nu het moment.
Verwittig drie maanden voor je gaat verhuizen je elektriciteitsbedrijf, energieleverancier, waterbedrijf en telecombedrijf. En kijk al uit naar nieuwe leveranciers op je nieuwe adres. Een maand voor je verhuist:
» Reserveer parkeerborden voor je oude en nieuwe woning. Neem daarvoor contact op met de gemeente(s). Het kan zijn dat de verhuisfirma die last op zich neemt, maar zie dat je gemakkelijk voor de deur kunt parkeren bij de verhuizing. » Begin met inpakken. Schrijf op elke doos wat erin zit en naar welke kamer ze moet. Duid het zeker aan als er breekbare spullen in zitten. » Zorg voor oude lakens of dekens. Om alle meubelen te beschermen bij de verhuizing zijn oude lakens, dekens enzovoort handig. Je kunt ook met de verhuisfirma afspreken of die bijvoorbeeld noppenplastic kan leveren. » Raak van overbodige spullen af. Begin weg te schenken, organiseer een garageverkoop, plan een rit naar de kringloopwinkel en het containerpark. » Moet je medische dossier worden overgebracht? Als je verhuist naar een andere gemeente of stad, neem je misschien ook een andere huisarts, tandarts enzovoort? Vraag of die je medisch dossier wil doorsturen. » Plan de schoonmaak van je oude en ook van je nieuwe woning. Je kunt het zelf doen of een poetsfirma inschakelen. » Neem contact op met de post. Die kan als je dat wilt je post doorsturen naar je nieuwe adres vanaf een afgesproken datum. Dat kan via bpost.be/nl/verhuisdienst. Post nasturen in België kost je voor drie maanden 29,90 euro, voor zes maanden 57,60 euro, voor twaalf maanden 113 euro. » Verwittig de uitgever van je kranten- en/of tijdschriftenabonnement. Zodat je straks op je nieuwe adres je favoriete krant of magazine in de bus krijgt.
» Ga eventueel op zoek naar geschikte gordijnen. En misschien zijn er nog andere meubelen of spullen die je wilt kopen?
Breng één week voor je verhuist je verzekeringen op de hoogte van je verhuizing. Zo vermijd je dat je te lang moet betalen voor de verzekering van je oude woning en ben je er zeker van dat je nieuwe woning tijdig is verzekerd. Een week voor je verhuist: » Contacteer de verzekeringen. Breng ze op de hoogte van je verhuizing. Zie dat je niet te lang moet betalen voor de verzekering van je oude woning en dat je nieuwe woning op tijd is verzekerd. » Demonteer de meubelen die je al kunt missen. Houd alle bouten en schroeven goed bij. Steek ze (met het montageplan als je dat nog hebt) in een plastic zakje en verzamel die allemaal in een zak of doos. Label de onderdelen van de meubels, zodat je weet wat de achterkant was en wat links en rechts. Neem eventueel foto’s, zodat je weet hoe alles in elkaar stak. » Maak een leidraad voor de verhuisfirma. Zeker als de verhuiswagen verschillende adressen moet aandoen, schrijf je die maar beter allemaal op een papier, met de nodige gsm-nummers. Zorg ervoor dat duidelijk is welke meubels en dozen waar moeten worden neergezet. » Breng belangrijke papieren en waardevolle spullen in veiligheid. Bezorg ze bijvoorbeeld aan een familielid of berg ze op in een bankkluis.
» Doe de meteropname. Schrijf de meterstanden op van water, gas, elektriciteit. Doe dit in je oude en nieuwe woning en telkens samen met de oude en nieuwe bewoners. Voor gas en elektriciteit kun je voor alle informatie terecht op vreg.be/nl/verhuisplanner. Op die site kun je ook een zogenaamd energieovernamedocument downloaden. Je moet daarop onder meer je EAN-codes invullen. Die codes vind je terug op de tussentijdse facturen of de afrekening van de energieleverancier. Ze zijn ook terug te vinden op de gas- of elektriciteitsmeter. Voor de overname van de watermeter kun je het best eerst nagaan bij welk waterbedrijf je aangesloten bent: dat hangt af van de gemeente waar je woont. Als je in Vlaanderen woont, kun je op de website van AquaFlanders.be je waterbedrijf opzoeken. Je moet er je postcode of gemeente intikken en dan krijg je de contactgegevens van je waterbedrijf. Je kunt vervolgens doorklikken naar het juiste waterbedrijf en daar vind je wat je moet doen bij een verhuizing. Een dag voor je verhuist: » Koppel elektrische apparaten af. Neem een foto zodat je weet hoe de kabels waren aangesloten aan je televisie, pc enzovoort. Verzamel alle afstandsbedieningen enzovoort in een doos. Ontdooi je koelkast en diepvries. Als je je wasmachine mee verhuist, moet je er het water uit laten lopen en de trommel vastzetten. » Zorg voor eten en drank voor iedereen die komt helpen verhuizen. Misschien kun je broodjes bestellen bij een broodjeszaak? Of koop koffiekoeken. » Maak dat je zelf ergens kunt eten. Zelf zul je ’s avonds, na de verhuizing, ergens iets moeten eten.
»
»
»
»
Misschien kan dat bij familie? Of warm je liever iets op in je nieuwe huis? Bekommer je om je handbagage. Steek portefeuille, wat cash geld, sleutels, gsm, pen en papier in een klein koffertje dat je gemakkelijk kunt meenemen. Zorg voor een ‘overlevingspakket’. Zie dat alles wat je de eerste dagen en nachten nodig kunt hebben binnen handbereik ligt, zoals lakens en handdoeken, kleren, EHBO-kit, medicijnen, tandenborstel, zeep, bestek, schotelvod, afwasmiddel, (keuken)handdoek, huishoudrol, wc-papier… Misschien kun je dat allemaal in één koffer verzamelen? Vul een doos met handige spullen. Denk aan een dweil, borstel, schroevendraaiers, hamer, schaar, inbussleutels, tape enzovoort. Ga op tijd slapen, zodat je goed uitgerust bent!
De dag waarop je verhuist: » Controleer in elke kamer of alles weg is. Misschien wil je nog een laatste keer een paar foto’s nemen als souvenir? » Schakel, als je de woning verlaat, de hoofdschakelaar elektriciteit uit en draai de hoofdkraan van water en gas dicht. Sluit alle ramen en deuren goed voor je vertrekt. » Verzamel alle sleutels en steek die in een zakje. Je zult de sleutels later aan de nieuwe eigenaren moeten overhandigen. Nadat je bent verhuisd: » Ga naar het gemeentehuis van je nieuwe woonplaats. Na je verhuizing heb je acht werkdagen de tijd om je nieuwe adres te melden bij de dienst bevolking van je nieuwe woonplaats. Je kunt daarvoor
»
»
»
» »
»
terecht bij de dienst bevolking, maar je mag de adreswijziging ook schriftelijk of elektronisch melden. Je kunt nu ook vrienden en familieleden op de hoogte brengen. Haal je nieuwe identiteitskaart af. Je adres wordt aangepast en dan zullen enkele instellingen en bedrijven automatisch op de hoogte worden gebracht van je nieuwe adres, bijvoorbeeld overheidsinstellingen zoals de Vlaamse Belastingdienst, Kind en Gezin, het OCMW… en ook socialezekerheidsinstellingen, het kinderbijslagfonds, ziekenfonds, de fondsen voor bestaanszekerheid. Geef zelf je adresverandering door. Je moet je nieuwe adres zelf doorgeven aan sommige instellingen en bedrijven, zoals je werkgever, de uitbetalingskas voor werkloosheidsuitkeringen, nutsbedrijven (elektriciteits-, gas- en waterleverancier), de kabelmaatschappij, telefoonmaatschappij en/of internetprovider, jouw bank en verzekeringsmaatschappij(en), verenigingen waarvan je lid bent, firma’s waarbij je een klantenkaart hebt, je huisarts… Wat met je pensioen? Je verhuizing heeft geen enkele invloed op de uitbetaling van je pensioen. Als je je inschrijft in je nieuwe gemeente wordt de Federale Pensioendienst automatisch op de hoogte gebracht. Verwacht een bezoek van de wijkagent. Die komt controleren of je wel echt op het nieuwe adres woont. Wacht voor de koelkast of diepvries 24 uur voor je het toestel opnieuw aanzet. Anders kun je problemen krijgen met de motor van het toestel. Monteer meubels, pak uit en richt alles in. Schrijf je naam op de deurbel en de brievenbus. Misschien kun je je aanmelden op een sociaal netwerk, bijvoorbeeld via hoplr.com, zodat je op de hoogte bent
van wie er in je buurt woont en van welke activiteiten er plaatsvinden.
Misschien kun je je na een verhuizing aanmelden op een sociaal netwerk zoals hoplr.com. Zo ben je meteen op de hoogte van wie er in je nieuwe buurt woont en van welke activiteiten er plaatsvinden.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1 2
3
4
5
6 7
8
Het aandeel van de 65-plussers onder de mensen die een woning kopen, ligt al jaren stabiel op 5,5 procent. De prijs van een woning hangt van veel factoren af: onder meer ligging, oppervlakte en energie-efficiëntie, maar is altijd een spel van vraag en aanbod. Al is de vraag naar vastgoed nu zo groot dat er van veel spel geen sprake is. Als je een nieuwe woning koopt, moet je goed opletten: je zult daarvoor al moeten betalen, terwijl je oude woning nog niet is verkocht. Heb je dat geld? Houd er rekening mee dat boven op de kostprijs van een woning ook nog allerlei kosten komen voor registratie, aktes en het ereloon van de notaris. Reken op 5 tot 10 procent bijkomende kosten. Je kunt nog lenen op oudere leeftijd voor de aanschaf van een woning, maar hoe ouder je bent, hoe moeilijker dat wordt. Uiteindelijk beslist je bank. Je kunt intrekken bij een kind (of omgekeerd), maar maak dan goede afspraken, ook over de financiële aspecten. Als je met twee huishoudens in één woning woont, kun je overwegen om het statuut van ‘zorgwoning’ aan te vragen. Je ontvangt daardoor geen premies, maar fiscaal heeft het wel gevolgen. Je kunt er ook voor kiezen om in groep te gaan wonen. Daarvoor bestaan verschillende formules, met elk hun juridische
9
en financiële consequenties. Bekijk ze goed. Je zult niet al je spullen kunnen meenemen naar je kleinere woning. Denk vooraf na wat je ermee kunt doen. Besef dat je van sommige dingen met pijn in het hart afstand zult moeten doen. 10 Als je op tijd begint met de organisatie van je verhuizing en de bijbehorende papierwinkel zal dat de stress aanzienlijk verminderen.
HOOFDSTUK 29
Thuis ouder worden met wat hulp
Waarin we de lezer een handje zullen helpen. Want soms gaat het niet meer alleen, maar gelukkig zijn er mensen en middelen die kunnen bijspringen. Dat aanbod is wijdvertakt en vrij onoverzichtelijk, de financiële steun daarvoor is een kluwen. Oh, wat zou het fijn zijn als er een goed overzicht zou bestaan van wat er allemaal mogelijk is. Maar dat bestaat niet. Tot nu.
Jij die ik het meest heb gevreesd Omdat ik jong ben van geest Lopen kon ik haast niet Maar lopen met jou Dat niemand mij maar ziet Liever bleef ik bij huis En zag jou liever niet staan Maar als ik naar buiten wou Dan liet ik een traan
en keek jij mij weer aan Ik moest zo aan je wennen En zo pakte ik jou op een dag Nu ben je mijn beste vriend Op mijn gezicht staat weer een lach Dit gedicht draagt als titel Hulde aan de rollator en werd door Alie Vos-Doller op Facebook geplaatst. Het behandelt een delicaat thema als je het geluk hebt om oud genoeg te mogen worden: je kunt minder goed uit de voeten, vooral zodra je de leeftijd van 75 jaar hebt bereikt. En dan kan een rollator goed van pas komen. Al is dat – zeker in het begin – niet gemakkelijk om toe te geven. Eerder in dit boek hebben we aandacht geschonken aan de grote en kleine verbouwingen die soms met de lengte der jaren aan een woning nodig zijn (zie hoofdstuk 27). Hier zullen we het meer hebben over de hulp die we met het ouder worden goed kunnen gebruiken. Het gaat dan niet alleen over hulpmiddelen zoals een rollator of een alarmknop, maar bijvoorbeeld ook over thuishulp en mantelzorg. En over de financiële tegemoetkomingen die daarvoor bestaan. Vaak is het zoals in het hierboven geciteerde gedicht een moeilijke stap om van die hulp gebruik te maken en altijd is het ook wennen. Maar dikwijls groeit die hulp ook uit tot ‘een beste vriend’, ze maakt het leven aangenamer en kan weer een glimlach op het gezicht toveren.
29.1 Wie helpt je aan hulp en zorg? Als je als oudere op zoek bent naar hulp en zorg zijn er vier belangrijke toegangspoorten waarlangs je alle informatie daarover kunt vinden: » De huisarts. Uiteraard speelt je huisarts hier een cruciale rol: als eerstelijnshulpverlener heeft hij meestal een uitstekend beeld van je toestand en behoeften. Als je een vraag hebt over hulp of zorg kun
je die aan je huisarts stellen. Of als de arts vindt dat je voor hulp of zorg in aanmerking komt, zal hij je daarover aanspreken en doorverwijzen naar andere zorgaanbieders. Maak er gebruik van, neem dat ernstig en ga erop in. » De lokale dienstencentra. Ze zijn het aanspreekpunt bij elke beginnende zorgvraag. Ze ondersteunen ouderen uit de buurt of regio in hun zelfredzaamheid en om zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Een lijst van de lokale dienstencentra per provincie vind je via zorg-en-gezondheid.be. Ze bieden onder andere informatieve, recreatieve en vormende activiteiten aan. Je kunt er bijvoorbeeld terecht met vragen over thuiszorg, maar je kunt er ook meedoen aan allerlei hobbyactiviteiten zoals yoga- of knutselsessies, of je kunt er lessen volgen om bijvoorbeeld met de computer te leren werken of een taal te leren. De lokale dienstencentra bieden ook hulp bij activiteiten uit het dagelijkse leven. Je kunt er naar de kapper gaan, hulp krijgen bij het wassen, voetverzorging krijgen en andere hygiënische zorgen. Ze bereiden bijvoorbeeld ook warme maaltijden in het dienstencentrum of leveren die aan huis, organiseren boodschappenhulp, buurthulp, lenen personenalarmsystemen uit, ondersteunen de mobiliteit van de ouderen enzovoort. Je vindt er vrijwilligerswerk op maat van jouw behoeften en interesses. Ze kunnen ook overleg organiseren tussen de verschillende zorgverleners, zoals de huisarts, kinesitherapeut en thuisverpleger.
De lokale dienstencentra bereiden onder meer warme maaltijden, organiseren
boodschappenhulp, buurthulp en lenen personenalarmsystemen uit. » De ziekenfondsen en hun dienst maatschappelijk werk bieden hulp en dienstverlening, niet alleen aan de ouderen, maar ook aan iedereen die hen helpt, de mantelzorgers (zie verder in dit hoofdstuk). Ze helpen in principe iedereen die door ziekte, een beperking, ouderdom of vanuit sociale kwetsbaarheid tijdelijk of blijvend problemen ondervindt. Je kunt er terecht met vragen of problemen in verband met thuiszorg, ergotherapie en woningaanpassing, Vlaamse sociale bescherming (bijvoorbeeld zorgbudgetten voor ouderen), pensioenen, administratieve zaken, gezondheidszorg, inschrijvingen bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap enzovoort. Ze zijn expert in het aanbod thuiszorg en de betrokken sociale rechten. Ze zijn telefonisch bereikbaar, maar je kunt ook een afspraak maken. En als je wilt, kan een medewerker ook eens bij je langslopen. » Het Sociaal Huis. Dit is het aanspreekpunt en informatieloket waar je als burger in je gemeente terechtkunt met al je vragen over gezondheid, welzijn en sociale dienstverlening. Het helpt je gemakkelijk in contact te komen met sociale organisaties, de diensten van de gemeente en de sociale dienstverlening van het OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn), dat erop toeziet dat iedereen op een menswaardige manier kan leven. De hulpmiddelen en zorg waarover je als oudere kunt beschikken, zijn zeer versnipperd en niet zo gemakkelijk terug te vinden. De Vlaamse Ouderenraad paste daar een mouw aan en bracht alles
samen op de website ouderengids.be. Dat is de ideale vertrekbasis als je op zoek gaat naar hulp. Voor veel van die hulp en zorg bestaan er ook financiële tegemoetkomingen, maar ook die zitten erg verspreid, bijvoorbeeld over federale, Vlaamse, provinciale en lokale overheden. Hier kan de site rechtenverkenner.be hulp bieden: je krijgt er een overzicht van de bestaande premies en andere voordelen op het vlak van onderwijs, arbeid, wonen, welzijn, energie enzovoort die er zijn voor kwetsbare groepen, zoals ouderen. De website geeft per maatregel of voordeel: een gedetailleerde omschrijving, de voorwaarden waaraan je moet voldoen, waar en hoe je de maatregel kunt aanvragen en de contactgegevens van de betrokken instanties. Ziekenfondsen hebben een eigen aanbod diensten en voordelen die je kunt terugvinden op hun website. Daarin zitten ook voordelen in verband met thuiszorgkosten.
De hulpmiddelen en zorg waarover je als oudere kunt beschikken, zijn zeer versnipperd en niet zo gemakkelijk terug te vinden. Gelukkig is er de website ouderengids.be, de ideale vertrekbasis als je op zoek gaat naar hulp. 29.2 Welke hulpmiddelen zijn er? Er bestaan heel wat hulpmiddelen en er is heel wat verzorgingsmaterieel voor de oudere als het wat moeilijker of zelfs helemaal niet meer gaat. Een handig overzicht vind je via de site van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), vaph.be. Daar heb je een hulpmiddelendatabank met informatie over hulpmiddelen en aanpassingen die door personen met een beperking en ook ouderen, hun verzorgers of begeleiders gebruikt
worden. Zo vind je er bijvoorbeeld maar liefst 155 verschillende rollators terug. Belangrijk om te weten is dat die databank geen uitspraak doet over de kwaliteit van het product of de dienstverlening van de leverancier. En als een hulpmiddel in de databank is opgenomen, wil dat ook niet zeggen dat het wordt terugbetaald door het VAPH (hoe je eventueel zo’n terugbetaling kunt genieten, vertellen we verderop). Maar de databank geeft wel een goed overzicht van wat er allemaal mogelijk is, en niets belet je om ook bij andere producenten of leveranciers aan te kloppen. Op de site worden de hulpmiddelen gepresenteerd per categorie, zoals computer, eten en drinken, horen, lezen, schrijven, mobiliteit, wonen enzovoort. Als je een probleem hebt met het wonen, dan krijg je alle hulpmiddelen die daarop betrekking hebben. Dat gaat van antisliptegels over rollators tot trapliften. Telkens worden alle coördinaten van de leveranciers gegeven, en ook een richtprijs. Een rubberen antisliptegel heb je vanaf 100 euro, een rollator kost tussen 150 en 500 euro en voor een traplift moet je een offerte aanvragen, want de prijs daarvan is afhankelijk van hoe hoog je trap is, of er een bocht in zit, de afwerking enzovoort. Er zijn verschillende instanties die je kunnen helpen met informatie en advies over welk hulpmiddel of verzorgingsmaterieel het meest geschikt is in jouw specifieke geval. Je kunt bij je ziekenfonds terecht voor ergotherapeutisch advies: iemand komt dan langs om je raad te geven bij de aanpassingen aan je huis, geeft inlichtingen over en begeleiding bij het gebruik van hulpmiddelen en praktische tips bij de uitvoering van je dagelijkse handelingen. Dat kan gratis zijn, soms vraagt het ziekenfonds een tegemoetkoming van bijvoorbeeld 50 euro. Informeer je dus bij je ziekenfonds. Natuurlijk kunnen ook zelfstandige ergotherapeuten, kinesitherapeuten of ziekenhuizen je helpen.
Een rubberen antisliptegel heb je vanaf 100 euro, een rollator kost tussen 150 en 500
euro en voor een traplift moet je een offerte aanvragen, want de prijs daarvan is afhankelijk van hoe hoog je trap is, of er een bocht in zit en van de afwerking. Je kunt de hulpmiddelen aankopen en vaak ook huren in de thuiszorgwinkel of mediotheek van je ziekenfonds. Daar vind je dus bijvoorbeeld rolstoelen en rollators, verzorgingsen incontinentiemateriaal, hulpmiddelen voor het heffen en tillen, ademhalingsapparatuur en ziekenhuismeubilair. Je kunt er advies inwinnen en als je lid bent van het ziekenfonds kan het zijn dat je korting krijgt. Dat verschilt van ziekenfonds tot ziekenfonds. Je kunt ook bij apothekers, thuiszorgdiensten en sommige ziekenhuizen terecht voor goede raad en de aanschaf van hulpmiddelen. Je kunt ook langslopen bij een bandagist of een orthopedist, die gespecialiseerd zijn in hulpmiddelen zoals rolstoelen, orthopedische schoenen, prothesen en steunkousen. De hulpmiddelen kun je zoals gezegd ook huren. Dat kan via de uitleendienst van je ziekenfonds. Soms is dat gratis en anders kan dat tegen een voordelig tarief. De voorwaarden verschillen wel per ziekenfonds, dus opnieuw: informeer je. Een andere mogelijkheid is dat je je wendt tot de uitleendienst van de lokale afdeling van het Rode Kruis of tot een patiëntenvereniging. In elk geval is de aanschaf van een hulpmiddel vaak een kostbare zaak, maar misschien kom je in aanmerking voor een volledige of gedeeltelijke terugbetaling.
29.3 Waar krijg je financiële tegemoetkomingen?
De financiële tegemoetkomingen voor iemand die een beroep moet doen op hulpmiddelen zijn in Vlaanderen versnipperd over heel veel instanties. Zoals eerder geschreven kom je voor aanpassingen aan de woning misschien in aanmerking voor de Vlaamse aanpassingspremie voor ouderen of een van de talloze andere premies die er bestaan (zie hoofdstuk 27). Voor hulpmiddelen is er een rist andere mogelijkheden, zoals: » Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV): Betaalt mee voor allerlei medische en paramedische hulpmiddelen, zoals gehoorapparaten, (zit)orthesen, brillenglazen. De tegemoetkoming verschilt naargelang van je leeftijd en het soort toestel en verloopt via je ziekenfonds. Alle informatie over de voorwaarden, de procedures, de terugbetalingstarieven enzovoort vind je terug op de website van het RIZIV, riziv.fgov.be/nl/themas/verzorging-kosten-en-terugbetaling, of op de website van je ziekenfonds. Laten we het voorbeeld nemen van een hoorapparaat. Ben je 65plus, dan is de terugbetaling bijvoorbeeld als volgt voor de vastgelegde tarieven:
Dit zijn de bedragen sinds oktober 2021. Bij een nietgeconventioneerde audicien ligt de vergoeding ruim 25 procent lager. Koop je een duurder toestel, dan blijft je terugbetaling even hoog en zul je zelf meer moeten opleggen. Sommige ziekenfondsen bieden boven op de terugbetaling ook een korting aan van bijvoorbeeld 100 euro voor een hoorapparaat aan één oor of een contralateraal toestel en van 200 euro voor een hoorapparaat aan beide oren, zelfs als je niet in aanmerking komt voor de wettelijke
terugbetaling. Of ze bieden een extra tegemoetkoming aan in aanvullende verzekeringen. Het RIZIV geeft behalve de tegemoetkomingen uit de nomenclatuur (bijvoorbeeld ziekenhuisopname, consult bij de arts, kinesitherapeut…) ook enkele forfaitaire vergoedingen en kostenbeschermende maatregelen voor chronisch zieke en zwaar zorgbehoevende personen. Enkele voorbeelden: de maximumfactuur, de verhoogde tegemoetkoming, het statuut chronische aandoening, zorgtrajecten, het forfait voor chronisch zieken, tegemoetkomingen in de reiskosten voor bepaalde behandelingen, incontinentieforfaits, palliatief forfait… Je vindt meer informatie op de website van het RIZIV, riziv.fgov.be, onder ‘Financiële toegankelijkheid’. » Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH): alle personen met een handicap kunnen voor ondersteuning een beroep doen op het VAPH. Het is een beetje wollig geformuleerd, maar onder handicap verstaat men ‘elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten, en persoonlijke en externe factoren’. Het VAPH betaalt mee de kosten voor de aankoop van hulpmiddelen of aanpassingen die nodig zijn om goed te functioneren in het dagelijks leven. Het kan dus gaan om bijvoorbeeld douchestoelen, communicatietoestellen, tilliften en noem maar op. Ouderen kunnen dus soms terugvallen op het VAPH. Een eerste belangrijke voorwaarde is wel dat de erkenning van je handicap aangevraagd moet worden voor je 65ste verjaardag. Als die aanvraag is gebeurd voor die datum kan de ondersteuning na je 65ste wel doorlopen als de bijstand die je vraagt verband houdt met een beperking die je voor die leeftijd al had. Nieuwe aanvragen na 65 jaar worden dus soms afgewezen door interpretatie van deze
regel. Je vindt een brochure op vaph.be/hulpmiddelen/aanvragen/meerderjarigen die alles uitlegt. Voor veelgevraagde hulpmiddelen en aanpassingen voorziet het VAPH in een standaardtegemoetkoming. Die hulpmiddelen en aanpassingen zijn, samen met het maximumbedrag dat het VAPH terugbetaalt, terug te vinden via vaph.be/refertelijst. Voor sommige hulpmiddelen is een tegemoetkoming uitgesloten, zoals voor fietsen met hulpmotor en relaxzetels. Voor mobiliteitshulpmiddelen (rolstoelen, elektrische scooters, orthopedische driewielfiets, looprek…), medische en paramedische hulpmiddelen (hoorapparaten, brillen…) en hulpmiddelen voor gebruik op het werk en op school kun je ook niet bij het VAPH terecht. Het VAPH geeft een tegemoetkoming voor hulpmiddelen in de thuissituatie. Het VAPH kan ook een persoonsvolgend budget verstrekken, daar komen we dadelijk op terug.
Als oudere kun je soms terugvallen op het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Maar dan moet je wel de erkenning van je handicap aanvragen voor je 65ste verjaardag. » Vlaamse sociale bescherming (VSB): hier kun je terecht voor mobiliteitshulpmiddelen, zoals een rolstoel, elektrische scooter, duwwandelwagen, driewielfiets. Het moet wel gaan om hulpmiddelen die je blijvend (of toch lange tijd) nodig hebt, en dus bijvoorbeeld niet de krukken of de rolstoel na een beenbreuk. Op de site vlaamsesocialebescherming.be vind je een uitvoerige en zeer gedetailleerde lijst met mobiliteitshulpmiddelen, merken en uitvoeringen en wat de terugbetalingen zijn via de VSB. Als je huisarts je zo’n mobiliteitshulpmiddel voorschrijft, krijg je een terugbetaling via je zorgkas, die verbonden is aan je ziekenfonds. Het is wel mogelijk dat je zelf nog supplementen moet
betalen. Die zijn afhankelijk van het model of type hulpmiddel dat je kiest. Ook voor onderhoud en herstellingskosten kan de VSB een vergoeding geven. In bepaalde situaties zul je een mobiliteitshulpmiddel moeten huren in plaats van kopen. Dat is het geval als je bijvoorbeeld thuis woont en ouder bent dan 85 jaar, als je een palliatief statuut hebt, als je in een woonzorgcentrum verblijft, als je lijdt aan een snel degeneratieve aandoening of als je net uit revalidatie komt. Huren is voor de gebruiker gratis. De VSB betaalt de maandelijkse huurprijs en de onderhouds- en herstellingskosten zijn dan inbegrepen. Als je situatie wijzigt en een ander hulpmiddel vereist is (bijvoorbeeld een modulaire rolstoel in plaats van een gewone duwwagen), wordt dat vlot aangepast.
29.4 Wat is mantelzorg? Als je een dagje ouder wordt, is het niet meer evident om zelf alle huishoudelijke en andere klussen op te knappen. Er bestaat een brede waaier aan mogelijkheden om een beroep te doen op helpende handen. De Vlaamse overheid organiseerde een infolijn waar ouderen of hun familie terechtkunnen voor alle vragen over ouderenzorg: woonzorglijn.be. Heel veel zorg voor ouderen gebeurt met vrijwilligerswerk. Dat past in het streven van de Vlaamse regering naar ‘vermaatschappelijking van de zorg’, waarbij de zorg zoveel mogelijk in de samenleving geïntegreerd wordt. Concreet betekent dit dat kinderen, familie, vrienden, buren enzovoort voor elkaar zorgen. Als iemand onbetaalde zorg verleent aan bijvoorbeeld een oudere (of iemand met een chronische ziekte of beperking) buiten een professioneel of formeel kader, spreekt men van mantelzorg. Zij leveren niet alleen lichamelijke en materiële hulp, maar ook emotionele steun. Er is sprake van dat in de toekomst artsen en verpleegkundigen soms ook verpleegkundige handelingen voor één patiënt kunnen delegeren aan een mantelzorger, die daarvoor dan
een opleiding krijgt van de verpleegkundige en vervolgens een attest ontvangt.
Bijna de helft van de mantelzorgers is tussen 45 en 64 jaar oud, maar ook nog heel wat 65-plussers doen aan mantelzorg, bijvoorbeeld voor hun partner of echtgenote/echtgenoot. Een op de drie Belgen is zo’n mantelzorger, in Vlaanderen zijn ze met 1,7 miljoen. In bijna 80 procent van de gevallen wordt de rol van mantelzorger opgenomen door iemand uit de familie. Meestal is dat de partner of echtgenote/echtgenoot (27 procent), gevolgd door (schoon)dochters (26 procent). Dat laatste cijfer ligt veel hoger dan dat van de (schoon-) zonen: 13 procent. Bijna de helft van de mantelzorgers is tussen 45 en 64 jaar oud, maar ook nog heel wat 65-plussers doen aan mantelzorg, bijvoorbeeld voor hun partner of echtgenote/echtgenoot. Heel wat informatie over mantelzorg vind je op ma-zo.be. Mantelzorgers zelf kunnen voor inlichtingen en een opleiding terecht bij steunpuntmantelzorg.be en mantelzorgnetwerk.com. Ze kunnen zich aansluiten bij een van de zes erkende verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers in Vlaanderen en Brussel (Ons Zorgnetwerk, Samana, Okra Zorgrecht, Liever Thuis LM, S-Plus Mantelzorg, Steunpunt Mantelzorg). Alle contactgegevens vind je via zorg-en-gezondheid.be. Wie op regelmatige basis aan mantelzorg doet, komt misschien in aanmerking voor de gemeentelijke mantelzorgpremie. Elke gemeente is vrij om zo’n mantelzorgpremie uit te keren, en ook om de voorwaarden en het bedrag te bepalen. Sommige gemeenten geven een premie als de zorgvrager inwoont, of als die recht heeft op het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden of ouderen met een zorgnood, of vanaf een bepaalde leeftijd. Voor concrete informatie
contacteer je het best de gemeentelijke welzijnsdienst, het OCMW of het Sociaal Huis van je gemeente.
Wie op regelmatige basis aan mantelzorg doet, komt misschien in aanmerking voor de gemeentelijke mantelzorgpremie. En wie voor mantelzorg deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking neemt, kan vaak een beroep doen op een vervangend inkomen. Nog een belangrijke opmerking: je mag de gemeentelijke mantelzorgpremie niet verwarren met het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden (vroeger ook het zorgbudget bij mantel- en thuiszorg genoemd). Die premie is er voor de zorgvrager zelf die hoge niet-medische kosten heeft voor bijvoorbeeld gezinszorg, incontinentiemateriaal en hulpmiddelen en voor wie in een woonzorgcentrum verblijft. Het gaat om een vast bedrag van 135 euro per maand in 2023. Met die som kan de zorgvrager een mantelzorger vergoeden, maar dat moet niet. Verderop komen we terug op dit zorgbudget. Een federale mantelzorgwet erkent mantelzorgers sinds 2020. Je kunt dit aanvragen bij je ziekenfonds, je vindt het formulier op hun website. Een eenvoudige erkenning wordt op basis van een verklaring op eer gegeven. Er zijn geen afgeleide rechten aan verbonden. Een erkenning met sociaal recht is bedoeld voor de zorg van ernstig zorgbehoevende personen. Er zijn verschillende attesten bruikbaar om de ernst van de zorgbehoefte aan te tonen. Het ‘sociaal recht’ beperkt zich voorlopig nog tot het recht op het mantelzorgverlof. Dat is vergelijkbaar met al bestaande zorgverloven, zoals het verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. Deze wet biedt aan alle overheden
de kans om bijkomende afgeleide rechten te ontwikkelen, maar dat is voorlopig nog niet gebeurd. Wie voor mantelzorg deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking neemt, kan vaak een beroep doen op een vervangend inkomen: » Verlof om medische bijstand van een gezinslid of familielid dat lijdt aan een zware ziekte; » Palliatief verlof voor iemand die lijdt aan een ongeneeslijke ziekte of die terminaal is; » Mantelzorgverlof om hulp of bijstand te geven aan een persoon die wegens zijn hoge leeftijd, gezondheidstoestand of zijn handicap kwetsbaar is en zich in een afhankelijkheidspositie bevindt. Voor informatie en voorwaarden kun je terecht bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) of de dienst maatschappelijk werk van je ziekenfonds.
29.5 Waar vind je professionele hulp? Het vrijwilligerswerk en de mantelzorg behoren tot de ‘informele zorg’, maar er is natuurlijk ook ‘formele zorg’, die verleend wordt door professionele en gespecialiseerde zorgverstrekkers. We overlopen de belangrijkste: » Huishoudhulp: een vaste hulp komt poetsen, wassen, strijken, koken of boodschappen doen, of doet – onder strikte voorwaarden – personenvervoer voor mensen met beperkte mobiliteit. Die hulp wordt ingeschakeld via een erkende dienstenchequeonderneming. Je betaalt dus met dienstencheques: elk gewerkt uur kost je een dienstencheque van 9 euro, maar na fiscale aftrek bedraagt de werkelijke kostprijs 7,20 euro. Die prijs geldt voor de eerste vierhonderd aangekochte
dienstencheques. Voor de volgende honderd dienstencheques betaal je telkens 10 euro. Je kunt per gebruiker vijfhonderd dienstencheques per kalenderjaar aankopen met een beperking van duizend dienstencheques per gezin. Als dat kan, is het dus voordeliger om de eerste vierhonderd dienstencheques aan te kopen op naam van partner één en de volgende op naam van partner twee. Eenoudergezinnen en gezinnen van personen met een handicap kunnen tot tweeduizend cheques per jaar aankopen tegen een tarief van 9 euro. Je vindt de voorwaarden voor elk gewest op de websites voor dienstencheques (dienstencheques.brussels en dienstencheques.vlaanderen.be).
Het is voordeliger om de eerste vierhonderd dienstencheques aan te kopen op naam van partner één en de volgende op naam van partner twee. » Gezinszorg en aanvullende thuiszorg: als je als oudere niet meer goed voor jezelf kunt zorgen en hulp nodig hebt, kun je aankloppen bij de dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Het kan gaan om persoonsverzorging (wassen, aankleden, verzorging enzovoort), hulp in het huishouden (koken, wassen en strijken enzovoort), de schoonmaak van je huis (poetsen, stof afnemen en stofzuigen enzovoort) en soms ook oppas en hulp bij karweitjes. Je kunt een aanvraag doen voor gezins- en aanvullende thuiszorg bij de diensten die daarvoor zijn erkend door het Agentschap Zorg & Gezondheid. Het
kan gaan om zowel openbare als privédiensten. De adressen en alle informatie vind je ook weer via zorgen-gezondheid.be. Als je zo’n gezins- en aanvullende thuiszorg aanvraagt, zal iemand van de dienst bij je langskomen om te kijken of je daarvoor in aanmerking komt en bepalen welke en hoeveel hulp je nodig hebt. Het onderzoek zal om het jaar (of minstens om de twee jaar) worden herhaald. Voor de gezinszorg (lichamelijke verzorging, huishoudhulp…) betaal je als gebruiker een bijdrage per uur. Alle diensten zijn verplicht om voor de bepaling van die bijdrage hetzelfde berekeningssysteem toe te passen. Voor aanvullende thuiszorg (schoonmaakhulp, oppashulp, kleine reparaties…) betaal je een bijdrage per uur, maar hiervoor is er geen algemeen geldend berekeningssysteem, elke dienst bepaalt zelf hoe de bijdrage wordt berekend. De bijdrage die je betaalt voor gezinszorg of aanvullende thuiszorg hangt af van het gezinsinkomen, de gezinssamenstelling en de intensiteit en de duur van de zorg. Soms is aan de dienst gezinszorg en aanvullende thuiszorg een dagverzorgingscentrum verbonden. Officieel gaat het dan om collectieve autonome dagopvang, vaak afgekort als Cado. Alleen als je gezinszorg of aanvullende thuiszorg krijgt, kun je terecht in een Cado. Het is vergelijkbaar met een ander dagverzorgingscentrum (zie verder), maar de persoonsverzorging, de huishoudelijke hulp en de psychosociale ondersteuning worden er verricht door verzorgende personeelsleden van de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Een Cado is alleen open op weekdagen tussen 7 en 20 uur (niet op feestdagen) en je betaalt er geen dagprijs zoals in andere dagverzorgingscentra, maar een prijs per uur. In 2022 was dat 3,64 euro per uur.
