de Horlogemakers Van Keizer Karel (Dutch Edition) 9789042951433, 9789042951440, 9042951435


108 4 23MB

Dutch; Flemish Pages [253]

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Ter inleiding
Afstamming van de Bourgondische hertogen Afstamming van keizer Karel
Jeugd
Van prins tot koning
Van koning tot keizer
De regering van keizer Karel
Kolonisatie
Troonsafstand
Yuste
De legendes
De fanatieke horlogeliefhebber
Filips de Stoute
Jan zonder Vrees
Filips de Goede
Karel de Stoute
Maria van Bourgondië
De verzameling van Margaretha van Oostenrijk
Filips de Schone
Jehan du Chemin
De familie van Troestenbergh
De familie van Zeune
Keizer Karel en de horlogemakers in zijn rijk
De voorbereidingen op Yuste
Verblijf in Yuste
De horloges van keizer Karel in Yuste
Turriano in Cremona
Turriano in Milaan
Het astrarium
El Cristallino
Turriano in Madrid
Turriano als ‘ingenerio’ in Toledo
De nadagen van Turriano
Besluit
Johannes Vallyn
Nicholas Valin
Jorge de Diana
Addendum
Bibliografie
Verantwoording illustraties
Inhoud
Recommend Papers

de Horlogemakers Van Keizer Karel (Dutch Edition)
 9789042951433, 9789042951440, 9042951435

  • 0 0 0
  • Like this paper and download? You can publish your own PDF file online for free in a few minutes! Sign Up
File loading please wait...
Citation preview

De horlogemakers van Keizer Karel Eddy Fraiture

PEETERS

De horlogemakers van Keizer Karel

De horlogemakers van Keizer Karel

Eddy Fraiture

PEETERS

ISBN 978-90-429-5143-3 eISBN 978-90-429-5144-0 D/2023/0602/43 © 2023 - Peeters, Bondgenotenlaan 153 B-3000 Leuven Eddy Fraiture [email protected] Lay-out: Werner Custers Kaft: Keizer Karel V en Keizerin Isabella van Portugal, door Pieter Paul Rubens All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the Publisher.

Ken je een man die echte waarde schenkt aan tijd, die de prijs van een dag weegt en die begrijpt dat hij elke dag een beetje sterft? Seneca, Brieven aan Lucillus

Ter inleiding Onder de Habsburgers groeide het eerder bescheiden hertogdom Bourgondië uit tot een belangrijke heersende Europese macht. Zowat iedereen weet dat het aandeel van de Habsburgse keizer Karel hierin uitzonderlijk was. Na de Middeleeuwen regeerde hij over het grootste rijk ooit in Europa. Het is dan ook normaal dat over deze man talrijke boeken werden geschreven. De eerste die dit ondernam was Willem Snoeckaert van Schauwenburg (Brugge 1516-1565), die al in 1558 een boek publiceerde over keizer Karel: ‘De Vita Caroli V, imperatoris Caesaris’. Snoeckaert of Guilielmus Zenocarus was de officiële biograaf van de keizer. In 1544 werd hij door Karel V verheven in de adelstand en mocht de titel van ridder voeren. Het boek van Snoeckaert zou gevolgd worden door honderden keizerlijke biografieën. De ene legde meer de nadruk op de oorlogen die keizer Karel voerde, de andere dan weer op zijn diplomatie, zijn geloofsovertuiging of zijn voortdurende geldproblemen. In vele van deze biografieën wordt vermeld dat de keizer erg veel belangstelling had voor horloges. Meer werd hierover niet geschreven. Willem Snoeckaert schreef nochtans herhaaldelijk over horlogerie, aangezien hij de aandacht trok op het ‘astrarium’, een uitzonderlijk middeleeuws astronomisch uurwerk, waarop de keizer zijn oog had laten vallen. Zoals de meeste vorsten tijdens de renaissance, besteedde keizer Karel veel aandacht aan kunst en wetenschappen. Voor de keizer was het wetenschappelijk kunstwerk bij uitstek het horloge. Het toen nog jonge uurwerk beschouwde hij als het summum van technisch vernuft en kunst. Meer dan twintig jaar verzamel ik informatie over horlogemakers die van ver of van nabij voor keizer Karel werkten of bij hem in dienst waren. Meestal is deze informatie fragmentarisch of niet altijd duidelijk. Het gebruik van plaatselijke benamingen en beschrijvingen vereenvoudigen het lezen en begrijpen van deze oude teksten niet. Vijf eeuwen later is het niet altijd eenvoudig de toenmalige realiteit te reconstrueren. Bedoeling is de geschiedenis te schrijven van de eerste horlogemakers die werkten voor de Bourgondische hertogen om daarna het verhaal te vertellen van de horlogemakers van keizer Karel. Dit alles in een tijdsgeest die kenmerkend was voor de middeleeuwen en de renaissance. Ook dit verhaal diende geschreven om keizer Karel beter te leren kennen.

7

8 X

(°1500-†1558)

Keizer Karel 1515-1555

(°1478-†1506)

Filips de Schone 1493-1506

(°1457-†1482)

Maria van Bourgondiê 1477-1482

(°1433-†1477)

Karel de Stoute 1467-1477

(°1396-†1467)

Filips de Goede 1419-1467

(°1371-†1419)

Jan zonder Vrees 1404-1419

(°1342-†1404)

X

X

X

1 Catharina van Valois 2 Isabella van Bourbon

X

(°1503-†1539)

Isabella van Portugal

(°1479-†1555)

Johanna van Castilië (de Waanzinnige)

Maximiliaan van Oostenrijk 1482-1493

3 Margaretha van York

1 Michelle van Valois 2 Bonne van Artesië 3 Isabella van Portugal

Margaretha van Beieren

X

X

Gravin van Vlaanderen (†1405)

Margareta van Male

Graaf van Vlaanderen

Koning van Frankrijk

Filips de Stoute 1384-1404

Lodewijk van Male

Jan II de Goede

Landvoogdes van 1507-1515 en 1519-1530 (°1480-†1530)

Margaretha van Oostenrijk

Afstamming van de Bourgondische hertogen Afstamming van keizer Karel

9

X

Maximiliaan van Oostenrijk 1482-1493 (°1452-†1516) Keizer van Duitsland

Oostenrijk /Habsburg

(°1500-†1558)

X

X

X (°1451-†1504)

Isabella van Castilië

Johanna van Castilië (de Waanzinnige) (°1478-†1555)

(°1503-†1539)

Isabella van Portugal

(°1452-†1516)

Ferdinand van Aragon

Spaanse gebieden

Het nageslacht van keizer Karel en Isabella van Portugal Filips II (1527-1598) x 1. Maria van Portugal (1527-1545) (koning van Spanje 2. Mary Tudor van Engeland (1516-1558) en de Lage Landen) 3. Elisabeth van Valois (1545-1568) 4. Anna van Oostenrijk (1549-1580) Maria (1528-1603) x keizer Maximiliaan II (1527-1576) Ferdinand (1530-1530) Johanna (1535-1573) x kroonprins Johan van Portugal (1537-1554) Isabella (1536-1538) Johan (1539-1539)

Keizer Karel 1515-1555

Het nageslacht van Filips de Schone en Johanna van Castilië Eleonora (1498 - 1558) koningin van Portugal, koningin van Frankrijk Karel V (1500 - 1558) keizer van het Heilige Roomse Rijk Isabella (1501 - 1526) koningin van Denemarken, Noorwegen en Zweden Ferdinand I (1503 - 1564) keizer van het Heilige Roomse Rijk Maria (1505 - 1558) koningin van Hongarije, landvoogdes van de Nederlanden Catharina (1507 - 1578) koningin van Portugal

(°1478-†1506)

Filips de Schone 1493-1506

(°1457-†1482) Hertogin van Bourgondië

Maria van Bourgondiê 1477-1482

Bourgondië

10

Karel van Habsburg, Carlos V of gewoon keizer Karel kwam door erfenis in bezit van een groot aantal landen. Van hem werd verteld dat hij “de grootste vorst aller tijden was, koning der koningen en beschermheer van het Christendom”. Keizer Karel was een man die zijn moeilijke taken gewetensvol uitvoerde met veel goede wil en inzet, evenwel met grote gestrengheid voor anderen maar ook voor zichzelf. Toch ondervond ook hij al vlug dat ideaal en werkelijkheid soms ver uit elkaar liggen. Hij kreeg te maken met de opkomst van het protestantisme met Luther en Calvijn, bestreed bijna voortdurend de Turken op de oostgrens van zijn rijk, vocht epische oorlogen uit met Frankrijk en had ruzie met de paus, die hem ondanks alles in 1530 tot keizer kroonde. Op het einde van zijn leven leefde hij in onmin met zijn zoon en opvolger Filips II. Een mens zou voor minder ontgoocheld en verbitterd worden, maar keizer Karel bleef levenslang plichtsbewust. Hij toonde zich een typische monarch van zijn tijd en heeft zich altijd Vlaming gevoeld, zelfs in Spanje. Naast de talrijke politieke problemen waarmede hij geconfronteerd werd, was hij een kunstkenner en vooral een fanatiek horlogeliefhebber. Karel V is op talrijke manieren te benaderen. Natuurlijk was hij een edelman die deel uitmaakte van de hoogste toenmalige elite onder de adel. Als staatsman moest hij rekening houden met talrijke bevolkingsgroepen, met verschillende culturen, met plaatselijke politieke toestanden en tradities, met economische situaties, die konden verschillen maar ook juist erg gelijkend konden zijn en dus concurrentieel waren, met grote onderlinge afstanden, maar zeker ook met uiteenlopende godsdienstige opvattingen. Gemakkelijk was anders.

Hij was een krijgsheer die talrijke oorlogen voerde, veldslagen won maar ook verloor. Dit kostte handenvol geld en bleek een constante zorg voor de vorst. Van kindsbeen af werd hij katholiek opgevoed. De groeiende tegenstellingen met protestanten, zowel lutheranen als calvinisten, vormden een probleem dat hij nooit opgelost kreeg en niet op te lossen was, maar dit zou pas later blijken. Dikwijls wordt vergeten dat Karel V ook een familie had waar hij - ondanks zijn druk leven - aandacht aan besteedde. Niet enkel maakte hij altijd deel uit van de beslissing bij het zoeken naar de beste en juiste huwelijkskandidaat voor zijn broers en zusters, maar zijn oordeel was beslissend. Dit had weinig met emotie of liefde te maken, maar des te meer met invloed en macht. Uiterst merkwaardig is dat Karel V geregeld beroep deed op de politieke kennis van vrouwen. Zijn zus Maria van Hongarije werd door hem aangesteld als regentes over de Habsburgse Nederlanden en dit in moeilijke tijden. Weinig vorsten hadden zoveel vertrouwen in vrouwen tijdens de renaissance. Daartegenover staat dat zijn houding tegenover zijn moeder Johanna van Castilië, geen voorbeeld van familieliefde was. De mens en gewone man die Karel was, is erg moeilijk in kaart te brengen. Al de gebeurtenissen die rondom hem plaatsvonden, hebben hem getekend tot de man die hij werd. Soms hard, stug en introvert, onzeker ook, zoekend naar oplossingen die niet te vinden waren of oorlogen voeren die niet te winnen waren. Het maakt deel uit van de man die in 1555 troonsafstand deed, moegestreden en lichamelijk uitgeput. In dit boek gaat de aandacht voornamelijk naar de persoon van Karel, die grote belangstelling had voor techniek en wetenschap waarbij astronomie en tijdmeting voorop stonden. Zijn passionele interesse voor horloges liep dan ook als een rode draad door zijn hele leven.

11

Keizer Karelschouw uit 1528 van Lanceloot Blondeel in de schepenkamer van het Brugse Vrijë.

14

Keizer Karel

15

16

Buste van de jonge keizer Karel, ca. 1515-1520. Vermoedelijk een werk van Conrad Meit (ca. 1480-1551), de hofbeeldhouwer van Margaretha van Oostenrijk, de tante van keizer Karel.

17

Jeugd Karel was de zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië (1479-1555). Deze laatste ging de geschiedenis in als Johanna de Waanzinnige. Karel werd in het Prinsenhof van Gent geboren op 24 februari 1500. Op 7 maart werd hij gedoopt in de Sint-Janskerk, de huidige Sint-Baafskathedraal. Samen met zijn eveneens in de Nederlanden geboren oudere zuster Eleonora (1498) en zijn twee jongere zussen Isabella (1501) en Maria (1505), zou hij in Mechelen worden grootgebracht aan het Hof van Savoye door zijn meter Margaretha van Oostenrijk, in die tijd landvoogdes van de Nederlanden. Aan het hof van Margaretha werd Karel vanaf 1507 opgevoed door Willem II van Croÿ, heer van Chièvres en Adriaan van Utrecht, de latere paus Adrianus VI. Aan het Bourgondische hof was Frans de voertaal en het was dan ook Karels moedertaal. In de dagelijkse omgang sprak hij ‘Vlaams’. Tijdens zijn eerste reis naar Spanje leerde hij vloeiend Spaans spreken. Volgens de overlevering, of zou ook dat een legende zijn, zei hij ooit: “Ik spreek Spaans tegen God, Italiaans tegen vrouwen, Frans tegen mannen en Duits tegen mijn paard”.

Hof ter Walle. Het donkere poortje van het Hof ter Walle of Prinsenhof in Gent, de geboorteplaats van keizer Karel.

Doopstoet van Karel V met het Prinsenhof, de drie torens van Gent en de Leie op de achtergrond.

18

Het Prinsenhof in Gent. Ingekleurde gravure van Antonius Sanderus uit 1641.

Van prins tot koning Karel V trouwde op 10 maart 1526 in Sevilla met de toen 23-jarige Isabella van Portugal, waarvan men vertelde dat zij het mooiste meisje ter wereld was. Het zou een relatief gelukkig huwelijk worden. Hoewel! Hoeveel minnaressen Karel exact had, is niet geweten, maar het aantal zou behoorlijk groot zijn geweest, algeheel in de Habsburgse en Bourgondische traditie. Eerlijkheid halve dient toegegeven dat tijdens zijn huwelijk geen minnaressen gekend zijn. Twee minnaressen speelden een belangrijke rol in zijn leven aangezien beide het leven schonken aan een bastaardkind. Deze natuurlijke kinderen werden later landvoogd. Vooreerst was er Johanna van der Gheynst, de dochter van een tapijtwever uit Pamele bij Oudenaarde, die het leven schonk aan Margaretha van Parma (Oudenaarde 1522-1586). Margaretha werd later landvoogdes van de Habsburgse Nederlanden van 1559 tot 1567, in naam van haar halfbroer koning Filips II. Toen de hertog van Alva naar de Nederlanden werd gezonden, weigerde ze met hem samen te werken. Na haar eerste huwelijk met een Medici (die vermoord werd) hertrouwde ze in 1538 in Rome met Ottavio Farnese, de latere hertog van Parma en een kleinzoon van paus Paulus III. Hoe politiek, macht en ‘liefde’ samengingen in die tijd! Een andere bekende minnares van de keizer was Barbara Blomberg, de poortersdochter uit het Duitse Regensburg. Zij beviel van Don Juan (1547-1578), landvoogd van de Nederlanden tussen 1576 en 1578.

Karel droeg tijdens zijn leven een groot aantal titels, te veel om allemaal op te noemen. De verscheidenheid van die titels was groot en de volgende titels zijn maar een beperkte keuze: heer van Mechelen, graaf van Vlaanderen, markgraaf van Namen, landgraaf van Elzas, hertog van Bourgondië, aartshertog van Oostenrijk, prins van Asturië, koning van Spanje, Rooms-koning en Rooms-keizer. Een bijzondere titel was deze van grootmeester in de Orde van het Gulden Vlies. Zijn vader Filips de Schone had Karel in 1501 (Karel was toen een baby van 1jaar!) opgenomen in de Bourgondische Orde van het Gulden Vlies. Na het overlijden van zijn vader in 1506 volgde Karel zijn vader op als grootmeester van deze ridderorde. Op dat ogenblik vormde zij de voornaamste en invloedrijkste Europese ridderorde naast de Orde van de Kousenband uit Engeland. Karel zelf riep voor het eerst de orde bijeen in oktober 1516 in de Sint-Goedelekerk van Brussel. Na de vroege dood van Filips de Schone, de vader van Karel, werd Margaretha van Oostenrijk landvoogdes over de Bourgondische Nederlanden. Margaretha’s taak eindigde toen Karel op 5 januari 1515 in een plechtige vergadering van de Staten-Generaal in het Paleis op de Koudenberg in Brussel meerderjarig werd verklaard. Al onmiddellijk liet Karel zijn gezag gelden door doortastend op te treden in een delicate zaak. Toen hij zag dat zijn oudere zus Eleonora (1498-1558) verliefd was op Frederik II van Palts, vond Karel dat de lage afkomst van Frederik niet paste in de Habsburgse huwelijksstrategie. Hij beval Frederik onmiddellijk het hof in Brussel te verlaten en beloofde aan de achttienjarige Eleonora een huwelijk met koning Emmanuel I van Portugal, een man van vijftig jaar!