» Thuisverpleging: op voorschrift van een arts kan een verpleegkundige bij je thuis komen voor bijvoorbeeld hygiënische verzorging, wondverzorging, inspuitingen, oogdruppels, steunkousen, compressiezwachtels, lavementen, blaassondes, infusen enzovoort. Die zorg kan worden georganiseerd door een dienst of verlopen via een zelfstandige thuisverpleegkundige. De kosten worden rechtstreeks geregeld via je ziekenfonds, je moet alleen het remgeld, je eigen deel, betalen. Alle informatie krijg je van je ziekenfonds. Sommige diensten voor thuisverpleging zijn erkend door de Vlaamse overheid, maar niet allemaal. Alle adressen van erkende thuisverpleging in je omgeving vind je opnieuw op zorg-en-gezondheid.be, al staan niet alle (zelfstandige) thuisverpleegkundigen erop. Sommige diensten bieden bijkomende kleine, nietvergoedbare taken aan, waarvoor een kleine kostprijs kan worden aangerekend. » Maaltijden aan huis: die worden bezorgd door de OCMW’s, soms ook door lokale dienstencentra en er zijn natuurlijk ook heel wat traiteurs op deze markt actief. Je kunt de maaltijden laten afstemmen op je dieet. Het kan zijn dat je de maaltijden nog moet opwarmen in de microgolfoven, maar ze kunnen ook warm worden afgeleverd. Als je een leefloon, leefgeld of een verhoogde tegemoetkoming hebt, kun je bij de OCMW’s een voordelig tarief genieten. Alle informatie is verkrijgbaar bij het OCMW, het Sociaal Huis van je gemeente en de lokale dienstencentra. Kijk op het internet welke traiteurs in aanmerking komen, een site als maaltijdenbezorgen.be geeft je een eerste overzicht. » Boodschappendienst: natuurlijk kunnen een mantelzorger, het OCMW of een lokaal dienstencentrum of de diensten gezinszorg en aanvullende thuiszorg je
(helpen met) boodschappen doen. Maar je kunt ook bij supermarkten telefonisch of via internet je bestelling plaatsen en die tegen een vergoeding bij je laten afleveren. Het blijkt trouwens dat ouderen steeds meer via een website of een app producten aankopen: bijna de helft van de ouderen tussen 65 en 74 jaar maakt daar nu gebruik van. Dat betekent natuurlijk ook dat bijna de helft van de Belgen tussen 65 en 74 jaar nog nooit iets op internet heeft gekocht.
De website maaltijdenbezorgen.be geeft al een eerste goed overzicht van welke traiteurs maaltijden in je gemeente bezorgen. » Personenalarmsysteem: in geval van nood kun je via zo’n alarmsysteem hulp vragen. Meestal draag je het alarmsysteem bij je aan een halsketting, clip of armband. In noodsituaties druk je op een knop en word je verbonden met een persoon die je zelf hebt aangeduid. Dat kan een centrale zijn die je oproep dag en nacht beantwoordt. Het personenalarmsysteem kan worden uitgebreid met een of meerdere slimme detectoren: valdetector, bewegingsmelder, CO-melder of medicatieverdeler. Je betaalt een maandelijkse bijdrage waarin ook het abonnement op de alarmcentrale is inbegrepen. Ook hiervoor kun je weer terecht bij je ziekenfonds, het OCMW, het Sociaal Huis van je gemeente of het lokaal dienstencentrum. » Rechtstreeks toegankelijke hulp: dit is voor iedereen die beperkte handicapspecifieke ondersteuning nodig heeft. Je moet wel aan enkele voorwaarden voldoen. Zo moet je een (vermoeden
van) handicap hebben. Je moet jonger zijn dan 65 jaar. Als je al erkend bent als persoon met een beperking door het VAPH, dan is die voorwaarde niet van toepassing. Als je een vermoeden hebt van handicap en je al vóór de leeftijd van 65 jaar gebruikmaakte van rechtstreeks toegankelijke hulp, kun je die ondersteuning ook blijven krijgen na je 65ste. Je moet in Vlaanderen of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen. De rechtstreeks toegankelijke hulp kan bestaan uit begeleiding, dagopvang of een verblijf. Hoeveel hulp je op die manier kunt krijgen, wordt berekend via een puntensysteem, dat wordt uitgelegd op de site vaph.be, waar je ook alle andere uitleg vindt. Je betaalt maximaal de volgende bedragen: voor ambulante, mobiele en groepsbegeleiding en begeleid werken maximaal 5,43 euro per sessie, voor dagopvang maximaal 10,31 euro per dag en voor een verblijf maximaal 25,94 euro per nacht. Je moet voor rechtstreeks toegankelijke hulp geen aanvraag indienen bij het VAPH, je kunt rechtstreeks contact opnemen met een zorgaanbieder. » Dagverzorgingscentrum: biedt opvang en verzorging overdag. Het centrum neemt tijdelijk de opvang en zorg over van de mensen die je normaal thuis bijstaan, zoals mantelzorgers of thuisverplegers. Het biedt een oplossing voor als je thuis wilt blijven wonen, maar niet elke dag iemand hebt die bij je kan langskomen voor verzorging of andere ondersteuning. Je kunt als 65-plusser meerdere dagen of uren per week naar een dagverzorgingscentrum gaan. Daar helpt het personeel je bij het wassen en de verzorging en er zijn activatie-, revalidatie- en ontspanningsactiviteiten. Je kunt er ook een warme maaltijd krijgen en zij regelen ook het vervoer. Je
betaalt er een dag- of uurprijs. Deze centra zijn niet geschikt voor wie zware medische verzorging en begeleiding nodig heeft. De eerder genoemde collectieve autonome dagopvang (Cado) is een voorbeeld van een dagverzorgingscentrum, maar zoals gezegd kun je daar alleen terecht als je gezinszorg of aanvullende thuiszorg krijgt. Maar er zijn ook nog gewone dagverzorgingscentra, centra gespecialiseerd in chronische aandoeningen en centra voor palliatieve zorg. Voor meer informatie en adressen kun je terecht op zorg-en-gezondheid.be. » Nachtzorg: verzorgers, (oproepbare) verpleegkundigen en/of vrijwilligers verlenen tijdens de nacht zorg. Dat kan bij je thuis, bijvoorbeeld om een mantelzorger te ontlasten. Nachtzorg is ook beschikbaar voor een zorgbehoevende in een palliatieve situatie, een persoon met dementie of een zorgbehoevende in een langdurige chronische ziektetoestand. Nachtzorg is op elke dag van de week mogelijk, met een maximum van drie nachten per week. Voor nachtzorg thuis door verzorgenden moet je rekenen op 36 euro per nacht; als dat door vrijwilligers gebeurt op 25 euro per nacht. Informeer bij je ziekenfonds of ze een deel van de kosten vergoeden. Alle informatie op nachtzorg.be.
Nachtzorg is op elke dag van de week mogelijk, met een maximum van drie nachten per week. Voor nachtzorg thuis door verzorgenden moet je rekenen op 36
euro per nacht; als dat door vrijwilligers gebeurt op 25 euro per nacht. » Oppashulp aan huis: een dienst voor oppashulp organiseert oppashulp door vrijwilligers en verenigingswerkers overdag of ’s nachts. De oppasser biedt gezelschap of toezicht bij afwezigheid of ter ondersteuning van de mantelzorg. Wie ervan gebruikmaakt, betaalt in 2022 een onkostenvergoeding van maximaal 2,99 euro per uur. De website zorg-engezondheid.be geeft adressen van diensten voor oppashulp. » Centrum voor kortverblijf: biedt tijdelijk verzorging en opvang aan 65-plussers. Je kunt er dag én nacht, of alleen ’s nachts verblijven voor een periode van maximaal zestig opeenvolgende dagen en maximaal negentig dagen per jaar. Ze zijn verbonden aan een woonzorgcentrum en bieden grotendeels ook dezelfde dienstverlening. Vaak komen ouderen hier terecht als ze een crisis doormaken en voor korte tijd niet alleen thuis kunnen blijven wonen, bijvoorbeeld na een opname in het ziekenhuis of het overlijden van hun partner. Ook om mantelzorgers even te ontlasten kan het kortverblijf een oplossing bieden. Meer informatie via zorg-en-gezondheid.be. » Centrum voor herstelverblijf: als je herstelt van een operatie of een zware aandoening of ongeval, kun je in een centrum voor herstelverblijf terecht voor opvang, verzorging en revalidatie in een eenpersoonsof tweepersoonskamer. De nadruk ligt op het herstel van je zelfredzaamheid. Je blijft er maximaal zestig dagen, tot je voldoende bent hersteld. Er werken artsen, verpleegkundigen en sociaal assistenten of
psychologen. Ook hierover vind je meer informatie op zorg-en-gezondheid.be. » Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg: biedt medisch-psychiatrische en psychotherapeutische hulpverlening aan mensen met ernstige psychische problemen. Er zijn psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers aanwezig die je tijdens consultaties helpen. Je kunt er niet worden opgenomen of verblijven. Als je niet zelf naar zo’n centrum kunt gaan, kan er ook iemand bij je thuis langskomen, of bij het lokaal dienstencentrum of het woonzorgcentrum. Het standaardtarief bedraagt 11 euro. Urgentiezorg en een eerste consultatie zijn gratis. Informeer bij je ziekenfonds voor de terugbetalingstarieven. De adressen van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg vind je terug op zorg-engezondheid.be, op tegek.be krijg je veel informatie over psychische problemen. » Zelfhulpgroepen en lotgenotencontact: er bestaan in Vlaanderen meer dan 1500 zelfhulpgroepen, waar lotgenoten steun vinden bij elkaar. Zelfhulpgroepen bieden informatie, praktische hulp, emotionele ondersteuning, wisselen oplossingen uit, delen bezorgdheden en frustraties, bieden geborgenheid en behartigen de belangen van hun leden. Je kunt op zoek gaan naar een zelfhulpgroep via zelfhulp.be.
29.6 Kom je in aanmerking voor een persoonsvolgend budget of een zorgbudget?
Al die hulpmiddelen en dienstverleningen kosten geld, ook al zijn er vaak financiële tegemoetkomingen van het RIZIV en de ziekenfondsen, zorgkassen, gemeenten, OCMW’s, de Vlaamse sociale bescherming enzovoort. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap biedt ook nog een ‘persoonsvolgend budget’ aan. En de Vlaamse sociale bescherming heeft een ‘zorgbudget’, waarvoor je misschien in aanmerking komt. We bekijken ze even in detail. Het persoonsvolgend budget is bedoeld voor personen die intensieve of frequente ondersteuning nodig hebben wegens hun handicap. Op basis van de vraag en de behoeften wordt bepaald of de persoon recht heeft op een budget en hoeveel dat mag bedragen. Het uitgekeerde bedrag kan dus erg verschillen van geval tot geval. Het is een budget op maat waarmee de persoon zorg en ondersteuning kan betalen. Het budget kan ruim worden gebruikt, gedetailleerde informatie vind je op vaph.be. Nog eens beklemtonen dat je vóór je 65ste levensjaar een eerste aanvraag bij het VAPH moet hebben gedaan voor eenzelfde handicap om hiervoor in aanmerking te komen. Een aanvraag door ouderen zal ook vaak worden geweigerd, omdat andere voorzieningen een alternatief kunnen bieden. Bovendien zul je – door de lange wachtlijsten en prioriteit aan wie geen alternatieve hulpbronnen heeft – na een toekenning nog jaren moeten wachten op een effectief budget.
Het persoonsvolgend budget is bedoeld voor personen die intensieve of frequente ondersteuning nodig hebben wegens hun handicap. Ook het zorgbudget is er voor mensen die veel zorg nodig hebben. Een andere mogelijkheid is het zorgbudget, waarvoor de Vlaamse sociale bescherming instaat. Meer dan 300.000 mensen ontvangen een zorgbudget, dat onder meer gefinancierd wordt door 4,5 miljoen inwoners in Vlaanderen ouder dan 26 jaar. Elk jaar betalen die een
zorgpremie voor de Vlaamse sociale bescherming. Die premie bedraagt in 2023 58 euro (29 euro voor mensen met een laag inkomen). Die som moet worden betaald aan een zorgkas, die meestal aan een ziekenfonds is verbonden, maar er bestaat ook een Vlaamse zorgkas. Als je bijdraagt, wat verplicht is in het Vlaams Gewest maar niet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kun je later zelf indien nodig een beroep doen op het zorgbudget. Wie in Vlaanderen de zorgpremie niet, laattijdig of onvolledig betaalt, riskeert een boete. Een zorgbudget is een maandelijkse tegemoetkoming voor mensen die veel zorg nodig hebben. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met ernstige gezondheidsproblemen of een beperking. Op die manier kunnen de mensen worden vergoed die hen elke dag helpen. Of het budget kan worden gebruikt om de extra kosten op te vangen voor mensen met een zorgvraag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verblijf in een woonzorgcentrum, een rolstoel, extra vervoerskosten, verzorgingsproducten, dieetvoeding, thuiszorg of andere hulp. Het bedrag van het zorgbudget mag je vrij besteden. Je kunt dus zelf kiezen welke zorg en hulp je daarmee betaalt.
Het bedrag van het zorgbudget mag je vrij besteden. Je kunt dus zelf kiezen welke zorg en hulp je daarmee betaalt. Er bestaan verschillende soorten zorgbudgetten en je kunt ze combineren: » Zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden. Vroeger heette dit de ‘zorgverzekering’. Je krijgt 135 euro per maand als je veel zorg nodig hebt, zoals ouderen die in een woonzorgcentrum verblijven of mensen die thuis veel ondersteuning nodig hebben. Er is geen minimale of maximale leeftijdsgrens, het bedrag is niet belastbaar en wordt ook niet aan de
index aangepast. Soms krijg je dat zorgbudget automatisch, bijvoorbeeld als je in een woonzorgcentrum verblijft, maar als je nog thuis woont, moet je het aanvragen bij je zorgkas. Alle formulieren daarvoor vind je op vlaamsesocialebescherming.be. Voor het invullen van de aanvraagformulieren kun je de hulp inroepen van je ziekenfonds, het OCMW of de maatschappelijk werker van je gemeente. » Zorgbudget voor ouderen met een zorgnood (in Vlaanderen). Vroeger heette dit de ‘tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden’. Dat zorgbudget is bestemd voor 65-plussers met gezondheidsproblemen en een beperkt inkomen en/of vermogen. Hoeveel dit budget bedraagt, hangt af van je inkomen en van de zorgzwaarte, maar het bedraagt in 2023 maximaal 683 euro per maand. Om te kijken of je in aanmerking komt voor een zorgbudget worden je gezondheidsproblemen geëvalueerd aan de hand van de ‘schaal van zelfredzaamheid’. Die gaat na in welke mate je gezondheidsprobleem of handicap een invloed heeft op je dagelijkse leven. Het gaat om activiteiten op zes domeinen: je verplaatsen, eten bereiden en opeten, je verzorgen en aankleden, je woning onderhouden en huishoudelijke activiteiten doen, gevaar inschatten en vermijden, contacten onderhouden met andere personen. Per domein kun je maximaal drie punten krijgen. Je krijgt geen punt als je geen moeilijkheid ondervindt, één punt bij weinig moeilijkheden, twee punten bij grote moeilijkheden en drie punten als het onmogelijk is zonder hulp van anderen. Je moet minstens zeven punten behalen op de schaal van zelfredzaamheid om voor het zorgbudget in aanmerking te komen. De
erkenning van je handicap gebeurt door de Directiegeneraal Personen met een Handicap, een federale overheidsdienst.
Verwittig altijd je behandelende arts als je een zorgbudget aanvraagt. Het bedrag van dat zorgbudget bedraagt maximaal 683 euro per maand, afhankelijk van hoeveel zorg je nodig hebt en van je (gezins)inkomen en/of vermogen. Artsen van de Directie-generaal Personen met een Handicap bepalen hoeveel punten je behaalt. Zij vragen daarvoor medische informatie op bij je arts of specialist om je zelfredzaamheid te evalueren. Daarom verwittig je ook maar beter je behandelend arts als je een zorgbudget aanvraagt. Soms word je ook nog zelf uitgenodigd voor een gesprek met de arts van de Directie-generaal Personen met een Handicap. Het bedrag van het zorgbudget bedraagt zoals gezegd maximaal 683 euro per maand, afhankelijk van hoeveel zorg je nodig hebt en van je (gezins)inkomen en/of vermogen. Het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood wordt niet belast en de bedragen worden geïndexeerd. Er zijn vijf verschillende categorieën van zorgzwaarte en bij elke categorie behoort een maximaal maandelijks bedrag: Categorie
Bedrag per maand
Bedrag per jaar
1
182 euro
1220,59 euro
2
388 euro
4659,31 euro
3
472 euro
5664,94 euro
4
556 euro
6670,32 euro
5
683 euro
8193,54 euro
Of je recht hebt op dat maximumbedrag, wordt bepaald aan de hand van het inkomen en vermogen van jou en/of je partner. Opgelet: je inkomen bestaat dus niet alleen uit je pensioen of andere inkomsten, maar ook uit spaargelden, beleggingen, eigendommen in bezit en de verkoop of schenking van eigendommen. Een deel van je inkomen wordt vrijgesteld en dus niet meegerekend bij het bepalen van je zorgbudget. Als alleenstaande of samenwonende gaat het om een bedrag van 16.578,78 euro per jaar, voor partners is dat 20.176,58 euro. Het bedrag van het zorgbudget kan veranderen als je inkomen of gezondheidstoestand wijzigt, wat je altijd moet melden. Dus als je bijvoorbeeld je huis verkoopt, heeft dat een invloed op je inkomen en mogelijk op je zorgbudget. Je zorgkas berekent het recht. Een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood kun je ten vroegste aanvragen op de dag van je 65ste verjaardag. Je kunt het zorgbudget online aanvragen via zorg-en-gezondheid.be. Dan heb je wel je elektronische identiteitskaart, een kaartlezer en je pincode nodig. Zie ook dat je de naam van de behandelende artsen en een bankrekeningnummer bij de hand hebt. Kun je het niet alleen aanvragen, dan kun je vragen dat de diensten maatschappelijk werk van je ziekenfonds, het OCMW of de maatschappelijk werker van je gemeente je daarbij helpen. » Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Deze tegemoetkoming is vergelijkbaar met het zorgbudget
voor ouderen met een zorgnood in Vlaanderen. Ze wordt volgens ongeveer dezelfde regels toegekend en betaald door Iriscare Brussel (iriscare.brussels). » Zorgbudget voor mensen met een handicap. Ook wel het basisondersteuningsbudget genoemd. Mensen met een erkende handicap die aan bepaalde voorwaarden voldoen, krijgen een vast bedrag, 300 euro per maand. Meer informatie ook hier via vlaamsesocialebescherming.be. Dit zorgbudget is uitdovend, het wordt alleen nog uitbetaald aan mensen die er vandaag al recht op hebben.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
2
3
4
5
6
7 8
Er is veel hulp ter beschikking voor wie op een mooie manier oud wil worden. Het aanbod is wel een jungle, waarin je alleen met een goede gids je weg vindt. Goede eerste gidsen zijn je huisarts, de lokale dienstencentra, ziekenfondsen en hun dienst maatschappelijk werk en het Sociaal Huis van je gemeente. Zij zijn de eerste aanspreekpunten als je op zoek bent naar hulp. Als je een idee wilt krijgen van welke hulpmiddelen er allemaal bestaan, kun je terecht op de website van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vaph.be. Heel belangrijk is de mantelzorg: vrijwilligers die je helpen bij alle huishoudelijke en andere klussen, of zelfs gewoon helpen om de eenzaamheid te doorbreken. Er bestaat heel wat professionele hulp, van huishoudhulp die je met dienstencheques betaalt over thuisverpleging en maaltijden aan huis tot centra voor kort- of herstelverblijf. Er bestaan in ons land meer dan 1500 zelfhulpgroepen, waar lotgenoten met elkaar in contact kunnen komen en steun kunnen vinden. Al die hulpmiddelen en dienstverleningen kosten geld. Vaak is er een financiële tegemoetkoming. Ook die financiële tegemoetkoming is zeer versnipperd. Ze kan komen van het RIZIV en de ziekenfondsen, zorgkassen,
gemeenten, ocmw’s enzovoort. Als je een beroep doet op hulp(middelen) vraag je het best meteen of en hoe er financiële tegemoetkoming is. 9 Misschien kom je in aanmerking voor een zorgbudget, een maandelijkse vergoeding als je veel zorg nodig hebt. 10 Er bestaat een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden en een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood. Je kunt beide combineren. Vraag na of je ervoor in aanmerking komt bij je huisarts, de lokale dienstencentra, de ziekenfondsen en hun dienst maatschappelijk werk en het Sociaal Huis van je gemeente.
HOOFDSTUK 30
Als het thuis niet meer kan
Het schrikt velen af en misschien ook veel van onze lezers: het vooruitzicht om in een assistentiewoning of woonzorgcentrum terecht te komen. Maar soms is dat de beste oplossing om nog van de oude dag te kunnen genieten. Wat is er dan mogelijk? Hoeveel kost het? En de lezer krijgt ook een antwoord op de vraag die velen zich stellen: zal ik dat met mijn pensioen kunnen betalen? Of zullen de kinderen moeten bijspringen?
Het is een klassieker in de Nederlandstalige poëzie en wordt vaak opgenomen in bloemlezingen: Het rusthuis van de Nederlandse dichter Hendrik de Vries (1896–1989):
Heimelijk, achter haag en boomenrij, Kruipt het stervend leven hier voorbij: Vroom, in zoet gedroom, en zorgenvrij Door de vree van ’t laatste herfstgetij,
Of ten eind verkwist in klein beklag En verdwaasd getwist van dag aan dag. Maar allengs, weerstrevend of gedwee, Drijft het op de stroom der diepte mee: Waar geen bee vol deemoed meer vermag, Noch de starre waan van ’t bang ontzag, Waar de lach bezweek en ook ’t geween, Blijft elk wezen met zichzelf alleen. Wie zoo zwaar gebogen zwijgend gaan Einden dra dit schimmig nabestaan Geesten van vergeten vreugde en wee Op een eiland, stil in woeste zee: Spoken van wat waarheid was of scheen, Eenmaal, ver in ’t onbestemd Voorheen. De rusthuizen van vroeger heten vandaag assistentiewoningen en woonzorgcentra. Als het thuis echt niet meer gaat, als ze veel verzorging nodig hebben, brengen mensen daar de laatste jaren van hun leven door en kruipt het stervend leven voorbij. Er zijn vandaag volgens het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid zo’n 32.000 plaatsen in erkende assistentiewoningen en nog eens 83.000 in erkende woonzorgcentra. En dat terwijl Vlaanderen meer dan 400.000 tachtigplussers telt. Dat wil dus zeggen dat het grootste deel van hen niet in een assistentiewoning of woonzorgcentrum verblijft, maar nog thuis woont of bij hun kinderen enzovoort (zie hoofdstuk 28). Mensen hebben er al altijd tegen opgezien om naar een woonzorgcentrum te moeten verhuizen, zoals een bevraging van enkele jaren geleden illustreert: het liefst wil een oudere zelfstandig thuis blijven wonen – hoe ben je zelf? Liefst 95 procent vindt verhuizen naar een woonzorgcentrum maar niets, bijna evenveel ouderen staan negatief tegenover inwonen bij de kinderen. Een
assistentiewoning komt er iets beter uit, maar dan nog wil 84 procent daar niet van horen (zie figuur 107). Figuur 107 Hoe staan ouderen tegenover enkele woonvormen (in procent)? Bron: An-Sofie Smetcoren
95 procent van de ouderen vindt verhuizen naar een woonzorgcentrum of gaan inwonen bij de kinderen maar niets. Bijna evenveel ouderen willen ook niet horen van samenwonen met andere senioren.
De coronacrisis heeft geen goed gedaan aan het imago van de woonzorgcentra. Meer dan ooit leken ze op ‘de wachtkamers van de dood’, zoals sommigen ze noemen. Maar er worden enorme inspanningen geleverd om het de bewoners aangenamer te maken, minder kazerneachtig, meer op maat. Men probeert van de woonzorgcentra ontmoetings- en activiteitencentra te maken, zodat een verhuizing daarnaartoe iets gemakkelijker zou verlopen.
30.1 Zou een assistentiewoning iets voor jou zijn? Een assistentiewoning werd vroeger ook wel een serviceflat genoemd en tegenwoordig komt steeds meer de Nederlandse benaming ‘aanleunwoning’ opzetten voor deze woonvorm.
Vlaanderen telt nu pakweg 32.000 erkende assistentiewoningen. Daarvan worden er 20.000 uitgebaat door de privésector, en 12.000 door een publieke instelling. In een assistentiewoning behoud je je privacy en vrijheid, maar de woning is aangepast aan het ouder worden. Er zijn bijvoorbeeld handgrepen in toilet en douche en er zijn nauwelijks trappen. Om als assistentiewoning erkend te worden moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Zo moet er een noodoproepsysteem aanwezig zijn. Met een druk op de noodknop wordt je oproep de klok rond meteen beantwoord. Er moet crisiszorg zijn: bij een noodsituatie moet binnen 30 minuten zorg en dienstverlening worden geboden. Tijdelijke, aangepaste zorg (‘overbruggingszorg’) die na de crisiszorg noodzakelijk is, moet worden opgestart in afwachting van de zorg die je zelf kiest. Er is een woonassistent die je kan helpen bij alle mogelijke problemen en vragen. Er is een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte voor activiteiten en sociale contacten en een bewonersraad, waar bewoners hun advies mogen geven over de werking.
In een assistentiewoning behoud je je privacy en vrijheid, maar de woning is aangepast aan het ouder worden. Een assistentiewoning kan je bijvoorbeeld niet verplichten om catering of thuiszorg bij hen af te nemen, je bent vrij om zelf je keuze te maken. In een assistentiewoning wordt dus 24/24 toezicht gegarandeerd, en mag er steeds assistentie worden verleend, maar wordt er niet dag en nacht zorg gewaarborgd. Als er toch dag en nacht zorg wordt aangeboden, dan werkt de assistentiewoning als een illegaal woonzorgcentrum en zal de erkenning worden ingetrokken. Een
assistentiewoning kan je ook niet verplichten om bepaalde diensten zoals catering of thuiszorg bij hen af te nemen, je bent vrij om zelf je keuze te maken. In een assistentiewoning behoud je dus een zekere graad van zelfstandigheid. Op de website van het Agentschap Zorg & Gezondheid, zorg-engezondheid.be, vind je per provincie alle erkende assistentiewoningen. Voor die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de regio Halle-Vilvoorde moet je naar home-info.be. Op zorg-en-gezondheid.be vind je ook een vragenlijst die je kunt gebruiken als je een assistentiewoning wilt huren of kopen. Zo is het belangrijk dat je vraagt naar de erkenning en ook naar het recentste inspectieverslag. De inspectieverslagen in assistentiewoningen worden niet gepubliceerd (die van de woonzorgcentra kun je wel online raadplegen), maar je kunt ze opvragen. Dat kan via een aanvraagformulier dat je vindt op de site van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, departementwvg.be. En natuurlijk is het belangrijk dat je inzage vraagt in de samenstelling van de factuur. Welke kosten voor wonen en zorg zijn in de prijs inbegrepen? En hoeveel bedragen de supplementen?
Als je een assistentiewoning wilt huren of kopen, vraag je het best eerst naar de erkenning en naar het recentste inspectieverslag. 30.2 Hoeveel betaal je in een assistentiewoning? Je kunt een assistentiewoning huren of kopen. Als je er een huurt, betaal je een dagprijs. Die bestaat aan de ene kant uit een gedeelte voor het wonen en aan de andere kant uit een gedeelte voor de
diensten. Wie de assistentiewoning uitbaat, is doorslaggevend voor de prijs die je betaalt. Sommige assistentiewoningen vallen onder de openbare sector en worden bijvoorbeeld uitgebaat door het OCMW en die zijn het goedkoopst. Andere hebben een privéstatuut of worden uitgebaat door een VZW en vallen officieel onder social profit, ook al zijn heel wat van hen onderdeel van een commercieel georiënteerde initiatiefnemer. Daar ligt de dagprijs hoger.
Voor een assistentiewoning betaal je in Vlaanderen gemiddeld 30,81 euro per dag. Dat wil zeggen dat je op zo’n 900 euro per maand moet rekenen. Zonder maaltijden, maar ook zonder de factuur voor schoonmaak, elektriciteit of verwarming. Voorts is de prijs afhankelijk van de ligging. In West-Vlaanderen (de kust!) zijn de prijzen met gemiddeld 36,23 euro per dag het duurst. Ook voor een assistentiewoning in een dorps- of stadscentrum betaal je meer. En hoe recenter het gebouw, hoe duurder. Hieronder een overzicht van de gemiddelde dagprijs van assistentiewoningen volgens ligging en uitbater, zoals die bij het Agentschap Zorg & Gezondheid bekend zijn. Het komt erop neer dat de gemiddelde dagprijs in Vlaanderen 30,81 euro bedraagt. Dat wil zeggen dat je op zo’n 900 euro per maand moet rekenen (zie figuur 108). Figuur 108 Kostprijs assistentiewoning per dag (mei 2021) Bron: Agentschap Zorg & Gezondheid
De gemiddelde dagprijs van een assistentiewoning volgens ligging en wie ze uitbaat. De gemiddelde dagprijs in Vlaanderen bedraagt 30,81 euro.
Bij die 900 euro moet je dan nog eventuele supplementen tellen en die kunnen de factuur doen oplopen. Zo mag je ervan uitgaan dat de prijs voor een ontbijt 3 euro per dag bedraagt, voor een middagmaal 7 euro en voor een avondmaal 4 euro. En dan zijn er nog andere betalende diensten waarvoor je kunt kiezen, zoals schoonmaak (reken op 50 euro per maand), parkeergelegenheid (40 euro per maand), huur kelder (18 euro per maand), gebruik wasmachine (2 euro per keer) en droogkast (1,5 euro per keer). Wie van al die diensten wil gebruikmaken, moet rekening houden met zo’n 400 euro per maand extra. Dit betekent dat de totale kostprijs van een assistentiewoning in Vlaanderen rond 1300 euro schommelt (het kan veel meer zijn als je valt voor een dure assistentiewoning). En daar moet je nog de elektriciteits-, water- en verwarmingsfactuur bijtellen. Ter vergelijking: de gemiddelde huurprijs voor een eenpersoonskamer in een woonzorgcentrum in Vlaanderen bedraagt 1600 euro per maand en voor een tweepersoonskamer 1800 euro, alles inbegrepen, zoals we verderop zullen zien. Je kunt ook een assistentiewoning kopen. Soms wordt dit aangeprezen als een goede investering met het oog op later. Een doorsnee assistentiewoning kost 175.000 tot 225.000 euro. Als je er een aan zee wilt kopen, kan de prijs tot 380.000 euro oplopen voor een assistentiewoning van 120 vierkante meter. Je kunt wel een
verlaagd btw-tarief genieten van 12 procent in plaats van 21 procent als de uitbater erkend is en de assistentiewoning aan enkele wettelijke minimumnormen voldoet. Weet wel dat als de uitbater zijn erkenning verliest of ingetrokken ziet, het btw-verschil tot vijftien jaar na de aankoop kan worden teruggevorderd. De aankoop is ook vrijgesteld van onroerende voorheffing. Maar zelfs met de lagere btw kan de aankoop van een assistentiewoning hoger liggen dan de aankoop van een klein appartement. Op zorg-en-gezondheid.be vind je ook een checklijst die je kunt gebruiken bij de aankoop van een assistentiewoning. Veel kopers van een assistentiewoning kiezen voor een gesplitste aankoop: ze houden zelf het vruchtgebruik, terwijl de kinderen de naakte eigendom krijgen. Vaak wordt de assistentiewoning enkele jaren verhuurd, tot je als oudere zelf naar de assistentiewoning gaat. Let op: je moet dan natuurlijk ook een huurder vinden voor je assistentiewoning en dat blijkt niet altijd evident. Om de assistentiewoning vlot verhuurd te krijgen, is de ligging van groot belang, dus het liefst dicht bij een gemeente- of stadscentrum. Na het overlijden wordt de assistentiewoning verkocht of weer verhuurd door de kinderen. Merk op dat als je een assistentiewoning koopt, je nog altijd zult moeten betalen voor de diensten die er worden aangeboden en natuurlijk ook voor de eventuele supplementen. En misschien is het belangrijk om te kiezen voor een assistentiewoning die verbonden is aan een woonzorgcentrum, niet alleen omdat je dan vaak kunt genieten van de zorg die daar wordt aangeboden, maar ook omdat dan een eventuele overstap later naar een woonzorgcentrum gemakkelijker wordt: je kent de omgeving en de gebruiken al.
Ook als je een assistentiewoning koopt, zul je nog altijd moeten betalen voor de diensten die er worden aangeboden. Idem voor de eventuele supplementen.
Zie ook dat je weet wat er gebeurt als je zorgbehoefte te groot wordt en je verblijf in een assistentiewoning niet langer haalbaar is. Hoe verloopt dan de doorverwijzing naar een woonzorgcentrum, waar je wel dag en nacht kunt rekenen op zorg?
30.3 Zou een woonzorgcentrum iets voor jou zijn? Tegenwoordig spreken we niet meer van een rusthuis en al helemaal niet meer van een bejaardentehuis: de naam ‘woonzorgcentrum’ moet illustreren dat deze woonvorm mee evolueerde met de tijd. Het wil een permanente woning en verzorging bieden aan 65-plussers. Daarbij gaat het van huishoudelijke hulp over hulp bij dagelijkse taken tot (lichaams)verzorging. Er is 24/24 verzorgend personeel aanwezig. Je beschikt er over een eigen kamer, maar er zijn ook gemeenschappelijke ruimtes waar je gemakkelijk in contact kunt komen met de andere bewoners. Er wordt ook aandacht besteed aan het contact houden met de buitenwereld, en er worden activiteiten georganiseerd. De meeste woonzorgcentra hebben ook een afdeling waar zwaar zorgbehoevende ouderen terechtkunnen en een intensieve verzorging krijgen. Het woonzorgcentrum moet daarvoor over een bijkomende erkenning beschikken. Vaak zijn er aan een woonzorgcentrum ook een centrum voor kortverblijf, een dagverzorgingscentrum of assistentiewoningen verbonden (zie hoofdstuk 29). In 2020 woonde in het Vlaams Gewest 5,3 procent van de 65plussers in een woonzorgcentrum. Omgerekend gaat het om iets meer dan 70.000 personen. Dat cijfer is vrij stabiel, in 2010 ging het om 5,4 procent van de 65-plussers. Vrouwen verblijven vaker in het woonzorgcentrum dan mannen. Bijna drie vierde van de bewoners van 65 jaar of ouder is vrouw, bij de tachtigplussers stijgt dat cijfer tot bijna 80 procent.
In 2020 verbleef 14 procent van de mannen ouder dan 85 jaar in een woonzorgcentrum, bij de vrouwen was dat ruim 26 procent. De gemiddelde leeftijd van een bewoner van een woonzorgcentrum bedroeg 87 jaar. De mannelijke bewoners waren gemiddeld 85 jaar, de vrouwelijke bewoners 88 jaar (zie figuur 109). Vier op de vijf bewoners van een woonzorgcentrum waren zwaar zorgbehoevend. Dat is meer dan tien jaar eerder: in 2010 had 70 procent van de inwoners van een woonzorgcentrum een zwaar zorgprofiel (zie figuur 110).
Stel de zoektocht naar een geschikt woonzorgcentrum niet uit: het is belangrijk dat je de tijd neemt om het voor jou beste woonzorgcentrum eruit te pikken. Figuur 109 Leeftijd van de bevolking in een woonzorgcentrum (Vlaams Gewest, 2010 en 2020, in procent) Bron: IMA, Statistiek Vlaanderen
De gemiddelde leeftijd van een bewoner van een woonzorgcentrum bedraagt 87 jaar. Figuur 110 Zorgprofiel van de bewoners in een woonzorgcentrum (Vlaams Gewest, 2010 en 2020, in procent) Bron: IMA, Statistiek Vlaanderen
Vier op de vijf bewoners van een woonzorgcentrum zijn zwaar zorgbehoevend.
Verhuizen is nooit gemakkelijk, maar de stap naar een woonzorgcentrum is zeker niet eenvoudig. Daarom is het belangrijk dat je je goed voorbereidt, verschillende woonzorgcentra bezoekt, je goed informeert naar de faciliteiten en ook naar de kostprijs. Daarom stel je een zoektocht maar beter niet uit, het is belangrijk dat je de tijd neemt om het beste woonzorgcentrum voor jou eruit te pikken. Houd er rekening mee dat woonzorgcentra vaak werken met wachtlijsten. Je kunt overwegen om je op zo’n wachtlijst te zetten, ook al voel je je nog zeer goed, maar als de zorgbehoefte toch plots zou toenemen, moet je dan niet achteraan in de rij beginnen aan te schuiven.
Alle adressen van de erkende woonzorgcentra in Vlaanderen krijg je, gerangschikt per provincie, op de website van het Agentschap Zorg & Gezondheid (zorg-en-gezondheid.be). Je vindt er ook de resultaten van een enquête bij de bewoners zelf over de kwaliteit van hun leven in het woonzorgcentrum. Die resultaten dateren wel van de periode 2014 tot 2016 en kunnen dus wat achterhaald zijn, maar zijn toch nog interessant. Voor meer informatie over de woonzorgcentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de regio Halle-Vilvoorde kun je terecht op home-info.be. Waarop moet je letten bij je keuze voor een woonzorgcentrum? De omgeving, infrastructuur, tuin, het centrum, de activiteiten, je kamer enzovoort moeten je aanstaan. Ook de prijs is belangrijk en daar gaan we dadelijk dieper op in. De eerlijkheid gebiedt wel om te zeggen dat de verhuizing naar een woonzorgcentrum altijd een aanpassing inhoudt, het zal nooit zijn zoals in je vroegere thuis, maar je krijgt er ook veel voor terug, niet het minst 24/24 verzorging.