Binnentuin van het Alhambrapaleisin Granada, waar keizer Karel zijn wittebroodsweken doorbracht.

19

Van koning tot keizer Op 23 oktober 1520 werd Karel tijdens een grootse plechtigheid in de Dom van Aken tot rooms-koning gekroond. Ter gelegenheid van de verkiezing van Karel tot koning van het Heilige Roomse Rijk werden hem 9 wandtapijten aangeboden. Het is één van de grootste en belangrijkste reeksen wandtapijten ter wereld, genaamd ‘Los Honores’. De overweldigende tapijten waarop 336 verschillende personages getoond worden, zijn op dit ogenblik te bewonderen in het Prado in Madrid, maar werden uitzonderlijk in Mechelen tentoongesteld in 2000, exact vijf eeuwen na de geboorte van de keizer. Ze werden in het Brusselse atelier van Pieter Van Aelst geweven. Het atelier moest een zware lening aangaan bij de Fuggers in Augsburg via het Antwerpse Fuggerkantoor om de tapijten te kunnen realiseren. De gouddraad alleen al slorpte meer dan 80% op van het gehele budget. De monumentale wandtapijten met een breedte van ongeveer 8,5m en een hoogte van ca. 5m, beelden de deugden uit die een vorst moet nastreven: Fortuna (fortuin), Prudentia (voorzichtigheid), Virtus (deugd), Fides (geloof), Honor (eer), Fama (roem), Justitia (rechtvaardigheid), Nobilitas (adel) en Infamia (oneer). Op twee van deze wandtapijten (Virtus en Fides) staat een -bijna identieke- horloge afgebeeld. Men kende dus toen al de horlogebelangstelling van de keizer, want op deze tapijten staat niets toevallig. Het uurwerk heeft een voorzijde met een cijferring met twaalf Romeinse cijfers. Opmerkelijk is dat de cijfers te lezen zijn van links naar rechts (dus links van de XII staat de I, II, enz). Dit heeft gewoon te maken met de

De Koudenberg in 1659 door Lucas Vosterman. Bemerk de horlogewijzerplaat op de toren boven de hoofdingang.

20

techniek van het tapijtweven. Dit gebeurt langs de achterzijde. De wevers zagen de juiste volgorde van rechts naar links maar de toeschouwer natuurlijk het omgekeerde. In het centrum van de wijzerplaat merkt men een rode windroos met gele pijlen in gouddraad voor de windrichtingen en de uurwijzer, eveneens in gouddraad. Bovenaan hangt onder een breed belkruis de uurbel. De gehele vormgeving is al typisch deze van de renaissance. Het horloge op het tapijt ‘Virtus’ heeft gesloten zijkanten terwijl men bij het horloge op het tapijt ‘Fides’ duidelijk één open zijkant heeft. Karel was een groot liefhebber van wandtapijten en dat was niet toevallig, want in het begin van de 15de eeuw waren de Zuidelijke Nederlanden het centrum van de Europese wandtapijtenproductie geworden. Gedurende zijn leven verzamelde hij een indrukwekkende collectie van schitterende en kostbare wandtapijten. Deze gemakkelijk te vervoeren wandtapijten vergezelden hem op al zijn reizen en luisterden de dikwijls sombere en kille kastelen of tenten op waar hij verbleef. Daarom worden ze ook wel eens ‘mobiele fresco’s van het Noorden’ genoemd. De ambitie van Karel reikte echter verder dan de koningskroon. Hij wou keizer worden en dit was geen eenvoudige opdracht want ook de Franse koning ambieerde de titel. De financiële inbreng van de schatrijke bankiersfamilie Fugger hielp de Duitse keurvorsten uiteindelijk de knoop doorhakken. Karel V kreeg de allerhoogste titel op 24 februari 1530 in de SintPetroniusbasiliek van Bologna toen hij tot keizer werd gekroond door paus Clemens VII. Het zou de laatste keer zijn dat een keizer door een paus gekroond werd.

Troon gebruikt tijdens de koningskroning van Karel V in de dom van Aken.

Detail van het wandtapijt ‘Fides’ uit Los Honores met centraal een horloge uit de renaissance.

21

De regering van keizer Karel

Er werd berekend dat keizer Karel een derde van zijn leven doorbracht op een paardenzadel. Zelfs toen Karel uitgeblust naar Yuste trok nam hij nog zijn geliefd paard mee. Rijden deed hij er nooit meer mee.

Het was voor Karel onmogelijk om zulk een uitgestrekt en groot rijk persoonlijk te besturen. Hij benoemde hiervoor in de meeste regio’s regenten met verregaande bevoegdheden. Zo werd zijn zuster Maria van Hongarije in 1531 tot in 1558 landvoogdes van de Nederlanden. Grootzegelbewaarder Nicolas Perrenot de Granvelle (1484-1550), die Karel vergezelde op zijn talrijke reizen, fungeerde in de praktijk als Karels eerste minister. Nicolas Granvelle werd na zijn overlijden opgevolgd door zijn zoon en naaste medewerker kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1586).

Keizer Karel heeft tijdens zijn leven -hoe kon het anders- heel wat interne opstanden gekend en hardhandig neergeslagen. Een schrikwekkend voorbeeld hiervan was wat er gebeurde in de stad Gent in 1540. Karel ontving in Madrid alarmerende berichten van zijn zuster Maria van Hongarije, de toenmalige regentes van de Habsburgse Nederlanden. De stad Gent had het aangedurfd zich te verzetten tegen de oorlogsbelasting, opgelegd door de keizer. Einde 1539 reisde Karel dan ook af naar Vlaanderen om orde op zaken te stellen. Hij nam zijn intrek in het Gentse Prinsenhof terwijl zijn leger de stad bezette. De keizer zou zich onverbiddelijk tonen. Op 17 maart 1540 werden de kopstukken van de opstand op het Sint-Veerleplein onthoofd. Hun lichamen werden op wielen gebonden en hun hoofden op spietsen buiten de Muidepoort geplaatst als angstaanjagend voorbeeld. Veertien dagen later verplichtte hij een groot aantal Gentse edellieden, stadsambtenaren en bekende poorters met een strop om de hals en blootsvoets door hun eigen stad te lopen als ultieme vernedering. Het hoeft geen betoog dat keizer Karel hard optrad tegen zijn eigen stadsgenoten om te tonen dat hij even hard en onbarmhartig zou optreden tegen al diegenen die zich niet wilden neerleggen bij zijn meesterschap.

Karel had ook de ambitie om zoveel mogelijk een aanwezige vorst te zijn, vandaar zijn talrijke en vermoeiende reizen doorheen heel zijn keizerrijk. Deze verplaatsingen gebeurden op twee manieren. De eerste mogelijkheid was via de rivieren of de zee. Talrijke rivieren waren in die tijd nog bevaarbaar maar voor zijn reizen van Spanje naar Vlaanderen of omgekeerd, was de zee de snelste mogelijkheid om zich te verplaatsen. Voor verre reizen over land was het paard het enige middel aangezien koetsen in die tijd niet werden gebruikt. Voor korte verplaatsingen werd de keizer soms rondgedragen in een rosbaar, een soort draagzetel.

Xylogravure van 5m breed op 60cm hoog. Blijde Intrede van Karel V en Paus Clemens VII in Bologna, in 1530.

22

RECHTS: De verovering door Cortes van de Azteekse stad Tenochtitlan. Anoniem.

Kolonisatie De Spanjaarden wisten hun macht ook overzee uit te breiden zodat wel eens gezegd werd dat Karel regeerde over een rijk “waar de zon nooit onderging”. Colombus (1451-1506) had de Nieuwe Wereld al ontdekt in 1492 maar daar hadden de Spanjaarden in het begin weinig nut van. Dat veranderde toen Hernán Cortes (1485-1547) naar het huidige Mexico trok. Tussen 1519 en 1521 overrompelde en misbruikte hij de Azteken. Francisco Pizarro (1478-1541), die andere conquistador, wist in 1531-1532 met enkele honderden metgezellen het rijk van de Inca in Peru in bezit te nemen. De hooggelegen stad Cuczo werd ingenomen in 1533 en de enorme goudschatten van de Inca’s werden per chip naar Spanje vervoerd. Duizende indianen (hoewel de naam een vergissing was!) werden aan het Spaanse gezag onderworpen. Plundering, uitbuiting, slavernij en besmettelijke Europese ziektes zoals pokken, werden het miserabele lot van de lokale bevolking terwijl de Spaanse galjoenen als trofee goud, zilver, aardappelen en onbekende houtsoorten naar Europa voerden. De beruchte zilvervloten naar Spanje waren een pijnlijk voorbeeld van toenmalige kolonisatie. Keizer Karel kon onmogelijk begrepen hebben welke verregaande gevolgen de ontdekkingen van zijn conquistadores zouden teweegbrengen in de latere wereldgeschiedenis.

Bijzonder belangrijk voor de Spanjaarden was de reis rond de wereld die in 1519 in opdracht van Karel startte onder leiding van de Portugees Ferdinand Magelhaan. Al in 1494 was het Verdrag van Tordesillas gesloten waardoor de wereld verdeeld werd in een Spaanse en Portugese invloedssfeer. Hierdoor konden de Spanjaarden de specerijenrijke Molukken niet via Afrika bereiken. Vandaar de toestemming van Karel voor de reis van Magellaan. De Portugees vond eind 1520 de doorvaart aan het uiterste puntje van het Zuid-Amerikaans continent. Tijdens zijn terugkeer werd Magelhaan vermoord, maar de tweede kapitein Elcano wist de reis tot een goed einde te brengen. Vanaf de jaren 1520 stroomde het zilver en goud binnen via de havens. In de eerste jaren was de instroom van edelmetalen bescheiden en bestond vooral uit goud. Toen in 1545 de zilvermijn van Potosí in het huidige Bolivia en in 1548 de zilvermijnen van Zacatecas in Mexico werden ontdekt, nam de toevoer van zilver enorme proporties aan. Het goud en zilver werd in hoge mate gebruikt door Karel om zijn oorlogsschulden af te betalen bij de bankiers - waaronder de Fuggers - bij wie hij bijna voortdurend in het krijt stond. Het zouden die Fuggers zijn die Karel in 1531 aan de keizerskroon hielpen. De Spaanse bevolking daarentegen kon nauwelijks van deze toevloed genieten.

23

Troonsafstand De voortekenen De troonsafstand van keizer Karel op 25 oktober 1555 gebeurde niet overhaast. Het besluit om zijn troon af te staan, deels aan zijn zoon Filips II en deels aan zijn broer Ferdinand I, was een overwogen en goed voorbereide beslissing. Het overlijden van zijn echtgenote Isabella van Portugal in 1539 deed hem voorzeker nadenken over wat er moest gebeuren met dit reusachtige rijk na zijn dood. Isabella was acht maand zwanger van haar zevende kind toen ze in het kraambed stierf tijdens de geboorte van haar zoontje Johan. Haar zoon zou haar slechts enkele uren overleven. De keizer was danig onder de indruk en sloot zich zelfs een korte tijd op in het klooster van de orde van de Heilige Hiëronymus in Toledo. Wellicht werden hier al de eerste contacten gelegd in verband met Yuste, want het was in een bijgebouw aan het klooster van de hiëronymieten dat hij zich later zou terugtrekken. Fray José de Sigüenza, de geschiedschrijver van de Orde van de Hiëronymieten, vermeldt dat de keizer al erg vroeg dacht om zich terug te trekken in Cuacos de Yuste. Hij vertelt het verhaal van de vroegere Spaanse hoveling, pater Francisco de Borja, die keizer Karel een bezoek bracht in Yuste. Karel zou hem gevraagd hebben: “Herinner je nog wat ik je in 1542 in Monzón gezegd heb? Ik zou me terugtrekken en doen wat ik nu gedaan heb”. Pater Francico zou geantwoord hebben: “Ik herinner het me nog goed, Majesteit” (Archivo General de Simancas, Negociación de Estado 883/15, Ribadeneyra, f. 98v).

Troonsafstand van Keizer Karel V in de Aula Magna te Brussel op 25 oktober 1555. Kroonprins Filips knielt voor zijn vader. Ets van Frans Hogenberg.

RECHTS: Uit het boek ‘Oorsprong en voortgang der Nederlandsche Beroerten ende Ellendigheden’, Johannes Gysius 1616.

24

Keizer Karel had zijn troonsafstand dan ook al jaren zorgvuldig voorbereid. Een van de onmiskenbare tekenen dat de keizer zich zou terugtrekken in Yuste is de bestelling van een altaarstuk voor het klooster aldaar. Het is geweten dat Titiaan de geliefde schilder van keizer Karel was. Keizer Karel gaf hem tijdens zijn verblijf in Augsburg in 1550-1551, als voorbereiding op zijn vertrek naar Yuste, de opdracht een altaarstuk te schilderen dat moest hangen boven het altaar in de kloosterkerk van Yuste. Het doek was klaar in 1554 en werd verzonden naar Brussel waar de keizer het voor het eerst zag. Het was niet zomaar een schilderij, aangezien de keizer duidelijke en nauwkeurige aanwijzingen aan Titiaan had gegeven om het schilderij ‘La Gloria’ uit te voeren. De keizer moest geschilderd worden, gekleed in zijn doodshemd en omringd door zijn echtgenote koningin Isabella van Portugal en zijn zoon Filips. Op het schilderij knielde de keizer eerbiedig neer voor de Heilige Drie-Eenheid en de maagd Maria. Links op het schilderij staat Maria en -opmerkelijk- zij is het enige rechtstaande personage op het doek. Na de dood van de keizer hing het schilderij recht boven de crypte waar de overleden keizer zijn eerste rustplaats kreeg in Yuste. Een beter passende plaats voor Titiaans doek was ondenkbaar. Nu is het doek te bewonderen in het museum Prado van Madrid.