De verhuizing naar een woonzorgcentrum houdt altijd een aanpassing in: het zal nooit zijn zoals in je vroegere thuis, maar je krijgt er ook veel voor terug, niet het minst 24/24 verzorging. De Vlaamse Ouderenraad formuleerde in zijn Ouderengids (ouderengids.be) enkele tips bij het kiezen van een woonzorgvoorziening: » Verzamel vooraf informatie en steek je licht op bij verschillende woonzorgcentra. Vraag bijvoorbeeld een kennismakingsbrochure aan om een eerste beeld te krijgen van hun werking. En ga zeker ook eens ter plaatse om kennis te maken.
» Laat je uitgebreid rondleiden, neem een kijkje op de verschillende afdelingen of leefgroepen en proef ook van de sfeer aan het onthaal, in de cafetaria of het restaurant. » Probeer met enkele bewoners te praten en vraag of je even een kijkje mag nemen in hun kamer. Ook mantelzorgers en vrijwilligers die langskomen in het woonzorgcentrum kunnen je wellicht meer vertellen over het wonen en leven in de voorziening. » Vraag naar de opnameovereenkomst en interne afsprakennota. Je vindt er, behalve de contractuele afspraken, ook heel wat praktische informatie in terug over de zorg, het wonen en het leven in het woonzorgcentrum. Ga na of alle bepalingen die erin zijn opgenomen voor jou helder zijn en of je je erin kunt vinden. Ga gerust in gesprek met het woonzorgcentrum over deze documenten. » Vraag naar de dagprijs en eventuele bijkomende kosten, de zogenaamde supplementen. Zo word je na je verhuizing niet verrast door onverwachte kostenposten, zoals voor telefonie of wasservice. Je vindt hier meer informatie over wat inbegrepen is in de dagprijs en wat aangerekend kan worden als supplement. » Ga na of er een gebruikers- en familieraad actief is in het woonzorgcentrum en wat in die raad besproken wordt. Pols ook naar de andere manieren waarop het woonzorgcentrum de bewoners en hun naasten betrekt in de organisatie van zorg, wonen en leven. » Overweeg om een kortverblijf te plannen, om te ervaren of een verhuizing naar het woonzorgcentrum de juiste keuze is. Sowieso gelden de eerste dertig dagen na je verhuizing naar het woonzorgcentrum als een proefperiode waarbij er een verkorte opzegtermijn van zeven dagen van kracht is.
» Steek je licht op over het systeem van aanmeldingen van potentiële bewoners en of er al dan niet sprake is van een wachtlijst.
Plan een kortverblijf in het woonzorgcentrum. Zo kun je ervaren of een verhuizing daarnaartoe wel de juiste keuze is. Er zijn ook enkele concrete en gerichte vragen die je kunt stellen: » Kun je je eigen dagindeling bepalen? Moet je rekening houden met bepaalde tijdstippen om op te staan en te gaan slapen of om te eten? Wanneer wordt de dagelijkse verzorging gepland? » Welke activiteiten worden er georganiseerd in het woonzorgcentrum? Kun je zelf beslissen over de activiteiten waaraan je wilt deelnemen? » Kun je het woonzorgcentrum op elk moment vrij verlaten? Ondersteunt het woonzorgcentrum deelname aan activiteiten of het verenigingsleven buiten de voorziening? » Kun je je kamer met je eigen meubels inrichten? Op welke manier kun je je kamer sluiten? » Zijn er bepaalde momenten waarop bezoek minder gewenst is in het woonzorgcentrum? En is het mogelijk dat een naaste eens blijft slapen? » Kun je een beroep blijven doen op je vertrouwde huisarts? Hoe verloopt de afstemming met de coördinerende en raadgevende arts die verbonden is aan het woonzorgcentrum? » Kun je het woonzorgcentrum voor een langere periode verlaten, bijvoorbeeld om op weekend of met vakantie
te gaan? Welke dagprijs ben je verschuldigd als je niet aanwezig bent? » Kan je huisdier mee verhuizen naar het woonzorgcentrum? Welke afspraken moet je daarbij naleven? » Bij wie kun je terecht met vragen en klachten? Zodra je de knoop hebt doorgehakt naar welk woonzorgcentrum je verhuist, kun je je beginnen voor te bereiden. Lees aandachtig de interne afsprakennota, die aan de ene kant uitlegt wat er van jou wordt verwacht in het woonzorgcentrum en aan de andere kant ook zegt wat jij van het woonzorgcentrum mag verwachten. Behalve allerlei noodzakelijke contactgegevens zullen er ook de opname- en ontslagvoorwaarden worden beschreven, net zoals de organisatie van de dagelijkse werking en het communicatie- en informatiebeleid (inclusief klachtenprocedure). Vanzelfsprekend zul je ook een contract moeten ondertekenen, waarin onder meer de dagprijs uit de doeken wordt gedaan, hoe die is samengesteld en wat daarbij is inbegrepen. De diensten waarvoor je een extra vergoeding moet betalen (zoals persoonlijke was en kapper), de zogenaamde supplementen, zullen worden opgesomd. Er zal in staan of je een voorschot of waarborgen moet betalen en hoe je bent verzekerd. En ook met hoeveel de dagprijs wordt verminderd in geval van tijdelijke afwezigheid, opname in het ziekenhuis, overlijden. Hoe het contract kan worden beëindigd en wat de opzegtermijn is. Lees het contract rustig, vraag eventueel meer uitleg voor je (of de persoon die jou vertegenwoordigt) het ondertekent. De woonzorgcentra worden geregeld gecontroleerd door de Zorginspectie, die erover waakt dat de zorgorganisaties voldoen aan de gestelde eisen. Alle verslagen vanaf 1 oktober 2021 van inspecties in woonzorgcentra staan op de website van de Zorginspectie (departementwvg.be/zorginspectie-inspectieverslagenen-openbaarheid). Het raadplegen is niet altijd gemakkelijk, maar er staat een handleiding op de site die kan helpen. Als het niet lukt of
je vindt het inspectieverslag niet terug, dan kun je contact zoeken met zorg-en-gezondheid.be en het bij hen navragen. Als blijkt dat de zorg- en dienstverlening van een woonzorgcentrum of een groep van assistentiewoningen ondermaats is, kan die zorgvoorziening onder verhoogd toezicht worden geplaatst. Dat betekent dat ze meer inspectie zal krijgen. Een actuele lijst met de woonzorgcentra die onder verhoogd toezicht staan, vind je via zorg-en-gezondheid.be/verhoogd-toezicht. Daar tref je ook de lijst aan met voorzieningen met een (voornemen tot) schorsing of intrekking van de erkenning.
Een recente lijst met de woonzorgcentra die onder verhoogd toezicht staan, vind je via zorg-en-gezondheid.be/verhoogd-toezicht. 30.4 Hoeveel betaal je in een woonzorgcentrum? Elk jaar zijn er metingen over dagprijzen die je in een woonzorgcentrum betaalt. In die prijs zijn enkele zaken verplicht inbegrepen, zoals de woongelegenheid met alle infrastructuur (kasten, tafel, stoelen), verwarming, dagelijks energieverbruik, schilderwerken, gordijnen, de maaltijden (ook als het gaat om door een arts voorgeschreven dieetvoeding), de verzorging en verpleging, een oproepsysteem, de gewone animatie, onderhoud van de tuin, de verzekering tegen brand en burgerlijke aansprakelijkheid, alle administratieve kosten, belastingen en taksen die verband houden met je verblijf enzovoort. In de factuur zitten ook de incontinentieen andere verzorgingsbenodigdheden die in de tegemoetkomingen van het RIZIV zijn inbegrepen, zoals ontsmettingsmiddelen, verbanden, steriele kompressen en injectienaalden.
Het woonzorgcentrum kan nog supplementen aanrekenen, die boven op de dagprijs komen. Het gaat dan onder meer om de kosten voor de dokter, kapper, paramedische kosten en medicatie, het abonnement op kabeldistributie, internet, de telefoonkosten, de reiniging van persoonlijke kleding, kamerbediening die niet om medische redenen gebeurt, en bij sondevoeding het surplus op de gebruikelijke kosten voor voeding, na aftrek van de door het RIZIV terugbetaalde tegemoetkoming. De gefactureerde supplementen moeten uitdrukkelijk in de overeenkomst tussen de oudere en het woonzorgcentrum vermeld staan. De dagprijs (zonder supplementen) is net als de huurprijs van de assistentiewoningen afhankelijk van wie ze uitbaat: woonzorgcentra uitgebaat door de publieke sector, zoals het OCMW, zijn het goedkoopst. De dagprijs ligt hoger bij woonzorgcentra die een privéstatuut hebben of worden uitgebaat door een vzw. Zij vallen officieel onder social profit, ook al zijn heel wat van hen onderdeel van een commercieel georiënteerde initiatiefnemer. Ook de ligging is belangrijk. Brussel en de provincie Antwerpen zijn het duurst, in Oost- en West-Vlaanderen en in Limburg zijn de prijzen doorgaans goedkoper. Er is ook nog een prijsverschil tussen onder andere nieuwbouw en oudere gebouwen en de grootte van de woongelegenheden (zie figuren 111 en 112). Figuur 111 Kostprijs eenpersoonskamer in een woonzorgcentrum per dag (mei 2021) Bron: Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid
De gemiddelde dagprijs in Vlaanderen voor een eenpersoonskamer in een woonzorgcentrum volgens ligging en uitbater. De gemiddelde prijs in Vlaanderen bedraagt 61,31 euro. Figuur 112 Kostprijs tweepersoonskamer in een woonzorgcentrum per dag (mei 2021) Bron: Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid
De gemiddelde dagprijs in Vlaanderen voor een tweepersoonskamer in een woonzorgcentrum volgens ligging en uitbater. De gemiddelde prijs in Vlaanderen bedraagt 54,08 euro. Volgens het Agentschap Zorg & Gezondheid bedraagt de gemiddelde dagprijs in Vlaanderen voor een eenpersoonskamer in een woonzorgcentrum 61,31 euro. Voor een tweepersoonskamer is dat 54,08 euro. Het komt er dus op neer dat je mag rekenen op pakweg 1800 euro per maand voor een eenpersoonskamer en op 1600 euro voor een tweepersoonskamer. Let op: daar komen nog de supplementen bij. De prijzen kunnen jaarlijks aan de index worden aangepast. Nog belangrijk: de aangehaalde prijzen zijn gemiddelden en daar gaan grote verschillen achter schuil. Woonzorgcentrum Minnewater in Brugge behoort met een dagprijs van 39,90 euro voor een eenpersoonskamer (36,65 euro voor een tweepersoonskamer) tot de goedkoopste van het land. Belle Epoque in Knokke-Heist is bij de duurste, met een dagprijs van 140,59 euro voor een
eenpersoonskamer en 107,10 euro voor een tweepersoonskamer. Dat maakt dus 100 euro per dag verschil tussen het goedkoopste en duurste woonzorgcentrum. Via de link zorg-engezondheid.be/dagprijzen kun je doorklikken voor een overzicht van alle dagprijzen van alle woonzorgcentra in Vlaanderen.
Reken op zo’n 1800 euro per maand voor een eenpersoonskamer in een woonzorgcentrum en 1600 euro voor een tweepersoonskamer. Let op: daar komen nog de supplementen bij. 30.5 Hoe betaalbaar is een woonzorgcentrum? Dat is een vraag die velen zich stellen: kan ik later van mijn pensioen een verblijf in een assistentiewoning of woonzorgcentrum betalen? Het antwoord op die vraag hangt af van twee factoren, die voor iedereen verschillend zijn. Eén, hoeveel bedraagt je pensioen? Twee, hoeveel moet je betalen voor je assistentiewoning of woonzorgcentrum? We kunnen een oefening maken, die je zelf met je eigen, concrete cijfers kunt overdoen. We maken de berekening voor een woonzorgcentrum. We hebben gezien dat de huur van een tweepersoonskamer gemiddeld 1600 euro kost per persoon per maand; voor een eenpersoonskamer was dat 1800 euro. Als we ervan uitgaan dat de supplementen 10 euro per dag bedragen, kost je verblijf in een woonzorgcentrum gemiddeld tussen 1900 en 2100 euro per maand. Natuurlijk zijn er nog bijkomende kosten, want je wilt ook wel eens nieuwe schoenen en kleren kopen, een goede fles wijn of een biertje drinken, een boek kopen of een cadeautje geven aan je
kleinkind. Die extra kosten laten we hier buiten beschouwing. We houden het erop dat een verblijf in een woonzorgcentrum je 1900 tot 2100 euro per maand kost. Je kunt zelf becijferen hoeveel dat in jouw concrete geval is of eventueel zal zijn in het woonzorgcentrum dat je voorkeur wegdraagt. Laten we dan even kijken naar de pensioenen. We hebben gezien dat de wettelijke pensioenen nogal kunnen verschillen van statuut tot statuut. Het maakt dus een groot verschil uit of je werknemer, zelfstandige of ambtenaar was (zie hoofdstuk 22). Op basis van het aantal rustpensioenen dat per inkomensschijf wordt uitgekeerd, kunnen we de volgende algemene conclusies trekken: » Als je altijd hebt gewerkt in het statuut werknemer: bijna 80 procent van hen krijgt per maand een rustpensioen dat lager ligt dan 1900 euro, 90 procent heeft minder dan 2100 euro. Dat wil zeggen dat het wettelijk pensioen van 80 tot 90 procent van de gepensioneerde werknemers ontoereikend is om het verblijf in een woonzorgcentrum te betalen. En zoals eerder al opgemerkt vormen de werknemers met voorsprong de grootste groep onder de gepensioneerden. » Als je altijd hebt gewerkt in het statuut ambtenaar: 18 procent van hen ontvangt per maand een rustpensioen van minder dan 1900 euro, 23 procent heeft minder dan 2100 euro. Dat wil zeggen dat 18 tot 23 procent van de gepensioneerde ambtenaren onvoldoende wettelijk pensioen heeft om het verblijf in een woonzorgcentrum te betalen. » Als je altijd hebt gewerkt in het statuut zelfstandige: bijna iedereen van hen ontvangt per maand een rustpensioen van minder dan 1900 euro (en dus ook minder dan 2100 euro). Dat wil zeggen dat bijna niemand van de gepensioneerde zelfstandigen voldoende wettelijk pensioen krijgt om het verblijf in een woonzorgcentrum te betalen.
Als we dit opsplitsen naar gender zien we dat er meer vrouwen dan mannen zijn voor wie het pensioen ontoereikend is. En zoals eerder gezegd, is drie vierde van de bewoners van de woonzorgcentra van 65 jaar of ouder een vrouw. Concreet: » Als je als vrouw altijd hebt gewerkt in het statuut werknemer, is het wettelijk pensioen voor 89 tot 96 procent van hen ontoereikend om een gemiddeld woonzorgcentrum te betalen (voor mannen is dat 76 tot 82 procent). » Als je als vrouw altijd hebt gewerkt in het statuut ambtenaar is het wettelijk pensioen voor 21 tot 45 procent van hen onvoldoende om de gemiddelde factuur van een woonzorgcentrum te betalen (voor mannen is dat 16 tot 21 procent). » Tussen vrouwen én mannen die werkten in een zelfstandigenstatuut is er geen verschil: voor zo goed als iedereen van hen is het wettelijk pensioen te laag om het woonzorgcentrum te betalen.
Als je als vrouw altijd hebt gewerkt in het statuut werknemer, is het wettelijk pensioen voor 89 tot 96 procent van hen ontoereikend om een gemiddeld woonzorgcentrum te betalen (voor mannen is dat 76 tot 82 procent). Als we de wettelijke pensioenuitkering voor de werknemers, zelfstandigen en ambtenaren en alle mogelijke combinaties van die statuten samen bekijken, dan ontvangt 80 tot 85 procent van alle
gepensioneerden te weinig wettelijk pensioen om de factuur van een gemiddeld woonzorgcentrum te bekostigen. Nog aanstippen dat iedereen die in een woonzorgcentrum verblijft automatisch het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden krijgt, goed voor 135 euro per maand, een bedrag dat niet wordt geïndexeerd (zie hoofdstuk 29). Zelfs als je dat bedrag bij het wettelijk pensioen optelt, heeft meer dan 80 procent van de gepensioneerden nog altijd onvoldoende middelen om de factuur van een woonzorgcentrum te betalen. En zoals gezegd houden we bij deze becijfering geen rekening met de persoonlijke uitgaven, zoals bijvoorbeeld een cadeautje kopen of jezelf eens lekker verwennen.
Iedereen die in een woonzorgcentrum verblijft, krijgt automatisch het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, goed voor 130 euro per maand. Of jij tot de grote groep behoort van wie het wettelijk pensioen onvoldoende is om de gemiddelde factuur van 1900 tot 2100 euro in een woonzorgcentrum te betalen, kun je nagaan als je kijkt hoeveel pensioen je krijgt of hoeveel je later zult krijgen (te vinden op mypension.be). In elk geval illustreren deze vlugge berekeningen hoe belangrijk het is om over een extra spaarpotje te beschikken. Dat kan via het aanvullend pensioen (ambtenaren zijn daarvan uitgesloten, maar hun wettelijk pensioen ligt veel hoger), pensioensparen of door zelf te sparen en te beleggen, of door de opbrengst van de verkoop van je huis, zoals in de vorige hoofdstukken van dit boek werd beschreven.
30.6 Wat als je de factuur van het woonzorgcentrum niet kunt betalen? Als je de rekening van het woonzorgcentrum niet kunt betalen, kun je aankloppen bij het OCMW. Dat neemt dan contact op met het woonzorgcentrum en begint een financieel onderzoek. De OCMWmedewerkers zullen nagaan of je nog onroerende goederen – een woning of grond – hebt die kunnen worden verkocht. En of er nog spaargeld of beleggingen zijn. Je mag je als oudere tijdens de voorbije vijf jaar niet opzettelijk hebben ‘verarmd’. Als dat onderzoek is afgerond en het blijkt dat je over onvoldoende middelen beschikt, dan zal het OCMW het deel van de maandelijkse factuur dat je niet zelf kunt betalen rechtstreeks aan het woonzorgcentrum storten. Daarmee is de kous niet altijd af: in sommige gemeenten geldt er een onderhoudsplicht voor de kinderen. Of die wordt toegepast, hangt af van gemeente tot gemeente. De officiële woonplaats van de persoon die naar het woonzorgcentrum gaat, bepaalt naar welke gemeente er wordt gekeken en dus of die onderhoudsplicht wordt toegepast of niet. Als de onderhoudsplicht wordt toegepast, onderzoekt het OCMW of de echtgenoot/echtgenote en de kinderen mee de factuur van het woonzorgcentrum kunnen betalen. Als er meerdere kinderen zijn, wordt het deel dat de ouder niet kan bekostigen, verdeeld over het totale aantal kinderen. Ook de kleinkinderen kunnen worden aangesproken, maar dat is geen verplichting en gebeurt zelden. Het kan dus zijn dat de kinderen financieel over de brug moeten komen om de resterende rekening van het woonzorgcentrum te betalen.
Het kan zijn dat je kinderen financieel over de brug moeten komen om de resterende rekening van het woonzorgcentrum te betalen.
Voor de bedragen van de onderhoudsplicht zijn er maxima van toepassing en bestaat er een uniforme terugvorderingsschaal. Die schaal vertrekt van het netto belastbaar inkomen van de onderhoudsplichtige, meestal het kind. Hoe hoger je netto belastbaar inkomen, hoe meer het OCMW kan terugvorderen. Als de onderhoudsplichtige getrouwd is, kan het OCMW gelijktijdig de onderhoudsplichtige en zijn echtgenoot aanspreken. Er wordt dan rekening gehouden met het gezamenlijk netto belastbaar inkomen. Ook het aantal kinderen dat de onderhoudsplichtige ten laste heeft, wordt in rekening gebracht. Tegelijk gebeurt er ook hier een financieel onderzoek en vindt er een gesprek plaats met een maatschappelijk werker. Het is namelijk niet de bedoeling dat de kinderen door de onderhoudsplicht voor de ouders op hun beurt moeten aankloppen bij het OCMW voor financiële steun. Het kind kan het onderhoudsgeld dat het betaalt voor 80 procent fiscaal inbrengen, wat betekent dat het minder belastingen zal moeten betalen. Maar degene die dat onderhoudsgeld krijgt, de ouder, moet datzelfde bedrag dan als inkomen aangeven aan de belastingen en moet daar dus wel belastingen op betalen. Het risico is groot dat die belasting toch weer door het kind moet worden bekostigd. Daarom is het soms beter dat zowel het kind als de ouder de bedragen niet of slechts gedeeltelijk aangeeft. Je contacteert het best het plaatselijk OCMW of je lokale belastingkantoor om het fiscale luik te bespreken. Als je onvoldoende geld hebt om de factuur van het woonzorgcentrum te betalen en het OCMW springt bij, behoud je wel een maandelijks zakgeld. Je vindt die bedragen via de website van de Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, mi-is.be, onder ‘Tools OCMW’s – Bedragen’. In 2022 had je recht op een minimaal zakgeld van 1285,38 euro per jaar. Dit is een minimumbedrag dat geïndexeerd is en wordt betaald in maandelijkse schijven. Het komt dus neer op 107,12 euro per maand. Over dat bedrag mag je vrij beschikken en je kunt het dus naar eigen goeddunken gebruiken.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
Alle onderzoeken wijzen het uit: mensen verhuizen niet graag naar een assistentiewoning en zeker niet naar een woonzorgcentrum. Niemand geeft graag zijn zelfstandigheid op. 2 In een assistentiewoning behoud je je privacy en vrijheid. Er is 24/24 toezicht, maar geen zorg (want dan zou het een woonzorgcentrum zijn). 3 Een overzicht van alle erkende assistentiewoningen vind je op zorg-en-gezondheid.be. Verslagen van de inspecties kun je aanvragen via departementwvg.be. 4 De gemiddelde dagprijs voor een assistentiewoning in Vlaanderen bedraagt 30,81 euro. Daar komen nog supplementen bij. 5 In een woonzorgcentrum krijg je de klok rond verzorging. 6 De gemiddelde leeftijd van een bewoner in een woonzorgcentrum is 87 jaar. Er verblijven veel meer vrouwen dan mannen: bijna drie vierde van de bewoners ouder dan 65 jaar is een vrouw. 7 Bereid een verhuizing naar een woonzorgcentrum goed voor, breng er zeker vooraf een bezoek aan en stel alle vragen die in je opkomen. 8 De gemiddelde dagprijs in een woonzorgcentrum in Vlaanderen bedraagt 61,31 euro. Achter de gemiddelde dagprijs schuilen grote verschillen: tussen de goedkoopste en duurste dagprijs in een Vlaams woonzorgcentrum zit 100 euro verschil. 9 In 85 procent van de gevallen is het wettelijk pensioen onvoldoende om een verblijf in een woonzorgcentrum te betalen. 10 Als je de factuur niet kunt betalen, kun je aankloppen bij het OCMW, dat in sommige gevallen op zijn beurt zal aankloppen bij je kinderen.
HOOFDSTUK 31
Als het nog moeilijker wordt
Hierin komt een gevoelig thema aan bod, maar net daarom is het zo ontzettend belangrijk om er op tijd over na te denken: wat, beste lezer, als je straks niet meer over het vermogen beschikt om zelf over je financiële zaken te beslissen? Hoe bereid je je daar het best op voor? En hoe voorkom je financiële ouderenmishandeling, iets wat vaker voorkomt dan je denkt. Meer dan ooit is vooruitzien hier belangrijk.
De moeder van de Nederlandse dichter Peter Swanborn leed in de jaren voorafgaand aan haar dood aan vasculaire dementie. Hij schreef volgens recensenten ‘een monument’ voor zijn dementerende moeder, 37 gedichten gebundeld in Tot ook ik verwaai. ‘Of het schrijven hielp? Ik weet het niet’, zei Swanborn ooit. ‘In elk geval kon ik zo de machteloosheid die ik voelde enigszins bezweren. Je probeert en probeert, maar alles is te weinig.’ Dit indringende gedicht komt uit die dichtbundel:
NAAM
Ik zie hoe ze mij negeert, nauwlettend vanuit ooghoeken volgt, zich afvraagt wat of waarom die man in haar huis. Toch vraagt ze niet wie ik ben, waarom ik kasten open, jassen lucht, ongevraagd post opruim, schoonmaak, thee zet. Ben ik een dokter, een klusjesman, een zoon misschien? Ze spreekt me aan met u, je weet maar nooit, en glimlacht beleefd. Ik speel mee, alstublieft mevrouw, uw thee en schrik als ze vraagt wie dat is, die foto, die vrouw met een kind op de arm. Het is heel moeilijk als je merkt dat je moeder of vader er geestelijk op achteruitgaat. Dat is ook zo voor de oudere zelf, als die constateert dat hij of zij steeds meer in het hier en nu leeft. ‘Het proces van dementie is een afschuwelijk drama’, zei Swanborn. ‘Mijn moeder heeft heel lang geweten dat haar hoofd het begaf. Dan zei ze: “M’n hoofd, m’n hoofd, ach, ik kan niet meer denken.” Ze besefte dat er voor altijd dingen verdwenen waren. Daar was ze boos over en verdrietig. Heel erg verdrietig.’ Als je ouder wordt, kan het handig zijn dat iemand je helpt met je administratie en financiële zaken. Je hoeft daarvoor lang niet dement te zijn. Het is goed dat je op tijd maatregelen neemt zodat je (financiële) belangen goed worden behartigd en er geen misbruik van je wordt gemaakt. Dat kan op verschillende manieren.
31.1 Waarom zijn doorlopende opdrachten en domiciliëringen nuttig?
Een eerste stap die je kunt zetten om van een belangrijk deel van je financiële rompslomp verlost te zijn, is je bank een doorlopende opdracht geven en werken met domiciliëringen. Je hoeft helemaal geen zestigplusser te zijn om van die twee mogelijkheden gebruik te maken, heel veel mensen vergemakkelijken op die manier het leven een beetje. Met een doorlopende opdracht geef je de bank de opdracht om op een vaste datum, bijvoorbeeld de vijfde van de maand, een bepaald bedrag te storten op een rekening die je doorgeeft. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om het huurgeld. Of om een bepaald bedrag dat je elke maand naar je spaarrekening wilt overboeken. Je beheert zo’n doorlopende opdracht volledig zelf, je kunt ze wijzigen of stopzetten wanneer je wilt. Maar denk eraan dat je zo’n doorlopende opdracht voor bijvoorbeeld je huur niet zomaar kunt uitstellen, je zult die huur op tijd moeten betalen. Een domiciliëring is iets anders. Daarmee geef je de toestemming aan een bedrijf, de schuldeiser, om je facturen automatisch te innen bij je bank. Het gaat meestal over terugkerende facturen, zoals de rekeningen voor gas, elektriciteit, telefoon, internet enzovoort. Zolang er voldoende geld op je zichtrekening staat, worden de facturen op die manier mooi op tijd betaald. Het verlost je dus van heel wat administratie, maar aan een domiciliëring kleven wel twee nadelen die je maar beter in gedachten houdt. Eén, het bedrag dat maandelijks op die manier van je rekening wordt gehaald, kan variëren. Het gevolg kan zijn dat er plots minder geld op je rekening staat dan je dacht. De schuldeiser is wel wettelijk verplicht om je vooraf op de hoogte te brengen van de juiste som die hij bij de bank zal vorderen, maar misschien durft dat wel eens aan je aandacht te ontsnappen. Twee, je kunt een betaling via domiciliëring niet uitstellen. Dat betekent dat het verschuldigde bedrag hoe dan ook van je rekening gaat, of daar nu veel of juist weinig geld op staat.
Neem op tijd maatregelen, zodat je (financiële) belangen goed worden behartigd en er geen misbruik van je wordt gemaakt. Een domiciliëring vraag je aan bij het begunstigde bedrijf, de schuldeiser, en die beheert dat ook verder. Een wijziging of opzegging kun je dus niet vragen aan de bank, maar moet je rechtstreeks regelen met die schuldeiser. Je kunt een domiciliëring wel blokkeren via de bank, maar dan nog zul je contact moeten opnemen met de schuldeiser om de betaling te wijzigen of te stoppen. Stel dat je niet akkoord gaat met een bepaalde betaling die is gebeurd in het kader van een domiciliëring, dan heb je acht weken om aan je bank te vragen het betaalde bedrag terug te storten. Het is niet omdat je dit aan de bank vraagt dat je dat geld ook zomaar terugkrijgt. Je kunt ook aan de bank vragen om bedrijven of organisaties te blokkeren die automatische betalingen met je rekening uitvoeren. En je kunt je bank op de hoogte brengen over het maximumbedrag en/of de frequentie van automatische betalingen die een schuldeiser mag uitvoeren. Tot slot kun je altijd klacht indienen bij het Meldpunt van de FOD Economie, meldpunt.belgie.be.
31.2 Waarom is een zorgvolmacht nuttig? Je kent allicht de klassieke volmacht: je geeft dan aan iemand de mogelijkheid om in jouw plaats en voor jouw rekening bepaalde zaken te regelen. Zo kun je iemand de volmacht geven om in jouw plaats te gaan stemmen, als je bijvoorbeeld niet in het stemhokje raakt, op voorwaarde dat je de juiste procedure volgt en attesten aflevert. Of bijvoorbeeld om de verkoop van je woning af te
handelen. Of algemener om heel je vermogen te beheren. Juridisch dook hierbij vaak de vraag op of zo’n volmacht nog geldig is als de opsteller nadien wilsonbekwaam wordt door ouderdom, ziekte of ongeval. Om die problematiek uit de weg te gaan werd in 2014 de zorgvolmacht ingevoerd. In tegenstelling tot de klassieke volmachten blijft de zorgvolmacht gelden ook als de volmachtgever wilsonbekwaam wordt. Sinds 2015 zijn er meer dan 275.000 zorgvolmachten opgesteld in België, waarvan bijna 250.000 in Vlaanderen. Vorig jaar alleen al bijna 70.000 in België, waarvan ruim 60.000 in Vlaanderen. Jaar op jaar gaat het om een stijging met ruim 15 procent. Met een zorgvolmacht anticipeer je eigenlijk vooral op het moment dat je wilsonbekwaam wordt. Je kunt op elk moment van je leven een zorgvolmacht geven, zolang je maar helder van geest bent. Je geeft dan de bevoegdheid aan een of meerdere personen om je financiële belangen te behartigen en zelfs over zaken te waken die je aangaan als persoon. Vanzelfsprekend geef je die zorgvolmacht altijd aan iemand die je honderd procent vertrouwt. Dat kan je partner zijn, een of meerdere kinderen, maar ook een goede vriend. Die moeten daar wel mee akkoord gaan. In de zorgvolmacht stel je het best al meteen een opvolger aan voor degene die de zorgvolmacht kreeg, voor het geval dat die de opdracht niet langer wil of kan uitoefenen, bijvoorbeeld omdat hij of zij zelf wilsonbekwaam wordt of overlijdt. Heel belangrijk bij een zorgvolmacht is dat je die moet geven als je nog wilsbekwaam bent. Met andere woorden, je moet dit op tijd doen. Je kunt een zorgvolmacht zelf opstellen, maar ze moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Bovendien kunnen dan geen woningen of gronden worden verkocht of schenkingen worden gedaan, dat moet altijd via een notaris lopen. Daarom doen de meeste mensen een beroep op een notaris voor het opstellen van een zorgvolmacht. De prijs die de notaris daarvoor vraagt, kan erg variëren, van 500 euro tot 750 euro en meer, dus het best vraag je dat vooraf even na. In elk geval moet een zorgvolmacht geregistreerd worden in het Centraal Register van Lastgevingsovereenkomsten vóór je wilsonbekwaam bent. Alleen
dan blijft de zorgvolmacht gelden nadat je wilsonbekwaam bent. Als je ze zelf opstelt, moet je die zorgvolmacht laten registreren bij het vredegerecht van je woonplaats. Dat kost ongeveer 18 euro. Als een notaris je helpt met een zorgvolmacht, zal hij zich bekommeren om die registratie. In tegenstelling tot een testament moet een zorgvolmacht dus altijd geregistreerd zijn, anders is ze niet geldig.
In je zorgvolmacht stel je het best al meteen een opvolger aan voor degene die de zorgvolmacht krijgt. Want misschien wil of kan die op een bepaald ogenblik de opdracht niet langer uitoefenen, bijvoorbeeld omdat hij of zij zelf wilsonbekwaam wordt of overlijdt. Ook belangrijk is dat je in de zorgvolmacht aangeeft wanneer die ingaat. Dat kan onmiddellijk na de ondertekening zijn, dus terwijl je nog wilsbekwaam bent, bijvoorbeeld omdat je slecht ter been bent en niet langer bij de bank raakt. Het begin van de zorgvolmacht betekent niet dat je dan zelf niets meer kunt doen, ook na een zorgvolmacht kun je zelf beslissingen blijven nemen en uitvoeren. Je kunt een zorgvolmacht ook pas laten ingaan vanaf het ogenblik dat je wils- of handelingsonbekwaam bent. In dat laatste geval leg je maar beter vast hoe dat moet worden vastgesteld, bijvoorbeeld na het advies van een of meerdere artsen. In principe is een zorgvolmacht voor onbepaalde duur. Je kunt je zorgvolmacht heel eng of juist erg ruim opvatten. Het kan gaan over het in stand houden van je vermogen, ‘daden van beheer’ genaamd, zoals het verhuren van je woning, het uitvoeren van herstellingen aan de woning, betalingen doen, pensioeninkomsten ontvangen, inkomsten beleggen enzovoort. Maar het kan ook gaan over daden die de omvang van je vermogen
kunnen beïnvloeden, ‘daden van beschikking’, zoals het verkopen of aankopen van een woning of het verrichten van een schenking. Het best omschrijf je de opdracht van de zorgvolmacht zo duidelijk en volledig mogelijk, om later discussies te vermijden. In 2019 werden de mogelijkheden van een zorgvolmacht uitgebreid. Het kan nu ook gaan over beslissingen die je persoon aanbelangen. Je kunt bijvoorbeeld aangeven dat je zolang mogelijk thuis wilt blijven wonen, door welke arts je behandeld wilt worden, in welk woonzorgcentrum je wilt worden opgenomen enzovoort. Misschien moet je sommige zaken hiervan ook laten opnemen in je medisch dossier, zodat de artsen en verpleegkundigen ook goed op de hoogte zijn van je wensen, want die hebben natuurlijk geen zicht op de inhoud van een zorgvolmacht. Belangrijk: sommige zaken kun je in een zorgvolmacht niet regelen, de zogenaamde hoogstpersoonlijke handelingen, zoals euthanasie. Dergelijke zaken moet je regelen via een wilsverklaring (zie hoofdstuk 32). Je kunt met een zorgvolmacht ook geen volmacht geven aan iemand anders om een testament op te stellen, een testament is een hoogstpersoonlijk document (zie hoofdstuk 33).
Een zorgvolmacht kan ook gaan over beslissingen die je persoon aanbelangen. Je kunt bijvoorbeeld aangeven dat je zolang mogelijk thuis wilt blijven wonen, door welke arts je behandeld wilt worden, in welk woonzorgcentrum je wilt worden opgenomen enzovoort. Een zorgvolmacht kan een belangrijke rol spelen bij je vermogensplanning. Je kunt degene die de notariële zorgvolmacht
ontving, toelaten om schenkingen te doen aan bijvoorbeeld de kinderen. Om zelf een schenking te doen moet je wilsbekwaam zijn, met een zorgvolmacht kun je zelf een ‘planning’ opstellen die gevolgd zal worden, wat ook je gezondheidstoestand is. Zo kun je een ‘erfenissprong’ organiseren, waarbij het geld van de grootouders terechtkomt bij de kleinkinderen. Dat bespaart erfbelasting en je helpt er je kleinkinderen financieel mee terwijl je nog leeft, maar wilsonbekwaam bent. Je kunt op elk moment de zorgvolmacht herroepen of aanpassen, zolang je wilsbekwaam bent en er geen rechterlijke beschermingsmaatregel werd opgelegd (zie volgend punt). Ook een vrederechter kan op elk ogenblik een eind maken aan de overeenkomst of die aanpassen, als hij vindt dat je belangen in gevaar komen. Daarom kun je het best, als je bij de notaris bent, in de zorgvolmacht eveneens laten opnemen wie je als eventuele bewindvoerder verkiest, mocht het dan toch tot een gerechtelijke bescherming komen. De rechter kan daar dan slechts gemotiveerd van afwijken.
31.3 Wat als er niets is geregeld en je wilsonbekwaam bent? Als je geen zorgvolmacht hebt opgesteld en wilsonbekwaam wordt – waardoor je niet langer je eigen zaken kunt behartigen – zal een vrederechter een bewindvoerder aanstellen. Dat kan gebeuren op verzoek van de zorgbehoevende zelf, elke betrokken partij zoals een familielid, huisarts, buur of de procureur des Konings. De vrederechter kan dan een of meer bewindvoerders aanstellen, zowel voor de financiële als voor de persoonlijke kwesties. Dat moet een familielid zijn of een vriend, maar soms wordt toch een professionele bewindvoerder aangeduid, bijvoorbeeld een advocaat. Naar schatting zijn er nu zo’n 150.000 Belgen door de vrederechter onder bewindvoering geplaatst.
Dat een buitenstaander zoals een advocaat kan worden aangesteld als bewindvoerder vindt de familie vaak een onaangename verrassing. Je kunt dit voorkomen door bij de notaris of vrederechter een ‘verklaring van voorkeur’ op te stellen, over wie je zelf als bewindvoerder(s) kiest. Denk eraan om eventueel een tweede persoon naar voren te schuiven, als de eerste persoon zou weigeren of intussen zelf overleden of wilsonbekwaam zou zijn. Je kunt die verklaring samen regelen met je zorgvolmacht. Tegelijk kun je een voorkeur voor een ‘vertrouwenspersoon’ in die akte laten invoegen: die heeft dan wel geen bevoegdheid van beheer, maar heeft een brugfunctie en kan je dossier altijd inzien en opvolgen. De vrederechter zal je keuze eerbiedigen, maar kan er met een uitdrukkelijke motivering wel van afwijken om je belangen te vrijwaren. Je kunt in de verklaring trouwens ook een aantal principes en richtlijnen laten opnemen die de bewindvoerders(s) moeten volgen. De vrederechter zal ook meestal beslissen over welk bedrag de bewindvoerder kan beschikken om naar eigen goeddunken dat geld te gebruiken voor het onderhoud van de persoon die onder bescherming werd geplaatst, om over zijn gezondheid te waken en op zijn welzijn te letten. Als er gelden, effecten en waardepapieren zijn, kan de bewindvoerder die beheren samen met de bank waar ze in bewaring zijn gegeven. Als beschermde persoon moet je over zakgeld kunnen beschikken. Je moet kleine aankopen kunnen doen en geschenkjes aan je geliefden kunnen geven. De bewindvoerder moet dus garanderen dat je wat zakgeld hebt, contant of via een bankrekening. Het bedrag van het zakgeld kan de vrederechter vastleggen of kunnen bewindvoerder en beschermde persoon onderling regelen. Het bedrag van het zakgeld hangt af van inkomen, deels zelfs van vermogen (want de bewindvoerder heeft niet de opdracht te sparen voor de erfgenamen, wel uitsluitend het welzijn van de ‘beschermde persoon’ na te komen). Nog dit: als je niet volledig wilsonbekwaam bent, maar je smijt het geld langs ramen en deuren naar buiten en je brengt zo je financiële stabiliteit in gevaar, dan bestaat er een speciale
rechterlijke bescherming, die als een soort light bewind wordt omschreven. De bewindvoerder levert dan bijstand en je kunt alleen nog geld uitgeven als de bewindvoerder mee ondertekent.
31.4 Hoe kun je je beschermen tegen financiële mishandeling? Ouderenmishandeling kan vele vormen aannemen. Het gaat steeds om het handelen of nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke of professionele relatie met een oudere persoon staan, waardoor de oudere (herhaaldelijk) lichamelijke, psychische of materiële schade lijdt, of vermoedelijk zal lijden, en waarbij de oudere zich volledig of gedeeltelijk in een afhankelijke positie bevindt. De afhankelijkheid moet je ruim verstaan: het kan gaan om economische, lichamelijke, psychische of sociale afhankelijkheid of een combinatie daarvan. Volgens onderzoek zou zo’n 6 procent van de tachtigplussers in Vlaanderen worden geconfronteerd met financiële mishandeling. Volgens een Europese studie verklaart zelfs 10 procent van de ondervraagde Belgische vrouwen boven zestig jaar dat ze ooit financieel zijn misbruikt. Financiële mishandeling kan gaan over geld afhandig maken van ouderen. Of over boodschappen voor zichzelf betalen met de bankkaart van de oudere. Over bedragen overschrijven naar de eigen rekening. Het dwingen om het testament te wijzigen. Enzovoort. Vaak is onwetendheid de belangrijkste oorzaak: geldzaken niet onder de knie hebben, moeite hebben met onlinebetalingen en bankautomaten leidt gemakkelijk tot financiële mishandeling.
Zo’n 6 procent van de tachtigplussers in Vlaanderen wordt geconfronteerd met
financiële mishandeling. Soms wordt hen geld afhandig gemaakt, andere keren worden ze gedwongen om hun testament te wijzigen. Op basis van tips van de Nederlandse notarissenvereniging geven we drie raadgevingen om financiële mishandeling te voorkomen: 1 Stel een zorgvolmacht op. Die sluit financieel misbruik niet uit, maar verkleint het risico erop wel, want je hebt dan zelf gekozen wie je denkt te kunnen vertrouwen voor het helpen beheren en afhandelen van je geldzaken. 2 Creëer een aparte huishoud- of leefgeldrekening waar maar een beperkt bedrag op staat, naast je eigen bankrekening. Je schrijft er maandelijks een beperkt bedrag op over: degenen die voor je zorgen en bijvoorbeeld boodschappen doen, kunnen alleen van die rekening gebruikmaken. Een hoger bedrag opnemen is onmogelijk. 3 Open geen bankrekening met iemand anders dan je partner. Die andere zou anders zonder je toestemming of medeweten geld kunnen opnemen van zowel je bankrekening als de bijbehorende spaarrekening. Bij misbruik kan de bank daar niets tegen doen. Je hebt immers zelf bepaald om samen met die ander een rekening te openen en je hebt daarvoor getekend. Word je toch getroffen door financiële mishandeling, dan kun je die melden op het gratis telefoonnummer 1712. Je kunt daar ook je verhaal kwijt en advies krijgen. Zowel het slachtoffer als familieleden of vrienden kunnen de hulplijn bellen. Je kunt ook een mail sturen, voor meer informatie surf je het best naar 1712.be.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
Doorlopende opdrachten en domiciliëringen kunnen je van heel wat financiële rompslomp verlossen. 2 Een doorlopende opdracht regel je met je bank. Die betaalt dan op een vaste datum een afgesproken bedrag naar een bepaalde rekening. 3 Met een domiciliëring geef je een bedrijf de toestemming om de facturen automatisch te innen bij de bank. Denk na of je dat wilt en voor welke bedrijven. 4 Een zorgvolmacht is nuttig: je anticipeert daarmee op de dag dat je wilsonbekwaam zou worden. Je moet wel wilsbekwaam zijn op het moment dat je de zorgvolmacht geeft. 5 Met een zorgvolmacht geef je aan een of meerdere personen de bevoegdheid om je financiële zaken te behartigen. Je kunt die zorgvolmacht altijd herroepen of aanpassen. 6 Je kunt zelf bepalen wanneer de zorgvolmacht ingaat: meteen, of bijvoorbeeld als de wilsonbekwaamheid door artsen wordt vastgesteld. 7 Je kunt de inhoud van de zorgvolmacht zo ruim formuleren als je zelf wilt. Maar hoogstpersoonlijke handelingen zoals euthanasie kun je er niet mee regelen; dat moet je doen in een wilsverklaring. 8 Als je geen zorgvolmacht hebt en wilsonbekwaam wordt, zal een vrederechter een bewindvoerder aanstellen. 9 Een zorgvolmacht helpt ook om financiële mishandeling te voorkomen, want je hebt zelf gekozen wie je mag helpen met het beheer en de afhandeling van je financiële kwesties. 10 Onderzoek leert dat 6 procent van de Vlaamse tachtigplussers wordt geconfronteerd met financiële mishandeling: op de een of andere manier wordt dan geld tegen de wil van de oudere afhandig gemaakt.
HOOFDSTUK 32
Als het einde nadert
Hier naderen we het einde van het boek en ook van het leven. Nee, het is niet fijn om daaraan te denken, maar toch doet de lezer dat maar beter op voorhand. Zo kan hij zelf zoveel mogelijk beslissen over wat er moet gebeuren als het zover is. Het gaat over wilsverklaringen, nadenken over je levenseinde, het regelen van de uitvaart. En wat het allemaal kost. Want we kunnen het niet helpen, maar sterven kost geld.
Viens, mais ne viens pas quand je serai seule Quand le rideau un jour tombera, je veux qu’il tombe derrière moi (…) Moi je veux mourir sur scène Devant les projecteurs Oui, je veux mourir sur scène Le cœur ouvert tout en couleurs Het is de aanhef van Mourir sur scène, een prachtig nummer van de Egyptisch-Franse zangeres Dalida. In het nummer beschrijft ze hoe
zij het liefst zou willen sterven: niet stilletjes in een ziekbed met familie dichtbij, niet onverwacht in haar slaap, maar op het podium, in de spotlights. Net zoals ze heeft geleefd. Misschien daarom is de plaat een vaak gedraaid nummer op de uitvaartplechtigheid van al wie tijdens zijn leven niet vies was van die spotlights: onder meer op het afscheid van het vroegere PS-kopstuk Michel Daerden klonk de stem van Dalida zachtjes door het crematorium van Robermont, in de stad Luik, op het moment dat zijn kist naar buiten werd gedragen. Dalida zelf heeft haar ideale dood trouwens niet kunnen beleven: in de nacht van 2 op 3 mei 1997 stapte ze zelf uit het leven. Voor haar fans en intimi liet ze een handgeschreven briefje achter met daarop de korte boodschap: ‘La vie m’est insupportable, pardonnezmoi.’ Of er iets bestaat als een ‘goede dood’ en wat die dan moge zijn, dat laten we even buiten beschouwing in dit boek. Of dat nu op een zelfgekozen moment, omringd door dierbaren en familie is, of dat de dood het liefst onverwacht komt, als een dief in de nacht – evenveel mensen, evenveel meningen. Eén ding staat wel vast: sterven zullen we allemaal. Wanneer precies, dat is voor iedereen verschillend en ook voor bijna iedereen onbekend. Al helpt de statistiek: hoe ouder, hoe dichter bij dat moment en hoe groter het risico dat – zoals de oude Grieken zo mooi beschreven – de veerman Charon langskomt om de aloude en mythische rivier de Styx over te steken naar het rijk van Hades. Die enige zekerheid is het vertrekpunt van dit hoofdstuk: dat iedereen op een dag ook die (laatste) kaap zal nemen. Of zoals de Nederlandse dichter Remco Campert (1929–2022) het schreef:
ha die dood die me mijn hele leven vergezelde trouwe vriend van wie ik nu afscheid neem
Het is misschien geen fijne gedachte, maar ook op dit belangrijke moment kun je je maar beter goed voorbereiden. Dat hoeft niet eens morbide te zijn, of zo aan te voelen. Het kan ook net gemoedsrust geven om te weten dat, zelfs al ben je nog kerngezond, je ook alle praktische dingen (voor zover dat mogelijk is) voor je levenseinde hebt geregeld. Wat die allemaal zijn, beschrijven we in dit hoofdstuk: van een vroegtijdige en voorafgaande zorgplanning, de kosten van een begrafenis of crematie en de zin en onzin van een uitvaartverzekering.
32.1 Hoe oud worden we en waaraan sterven we? Laten we dit misschien wat sombere hoofdstuk toch beginnen met goed nieuws. Aangezien we in een relatief rijk land wonen, een goede gezondheidszorg hebben en door de bank ook gezond leven, is de levensverwachting ook hoog. Voor een baby die in Vlaanderen geboren wordt, ligt die op gemiddeld 82 jaar, al is die niet hetzelfde voor mannen en vrouwen. Voor een jongetje dat in 2021 werd geboren, is de gemiddelde levensverwachting 80,4 jaar, voor een meisje 84,9 jaar. Meisjes hebben bij de geboorte een extra levensverwachting van ruim vier jaar. Die levensverwachting is de voorbije decennia, en zeker de jongste twintig jaar, indrukwekkend gestegen: van 78,5 jaar in 2000 naar 82,7 jaar in 2021. Dat de levensverwachting een jaar daarvoor voor het eerst in jaren wat was gezakt, kwam door de coronapandemie. Tussen 2000 en 2019 was de stijging trouwens hoger bij mannen (plus 5,1 jaar) dan bij vrouwen (plus 3,3 jaar). Het goede nieuws is dat hoe ouder je wordt, hoe meer de gemiddelde levensverwachting ook stijgt. Voor wie in 2020 65 jaar was, bedroeg die gemiddelde levensverwachting voor mannen 83,6 jaar en voor vrouwen 86,5 jaar. Voor wie in 2020 80 jaar was,
bedroeg die gemiddelde levensverwachting 90,5 jaar voor mannen en 91,6 jaar voor vrouwen.
De levensverwachting in Vlaanderen ligt hoog: voor een jongetje dat in 2021 werd geboren, is de gemiddelde levensverwachting 80,4 jaar, voor een meisje zelfs 84,9 jaar. In 2019 stierven in Vlaanderen 62.420 personen. De twee belangrijkste groepen van doodsoorzaken waren kanker (26,5 procent) en ziekten van het hart- of vaatstelstel (25,7 procent). Ruim de helft van alle overlijdens in 2019 kon dus worden toegeschreven aan deze twee groepen van doodsoorzaken. Het percentage overlijdens door ziekten van het hart- of vaatstelstel daalt langzaam. Sinds 2012 bleef het relatieve belang van de twee belangrijkste groepen doodsoorzaken nagenoeg gelijk. In 2019 was voor de eerste keer het aandeel van de overlijdens door kankers hoger dan dat door hart- en vaatziekten. Bij mannen was in 2019 kanker de belangrijkste doodsoorzaak (30 procent). Sterfte door een hart- of vaatziekte kwam op de tweede plaats (24 procent). Bij vrouwen was een hart- of vaatziekte de belangrijkste doodsoorzaak (28 procent), gevolgd door kanker (23 procent). Sterfte door ziekten van het ademhalingsstelsel komt zowel bij mannen als bij vrouwen op de derde plaats. Het risico op sterfte door kanker nam in 2019 geleidelijk toe met de leeftijd. Sterfte door hart- of vaatziekte en overlijden door een ziekte van het ademhalingsstelsel namen zeer snel toe vanaf de leeftijd van 85 jaar. In 2019 was vanaf de leeftijd van 65 jaar het risico op overlijden door kanker of door een ziekte van het ademhalingsstelsel bijna dubbel zo groot voor mannen als voor vrouwen. Het risico op overlijden door een hart- of vaatziekte was op alle leeftijden groter bij mannen dan bij vrouwen (zie figuur 113).
Figuur 113 Belangrijkste doodsoorzaken volgens leeftijd (Vlaams Gewest, 2019, per duizend personen in de leeftijdsgroep) Bron: Statbel, Statistiek Vlaanderen
Het risico op sterfte door kanker, een hart- of vaatziekte of een ziekte van het ademhalingsstelsel neemt toe met de leeftijd. Mannen lopen altijd meer risico dan vrouwen.
32.2 Hoe houd je de regie van je leven tot het einde in handen? Als er op geld al een taboe rust, dan is dat al helemaal het geval voor sterven en afscheid nemen. Niemand denkt er graag over na, niemand is er graag mee bezig. Omdat het eigen einde geen prettig vooruitzicht is, maar ook vaak om familie of intimi er niet mee te belasten. Toch geldt net hier het credo dat het van wezenlijk belang kan zijn om net wel op voorhand alles uit te klaren. Zowel voor je eigen gemoedsrust als voor die van je dichte omgeving.
We hebben het dan niet over wat je met je geld of je bezit moet doen. Ook daar kun je maar beter op tijd mee bezig zijn, en ook daar helpt het om te praten met wie dicht bij jou staat. Op dat thema gaan we door in hoofdstuk 33, hier hebben we het over hoe je zelf het einde van je leven vooraf kunt (proberen te) bepalen, of in elk geval kunt voorkomen dat je leven eindeloos wordt gerekt als het niet meer gered kan worden. Je kunt ook aangeven wat er met je lichaam moet gebeuren als je gestorven bent. Uiteraard weet niemand hoe zijn of haar leven verloopt. Vandaag ben je kerngezond, morgen kan dat door ziekte of een ongeval helemaal anders zijn. Als die ziekte onomkeerbaar is, of als door een ongeval je leven zoals dat nu is onomkeerbaar verandert, heb je misschien ook andere verwachtingen, zowel over de zorg voor jou als over je leven zelf. Welke behandelingen je dan bijvoorbeeld wel of niet meer wilt, of je een zware extra behandeling nog zou laten uitvoeren als die je leven met misschien maar enkele maanden zou kunnen verlengen. Hoe belangrijk je een behandeling vindt, of meer overweegt om je levenskwaliteit zelf voorrang te geven. Of je al dan niet voor euthanasie zou kiezen… Het zijn allemaal fundamentele, zelfs existentiële en moeilijke vragen, waarvoor geen juiste of foute antwoorden bestaan. Net daarom kan het ook van belang zijn om die keuzes te maken, of minstens te weten wat de mogelijkheden zijn als je nog gezond bent en nog in de mogelijkheid bent om daar helder over na te denken. Precies dat is wat een ‘vroegtijdige zorgplanning’ mogelijk maakt: dat je de regie van je leven en je levenseinde zo goed mogelijk mee uittekent. En als jij het niet meer kunt, dat je dan kunt rekenen op iemand die de beslissingen voor jou kan nemen, precies zoals jij het zou willen. De term ‘vroegtijdig’ is daarbij minstens even belangrijk: het betekent dat je die afwegingen al maakt op een moment dat het nog niet nodig is.
Deel jouw vroegtijdige zorgplanning met de mensen die het moeten weten: je familie of naasten uiteraard. Maar vraag ook je huisarts de documenten te laten toevoegen aan je patiëntendossier, en deel ze met je behandelende artsen en eventuele (thuis)verpleegkundigen. Zulke fundamentele beslissingen neem je uiteraard niet zomaar op een zondagmiddag, tussen het aperitief en de soep. Voor je op papier zet hoe jij je laatste levensfase en sterven ziet, zul je er zelf al minstens enkele keren over hebben nagedacht, en het is ook nuttig je familie of intimi erbij te betrekken. Dat laatste is trouwens ook nodig als jij wegens bijvoorbeeld dementie of coma de beslissingen niet langer zelf kunt nemen. In dat geval moet iemand anders dat voor jou doen en zal iemand je vertegenwoordiger moeten zijn. Met die persoon kun je dus maar beter ook op voorhand het gesprek aangaan. Hoe begin je dan precies aan het opstellen van een vroegtijdige zorgplanning? Door goed na te denken over elk aspect, dat met anderen te bespreken en dat tot slot schriftelijk vast te leggen. Wat je wenst als wilsbekwame patiënt, als je ziek bent en nog in staat bent om je wensen en voorkeuren te uiten, kun je gewoon neerschrijven. Je wensen en voorkeuren als je daartoe niet langer in staat bent, als je wilsonbekwaam bent, en je wensen en voorkeuren voor na je overlijden kun je het best vastleggen in voorafgaande wilsverklaringen. Deel die informatie met de mensen die het moeten weten: je familie of naasten uiteraard. Maar vraag ook je huisarts de documenten te laten toevoegen aan je patiëntendossier, deel ze ook met je behandelende artsen en eventuele (thuis-) verpleegkundigen. Weet ook dat, zolang je wilsbekwaam bent, je die verklaringen steeds kunt aanpassen.
Er bestaan in totaal vijf verschillende officiële voorafgaande wilsverklaringen: twee wilsverklaringen voor medische handelingen bij wilsonbekwaamheid (een negatieve wilsverklaring en een wilsverklaring euthanasie) en drie wilsverklaringen voor voorkeuren na het overlijden (verklaring voor orgaandonatie, wilsbeschikking teraardebestelling en lichaamsschenking aan de wetenschap). » Negatieve wilsverklaring: in een negatieve wilsverklaring leg je vast welke behandelingen je niet langer wenst als je dat zelf niet meer kunt uitdrukken. Dat kan gaan over de vele soorten van behandelingen, van reanimatie, kunstmatige beademing of kunstmatig toedienen van voedsel en vocht, maar evengoed over het feit dat je bijvoorbeeld geen CT-scans meer wilt laten nemen. De artsen die je behandelen, zijn wettelijk verplicht die negatieve wilsverklaring na te komen. Daarom is het belangrijk dat de verklaring duidelijk is opgesteld en het liefst geen twijfel kan veroorzaken over welke behandeling wel en welke behandeling je niet meer had gewild. Ook daarom is het zinvol iemand aan te duiden aan wie je goed vertelt wat je al dan niet wilt. In geval van twijfel kan die persoon (die je in je verklaring als jouw vertegenwoordiger aanduidde) je verklaring toelichten of verfijnen. » Wilsverklaring euthanasie: in deze wilsverklaring maak je duidelijk dat je euthanasie wilt laten uitvoeren als je in een onomkeerbare coma terechtkomt. Voor andere situaties waarin je wilsonbekwaam bent (zoals bij dementie) is deze wilsverklaring niet bruikbaar. In de wilsverklaring duid je een of meer vertrouwenspersonen aan die je arts(en) op de hoogte moeten brengen als je je in een onomkeerbare coma bevindt. Tot enkele jaren geleden moest dit type wilsverklaring om de vijf jaar worden herbevestigd, maar dat is nu niet langer het geval. Als je een
wilsverklaring euthanasie opstelt, dan is die onbeperkt geldig. Wie dat voor 3 april 2020 deed, zal dat weliswaar nog één keer moeten herbevestigen om ze ook onbeperkt geldig te maken.
In de ‘wilsverklaring euthanasie’ maak je duidelijk dat je euthanasie wilt laten uitvoeren als je in een onomkeerbare coma terechtkomt. Voor andere situaties waarin je wilsonbekwaam bent (zoals bij dementie) is deze wilsverklaring niet bruikbaar. » Verklaring voor schenking van je lichaam aan de wetenschap: andere wilsverklaringen gaan over wat er met je lichaam moet gebeuren als je overleden bent. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen om je lichaam af te staan voor wetenschappelijk onderzoek. Als je dat wilt doen, kun je het best vooraf contact opnemen met een medische faculteit van een universiteit, die je dan verder zal helpen. Weet wel dat een afscheidsplechtigheid met kist moeilijk is, want een begrafenisondernemer moet het lichaam binnen 48 uur na overlijden naar de universiteit brengen. Die overbrenging moet gebeuren in een houten kist. Na de teruggave van het lichaam kunnen je nabestaanden je stoffelijk overschot dan laten begraven of cremeren. De kosten voor de begrafenisondernemer (de kist, het vervoer van en naar de universiteit en de begrafenis of crematie na de teruggave van het lichaam) worden door je nabestaanden bekostigd. » Wilsbeschikking teraardebestelling: ook over de manier waarop je uitvaart verloopt, kun je je wensen
laten vastleggen in een wilsbeschikking. Dat gaat om te beginnen over de vraag of je begraven dan wel gecremeerd wilt worden, maar ook of je bij crematie wilt dat de urne begraven wordt, kan worden meegenomen door de familie of dat de as moet worden uitgestrooid. Ook over de afscheidsplechtigheid zelf kun je je wensen oplijsten, bijvoorbeeld welke muziek je wilt laten horen of welke teksten er gelezen worden. Je familie en de begrafenisondernemer zijn wettelijk verplicht die keuzes te volgen.
Ook over je afscheidsplechtigheid kun je je wensen oplijsten, bijvoorbeeld welke muziek je wilt laten horen of welke teksten er gelezen worden. Je familie en de begrafenisondernemer zijn wettelijk verplicht de keuzes uit je ‘wilsbeschikking teraardebestelling’ te volgen. » Verklaring voor orgaandonatie: meteen na je overlijden kunnen je organen letterlijk van levensbelang zijn voor anderen. Er is vaak een tekort aan donororganen, hoewel iedereen wettelijk gezien een potentiële donor is. Maar als een familielid zich daartegen verzet, zal die donatie in principe niet gebeuren. Als je er zeker van wilt zijn dat na je overlijden een donatie kan plaatsvinden, kun je dat het best ook zo laten registreren in een wilsverklaring. Het omgekeerde kan ook: als je om de een of andere reden geen donor wilt zijn, kun je je daartegen verzetten via registratie bij het Rijksregister.
De wilsverklaringen kun je het best delen met je naasten en ze laten opnemen in je patiëntendossier. Drie van de vijf wilsverklaringen (de voorafgaande wilsverklaring euthanasie, de verklaring voor orgaandonatie en de wilsbeschikking teraardebestelling) kun je ook laten registreren bij de gemeente. Dat kan bij de dienst burgerzaken van je gemeente, maar veel gemeenten bieden ook online die mogelijkheid via hun website. Wat we in dit boek niet behandelen, maar wat minstens even belangrijk en zinvol is als er over het levenseinde wordt nagedacht, is palliatieve verzorging. Dat is de verzamelnaam voor de totaalzorg voor patiënten (en hun naasten) die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening. Die verzorging is vooral gericht op het verhogen van de levenskwaliteit, onder meer door de fysieke klachten en symptomen van pijn op te vangen. Palliatieve verzorging omvat ook sociale begeleiding en omkadering én aandacht voor de psychologische en emotionele ondersteuning van de patiënt en zijn naasten. Daarover – en over alle wilsbeschikkingen – kun je meer vinden via de website van het LevensEinde InformatieForum (Leif), leif.be.
32.3 Wat als je zelf over je levenseinde wilt beslissen? Nadenken over de laatste fase van je leven betekent ook nadenken over het allerlaatste moment: het afscheid en hoe je dat ziet. Wil je de natuur zelf laten beslissen wanneer je sterft of wil je dat moment zelf in handen hebben als je levenskwaliteit voor jezelf niet meer voldoende is? Met de wilsverklaringen die we net beschreven, kun je aangeven wat er met jou moet gebeuren als je zelf niet meer in staat bent om die beslissing te nemen. Maar dat geldt uiteraard niet voor iedereen: veel mensen die zwaar ziek worden, kunnen wel nog zelf beslissen over wat ze willen of niet meer willen. Als je ongeneeslijk ziek wordt en niet (langer) behandeld wilt worden, of
als je actief wilt ingrijpen in je levenseinde, dan zijn daar in ons land ook heel wat mogelijkheden voor. Die worden ook actief gebruikt: volgens gegevens van het LevensEinde InformatieForum (Leif) wordt bij bijna een op de twee Vlamingen het tijdstip van overlijden medisch beïnvloed door de een of andere beslissing. Die beslissingen kunnen nogal verschillen: van het kiezen om niet langer behandeld te worden tot euthanasie. Als je ziek en wilsbekwaam bent, kun je beslissen om een behandeling niet langer op te starten of ze te beëindigen. Dat kan als die therapie niet langer zinvol of doeltreffend is of als ze je levenskwaliteit aantast. Jouw wil komt op de eerste plaats en de arts of zorgverlener moet die beslissing naleven, ook al kan dat betekenen dat je daardoor vroeger overlijdt. Als genezen niet langer mogelijk is en de pijn te groot is, kun je in de laatste levensfase ervoor kiezen om de pijnstillende medicatie op te drijven. Dat kan ertoe leiden dat het stervensproces verkort en je vroeger overlijdt, maar dat is niet de bedoeling van pijnstilling. Als de pijn zo zwaar is dat gewone pijnstilling niet volstaat, kunnen de artsen overgaan tot palliatieve sedatie. Daardoor wordt het bewustzijn van een patiënt bewust verlaagd, om zo de pijn te verlichten, tot het moment van overlijden. Palliatieve sedatie heeft niet tot doel het leven te verkorten, maar dat kan wel een gevolg ervan zijn.
Als je ongeneeslijk ziek wordt en niet (langer) behandeld wilt worden, of als je actief wilt ingrijpen in je levenseinde, dan zijn daar in ons land heel wat mogelijkheden voor. Wie actief wil ingrijpen in het eigen levenseinde kan in ons land euthanasie laten uitvoeren. Euthanasie gebeurt op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken patiënt. Om voor euthanasie in
aanmerking te komen moet je aan een hele reeks voorwaarden voldoen: je moet wilsbekwaam zijn, je moet zelf vrijwillig, herhaald en duurzaam om euthanasie vragen, je moet een ernstige, ongeneeslijke aandoening hebben die veroorzaakt is door een ziekte of ongeval, die aandoening moet ondraaglijk (fysiek of psychisch) lijden veroorzaken en je moet je vraag om euthanasie schriftelijk stellen. Voor minderjarigen zijn de voorwaarden nog strikter: zij kunnen alleen om euthanasie vragen in terminale situaties van ondraaglijk fysiek lijden. Weet ook dat een arts nooit verplicht is om een verzoek tot euthanasie in te willigen. Je arts kan je in dat geval doorverwijzen naar een andere arts.
32.4 Hoeveel kost een uitvaart? Het is een boutade, maar ze klopt: ook sterven kost geld, heel wat geld zelfs. Als een naaste sterft, hangt daar een stevig prijskaartje aan vast om die geliefde te begraven of te cremeren. We berekenen hier hoeveel een uitvaart gemiddeld kost. Dat is geen exacte wetenschap, want de voorkeuren van de ene familie kunnen sterk verschillen van een andere. Bovendien blinkt de uitvaartsector niet meteen uit in transparantie over die prijzen: dezelfde kist kan bij de ene begrafenisondernemer heel wat duurder zijn dan bij de andere. Alleen zijn die prijzen (bijna) nergens vermeld, behalve in de toonzaal van de begrafenisondernemer. Vergelijken is dus niet altijd evident, en na een overlijden zul je ook niet meteen drie verschillende begrafenisondernemers aflopen. Feit is dat de uitvaartondernemer de spil is van alles wat bij een overlijden komt kijken. De uitvaartsector is de voorbije decennia dan ook grondig veranderd. De schrijnwerker van weleer, die onder de kerktoren een kist maakte en het vervoer verzorgde, is vandaag een ondernemer met een afscheidsruimte, vaak een eigen aula en een ruimte voor koffietafels, en eigen machines om alle rouwdrukwerk zelf en snel te leveren. Dat maakt het nabestaanden ook
gemakkelijk, want je kunt voor alle aspecten van de uitvaart bij één ondernemer terecht. Maar net dat maakt uitvaartondernemers vergelijken niet zo gemakkelijk, want de service bij de ene is misschien niet helemaal dezelfde als bij een andere. In elk geval zal de prijs van de uitvaart voor een deel ook bepaald worden door wat de nabestaanden van de overledene willen, of wat de overledene bij leven als voorkeuren heeft aangegeven: een crematie is bijvoorbeeld doorgaans duurder dan een begrafenis. Maar ook: is er een groetmoment, hoe ziet de afscheidsplechtigheid eruit, is er een koffietafel, waar is de begrafenis of crematie? Het zijn allemaal factoren die de prijs van een uitvaart zullen bepalen. Tegelijk zijn er altijd vaste kosten, zoals het verzorgen van de overledene, het vervoeren van het lichaam of het administratief afhandelen bij de gemeente.
Een crematie is doorgaans duurder dan een begrafenis. Maar de prijs van een uitvaart hangt ook af van deze factoren: is er een groetmoment, hoe ziet de afscheidsplechtigheid eruit, is er een koffietafel, en waar vindt de begrafenis of crematie plaats? Om een idee te krijgen van wat een uitvaart gemiddeld kost, maken we hier een simulatie op basis van de gemiddelde prijs voor een uitvaart in de aula van een begrafenisondernemer, met achteraf de crematie en bijzetting in een columbarium. Maar voor we die keuze kunnen maken, zijn er al enkele standaardkosten die onafhankelijk zijn van het type uitvaart dat we kiezen: de begrafenisondernemer moet het lichaam thuis of in het ziekenhuis gaan ophalen – die prijs hangt ook af van de afstand van het (zieken)huis tot bij de begrafenisondernemer, maar ook van het moment van overlijden:
tijdens het weekend of ’s nachts wordt er doorgaans een duurder tarief aangerekend. In het funerarium van de begrafenisondernemer krijgt de overledene de laatste verzorging en wordt het lichaam opgebaard. Afhankelijk van de keuze van de familie kan dan iedereen het lichaam een laatste keer groeten op vooraf bepaalde momenten, de familie zelf kan dat meestal op om het even welk moment doen. Ook komt er heel wat papierwerk kijken bij een overlijden: dat doet de begrafenisondernemer voor jou, maar ook dat betaal je uiteraard. Reken voor al die standaardkosten op zo’n 1500 euro. Voor de uitvaart zelf bestaan er uiteraard meerdere formules, die allemaal mee het totaalbedrag op de factuur zullen beïnvloeden. Daar is ook geen lijn in te trekken, omdat de prijzen niet alleen per begrafenisondernemer verschillen, maar ook per regio en zelfs per gemeente: het begraven van een kist of een urne kost niet overal evenveel. Voor de berekening van ons voorbeeld moeten we behalve de standaardkosten ook het gebruik van de aula bij de begrafenisondernemer meerekenen en de prijs van de rouwbegeleider die het afscheid aan elkaar praat. Voor de doodskist nemen we niet het allergoedkoopste model, maar ook niet het duurste. En we kiezen voor een crematie achteraf met bijzetting in een columbarium in de gemeente zelf. Ook hier moeten we dan de kosten van het crematorium, de urne en het vervoer van en naar het crematorium mee in rekening brengen. Ook het drukwerk voor de rouwbrieven, de gedachtenisprentjes, de bloemen en de kosten van de koffietafel komen mee op de factuur. Alles samen komen we zo tot deze berekening: Basiskosten uitvaart
1500 euro
Standaardkist
1300 euro
Crematie, urne en bijzetting in columbarium
1500 euro
Rouwdienst in een rouwcentrum en voorganger
550 euro
150 rouwbrieven
250 euro
200 herdenkingsprentjes
350 euro
Rouwmaaltijd voor 50 personen Totale kosten uitvaart
1500 euro 6950 euro
Het is maar een simulatie en hoeveel een uitvaart precies kost, hangt ook af van wat je eigen wensen zijn, maar deze berekening komt in de buurt van wat een uitvaart gemiddeld kost in Vlaanderen. Het kan goedkoper, op sommige plekken zijn er zelfs budgetbegrafenissen beschikbaar. Dan kun je voor een standaardprijs een basisafscheid krijgen dat heel wat goedkoper is, maar daar zijn dan vaak geen groetmomenten, is er geen afscheidsceremonie in een aula en is de keuze van het moment van crematie of begrafenis vaak gewoon te nemen wat past voor de planning van de (budget)uitvaartondernemer. Een bevraging van Test Aankoop in 2018 leert dat een uitvaart toen tussen 3500 en 15.000 euro kon kosten, allemaal afhankelijk van de wensen van de nabestaanden. Feit is dat een uitvaart niet goedkoop is, dat de kosten ervan de jongste tien jaar fors zijn gestegen én dat de uitvaartsector zelf wat transparanter zou mogen zijn, zodat de getroffen families minstens gemakkelijker kunnen vergelijken.
32.5 Heeft een uitvaartverzekering zin? Wetend dat een uitvaart hoe dan ook flink wat geld kost, is het goed om het hier ook even te hebben over uitvaartverzekeringen. Zeker in spotjes op radio en tv maken enkele grote aanbieders van zulke verzekeringen er gretig reclame voor. Het principe is relatief eenvoudig: je gaat zelf een verzekering aan om later je uitvaartkosten te betalen en de financiële zorgen voor je nabestaanden weg te nemen. Maar tussen dat principe en de
uitwerking ervan ligt heel wat nuance, uitvaartverzekering lang niet altijd noodzakelijk is.
waardoor
een
Bij ons is een uitvaartverzekering een relatief nieuw en nog onbekend product, in sommige andere landen is het een vanzelfsprekendheid. In Nederland bijvoorbeeld is het al langer bij het grote publiek verspreid: zeven op de tien Nederlanders heeft zo’n verzekering. Het is dan ook niet toevallig Dela, een Nederlandse uitvaartverzekeraar – en ook een keten met eigen begrafenisondernemingen – die bij ons het product op de kaart zette. Sindsdien zijn ook bijna alle andere verzekeraars op die kar gesprongen. De meeste van die uitvaartverzekeringen zijn, op enkele details na, identiek. Hoe werkt het? Wij brengen een voorbeeld aan de hand van Funalia, de uitvaartverzekering die AG Insurance enkele jaren geleden ontwikkelde specifiek voor de onafhankelijke begrafenisondernemers. Je uitvaart bepalen Het is wellicht het meest confronterende aspect aan een uitvaartverzekering: je moet zelf over alles van je eigen uitvaart nadenken. Wil je na je dood een gewone begrafenis of crematie, net een heel kleine uitvaart in intieme kring of, in tegenstelling daarmee, een grote uitvaart waarop veel volk wordt uitgenodigd? Die keuzes bepalen immers hoeveel je uitvaart zal kosten, en voor welk bedrag je bijgevolg een verzekering moet nemen. Voor die keuzes ga je het best naar de begrafenisondernemer van wie je graag wilt dat hij, of zijn opvolger, je uitvaart zal begeleiden. Wanneer betaal je de premie(s)? Op het moment dat we de uitvaart hebben gekozen die we later zelf willen, weten we dus voor welk bedrag we de uitvaartverzekering moeten aangaan. Welke premie je daarvoor moet betalen, hangt af van verschillende factoren. Je leeftijd om te
beginnen: wie jonger is, betaalt minder dan wie ouder is. Dat is in verzekeringstermen logisch: want het risico dat je als jongere snel het geld voor je uitvaart nodig zult hebben, is statistisch gezien kleiner dan voor wie ouder is. Maar de totale premie verschilt ook volgens de manier waarop je betaalt. Je kunt kiezen voor een eenmalige premie, helemaal in het begin van het contract: dat is de goedkoopste optie. Of je kunt kiezen om gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld twintig jaar) elke maand of elk jaar een deel van die premie te betalen. Dan stort je in verhouding een hogere premie, maar ook als je dan na tien jaar sterft, is wel je hele uitvaart verzekerd. Concreet: een 40-jarige die een verzekering voor een uitvaart van 7000 euro wil aangaan, betaalt vandaag een eenmalige premie van 3875 euro. Wie vandaag 59 jaar is, betaalt om hetzelfde bedrag te verzekeren een eenmalige premie van 5142 euro. Een veertigjarige die ervoor kiest om twintig jaar lang een maandelijkse premie te betalen, stort ruim 22 euro per maand; wie vandaag 59 jaar is, betaalt 36 euro per maand. Maar die laatste zal, als hij of zij nog in leven is op 79, wel meer dan 7000 euro hebben betaald voor de uitvaartverzekering. Kijk dus goed na wat voor jou, afhankelijk van je leeftijd en de gekozen uitvaart, de beste optie is.