Het moeilijke jaar 1555 Een aantal gebeurtenissen in zijn persoonlijke omgeving hadden hem in de jaren vóór zijn abdicatie erg aangegrepen. Toen zijn zoon Filips op 25 juli 1554 huwde met de Engelse koningin Marie Tudor dacht de keizer nieuwe bondgenoten te hebben in Engeland en hoopte hij dat het katholieke geloof er zou hersteld worden. Het huwelijk stootte in Engeland echter op sterke weerstand. Door de hevige vervolgingen van de protestanten door ‘Bloody Mary’ moet de keizer beseft hebben dat geloof en geweld slechte bondgenoten zijn. Opnieuw een ontgoocheling rijker. Mary Tudor verloor alle krediet in Engeland. Haar overlijden op 17 november 1558, twee maanden vóór zijn eigen dood, heeft de keizer zeker niet als een goed voorteken beschouwd. Wellicht de grootste zorg voor keizer Karel was de reformatie. Al tijdens zijn eerste reis naar Duitsland in 1519 werd hij geconfronteerd met de protesten van de augustijner monnik Maarten Luther tegen de rooms-katholieke Kerk en het pausschap. De uitgesproken katholieke keizer Karel kon dit protest in geen enkel geval dulden. Het werd een begin van opeenvolgende problemen die tijdens Karels regering nooit opgelost raakten. Er kwam een soort van voorlopig einde aan deze godsdienstige strijd door de ‘Godsdienstvrede van Augsburg’ in 1555. Met dit verdrag kregen de Duitse protestantse vorsten de vrijheid om de religie van hun keuze op te leggen aan hun onderdanen. Nog een ander drama trof de keizer in het jaar 1555. Zijn moeder Johanna van Castilië (1479-1555) was in 1496 gehuwd in Lier met Filips de Schone, haar grote liefde. Maar het geluk was van korte duur. Toen Filips in september 1506 stierf, was Johanna vier maand in verwachting van de latere prinses Catharina. Johanna raakte helemaal overstuur en alsmaar meer verward. Zij liet het lijk van haar overleden man balsemen en zijn loden kist plaatsen in haar slaapkamer. De kist volgde haar overal. Ook als zij op reis ging nam ze het lichaam van haar overleden echtgenoot in de kist mee. Haar vader Ferdinand wist haar ten slotte te overtuigen dat Filips begraven moest worden. Uiteindelijk werd Johanna krankzinnig verklaard en opgesloten in het kasteel van Tordesillas. Het is daar dat zij eenzaam aan haar einde kwam. Johanna bijgenaamd ‘de Waanzinnige’ stierf op 12 april in het voor keizer Karel moeilijke jaar 1555. Hij had zijn moeder in Tordesillas wel bezocht, maar die bezoekjes waren op één hand te tellen. Het overlijden van zijn moeder met al wat er ooit voordien gebeurd was, zal Karel een wrang gevoel gegeven hebben, aangezien hij toch medeverantwoordelijk was voor haar opsluiting in Tordesillas vanaf 1509. Was zijn moeder echt ‘waanzinnig’ of kwam het hem goed uit om Joanna weg te houden van de Spaanse koningstroon, die haar rechtens toekwam! Ook politiek ging het de keizer niet voor de wind. De ondertekening van de vrede van Augsburg op 25 september 1555 voelde de keizer aan als een pijnlijke nederlaag. Keizer Karel wilde de religieuze eenheid in zijn rijk bewaren. Daarom voerde

hij jarenlang, samen met de katholieke machthebbers in zijn rijk, strijd tegen de protestantse gezagdragers. Hoewel het duidelijk was dat de keizer een militaire overmacht had, werd het hem duidelijk dat het zinloos was de protestanten en hun ideeën te bestrijden met wapens. Onderhandelingen werden noodzakelijk. In 1548 riep de keizer tijdens de Rijksdag van Augsburg zowel katholieke als lutherse vorsten bijeen om een oplossing te vinden voor de godsdienstige problemen. Met de Vrede van Augsburg van 25 september 1555 begreep keizer Karel dat hij de strijd verloren had. Afgesproken werd dat de Duitse vorsten voortaan de vrijheid hadden om in hun rijk te kiezen voor katholicisme of protestantisme. De Latijnse omschrijving van de nieuwe rechtsregel luidde ‘Cuius regio, eius religio’ of ‘Wiens gebied, diens geloof’. Keizer Karel had moeten toegeven in een voor hem zo belangrijke zaak. De eenheid van het land had hij bewaard, maar ten koste van zijn eigen geloofsovertuiging. Sinds jaren was de steeds zwakker wordende gezondheidstoestand van de keizer een bijzonder probleem. De eerste tekenen van jicht, een reumatische aandoening van de gewrichten, verschenen al in Spanje in 1528 toen hij op weg was naar Valladolid. Het zou enkel nog verergeren. Tijdens de slag bij Mühlberg op 24 april 1547 leed hij aan zware jichtaanval. Daarom werd hij op een draagberrie naar het slagveld gedragen en niet heldhaftig, als een oorlogsheld op een groot paard, zoals zijn hofschilder Titiaan hem afbeeldde. Een andere gezondheidszorg was malaria, een ziekte die nog aanwezig was in heel Europa. Ook de hardnekkige problemen met aambeien, die het gevolg waren van het vele uren paardrijden, werden steeds erger. Zo kon de keizer nog met moeite in het zadel zitten, een enorm probleem in die tijd waar paardrijden de norm was. De langzame fysische aftakeling waarvan Karel zich zeer bewust was, is waarschijnlijk de grootste aanleiding geweest van zijn troonsafstand. Teleurgesteld door zijn zoon Filips II die met hem in onmin leefde, ongelukkig door zijn slechte relatie met zijn moeder, uitgeput door het vrijwel permanente rondreizen, verzwakt door ziekte en verbitterd door het uitzichtloze van de godsdienstige perikelen, deed hij in Brussel op 25 oktober 1555 troonsafstand. Dit was in die tijd een zeer ongewone beslissing. Voor deze plechtigheid in de grote zaal in het Brusselse paleis op de Koudenberg waren naast talrijke prominenten, dignitarissen, de vertegenwoordigers van alle Zeventien Provinciën en de ridders van het Gulden Vlies aanwezig. In een ontroerende rede zei de zieke keizer, steunend op de jonge Willem van Oranje, hoe hij steeds had gestreefd: “om te zorgen voor het welzijn van Duitsland en de andere provincies, evenals zich in te spannen voor de vrede en de eenheid van het hele christendom en om alle krachten tegen de Turken aan te wenden. Ik koesterde grote hoop, slechts weinig werd vervuld, en slechts een beetje heb ik bereikt: en om welke prijs van moeheid! Uiteindelijk heeft dit alles me moe en ziek gemaakt”.

25

Zicht op het klooster in Yuste met vooraan de villa van keizer Karel.

Yuste In het najaar van 1556 trok een karavaan over de uitlopers van de Spaanse Cordillera Central. Ze bestond uit een honderdtal soldaten en een vijftigtal hofdienaars die een rosbaar meedroegen met daarin de zieke en vermoeide Karel. Het doel van de reis was het slot Jarandilla, waar de keizer zou rusten. Vandaar zou de keizer dan later doorreizen naar Yuste. Vanuit Jarandilla hield keizer Karel gedurende de volgende winter toezicht op de bouw van zijn riante villa tegen de kerkmuren van het verder gelegen klooster van San Jeronimo in Yuste. De toekomstige verblijfplaats van Karel in Cuacos de Yuste lag op zo’n 220km van Madrid. Men schreef dat de keizer in eenvoud leefde hoewel dat in Jarandilla een relatief begrip was omringd door schilderijen van zijn lievelingsschilder Titiaan (1487-1576). De interesse voor uurwerk- en tijdmeters liet hem echter niet los. In de archieven van Simancas in Spanje wordt een rekening bewaard waarin men leest dat de keizer betaalde voor het aanbrengen van een steiger in Yuste. Deze laatste diende voor het aanbrengen van een zonnewijzer aan de noorderzijde van het klooster door zijn horlogemaker Juanelo Turriano. Tenslotte vertrok de karavaan definitief naar Yuste op 3 februari 1557 voor een tocht van amper 10km.

26

Keizer Karel had tijdens zijn leven weinig vrije tijd. Jacht was de normale ontspanning van de edellieden in die tijd. Karel wou aan de jachtpartijen niet ontsnappen want het was een uitstekende gelegenheid om met zijn onderdanen ongedwongen sociale contacten te onderhouden. De keizer was een ervaren paardrijder maar naar Yuste had Karel slechts één enkel paard meegenomen. Er was zelfs een helling aangebracht bij de villa zodat hij zijn woonst te paard kon bereiken. De helling was echter overbodig aangezien hij er nooit met zijn paard heeft gereden. Jagen was dus uitgesloten. Zijn echte hobby was echter van jongs af aan zoveel mogelijk kennis vergaren over tijdmeetinstrumenten en het verzamelen van horloges. Zijn dienaren dreven er soms de spot mee. De keizer was nogal gulzig van aard en liet zijn eten steeds sterk kruiden. Toen hij zijn eten alweer flauw vond, zou zijn kamerdienaar Montfalconnet geantwoord hebben: “Ik kan niets anders vinden om uwe Majesteit te behagen, als een nieuw gerecht te laten maken met een soepje van horloges. (Vert)” (Relatione del Clarissimao Federico Badouaro, anno 1557. Nr. 10083, 2, 2, A). De dood van de keizer Op het einde van zijn leven was keizer Karel verre van gezond. Malaria belemmerde hem geregeld te werken, maar vooral jicht bezorgde hem veel overlast. Zijn Vlaamse lijfarts Hendryk Mathys uit Brugge schreef hierover al in Valladolid, nog vóór Karel aankwam in Yuste: “De pijn in zijn rechterarm is ernstig. Hij kan zijn rechterhand zelfs niet gebruiken. Het weinige

dat hij eet moet in zijn mond gestopt worden. (Vert)” (The Life and Times of Aonio Paleario). Dit zijn gegevens van personen die in de onmiddellijke omgeving van de keizer verbleven want het is geweten dat Mathys en zijn eerste kamerheer Willem Van Male geregeld samen aten met de keizer omdat Karel hen beschouwde als wijze mensen, die een aangenaam gesprek konden voeren. Ondanks alle zorgen ging de gezondheid van Karel zienderogen achteruit. Einde augustus 1558 kreeg de keizer enkele aanvallen van malaria maar ondanks allerhande behandelingen van aderlatingen, purgeermiddelen en andere gruwelijke middelen uit die tijd, kwam er geen beterschap. Op 9 september voegde hij een codicil (een handgeschreven, gedagtekende en ondertekende verklaring waarmee iemand kan bepalen wat er na zijn of haar dood moet gebeuren met zijn bezittingen) toe aan zijn testament. Hierin verwees de keizer duidelijk naar de steun die moest gegeven worden aan zijn dienaren, ook voor diegenen die na zijn dood zouden terugkeren naar Vlaanderen. Er stonden speciale financiële regelingen in voor zijn horlogemakers

Turriano, Jorge de Diana en Johannes Vallyn. Daarna regelde Karel zijn eigen begrafenis. Hij ontving de laatste sacramenten op 21 september 1558 en diezelfde nacht overleed hij in Yuste: “Den XXIe september soo overleet Caerle, den voornoemde keyser Carolus den 5e, int rijcke van Spaignen voor Castillien, int clooster van Sint Justo; daer hy alswaere jaeren seer godtvruchtelicke ende religieuselick hadde gheleeft en sijne gheluckighe siel aen godt de schepper hadde weerghegheven met groote droefheyt vanden coninck Philips, sijne soone, ende vrau Marie coninghinne van Hongaryen sijne sustere voor desen regente vande Nederlanden. Hij stierf int 39e jaer van sijn regieringhe ende int 58e jaar sijns ouderdoms. Op dese godt saelighe doot wierden veel lofdichten in diversche taelen tot synder eere ghemaeckt weghens de groote resolutie die hy hadde ghenomen van te renovieren aen syn keyserrycke van Duytschlandt van alle rycken heerlickheden ende landen die hy was bezittende.” (Universiteitsbibliotheek Gent, Hs. 2542, f° 160 v°).

Ontvangstkamer van keizer Karel in Yuste.

Bovenaan graftombe van keizer Karel V in het Escuriaal.

27

De legendes Karel V was al een legende tijdens zijn leven. Onder invloed van de romantiek werden die verhalen in de negentiende eeuw gemeengoed. Onder andere de gebroeders Grimm hebben hier een belangrijke bijdrage aan geleverd. Toch zou Karel in Duitsland nooit de populariteit verkrijgen die hij in Vlaanderen had en ten dele nog steeds heeft. In één van de bekendste volksverhalen wordt verteld hoe de keizer op een dag een bezoek bracht aan de stad Oudenaarde. De torenwachter, die de stad op de hoogte moest brengen van zijn komst, was echter stomdronken en was vergeten de stadsambtenaren te verwittigen van de komst van de keizer. Zodoende kwam de keizer aan op een leeg marktplein. Karel kon er om lachen maar verplichtte de stad toch om vanaf dat ogenblik een bril in het wapenschild te dragen.

Al van in de jaren 1400 wordt melding gemaakt van een watermolen in Wambeek. Er stond daar een lemen huis en daarnaast een watermolentje met een houten rad. Het watermolentje kon enkel werken gedurende de winter, want daarbuiten was er te weinig verval en dus gebrek aan water. In de zomer lieten de boeren hun graan in de omliggende windmolens malen. In 1572, tijdens de regeerperiode van de zoon van keizer Karel, werd besloten een voor die tijd moderne molen te bouwen. Het houten waterrad werd geplaatst aan de zijgevel van het woonhuis, één van de eerste stenen huizen van Wambeek. De zoete bakstenen die hiervoor gebruikt werden, gebakken in een houtskooloven, werden omwille van hun afmetingen (13x26x5 cm) “Voet van keizer Karel” genoemd. De maniakale interesse voor horloges van Karel gaf aanleiding tot allerhande verhalen. In de periode voor zijn troonsafstand kon de keizer moeilijk slapen. Men vertelde dat hij ’s nachts geregeld zijn dienaren optrommelde en hen onder het licht van fakkels vroeg om uurwerken uit elkaar te halen en ze daarna weer te monteren. Een ander verhaal werd genoteerd door de toenmalige Franse ambassadeur in Brussel die beweerde dat Karel in drie van zijn vingers had gesneden bij het onderhoud en afregelen van uurwerken. Op het 16de-eeuwse schilderij ‘Boerendans’ van Pieter Breughel de Oude schilderde Breughel een man met in zijn handen een kruik met drie oren. Er bestaan in Olen een aantal verhalen over de kruik of pot met drie oren. Keizer Karel zou het plan opgevat hebben om Olen te bezoeken. De boeren van Olen waren gewend om bier te drinken uit een pot zonder oor. Om de keizer zo goed mogelijk te ontvangen en om te tonen dat ze ook over ‘goede manieren’ beschikten, besloten ze om voor hem een pot met één oor te maken. Toen de keizer het dorp bezocht nam de niet bijster slimme waardin de pot bij het oor vast en reikte hem zo aan de keizer. De keizer kon dus niet anders dan de pot vastnemen met beide handen. De eerstvolgende keer dat keizer Karel Olen bezocht hadden de dorpsbewoners gezorgd voor een pot met twee oren. De waardin speelde het echter klaar om de pot met beide handen vast te houden, zodat de keizer opnieuw de pot niet bij één van de oren kon vastnemen. Toen de keizer Olen voor de derde keer bezocht, hadden de Olenaars voor hem een pot met drie oren gemaakt, om alle problemen te vermijden. De waardin bood de pot echter aan met haar twee handen telkens aan één oor terwijl het derde oor naar haar buik gericht was zodat andermaal de keizer het ding niet kon aannemen. Dezelfde legende wordt niet alleen in Olen verteld, maar ook in Marcourt, een deelgemeente van de gemeente Rendeux in de provincie Luxemburg.

Detail uit de Boerendans van Pieter Bruegel de Oude. ‘De pot met de drie oren’.

28

Over de naam ‘Bierbeek’ bestaat een smakelijke bierlegende. In het dorp hadden de mannen de kwalijke gewoonte zich na de zondagsmis te bezatten in de dorpsherberg tegenover de kerk. Dat viel natuurlijk niet in goede aarde bij hun echtgenotes omdat het middageten koud werd of het werk tijdens de oogsttijd op het veld bleef staan. Daarom besloten de vrouwen een beroep te doen op de keizer. Karel vermomde zich als boer en mengde

zich op een zondag onder de pachters, toen die hun dorst aan het lessen waren in de kroeg. In die tijd werd een pul bier gezamenlijk uitgedronken en wie uiteindelijk de lege bierpul kreeg, moest een nieuw rondje betalen. De boeren schepten er natuurlijk genoegen in om de rare vreemdeling steeds weer een lege pint voor te schotelen. Na enkele keren werd keizer Karel dit echter moe, stond recht, maakte zich bekend en beval als straf voor zoveel schelmerij, alle resterende vaten met bier naar de beek te brengen en ze uit te kieperen zodat een beek van bier ontstond. De naam Bierbeek was geboren. Dit en het vorige verhaal hadden te maken met de overtuiging dat Karel -als rasechte Vlaming - een fervent bierdrinker was. Dit laatste is echter geen legende want tijdens zijn verblijf in Yuste had de keizer de Vlaamse brouwers Hendrik van Duysen en ‘Enrique Van de Trehen’ alsook tonnenmaker Frans Imbrechts in dienst. Hiervoor was een goede reden: de toenmalige artsen dachten dat bier geneeskracht bezat. De meeste tijdgenoten van keizer Karel bevestigen dan ook dat Karel een regelmatig en stevig drinker was. In Yuste was een uitgebreid verzameling aanwezig die bestond uit tonnen, trechters, koelers, allerlei drinknappen en kroezen in aardewerk of zilver. Er zijn dan ook talrijke Vlaamse biersoorten die de naam van de keizer dragen: Keizer Karel, Gouden Carolus, Keizer Karel Goud Blond of Ommegang Keizer Karel. Nu nog wordt in Spanje naar een oud Vlaams recept bier gebrouwen en als ‘abdijbier’ verkocht onder de naam ‘Legado de Yuste’ (Erfgoed van Yuste).

Belgisch bier genoemd naar Keizer Karel.

De fanatieke horlogeliefhebber Keizer Karel was erg onder de indruk van de toenmalige technische nieuwigheden zoals zonnewijzers, astrolabia en automaten maar ook de laatste nieuwigheden zoals astronomische horloges boeiden hem bovenmatig. Als jonge man toonde Karel al belangstelling voor kosmografie, wiskunde en astronomie. Deze vakken kon hij tijdens seminaries aan de universiteit van Leuven volgen. Het was ook in Leuven dat hij kennismaakte met leeftijdsgenoten Gemma Frisius (1508-1555) en Gerard Mercator (1512-1594), die een belangrijke rol in zijn leven zouden spelen. Tijdmeetinstrumenten In de eerste helft van de 16de eeuw was Leuven samen met Antwerpen het centrum geworden van de studie en de bouw van wetenschappelijke en astronomische instrumenten. De wetenschap en kennis kwam voornamelijk uit Leuven, de commerciële aanpak en verkoop liep meestal via Antwerpen. De grondlegger van de Leuvense school was de Fries Gemma Frisius (1509-1555). In 1526 schreef Frisius zich in aan de universiteit van Leuven om er later professor in de wis- en geneeskunde te worden. Hij leidde een groot aantal studenten op die zijn ideeën over astronomie over Europa zouden uitdragen. Men kan hier denken aan Gerard Mercator, Gualterus en Regnerus Arsenius, Adrian Descrolières, Gaspard van der Heyden, Jacobus en Cornelius Valerius, Adrian Zeelst, Juan de Roias Sarmiento, Thomas Gemini en John Dee.

John Dee stelt een experiment voor aan koningin Elisabeth I. Henry Gillard Glindoni, 1852-1913.

29

30

De Leuvense school van wetenschappelijke instrumentenbouwers had zich gespecialiseerd in de berekeningen en het vervaardigen van astrolabia en andere astronomische instrumenten. Keizer Karel begreep maar al te goed het belang van geografische en astronomische kennis voor de zeevaart en steunde ten volle de school rond Frisius. De Spaanse theoloog Benito Arias Montano schreef rond 1570 naar de hertog van Alva: “In Leuven leeft nog een neef van Gemma, die de naam draagt van Gualtero Arsenio en die bouwt de meest precieze instrumenten voor de astrologie. Het zijn de mooiste instrumenten die ik ooit zag en ik denk dat niemand in Europa er betere kan vervaardigen. (Vert)” (Memorias de la Real Academia de la Historia, Tome VII, Madrid 1832, p. 155). Van Gualterus Arsenius werd tijdens een bijzondere veiling ‘Sculpture Ancient to Modern’ in Londen op 9 juli 2020 een astrolabium uit een privé-verzameling verkocht. Het astrolabium draagt de signatuur: “Gualterus Gemma Frisij nepos Lovanij 1579” (Gualterus, neef van Gemma Frisius Leuven 1579’ Vert.). Het kunstwerk werd verkocht voor 675.000GBP of een goede 800.000€. Een ander voorbeeld uit de Leuvense school is John Dee (1527-1608/9), eveneens een leerling van Gemma Frisius. Bij zijn terugkeer naar Engeland stak in zijn bagage een belangrijke verzameling Leuvense astronomische instrumenten. Niet toevallig werd hij in Londen raadgever van koningin Elisabeth I (1533-1603) en een leidinggevend expert in zake navigatie. Gerard Mercator Gerard De Cremer (1512-1594) uit Rupelmonde, ook genoemd Gerard Mercator, was één van de bekendste leerlingen van Gemma Frisius. Na het beëindigen van zijn studies in Leuven, studeerde Mercator verder bij Gemma. Hij kreeg er les in de wiskunde, astronomie en het vervaardigen van wetenschappelijke instrumenten. Gemma stuurde hem naar Antwerpen waar hij leerde graveren bij Egidius Cuiniet. Mercator was een briljante leerling. Omstreeks 1526/27 verschenen de eerste vruchten van de samenwerking tussen Gemma Frisius, Gerard Mercator en Gaspard van der Heyden: een koperen hemelglobe met een diameter van 37cm. Gemma was verantwoordelijk voor het geometrisch gedeelte, Gaspard voor het astronomische deel en Gerard Mercator voor het graveerwerk. Later volgde nog een globe. Het was Plantijn uit Antwerpen, die de verkoop van beide globes in goede banen leidde. De eerste landkaart - deze van het heilig land - getekend door Mercator verscheen in 1537. Een jaar later liet hij de wereldkaart ‘Orbis Imago’ verschijnen. Voor het eerst waren Noord- en Zuid-Amerika aanwezig als continent en gescheiden van Azië. Geografische kaarten waren in die tijd essentieel voor de navigatie ter zee. Men mag niet vergeten dat Christoffel Colombus (1457-1506) pas vijftig jaar vroeger Amerika

had ontdekt, weliswaar zonder het zelf te beseffen. In 1540 verscheen een kaart van Vlaanderen ‘Vlaenderen Exactissima’, die Mercator opdroeg aan keizer Karel. Het was voor die tijd een ongeziene nauwkeurige kaart. In 1541 begon Mercator opnieuw wetenschappelijke instrumenten te vervaardigen, onder meer een aardglobe met een diameter van 42cm, opgedragen aan Nicolas Perrenot de Granvelle. Op zeker ogenblik ontstond er een drukke briefwisseling tussen Mercator en Antoine Perrenot de Granvelle, de machtige minister van keizer Karel. Voor Granvelle vervaardigde Mercator verschillende instrumenten, waaronder een zakzonnewijzer in de vorm van een kruis en een zonnering. In 1544 schreef Mercator aan Granvelle dat hij de astronomische zonnering niet kon afwerken, omdat hij gevangen was genomen wegens ‘Lutherijen’ of lutherse ketterij. Dankzij de invloed van de Leuvense universiteit en de voorspraak van Granvelle, werd Mercator - niet zonder moeite - vrijgelaten. Antoine Perrenot de Granvelle zou Mercator in 1541 aanbevelen bij de keizer. Deze vroeg aan Mercator een aantal astronomische instrumenten te vervaardigen. Het is nooit duidelijk geweest welke en hoeveel instrumenten besteld werden. Wel weet men dat al deze astronomische instrumenten vernietigd werden tijdens de belegering van Ingolstadt in 1546. De keizer bestelde een nieuwe reeks instrumenten, maar ook hier weet men niet welke en hoeveel. Wel is geweten dat er “un anillo astronomico de cobre que se mira que ora es y se toma el sol (een koperen astronomische ring waarmee men het uur en de hoogte van de zon kan zien. Vert)” bij was. In de inventaris, opgesteld na het overlijden van keizer Karel in Yuste, wordt de astronomische ring niet vermeld, wel ‘een gouden zonnewijzer’. Mercator vervaardigde zeker drie astrolabia. Een eerste astrolabium uit 1545 met een diameter van 278mm wordt bewaard in Brno, Moravska Galerie (inv.no. 24-385). Het instrument is gesigneerd: GMR (Gerard Mercator Rupelmodanus). De andere twee astrolabia waren bestellingen van koning Filips II, de zoon van keizer Karel. Het koperen astrolabium dat niet gesigneerd is, heeft een diameter van 317mm. Het werd vervaardigd in 1570. De verschillende winden (belangrijk voor zeenavigatie) werden door Mercator gegraveerd in wat men toen “Vlaamsch” noemde. ‘Nederlands’ zoals wij het nu kennen, bestond nog niet. Dit astrolabium kan bewonderd worden in Augsburg in de Städliche Kunstsammlungen (inv. Nr. 3537). Een derde astrolabium in verguld koper is vervaardigd in 1569/70. Het heeft een diameter van 316mm en is duidelijk verfijnder dan de vorige twee astrolabia. Het wordt bewaard in Firenze in het ‘Instituto e Museo di Storia della Scienza (inv. Nr. 1098).

Hemelglobe van Gerard Mercator.

31

Voor- en achterzijde van een astrolabium van Gualterus Arsenius, Leuven 1579. Sotheby’s, Londen 9 juli 2020, lot 7.

32

Horloges In de middeleeuwen waren tijdmeetinstrumenten ‘inerte’ of bewegingsloze toestellen die met de hand moesten ingesteld worden en vervolgens dienden uitgelezen. Daarna diende men de uitslag nog te interpreteren. Voorbeelden van zulke instrumenten zijn astrolabia, zonnewijzers en zonneringen, nocturlabia, equatoria, torqueta, armillairsferen en planetaria. Om er mee te werken moest men een degelijke kennis hebben van wiskunde en astronomie. Keizer Karel was wel vertrouwd met deze klassieke tijdmeters, maar toonde alsmaar meer belangstelling in mechanische horloges. Op het einde van de 14de en begin 15de eeuw was de nieuwe rage op gebied van tijdmeting het mechanisch en door gewichten aangedreven horloge op de toren van een kasteel, een klooster of een kerk. Einde 15de en begin 16de eeuw verscheen dan het wat kleinere uurwerk dat binnenhuis het uur aangaf. Het pronken met zulk horloge dwong respect af, aangezien slechts de allerrijksten zich zulke luxe konden veroorloven. Deze horloges werden in het begin ook niet gekocht om het nauwkeurig uur te kennen want de nu bekende precisie was toen onbestaande. De horloges werkten ook niet constant, maar werden enkel in werking gesteld bij voornaam bezoek. Het hoofddoel was bezoekers, vrienden en kennissen vermaken maar tevens ook bewondering en ontzag inboezemen. De belangstelling van keizer Karel voor uurwerken ging echter verder dan het uiterlijke. Hij toonde interesse voor de techniek en de werking van horloges. Zeker is dat de keizer slechts een geringe belangstelling aan de dag legde voor torenuurwerken, maar des te meer voor het binnenhuisuurwerk.

Jammer genoeg had keizer Karel weinig tijd om zich bezig te houden met horloges tijdens zijn regering, want hij was bijna voortdurend op reis in zijn immense rijk. Daarom had hij nood aan een stevige organisatie. Zo benoemde hij horlogemakers in verschillende steden, zoals Juanelo Turriano in Cremona en later in Milaan. In Brussel, zowat zijn uitvalsbasis, nam hij in het begin de horlogemakers in dienst, die ook al verantwoordelijk geweest waren voor de horloges van zijn vader Filips de Schone: de familie Troestenbergh was er een mooi voorbeeld van. Anderzijds nodigde de keizer horlogemakers bij hem uit tijdens zijn talrijke reizen. Zo werd zijn belangrijkste horlogemaker Turriano herhaaldelijk bij de keizer ontboden in Worms, Mühlberg, Augsburg, Brussel, Cremona en Milaan. Om zich na zijn troonsafstand volledig te kunnen wijden aan zijn grote uurwerkpassie, bereidde de keizer zijn verblijf in Yuste zorgvuldig voor. Enkele jaren vóór zijn troonsafstand koos hij al horlogemakers uit die hem zouden vergezellen naar Spanje. Voor zijn vertrek naar Yuste, nam de keizer niet minder dan twee uurwerkmakers en een hulpje in dienst. Zij moesten hem bijstaan in die voor hem fascinerende nieuwe wereld van mechanische horloges. Daar in Spanje hoopte hij ook zelf te kunnen werken aan horloges en wilde hij in alle rust genieten van zijn uurwerkenverzameling. Om die redenen werd een atelier ingericht met het nodige materieel, dat nuttigt kon zijn bij het maken of herstellen van uurwerken. Het is ook in Yuste dat hij tijdens het bezoek aan zijn uurwerkatelier, de bekende woorden -of is ook dit een legende- zou uitgesproken hebben: “Als enkele uurwerken nog niet op hetzelfde ogenblik het uur kunnen slaan, hoe kan dan in mijn onmetelijk rijk alles gesmeerd lopen”.

33

34

Horloges en de Bourgondische hertogen 35

36

Miniatuur van Rogier van der Weyden. Jan Wauquelin presenteert zijn ‘Kronieken van Henegouwen’ aan Filips de Goede.

37

In de late Middeleeuwen was de macht in de meeste gewesten in handen van de clerus en de adel. De Vlaamse steden in de Bourgondische Nederlanden kenden dankzij de lakennijverheid en de handel een ongeziene groei en rijkdom. Bij het begin van de 14e eeuw telde Ieper 30.000, Brugge 45.000 en Gent 60.000 inwoners. Zij behoorden bij de grootste steden boven de Alpen. Alleen Parijs was met 100.000 inwoners groter. De schepenen en magistraten van de Vlaamse steden, maar ook de rijke burgers lieten hun stem horen en eisten een deel van de macht. De hertogen, die voor hun inkomsten afhankelijk waren van de belastingen in de steden, werden zo verplicht een deel van de macht af te staan aan de steden. De handel en de beursverrichtingen, die voornamelijk internationaal waren, maakten ook een nauwkeurige tijdsaanduiding meer dan wenselijk. Zo kregen tegen het einde van de 14e eeuw de meeste Vlaamse steden hun eerste uurwerk. Ten dienste van de buitenlandse kooplieden beschikte de handelsstad Brugge over een aantal natiehuizen, zoals de Florentijnse en Venetiaanse loge en het vroegere natiehuis Lucca. Vele van deze contacten voor het Italiaanse Lucca liepen via Giovanni Arnolfini, een telg uit een vermogende bankiersfamilie.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jan van Eyck in 1434 het beroemde portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw schilderde. De meeste natiehuizen gaven uit op een pleintje, waar de familie Van den Beurse een herberg uitbaatte. In die taveerne werden verschillende talen gesproken, ging geld van hand tot hand, overeenkomsten werden gesloten of juist herroepen. Aan dit pleintje begon de handel in wisselbrieven en waardepapieren. Het plein kreeg de naam ‘Beurs’. Zo verspreidde het begrip ‘Beurs’ zich over heel Europa via Brugge, Antwerpen, Amsterdam, Londen en de grote Hanzesteden. Aan de Brugse Vlamingenstraat treft men nu nog de Saaihalle. Het pand werd gebouwd in 1399 als natiehuis voor de Genuezen en droeg de naam: ‘Genuese Loge’. Op een gravure uit ‘Flandria illustrata’ van A. Sanderus uit 1641 staat deze Loge naast het huis ‘Ter Beurse’ met bovenaan een uurwerkwijzerplaat met kleine overkapping. Er was een vaste horlogemaker in dienst voor het onderhoud en het opwinden van het uurwerk: “voor tpensioen van een jaer gestelt hebbbende dorlooge up de Genevoynsche Loge” (L.Gilliods-Van Severen, 1899, p. 228). In de rekeningen van 1587-1588 van de ‘Hospice van de Bogaarden’ wordt hiervoor Adriaen van Troestenberghe vernoemd: “Voor tpensioen van een jaar gesteld hebbende dorlooge up de Genevoynsche Loge”.

Beursplein van Brugge met links de Genuese Loge met de wijzerplaat van het horloge. A. Sanderus, Flandria Illustrata 1641.

38

Horloges in de Bourgondische miniatuurkunst Naast de lokale en internationale handel in de Vlaamse gewesten tijdens de late middeleeuwen stond ook de kunst op een ongemeen hoog niveau. De periode 1150-1550 werd gekenmerkt door de laatmiddeleeuwse stijl van de gotiek. Deze stijl werd doorgetrokken zowel in de schilderkunst als in de beeldende kunsten en de architectuur, maar evengoed in voorwerpen van het dagelijkse leven zoals meubelen, gebruiksvoorwerpen of de inrichting van paleizen of rijke patriciërswoningen. In de Lage Landen ziet men de gotiek een hoge vlucht nemen in de bouw van kerken. Kenmerkend was het gebruik van spitsbogen bij raamen deuropeningen, uitzonderlijke hoge glasramen, lichtinval door grote roosvensters en prachtig uitgewerkte kruisribgewelven. In Brabant kende de flamboyante gotiek hoogdagen met als gekende voorbeelden de stadhuizen van Leuven, Brussel en Middelburg in Zeeland, maar natuurlijk ook de talrijke gotische kerken zoals de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen. Naast deze gekende kunstvormen beleefde de miniatuurkunst in de late middeleeuwen en de renaissance een ongekende bloei in de Lage Landen.