Eenmalige premie Maandelijkse premie (20 jaar) Jaarlijkse premie (20 jaar)
40 jaar
59 jaar
3875 euro
5142 euro
22,27 euro
36,08 euro
257 euro
416,31 euro
De kleine lettertjes Als we bij de begrafenisondernemer de door ons gekozen uitvaart verzekeren, hebben we dus één zekerheid: op het moment dat we overlijden, zijn die kosten gedekt. Maar dat is niet noodzakelijk het geval meteen na het afsluiten van de verzekering. Kijk goed na wat daarover in het contract staat dat je afsluit. Bij Funalia, de
uitvaartverzekering die we in dit voorbeeld uitwerken, is er geen medisch onderzoek nodig bij het afsluiten ervan. Iedereen, ook wie bijvoorbeeld ziek is, kan een verzekering aangaan. Maar de volledige uitvaart, zoals die door jou is vastgelegd, krijg je pas volledig betaald vanaf twee jaar na het afsluiten van de polis. Sterf je binnen twee jaar, dan krijgen je nabestaanden het eerste jaar alleen de gestorte premies terugbetaald en in het tweede jaar ook nog de helft van de verzekerde uitvaartkosten. Vanaf twee jaar nadat het contract is ingegaan, wordt het volledige bedrag terugbetaald, ongeacht hoeveel jaar later je pas sterft.
Als je je uitvaart verzekert, heb je één zekerheid: op het moment dat je overlijdt, zijn de kosten ervan gedekt. Maar dat is niet noodzakelijk zo meteen na het afsluiten van zo’n uitvaartverzekering. Kijk goed na wat er daarover in het contract staat. Een uitvaartverzekering is zeker nuttig, maar is ze ook een noodzaak? Nee. Zo’n verzekering geeft je misschien gemoedsrust dat, als het moment daar is, je nabestaanden zich geen financiële zorgen hoeven te maken. Maar als dat echt een bekommernis is, en je hebt er de discipline voor, kun je evengoed op regelmatige basis (of eenmalig) een bedrag daarvoor op een speciale rekening zetten. Wie wat uitkijkt naar de manier waarop hij dat geld belegt, kan ook een groter rendement behalen dan de uitvaartverzekering zelf. Bovendien kunnen de kosten van je uitvaart worden betaald met het geld van je nalatenschap, voor dat verdeeld wordt tussen je erfgenamen (en voor de erfbelasting). Eventueel kun je, ook bij een begrafenisondernemer, aangeven hoe je uitvaart er dan moet uitzien. Voor wie weinig nalatenschap heeft en wil dat de nabestaanden de kosten niet moeten dragen, is een uitvaartverzekering wel een
goed idee. Ook voor nieuw samengestelde gezinnen is dat vaak zo: daar zal de overblijvende partner wellicht de begrafenis organiseren, maar hebben de kinderen uit de vorige relatie recht op het geld van de erfenis. Met een uitvaartverzekering vang je zo de kosten van de uitvaart op voor je partner die overblijft.
32.6 Wat na het overlijden van je partner? Los van de emotionele impact van een overlijden zijn er uiteraard ook heel wat praktische en financiële gevolgen. Ondanks het verdriet en de pijn kunnen die helaas niet allemaal op zich laten wachten. De eerste dagen na een overlijden moet je enkele instanties daarvan op de hoogte brengen. Na het afscheid komt dan onvermijdelijk de vraag wat de financiële impact is. Wie altijd met twee heeft samengewoond en vaak ook samen inkomsten had, moet dat plots alleen dragen. Om dat (gedeeltelijk) op te vangen heb je als weduwe/weduwnaar recht op een overlevingspensioen (zie hoofdstuk 22). Maar het is ook goed, of zelfs noodzakelijk, om na het overlijden van je partner je persoonlijke uitgavenpatroon en de structuur ervan goed tegen het licht te houden.
Voor nieuw samengestelde gezinnen is een uitvaartverzekering wel interessant: daar zal de overblijvende partner vaak de begrafenis organiseren, maar hebben de kinderen uit de vorige relatie recht op de erfenis. Met een uitvaartverzekering vang je de kosten van de uitvaart op voor je partner.
Laten we beginnen met de praktische zaken die moeten gebeuren meteen na een overlijden. Enkele daarvan (zoals het aangeven van het overlijden op de burgerlijke stand) zullen in principe door de begrafenisondernemer voor je worden geregeld. Je moet zelf wel meteen contact opnemen met alle banken waar de overledene tegoeden had. De bank is wettelijk verplicht die tegoeden te blokkeren: zo wordt vermeden dat er nog geld wordt afgehaald voor de nalatenschap. Als je niet zeker weet bij welke banken er allemaal tegoeden zijn, dan kun je dat gemakkelijk opvragen via de dienst Bankresearch van Febelfin, dat is de koepel boven de Belgische banken. Alle informatie daarover vind je via febelfin.be. Zodra de rekeningen allemaal geblokkeerd zijn, moet de bank een lijst met alle tegoeden opstellen en doorgeven aan de Administratie der Registratie. Het is op basis van die lijst(en) dat later mee de nalatenschap zal worden bepaald. Weet dat ook de gemeenschappelijke rekeningen automatisch worden geblokkeerd. Dat betekent dat het voor de langstlevende partner even moeilijk kan zijn om aan geld te raken. Er zijn weliswaar enkele uitzonderlijke uitgaven die toch van de geblokkeerde rekeningen kunnen worden betaald (onder meer de volledige uitvaartfactuur, de kosten van het ziekenhuis of van het woonzorgcentrum waar de overledene verbleef, de facturen voor water, elektriciteit en gas). Tegelijk kun je als langstlevende partner ook een beperkt bedrag afhalen om boodschappen te blijven doen en betalingen te blijven uitvoeren. Dat bedrag mag niet hoger zijn dan de helft van alle gelden die op de geblokkeerde zichten spaarrekeningen staan, met een maximum van 5000 euro. Dat is voor alle banken samen. Wie toch meer afhaalt, riskeert stevige sancties.
Als je niet zeker weet bij welke banken de overledene allemaal tegoeden had, kun je
dat gemakkelijk opvragen via de dienst Bankresearch van Febelfin, de koepel boven de Belgische banken. Alle informatie daarover vind je via febelfin.be. De rekeningen worden gedeblokkeerd zodra de bank officieel op de hoogte is van de wettige erfgenamen van de overledene. Dat kan via een attest van erfopvolging (via de ontvanger van een registratiekantoor), dat is alleen mogelijk als er geen testament is en geen huwelijkscontract. Anders moet het via een akte van erfopvolging. Die wordt opgesteld door de notaris. In het volgende hoofdstuk gaan we verder in op de nalatenschap.
Na het overlijden van je partner zul je jezelf – als langstlevende – financieel moeten reorganiseren. Alle uitgaven die jullie tot dan met twee deden, daar sta je voortaan alleen voor. Misschien is de verleiding groot om op het moment dat je partner stervende is de rekeningen deels leeg te halen, om zo na het overlijden voldoende cash te hebben. Dat kun je maar beter niet doen en dat mag je ook niet doen, want zo loop je het risico verdacht te worden van het willen omzeilen van het betalen van de erfbelasting. Je moet het overlijden niet alleen melden aan de banken, maar ook aan de werkgever van de overledene (als die nog aan de slag was), aan het ziekenfonds en aan de verzekeringsmaatschappij(en) waarbij de overledene een verzekering had afgesloten. Je kunt ook maar beter niet te lang wachten met de nummerplaat van de auto of een ander motorvoertuig van de overledene terug te sturen naar de
Directie voor Inschrijving van Voertuigen (DIV). Als jij of je kinderen die nummerplaat willen overnemen, moet je de DIV daarvan op de hoogte brengen. Behalve die praktische kant heeft een overlijden ook altijd financiële gevolgen voor wie achterblijft. Om te beginnen leidt een overlijden er vaak toe dat het totale inkomen dat je als koppel had, flink achteruitgaat. Het pensioen van de overleden partner valt immers weg. Om dat verlies enigszins te compenseren is er het overlevingspensioen (zie hoofdstuk 22). Los van de inkomsten via het pensioen kan een overlijden nog een heel andere financiële impact hebben. Dat hangt voor een groot stuk af van hoe (groot) de nalatenschap van de overledene is en hoe die verdeeld is. Daarover hebben we het in het volgende hoofdstuk. Maar in elk geval bestaat het risico dat je jezelf als langstlevende partner financieel ook moet reorganiseren. Alle uitgaven die jullie tot dan met twee deden, daar sta je voortaan alleen voor. De rekeningen voor gas en elektriciteit, eventueel de huur, het onderhoud van het huis, alle andere facturen blijven immers gewoon doorlopen. Daarom is het goed om je budget opnieuw in te schatten op basis van die nieuwe inkomsten en te kijken welke uitgaven (nog) allemaal mogelijk zijn.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
2
3
Hoe moeilijk dat ook is: durf tijdens je leven en als je nog gezond bent ook na te denken over wanneer je (ongeneeslijk) ziek wordt en over je laatste levensmomenten. De levensverwachting stijgt (bijna) jaar na jaar en neemt ook toe met de leeftijd. Wie vandaag 65 jaar is, wordt gemiddeld 83,6 jaar voor mannen en 86,5 jaar voor vrouwen. Bij de belangrijkste doodsoorzaken staan kanker, hart- en vaatziekten en ziekten van het ademhalingsstelsel in de top drie. Bij 85-plussers zijn hart- en vaatziekten bij bijna de helft van de mannen en bij vier op de tien vrouwen de doodsoorzaak.
4
Met een vroegtijdige zorgplanning kun je zelf de regie van je leven uittekenen, onder meer door aan te geven welke behandelingen je in welke situaties al dan niet nog zou willen. 5 Er bestaan vijf officiële voorafgaande wilsverklaringen: twee wilsverklaringen voor medische handelingen bij wilsonbekwaamheid en drie wilsverklaringen voor voorkeuren na het overlijden. 6 Het is ook goed om tijdig na te denken over je allerlaatste levensmomenten en of je in geval van ziekte actief wilt ingrijpen in je stervensproces. Dat kan via euthanasie of via palliatieve sedatie. 7 Na je overlijden zullen je nabestaanden een beroep moeten doen op een begrafenisondernemer om je uitvaart te organiseren. Weet dat je ook tijdens je leven zelf je voorkeuren daarvoor kunt aangeven. Je kunt zelfs bij een uitvaartondernemer alles zelf al regelen. 8 De kosten van een uitvaart zijn niet min. Op sommige uitgaven kun je besparen (de kist, het aantal rouwbrieven), andere uitgaven zijn wat ze zijn (de prijs van het crematorium of de bijzetting op de begraafplaats bijvoorbeeld). Reken gemiddeld op ongeveer 7000 euro. 9 Steeds meer verzekeraars bieden een uitvaartverzekering aan, om zo je nabestaanden niet op te zadelen met de kosten. In veel gevallen is zo’n verzekering eigenlijk niet nodig: de uitvaartfactuur wordt betaald met jouw middelen, voor die verdeeld worden onder je erfgenamen. 10 Ook na het overlijden van je partner zijn er nog heel wat financiële en fiscale zaken te regelen. Ondanks het verdriet kun je daar maar beter niet te lang mee wachten.
HOOFDSTUK 33
Nalaten aan anderen
Dit is misschien het moeilijkste hoofdstuk van het boek, want het gaat over wat er met het geld en de eigendom van de lezer zal gebeuren als die er niet meer is. Want als het leven stopt, zullen je nabestaanden niet alleen verdriet hebben, maar wordt ook alles wat je had onder hen verdeeld. Hoe dat erfrecht werkt en hoe de lezer dat zelf kan aanpassen, bespreken we op de volgende bladzijden. Want al tijdens je leven, op het moment dat het laatste ogenblik nog ver weg is, daarover nadenken kan je tijdens die laatste momenten misschien net rust brengen.
Na tweeëntwintig jaren in dit leven Maak ik het testament op van mijn jeugd Niet dat ik geld of goed heb weg te geven Voor slimme jongen heb ik nooit gedeugd Maar ik heb nog wel wat mooie idealen Goed van snit, hoewel ze uit de mode zijn Wie ze hebben wil, die mag ze komen halen Vooral jonge mensen vinden ze nog fijn
Het is de bekende aanhef van het nummer Testament van Boudewijn De Groot. De kans is groot dat je het hele nummer uit het hoofd kunt meezingen (en als je dat nog niet kunt, zoek het zeker op via de Spotify-lijst die bij dit boek hoort, met als titel ‘Investeren in je leven’). Boudewijn De Groot maakt in dat nummer het testament op van het eerste kwart van zijn leven. Veel materiële zaken zijn er dan nog niet weg te geven, idealisme en mooie jeugdherinneringen des te meer. Dat idealisme en die herinneringen zijn er voor wie in de derde helft van zijn of haar leven zit hopelijk ook nog. Maar anders dan bij de 22-jarige Boudewijn De Groot heb je op latere leeftijd in principe ook materieel al wat verzameld. Het huis waar je woont, de eventuele andere eigendommen, een spaarkous of een hele spaarpot, misschien ook beleggingen en eventueel ook kunstwerken of wie weet een hele wijnkelder.
Begin al tijdens je leven na te denken over wat er met je nalatenschap moet gebeuren. Dat zijn ongetwijfeld niet de meest fijne overpeinzingen, maar ze helpen misschien wel om later ruzies of onduidelijkheden te vermijden. Wat er op het moment van je overlijden daarvan overblijft, zal worden verdeeld onder je wettelijke erfgenamen. Die verdeling wordt bepaald door het erfrecht. Dat erfrecht is de voorbije jaren gemoderniseerd en tegelijk ook wat vereenvoudigd, maar toch blijft het behoorlijk complex. In dit hoofdstuk proberen we het niettemin zo helder mogelijk uit te leggen. Je hoeft je natuurlijk niet neer te leggen bij wat de wet voorziet voor de verdeling van je nalatenschap. Via een testament kun je zelf aangeven wie later wat van je zal krijgen, al zul je enkele spelregels hoe dan ook moeten naleven.
Een andere oplossing is om tijdens je leven zelf al een deel van je vermogen weg te schenken. Het voordeel is dat je zo de erfbelasting gedeeltelijk kunt ontwijken. Maar, het zal je niet verbazen, ook schenkingen zijn in ons land wettelijk geregeld en ook die regels leggen we uit. Het allerbelangrijkste is ook hier: begin in elk geval tijdens je leven op tijd na te denken over wat er met je nalatenschap moet gebeuren. Dat zijn ongetwijfeld niet de meest fijne overpeinzingen, maar ze helpen misschien wel om later ruzies of onduidelijkheden te vermijden. En het geeft je gegarandeerd ook wat gemoedsrust in het (hopelijk lange) leven dat je nog rest.
33.1 Wie erft wat? Als je geen testament hebt en niet zelf hebt aangegeven wie van je moet erven, en als je geen huwelijkscontract hebt, dan wordt alles wat je nalaat bij je overlijden verdeeld volgens het erfrecht. Op basis van de verwantschap van je nabestaanden wordt dan bepaald wie wat krijgt. Het is met andere woorden de wet die aanwijst wie van je erft en wie niet. Om dat te bepalen is in het erfrecht een rangschikking opgesteld en worden de erfgenamen ingedeeld in vier ordes, volgens hun bloedverwantschap. Die vier ordes zijn: » Eerste orde: alle afstammelingen van de erflater, dat zijn de kinderen (ook buitenechtelijke en geadopteerde), kleinkinderen en achterkleinkinderen. » Tweede orde: de ouders van de erflater, de broers en zussen, halfbroers en halfzussen en hun kinderen. » Derde orde: de grootouders en overgrootouders van de erflater.
» Vierde orde: ooms en tantes, neven en nichten, grootooms en groottantes en hun kinderen. Indien er geen bloedverwanten zijn in de vierde orde tot en met de vierde graad, dan gaat het om een erfloze nalatenschap en zal je hele vermogen naar de staat gaan. Er zijn enkele belangrijke principes die in het erfrecht van tel zijn. Een hogere orde sluit een lagere uit. Dat betekent dat als er een erfgenaam is in de eerste orde, die de erfgenamen in de tweede orde uitsluit. Concreet: als je als erflater kinderen hebt, dan zullen je broers en zussen niet van je erven als je zelf geen testament opmaakt.
In het erfrecht gelden enkele belangrijke principes. Zo sluit een hogere orde een lagere uit. Concreet: als je als erflater kinderen hebt, zullen je broers en zussen niet van je erven als je zelf geen testament opmaakt. Binnen elke orde moet je rekening houden met de graad van verwantschap. Dat betekent dat een erfgenaam die dichter staat bij de erflater, eerder erft dan erfgenamen die qua verwantschap verder van de erflater afstaan. In rechte lijn zijn er zoveel graden als er generaties zijn tussen de erflater en de erfgenamen. Tussen ouders en kinderen is er één generatie, dat wil zeggen dat ze in de eerste graad tot elkaar staan. Tussen grootouders en kleinkinderen zijn er twee generaties, zij staan tot elkaar in de tweede graad. De eerste graad komt boven de tweede: dat betekent dat als je zowel kinderen als kleinkinderen hebt (die allebei dus in de eerste orde zitten), de kinderen de kleinkinderen uitsluiten.
In de zijlijn wordt de graad bepaald via de gemeenschappelijke stamouders. Dan wordt de generatie vanaf de overledene tot de gemeenschappelijke stamouder geteld in opgaande lijn, en vanaf die stamouder daalt men dan af tot aan de erfgenaam. Zo is een broer een bloedverwant in de tweede graad. Twee neven staan tot elkaar in de vierde graad: er wordt geteld via de ouders van de ene neef naar de grootouders (de gemeenschappelijke stam tussen beiden) en zo via de ouders van de andere neef naar hem. Dat zijn de uitgangspunten. Volgens deze regels wordt bepaald wie van je erft als je zelf geen voorkeur hebt vastgelegd. Die regels zijn niet altijd toepasbaar: het kan altijd gebeuren dat een van je erfgenamen voor jou overlijdt. In dat geval wordt de plaats ingenomen door zijn of haar afstammelingen. Stel bijvoorbeeld dat Jan sterft. Hij heeft twee dochters: Mieke en Eva. Zij zouden dan elk de helft van de nalatenschap krijgen, maar Eva is al overleden. Haar helft gaat naar haar twee kinderen, de kleinkinderen van Jan. Die kleinkinderen, Erik en Kristien, krijgen elk de helft van het deel van de erfenis dat aan hun overleden moeder toekwam, en dus een vierde van de totale nalatenschap van hun grootvader Jan (zie figuur 114). Figuur 114 Wie erft wat?
Om te bepalen wie zal erven, wordt zowel naar de orde als naar de graad gekeken.
Het kan ook zijn dat een erflater geen erfgenamen in de eerste of tweede graad heeft, dus geen afstammelingen en geen broers en zussen of afstammelingen van broers of zussen. In dat geval wordt het vermogen van de overledene in twee gelijke delen verdeeld tussen vaderskant (de vaderlijke lijn) en moederskant (de moederlijke lijn). Dat heet kloving. De regels van orde en graad worden dan binnen elke lijn afzonderlijk toegepast. Stel dat Joachim alleen nog twee nichten aan vaderskant en één neef aan moederskant heeft, dan betekent dit dat er geen erfgenamen zijn in de eerste en tweede orde. Zijn nichten en neef behoren tot de vierde orde. Dat betekent dat de kloving van toepassing is: het vermogen van Joachim wordt niet gelijk verdeeld over de nichten en de neef, maar wordt eerst gedeeld: de helft gaat naar de erfgenamen van vaderskant, de andere helft naar de erfgenamen van moederskant. Van vaderskant zijn er twee erfgenamen: de twee nichten. Zij erven bijgevolg allebei een vierde van de nalatenschap van hun neef. Ook de erfgenamen van moederskant hebben de helft van de nalatenschap; dat betekent dat de neef van Joachim de helft van zijn vermogen erft (zie figuur 115). Figuur 115 Wie erft wat als er geen erfgenamen in de eerste of tweede graad zijn?
Als hij geen erfgenamen in de eerste of tweede graad heeft, wordt het vermogen van de overledene in twee gelijke delen verdeeld tussen vaderskant en moederskant. Dat heet kloving. De regels van orde en graad worden dan binnen elke lijn afzonderlijk toegepast.
Er is een bijzondere regeling in het erfrecht voor je partner na je overlijden, tenminste als je gehuwd bent of als je wettelijk samenwoont. Wat die regeling precies is, hangt af van de vraag of de erflater kinderen had en welk huwelijksstelsel er is.
Er is een bijzondere regeling in het erfrecht voor je partner na je overlijden, tenminste als je gehuwd bent of als je wettelijk samenwoont. Als de erflater kinderen heeft, dan erft de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van alle goederen van de overledene. De kinderen erven alleen de blote eigendom. Als de erflater geen kinderen heeft maar wel andere erfgenamen, is het huwelijksstelsel bepalend voor wat de langstlevende echtgenoot erft. Als het koppel gehuwd is onder het wettelijk stelsel van gemeenschap, zal de langstlevende
echtgenoot de volle eigendom van het aandeel van de overledene in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten erven en ook het vruchtgebruik van het eigen vermogen van de erflater. De blote eigendom van dat eigen vermogen is dan voor de wettelijke erfgenamen. Als het koppel gehuwd is onder het stelsel van scheiding der goederen, krijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik op het eigen vermogen van de overledene en de volle eigendom van het aandeel van de overledene in het vermogen dat exclusief tussen hen in onverdeeldheid is. Dat is bijvoorbeeld de woning die het koppel samen kocht en het geld dat ze op een gemeenschappelijke rekening hebben staan. Als het koppel gehuwd is onder het stelsel van de algehele gemeenschap van goederen, dan gaat alles naar de langstlevende echtgenoot. Het keuzebeding kan een oplossing zijn. Dat is een clausule in het huwelijkscontract waarbij de beide echtgenoten overeenkomen dat de langstlevende van de twee bij het overlijden van de eerststervende kan kiezen wat hij zal doen met het gemeenschappelijk vermogen. De langstlevende kan kiezen hoeveel hij zelf wenst te behouden en hoeveel hij al laat overgaan naar de volgende generatie. Het keuzebeding laat dus op dat vlak alle mogelijkheden open tot aan het overlijden van de eerststervende echtgenoot. Pas dan zal de langstlevende echtgenoot moeten beslissen hoe het gemeenschappelijk vermogen wordt vererfd. Op dat ogenblik weet je hoe groot het gemeenschappelijk vermogen is, hoe de relatie met de kinderen (en schoonkinderen) is en hoe hoog de erfbelasting is. Afhankelijk van de keuze die je maakt, zal ook de te betalen erfbelasting verschillen. Voor koppels die wettelijk samenwonen, is het erfrecht van de langstlevende (samenwonende) partner beperkt. Die erft alleen het vruchtgebruik van de gezinswoning en de inboedel. Dat vruchtgebruik kan via een testament ook ontnomen worden (wat bij gehuwden niet kan).
Voor wie alleen feitelijk samenwoont, is er in het erfrecht niets voorzien: die partner erft niets. Al kan dat uiteraard wel via een testament zo worden bepaald (zie verder).
33.2 Wat als je zelf je erfenis wilt regelen? Misschien kun je je helemaal vinden in de erfregeling zoals die door de wet is bepaald. In dat geval hoef je helemaal niets te doen, dan gebeurt de verdeling van je nalatenschap zoals hierboven beschreven. Maar het risico bestaat natuurlijk dat je je daar toch niet helemaal in kunt vinden en je jouw erfenis graag anders wilt verdelen dan wat geregeld is in de wet. Dat kan om vele redenen zijn. Bijvoorbeeld omdat je graag iets (of iets meer) wilt nalaten aan bepaalde mensen. Je hebt misschien naast je kinderen ook een neef of een vriendin die in je leven veel heeft betekend, en je laat hun ook graag iets na. Of je bent niet gehuwd of wettelijk samenwonend, maar je wilt je levenspartner ook iets nalaten. Misschien wil je wel ook iets minder nalaten aan iemand. Het leven kent soms rare wendingen, en misschien heb je niet met alle kinderen of kleinkinderen een even goed contact. Of heeft een van je kinderen je nalatenschap meer nodig dan de andere. Of misschien wil je wel familieruzies vermijden en vind je het een goed idee zelf bepaalde goederen aan bepaalde erfgenamen toe te wijzen, of wil je de voortzetting van de familiezaak zo goed mogelijk regelen door de verdeling ervan zelf uit te werken. In al die gevallen kun je de verdeling zoals die volgens de erfregels zou gebeuren zelf wijzigen, volgens jouw wensen en voorkeuren. Dat gebeurt via de successieplanning. Op die manier zul je het vermogen dat je nalaat op een andere manier verdelen dan wat de wet voorziet. Je kunt dus zelf kiezen aan wie je wat nalaat, maar toch is het niet zomaar vrijheid, blijheid. Zelfs als je zelf kiest wie wat krijgt,
moet je je aan bepaalde regels houden. Zowel je partner als je kinderen hebben altijd recht op een deel van je erfenis, de reserve. Wat overblijft, het beschikbare deel, kun je wel vrij verdelen.
Je kunt zelf kiezen aan wie je wat nalaat, maar toch is het niet zomaar vrijheid, blijheid. Zelfs als je zelf kiest wie wat krijgt, moet je je aan bepaalde regels houden. Een deel van je erfenis is voorbehouden voor je echtgenoot of echtgenote en je kinderen. Zij zijn de reservataire erfgenamen. Als je getrouwd bent, bestaat de reserve van je echtgeno(o)t(e) uit het vruchtgebruik van de helft van je nalatenschap, met minstens het vruchtgebruik van de gezinswoning en het huisraad. Als je wettelijk samenwoont, heeft je partner geen recht op een reserve, maar wel op het vruchtgebruik van de gemeenschappelijke woning en van het huisraad. Als je wettelijk samenwoont, kun je dat recht via een testament wel beperken of zelfs opheffen. Tegelijk kun je via je testament ook net een groter deel van je nalatenschap aan je wettelijk samenwonende partner nalaten, op voorwaarde dat dat geen invloed heeft op de reserve van je kinderen. Als je feitelijk samenwoont, erft je partner niets en is er voor hem of haar ook geen reserve. Ook dat kun je via een testament (zie hieronder) anders bepalen, alweer rekening houdend met de reserve van de kinderen.
Als je één kind hebt, erft dat ene kind minstens de helft van je vermogen. Als er twee kinderen zijn, erven ze beiden (minstens) een vierde van je vermogen. Als er drie zijn elk een zesde enzovoort.
Voor alle kinderen samen is de totale reserve gelijk aan de helft van je vermogen. Daar hebben zij dus hoe dan ook recht op. Hoeveel elk kind dan minimaal moet ontvangen, hangt af van het aantal kinderen. Als er één kind is, erft dat ene kind minstens de helft van je vermogen. Als er twee kinderen zijn, erven ze beiden (minstens) een vierde van je vermogen. Als er drie zijn elk een zesde enzovoort. Elk kind zal dus minstens dat voorbehouden deel van je erven. Dat betekent dat je met de helft van je vermogen kunt doen wat je zelf wilt. Je kunt er bijvoorbeeld één kind meer mee geven, je kunt ook aan andere familieleden nalaten of je kunt bijvoorbeeld aan een goed doel schenken. Enkele voorbeelden: Een man heeft twee kinderen: een zoon en een dochter. Met de dochter heeft hij geen contact meer, en daarom laat hij in zijn testament opnemen dat het beschikbare deel van zijn erfenis naar zijn zoon moet gaan. Bij zijn overlijden bezit de man 120.000 euro. De helft van de erfenis moet onder beide kinderen worden verdeeld. Dat betekent dat de dochter recht heeft op 30.000 euro. De zoon krijgt het overige deel en erft in totaal 90.000 euro. Een vrouw heeft drie zonen. Ze wil het beschikbare gedeelte van haar erfenis schenken aan het goede doel. Bij haar overlijden bezit ze 80.000 euro. De drie zonen hebben samen recht op de helft van de erfenis, de andere helft kan ze aan het goede doel nalaten. Dat betekent dat elke zoon 13.333 euro krijgt, en dat er 40.000 euro naar het goede doel gaat.
33.3 Hoe stel je een testament op? De erfregels bepalen wie van je erft en in welke volgorde dat gebeurt. Als je tijdens je leven zelf geen wensen daarover hebt laten vastleggen, zullen gewoon die wettelijke bepalingen uitmaken wie wat van je erft. Als je daar toch wijzigingen in zou willen
aanbrengen, moet je die tijdens je leven kenbaar maken. Dat doe je in een testament. Daarin bepaal jij wie later wat van je zal erven. Uiteraard moet je rekening houden met de wettelijke regels van het erfrecht. Daarom is het handig om dat testament te laten opstellen door een notaris, die perfect weet wat kan en wat niet kan. Maar dat is niet verplicht, je kunt ook zelf je testament opstellen en neerschrijven. Zo’n eigenhandig testament heeft evenveel waarde als een testament dat de notaris opstelt. Als je ervoor kiest om je testament zelf op te stellen, moet je met enkele dingen rekening houden. Om geldig te zijn moet je testament handgeschreven zijn (niet getypt dus, dan is het ongeldig) en moet je ook de datum vermelden (zowel dag, maand als jaar) en moet je het handtekenen. Belangrijk is ook om heel duidelijk te vermelden wie van je zal erven. Als dat natuurlijke personen zijn, kun je het best niet alleen de voornaam en de naam vermelden, maar ook het adres en de geboortedatum. Als je ook een instelling (bijvoorbeeld een liefdadigheidsorganisatie) laat erven, dan is het nodig die te benoemen en de rechtsvorm ervan neer te schrijven in je testament. Door gewoon even contact op te nemen met die instelling ben je er zeker van dat je dat doet op basis van de juiste informatie. Ook moet je duidelijk aangeven wat degene die van je erft, zal krijgen. Is dat je hele nalatenschap, of slechts een deel ervan? Dat moet duidelijk en concreet worden omschreven. In je testament kun je ook praktische schikkingen opnemen: hoe je uitvaart moet verlopen bijvoorbeeld, maar ook wie er wel of niet naar je afscheid mag komen.
In je testament kun je ook praktische schikkingen opnemen: hoe je uitvaart moet verlopen bijvoorbeeld, maar ook wie er wel of niet naar je afscheid mag komen.
Als je zelf je testament opstelt, kun je het in principe ook zelf bewaren. Dat kan bijvoorbeeld op een plek die je dan aan een of meerdere van je naasten vertelt. Het zelf bewaren van je testament houdt nochtans nadelen in: het kan altijd verloren gaan, maar het kan ook zijn dat het na je dood (al dan niet bewust) niet wordt teruggevonden, en dan zal er ook geen rekening mee worden gehouden. Daarom is het wenselijk om ook een testament dat je zelf opstelde te laten inschrijven bij het Centraal Register voor Testamenten. Zo komt je testament altijd naar boven na je overlijden. Dat inschrijven in het Centraal Register voor Testamenten kun je niet zelf doen, daarvoor moet je je testament in bewaring geven bij de notaris. Maar dat kan dus ook met een testament dat je zelf hebt opgesteld en neergeschreven. De kostprijs van een inschrijving bij het Centraal Register voor Testamenten bedraagt 25 euro. In die databank worden dan de identiteit van de testamentmaker, de naam van de notaris en de datum opgenomen. Je testament zelf blijft bij de notaris aan wie je het in bewaring gaf. Die zal de inhoud geheimhouden tot na je overlijden. Na je overlijden kan iedereen die in aanmerking komt via het Centraal Register voor Testamenten (en na het overhandigen van een overlijdensakte) opzoeken of je een testament hebt nagelaten en bij welke notaris dat wordt bewaard. Behalve een eigenhandig testament kun je uiteraard ook terecht bij de notaris om daar een testament te laten opstellen. Dat notarieel testament heeft enkele voordelen. Zo zal de notaris je helpen bij het opstellen ervan, zodat er geen ongeldige, onduidelijke of zelfs onwettige elementen in zitten. Je zult bij het opstellen van het testament altijd rekening moeten houden met erfgenamen die wettelijk hoe dan ook recht hebben op een deel van je nalatenschap. Een notaris zal een testament kunnen opstellen voor je dat je eigen wensen combineert met die wettelijke erfregels. Dat notarieel testament wordt opgesteld door een notaris in aanwezigheid van twee getuigen of van een andere notaris, en dat wordt zo een authentieke akte. Het grote voordeel daarvan is dat je testament later ook niet meer betwist kan worden. Je kunt er met een notariële
akte zeker van zijn dat je laatste wil correct wordt uitgevoerd. Het inschrijven bij het Centraal Register voor Testamenten, wat je ook bij een eigenhandig testament maar beter laat doen, gebeurt via een notarieel testament automatisch. Een notarieel testament kost uiteraard daardoor ook meer dan een eigenhandig testament. De exacte prijs die je aan de notaris betaalt, hangt vooral af van de complexiteit van het testament. Als er bijvoorbeeld veel bepalingen zijn of als het opstellen veel werk vraagt, zal het iets duurder zijn. De notaris zal je vooraf een inschatting kunnen geven van de prijs. Voor een ‘gewoon’ testament zal dat in de meeste gevallen tussen 250 en 400 euro schommelen. De erelonen zijn bij de meeste notarissen gelijklopend.
Voor een ‘gewoon’ testament dat de notaris opstelt, zul je in de meeste gevallen tussen 250 en 400 euro betalen. De erelonen zijn bij de meeste notarissen gelijklopend. Het aantal geregistreerde testamenten in ons land is in 2021 significant gestegen. Dat had ongetwijfeld deels te maken met het feit dat notarissen in het coronajaar 2020 enkele weken gesloten waren. Maar ook tegenover 2019 is, althans in Vlaanderen, de stijging duidelijk te merken (zie figuur 116). Figuur 116 Aantal geregistreerde testamenten Bron: Fednot
Het aantal geregistreerde testamenten steeg in 2021 duidelijk. Dat had te maken met een inhaalbeweging, want in het coronajaar 2020 waren de notarissen een tijdje dicht. Maar in Vlaanderen nam het aantal testamenten ook merkbaar toe in vergelijking met 2019.
33.4 Wanneer stel je het best een testament op? Een testament opstellen wordt vaak geassocieerd met iets voor je oude dag. Maar dat is niet noodzakelijk zo. Wettelijk kan het al veel vroeger, zelfs al van de leeftijd van zestien jaar. In dat geval zijn er wel beperkingen: wie nog minderjarig is, kan (als beide ouders nog leven) slechts voor een vierde van zijn of haar vermogen een testament opstellen. Iedereen die meerderjarig is, kan wel een testament opstellen en zo zelf bepalen op welke manier de bezittingen zullen worden verdeeld na het overlijden. De enige voorwaarde is dat je gezond van geest bent en niet onbekwaam bent verklaard. Net daarom is het wenselijk dat je er niet te laat mee begint. Nadenken over hoe je erfenis verdeeld moet worden neemt misschien wat tijd in beslag. Je kunt er met familieleden en vrienden over praten, het even laten bezinken en je kunt je informeren. Als je een testament opstelt als je zwaar ziek bent of heel oud bent, dan lukt dat afwegen misschien niet meer. Begin er dus tijdig mee. Je kunt je testament bovendien altijd herzien, als je wensen aan wie je wilt nalaten veranderen. Een testament opstellen is zinvol voor wie zijn nalatenschap anders wil verdelen dan de wettelijke regels. In een aantal gevallen is het een must om dat minstens te overwegen. Dat is zo voor: Wie feitelijk gaat samenwonen
Wie gaat samenwonen maar wettelijk niets regelt, zal bij een overlijden ook niets erven. Als je wilt dat je feitelijk samenwonende partner iets kan erven, dan moet je dat regelen, bijvoorbeeld in een testament. Wie wettelijk gaat samenwonen Ook wie wettelijk gaat samenwonen, kan baat hebben bij een testament. Wettelijke samenwoners erven alleen het vruchtgebruik van de gezinswoning en de inboedel ervan. Wil je dat je partner meer van je nalatenschap zou erven, dan kun je dat regelen met een testament. Wie een nieuw samengesteld gezin heeft Als je een nieuw samengesteld gezin hebt en als je je pluskind(eren) beschouwt als je eigen kinderen, dan is het erfrecht niet zo genereus. Wettelijk gezien maken pluskinderen immers geen aanspraak op de nalatenschap van jou als plusouder. Met een testament kun je garanderen dat ook je pluskinderen een deel van je nalatenschap krijgen. Wie geen kinderen heeft Als je wel gehuwd bent maar geen kinderen hebt, dan erft de langstlevende gehuwde partner het deel van de gemeenschap. De eigen goederen van de overleden partner gaan als er geen kinderen zijn naar zijn of haar familie. Tenzij in een testament wordt opgenomen dat die ook naar de langstlevende partner gaan. Wie geen dichte familie heeft Als je geen dichte familie (meer) hebt, dan gaan je bezittingen naar verre familieleden. Maar misschien heb je die al lang niet meer gezien of is elk contact verwaterd. Via een testament kun je ook schenken aan vrienden of aan een goed doel.
Er zijn nog tal van situaties waarin een testament handig kan zijn, bijvoorbeeld voor grootouders die (een deel) rechtstreeks aan hun kleinkinderen willen schenken of voor ouders die een deel extra willen schenken aan een kind dat meer zorg nodig heeft. Gedetailleerde informatie over al die verschillende situaties vind je via notaris.be.