Handschriften en kopiisten Voor de komst van de boekdrukkunst met Johannes Gutenberg omstreeks 1445 was overschrijven de enige manier om boeken te vermenigvuldigen. Deze handeling werd vaak uitgevoerd door monniken of ‘kopiisten’. Nadat de oorspronkelijke auteur zijn werk had neergepend met een ganzenveer, was er soms behoefte aan kopieën. De kopiist reisde dan naar de plaats waar de autograaf of het eigenhandig geschreven boek zich bevond. In Europa kon dit de residentie van een adellijke persoon zijn, maar vaak was het een klooster. Ter plaatse werd de autograaf dan in het scriptorium overgeschreven. Zo ontstond een afschrift of apograaf. Het overschrijven was een uiterst tijdrovend werk en de prijs was voor gewone burgers onbetaalbaar. De miniatuurkunst Eén van de belangrijke boeksoorten tijdens de periode van de miniatuurkunst waren de getijdenboeken. Een getijdenboek was een handschrift dat leken, begijnen en bogaarden in de middeleeuwen gebruikten voor hun privédevotie. Getijdenboeken waren afgeleid van het brevier of het gebedenboek dat monniken in kloosters gebruikten. Het getijdenboek werd gebruikt voor het bidden op vaste uren van de dag en wordt in andere talen ‘Heures’, ‘Hours’ of ‘Stundenbuch’ genoemd. Al deze benamingen leggen de nadruk op het begrip ‘Tijd’. Deze boeken waren gebaseerd op de liturgische kalender. Deze kalenders bevatten niet enkel dag na dag de namen van de heiligen en de feestdagen die het verstrijken van het liturgisch jaar aangeven, maar verwezen ook naar de dierenriem. Meestal werden er naast de religieuze afbeeldingen nog twee andere typen van illustraties toegevoegd. Afbeeldingen van de tekens van de dierenriem legden het verband met het verstrijken van de astronomische tijd. De zogenaamde ‘Werken van de Maand’ verbonden het getijdenboek met de seizoensgebonden activiteiten zoals zaaien, visvangst, kermissen, markten, schapenhoeden of oogsten. Tot 1400 werden getijdenboeken vervaardigd in opdracht van vorstenhuizen, de rijke adel en de hoge geestelijkheid. Door de ontwikkeling van de steden en de stijging van de welvaart kon ook de hogere burgerij vanaf 1400 zich een getijdenboek veroorloven. Getijdenboeken kenden - op het vlak van kunstzinnigheid - een hoogtepunt dankzij de Gents-Brugse school. Deze handschriften op perkament zijn schitterend verlucht en hebben nog steeds een ‘moderne’ uitstraling. Zij kunnen zowat aanzien worden als de stripverhalen uit de middeleeuwen. Het was een statussymbool om voor zichzelf of voor geliefden zulk getijdenboek te laten maken of aan te kopen. Alle deskundigen op het gebied van middeleeuwse boekenproductie zijn het erover eens, dat tijdens de veertiende en vijftiende eeuw, de getijdenboeken de bestsellers van de godsdienstige luxe waren.

Stadhuis van Leuven.

39

Filips de Goede Hertog Filips de Goede was één van de belangrijkste opdrachtgevers voor verluchte handschriften in de vijftiende eeuw. De meeste van die handschriften zijn prachtig uitgevoerd door gevierde kunstenaars. Het ‘Getijdenboek van Filips de Goede’ is een absoluut topstuk uit zijn omvangrijke bibliotheek. Het boek is te dateren omstreeks 1450-1460. Het getijdenboek is een kopie door Jean Miélot, de secretaris van de hertog. Een groot deel van de verluchtingen werd vervaardigd door Jan Tavernier, een kunstenaar uit Oudenaarde. Les Très Riches Heures du Duc de Berry Tijdens de late middeleeuwen kende de schilderkunst een buitengewone bloei met als hoogtepunt de Vlaamse Primitieven. Het merendeel van deze schilders waren actief tussen 1400 en 1500. Minder gekend, maar even fascinerend, was de wereld van de miniatuurkunst in de Lage Landen. Vlaamse primitieven zoals Jan Van Eyck, Barthélemy van Eyck (mogelijk een neef van Jan), Rogier van der Weyden en Gerard David beoefenden deze verfijnde kunst. De drie broers Paul, Herman en Johan ‘van Lymborch’ (van Limburg) - miniaturisten afkomstig uit Nijmegen waren in dienst bij hertog Filips de Stoute. Na het overlijden van de hertog in 1404, traden de broers in dienst bij hertog Jan van

Berry, een zoon van de Franse koning Jan de Goede en dus de schoonbroer van Margaretha van Male. De pronkzuchtige Jan van Berry was net als Filips de Stoute, een verwoed verzamelaar en kunstliefhebber. Miniaturen en getijdenboeken vormden zijn grote liefde. De ‘duc de Berry’ gaf omstreeks 1410 aan de gebroeders van Limburg de opdracht om tekeningen te maken voor het ‘Les Très Riches Heures du Duc de Berry’. De broers konden het handschrift niet meer afmaken, want in 1416 stierven ze alle drie, mogelijk aan de pest. Het uitzonderlijke ‘Les Très Riches Heures du Duc de Berry’ werd het beroemdste getijdenboek ter wereld. Filibert II van Savoye, de echtgenoot van Margeretha van Oostenrijk, kwam in 1490 in het bezit van het getijdenboek van de hertog van Berry. Uit een inventarisatie in 1523 van de bezittingen van Margaretha van Oostenrijk blijkt dat er een aantal manuscripten overgebracht waren naar Mechelen, waaronder “une grande heure escripte à la main (een groot getijdenboek met de hand geschreven)”. Een aantal specialisten vermoedden dat hiermede ‘Les Très Riches Heures du Duc de Berry” bedoeld werd. Na het overlijden van Margaretha was het handschrift enkele eeuwen onvindbaar. In de 19de eeuw dook het getijdenboek terug op om een prominente plaats op te eisen in de te weinig gekende miniatuurkunst.

Les Très Riches Heures du duc de Berry. LINKS: ‘De maand februari’. RECHTS: De man van de dierenriem. Elk deel van het lichaam is verbonden met de dierenriem.

40

Getijdenboek van Maria van Bourgondië Tijdens de korte regeerperiode van Maria van Bourgondië bestelde zij ook een bijzonder mooi getijdenboek, dat naar haar vernoemd werd: “Het Getijdenboek van Maria van Bourgondië”. Het werd in het laatste kwart van de 15e eeuw in Vlaanderen gemaakt voor Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk, hoewel sommigen vooropstellen dat het zou gemaakt zijn voor Margaretha van York, de stiefmoeder van Maria. De verluchting wordt toegeschreven aan verschillende miniaturisten, waaronder Lieven Van Lathem (ca.1430-1493). De miniaturen zijn grotendeels geïnspireerd door werken van Hugo van der Goes en Dieric Bouts, samen met een schilder die men alleen kent als de ‘Weense Meester van Maria van Bourgondië’. Het getijdenboek werd nog afgewerkt vóór het dodelijke ongeval van Maria van Bourgondië in 1482. Na de dood van Maria werd het boek door Maximiliaan geschonken aan Margaretha van Oostenrijk, waarschijnlijk naar aanleiding van haar verloving in 1483 met de toen dertienjarige Karel VIII, de Franse dauphin. Het handschrift ging verloren en werd later teruggevonden en bewaard in Berlijn. Eind 1991 werd -zoals later zou blijken - het handschrift gestolen uit het museum ‘Kupferstichkabinet’ van de ‘Staatliche Museen’ in Berlijn. Tijdens een razzia in Amsterdam in 1995 werd het manuscript toevallig ontdekt. Toen men aan de Berlijnse medewerkers van de bibliotheek vroeg of het om hun getijdenboek kon gaan, merkten zij pas op dat ogenblik dat het handschrift gestolen was! De dieven hadden het boek uit zijn foedraal gehaald en dat foedraal zorgvuldig terug op zijn plaats gezet. Niemand had wat gemerkt.

Miniatuur van de dodenmis door het atelier van Jan van Eyck. Ca. 1420-1430. Uit het getijdenboek van Milaan-Turijn, Les Très Belles Heures de Notre Dame.

Ook Filips de Schone had interesse in getijdenboeken. Het ‘Breviarium van Isabella van Castilië’ was gemaakt in Vlaanderen op het einde van de 15e eeuw in de vorm van een brevier. Christine de Pisan Het is niet uitzonderlijk dat al vanaf de 14de eeuw mechanische horloges getoond worden in miniaturen. Christine de Pisan werd in Venetië geboren tussen 1363 en 1365. Nadat ze erg jong weduwe was geworden, begon ze met schrijven om haar familie te onderhouden. Dit was op zich al uitzonderlijk. Zij was een van de allereerste vouwen die eerst als kopiiste en later als schrijfster haar brood verdiende. In opdracht van hertog Filips de Stoute vloeide in 1395-1400 ‘Cent ballades’ uit haar ganzenveer. In dit laatste boek koos ze opvallend de kant van de vrouwen. Zeshonderd jaar geleden was dat uiterst opmerkelijk. Haar standpunt ging men daarna minachtend “la querelle des femmes” noemen. Later schreef ze nog het indringende ‘Livre de la Cité des Dames’ of ‘Het bouc van de Stede der Vrouwen’. Hierin nam ze duidelijk de verdediging van de vrouwen op zich. In de middeleeuwen was zulke stellingname ongezien. In haar boek ‘De brief van Othéa aan Hector’ (1399-1400) vindt men in het deel over de ‘De matigheid’ een opmerkelijke miniatuur waarop een horloge afgebeeld is met vijf raderen, twee gewichten, een bel en een hamer.

Miniatuur van Christine de Pisan. Brief van Othéa. Het horloge met gewichten en vijf raderen.

41

‘Horologium aeternae sapientiae’ van Heinrich Suso.

42

‘Ici commence le livre qui est dit horloge de sapience’ uit Suso’s Horologium Sapientiae.

43

‘Dat orloy der ewigher wysheit’ van Heinrich Suso Gelijkaardige miniaturen met afbeeldingen van horloges treft men aan in het manuscript ’Horologiun aeternae sapientiae’ dat bewaard wordt in de Koninklijke bibliotheek in Brussel, hoewel andere musea of bibliotheken beschikken over gelijkaardige teksten. Het boek kwam er niet toevallig in opdracht van hertog Filips de Goede. De auteur Heinrich Suso (1295-1366) trad als jonge knaap in bij de dominicanen in Konstanz. Als mystieker had hij in zijn tijd een grote invloed en werd hierom later zelfs zalig verklaard. Het ‘Horologium aeternae sapientiae’ of ‘Dat orloy der ewigher wysheit’, geschreven en prachtig geïllustreerd tussen 1328 en 1330, is helemaal niet bedoeld om aspecten te tonen van horloges of horlogetechniek, maar verwijst gewoon naar de 24 hoofdstukken of uren van het boek. De afbeeldingen met de verschillende tijdmeetinstrumenten zijn echter een onweerlegbaar bewijs van wat tijdmeting in het begin van de 14de eeuw al betekende. Getijdenboeken van keizer Karel Keizer Karel was zeker niet de eerste hertog van Bourgondië, die belangstelling toonde voor astronomie en uurwerken. Ook de keizer volgde met grote interesse de nieuwe hype van de ‘orologes’. De miniaturisten toonden dat zij de laatste nieuwe technische evolutie in de tijdmeting aandachtig volgden. Zo verschenen dan ook horloges aangedreven door gewichten, in de miniaturen. Naast horloges had Keizer Karel ook een duidelijke belangstelling voor getijdenboeken. Uitzonderlijk is op dit gebied de vondst van één tot mogelijk twee getijdenboeken, die keizer Karel gebruikte als devotieboek. Op 23 april 2021 verkocht Christies in New York de schitterende miniaturencollectie van Elaine en Alexandre Rosenberg. In de loop van 30 jaren verzamelden ze één van de mooiste privécollecties ter wereld van verluchte manuscripten en vroeg gedrukte boeken. Na het overlijden in 2020 van Elaine op 99-jarige leeftijd, werd door de nakomelingen besloten de verzameling van zeventien verluchte handschriften en meer dan 200 incunabelen te verkopen. Het “Getijdenboek van keizer Karel” uit ca.1490 is afkomstig uit het atelier van de Gentse miniaturist Gerard Horenbout (ca. 1465-1540/41), die in 1515 benoemd werd tot hofschilder van Margaretha van Oostenrijk. De prachtig verluchte perkamenten tonen betoverende scènes uit het dagelijks leven. Op de hierbij getoonde miniatuur ziet men Maria bewonderend kijken naar haar pasgeboren zoon (p.48). Links van haar op de bladrand denkt men het wazige silhouet van de kathedraaltoren van Antwerpen

44

te herkennen. Het boek werd op 23 april 2021 tijdens de veiling bij Christies verkocht voor 715.000€. Het andere getijdenboek, dat in gebruik zou geweest zijn van keizer Karel, wordt toegeschreven aan verschillende verluchters. Dit getijdenboek dateert uit het prille begin van de 16e eeuw. De prachtige verluchting waarop een uurwerk afgebeeld is, zou wel eens opzettelijk kunnen geschilderd zijn voor keizer Karel of door hem besteld zijn. Men ziet op de verluchting een idyllisch landschap. Een man en vrouw wandelen rustig arm in arm, maar het is duidelijk dat er letterlijk wat boven hun hoofd hangt. Met zijn rechterhand wijst de jonge man naar het horloge dat aan een belkruis hangt onder een stenen boog. Het uurwerk met een grote houten kast, heeft onderaan twee gewichten. De wijzerplaat toont een witte cijferring en een blauw centrum met naar buiten uitlopende goudgele lijntjes. Er staan achttien uren op de wijzerplaat, wat wijst op het Romeinse uurgebruik. Bovenaan, onder het belkruis hangt een klokje, waarnaast men een hamer ziet die via een dunne draad verbonden is met een wolk, waar god aan de draad kan trekken om het klokje te laten klinken. De dood, die met een hand steunt op het hoofd van de vrouw, wil een lans laten neerkomen op het hoofd van de jonge man. Het hele tafereel moest de gelovige lezer duidelijk maken dat de dood overal aanwezig is. Daarvan was de keizer zich maar al te goed bewust. In Yuste wist hij, dat de dood ook op hem loerde. De ‘Librije van Bourgondië’ Aan het begin van de 15de eeuw legt Filips de Stoute, de eerste hertog van Bourgondië, de grondslag van wat een uitzonderlijke bibliotheek zal worden: de ‘Librije van Bourgondië’. Mettertijd wordt zij de trots van Filips’ opvolgers: Jan Zonder Vrees, Filips de Goede en Karel de Stoute. De boekenliefde wordt een familieaangelegenheid. Elke hertog zal op zijn manier trachten de verzameling uit te breiden, zodat deze een echte afspiegeling wordt van de macht en het prestige van de Bourgondische staat. De verzameling behoorde tot de erfenis van Maria van Bourgondië en Filips de Schone, en werd daarna geërfd door Margaretha van Oostenrijk. Keizer Karel erfde dan weer de collectie van Margaretha. Tenslotte belandde alles bij zijn zoon, Filips II. Deze richtte op 12 april 1559 de ‘Koninklijke Bibliotheek van de Nederlanden’ op, waarin de ‘Librije van Bourgondië’ in Brussel werd ondergebracht. Deze bibliotheek mag zowat aanzien worden als de basis van de ‘Koninklijke Bibliotheek van België’ en bezit met deze Bourgondische miniaturenschat één van de mooiste miniatuurverzamelingen ter wereld.

Koning Salomon, uit Horologium Sapientiae.

45

46

De meester van Martainville, meester Robert Gaguin en anderen. Parijs ca. 1490.

47

Getijdenboek van keizer Karel, ca. 1515. Atelier van Gerard Horenbout.

Jaar

Plaats

Reden van de inventaris

Aantal handschriften

1404

Parijs

Overlijden van Filips de Stoute

80

1405

Atrecht

Overlijden van Margareta van Male

149

1420

Dijon

Overlijden van Jan zonder Vrees

252

1420

Dijon

Overlijden van Margareta van Beieren

31

1469

Brugge

Overlijden van Filips de Goede

878

1477

Dijon

Overlijden van Karel de Stoute

93

1485

Gent

Voor Maximiliaan van Oostenrijk

22

1487

Brussel

Voor Maximiliaan van Oostenrijk

546

1504

Brussel

Voor Filips de Schone

32

Inventarissen van de Librije van Bourgondië (Wijsman, p. 147).