Een testament opstellen is zinvol voor wie zijn nalatenschap anders wil verdelen dan de wettelijke regels. Maar voor bijvoorbeeld feitelijk samenwonenden of voor wie geen dichte familie heeft, is het een must om zo’n testament minstens te overwegen. 33.5 Moet je een erfenis aanvaarden? We hebben het in dit boek al een paar keer geschreven: praten over geld is nog altijd taboe. Het gebeurt niet zelden dat kinderen totaal geen idee hebben van wat het vermogen is van hun ouders. Laat staan dat jij het vermogen kent van andere familieleden of vrienden. Op basis van hoe ze wonen en hoeveel ze uitgeven, kun je misschien wel een idee ervan krijgen, maar dat beeld kan ook vertekend zijn. Net daarom twijfelen mensen soms of ze een erfenis wel willen aanvaarden. In een erfenis zitten immers niet alleen de activa, maar ook de schulden. Als de schulden groter zijn dan de activa, erf je als erfgenaam ook die schulden. En moet jij mee opdraaien voor de schulden die de overledene heeft nagelaten. Net om dat te voorkomen kun je ook altijd beslissen om een erfenis te weigeren. Die weigering moet gebeuren bij de notaris. Daar moet je een verklaring afleggen dat je aan de erfenis verzaakt.
Dat wordt vastgelegd in een authentieke akte. Als je de erfenis niet aanvaardt, moet je vanzelfsprekend ook geen erfbelasting betalen.
Als je twijfelt of je misschien meer schulden dan activa zult erven, kun je de erfenis aanvaarden ‘onder voorrecht van boedelbeschrijving’. Er bestaat ook een tussenweg: het aanvaarden van de erfenis onder voorrecht van boedelbeschrijving. Dit is een mogelijkheid als je niet zeker weet of er al dan niet meer schulden dan activa zijn. Ook voor die tussenweg moet je bij de notaris langsgaan. De notaris maakt dan een inventaris op van de tegoeden en de schulden van de overledene. Als er meer bezittingen dan schulden zijn, dan kom je in het bezit van wat de overledene bezat en je nalaat, betaal je de schulden en betaal je de erfbelasting. Als de schulden groter zijn dan de activa, zul je alleen zoveel van de schuld moeten betalen als wat de activa opbrengen. Als je niets doet, geldt het vermoeden dat je de erfenis zuiver aanvaardt. Dat is ook wat in de praktijk het vaakst gebeurt.
33.6 Hoeveel erfbelasting moeten je erfgenamen betalen? Als je sterft en je erfgenamen – je wettelijke of degenen die je zelf hebt aangegeven in je testament – erven, dan zullen ze niet alles krijgen wat je ze nalaat. Voor alles uitbetaald wordt, komt de overheid langs om die erfenis te belasten. Die erfbelasting, vroeger de successierechten genoemd, is in de loop van de voorbije jaren flink aangepast, vereenvoudigd en ook wat minder groot geworden. De boutade dat alles wat je nalaat wordt wegbelast, zoals dat
vroeger wel eens gezegd werd, klopt niet meer of toch niet meer helemaal. Hoeveel erfbelasting je betaalt, hangt af van een aantal factoren. Om te beginnen speelt je woonplaats een rol. Ons land is een federaal land, en dat betekent dat de tarieven in Vlaanderen niet helemaal gelijklopen met die in Wallonië en Brussel. Je erfgenamen zullen de tarieven moeten betalen die gelden in het gewest waar jij, als erflater, woont op het ogenblik dat je sterft. Als je bent verhuisd in de loop van de laatste vijf jaar voor je overlijden, is het gewest waar je het langst hebt gewoond in die vijf jaar bepalend. Dat betekent dus dat als je geld nalaat aan een nicht die in Wallonië woont, en jij zelf in Vlaanderen woonde, dat zij de tarieven zal moeten betalen die in Vlaanderen gelden. Wij zullen het in dit boek verder hebben over de tarieven die in Vlaanderen geldig zijn. Ook de verwantschap tussen jou en je erfgenamen bepaalt het tarief dat ze zullen moeten betalen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen dichte erfgenamen (kinderen, kleinkinderen, ouders en de langstlevende echtgenoot) en erfgenamen die verder van je staan en erfgenamen die geen (of verre) familie zijn. Tot slot speelt ook het bedrag dat je nalaat een rol. De erfbelasting is progressief. Net als in de personenbelasting wordt er gewerkt met schijven. Met andere woorden: hoe meer je erft, hoe hoger de erfbelasting (op de hogere bedragen) zal zijn.
De erfbelasting is progressief. Net als in de personenbelasting wordt er gewerkt met schijven. Met andere woorden: hoe meer je nalaat, hoe meer erfbelasting je nakomelingen (op de hogere bedragen) zullen moeten betalen.
De erfbelasting wordt berekend op basis van je nettovermogen. Dat nettovermogen is het totaal van wat je bezittingen waren min je schulden. De bezittingen, of de activa, bestaan uit het onroerend vermogen (de waarde van je gezinswoning, van andere woningen of gebouwen die je bezit en van de bouwgronden of landbouwgronden die je bezit), je beroepsvermogen (de waarde van je eigen zaak of de praktijk waarvan je eigenaar bent), je financieel vermogen (wat op je zichtrekeningen, spaarrekeningen en effectenrekeningen staat) en je andere bezittingen (de auto(’s) die je bezit, kunstwerken en juwelen). Daarvan worden eerst de schulden afgetrokken: de eventuele hypothecaire lening, de nog terug te betalen bedragen van de autolening of andere consumentenkredieten, de ziekenhuisen dokterskosten die na je overlijden nog binnenkomen en ook de begrafeniskosten. Het verschil tussen die activa en de schulden geeft je nettovermogen, en het is dat nettovermogen dat naar je erfgenamen zal gaan en ook het bedrag bepaalt waarop zij dan erfbelasting zullen moeten betalen. Hoe wordt die erfbelasting concreet berekend? Voor erfgenamen in de rechte lijn (dat zijn de langstlevende echtgenoot, de (wettelijk of feitelijk) samenwonende partners, de kinderen, kleinkinderen en ouders) gelden deze tarieven voor de erfbelasting: Van Tot 0 euro 50.000 euro
Percentage erfbelasting 3%
50.000 euro 250.000 euro
9%
Meer dan 250.000 euro
27%
Een paar voorbeelden maken dit duidelijk. Stel dat Jan sterft en aan zijn kinderen, Els en An, zijn hele vermogen nalaat. Dat vermogen wordt bepaald op 350.000 euro, dan erven Els en An allebei 175.000 euro. Zij moeten daar eerst de erfbelasting mee betalen. Die erfbelasting bedraagt voor allebei 12.750 euro (1500 euro op de eerste schijf van 50.000 euro tegen 3
procent erfbelasting en 11.250 euro op de tweede schijf van 125.000 euro tegen 9 procent erfbelasting). Els en An houden na aftrek van de erfbelasting elk in totaal 162.250 euro over. Stel dat Mieke sterft en aan haar enige zoon Dirk haar hele vermogen nalaat, in totaal 380.000 euro. In dat geval betaalt Dirk een erfbelasting van 54.600 euro (1500 euro op de eerste schijf van 50.000 euro, 18.000 euro op de tweede schijf van 200.000 euro en 35.100 euro op de derde schijf van 130.000 euro tegen 27 procent erfbelasting). Van Miekes totale nalatenschap zal Dirk, na betaling van de erfbelasting, uiteindelijk 325.400 euro overhouden. Voor broers en zussen gelden deze tarieven: Van Tot
Percentage erfbelasting
0 euro 35.000 euro
25%
35.000 euro 75.000 euro
30%
Meer dan 75.000 euro
55%
Stel dat Rudi 70.000 euro nalaat aan zijn zus Katrien, dan zal die daar in totaal 19.250 euro erfbelasting op moeten betalen (8750 euro op de eerste schijf van 35.000 euro tegen 25 procent en 10.500 euro op de tweede schijf van 35.000 euro tegen 30 procent erfbelasting). Voor ooms, tantes, neven en nichten en alle andere personen die erven, gelden deze tarieven: Van Tot
Percentage erfbelasting
0 euro 35.000 euro
25%
35.000 euro 75.000 euro
45%
Meer dan 75.000 euro
55%
De tarieven voor de erfbelasting aan erfgenamen die geen (dichte) familie zijn, liggen behoorlijk hoog. In het verleden was er om die
erfbelasting wat te omzeilen de populaire techniek van het duolegaat. Dat duolegaat maakte het mogelijk om je erfenis op te splitsen aan enerzijds een goed doel en anderzijds een familielid of vriend. De grote troef daarbij was dat het goede doel met die nalatenschap ook de erfbelasting voor het familielid of de vriend betaalde (tegen een interessanter tarief). Daarbij won iedereen: het goede doel, dat een nalatenschap verwierf, en de erfgenaam, omdat die anders veel meer erfbelasting zou moeten betalen. De Vlaamse regering heeft het fiscaal voordeel van dat duolegaat afgeschaft. In de plaats daarvan is de vriendenerfenis gekomen. Als je bij testament een bedrag nalaat aan een vriend (of ver familielid), dan krijgt die persoon een lager tarief op de erfbelasting voor het gedeelte tot maximaal 15.000 euro. Daarop moet de vrienderfgenaam slechts 3 procent belasting betalen in plaats van het normale percentage van 25 procent. Stel dat je aan een vriend 15.000 euro nalaat, dan betaalt die daarop 450 euro erfbelasting (heel wat minder dus dan de 3300 euro die hij zou moeten betalen als het gewone tarief zou gelden). Als je aan een vriend meer nalaat dan 15.000 euro, dan betaalt die op het bedrag boven 15.000 euro wel het gewone tarief. Als je aan meerdere vrienden nalaat, dan zal ook het voordeel van die vriendenerfenis onder hen worden verdeeld. Ze hebben met andere woorden samen recht op die vermindering tot 15.000 euro, niet elk afzonderlijk. Samen met het afschaffen van de fiscale voordelen van het duolegaat is ook beslist om het nalaten aan goede doelen aan te moedigen door mogelijk te maken dat zij helemaal geen erfbelasting meer moeten betalen. Daardoor gaat (het deel van) je erfenis 100 procent naar het goede doel.
33.7 Waarom is schenken tijdens het leven zo populair?
Het punt dat we in dit hoofdstuk willen maken, is je allicht wel duidelijk: het is goed om als je nog leeft ook al bezig te zijn met wat er met je eigendom en vermogen zal gebeuren als je er zelf niet meer bent. Die gedachte is allerminst uniek: al generaties lang zijn mensen daarmee bezig en plannen ze hoe hun bezit het best kan worden verdeeld na hun dood. Dat je erfgenamen later ook een stuk belasting zullen moeten betalen op wat ze van jou erven, is niet voor iedereen een fijne gedachte. Een deel van (de waarde) van wat je bezit, gaat zo naar de overheid, en niet naar wie je het wilt geven. Er kan worden gediscussieerd over de wenselijkheid van de erfbelasting, feit is dat, afhankelijk van de relatie tot je erfgenamen, sommigen van hen wel een erg hoge belasting zullen moeten afdragen op wat je hun nalaat. Net om die hoge belastingen wat te ontwijken, wachten steeds meer mensen niet tot ze overlijden om een deel van hun vermogen al te verdelen. ‘Ontwijken’ is in die context misschien zelfs een wat te beladen term: financiële planning is een begrip dat passender is. Planning, omdat je bewust kijkt naar wat je bij leven al kunt schenken aan wie je wilt. Een voordeel is dat wie het ontvangt het misschien nu beter kan gebruiken dan later. Maar het grootste voordeel is dat degene die het krijgt daar nu veel minder belastingen op zal moeten betalen dan als die dat zou krijgen na je overlijden. Tenminste, als de schenking gebeurt zoals het hoort. Dat is niet onbelangrijk, want doe je dat niet, dan riskeer je dat er later alsnog erfbelasting op zal moeten worden afgedragen.
Het grootste voordeel van een schenking terwijl je nog leeft? Dat degene die ze krijgt, daar nu veel minder belastingen op zal moeten betalen dan als die dat zou krijgen na je overlijden. Tenminste, als de schenking gebeurt zoals het hoort.
Belangrijk om te weten is dat een schenking perfect wettelijk en legaal is. De overheid heeft de regels daarover enkele jaren geleden vereenvoudigd en in Vlaanderen is ook de schenkbelasting heel wat lager geworden. Dat heeft het aantal schenkingen flink doen toenemen. Voor sommige schenkingen moet je langs de notaris, voor andere is dat niet noodzakelijk. Voor het schenken van onroerende goederen, zoals een huis of een appartement, spreekt het voor zich dat een notariële akte verplicht is. Voor schenkingen van roerende goederen, geld maar ook kunst of juwelen bijvoorbeeld, is zo’n notariële akte niet altijd verplicht. Alleen al de evolutie van het aantal aktes voor schenkingen via de notaris in Vlaanderen spreekt boekdelen:
Schenken is almaar populairder, en dat betekent dat meer mensen ook al nadenken over hoe ze hun vermogen willen verdelen. Toch is het belangrijk om niet over één nacht ijs te gaan. Voor je een schenking doet, moet je die beslissing goed afwegen en erover nadenken. De regel is immers: gegeven is gegeven. De schenking herroepen kan niet, daarom is het noodzakelijk alle voor- en nadelen van zo’n schenking op te lijsten voor je het doet. De belangrijkste vraag is of je wat je van plan bent te schenken niet zelf meer nodig zult hebben. Je moet wat je schenkt nu kunnen missen en je moet dat later ook kunnen missen. Het zou nogal sneu zijn dat je je op het einde van je leven financiële zorgen moet maken omdat je in de jaren daarvoor te veel hebt weggegeven. Het spreekt voor zich dat die oefening anders is voor wie 65 jaar is dan voor een 85-jarige. Bovendien hangt dat ook af van hoe groot je vermogen is en van je levensstijl. De berekening van wat je zelf nog nodig zult hebben en wat je nu al kunt wegschenken, is daardoor voor iedereen verschillend. Toch is het goed om die rekening te maken
voor je gaat schenken, ook al is het op sommige vlakken allicht wat nattevingerwerk. Een andere afweging die je moet maken, is wanneer je wilt schenken. Het kan op elk moment, maar misschien is niet elk tijdstip ook het meest geschikte moment. Zijn je (klein)kinderen of de mensen aan wie je wilt schenken bijvoorbeeld al matuur genoeg om daarmee om te gaan? Ook fiscale afwegingen kunnen een rol spelen. Als je bijvoorbeeld binnen drie jaar opnieuw een onroerende schenking doet, dan houdt de fiscus niet alleen rekening met de waarde van de nieuwste schenking, maar ook met die van de eerdere schenking, wat de schenkbelasting duurder maakt. In elk geval, als je het uiteindelijk wilt doen, kan een schenking tot (bijna) op het einde van je leven. Daarbij is er wel een verschil tussen een schenking van roerende goederen en onroerende goederen. Roerende schenkingen, zoals geld of beleggingen, kunnen snel worden afgehandeld. Dat kan in theorie zelfs op het sterfbed nog gebeuren. Heeft het op zo’n moment nog zin? Toch wel, net omdat de schenkbelasting heel wat lager ligt dan de erfbelasting. Belangrijk is ook dat de schenking zonder dwang moet gebeuren. Dat betekent dat de schenker vrijwillig een deel van zijn vermogen schenkt aan een ontvanger. En die laatste moet die schenking ook aanvaarden. Ook een minderjarige kan een schenking ontvangen, maar die aanvaarden kan hij niet alleen. Daarvoor heeft hij een wettelijke vertegenwoordiger nodig (de ouder, grootouder of voogd) die de schenking namens de minderjarige aanvaardt. Die wettelijke vertegenwoordiger beheert het geschonken goed ook tot de ontvanger zelf meerderjarig is. Pas dan kan hij of zij zelf beslissen wat er met het geschonken goed gebeurt.
33.8 Hoe gebeurt een schenking van roerende goederen?
Wat moet je nu precies doen als je iemand iets wilt schenken? Wat je kunt en/of moet doen, hangt af van het feit of je roerende dan wel onroerende goederen wilt schenken. Voor onroerende goederen moet je altijd langs de notaris om een notariële akte op te stellen, voor roerende goederen is dat niet altijd nodig.
Om onroerende goederen weg te schenken, moet je altijd langs de notaris om een notariële akte op te stellen. Voor roerende goederen is dat niet altijd nodig. Bij roerende goederen gaat het meestal om geld, maar het kan ook gaan om aandelen of waardevolle voorwerpen zoals juwelen, schilderijen of andere kunstvoorwerpen. Je hebt drie verschillende mogelijkheden om zulke roerende goederen te schenken: ofwel via een gewone handgift, ofwel door langs te gaan bij een notaris, ofwel via een indirecte schenking. Een handgift is zonder twijfel een gemakkelijke manier. In dat geval schenk je het bedrag of bijvoorbeeld de kunstwerken letterlijk van hand tot hand. Er moeten geen papieren worden ingevuld, er moeten geen formaliteiten worden afgewerkt, er is ook geen registratie noodzakelijk. Het kost je niets. Erg eenvoudig dus. Keerzijde van de medaille is dat als de schenker binnen drie jaar na die gift overlijdt, de ontvanger wel nog erfbelasting zal moeten betalen op het bedrag van de schenking. Als de schenker meer dan drie jaar na de schenking overlijdt, moet je dat niet meer aangeven in de nalatenschap en heb je bijgevolg helemaal geen belastingen betaald op die schenking. Zo’n ongeregistreerde handgift is met andere woorden altijd ook een beetje gokken: als er minstens drie jaar overgaan tussen het schenken en het overlijden van de schenker is er helemaal geen belasting te betalen; is die periode minder dan drie jaar, dan geldt meteen het volle tarief van de erfbelasting.
In elk geval is het nuttig (en zelfs nodig) dat je die handgift kunt bewijzen. Dat kan ofwel met een aangetekende brief aan de ontvanger van je schenking, dat je geld of goederen zult schenken waarop die dan een aangetekende bedankbrief terugstuurt. Of je kunt ook een bewijsdocument opstellen, dateren en dat beiden ondertekenen. Op die manier kun je altijd de datum bewijzen waarop de schenking gebeurde. Je kunt ook geld (of aandelen, fondsen of een volledige effectenrekening) schenken door het over te schrijven op de rekening van de ontvanger. In dat geval is er geen handgift, omdat het geschonken goed niet letterlijk van hand tot hand gaat, maar spreekt men van een bankgift. Zo’n overschrijving laat uiteraard automatisch sporen na, en daardoor is het dateren van een bankgift niet nodig. Ook hier geldt, net als bij een handgift, de regel dat als de schenker binnen drie jaar na het schenken zou overlijden, de ontvanger alsnog het bedrag in de nalatenschap moet brengen en er dus erfbelasting op zal moeten betalen. Een handgift of bankgift moet je niet verplicht laten registreren. In dat geval hoeft de ontvanger op de schenking helemaal niets te betalen, maar valt het bedrag wel onder de normale erfbelasting als de schenker binnen drie jaar na de schenking overlijdt. Als die onzekerheid te groot is, of als je weet dat het risico groot is dat de schenker effectief binnen drie jaar zal overlijden, is het interessant om de schenking toch te laten registreren. Om dat te doen kun je een beroep doen op een notaris, maar je kunt het ook zelf doen, door naar een registratiekantoor de bewijsstukken van de schenking op te sturen. In dat geval zul je registratiebelasting moeten betalen. In het Vlaams Gewest bedraagt die registratiebelasting 3 procent voor schenkingen van roerende goederen in rechte lijn, van (groot)ouders naar (klein)kinderen en tussen echtgenoten en samenwonenden. In alle andere situaties (bijvoorbeeld tussen broers en zussen of tussen tantes en nonkels en hun neven en nichten of tussen mensen die geen familie zijn) bedraagt de registratiebelasting 7 procent van het geschonken bedrag. Maar door het betalen van die registratiebelasting (die heel wat lager ligt dan de meeste tarieven van de erfbelasting) moet er geen erfbelasting meer worden
afgedragen als de schenker toch binnen drie jaar na de schenking zou overlijden. Je kunt ook een vroegere bankgift altijd laten registreren. Stel dat je vorig jaar via een bankgift geld hebt geschonken en dat toen niet liet registreren maar nu plots erg ziek wordt. Dan kun je door die gift nu te laten registreren toch vermijden dat de ontvanger ervan erfbelasting betaalt als jij sterft voor de termijn van drie jaar verstreken is, nodig voor de vrijstelling bij een bankgift. Je kunt voor een schenking van roerende goederen ook altijd via een notaris gaan. Die levert dan een notariële akte daarvan, maar je betaalt natuurlijk ook de notariskosten. Een notariële akte voor een ‘gewone’ schenking van onroerende goederen heeft niet zoveel zin, maar kan wel nuttig zijn als er bijvoorbeeld voorwaarden worden gekoppeld aan de schenking. Een nadeel van geld of effecten schenken is dat die schenking definitief is: gegeven is gegeven, ook als je daar als schenker later spijt van krijgt. Je kunt als alternatief ook een beleggingsverzekering afsluiten (bijvoorbeeld een tak 21-levensverzekering) en je (klein)kind als begunstigde aanduiden. Dan kun je bijvoorbeeld ervoor kiezen dat het kapitaal pas zal vrijkomen als je (klein)kind meerderjarig wordt. Of je kunt de begunstigde toch laten schrappen als je dat ooit zou willen. Ook een verzekeringsgift kun je laten registreren om zo de eventuele erfbelasting later te vermijden.
33.9 Hoe gebeurt een schenking van onroerende goederen? Als je van plan bent om onroerende goederen (concreet komt dat neer op vastgoed) te schenken, zijn de keuzemogelijkheden heel wat beperkter. In dat geval moet je altijd langs de notaris om er een notariële akte van te laten opstellen. Op basis van die akte wordt dan de schenkbelasting berekend. Aan het schenken van vastgoed hangt daardoor altijd een prijskaartje, want je hebt behalve de
notariskosten ook de schenkbelasting die je in elk geval zult moeten betalen. Bovendien geldt bij het schenken van vastgoed de regel dat als je binnen drie jaar na de schenking sterft, de waarde van het vastgoed toch bij je erfenis wordt geteld om de erfbelasting te berekenen. De schenkbelasting die je al hebt betaald, wordt dan wel van de te betalen erfbelasting afgetrokken. In elk geval: als je van plan bent om vastgoed te schenken kun je dat maar beter doen voor je gezondheidstoestand slecht wordt.
Bij het schenken van vastgoed is de regel dat als je binnen drie jaar na de schenking sterft, de waarde van het vastgoed toch bij je erfenis wordt geteld om de erfbelasting te berekenen. De schenkbelasting die al betaald is, wordt dan wel van de te betalen erfbelasting afgetrokken. Het schenken van vastgoed is interessant, want de tarieven zijn heel wat lager dan de tarieven van de erfbelasting. Hoeveel schenkbelasting je op vastgoed betaalt, hangt af van de waarde van het vastgoed en van de verwantschap tussen schenker en ontvanger. Voor (klein)kinderen, echtgenoten en samenwonenden gelden deze tarieven: Heffing per schijf
Totale schenkbelasting op de voorgaande schijven
0 – 150.000 euro
3%
—
150.000 – 250.000 euro
9%
4.500 euro
250.000 – 450.000 euro
18%
13.500 euro
Bedrag
Vanaf 450.000 euro
27%
49.500 euro
Voor alle anderen (broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten of geen familie) gelden deze tarieven: Heffing per schijf
Totale schenkbelasting op de voorgaande schijven
0 – 150.000 euro
10%
—
150.000 – 250.000 euro
20%
15.000 euro
250.000 – 450.000 euro
30%
35.000 euro
Vanaf 450.000 euro
40%
95.000 euro
Bedrag
Als je aan je (klein)kinderen vastgoed schenkt, betalen zij tussen 3 procent schenkbelasting (op de schijf tot 150.000 euro) en 27 procent (op het deel boven 450.000 euro). Bovendien wordt die schenkbelasting berekend per schenking en per begunstigde. Als beide ouders schenken, gaat het dus om twee schenkingen en wordt de schenkbelasting op beide schenkingen afzonderlijk berekend, waardoor die allebei eerst tegen de laagste tarieven worden belast. Concreet: stel dat een vader en een moeder een appartement ter waarde van 300.000 euro schenken aan hun dochter, dan gaat het om twee schenkingen: een van de moeder (ter waarde van 150.000 euro) en een van de vader (ter waarde van 150.000 euro). De dochter betaalt op beide schenkingen het minimumtarief van 3 procent en zal in totaal 9000 euro schenkbelasting moeten betalen.
33.10 Wat als de liefde over is?
Het leven neemt en het leven geeft, zo wordt weleens gezegd. Of nog: elk einde is een nieuw begin. Clichés zijn er voldoende om aan te geven dat je ook op oudere leeftijd een nieuwe partner kunt ontmoeten. Over de emotionele gevolgen van die liefde op latere leeftijd, met de voordelen van (alweer) de tijd die er is voor de liefde, maar evenzeer het nadeel van de rugzak(jes) die je beiden meesleurt, zijn boeken vol te schrijven. Die eer laten we graag aan anderen, wij voelen ons niet meteen experts ter zake. Wat wel onder de thematiek van dit boek valt, zijn de financiële en fiscale gevolgen van zo’n nieuwe relatie. Die komen er vooral op het moment dat die nieuwe relatie uitmondt in een huwelijk. Vanaf dan heeft de relatie ook gevolgen voor de nalatenschap, ook voor je kinderen uit je vorige relatie. Dat kan gevoelig liggen, dus zeker hier geldt het credo: praten werkt, zowel met je kinderen als met je nieuwe partner. Er moeten immers keuzes worden gemaakt die voor beiden gevolgen kunnen hebben. Die keuzes hebben betrekking op het huwelijkscontract dat je kiest. De keuze heeft ook belang voor je kinderen, want op basis van die keuze zal ook bepaald worden wat er (wettelijk) aan je nieuwe partner toekomt bij jouw overlijden. Er zijn drie opties: » Trouwen met scheiding van goederen, waarbij het eigen vermogen van de overleden partner integraal naar de nabestaanden gaat, in eerste instantie zijn dat de kinderen. » Trouwen volgens het stelsel van de algehele gemeenschap, waarbij alle bezittingen, ongeacht hoe en wanneer ze zijn verkregen, als gemeenschappelijk worden beschouwd. » Trouwen volgens het wettelijk stelsel, wat automatisch wordt toegepast als je geen keuze hebt gemaakt. In het wettelijk stelsel zijn er drie vermogens: de twee eigen vermogens van de partners waarin alles zit wat er voor het huwelijk werd gespaard en alles wat er geërfd wordt of geschonken wordt. In het gemeenschappelijk vermogen zitten de beroepsinkomsten van
tijdens het huwelijk, de goederen die samen werden aangekocht en de eventuele schulden die samen werden aangegaan. Als jij overlijdt, dan krijgt je nieuwe partner de helft van dat gemeenschappelijk vermogen. De andere helft en je eigen vermogen gaan dan naar je kinderen, maar je partner krijgt het vruchtgebruik ervan. Weet dat, als je opnieuw huwt maar al kinderen hebt met een andere partner, je die kinderen kunt beschermen met de zogenaamde Valkeniersclausule. Met zo’n clausule kun je het erfrecht van de langstlevende partner beperken, zodat je kinderen niet (het gevoel hebben) benadeeld (te) worden. Het enige wat officieel verplicht is, is de nieuwe huwelijkspartner het recht geven op bewoning van de gezinswoning en het gebruik van de inboedel gedurende zes maanden na het overlijden van de partner. De Valkeniersclausule wordt altijd opgesteld in onderling overleg en is maatwerk, daarvoor kun je het best terecht bij een notaris.
TIEN OM TE BLIJVEN ZIEN 1
2 3
4
5
6
Als je tijdens je leven niets hebt geregeld, dan wordt je bezit na je overlijden verdeeld volgens de regels die het wettelijk erfrecht voorschrijft. Je erfgenamen worden dan in vier ordes onderverdeeld, naargelang van hun bloedverwantschap met jou. Een hogere orde (hoe dichter de bloedband) sluit een lagere orde uit. Binnen die orde bepaalt de graad van verwantschap dan welk deel van je nalatenschap naar welke erfgenaam gaat. Als je zelf wilt beslissen wie wat krijgt, of als je ook nietwettelijke erfgenamen iets wilt nalaten (of iets wilt nalaten aan een goed doel), dan moet je tijdens je leven een testament opstellen. Met een testament kun je zelf kiezen wie wat krijgt, maar het is geen vrijheid, blijheid. Ook met een testament zijn er regels waaraan je je moet houden. Je partner en je kinderen hebben altijd wettelijk recht op een deel van je erfenis. Je kunt een testament eigenhandig opstellen en zelf bewaren, maar het is beter dat te doen via de notaris. Zo ben je er zeker
van dat je testament volgens de juiste regels is opgesteld en zo ben je er ook zeker van dat het na je dood zo zal worden uitgevoerd. 7 Ben je zelf erfgenaam of ben je opgenomen in een testament, weet dan dat je dat niet noodzakelijk hoeft te aanvaarden. Bij twijfel (als bijvoorbeeld het risico bestaat dat je schulden erft) kun je aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. 8 Als erfgenaam betaal je ook erfbelasting op wat je erft. Hoeveel die erfbelasting bedraagt, hangt af van de graad van verwantschap met de erflater en van het bedrag dat je erft. 9 Om te vermijden dat je erfgenamen die erfbelasting moeten afdragen, kun je tijdens je leven ook schenken. Dat kan zowel voor roerende als voor onroerende goederen. In dat geval betaal je (een lagere) schenkbelasting. Daarbij geldt wel: gegeven is gegeven. Je kunt het niet terugvragen. 10 Als je op latere leeftijd opnieuw huwt en je wilt toch zekerheid dat je kinderen aanspraak blijven maken op een deel van je erfenis, dan kan dat via de zogeheten Valkeniersclausule.
Nawoord Nu is het aan jou Al zo’n vijfduizend jaar kent de mensheid geld, loon, belastingen enzovoort, maar toch rust er op die onderwerpen vandaag nog altijd een taboe. En als we eerlijk zijn, zullen de meesten onder ons ook nog moeten toegeven dat we maar weinig afweten van geldzaken. Nochtans hebben we er voortdurend mee te maken, van voor we worden geboren – met pamperrekeningen – tot een stuk na ons overlijden – als de erfenis moet worden verdeeld. En op elk moment van de dag, van het geld waarmee we ’s morgens brood kopen, over het geld dat we overdag met werken verdienen, tot de facturen die ’s nachts via onze bankrekeningen in alle stilte worden betaald. Misschien hebben de financiële ongeletterdheid en de taboesfeer die rond geldzaken hangt wel met elkaar te maken, versterken ze zelfs elkaar: als je weinig weet van financiële kwesties, spreek je er wellicht niet graag over. En als je nooit spreekt over geldzaken, dan leer je er ook niet veel over bij. Aan beide zaken hebben we met onze boeken iets proberen te doen. Want, zoals de Gentse econoom Gert Peersman zei: ‘Veel ongelijkheid in onze samenleving heeft niet zozeer te maken met je startkapitaal, maar met je financiële geletterdheid.’ Daarom hebben we ook wel eens half lachend gezegd dat ‘als we niet zo bescheiden waren, we met dit boek de geschiedenis willen ingaan als het duo dat ‘het volk leerde omgaan met geld’. Natuurlijk kun je veel uit handen geven: de bank zal graag je bankzaken behartigen, de verzekeringsmakelaar zal wel al je verzekeringen regelen, de vastgoedmakelaar zal je wel aan een huis helpen enzovoort. Maar zul je dat zomaar laten gebeuren, in blind vertrouwen? Zul je jouw garagehouder dan ook laten beslissen welke auto je het best aankoopt? Nee toch? Op zijn minst ga je zelf na welke auto je hebt voor welk budget, stap je eens enkele garages binnen, maak je eens een proefrit.
Doe dat dan ook voor al je andere geldzaken. Het is jouw geld, jij hebt ervoor gezweet, jij bent ook verantwoordelijk voor wat ermee gebeurt. Op jou komt het nu aan. We zijn in dit boek dieper ingegaan op de belangrijkste kwesties die zich tijdens de eerste, tweede en jawel derde helft van je leven aandienen en hebben gezegd waar je desgewenst meer goede informatie kunt vinden. Aan het slot willen we nog vijftien algemene aanbevelingen meegeven, die je moeten helpen om zo mogelijk nóg verstandiger met je geld om te springen.
1. Goed begonnen is zo goed als helemaal gewonnen De eerste helft van je leven bepaalt in belangrijke mate hoe je geldzaken tijdens je leven zullen evolueren. Zie het zo: het is dan dat je de fundamenten legt van je woning en de ruwbouw optrekt. Het bepaalt niet alleen voor een groot deel het uitzicht van je huis, maar ook de robuustheid. Daarna kun je het huis inrichten. En het is fijner om een droomkeuken of -badkamer te kiezen en een mooie vloer te leggen en gordijnen te hangen als je funderingen en muren staan waar ze moeten staan en bovendien een eventuele storm kunnen trotseren. Je kunt maar beter zo vroeg mogelijk beginnen om op een verstandige manier met geld om te gaan. Het gaat om eenvoudige zaken, zoals geregeld naar de stand van je bankrekening kijken, om te zien wat erbij komt, wat eraf gaat en of je niet in het rood staat. Dat kan snel en gemakkelijk via een app. Het zou een dagelijkse gewoonte moeten zijn, zoals je elke dag je haren kamt of je tanden poetst. En zoals je één keer per maand op de weegschaal gaat staan of als vrouw een zelfcontrole uitvoert van de borsten, zo buig je je het best maandelijks altijd rond dezelfde periode even over je geldzaken: kijk naar je inkomsten, hoeveel je hebt uitgegeven, wat
je hebt gespaard en of je schulden hebt gemaakt. Noteer dat in een schriftje, een Excel-file of in een app, zodat je na verloop van tijd automatisch een overzicht krijgt over een langere periode. En zoals je één keer per jaar met je huisarts jouw medisch dossier overloopt en bijvoorbeeld kijkt of je nog voldoende bent gevaccineerd tegen onder meer tetanus, zo moet je één keer per jaar al je geldzaken tegen het licht houden en nagaan of het nog altijd goed zit met je financiën. Is bijvoorbeeld je energieleverancier, telecom- en internetbedrijf nog altijd het voordeligste? Beantwoorden al je abonnementen nog altijd aan je verwachtingen? Je dagelijkse financiële hygiëne, wekelijkse controle en jaarlijkse grondige check-up zijn van levensbelang voor de gezondheid van je portemonnee. Kweek deze gewoontes aan in de eerste helft van je leven, want goed begonnen is hier zo goed als helemaal gewonnen.
2. Mijd slechte schulden Bij zo’n maandelijkse controle, en zeker bij de grondige check-up van je financiën, kijk je het best niet alleen naar wat je bezit, jouw activa, maar ook naar wat je nog moet terugbetalen, jouw passiva of schulden dus. En om nog even in de medische sfeer te blijven: net zoals er goede en slechte cholesterol bestaat, zo kun je ook een onderscheid maken tussen goede en slechte schulden. Goede schulden zijn leningen die je aangaat om investeringen te financieren die normaal gezien in waarde zullen stijgen of op termijn tot inkomsten zullen leiden. Bijvoorbeeld een hypotheeklening voor de bouw of aanschaf van een huis. Of een studielening waarmee je investeert in een diploma voor jezelf, je kind of kleinkind, waarmee je je geestelijk verrijkt en waarmee in de toekomst misschien ook een (hoger) inkomen kan worden verkregen. Of een renovatielening om je huis te moderniseren of bijvoorbeeld beter te isoleren. Zolang die lening niet te zwaar is en je ze vlot kunt aflossen, kan dit worden bestempeld als een goede schuld.
Slechte schulden zijn leningen die je aangaat om aankopen te kunnen financieren die in waarde zullen dalen of zelfs helemaal afnemen. Bijvoorbeeld om een nieuw salon of een nieuwe auto te kopen. Of om op reis te gaan. Of om een feest te geven. De schuldenindustrie tiert welig en je kunt voor dit alles en nog veel meer gaan lenen of een consumentenkrediet aangaan. Maar het is niet omdat het kan dat het ook slim is. Die slechte schulden brengen niet alleen niets op, ze zijn meestal ook duur door de combinatie van woekerrentes en kosten. Hier geldt de eenvoudige regel: koop die dingen pas als je er het geld voor hebt (bijeengespaard). Slechte schulden en te zware goede schulden zijn een blok aan het been. Ze leiden ertoe dat je minder vermogen kunt opbouwen en dat ook minder kunt laten renderen. Je vermijdt dus het best slechte of te zware schulden.
3. Discipline helpt Misschien vind je het niet fijn, maar enige discipline in geldzaken kan je enorm vooruithelpen. Als je bijvoorbeeld nog bij hotel mama verblijft, schiet het op als je het (huur)geld dat je zo uitspaart consequent op een verstandige manier opzijlegt en niet opsoupeert. Als je de gewoonte hebt om zeer geregeld je bankzaken na te kijken, met de kam door je abonnementen te gaan, elke week of maand een bepaalde som voor je kind en/of voor jezelf te sparen of te beleggen, dan kun je heel geleidelijk een mooi spaarpotje aanleggen. Om op vakantie te gaan, om een auto te kopen of voor later, als je met pensioen gaat. Want het klopt: vele kleintjes maken één grote. Dat is zeker het geval als je kunt gebruikmaken van wat Einstein omschreef als het achtste wereldwonder: het rendement op rendement. Als je goed spaart en belegt, brengt je geld rendement op. Als je de rente niet opvraagt, maar laat staan, krijg je op die rente weer rente, of de zogenaamde samengestelde intrest. Zo ontstaat een sneeuwbaleffect: je vermogen groeit aan zonder dat je
extra geld inlegt. De kracht van de samengestelde intrest is niet te onderschatten, discipline en geduld zijn de sleutelwoorden.