48

Astronomie en astrologie In 1369 trouwde Filips de Stoute met Margaretha van Male, de dochter van Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen. Zij was de meest begeerde bruid van haar tijd. Als zoon van de Franse koning Jan II de Goede, was Filips al een rijke edelman, maar na de dood van Lodewijk van Male in 1384 werd Filips de Stoute naast hertog van Bourgondië ook graaf van Vlaanderen. Hij werd zo, op de koning van Frankrijk na, de rijkste edelman van Frankrijk. Filips de Stoute kon beschikken over een hofhouding van 500 dienaren waaronder talrijk keukenpersoneel, stalknechten, kamerdienaren, tuiniers, wasvrouwen, brouwers, tonnenmakers, borduurwerksters voor kledij en tafellinnen, narren, troubadours en ja, ook miniaturisten, astronomen, astrologen en horlogemakers. Margaretha van haar kant deed niet onder en had zelf een huis- en hofhouding van meer dan 200 dienaren. Astronomen en astrologen waren welgekomen gasten aan het hertogelijke hof. Sommige werden aangesteld door de hertog en bleven levenslang in dienst. Astronomen waren sterrenkundigen die de afmetingen, vorm en banen van de planeten en hemellichamen bestudeerden op wetenschappelijke wijze. Astrologen of sterrenwichelaars daarentegen onderzochten de invloed van de stand en de bewegingen van de hemellichamen op de mensen, dieren en natuur. Aan de hand van vaststellingen in het heelal deed de astroloog dan voorspellingen of gaf advies en raad door het opstellen van horoscopen en de toen erg populaire almanakken. In de middeleeuwen waren de meeste astrologen gerespecteerde geleerden en astrologie werd als vak onderwezen aan meerder universiteiten. De astrologie had ook nauwe banden met de geneeskunde. Zo werden ziektes of natuurverschijnselen toegeschreven aan de stand van de planeten. Door de hemelverschijnselen te bestuderen dacht men ook aanwijzingen te vinden om de toekomst te voorspellen of het juiste tijdstip voor het toedienen van medicatie te achterhalen. In de anatomie ging men de planeten met verschillende delen van het lichaam verbinden. De dierenriem werd beschouwd als het prototype van het menselijk lichaam. Ziekten werden toegeschreven aan de invloeden van planeten en uitgelegd als het gevolg van waarnemingen in een sterrenbeeld. Om deze reden vindt men op horloges uit de middeleeuwen of de renaissance dan ook bijna altijd de zodiak of dierenriem. Men kan zich de vraag stellen welke band er in de renaissance was tussen wetenschappen zoals wiskunde, geneeskunde, astronomie enerzijds en de astrologie anderzijds. Op dit ogenblik spreekt men over de astrologie als een pseudowetenschap. In de 14de en 15de eeuw beschouwde men astrologie als een echte wetenschap. Het onderscheid tussen astronomie en astrologie was flinterdun en nauwelijks te vatten. Zelfs Copernicus, Newton en Kepler waren nog bezig met astrologie. Op het einde van de middeleeuwen en tijdens de renaissance werden de geschriften van de Grieken terug onder de aandacht gebracht. De Grieken

hadden heel wat teksten nagelaten over hemelmechanica en wiskunde met daarbij de invloed, die planeten zoals zon en maan, hadden in de geneeskunde. Nu spreekt men over astrologie (of ook sterrenwichelarij) als een verzamelnaam voor ideeën met een verondersteld verband tussen het lot van mensen en gebeurtenissen op aarde en de stand van de hemellichamen (dit alles naar het wereldbeeld van Ptolemaus!). Astrologie is nog steeds niet verdwenen. Het is zelfs zo dat sommige Indiase universiteiten nog steeds een opleiding aanbieden in de astrologie. Nu nog raadplegen miljoenen mensen dagelijks ‘met de regelmaat van een klok’ hun horoscoop op internet of in dagbladen en tijdschriften.

Astronomen en astrologen De hertogen hadden zowel astronomen als astrologen in dienst. Geen belangrijke beslissing werd door de hertog genomen vooraleer advies werd ingewonnen bij astronomen of astrologen. Zonder voorafgaande raadpleging van deze geleerden werd geen huwelijk gesloten, niet vertrokken naar een vreemd land, geen vredesverdrag gesloten of een veldtocht ondernomen. Hieronder worden enkele astronomen en astrologen uit de Bougondische tijd vernoemd. Zij lagen aan de basis bij het vervaardigen van meetinstrumenten of horloges. Soms worden deze geleerden ook wel vermeld in verband met opmerkelijke gebeurtenissen. • Jean Durand (ca 1350-1416) was professor in de astrologie in Parijs. In 1396 werd hij opgemerkt door Filips de Stoute, die in 1402 gedurende een maand bij Jean Durand in zijn huis aan de Seine ging logeren. De hertog benoemde hem in 1404 tot zijn persoonlijke raadgever in de astronomie en de kunst. Bij zijn dood bezat Jean Durand vier astrolabia, waarvan drie in messing en één in hout. • Fasse de Saint-Séverin was een astroloog die in 1395 naar hertog Jan zonder Vrees gestuurd werd om te onderzoeken wat diende ondernomen te worden toen deze zijn schouder gebroken had! • Laurens Pignon schreef in 1411 voor Jan zonder Vrees een kritisch traktaat ‘Tegen de gokkers’. Hierin stelde Pignon de slechte praktijken van de astrologen aan de kaak. • Astronoom Guillaume Hobit vervaardigde omstreeks 14401444 een hemelglobe voor Filips de Goede. Het was slechts de tweede gekende hemelglobe in de westerse wereld. • Astronoom en astroloog maar ook horlogemaker Hendrik van Zwolle stond hoog in aanzien bij Filips de Goede. Van hem bestaat een ‘almanak’ uit 1426 waarin hij beschrijft welke dagen geschikt zijn om bepaalde activiteiten uit te voeren. Zo zijn er 41 dagen per jaar geschikt om te baden, 34 om zich te scheren en 29 dagen om zijn nagels te knippen.

49

• Jan van Wesel (ook Jean de Vésale), de overgrootvader van de beroemde Andreas Vesalius (1514-1564), was apotheker, astroloog en geneesheer van de stad Brussel. In 1424 was hij geneesheer in Leuven en in 1431 werd hij er docent in de wiskunde. Tussen 1432 en 1459 stelde hij verschillende ‘almanakken’ samen met astrologische prognoses voor het weer maar ook voor de gezondheid van Filips de Goede. • Jan Spierinck of Spiringius doceerde van 1461 tot 1485 aan de universiteit van Leuven en was eveneens lijfarts van de hertog van Brabant. Hij publiceerde als sterrenkundige en hoogleraar aan de medische faculteit, een ‘Almanach pro anno 1484’, waarmee hij een heel breed publiek bereikte. Hij overleed in 1499. • Astroloog Angelo Cato voorspelde de dood van Karel de Stoute in Nancy in 1477. • Astronoom, wiskundige en cartograaf Petrus Apianus (1495-1552) was een Duitse humanist. Keizer Karel was één van zijn fanatieke bewonderaars. In 1532 kreeg hij van de keizer het alleenrecht op het drukken van bepaalde kaarten. De befaamde Nicolaus Copernicus (14731543), de grondlegger van de heliocentrische theorie, gaf toe dat hij heel wat geleerd had van Apianus.

De eerste mechanische uurwerken Om hun invloed en gezag aan te tonen lieten die vermogende stadsburgers eerst houten, dan majestueuze stenen belforten bouwen. Deze belforten met hun grote torenuurwerken maken deel uit van het unieke culturele erfgoed van de Lage Landen en bij uitbreiding van het rijke patrimonium van het huidige België en de Nederlandse provincie Zeeland. Het is niet onmogelijk dat de oorsprong van de eerste mechanische uurwerken mag gezocht worden in de Lage Landen. Het socio-economische klimaat was uitermate gunstig om toestellen te vervaardigen die naar de normen van die tijd, een precieze tijdsbepaling konden verschaffen. Torenuurwerken hebben het leven van de middeleeuwer eerst grondig verstoord en daarna veranderd. Vanaf de plaatsing van een mechanisch tijdmeetinstrument met gewichten kwam er een aanduiding van begin of einde van een gebeurtenis. De stadspoorten gingen niet meer open als de zon opging, maar als de uurklok van het torenuurwerk zes- of zevenmaal luidde. Er was nog een lange weg te gaan, maar een eerste en belangrijke aanzet was gegeven. In Engeland verschenen de oudste mechanische torenuurwerken op kerk- of kloostertorens. De eerste burgerlijke uurwerken ter wereld stonden hoogstwaarschijnlijk op Vlaamse torens en belforten. In de veertiende en vijftiende eeuw vervulde Vlaanderen dan ook een pioniersrol door het vervaardigen en plaatsen van uurwerken op openbare gebouwen (Torenuurwerken op Vlaamse belforten, p.11-13). Al in 1343 was de stad Brugge in het bezit van een torenuurwerk: “Meester Niclaise den orloodsemaker van den engiene te stellen in scoutheden hove in hovescheden, 44sch.” (Boekjaar 3 februari 1344-1 februari 1345, f.125v). Dit

‘Cosmographia’ van Petrus Apianus en Gemma Frisius.

50

betekende dat meester Niclaise een geldbedrag kreeg van het stadsbestuur voor het plaatsen van het uurwerk in de residentie van de schout, naar alle waarschijnlijkheid ‘de Love’, de vroegere woning van de Vlaamse graaf, waar zich nu het Landhuis van het Brugse Vrije bevindt. Het torenuurwerk van het gemeentelijk belfort van Brussel stamt uit 1362 en dit van het paleis van de Hertogen van Brabant uit 1364. In 1377 plaatse horlogemaker Peter de Potghietere er nieuwe gewichten en in 1379 werden er nieuwe koorden vervaardigd door broeder karmeliet Hendrik van Diest “Fratri Heinrico de Diestse, carmelite, pro cordis emendis tot urclocken” (Rijksarchief, Register nr. 17144). In1383 werd er een automaat vervaardigd om het uur te slaan: “Gegeven, eenen man die een manneken gemaeckt heeft op d’orloy te slaen” (Ibid., Reg. nr. 2370). Het was meester-horlogemaker Geerts die zorg moest dragen voor het uurwerk en het diende te onderhouden “Gecocht V ellen stryps den meester van huereclocken./ Tot meester Geerts behoif die d’orloy vermaeckt.” (Ibid., Reg.2368 tot 2374). Nergens ter wereld was de densiteit van torenuurwerken hoger dan in Vlaanderen en de Lage Landen. De rijkdom als gevolg van de internationale lakenhandel, het innovatief denken en de werkkracht van de bevolking hebben het mechanisch uurwerk in grote mate mogelijk gemaakt tijdens de Bourgondische tijd.

Horloges en de Bourgondische hertogen Het staat onomwonden vast dat horlogemakers van in het begin een belangrijke plaats innamen bij de Bourgondiërs. Al de Bourgondische hertogen hadden één of meerdere horlogemakers in dienst. Horloges waren in die tijd uitzonderlijk in alle opzichten. Weinig steden beschikten over een torenuurwerk bij het begin van de regering van Filips de Stoute (regeerperiode 1384-1404), de eerste hertog van Bourgondië in Vlaanderen. Een torenuurwerk was een dure onderneming. Als de steden het toch konden betalen, moest de stad nog een ‘orologiemaker’ vinden die een uurwerk kon vervaardigen en daarna onderhouden. Niet enkel de steden wilden een uurwerk op hun belfort of kerktoren, de hertogen wilden dit evenzeer op hun donjon of op hun paleis. Hun imago maakte het absoluut noodzakelijk om met deze mysterieuze toestellen te pronken bij de lagere adel en het volk. Zo was er op het gotische stadhuis van Brussel al vroeg een wijzerplaat van een torenuurwerk. Het horloge werd geplaatst de dag vóór Sint-Maarten.: “Anno 1441 was den weyser gheset voer d’stadhuys” (Chroniques du XVe siècle aux Archives du Royaume). Horloges kwamen alsmaar meer in de belangstelling toen de torenuurwerken geminiaturiseerd worden. Het minder fraaie ijzersmeedwerk van het torenuurwerk werd vervangen door een kleiner, rijk gegraveerd en geciseleerd horloge dat men kon bewonderen in een riddertent of een kasteelzaal. Hiervoor gebruikte men edele metalen zoals zilver of goud en versierselen in kleurig email met een overdaad aan parels en edelstenen, Het uurwerk moest niet precies werken aangezien er toch geen referentiepunten waren om het uur nauwkeurig te ijken. Hoofddoel was de hovelingen en rijke bezoekers overbluffen om alzo de eigen grootheid uit te stralen. De Bourgondische hertogen waren fervente horlogeliefhebbers om soms nog heel andere redenen. Zelfs het wegnemen of stelen van een horloge als straf, was voor deze vorsten geen probleem. Karel de Stoute voerde het uurwerk uit Dinant mee naar Beaune, Filips de Stoute nam het uurwerk uit Kortrijk mee naar Dijon en keizer Karel liet in Gent ‘klokke Roelandt’ uit de toren halen om de Gentenaars te tonen wie de macht had.

Astronomicum caesareum, Apianus. Was Apianus al bezig met de vorm van de zakhorloges?

51

Filips de Stoute Het torenuurwerk van Kortrijk Als vierde en jongste zoon van koning Jan II van Frankrijk en Bonne van Luxemburg, werd Filips de Stoute (1342-1404) de stamvader van de Bourgondische hertogelijke dynastie die ook over Vlaanderen regeerde. Zijn huwelijk in 1369 met de Margareta van Male (1350-1405), de dochter van graaf Lodewijk van Male en de erfgename van het graafschap Vlaanderen, was een gewiekste zet van de Franse koning. Met dit huwelijk verkreeg de koning zeggenschap over de rijkste Europese regio. Zorgen zou de hertog nog voldoende krijgen want de Vlaamse steden met Gent op kop, waren niet altijd volgzame schapen. De hertog zou met deze steden rekening moeten houden. Lodewijk van Male, de laatste graaf van Vlaanderen wist dit al jaren. In 1382 kwamen de Vlaamse wevers onder bevel van Filips van Artevelde in opstand tegen de autoritaire Lodewijk van Male. Deze laatste riep zijn schoonzoon Filips de Stoute te hulp. Filips trok daarop met 1.000 soldaten uit Dijon naar Vlaanderen. Hertog Filips vroeg op zijn beurt hulp aan de Franse koning Karel VI (de Waanzinnige, de opvolger van Jan II en diens zoon Karel V), die nog steeds de nederlaag van de Guldensporenslag tachtig jaar vroeger, niet had verkropt. In West-Rozebeke werden op 27 november 1382 de Vlaamse opstandelingen verslagen door de Franse koning en de Bourgondische hertog. Duizenden Vlamingen, waaronder Filips van Artevelde, sneuvelden. Als alle eer van de overwinning voor de Franse koning was, dan hield de hertog van Bourgondië er het meeste voordeel aan over. Onmiddellijk na de slag der Guldensporen op 11 juli 1302 hadden de Vlamingen de meer dan zeshonderd gouden sporen van de Franse edelen op het slagveld verzameld en weggevoerd met kruiwagens. De sporen van de Franse edelen werden als trofee opgehangen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Kortrijk, tot grote fierheid van de Vlamingen en tot afgrijzen van de Fransen. Na de nederlaag van West-Rozebeke eiste de Franse koning de gulden sporen op, maar Kortrijk ging niet in op de eis. De verbolgen Franse vorst trok met zijn troepen naar Kortrijk en nam terug bezit van de gouden sporen. De koning wilde echter meer. Kortrijk diende gestraft te worden voor zoveel hoogmoed. Daarom moest het belfort als symbool van vrijheid en zelfstandigheid vernietigd worden. Voordat de hele stad geplunderd en het belfort in brand gestoken werd, liet de hertog het torenuurwerk, de klok en de jaquemart Manten uit de toren halen. Dit uurwerk werd met karren vervoerd naar Dijon, de hoofdstad van Bourgondië: “Et celuy horologe fit tout mettre, par membres et pièces, sur chars et la cloche aussi (het uurwerk en ook de klok werden met stukken en delen op karren geladen. (Vert)” (Berigal, p. 12). Het werd in Dijon op de toren van de O. L. Vrouwekerk geplaatst en geeft nu nog steeds het uur aan.

52

Hedendaagse wijzerplaat en jaquemarts in Dijon van het gestolen torenuurwerk in Kortrijk.

Louis Gollut (1535-1595) beschreef het vermaarde Kortrijkse uurwerk als volgt: “Hertog Filips liet hun mooie uurwerk uiteennemen en stuurde het naar Dijon. Men hield het voor één van de mooiste ter wereld. (Vert)” (L. Gollut, 1592, p. 479). Jean Froissart (ca 1337-ca 1405), één van de belangrijkste laatmiddeleeuwse kroniekschrijvers uit de Zuidelijke Nederlanden beschrijft het zo: “Voordat het vuur werd aangestoken liet de hertog van Bourgondië het uurwerk van de hallen wegnemen. Het was één van de mooiste horloges die men kon vinden aan deze of de andere kant van de zee. En dit horloge werd in stukken en onderdelen op karren geladen net als de klok. Dit horloge werd met karren gevoerd naar de stad Dijon in Bourgondië en aldaar teruggezet en geplaatst. Zij slaat daar dag en nacht de vierentwintig uren. (Vert)”. De diefstal van het Kortrijkse torenuurwerk, alsook van de klok en de jaquemart Manten was wel te begrijpen, aangezien Dijon -toch de hoofdstad van Bourgondië- op dat ogenblik geen enkel torenuurwerk bezat. Dit was een unieke kans voor hertog Filips de Stoute. Met fierheid kon hij een trofee laten horen (zien was nog niet mogelijk want er waren nog geen wijzerplaten) afkomstig uit zijn pas verworven en onderworpen Vlaanderen. Het torenuurwerk uit Kortrijk is nog steeds het oudste werkende torenuurwerk in Frankrijk.

Horloges van Filips de Stoute Hertog Filips de Stoute hield van nieuwigheden en techniek. De torenuurwerken, die het uur lieten horen door het automatisch slaan op de uurklok, waren op dat ogenblik de laatste nieuwigheid. Niet alleen de aankoop van zulk horloge vormde een grote uitdaging, maar je diende daarbij iemand te hebben die ze kon opwinden, smeren, onderhouden en zo nodig herstellen want de techniek van het torenuurwerk stond nog in zijn kinderschoenen. Tijdens zijn talrijke reizen kocht de hertog uitzonderlijk ook wel eens een horloge. Hij liet zich voorzeker goed inlichten waar zo een horlogemaker woonde. Hij nam dan de gelegenheid te baat om de uurwerkmaker te bezoeken en bij deze gelegenheid een horloge te bestellen. Natuurlijk waren deze uurwerken nog behoorlijk groot en het predicaat ‘draagbaar’ was op dat ogenblik nog niet van toepassing. Zo kocht Filips de Stoute in 1377 twee horloges voor 40 francs van Huart-le-Verrier uit Arras en Rasse le Potier, een horlogemaker die later zelfs in dienst werd genomen door de hertog. De hertog liet de uurwerken overbrengen naar Bourgondië zoals vermeld staat in de rekeningen “a fait acheter d’eulx pour envoyer en Bourgogne (heeft ze van hen gekocht om ze naar Bourgondië te zenden. (Vert)”. In de rekeningen (compte d’Odot Donai) van zijn penningmeester Amiot-Arnaut vermeldt deze laatse dat Filips de Stoute samen met het uurwerk nog wat anders gekocht had “een houten koffer om zekere horloges in op te bergen die de hertog gekocht had in Arras alsook drie ‘menaux’ (een maat voor de granen) uit Avennes om de vermelde horloges in te plaatsen opdat deze niet zouden stuk gaan. Daarbij ook zeil en koorden om te winden rond de negen klokken en de tegengewichten van de horloges. Dezelfde hertog kocht in 1386 ook drie zonnewijzers. (Vert)” (Mémoires, p. 168). Filips de Stoute had meer belangstelling voor horloges dan men zou vermoeden. In verschillende steden had hij horlogemakers in vaste dienst. Zo was in 1377 Rasse le Potier

horlogemaker van de hertog in Arras (Documents et extraits, p. 539). Uit de rekeningen van Jean Chousat uit 1400 (Memoires, 1434-1435, p. 169) weet men dat Filips de Stoute bij Chousat een zilveren horloge bestelde dat hij liet overbrengen uit Brussel. Dat was dan voorzeker een binnenhuisuurwerk want torenuurwerken werden nu eenmaal niet in zilver vervaardigd. Een zekere Guillequin de la Mote was “Sommelier du corps et garde des joyaux (sommelier en bewaker van de kroonjuwelen. (Vert)” (Rossignol, p.383). De functie van “Sommelier du corps” bestond zowel bij de Franse als de Bourgondische en Spaanse adel. Deze ‘sommelier’ was verantwoordelijk voor het transport van de goederen tijdens de reizen van het hof. De ‘sommelier du corps’ moest zich in Bourgondië ook bezighouden met de kledij van de hertog terwijl de ‘sommelier de chambre’ verantwoordelijk was voor de kamer en de privé-vertrekken van de vorst tijdens diens afwezigheid. Hogervermelde Guillequin was een vermogend man aangezien hij een horloge schonk aan de hertog. Wat later waren er problemen met het horloge want in 1394 liet de hertog het horloge herstellen: “Bij bevelschrift van Filips de Stoute, gedateerd in Saint-Germain-en Laye op 1 februari 1394 wordt aan de algemene schatbewaarder van zijn financiën bevolen 22 francs te betalen aan Pierre Roxte, horlogemaker van het paleis in Parijs. Dit alles omwille van het herstellen van een horloge dat Guillequin de la Mote had gegeven aan Monseigneur, met daarbij 8 francs om er het schild van de prins op te laten schilderen en het maken van een beschermdoos voor het bedoelde horloge. (Vert)” (Messager, 1884, p. 187). Na het overlijden van Filips de Stoute werd in juli 1420 een inventaris gemaakt van zijn goederen. In deze inventaris vindt men slechts één uurwerk: “Een klein vierkant uurwerk, aan de buitenzijde verguld, voorzien van de dierenriem in wit email en met bovenaan één bel om de uren te slaan. (Vert)” (Trésorerie des chartes des comtes de Flandre).

53

Jan zonder Vrees Jan zonder Vrees (1371-1419) had andere zorgen aan zijn hoofd dan zich te bekommeren om tijdmeting of uurwerken. Van deze hertog werden dan ook nergens verwijzingen naar bestellingen of herstellingen van horloges gevonden. Met grote waarschijnlijkheid had dit te maken met de Honderdjarige oorlog (1337-1453), een oorlog tussen Frankrijk en Engeland met als inzet de Franse troon. In 1407 had Jan zonder Vrees uit eigenbelang Lodewijk van Orléans - zijn neef en ook de jongere broer van de Franse koning - laten vermoorden. Dit was het begin van een burgeroorlog tussen de Bourguignons (de aanhangers van Jan zonder Vrees) en de Armagnacs (de volgelingen van de Franse koning). Dit zou leiden naar de moord op Jan zonder Vrees in opdracht van de Franse dauphin (de erfgenaam van de Franse troon) in 1419. Twisten, ruzies of oorlogen weerhielden de Bourgondische hertogen niet om paleizen, kastelen en zomerresidenties te bouwen. Daar werd gefeest en bondgenootschappen gesloten maar evengoed ruzie gemaakt of moorden beraamd. Zo’n droomkasteel voor de Bourgondische adel was te vinden in Hesdin. Op dit ogenblik is Hesdin een onooglijk stadje van zowat 2000 inwoners. Vanuit Ieper is het ongeveer 90 km rijden. Zo klein als de stad nu is, zo groot is de geschiedenis van Hesdin. Al in de XIde eeuw werd er een eerste indrukwekkend kasteel gebouwd. In de loop der eeuwen zou het kasteel hoogtes en laagtes kennen. Hesdin vormde in Frans-Vlaanderen met Rijsel, Duinkerken, Dowaai (Douai) en later Kamerijk (vanaf 1543 Cambrai), een onderdeel van het graafschap Vlaanderen. Vanaf 1384 maakte het ook deel uit van het hertogdom Bourgondië. In 1659 werd Frans-Vlaanderen (nu officieel: Nord-Pas-de-Calais) terug aangehecht bij Frankrijk.

Kaart van het kasteel en dorp van Hesdin door Jacob van Deventer, 1505-1575.

54

In 1391 liet Filips de Stoute het kasteel van Hesdin ombouwen tot een luxueuze residentie van de Bourgondische hertogen. Op dat ogenblik was het kasteel voornamelijk bekend om zijn onvoorstelbare waterautomaten. Men vertelde zelfs dat er in het jaar 1300 midden in het park een wateruurwerk stond omringd door tientallen automaten in de vorm van dieren en mensen, aangedreven door het alomtegenwoordige water. Men kon in het paleis regen en sneeuw nabootsen of gigantische banketten organiseren (lees hierover de barokke beschrijvingen in het populaire boek ‘De Bourgondiërs” van Bart Van Loo). Er kwamen koningen en prinsen op bezoek, exotische dieren werden aangevoerd of dagenlange jachtpartijen georganiseerd, gevolgd door nooit geziene schranspartijen. Dat alles om de bezoeker te laten genieten van de Bourgondische overvloed. Filips de Goede verbleef vanaf 1419 voornamelijk tijdens de zomermaanden in Hesdin. Hij liet de parken nog uitbreiden - hiervoor moest zelfs een kloosterdomein plaats ruimen - met wijngaarden, watermolens, fonteinen, rivieren, boomgaarden, bruggen en een mooi wegennet tussen prachtige zomerpaviljoenen, jachthuizen met reuzegrote openhaarden voorzien van kolossale braadspitten, kleurrijke zonnetenten, gezellige optrekjes met vlaggen en kleine aanlegsteigers voor boten aan de oever van romantische meertjes. Aan luxe geen gebrek. Melchior Broederlam (ca. 13501409) werd uitgenodigd om grootse fresco’s te schilderen op de muren van het paleis en zelfs Jan van Eyck (vóór 1390-1441) was er te gast in 1427 als schilder. In 1553 werd het kasteel verwoest door de troepen van keizer Karel (Illustratie La Fête Champêtre à la cour de Bourgogne D’après Jan van Eyck (vers 1390 –1441) musée des Beaux-Arts de Dijon ca 1425-1430).

Lakenhalle en belfort van Ieper.

Filips de Goede Filips de Goede was een bijzondere hertog. In 1455 lukte het hem Bourgondië in grote mate onafhankelijk te maken van Frankrijk en koning Karel VII. Lang zou dit echter niet duren want in 1477 na de nederlaag en de dood van zijn zoon Karel de Stoute, kwam Bourgondië terug in Franse handen. De lange regeerperiode van 1419 tot 1467 van Filips de Goede maakte dat de hertog tijd te over had om zich met tijdmeting bezig te houden. Hij nam dan ook verschillende horlogemakers in dienst en liet heel wat horloges vervaardigen. Herman Bussenborch, Godefroid de Haynnau, Jan de Smet, Jean Fusoris, Woetre le Flameung, Pierre Lombart, Jacques Maille, Michiel Moens, Jan van Wichelen, en Hendrik van Zwolle waren allemaal ‘horlogemakers’ in dienst van de hertog. In deze rij horlogemakers past ook Jaquemart de Lille: “In de rekeningen van Gui Gaillebaut vindt men Jaquemart, horloge- en slotenmaker, die in Lille woonde en er werkte voor de hertog. Hij ontving 22 ponden voor het werk dat hij uitgevoerd had. (Vert)” (Berigal, p.32). Van sommige horlogemakers, die werkten in opdracht van de hertog, is de naam niet gekend. Het gebeurde dat Filips de Goede gewoon geld gaf om een horloge te laten maken. Zo schonk hij in 1422 aan de raadsleden van de stad Châlon-sur-Saône 1900 ponden omdat de stad niet voorzien was van een horloge (Berigal, p. 32). Natuurlijk lag de nadruk nog steeds op de logge torenuurwerken, maar nog tijdens de regering van hertog Filips lukte het de horlogemakers om torenuurwerken in kleinere afmetingen te bouwen, aangepast aan een klein kasteel of een patriciërswoning. Er moest echter nog gezocht worden naar een oplossing voor de aandrijving. Zo was een gewicht onhandig tot zelfs onmogelijk te gebruiken in een tafelklok. Het gebruik van een veer, die geleidelijk haar spanningskracht afleverde aan het horlogemechanisme, werd de oplossing.

Raderen van een weefgetouw als voorlopers van uurwerkraderen.

Herman Bussenborch De schrijfwijze van zijn naam loopt nogal uiteen van Bussenborch over Buyssemborch tot Boisenborch. Hij was afkomstig uit Lille, maar vestigde zich later in Brugge. In een rekening uit 1442 wordt Herman Bussenborch “orlogeur” genoemd. De eerste vermelding luidt: “Over bepaalde werken die hij uitvoerde voor de Monseigneur (Filips de Goede. EF), die hierover geen verklaring wenst te geven. (Vert)” (Archives du département du Nord, Register n°F, f° uij xx iiij v°). In een rekening van het jaar 1445 wordt hij in Brugge bestempeld als goudsmid ter gelegenheid van een betaling van 200 franken, die hem toegekend was door de hertog van Bourgondië. De hertog schonk hem dat bedrag ter gelegenheid van het huwelijk van Herman Bussenborch. In ‘Index biobibliographicus notorum hominum (p.246)’ wordt Bussenborch genoemd als “Bussenborch Hermano, uhrmacher, Brügge, 1442”.

Godefroid de Haynnau en Woetre le Flameng Godefroid de Haynnau werd in 1438 benoemd door Filips de Goede als torenuurwerkmaker van het kasteel van Bergen en dit tot aan zijn dood in 1467 (of 1468). De stad Bergen was echter niet gelukkig met deze beslissing. In een brief lieten de raadsleden aan de hertog weten dat de benoeming van een horlogemaker niet alleen aan de hertog toekwam maar ook aan de stadsraad. Godefroid De Haynnau was ook horlogemaker van de hoofdkerk Sainte-Waudru in Bergen, waarvan de eerste steen gelegd werd in 1450. Hij werd er “orlogeur (Chartes, p. 241)” genoemd. In het zegel van Godefroid De Haynnau stonden drie punthamers als verwijzing naar zijn beroep. In 1449 werkte

Kerk van Sainte-Waudru in Bergen met links het belfort.

55

Woetre le Flameng (ook Gautier Le Flameng in sommige teksten) samen met Godefroid de Haynnau aan het torenuurwerk van het kasteel van Filips de Goede. De tekst hierover in het oud Frans is moeilijk te lezen. In het Nederlands klinkt het als: “De horlogemakers Godefroot van Henegouwen en Wouter de Vlaming hebben in de maand september van het genoemde jaar 1449 het hele uurwerk van het kasteel uit elkaar gehaald en in de toren naar beneden gedragen met eigen handen…ze hebben gaten en assen hersteld…terug op punt gesteld voor zover ze versleten, rot of slecht gemaakt waren. De kettingen die de hamers trekken, zowel van het uur als van de kleine klokjes, werden hersteld of opnieuw gesmeed ter vervanging van de anderen die volledig rot en gebroken waren. Daarna werd het uurwerk terug naar boven op de toren gedragen, neergezet et terug in de staat gesteld zoals het hoort. (Vert)” (Messager, 1884, p.193). Tijdens de 15de eeuw waren er minstens drie torenuurwerken in Bergen. Zo liet Filips de Goede omstreeks 1458-1460 door Godefroid De Haynnau een uurwerk plaatsen voor 58 ponden op het ‘Hôtel Naast’. Hôtel Naast was gelegen in het centrum van Bergen in de ‘Rue Naast’, nu ‘Rue de la Terre du Prince’. Het hotel Naast was een mooie patriciërswoning met toren. Lange tijd werd het gebruikt als opslagplaats voor archieven en charters. Het hotel werd officieel ‘La tour de la trésorerie des Chartes à l’Hôtel Naast’ genoemd. Men schreef dat het horloge op de toren vervaardigd werd om ‘de uren van de dag en de nacht” te kennen. Verder noteerde men in dezelfde tekst “Voor het horloge dat vervaardigd en geplaatst werd door Godefroot van Henegouwen, kreeg deze CVIII ponden zoals overeengekomen was tussen Godefroot en de meester van het hotel Renault, bewaarder en verzorger van de tapisserie van de vorst (Vert) (Annales, Vol 8-9, p. 426)”. ‘Garde de la tapisserie’ is een eigenaardige uitdrukking. In de Bourgondische tijd bedoelde men hiermee ‘bewaarder en verzorger van de tapijten en roerende voorwerpen van een belangrijk man (Salet, p. 212).

Jan de Smet Op 28 november 1449 gaf Filips de Goede opdracht patentbrieven te overhandigen aan Jan de Smet, als kamerdienaar en uurwerk- en kompasmaker: “ouvrier d’orloges et de compaz” (Rekeningen van het Groot Zegel, p. 301). Over Jan de Smet is verder niets geweten.