4. Ja, het is allemaal verdomd ingewikkeld Heel wat fundamentele zaken in verband met je financiën zijn zeer complex. Ze lijken zelfs almaar ingewikkelder te worden. Neem bijvoorbeeld de talloze extralegale voordelen die je bedrijf soms aanbiedt. Vaak is het, ondanks alle inspanningen van de humanresourcesafdeling, helemaal niet duidelijk hoeveel ze in euro’s waard zijn. Wat is bijvoorbeeld het financiële voordeel van een bedrijfswagen? Hoe weet je dan wat je echt verdient? Of neem de belastingen. Het aantal vakjes dat je kunt invullen, neemt jaarlijks toe. De handleiding wordt dikker. En de fiscus biedt wel hulp aan bij het invullen van je belastingbrief, maar toch blijft het nog vaak een kluwen en is de berekening van hoeveel belastingen je moet betalen ondoorzichtig. Of kijk naar de hypotheeklening, die bijna iedereen vroeg of laat moet aangaan als je een eigen woning wilt. Wie kan daar nog aan uit? Er wordt gegoocheld met rentes en looptijden, maar tegelijk moet je rekening houden met allerlei extra uitgavenposten, zoals dossier- en schattingskosten. Dat maakt het uiterst moeilijk om de verschillende voorstellen van een hypotheeklening te vergelijken. Dat zou verholpen moeten zijn met het ‘jaarlijks kostenpercentage’ (jkp), dat de financiële instellingen sinds 2017 verplicht moeten berekenen en waarin behalve de rentevoet ook alle kosten moeten worden opgenomen. Alleen blijkt elke bank dat fameuze jkp toch op haar eigen manier te becijferen, zodat ernstig vergelijken nog altijd heel moeilijk is. Eigenlijk is dat jkp een slag in het water, het creëert zelfs de verkeerde illusie dat je appelen met appelen aan het vergelijken bent, quod non.
Dit zijn maar drie voorbeelden van hoe ingewikkeld geldzaken kunnen zijn. Er zijn talloze websites die je willen helpen om klaarheid te scheppen, er bestaan rekenmodules die je het becijferen gemakkelijk moeten maken, maar dan nog blijft het een hele klus. Maar wel een karwei dat je geld kan opleveren als je er wat tijd en energie aan besteedt. Al mag er dringend iets gedaan worden aan het eenvoudiger en transparanter maken van bijvoorbeeld de verloning, de belastingen en de hypotheekleningen.
5. Waan je in een Turkse bazaar We zijn niet gewoon om af te bieden. Toch niet als we in eigen land zijn. Op vakantie, in een of ander toeristisch oord, doen we het wel als we de verleiding niet kunnen weerstaan om een tapijtje of een keramieken potje als souvenir mee te brengen. Wel, dat moet je bij heel wat geldzaken bij ons ook doen: afpingelen. Met de belastingen zal dat natuurlijk niet lukken, maar als je bijvoorbeeld een huis of auto wilt kopen, als bij een sollicitatie het loon ter sprake komt of als je een lening wilt afsluiten, is het wenselijk om te onderhandelen. Doe dat hoffelijk maar kordaat, met als motto: een nee heb je, een ja kun je krijgen. Drie zaken zijn daarbij belangrijk. Eén, bereid je goed voor. Informeer je vooraf op alle mogelijke manieren, via internet tot en met persoonlijke getuigenissen. Weet wat de gangbare bedragen of tarieven zijn. En denk vooral na welk pad je tijdens je onderhandelingen zult bewandelen: wat bespreek je het best eerst en hoe bereik je je doel? Vergeet niet dat je tegenover iemand komt te zitten, bijvoorbeeld de verkoper in de garage of iemand van de personeelsdienst als het gaat over je loon, die getraind is in het voeren van zulke gesprekken. Jij bent dat meestal niet. Daarom moet je je vooraf extra goed documenteren en het gesprek in je hoofd al eens overlopen. Noteer een leidraad, enkele overwegingen of vragen op een spiekbriefje en neem dat mee.
Twee, speel indien mogelijk de partijen tegen elkaar uit. Als je een auto koopt, ga dan naar meerdere garages. Als je een hypotheeklening wilt afsluiten, laat die dan becijferen bij verschillende banken. En probeer met het resultaat in de hand vervolgens betere condities te verkrijgen bij de concurrentie. Ja, dat is tijdrovend, maar denk eraan dat het je geld kan opleveren, veel geld zelfs. Met een goede ingesteldheid wordt dit misschien zelfs een beetje leuk. Misschien helpt het als je je inbeeldt dat je in een Turkse bazaar bent. En drie, ten slotte, staar je niet blind op één cijfer. Bij de aanschaf van een auto is niet alleen belangrijk hoeveel hij kost, maar ook wat je ervoor krijgt, welke opties er bijvoorbeeld in zitten. Een auto is meer dan een prijs, het is een geheel. Bij een hypotheeklening moet je niet alleen oog hebben voor de rente, maar ook voor de kosten die erbij komen kijken en voor de andere financiële producten die er eventueel aan worden gekoppeld. Een hypotheeklening draait niet alleen om het tarief, maar om het hele pakket. En je loon gaat niet alleen over wat je bruto en netto kunt verdienen, maar ook over de extralegale voordelen, hoe het zit met vakantiedagen, opleidingen, promotiemogelijkheden enzovoort. Het loon is veel meer dan een bedrag dat je op je rekening krijgt gestort.
6. Je hebt geen idee van je loon Het is een van de zaken waar je in de eerste helft van je leven zeker naar zult uitkijken: je eerste loon. Hoeveel krijg ik op mijn bankrekening voor mijn zweet? Dat is natuurlijk ook belangrijk, maar het zegt niets over je loon, want het gaat over je nettoloon, wat je overhoudt na afhoudingen voor de belastingen en sociale zekerheid. Bovendien is dat nettoloon eigenlijk ook nog niet het echte nettoloon, want achteraf krijg je ook nog eens een belastingbrief voor je inkomsten. Misschien moet je bijbetalen, vaak een koude douche, maar het wil zeggen dat je eigenlijk te veel nettoloon hebt ontvangen. Misschien krijg je geld terug van de belastingen, en ben
je blij. Die blijdschap is ongegrond, want het betekent dat je het voorbije jaar al te veel aan de fiscus hebt betaald. We kennen in België een hoge belastingdruk op arbeidsinkomens. Daarom is er gezocht naar manieren om mensen te vergoeden die niet of minder worden belast. Het gevolg is niet alleen dat er veel voordeelregimes zijn ontstaan. Bijvoorbeeld voor sporters, die tegen een lager tarief worden belast. Of dat je inkomsten worden gezien als een vorm van auteursrechten, waarop je minder belastingen moet betalen. Of dat sommige activiteiten worden ondergebracht in een vennootschap, omdat dat fiscaal aantrekkelijker is. De mogelijkheden zijn talrijk en ze hebben minstens één gevolg gemeenschappelijk: de overheid krijgt minder inkomsten. Het heeft geleid tot een bijzonder complexe fiscaliteit, waar alleen maar de fiscaal adviseurs beter van lijken te worden.
7. Vergeet de extralegale nadelen niet De hoge belastingdruk op arbeidsinkomsten heeft er ook toe geleid dat er een woud van extralegale voordelen is ontstaan waarop geen socialezekerheidsbijdragen moeten worden betaald. Het gaat dan over bedrijfswagens, maaltijdcheques, de lunch in het bedrijfsrestaurant enzovoort. Het gevolg is dat je helemaal niet meer weet wat je verdient, want wat is het financiële voordeel van een bedrijfswagen? Die extralegale voordelen lijken wel mooi, maar je kunt ze ook zien als extralegale nadelen. Want ze hebben minstens twee negatieve kanten. Ten eerste voor jezelf: de extralegale voordelen zijn niet alleen bijzonder complex, ze worden bijvoorbeeld ook niet meegenomen in de berekening van je wettelijk pensioen. Ten tweede voor de sociale zekerheid: omdat je op de extralegale voordelen geen socialezekerheidsbijdragen moet betalen, krijgt die minder inkomsten. Met andere woorden, onze sociale zekerheid wordt zo ondermijnd. En als je de ziekenhuisrekening moet betalen
na een bevalling, als je ziek of werkloos wordt enzovoort, besef je hoe belangrijk een goede sociale zekerheid is.
8. Trouw wordt lang niet altijd beloond Trouw wordt beloond, zo heet het, maar in geldzaken is het een misvatting die bij velen leeft. Je wordt bijvoorbeeld door je gas- en elektriciteitsleverancier niet beloond omdat je daar al lang klant bent, integendeel. Vaak loop je dan prijsverlagingen mis. Het loont zeker de moeite om geregeld na te gaan of er geen betere formules of interessantere voorwaarden bij een andere of zelfs bij dezelfde leverancier voor dezelfde service te krijgen zijn. En het is spijtig om te zeggen, maar dat geldt zelfs voor je loon. Zeer zelden of nooit zal je werkgever spontaan je loon verhogen omdat je het verdient. Zelfs als je bij hem aanklopt en dat op tafel legt, zul je meestal bot vangen. En de werkgever heeft daar altijd zeer goede redenen voor. Hij zal misschien pas willen praten over een loonsverhoging als je schermt met een beter financieel aanbod, het liefst nog van een directe concurrent. Dan bestaat de kans dat je betere arbeidsvoorwaarden kunt lospeuteren, dat er een promotie in het vooruitzicht wordt gesteld of dat je werkgever je op een andere manier aan boord probeert te houden.
9. Wie geen fouten maakt, maakt meestal niets Wij, Ewald en Michaël, werken als financieel journalist. Niets vervelender dan mensen die het woord ‘journalist’ vervangen door ‘expert’. Ten eerste, omdat die titel gênant ongemakkelijk en ongepast aanvoelt, ten tweede omdat die vreselijke term ‘financieel expert’ lijkt te suggereren dat je twee groepen van mensen hebt: zij
die alles weten over financiën, en zij die niets weten. En een nog groter misverstand: dat de tweede groep de eerste nodig zou hebben om beslissingen te nemen over hun persoonlijke financiën. Uiteraard kun je je nooit te veel informeren: dat je dit boek koopt en/ of leest, is daar een goed voorbeeld van. Maar blijf ver weg van profeten die je verkondigen wat je moet doen om snel rijk te worden of die van jou in zeven stappen een financieel genie willen maken. De waarheid is dat er vaak geen goede of foute antwoorden bestaan, maar dat die vooral afhangen van je persoonlijke situatie, je eigen inschatting en ook het risico dat je al dan niet wilt of kunt nemen. Laat je dus door niemand de les spellen als het over je persoonlijke financiën gaat. Informeer je goed en beslis vooral zelf. En weet: af en toe een fout maken hoort erbij. Het is leergeld. Beter dat dan je blindelings een verkeerde richting uit te laten duwen of nog erger: dan ter plaatse te blijven trappelen.
10. De gouden tip bestaat niet Alle opties voor wat je met je zuurverdiende spaarcenten kunt doen, werden in dit boek opgesomd en uitgewerkt. De voor- en de nadelen werden uitgebreid besproken. We weten het, de gouden tip zat daar niet tussen. Simpelweg omdat die niet bestaat. Het is niet omdat aandelen de voorbije decennia, en op lange termijn, een zeer mooi rendement boden, dat je datzelfde rendement zult halen als je nu begint te beleggen in aandelen. Hoed je voor iedereen die je wel met zo’n gouden tip benadert. Als het echt een gouden tip was, zouden ze die niet aan jou vertellen.
11. De weg van de geleidelijkheid, met hier en daar een put
Voor het opbouwen van je vermogen koester je maar beter geen onrealistische verwachtingen. Zo is de beurs geen casino. Van een jackpot is bij beleggen überhaupt geen sprake. Beleggen, en bij uitbreiding het opbouwen van een vermogen, gebeurt via de weg van de geleidelijkheid. Een vermogen opbouwen en laten renderen kost tijd en geduld. Bovendien gaat dat rendement nooit alleen maar crescendo. De weg van de geleidelijkheid ligt bezaaid met putten. Er zullen momenten van terugval zijn, soms zelfs stevige correcties. Een zeer zware correctie komt gemiddeld één keer om de tien jaar voor. Dat was zo begin jaren 2000 tijdens de dotcombubbel, acht jaar later tijdens de financiële crisis en recent door de coronacrisis. En herinner je steeds deze economische wet: vroeg of laat barst elke zeepbel. Je moet dus rekening houden met (tijdelijke) verliezen. Bijvoorbeeld, omdat het hele marktsentiment tegenzit of omdat je in een verkeerde sector of een verkeerd bedrijf hebt geïnvesteerd. Maar ook dat hoeft geen ramp te zijn als je niet al je geld op één paard hebt gezet en je beleggingen wat hebt gespreid. Bovendien kan de tijd jouw bondgenoot zijn, want tijd kan ook financiële wonden helen. Maar dan moet je die tijd ook wel hebben, natuurlijk. Vandaar het bekende credo om alleen te beleggen met geld dat je de komende vijf of tien jaar zeker niet nodig zult hebben. Risico nemen is inherent aan vermogen opbouwen. Dat wil niet zeggen dat er een gigantische kloof gaapt tussen het veilige spaarboekje aan de ene kant en alle beleggingsalternatieven aan de andere kant. Het is geen binaire keuze, een goede strategie kan er net in bestaan om verschillende keuzes te combineren.
12. Geen genereus pensioen, wel een grote inkomensval
Het is verstandig om met het oog op later een vermogen op te bouwen, als je dat enigszins kan. Want hebben we in België hoge of lage pensioenen als we die vergelijken met andere Europese landen? Het is een thema dat geregeld terugkeert in discussies en de eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat daarop maar moeilijk een antwoord te geven is. We hebben in dit boek gezien hoezeer de wettelijke pensioenen tussen ambtenaren, werknemers en zelfstandigen kunnen verschillen, dus in eigen land is het al heel moeilijk om algemeen geldende uitspraken te doen over het pensioen. Bovendien, wat tel je mee? Bekijk je alleen het wettelijk pensioen of houd je ook rekening met het aanvullend pensioen? In sommige regio’s, zoals Scandinavië, komt er boven op het wettelijk pensioen vaak een huurtoelage, omdat in tegenstelling tot in ons land daar maar weinig mensen een eigen huis bezitten. En vergelijk je brutoof nettobedragen? De conclusie van pensioenspecialisten luidt dan ook: internationale pensioenvergelijkingen zijn bijzonder complex omdat je de realiteit bijna nooit volledig kunt benaderen. De beste manier om enig idee te krijgen of België nu hoge of lage pensioenen heeft in Europa is om de pensioenen te vergelijken met het loon dat op het einde van een carrière werd verdiend. In het jargon gaat het om de vervangingsratio: hoeveel procent bedraagt het mediaan pensioen (de helft heeft meer, de helft heeft minder) van het mediaan individueel inkomen, en dat zonder rekening te houden met andere sociale uitkeringen? Eenvoudig gezegd: als je op het einde van je loopbaan 100 euro verdiende, hoeveel krijg je dan als pensioen? Die oefening doet het statistisch bureau van de Europese Unie, Eurostat, geregeld. Wat blijkt? In België komt het wettelijk pensioen overeen met 46 procent van je laatst verdiende loon, zoals we eerder in dit boek hebben verklapt. Verdiende je op het eind 100 euro, dan krijg je 46 euro pensioen. Het gemiddelde in de Europese Unie is 57 procent. Daar zitten we dus 10 procentpunt onder. Van de 27 EU-lidstaten krijgen de gepensioneerden in zestien landen een hoger wettelijk pensioen in verhouding tot hun laatste loon dan in België, in tien landen ligt dat lager. Als we kijken naar
onze belangrijkste buurlanden, dan krijgt een gepensioneerde in Frankrijk 65 procent van zijn loon op het einde van zijn loopbaan, in Nederland 51 procent en in Duitsland 44 procent. Kortom, volgens deze vergelijkingen zijn onze wettelijke pensioenen zeker niet genereus, we zitten nog net bij de middenmoot in Europa. Dat wil ook zeggen dat bij ons de inkomensval als je met pensioen gaat heel wat groter is dan in veel andere Europese landen. Het onderstreept het belang om een buffer op te bouwen die deze inkomensval kan opvangen. Dat kan via de verschillende pensioenpijlers die we in dit boek hebben bekeken: het aanvullend pensioen, het pensioensparen, je investeringen en beleggingen, je eigen woning en wat steeds meer als de zesde pensioenpijler wordt gezien: blijven werken na je pensionering. Dat laatste gebeurt niet alleen omdat mensen dat fijn vinden, maar soms ook uit noodzaak om de pensioenval op te vangen.
13. Durf te denken aan je einde Niemand heeft het eeuwige leven en bijgevolg is de enige zekerheid die voor iedereen geldt dat je op een bepaalde dag ook sterft. We wensen al onze lezers, en ook onszelf en onze dierbaren, toe dat die dag nog lang op zich mag laten wachten. Maar de realiteit is ook dat hoe ouder je wordt, hoe dichter die dag nadert. Daarom is het goed om daar ook op tijd over na te denken. Te beginnen bij hoe je zelf je levenseinde ziet. De aanloop daarnaartoe blijft wellicht een vraagteken: sterf je onverwacht midden in de nacht of zal het zijn na een lang ziekbed? Zul je op het einde van je leven zelf nog in staat zijn om beslissingen te nemen of zal iemand dat dan voor jou moeten doen? En wie moet dat dan zijn? Er zijn in ons land heel wat mogelijkheden om je wil in die laatste levensmomenten vast te leggen, zodat je er zeker van bent dat het ook dan verloopt zoals jij dat wilt. Maak daarvan gebruik om op het ogenblik dat je nog gezond bent ook over die momenten na te
denken, bijvoorbeeld aan een zorgvolmacht. Praat er ook over met je naasten, zodat zij weten hoe jij die allerlaatste levensfase ziet. En durf te praten over hoe je je eigen afscheid ziet. Dat hoeft geen taboe te zijn.
14. Is geld het slijk der aarde? Ja, het klinkt vreemd, een aanbeveling die een vraag is. Maar we kunnen er niet onderuit: voor sommige mensen is geld de bron van alle kwaad en dus een goede reden om er ver van af te blijven en er vooral niet te veel over te praten. Of geld effectief het slijk der aarde is, lijkt ons voornamelijk een ideologische discussie. Daar hebben wij allebei een eigen mening over, maar als journalist hoor je neutraal en objectief te zijn: onze mening daarover doet niet ter zake. Wat we wel vinden en hier ook expliciet willen benadrukken: geld vormt een belangrijke draad door het leven van ons allemaal. Van kind tot jongvolwassene, van puber tot dertiger-veertiger, van prille vijftiger tot kloeke tachtiger. Net daarom is het volgens ons zinvol, zelfs noodzakelijk, om er echt mee bezig te zijn; je beslissingen vandaag kunnen later in je leven een grote rol spelen. Laat niet alleen de happy few bezig zijn met geld: zij zijn niet de enigen die mogen nadenken over hoe ze hun vermogen kunnen opbouwen. Het is voor iedereen, wat je ideologische overtuiging over geld ook is.
15. Geniet! Toegegeven, als je ons boek hebt uitgelezen, hebben we jou misschien opgezadeld met een ontzettend lang to-dolijstje. Als dat zo is, dan zijn we misschien wel in ons opzet geslaagd om je minstens te doen nadenken over heel wat zaken die in dit boek aan bod kwamen.
Maar de belangrijkste tip willen we graag tot het allerlaatste houden. En die tip is heel simpel: geniet! Geniet van de vrijheid, van de tijd, van de mogelijkheden, van je dierbaren en vrienden. Geniet van het leven. Alle goeds daarbij! Ewald Pironet en Michaël Van Droogenbroeck
Figuren 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Financiële kennis van de Belgen volgens geslacht en leeftijd Financieel gedrag van de Belgen volgens geslacht en leeftijd Financiële attitude van de Belgen volgens geslacht en leeftijd Behoeftepiramide van Maslow Financiële behoeftepiramide geïnspireerd door Maslow Hoe gelukkig ben je, op een schaal van 1 tot 10? Verband tussen geluk en gemiddeld inkomen Evolutie geluksgevoel in België (1970–2020) Geluk in verschillende activiteiten Vergelijking jongerenrekeningen Evolutie spaargeld op spaarboekje Inflatie in België (2012–2022) Verschil in rendement naargelang van de rente Overzicht fondsenspaarplannen Hoeveel studenten werken wanneer? Wat doen de studenten met het geld dat ze verdienen? Welke criteria zijn belangrijk om voor een bepaalde werkgever te kiezen? Verwachte eerste nettoloon (volgens diploma en geslacht) Top 5 laag risico op werkloosheid één jaar na schoolverlaten Top 5 hoog risico op werkloosheid één jaar na schoolverlaten
21. Gemiddeld brutomaandloon van voltijds tewerkgestelde loontrekkers volgens hoogst behaalde diploma 22. Startloon volgens afstudeerrichting (bruto) 23. Top 5 sectoren met de hoogste startlonen voor masters 24. Top 5 sectoren met de hoogste startlonen voor professionele bachelors 25. Top 5 sectoren met de hoogste startlonen zonder hoger diploma 26. Genderloonkloof in België en Europa 27. Gemiddeld brutomaandloon in België volgens anciënniteit 28. Loonspanning volgens anciënniteit in Europa 29. Gemiddeld bruto-uurloon volgens leeftijd, scholingsgraad en geslacht 30. Hoeveel jaar blijven we werken voor dezelfde werkgever? 31. Opzegtermijnen bij ontslag 32. Evolutie uitzendarbeid volgens leeftijd 33. Via welk kanaal heb je je nieuwe job gevonden? 34. Beroepsbevolking in België 35. Gemiddeld maandelijks bruto-inkomen van vrije en intellectuele beroepen 36. Gemiddeld maandelijks bruto-inkomen van vaklieden 37. Gemiddeld bruto-uurloon van vaklieden 38. Progressieve belastingtarieven 39. Aantal codes aangifte personenbelasting Vlaams Gewest 40. Hoe dien je je belastingaangifte in? 41. Herkomst van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten 42. Verdeling van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten voor overdrachten 43. Verdeling van de totale fiscale en parafiscale ontvangsten na overdrachten 44. Waarvoor dienen de belastingen en sociale bijdragen?
45. Verschillen in kosten tussen alleenwonend, hotel mama en samenwonend 46. Op welke leeftijd verlaten we het ouderlijk huis? 47. Eigendomsstatuut na verlaten ouderlijke woning volgens onderwijsniveau 48. Eigendomsstatuut na verlaten ouderlijke woning volgens leeftijd 49. Evolutie hypothecaire rente 2015–2023 50. De totaalprijs van een klassiek, maar standaardhuwelijksfeest 51. Hoe meer kinderen, hoe groter het belastingvoordeel 52. De kosten van een student hoger en universitair onderwijs 53. Wanneer krijgt je kind zijn eerste zakgeld? 54. Hoeveel zakgeld krijgt je kind? 55. Wat doet je kind met het zakgeld? 56. De kostprijs van baby tot afgestudeerde, jaar per jaar 57. Minimale spaarreserves volgens gezinssituatie 58. Spaarbuffer volgens leeftijd 59. Verdeling van de uitgaven van de Belgische huishoudens 60. Verdeling van de uitgaven van de Belgische huishoudens volgens leeftijdsgroepen 61. Groei van de spaarboekjes 62. Verloop van de rente op spaarboekjes en de inflatie 63. Impact van de inflatie op het geld op een spaarboekje 64. Bezit van een eigen woning 65. Woningprijzen in België 66. Stijging grondprijs, woningprijs en bouwkosten 67. Woningprijs en koopkracht 68. Evolutie hypothecaire rente 2001–2023 69. Reële woningprijzen in enkele Europese landen
70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97.
Over- en onderwaardering woningprijzen volgens OESO Evolutie hypothecaire rente 2017–2023 Evolutie Bel-20 Koersevolutie Agfa Koersevolutie Colruyt Tienjaarsrente die België moet betalen Rendement van bedrijfsobligaties in euro 1 euro is hoeveel dollar waard? 1 dollar is hoeveel euro waard? Toppers en floppers op de valutamarkt Waarde van de bitcoin Evolutie van de goudprijs Evolutie van de CRB-index Prijsevolutie van Ferrari, Porsche en Mercedes-Benz Prijsevolutie van kunst, postzegels, wijn en violen Rendement van kunst, wijn, postzegels, violen, aandelen en obligaties Rendementen per kunststroming en per schilder Leeftijdsgroep die geld geeft aan een goed doel Wettelijke pensioenleeftijd in Europa Gemiddelde uittredeleeftijd in België Gemiddelde effectieve pensioenleeftijd in Europa Resterende levensverwachting bij het verlaten van de arbeidsmarkt Minimum- en maximumpensioen per maand na een volledige loopbaan Hoeveel pensioen ontvangen werknemers? Hoeveel pensioen ontvangen zelfstandigen? Hoeveel pensioen ontvangen ambtenaren? Aantal gepensioneerden dat bijverdient Progressieve belastingtarieven
98. Gemiddeld aantal vakantieovernachtingen per leeftijdsgroep 99. Prijsvergelijking van enkele courante producten in België, Tenerife en Zuid-Afrika 100. Tarieven voor een raadpleging bij een geaccrediteerde erkende huisarts 101. Tarieven voor een raadpleging bij een geaccrediteerde geneesheer-specialist 102. Tarieven voor een raadpleging en behandeling bij een geconventioneerde tandarts 103. Sterftecijfer door zelfdoding volgens leeftijd en geslacht 104. Bouwperiode van de woning naar leeftijdsgroep 105. Betaalbaarheid van de woning 106. Leeftijd van de koper van een woning in België 107. Hoe staan ouderen tegenover enkele woonvormen? 108. Kostprijs assistentiewoning per dag 109. Leeftijd van de bevolking in een woonzorgcentrum 110. Zorgprofiel van de bewoners in een woonzorgcentrum 111. Kostprijs eenpersoonskamer in een woonzorgcentrum per dag 112. Kostprijs tweepersoonskamer in een woonzorgcentrum per dag 113. Belangrijkste doodsoorzaken volgens leeftijd 114. Wie erft wat? 115. Wie erft wat als er geen erfgenamen in de eerste of tweede graad zijn? 116. Aantal geregistreerde testamenten
Trefwoorden A Aandeel 377, 384, 387–396, 399–402, 404–407, 417–418, 425, 447, 474, 477, 485, 638–639, 663 Aandelenfonds 31, 182, 405, 443, 463 Aanneembare diensten 530 Aanslagbiljet 150 Aanvullend pensioen 41, 112, 146, 347, 545–557, 560–563, 634, 706, 780–781 Aanvullende thuiszorg 677–678, 680 Aanvullende verzekering in geval van overlijden door ongeval (AVRO) 554 AB InBev 34, 385, 397 ABN Amro 29, 386 Accijns 153 Ackermans &van Haaren 404–405 ACW 419 Adidas 404 Administratie der Registratie 738 Aedes 317 Aedifica 377 AEX 398 AG Insurance 316, 735 Agentschap Innoveren &Ondernemen 412, 516 Agentschap van de Schuld 424, 427, 429 Agentschap Zorg &Gezondheid 676, 689, 691, 693, 697, 702–703 Agfa-Gevaert 385, 400–401 Ahold Delhaize 397 Akte van erfopvolging 739 Aktekosten 192, 198, 203, 366, 371–372, 632 Albert Heijn 282 Albert, Maya 281 Aldi 282 Algemeen Stedelijk Ziekenhuis Aalst 609 Alimentatie 208, 216–217, 220–222 Allesovercenten.be 263 Alzheimer 602–603 Ambtenarenpensioen 535, 576 Anciënniteit 110, 115–117, 121–122, 271, 533
Annuleringsverzekering 306–308 Antwerpse Brouw Compagnie 410 Appel, Karel 487 Apple 283 AquaFlanders 267, 660 Arco 419–420 Argenta 330, 393, 645 Argenta Invest Plan 76 Arteïa 414 ARTK 415 Artnet.com 489 Artprice.com 489 Artritis 601 Asbestattest 631–632 Ascencio 377 ASLK 64–65, 326 Assistentie op maat 595 Assistentiewoning 359, 363, 377, 381–382, 637, 646, 689–695, 701–702, 704, 709 Aston Martin 336 Attest centrale verwarming 631 Attest stookolietank 631 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) 189, 336, 413, 449 Autoverzekering 265, 292, 294, 297–299, 321 AVRO 554 AXA 76 AXA Bank 76, 393 AXA Bank Beleggingsplan 76
B Babyboomer 64, 275 Babyrekening 62–63 Bacon, Francis 486 Bad bank 385, 423 Bagageverzekering 307–308 Ballonkrediet 266 Bank Corluy 29 Bankencrisis 28, 63, 67, 331, 334, 338, 350, 387, 423, 450, 470–471, 500 Bankgift 182, 646, 764–765 Bankresearch 738–739 Bankswitching 80 Barrick 476
Barrick Gold 476 Basisinkomen 96, 133–136 Basisondersteuningsbudget 649 Basisrente 63, 66–67, 81, 332–334, 342 Beckham, David 315 Bedrijfsobligatie 430–432, 436, 439, 441, 447, 465 Bedrijfsvoorheffing 91, 150, 538, 550, 571 Befimmo 377 Beheerskosten 78, 392, 403, 406, 476, 504, 507 Bekaert 397, 431, 438 Bel-20 73–74, 377–378, 385, 397–401, 477 Belasting op de inverkeerstelling (BIV) 150, 265 Belasting van niet-inwoners 139–140 Belastingaangifte 18, 92, 139, 141, 144–150, 168, 206–207, 225, 235, 255, 309, 367, 379, 418, 448, 503, 538, 550, 576 Belastingvrije som 142–145, 223, 234–235, 573, 579, 651–652 Beleggershorizon 28, 31–32, 39 Beleggingsfonds 22, 140, 403–404, 407, 447, 499, 506, 508, 510, 547, 557 Beleggingsverzekering 506–509, 557, 765 Belfius 330, 392, 423 Belfius Flex Invest Plan 76 Belgian Cooperative Monitor 418 Belgian Cycling Factory 411 Belgisch Consortium voor Noodhulpsituaties 513 Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) 268 Belle Epoque 703 Benebit 415 Benetiet 409 Beobank 63 Beobank Beleggingsplan 76 Berkshire Hathaway 404 Bernaerts 484 Bernaerts, Peter 495 Bertges, Damara 463 Beschikbare deel (van erfenis) 749–750 Besloten vennootschap (bv) 127 Bestedingsdonut 256 Betonstop 355 Bewaarkosten 392, 403, 407, 474 Beweging.net 419 Bewindvoerder 716–717, 720 Biddit 629, 640–641 Bijstandsverzekering 306, 308, 310, 321
Bijzondere Belastinginspectie (BBI) 336 Binaire optie 449–450 BinckBank 393 BIPT 268 Birkin, Jane 489 Bitcoin 32, 414, 443, 450–455, 465 BIZ Brussel 257 BIZ Vlaanderen 257 Black Friday 282 Black Tuesday 458 Blake, Luther Lee 433 Blockchain 415, 451 Blote eigendom 646, 747 BNP Paribas Fortis 76–78, 330, 336, 364, 385–387, 392, 645–646 Bodemattest 185, 361, 630, 642 Boemerangkind 169, 171 Bolero 392–393 Bolero Crowdfunding 412 Bonnenman 253–254 Bono-alert 46, 253 Bonus-malusregeling 296 Boston Post 462 Boudewijn Seapark 582 Bouquet 633 Bouwshift 355 Bouwunie 132 Bpost 659 Bpost bank 76 Braem, Renaat 344 Brafa 483 Braque, Georges 487 Bretton Woods 469 Bring! 280 British Museum 97 Brocom 319 Broker 391–393 Bruegel de Jongere, Jan 456 Brugel 267 Brugpensioen 531 Btw 151–155, 162–164, 168, 186, 189, 195, 218–219, 224, 360, 366, 373, 381, 483–484, 516, 570–571, 643–645, 648, 694 Buddy 258 Budgetbegrafenis 734
Budgetplanner.be 256, 259–260 Buffett, Warren 395–396, 402–404, 454, 469 Bulletkrediet 380 Bv 127
C C4 121
Cadoo 677, 680 Caesar, Julius 158 Cafetariaplan 113–114 Cake 258 Callant 317 Campert, Remco 723 Campo &Campo 484 CAO 90 CAP 448 Cara 593 Card Stop 287 Care Property Invest 377 Caritas 463 Carmiggelt, Simon 41 Carrefour 281 Cashback 284 Cebud 171, 173, 175, 223, 228, 239–240 Celis-Morales, Carlos 515 Centra Token 415 Centraal Aanspreekpunt (CAP) 448 Centraal Register van Lastgevingsovereenkomsten 714 Centraal Register voor Testamenten (CRT) 752–753 Centraal wonen 652–653 Centrale voor kredieten aan particulieren 263, 483 Centrum voor Budgetadvies en -onderzoek (Cebud) 171, 223, 238 Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, 583, 602, 681–682 Centrum voor herstelverblijf 681, 587 Centrum voor kortverblijf 681, 687 Centrum voor Rijgeschiktheid en Voertuigaanpassing (Cara) 593 Cera 418 Cézanne, Paul 486 Charon 722 Christie’s 482, 484, 488 CIB 180
Claus, Emile 494 Clinton, Hillary 446 Coca-Cola 281 Cockett, John 487 Cofinimmo 377 Cohousing 201, 652–653 Colle, Nele 656 Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) 89–90 Collectieve autonome dagopvang (Cado) 677, 680 Colruyt 282, 400–401 Commanditaire vennootschap (CommV) 127 Commissie Pensioenhervorming 533 Commodity Research Bureau (crb) 477 CommV 127 Compagnie du Bois Sauvage 405 Compagnie du Mississippi 458 Compromis 632, 640–641 Confederatie van Immobiliënberoepen Vlaanderen (CIB) 180, 371 Confido 415 Coöperatie 408, 417–419 Coöperatieve vennootschap (CV) 127, 202, 418 654 Corona 64, 67, 273–274, 276, 338, 384 Corona Direct 316 Coup de pouce-lening 146, 417 Coupon 56, 282, 392, 426–427, 436–441, 461 Cowboy 411–412 Cowonen 201–202, 653 CRB Index 477–478 Crelan 418 Crelan Beleggingscontract 418, 645 Crowdcube 411 Crowdfunding 408–414, 416, 420 Crowdinvesting 411 Crowdlending 408, 411, 416 CRT 753–753 Cryptomunt 415–455 Cryptovaluta 442–443, 450, 454 Cv 127, 132 Cyber Monday 282
D
Daerden, Michel 722 Dagong Global Credit 434 Dagverzorgingscentrum 677, 679–680, 695 Dalida 722 Damen, Sven 181, 352 Dash 451 Dauginet, Victor 147 DAX 398 De Brouwer, Philippe 37 de Brune de Oude, Johan 60 De Croo, Alexander 163 De Grauwe, Paul 48 De Groot, Boudewijn 743 de Grote, Peter 159 De leerwijzer 242 De Lijn 594–595 De Smet, Léon 494 De Strangers 524 De Taeye (wet-) 344 De Taeye, Alfred 344 De Tijd 446 De Vries, Hendrik 589 De Vuyst 484, 493 De week van het geld 244 De Weert, Anna 494 De Zilveren Sleutel 625 Deaton, Angus 46 Definitieve oplevering 644 Deflatie 69, 337 Dela 316, 735 Delhaize 281- 282, 397, 787 Deliveroo 571 Delvaux, Paul 494 Dementie 602–603, 680, 711, 727–728 Depositogarantiestelsel 502 Depressie 583, 603 Derde orde (erfrecht) 744 Derde pensioenpijler 41, 144, 546, 560–562 Derdenbeding 64, 77, 81 Deutsche Bank 76, 393 Devaluatie 447 Dewaele Vastgoedgroep 640 Dexia 385, 419, 423, 450, 500
Diabetes 604 Dienst Inschrijving Voertuigen (DIV) 160 Dienstencheque 144, 168, 224, 311, 321, 675–676, 687 Digibyte 451 Digiconomist.net 42 Digitale munt 443, 451, 465 Dijksterhuis, Ap 46 Dimson, Elroy 491–493 Directie voor Inschrijving van Voertuigen (DIV) 160, 739 Directiegeneraal Personen met een Handicap 592, 684–685 DIV 160, 739 Dividend 73, 377, 385, 390, 392–393, 395, 399, 401, 404, 406–407, 411, 417– 418, 420, 458, 471, 473, 475, 480, 482, 495, 508 Dividendrendement 376, 399 Dogecoin 451 Domiciliëring 79–80, 712–713, 720 Doorlopende opdracht 266, 712, 720 Dotcombubbel 74, 454, 459, 779 Dotcomcrisis 398 Douanerecht 155 Douglas, Michael 456 Dow Jones 477 Dow Jones Industrial Average 398 Drewe, John 487–488 Dubbelbelastingverdrag 538 Duolegaat 760 Duvel 153, 385
E Eagle 467 Easterlin Paradox 48 Easy Switch 268 Easyvest 76 ECB 67, 69–70, 381, 328, 331–332, 337–339, 350, 357, 428, 452 Ecco Nova 412 Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) 216, 551 Echtscheiding op basis van onherstelbare ontwrichting (EOO) 216–217 Echtscheidingspensioen 539–540, 544 Ecocheque 112 Econopolis 352 Ecopower 418
Eenmalig kapitaal 548–550 Eerste graad (erfrecht) 238, 346, 485, 745 Eerste orde (erfrecht) 744–745 Eerste pensioenpijler 529, 546 Eerste Wereldoorlog 139, 279, 426 Eerstehulpbijschulden. be 257 Eeuwigdurende obligatie 425–426, 441 Effectenrekening 155, 391–393, 395, 426, 438, 758, 764 Eigendomstitel 630 Eigenhandig testament 751–753 Eindbelasting 505, 508 Eindejaarspremie 92, 109, 111, 114, 123, 162 Einstein, Albert 72, 774 Elchardus, Mark 51 Electrawinds 419 Elektrische keuring 631 Energieprestatiecertificaat (epc) 185, 361, 629–630 Enron 435 EOO 216–219 EOT 216–218 Epc-score 185, 361, 629–630 Erasmus School of Economics 495 Erasmus Universiteit Rotterdam 42 Ereloon 181, 185–186, 189, 192, 195–196, 229, 366, 368, 609, 631, 663 Erfbelasting 154–155, 206, 208, 224, 503, 509, 518, 716, 737, 739, 744, 756–761, 763–766, 769 Erfenis aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving 769 Erfenissprong 716 Erfloze nalatenschap 744 Erfrecht 208, 742–748, 751, 755, 768–769 ETF 405 Ethereum 451 Ethias 450, 500–501 Eureka 242 Euro Stoxx 398 Eurocrisis 67, 74, 398, 423, 469, 471 Eurofound 43–45, 116, 119 Euronext 392, 399 Europabank 63 Europeans Kings Club 463 Europese Bankautoriteit Europese Centrale Bank (ECB) 67, 69–70, 81, 328, 331–332, 337–339, 350, 357, 428, 452
Europese Commissie 28, 356–357 Eurostat 584 780 Eurosystem Household Finance and Consumption Survey 364 Eurozone 67, 108, 331, 357, 398, 423, 426, 429, 443, 448 Euthanasie 317, 715, 720, 726–731, 741 Evenwichtsdotatie 163 Evi 76 Exchange-traded fund (ETF) 405 Extralegaal voordeel 111, 113, 313
F Facebook 88, 282, 284, 287, 414, 655, 665 Factuurfraude 286 FairFin 330 Familiale verzekering 173, 293, 300, 303–305, 310, 317–319, 321, 577–579 Febelfin 738–739 Fed 332 Federaal Agentschap van de Schuld 424, 427, 429 Federal Reserve (Fed) 332 Federale Overheidsdienst Financiën 140, 147, 149, 567, 630 Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie 708 Federale Pensioendienst 161, 531–533, 535–537, 542, 573, 576, 662 Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS) 585–586 Federatie voor Verzekerings- en Financiële tussenpersonen (FVF) 308 Federgon 125, 567 FedOS 585–586 Feitelijk samenwonen 204, 206–208, 215, 225, 236, 748, 750, 755, 756, 758 Ferrari 460, 490–491 Fietsverzekering 317 Financial Services and Markets Authority (fsma) 189, 199, 285, 336, 413–415, 449–450, 453, 547, 550 Financial Times 455 Financieel gedrag 23, 25–28, 254 Financiële attitude 23, 24, 26–28 Financiële crisis 65, 74, 331, 334, 385, 398, 435, 458, 469, 779 Financiële kennis 23–28 Financiële mishandeling 718–720 Financière de Tubize 405 Financieringswet 166 Finch, Alfred William 494 Fintro 63, 336
Firebaugh, Glenn 50 First-rekening 500–501 Fiscaal Memento 140, 143, 146–147, 153–154 Fitch 432–435 Fitch, John Knowles 433 Five year itch 118 Flexi-job 570–572, 579 Flexi-loon 570–571 Flexinvest 76 Flöttl, Wolfgang 496 Fluvius Fondsenspaarplan 74–76 FONS 230 Foreign exchange (forex) 449 Forex 449–450 Forex International 475 Fortis 76–78, 330, 336, 364, 384–388, 392, 401, 407, 423, 450 Franchise 293–294, 304, 314, 578, 612 Franklin, Benjamin 138 Frère, Albert 404 FSMA 189, 199, 285, 336, 413–415, 449–450, 453, 547, 550 ft Alphaville 454 FTSE 398 Funalia 316, 735–736 Future Invest Plan 76 FVF 308
G Gamma 282, 412 Garantiefonds 65–66, 334–336 Gates, Bill 388 GBL 405–406 Geconventioneerd 605–608, 618, 670 Gekko, Gordon 456 Geldillusie 325, 340, 448 Gemengde loopbaan 533 Gereglementeerde spaarrekening 67, 327, 333–334 Gereglementeerde vastgoedvennootschap 376–377 Gestippeld wonen 652 Getrouwheidspremie 63, 66–67, 81, 332–334, 342 Gezinsbond 247–249, 311
Gezinsverzekering 303–304, 577 Gezinszorg 674, 676–678, 680 Giacometti, Alberto 487 GiveWell 514 Globaal medisch dossier 605–608 Goedehuisvaderaandeel 387–388 Goetzmann, William 491 Goldcorp 476 Goldgar, Anne 457 Goldman Sachs 454 Goodbudget 257 Google 126, 259 Goudkever 467, 471–472 Goudtracker 475–476 Greater Ministries International 462 Griep 604 Griffierecht 154 Grijze echtscheiding 539 Groeipakket 93–95, 161, 231–234, 242, 251 Groene renovatielening 200 Groenkracht 419 Groepsverzekering 111–112, 195, 347, 380, 547 Groepswonen 652 Guarneri, Bartolomeo Giuseppe 493 Gyges van Lydië 458
H Hades 722 Hamsterhuren 184 Handgift 648, 763–764 Haring, Keith 483 Hart- en vaatziekten 601–602, 618, 724, 741 Haut-Brion 493 HEC Paris 491 Heftoom (financiële) 373, 476 Helikopterouder 169, 171 Hello bank! 336 Hendrik VIII 159 Hermès 489 Het Bijlesbureau 571
Het Stadsplein 378 HighCo DATA Benelux 282 Hirst, Damien 486 Holding 402, 404–405, 407 Home Invest Belgium 377 Home-Info 692–698 Hoogheemraadschap 425, 436 Hoplr 662 Hospitalisatieverzekering 109, 112, 172, 229, 251, 294, 313–315, 318, 321, 599, 611–613, 618 Hotel mama 169–172, 174–178, 203, 249, 774 Hubo 282 Huisdierenverzekering 318 Huishoudboekje 252, 254–260, 269, 289 Huishoudhulp 675–676, 687 Hulpkas der Werkloosheidsuitkeringen 124 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering 610 Humo 253–254 Huurkoop 184 Huurschatter 180 Huwelijksquotiënt 141, 207, 210, 223 Hypothecair krediet 180, 187, 194–195, 198–200, 263, 350, 369 Hypothecair mandaat 195–196, 628 Hypothecaire inschrijving 195–196, 379, 628 Hypotheeklening 187, 194, 196, 198, 203, 351–352, 645, 758 Hypotheekrecht195
I ICO 408, 414–415
Identiteitsfraude 286 IGO 543–544 IMF 45 Immobel 432 Immoprice 181, 640 Immotheker 188, 351, 369 Immoweb 179, 181, 360, 639–640 Inclusio 377 Index 55, 73, 111, 187, 273, 278–280, 337, 347–348, 370, 397–401, 405–406, 477, 491, 537, 684, 703 Indexering (automatische) 280, 337–338 Indexkorf 279–280
Indexportefeuille 76 Indiegogo 412 Individuele pensioentoezegging (IPT) 354, 555 Infino 230 Inflatie 23, 55, 57, 61, 69–73, 184, 273, 278–279, 331–333, 337–342, 347, 349, 352, 357, 370, 374, 397, 399, 407, 417, 448, 461, 465, 471–473, 490–491, 493, 510, 549, 559, 561 ING 392 ING Focus plan 76 ING Go-to-18 77–78 Initial coin offering (ICO) 408, 414–415 Inkomensgarantie voor ouderen (IGO) 543–544 Inkomensval 523, 534, 545–546, 560–563, 780–781 Inkomstenbelasting 139, 155, 517 Inkomstenjaar 141–142, 418, 554, 574, 652 Instapkosten 76, 403, 438, 504, 507 Intermutualistisch Agentschap 604 Internationaal Monetair Fonds (IMF) 45 International Reply Coupon (IRC) 461 Internationale Coöperatieve Alliantie (ICA) 417 Intemetzeepbel 459 Intervest Offices & Warehouses 377 Inventaris onroerend erfgoed 632 Investment Plan 76 Iota 451 IPT 555 Iriscare Brussel 161, 686 iShares Gold Trust 476
J Jaarbegroting 252, 254–256, 260, 289 Jaarlijks kostenpercentage (jkp) 196, 264, 775 Jansen, Geert Jan 487 Jaques, Elliott 324 Jebb, Andrew 47 Jkp 196–197, 264, 775 Jobat 100, 104, 109 Jongerenboekje 63 Jongerenspaarrekening 61–63, 81 Jupiler 34
K Kaart kosteloze begeleider 594 Kaart verhoogde tegemoetkoming NMBS 594 Kadastraal inkomen (KI) 157, 356, 366–368, 374, 379–380 Kadastrale legger 630 Kahneman, Daniel 46 Kamagurka 344 Kaminska, Izabella 454 Kangoeroewoning 359, 627, 636, 648, 652 Kanker 145, 190, 409, 463, 515, 602, 618, 724–725, 741 Kasbon 31, 38, 66, 327, 335, 419 Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen en de Boerinnenbond 625 KBC 77, 316, 330, 397, 405, 423, 450 KBC Ancora 405 KBC Beleggingsplan 76 KBC-Plusrekening 77–78 Keuzebeding 748 Keyplan 76 Keytrade 392 Keytrade Bank 76, 393 Kickstarter 412 KidsLife Vlaanderen 230 Killingsworth, Matthew 47 Kilometerheffing 156 Kind en Gezin 661 Kinderbijslag 93, 113, 161, 231, 233, 255, 553 Kinepolis 34 KissKissBank 412 Kloving 746–747 Kluisrekeningfraude 285 Knack 147, 409 Kokkerel 637–638 Kom op tegen Kanker 145 Koning Boudewijnstichting 145, 513–514 Koninklijke Muntschouwburg 145 Korteweg, Arthur 495 Kräussl, Roman 495 Kredietcrisis 387, 459 Kredietfraude 286 Krossa, Yamina 409
Krugerrand 467, 470, 475 Krugman, Paul 454 Ku Leuven 177, 180, 350, 352, 493, 584 Kunst in Huis 481, 483
L L&H 387–388
Lafite-Rothschild 493 Lagerentebeleid 63, 328, 332, 397, 426–427 Lamborghini 460 Langetermijnsparen 155, 380, 505, 545–546, 555–561, 563 Latour 493 Laurent, François 326 Laurs, Dries 490 Layard, Richard 50, 52–53 Leasinvest Real Estate 378 Lectrr 170, 443 Leefgemeenschap 201, 652–653 Lehman Brothers 450 Leif 730 Lekdijk Bovendams 425, 436 Lemmen, Georges 494 Lening op aftetaling 198–199 Lernout &Hauspie (L&H) 387–388 Leterme, Yves 421–427 LevensEinde Informatie-Forum (LEIF) 730 Levensverwachting 525, 528, 723–724, 741, 765 Levensverzekering 38, 190, 292, 463, 498–501, 503, 506–507, 509–510 Levi’s 793 Lichaamsschenking aan de wetenschap 727 Lidl 282 Liever Thuis LM 674 Limburg Wind 418–419 LinkedIn 88, 126 Lippens, Maurice 387 ListMinut 571 Listonic 281 Litecoin 451 Loan-to-value-ratio (LTV) 191 London Business School 491 Longontsteking 604
Look&Fin 412 Loonspanning 115–116 LTV 191 Luchtwegaandoening 602, 618 Luxembourg School of Finance 495 Lynx 392
M Maaltijdcheque 91, 97, 109, 112–113, 125, 777 Maatschap 127, 202, 653 MacGregor, Gregor 440 Mackay, Charles 456 Madoff, Bernard 464 Maes Pils 253 Magritte, René 494 Makro 253 Mankiw, Greg 422 Mantelzorg 575, 665, 673–675, 687 Mantelzorger 667, 673–674, 678–680, 698 Mantelzorgnetwerk 674 Mantelzorgpremie 674 Mantelzorgverlof 674 Maple Leaf 467 Margaux 152, 493 Marillion 410 Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) 28, 39 Markowitz, Harry 33–35 Marsh, Paul 491–493 Marshall School of Business 495 Maslow, Abraham 36–39 Matisse, Henri 487 MAV 593 Mavrodi, Sergei 463 Maximumpensioen 531–533 Mayweather, Floyd jr. 415 ma-zo.be 673 Mediaan 172, 548, 555 Mediaanprijs 249, 359 MeDirect 392–393 MeDirect Beleggingsplan 76 Meerwaardebelasting 361, 368, 373, 632
Mercedes-Benz 490–491 Mercer 41 Merckx, Eddy 411 Michel, Charles 163 Microsoft 286, 388 Midlifeboost 324 Midlifecrisis 324 MiFID 28, 39 Mijn Geldzaken Huishoudboekje 256 Mijn huishoudboek 256 Minder Mobielen Centrale (MMC) 593, 598 Minimumpensioen 269, 533 Mini-omniumverzekering 295 Minnewater 703 Mint 258 MMC 593 MMM 463 Mobib-kaart 594–595 Mobiliteitscentrale Aangepast Vervoer (MAV) 593 Mondgezondheid 604 Moneon 258 Monero 451 Money Lover 258 Moneytron 459–460 Montea 378 Moody, John 433 Moody’s 432–433 Morren, Georges 494 Mouton Rothschild 493 Mt. Gox 452 Museum of Modern Art (MoMA) 488 Mussolini, Benito 158 Mutual Benefits Company 463 Myatt, John 487–488 MyFamily 230 Myminfin.be 148, 630 Mypension.be 531, 534, 542–544, 548–549, 554, 560–561, 563, 573, 706 Myshopi 282
N
Naamloze vennootschap (nv) 127 Nachtzorg 680 Nagelmackers 76 Nakamoto, Satoshi 450–451 Napoleon 426, 467, 475 Nasdaq 398 Nasdaq-100 398, 406 Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting 40, 254 Nationaal Orkest van België 513 Nationale Bank van België (NBB) 70, 127, 192, 261–262, 340–341, 345, 347–348, 350, 357, 431, 444, 448, 452 Nationale verminderingskaart voor blinden 595 NBB 70, 127, 192, 261–262, 340–341, 345, 347–348, 350, 357, 431, 444, 448, 452 Negatieve rente 426, 428 Negatieve wilsverklaring 727 Neo 451 Neos 586 Nero 158 Nestklever 169, 171, 173 Netflix 266, 275 Netwerk van ondernemende senioren (Neos) 586 Neuhaus 405 Niet-tevredenfraude 287 Nikkei 398 Ninja-lening 459 NMBS 594–595 Nobelprijs 33 Noels, Geert 352 Noordzeeolie 477 Notarieel testament 752–753 Notariële aankoopakte 630 Notariële akte 629, 632, 640, 642, 753, 762–763, 765–766 Notaris.be 186, 196, 630, 638, 756 Notarisbarometer 366, 371 Noussair, Charles 490 Nugget Kangaroo 467 Nulrente 81, 426 Numbeo 589–590 Nutella 281 Nv 127 Nyrstar 430, 437
O
O’Keeffe, Georgia 489 Obligatie 31–32, 35, 38, 56, 75, 140, 327, 330, 375, 391, 403, 411, 421–422, 425–427, 430–434, 441, 443, 447, 469, 471–472, 475, 492–493, 506, 508, 556, 562 Obligatiefonds 31, 430, 432 OCMW 593, 596, 661, 667, 674, 678–679, 682, 684, 686–687, 692, 702, 707–709 Oculus Rift 414 OESO 357–358, 526–528 Okra 586 Okra Zorgrecht 674 Okra-sport+ 584 Omniumverzekering 294–295, 297, 516 Omob 500 Onderhoudsplicht 707–708 Ondernemingsloket 128 Ongevallenverzekering 613–614, 618 Ons Zorgnetwerk 674 Ontex 404 Opbouwplan 76 Opcentiem 156–157, 168, 550 Open Kristelijk Respectvol en Actief (Okra) 586 Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) 593, 596, 661, 667, 674, 678–679, 682, 684, 686–687, 692, 702, 707–709 Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) 361 Oppashulp aan huis 680 Opschortende voorwaarde 179–180, 641–642 Optima Bank 66, 336 Opzegtermijn 89–90, 92, 120–124, 657, 699–700 Opzegvergoeding 89, 124–125 Orgaandonatie 727, 729 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 357–358, 526–528 Osteoporose 603 Ouderenbehoefteonderzoek 616 Ouderengids 667–668, 698 Ounce 467, 470–472, 476, 480 Out of Milk 281 OVAM 361, 631 Overbruggingskrediet 628 Overgangsuitkering 541–542, 568 Overheidsobligatie 424, 430 Overlevingspensioen 161, 540–544, 568–570, 737, 740 Overpoort 378
Oxurion 398
P Pairi Daiza 582 Paleis voor Schone Kunsten 513 Palliatief verlof 675 Palliatieve sedatie 731, 741 Palliatieve verzorging 730 Pamperbeursrekening 75 Pamperrekening 61–63, 74–75, 81, 771 Parafiscaliteit 160 Parentia 230 Pari (onderboven) 437 Parkinson 603 Payne, Gerald 463 Peersman, Gert 467, 771 Penasse, Julien 486 Pensioenaanvraag.be 531, 543 Pensioenovereenkomst voor zelfstandigen 555 Pensioenpijler 41, 144, 346, 359, 362, 529, 546, 555, 557, 560–562, 622, 781 Pensioensparen 41, 144, 168, 194–195, 347, 499, 503, 505, 507–508, 545, 555– 561, 563, 706 Perequatie 537 Periodieke rente 548–550 Permeke, Constant 494 Pernod, Ricard 404 Perpetuals 425–426, 441 Personenalarmsysteem 666–667, 678 Personenbelasting 94, 139–140, 142, 146, 149, 151, 156–157, 161, 165, 168, 334, 367, 550, 573–574, 758, 784 Persoonsvolgend budget 672, 682–683 Phishing 57, 285, 287 Piqueur, Jeroen 336 Piramidespel 442, 454, 459–460, 465 Pitt, William 159 Planbureau 355 Pleegzorgtoeslag 232–233 PMV 417 Poels, Axel 486–488 Ponzi, Carlo 460–462
Ponzi, Charles 460–462 Ponzischema 454, 459–463, 465 Poor, Henry Varnum 432 Poor, Henry William 433 Porsche 336, 490–491 Portefeuille (efficiënte) 33–34 Portefeuilletheorie 33 Postinterventiedossier 631 Poyais 440 Premietaks 503, 507, 556 Premiezoeker 201, 354, 626 Prepaidkaart 78 Price to income-ratio 358 Price to rent-ratio 358 Proceedings of the National Academy of Sciences 42 Proefperiode 89–90, 121, 699 Progressieve belastingvoet 142, 550, 574 Proxilening 146, 417
Q QQQ 406
Qrf 378 Quotiteit 191–193
R Radio 2 259, 287, 734 Randstad 84–86, 126 Rating 432–435 Realo 181, 640 Rechtenverkenner 667 Rechtsbijstandsverzekering 308–310, 321 Rechtspersonenbelasting 140 Rechtstreeks toegankelijke hulp 679 Registratiebelasting 154, 182, 185–186, 192, 195, 203, 223, 591, 644–645, 765 Reisverzekering 305, 307–308, 321 Remgeld 605–609, 670, 677 Remy 279
Renneboog, Luc 486, 490–491 Renovatiepact 353 Rente op rente 71–73 Repartitiesysteem 529 Reservataire erfgenaam 749 Reserve (van erfenis) 749 Retail Estates 378 Reynderstaks 508 Ridley 411 Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) 87, 124, 161, 675 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) 84 Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) 605–606, 670 Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) 129, 162, 532–533 Ring Shopping 378 Ripple 451 Risicoprofiel 30–33, 39, 403, 508–510 Ritmo Invest 76 RIZIV 605–606, 670 Rode Kruis 145, 670 Rode Kruis van België 513 Roerende voorheffing 327, 334, 377, 393, 404, 406, 411, 418, 424, 429, 437, 438, 449, 503, 505, 508, 550 Rolls-Royce 336 Rops, Félicien 494 Rothko, Mark 486 Royal Dutch Shell 478 RSVZ 129, 162, 532–533 RSZ 84 RVA 87, 124, 161, 675 Ryckewaert, Michael 353–354
S S&P 406, 433–434
Safe 242 Safeonweb.be 287 Saint-Luc-ziekenhuis Brussel 609 Saint-Pierre, Liliane 227 Saito, Ryoei 496 Salariskompas 99, 105–106, 109 Salino 211
Samana 674 Samengestelde intrest 55–56, 71–73, 774 Samenhuizen 202, 654 Samenlevingscontract 206, 208, 216, 225 Schaal van zelfredzaamheid 684 Schenkbelasting 154–155, 168, 224, 509, 761–763, 766–767, 769 Schenking 154, 182, 224, 410, 509, 514, 648, 714, 744, 761–767 Schenking van onroerende goederen 685, 762, 765 Schenking van roerende goederen 154, 762–763, 765 Schoolbonus 231–232, 241, 251 Schooltoeslag 241–243 Schrevelius, Theodorus 456 Schuldsaldoverzekering 189–191, 195, 197, 203, 294, 370, 380, 646 SDWorx 100 sec 433 Secundaire markt 436–439 Securities and Exchange Commission (SEC) 433 Seniorenbiljet NMBS 594 Seniorenvoordeelkaart 582 sfpd.fgov.be (website Federale Pensioendienst) 161, 540, 542–543, 573 Share-a-bill 259 Shat 42 Shiller, Robert 454, 457 Shopping 378 Sigedis.be 552 Singer, Peter 514 Sint-Ignatiusschool 242 Sloebersit 311 Smartphoneverzekering 318 Smets, Jan 453–454 Smits, Wendy 51 Sociaal Huis 667, 674, 678–679, 687 Sociaal tarief 596 Sociaal verwarmingsfonds 596 Sociale toeslag 232–234 Socialezekerheidsbijdrage 87, 91, 93, 95, 100, 111–112, 128, 139, 160–162, 166, 168, 517, 576, 777 Socialsecurity.be 162, 531 Sofina 404–405 Soldandset.be 640 Solidariteitsbijdrage 91–95, 162, 549, 556, 572–573 Solvac 405 Solvay 405, 426
Soros, George 447 Sotheby’s 484, 488, 493, 496 South Sea Company 458 Spaarboekje 61, 64–75, 81, 325–329, 332–337, 339–342, 364, 375–376, 384, 397, 403, 407, 424, 428, 431, 441, 448, 465, 472–473, 502, 561 Spaarbuffer 40, 260–262, 289 Spaargids.be 68, 76, 79, 191, 194, 197, 200, 265, 392, 505, 515, 555 Spaarrekening (gereglementeerde) 67, 327, 332–334, 376–377 Spaarrekening (nietgereglementeerde) 334 Spaarverzekering 500–510, 557 Spaenjers, Christophe 491 SPDR Gold Trust 476 Spendee 257 Spider 406 Spilindex 537 Spilliaert, Léon 494 S-Plus 586 S-Plus Mantelzorg 674 Sport Vlaanderen 583 Spotify 266, 655, 743 Spreds 412 Springsteen, Bruce 315 S-Sport Recreas 584 Staatsbon 424–425, 427–429, 436, 441 Standard 432–433 Standard &Poor’s (S&P) 433 Standard Statistics Bureau 433 Stanford Allen 463 Startbedrag 109, 179, 182, 228, 230–231, 251, 639 Statbel 102, 108, 115, 118, 131, 184, 215, 222, 270–272, 275–276, 278–280, 350, 539, 587–588, 725 Statistiek Vlaanderen 696–697, 725 Staunton, Mike 491–493 Steinger, Joel 463 Stella Artois 34 Stelsel van de algehele gemeenschap 209–210, 225, 748, 768 Stelsel van scheiding van goederen 209, 225, 551, 768 Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) 531 STEM-richting 103–104 Steunpunt Mantelzorg 674 Steunpunt Mens en Samenleving (SAM) 257 Steunpunt Onderwijsonderzoek 238
Stevens, Alfred 494 Stevenson, Betsey 47 Stoica, Ioan 463 Stone, Oliver 456 Stop loss 396, 437, 506 Stradivari, Antonio 493 Streamz 266 Streekfonds West-Vlaanderen 257 Student@work 91 Studentjob.be 88 Styx 722 Successieplanning 749 Successierechten (zie erfbelasting) 154, 757 Sunlight 279 Sunparks 377 Supersimpel 281 Supplement gewaarborgd minimum 576 surfmobiel.be 268 Suske en Wiske 488 Swanborn, Peter 711 Swings, Bart 410 SWT 531 Syndicus 368, 631, 642
T Tach, Laura 50 Tafels Schryvers 634 Tak 21 547,557–558, 765 Tak 23 547, 557–558 Tantième 530 Tariefchecker 267, 657 Tate Gallery 488 Tax-Calc 145, 150 Tax-on-Web 148–149 Tefaf 483 Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden 595–596, 684, 686 Tegemoetkoming voor hulpmiddelen voor personen met een handicap 648, 667 Telefoonfraude 286 Teraardebestelling 727, 729 Termijnrekening 66, 327, 335, 419, 443, 449 Terra, John 227
Terugbetalingscapaciteit 193 Test-Aankoop 194, 197, 267, 273, 281–282, 318, 657 Testament 206, 208, 518, 654, 714–715, 718, 739, 743–745, 748, 750–757, 760, 769 Tether 451 The Beatles 138 The House of Gold 475 Thomas More 171, 223, 238 Thriv 258 Thrombogenics 398 Thuisverpleging 677, 687 Tilburg University 486 Titus 158 Totaalrenovatiebonus 201, 354 Total 478 Tracker 405–407, 453, 476, 478 Trapnietindeval.be 287 Tricount 259 Triodos 330 Tripsplitter 259 Trouwen met scheiding van goederen 768 Trouwen volgens het stelsel van de algehele gemeenschap 768 Trouwen volgens het wettelijk stelsel 768 Trump, Donald 446 Tulpenmanie 398, 454–458 Turner, Tina 315 Tweede graad (erfrecht) 745–747 Tweede orde (erfrecht) 744–746 Tweede pensioenpijler 41, 546, 555, 557 Tweedehandsfraude 287 Twitter 287
U U2 46 Uber Eats 571 UCB 385, 405, 426 Uitstapkosten 504, 507 Uitstraling Permanente Vorming (UPV) 584 Uitvaartverzekering 315–317, 723, 734–738, 741 Uitzendkracht 89, 124–126, 402, 567, 579
Umicore 385, 397, 404 Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo) 128–130, 132 Université du Luxembourg 486 Universiteit Antwerpen 181 Universiteit Derde Leeftijd 584 Unizo 128–130, 132 Unsolicited rating 434 Urbanus 138
V Valkeniersclausule 768–769 Van de Velde, Henry 494 Van den Bossche, Luc 336 Van Dongen, Kees 487 Van Doorn, Joost 415 Van Gogh, Vincent 482, 496 Van Goyen, Jan 457 Van Lanschot 330 Van Parijs, Philippe 133 Van Rossem, Jean-Pierre 459–460, 462 Van Ruisdael, Jacob 457 Van Rysselberghe, Théo 494 Vandersteen, Willy 489 Vanuytsel, Zjef 600 VAPH 595, 668, 671–672, 679, 682, 687 VAPW 554–556 VAPZ 146, 555–556 Variabele rentevoet 187, 196, 426, 441 Vaste rentevoet 56, 187–189, 197–198, 350–351, 369, 426, 441 Vastetermijnkrediet 380 Vastgoedaandeel 376–377, 383 Vastgoedvennootschap (gereglementeerde) 376–377 Vastmans, Frank 176–178, 352 Vastned Retail Belgium 378 VBO 128 VDAB 88, 101, 124, 126 vdk 63, 76, 330 Veblen, Thorstein 50 Vechtscheiding 217, 219, 221 Veenhoven, Ruut 42, 47–48 VEKA 200
Vennootschap onder firma (VoF) 127 Vennootschapsbelasting 139–140, 162, 165 Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) 128 Verduyn, Ludwig 460 Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) 389–390 Verhoogd toezicht 701 Verhoogde tegemoetkoming 594, 596–597, 606, 608, 614, 671, 678 Verkeersbelasting 155, 168 Verklaring van voorkeur 717 Verkoop op lijfrente 633–634 Verkooprecht 366, 371–373, 376, 378, 383 Verlof om medische bijstand 675 Vermaatschappelijking van de zorg 673 Vermandere, Willem 565 Vermeulen, Pieter 493–494 Verminnen, Johan 215, 581 Vermogensbelasting 134, 352, 356, 485 Verpakkingsheffing 154, 168 Verplichte ziekteverzekering 610–611, 613–614, 618 Versnick, Geert 336 Verswijver, Norbert 253–254 Verté, Dominique 616 Vertrouwenspersoon 728 Vervangingsinkomen 140–141, 543 Verwijmeren, Patrick 495 Verworven reserve 553 Verzekering ambulante kosten 614, 618 Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid 294–295, 298, 300, 317, 701 Verzekering huispersoneel 292–293, 310–312 Verzekeringspremie 280, 292, 296, 314, 485, 612 Vespasianus 158 VFB 798 Victoria and Albert Museum 488 Vief 586 Vierde orde (erfrecht) 744, 746 Vierde pensioenpijler 41, 562 Vijfde pensioenpijler 41, 346, 359, 362, 562, 622 Vl@s 587 Vlaams Agentschap Innoveren &Ondernemen (VLAIO) 127–128, 412, 417, 516 Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) 595, 667–668, 671– 672, 679, 682, 687 Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA) 200 Vlaamse aanpassingspremie 625–626, 670
Vlaamse actieve senioren (Vl@s) 587 Vlaamse Belastingdienst 157, 661 Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) 88, 124 Vlaamse Federatie van Beleggers (VFB) 798 Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden 586 Vlaamse Ouderenraad 593, 667, 698 Vlaamse sociale bescherming (VSB) 163, 667, 672, 682–683 Vlaanderen.be 129, 157, 200–202, 361, 417, 630, 650, 654, 676 VLAIO 127–128, 412, 417, 516 Vlerick Business School 98–99 VOC 389–390 VoF 127 Voka 128 Volatiliteit 74, 397–398, 477, 506 Volledige loopbaan 529, 531–532, 542, 552 Voorlopige oplevering 643–644 Voorlopige verkoopovereenkomst 640 Voorrangskaart voor een zitplaats 595 Voorstel van vereenvoudigde aangifte 149, 538 Vos-Doller, Alie 665 Voucheralarm 283 Vreg 267, 660 Vriendenerfenis 760 Vriendschapsfraude 286 Vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW) 554–556, 563 Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) 146, 555–556 Vrije Universiteit Brussel (VUB) 37, 51, 353, 584, 616 Vrijgezellendag 282 Vrijwilligerswerk 564, 574–576, 579, 666, 673, 675 Vroegtijdige zorgplanning 726–727, 741 VRT 244–246 Vruchtgebruik 208, 633–634, 646, 694, 747–748, 750, 755, 768 VSB 163, 667, 672, 682–683 VUB 37, 51, 353, 584, 616
W Waarborgbeheer 417 Wachtpolis 315, 613 Wachttijd 87, 229, 251, 314, 612 Wagons-Lits 83 Wahoo Kickr 516
Waits, Tom 205 Wakosta?! 257 Wangirifraude 287 Warehouses De Pauw (WDP) 378 Warehouses Estates Belgium 378 Warhol, Andy 487 Wase Wind 418 Waves 451 WDP 378 Wederbeleggingsvergoeding 197 Weduwe- of weduwnaarspensioen 540, 542, 737 Week van het Geld 244 Welcome Pack 77–78 Wellens, Jef 652 Wereldhave Belgium 378, 410 Werkloosheid met bedrijfstoeslag 531 Wet-Breyne 643 Wettelijk pensioen 523, 529, 532, 534, 538, 545–548, 552, 555, 560, 562–563, 565–566, 568, 573, 704–706, 709, 777, 780 Wettelijk samenwonen 99–100, 141, 162, 204, 207–208, 211, 215–216, 223, 225, 236, 539, 541–543, 553, 747–750 Wettelijke pensioenleeftijd 525–527, 529, 540, 543–544, 548, 568 Wezenrente 553 Wezentoeslag 232 WhatsApp 285 Wikifin 21, 24–27, 63, 189, 193, 244–246, 285, 555 Wilsonbekwaam 713–714, 716–717, 720, 727–728, 741 Wilsverklaring 715, 720–721, 727–730, 741 Win for Life 133 Win-winlening 146, 408, 416–417, 420 Winwinner 417 Wolfers, Justin 47 Wolters Kluwer 652 Woonbonus 352, 356, 365, 370, 380 Wooncode (Vlaamse) 353 Wooncontainer 650 Woongroep 201–202, 653 Woonverzekering 189, 293, 299–301, 303 Woonzorgcentrum 164, 345, 359, 377, 566, 597, 614, 627, 633, 637, 646, 672, 674, 681, 683–684, 688–692, 694–709, 715–716, 738 Woonzorglijn 673 World Gold Council 473 World Happiness Report 44–45
WTI 477
Wunderlich, Fritz 524
X XBT Bitcoin Tracker 453
Xior 378
Y Yale University 426 You Need A Budget (YNAB) 257 YouTube 655
Z Zarossi Bank 461 Zeepbelfiscaliteit 352 Zelfhulp 682 Zelfmoordlijn 317, 482, 616–617 Zelfredzaamheid 651, 666, 681, 684–685 Zelfstandige in bijberoep 128–129 Zesde pensioenpijler 562, 781 Zichtrekening 23, 38–39, 57, 64, 66, 77–79, 81, 128, 196–197, 335, 342, 391, 419, 712 Ziekte- en invaliditeitsbijdrage 134, 140, 161, 549, 572, 610, 670 Ziekteverzekering 111, 294, 313, 610–611, 613–614, 618 Zoo Antwerpen 582 Zorgbehoevend 163, 614, 649, 651–652, 671, 674, 680, 683, 687, 695–697, 706, 716 Zorgbudget 163, 595, 674, 682–683, 685–687 Zorgbudget voor mensen met een handicap 596, 686 Zorgbudget voor ouderen met een zorgnood 649, 667, 684–687, 799 Zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden 649, 674, 683 Zorginspectie 700–701 Zorgplanning 723, 726–727, 741 Zorgpremie 163, 683 Zorgtoeslag 232–233 Zorgverzekering 163, 172, 614, 683 Zorgvolmacht 713–718, 720, 782 Zorgwoning 201–202, 596, 637, 649–652, 663
Zwan 253 Zwift 516
EWALD PIRONET (1961) studeerde moderne geschiedenis aan de KU Leuven. Hij publiceerde sinds zijn studententijd in allerlei dag- en weekbladen, van Het Belang van Limburg over Knack Weekend tot Vrij Nederland. In 1986 begon hij zijn voltijdse journalistieke carrière bij de Nederlandse krant NRC Handelsblad. Daarna werd hij redacteur bij het financieel-economische magazine Trends. Van 1992 tot 2007 werkte hij bij de krant De (Financieel Economische) Tijd, vanaf 1999 als adjunct-hoofdredacteur. Nu is hij redacteur bij Knack. Eerst als adjunct-hoofdredacteur en vervolgens als senior writer schrijft hij er vooral over economie en financiën. In 2010 ontving hij de Dexia Persprijs. Aan de VUB doceert hij het vak ‘financieeleconomische berichtgeving’ aan toekomstige journalisten.
MICHAËL VAN DROOGENBROECK (1978) studeerde sociologie aan de KU Leuven en de KUB (Katholieke Universiteit Brussel). Daarna werkte hij er als wetenschappelijk medewerker en doceerde mee het vak ‘economische sociologie’. In 2005 begon hij te werken als journalist op de tv-nieuwsdienst van de VRT, de Vlaamse openbare omroep. Voor Terzake en daarna voor Het Journaal volgde hij eerst het politieke nieuws, om zich vanaf de bankencrisis in 2008 vooral te specialiseren in het economische en financiële nieuws. Voor Canvas maakte hij de
reportagereeksen Econoshock 2.0 en De val: 10 jaar na de crisis. Sinds 2018 presenteert hij ook geregeld De Ochtend op Radio 1. Voor de krant Het Laatste Nieuws schreef hij wekelijks een column over geldzaken.
WWW.LANNOO.COM
Registreer u op onze website en we sturen u regelmatig een nieuwsbrief met informatie over nieuwe boeken en met interessante, exclusieve aanbiedingen. Omslagontwerp Studio Lannoo (Mieke Verloigne) Omslagfoto’s Hervé Debaene Vormgeving Armée de Verre Bookdesign Redactie Jan Lodewyckx © Ewald Pironet, Michaël Van Droogenbroeck en Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2023 D/2023/45/410
–
ISBN
9789401499477 –
NUR
740/794
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Deze ebook licentie is jouw eigendom en kan gelezen worden op een Mac, pc of laptop, e-reader, tablet en/of mobiele telefoon. (Door)verkopen, verspreiden (sub)licenseren, verhuren, leasen of op een andere manier overdragen van enig recht in of op deze licentie of dit eBook, danwel reproduceren, uitgeven, uitzenden of op enige andere manier beschikbaar stellen van dit digitale bestand aan een 3de partij is ten strengste verboden. Dit bestand is voorzien van een watermerk met informatie die jou aanmerkt als de eigenaar van de licentie om misbruik voorkomen. Veel leesplezier!