Jean Fusoris Jean Fusoris werd in Giraumont in de Franse Ardennen geboren omstreeks 1365. Hij was meester in de wiskunde, geneeskunde, astronomie en de theologie. Zijn specialiteit was echter het vervaardigen van “quadrans et orloges (wijzerplaten en horloges)”. Hij was één van de grootste geleerden uit zijn tijd. Als geestelijke werd hij vanaf 1412 kanunnik van de kathedraal NotreDame in Parijs, wat hem een zekere financiële onafhankelijkheid gaf. Hij schreef boeken over het gebruik van astronomische

56

Astrolabium uit het atelier van Jean Fusoris.

instrumenten en vervaardigde astrolabia, armillairsferen, equatoria en horloges. Jean Fusoris was eerst in dienst van Filips de Goede. Tijdens deze periode was hij leermeester van Hendrik van Zwolle. Na een rechtzaak werd Fusoris verbannen in eigen land en kon maar terugkeren naar Bourges in 1423. Het was in deze stad dat hij zijn meesterwerk ontwierp. Later ging Fusoris in dienst bij koning Lodewijk IX van Frankrijk en bleef er tot aan zijn dood in 1436. Het meesterwerk van Fusoris is het astronomisch uurwerk in de kathedraal van Bourges uit 1424. Het ontwerp en de plannen waren van Fusoris, maar het was slotenmaker André Cassart die de uitwerking op zich nam: “Andreas Cassart serruriero qui fabricat dictum horologium (Andreas Cassart, de horlogemaker, die het genoemde horloge vervaardigde (Vert)”. Dit uurwerk -het oudste astronomisch bewaarde horloge van Frankrijk- ontstond tijdens de verwarde periode van de Honderdjarige Oorlog. De Bourgondische hertog Jan zonder Vrees had in 1418 Parijs ingenomen met de hulp van de Engelsen. Bij deze gelegenheid had hij de Franse koning Karel VI gevangengenomen, terwijl de dauphin Karel VII ternauwernood kon ontsnappen en vluchten naar Bourges. In 1422 stierf Karel VI en zijn zoon volgde hem op. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Tenslotte was het Jeanne d’Arc die Karel VII uit de nood zou redden. Zij zorgde ervoor dat hij in de kathedraal van Reims gekroond werd in 1429. Ondertussen werd in 1423 Lodewijk XII geboren, de oudste zoon van Karel VII. Ter zijne ere liet men in 1424 een horloge door Fusoris vervaardigen in Bourges.

De kast van het astronomisch uurwerk uit Bourges heeft een breedte van 1,75m en een hoogte van 6,2m. Het smeedijzeren horloge met 200 onderdelen is 85cm breed, 100cm diep en 120cm hoog. Het uurwerk heeft twee wijzerplaten. De bovenste wijzerplaat geeft de uren aan. Op de onderste wijzerplaat vindt men de dagen van de dierenriem, de maanfasen, de maandelijkse bewegingen van de maan alsook de jaarlijkse bewegingen en de stand van de zon. Het mechanisme had een gangwerk met foliot. Het originele uurwerk werd na de restauratie van 1992/1994 in een glazen kast museaal opgesteld. Een waarheidsgetrouwe kopie drijft nu het horloge aan. Drie belletjes weerklinken om het kwartier terwijl men op het uur het belgerinkel van het Salve Regina hoort.

Pierre Lombart In 1431 ontving Pierre Lombart uit Bergen in Henegouwen een belangrijke betaling voor een uurwerk dat hij vervaardigde voor de Filips de Goede. De hertog was zeer tevreden over het werk van Lombart want op 23 februari 1432 nam de hertog hem aan in vaste dienst. Uit de rekeningen van het Bourgondisch hof weet men dat Pierre Lombart een jaarlijks loon van 100 francs ontving als “Kamerheer en horlogemaker van de monseigneur van Bourgondië. (Vert)”. De vorst bestelde bij hem in 1434 meerdere zilveren horloges (Compte, fol. vjxxj) en in 1435 door een mandement van 3 april 1435, kreeg Lombart een belangrijke geldsom “voor zekere wijzerplaten en andere kleine dingen die hij met zijn kennis van de astronomie, heeft gekocht voor een horloge, die hij gemaakt en geleverd heeft aan de monseigneur. (Vert)” (Messager, 1884, p. 190). Hieruit blijk dat men al kleinere horloges kon vervaardigen en dat er astronomische gegevens in verwerkt waren. Dit is begrijpelijk want in die periode was het verband van de tijd met natuurelementen zoals zon, maan, sterren en planeten veel duidelijker dan nu. Op dit ogenblik weten veel mensen zelfs niet meer dat deze natuurverschijnselen de basis vormen van onze tijdrekening.

Het meesterwerk van Jean Fusoris in de kathedraal van Bourges.

Op 20 augustus 1436 ontving Lombart 200 ponden op voorwaarde dat hij geen bijkomend geld zou vragen voor de materialen die hij gebruikte. Pierre Lombart stond zeer hoog aangeschreven bij Filips de Goede, want nog in 1436 kent de hertog hem een jaarlijks pensioen toe van 400 ponden (ter memorie: 1 kg goud was toen 360 ponden waard). Nog in hetzelfde jaar bestelde de hertog bij Lombart een gouden horloge ter waarde van 270 ponden. De horloges die Pierre Lombart voor de hertog vervaardigde, waren meestal astronomische uurwerken. Zo maakte Pierre Lombart in 1446 “een horloge die de werkelijke banen van de zeven planeten bevatte (Vert).” (Messager, 1884, p. 188). Tot in 1447 werd Lombart regelmatig betaald door de hertog, maar in 1448 kreeg hij slechts de helft van zijn loon uitbetaald. Lombart was hierover ontstemd en deed zijn beklag bij de hertog. Deze laatste had in 1448 omwille van besparingen (ook al in die tijd!) alle loonovereenkomsten ingetrokken. Filips de Goede liet

57

Lombart weten dat hij hem - omwille van zijn lange staat van dienst - het jaarlijks loon zou blijven doorbetalen, hoewel het geld nu kwam uit de geldkoffer van het graafschap Henegouwen (la Recette générale de Hainaut) en niet uit deze van het hertogdom Bourgondië. Lombart, die heel zijn leven in stad Bergen bleef wonen, was nog in leven in 1460 want dat jaar wordt hij nog vermeld in enkele rekeningen.

Jacques Maille Deze horlogemaker deed heel wat inkt vloeien maar eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat er weinig over hem gekend is. Zowat het enige wat men met zekerheid weet, is dat hij horlogemaker en slotenmaker was van het kasteel van Bergen. In 1427 werd Jehan Marescaudiaux “Bewaker van uurwerk van het kasteel van de stad. (Vert)” (Annales, 1880, p. 511). Zoals vroeger al vermeld werd Godefroid De Haynnau in 1438 aangesteld als torenuurwerkmaker van het kasteel in Bergen. In 1468 was Jehan Mykiel “gardien de l’horloge”. In zijn wapenschild pronkte een tandwiel als teken dat hij niet enkel smid, maar ook horlogemaker was. Jacques Maille werd in de jaren 1475 en 1476 belast in Bergen met het onderhoud van het torenuurwerk in het kasteel (Annales, Vol. 53-54, p. 262). In 1475 wordt Jacques Maille genoemd in verband met werken die hij had uitgevoerd aan het torenuurwerk van het kasteel van Bergen zodat Jacob Waghevens (ca 1466), bijgenaamd “den clockgietere”, zijn beiaardklokken kon aansluiten aan het uurwerk: “Aan meester Jacquemart Maille, horlogemaker en verantwoordelijke voor het uurwerk van het kasteel van Bergen om de draden verlengd te hebben, zodat Jacop Waghevens, meesterklokgieter, wonende in Mechelen, de klokken kon laten werken. (Vert)” (Annales, vol. 53-54, p.262). Men merkt dat hier de naam “maistre Jacquemart Maille” gebruikt werd in de originele tekst om ‘meester Jacques Maille’ aan te duiden. Deze aanpassingen aan namen gebeuren regelmatig in oude teksten. Zo werd ‘Pierre Lombart’ ook wel ‘Pierret Lombart’, horlogemaker Hendrik van Breda wijzigde in ‘Henric van Bree’ en torenuurwerkmaker ‘Gillis de Proost” werd vervormd tot ‘Guusse den Proofst’. Van Jacques Maille zijn geen verdere bijzonderheden gekend. Sommige auteurs beweren dat bij deze Jacques Maille de oorsprong ligt van het woord “jaquemart” of de automaat met hamer, die het uur slaat op de uurklok. In de 14de en 15de eeuw was de naam Ja(c)quemart een veel voorkomende familieof voornaam in Vlaanderen, maar daar houdt het verband met Jacques Maille dan ook op. Dat het woord ‘jaquemart’ uit Vlaanderen of Henegouwen afkomstig zou zijn, lijkt niet onmogelijk. In de inventaris van de goederen van Margareta van Beieren, weduwe van Jan zonder Vrees, opgemaakt in 1424, verneemt men: “In het huis van Jaquot Barre, dienaar (van Margareta van Beieren, de echtgenote van Jan zonder Vrees) die verbleef in Auxonne, vond men het volgende:

58

• het is te zeggen, de behuizing van het slagwerk van een uurwerk met één enkele jaquemart. • Item. De genoemde houten jaquemart die een ijzeren hamer vasthoudt” (Vert). Deze niet onbelangrijke tekst luidt in de originele tekst: “En lostel de Iaquot Barre serviteur demorant a Auxonne, a esté treuvé ce qui sensuit: • -cest asavoir la maison d’une sonnerie de reloige d’un Iaquemart tant seulement. • -Item. Ledict Iaquemart de bois tenant ung martel de fer”. Men kan duidelijk vaststellen dat het woord ‘jaquemart’ toen al een duidelijke betekenis had: het is de man die een hamer vasthoudt om op de klok te slaan. Het is dus eenvoudiger aan te nemen dat de naam ‘jaquemart’ gewoon afkomstig is van een voor- of familienaam, die omstreeks 1400 geregeld gebruikt werd in Vlaanderen of Henegouwen. Omstreeks 1400 was er in Doornik een familie horlogemakers met de naam ‘de Gand’. Eén van hen was Piérard de Gand, die in 1383 gedwongen werd naar Dijon te gaan om het torenuurwerk dat in 1382 gestolen werd in Kortrijk, terug in orde te zetten omdat niemand in Dijon daartoe in staat was. De anderen horlogemakers ‘de Gand’ waren Mahieu, Jehan, maar ook Jacquemart de Gand Een gelijkaardige naam voor een automaat is ‘Jan’. Deze naam ontmoet men regelmatig in de Lage Landen zoals in Sluis (Jantje) of in Leuven (Meester Jan). (Uurwerken op Vlaamse belforten, pp. 141-142). Zelfs in Nijvel heet de jaquemart ‘Jean de Nivelles’.

Michiel Moens In 1446 vervaardigde horlogemaker Michiel Moens uit Brussel in opdracht van Filips de Goede (1396-1467) het torenuurwerk voor het paleis op de Koudenberg in Brussel. Enkele jaren later maakte Michiel Moens in 1450 een torenuurwerk voor het paleis van Filips de Goede in Brugge: “Ik Michiel Moens, horlogemaker met verblijf in Brussel, geeft toe dat ik van meester Gautier de la Mandre, raadsheer en bewaarder van de schatkist, de som van xxv gouden ecus en xlviij gros, geld uit Vlaanderen, gekregen heb voor wat de Monseigneur me verschuldigd is en nog zal moeten. Het betreft een horloge die ik vervaardigde en afleverde op zijn bevel in zijn paleis in Brugge. Dit betreft ook andere werken van mijn beroep aan zijn horloge met orgel, die ik uitvoerde in zijn paleis in Brussel op bevel van de Monseigneur. (Vert)” (Messager des sciences, 1884, p.193). Moens was een erg actief torenuurwerkmaker. Hij leverde in 1450 eveneens het horloge voor het Prinsenhof van Brugge en in 1460 vervaardigde hij voor 11 kronen, een uurwerk voor de kapel van de H. Drievuldigheid van het Kartuizerklooster van Scheut (Anderlecht). In zijn tijd was het een man van aanzien. “Machiel Moens, orloymaker” was tussen 1462 en 1501 lid van de ‘Broederschap van Sint Kruis’ in de Brusselse parochie van Sint-Gillis. Na zijn naam stond een andere beroemdheid vermeld “Meester Roeger Van der Weyden, der stad scilder”.

Jan van Weghelen De naam ‘van Weghelen’ kende talrijke schrijfvormen zoals van Wechele, van Wuchlove of van Wichelen. De Gentenaars Jan, Roelandt en Lieven van Weghelen waren in hun tijd befaamde horlogemakers. Jan van Weghelen was stadshorlogemaker van Gent en voerde opdrachten uit voor de Raad van Vlaanderen. Herhaaldelijk werkte hij voor de hertog, hoewel hij nooit in vaste dienst was. In 1455 verving hij het houten torenuurwerk van het belfort van Gent door een smeedijzeren torenuurwerk. In 1458 leest men in de rekeningen van de stad Gent: “Item, Ghegheven ende betaelt meester Janne van Wechelen, ter causen van den nieuwen horloge ende eenen wijsere bi hem ten orbuere van deser stede ghemaect van grootten end edicten naer tbegrijp va, eenen bewerpe daer af sijnde, weghende tvors, horloge met diest ancleeft vijm viije xxij ponden. (Vert)” (Rekeningen van de stad Gent). In 1464-1465 kreeg horlogemaker “Jan van Wichelen” 36 ponden Vlaams voor het vervaardigen van een uurwerk in de raadzaal van de Raad van Vlaanderen: “Jan Van Wichelen horlogemaker, wonende in de stad Gent om een horloge gemaakt te hebben en deze hier geplaatst te hebben in de raadzaal van de Raad van Vlaanderen. (Vert)” (Registre de la Chambre des comptes, n° 21833). Wat later betaalde de Raad van Vlaanderen hem op bevel van de raadsheren 6 ponden. In 1479 herstelde hij het uurwerk in de raadzaal (Registre, n° 21836). Waarschijnlijk was Jan van Weghelen één van de vroegste torenuurwerkmakers die horloges vervaardigde voor kleinere gemeenten of dorpen. Zo maakte hij het torenuurwerk van Evergem in augustus 1468. Nog in dat jaar tekende hij een overeenkomst voor het vervaardigen van het uurwerk van Waarschoot.

Schema voor berekeningen van een archaïsche clavecimbel door Hendrik van Zwolle.

Hendrik van Zwolle Hendrik van Zwolle was omstreeks 1400 geboren in Zwolle zoals zijn naam laat vermoeden. Hij werd bekend als geneesheer, astronoom, astroloog en organist in dienst van Filips de Goede. Zijn oorspronkelijke Nederlandse naam was waarschijnlijk Hendrik Arnold (Arnout) van Zwolle. Zoals gebruikelijk in die tijd waren er talrijke spellingen van zijn naam in gebruik: Henri Arnaut de Zwolle, Magister Henricus Arnault, Medicus Alemannus de Zuvolis, Maistre Henry Arnault de Zubolis of Maistre Henry Zwolls. Hendrik van Zwolle was tegelijkertijd geneesheer en ‘meesterhorlogemaker’. Een eigenaardigheid die in de middeleeuwen wel meer voorkwam. Giovanni Dondi dell’Orologio (13301388), zoals hij later werd genoemd, was astronoom, arts en professor aan de universiteit van Padua, maar tevens ook actief als horlogemaker. In 1364 begon hij met de berekeningen voor een uiterst ingewikkeld uurwerk. Giovanni de Dondi had zestien

Tekening van het planetair systeem van Hendrik van Zwolle, te vergelijken met dat van Fusoris en Ptolemaus.

59

jaar nodig om zijn meesterwerk te voleinden. Op dit horloge of ‘astrarium’kon men niet enkel het uur aflezen, maar ook de banen van de toen gekende planeten bewonderen (zie verder bij Juanelo Turriano). Men verneemt voor het eerst iets van Hendrik van Zwolle in 1427. Filips de Goede betaalde hem toen 1.000 ponden voor het leveren van een horloge die van Zwolle uitgevonden had en waarop men de sterrenbeelden en de bewegingen van de planeten kon aflezen. In 1431 schonk Filips de Goede 20 francs aan Hendrik de Zwollis “om zijn moeite en inspanning om sommige horloges nagekeken te hebben en er met kennis aan gewerkt te hebben. Zij hadden betrekking op de Monseigneur en werden uitgevoerd in opdracht van de heer de Traves, maarschalk van Bourgondië. (Vert)” (Archives départementales, n° B. 1501). De hertog nam Hendrik van Zwolle in vaste dienst voor een bedrag van 100 francs per jaar bij patentbrieven van 23 februari 1432. Eigenaardig genoeg luidde zijn titel: “geneesheer en raadgever van monseigneur de hertog. (Vert)” (Messager, 1884, p.188). Op 3 april 1435 kreeg Hendrik van Zwolle “48 gros voor sommige wijzerplaten en andere dingen in verband met de astronomie. (Vert)” (Messager, 1884, p.189).

d’or” voor “een nobel en subtiel werk met de bewegingen van de zeven planeten en de achtste en negende sfeer”. Waarschijnlijk betrof het een armillairsfeer. Dankzij een rekening van Huguet de Faltans verneemt men dat Filips de Goede een belangrijke som geld schonk aan Hendrik van Zwolle. “In 1458 betaalde hertog Filips de Goede 800 franken aan meester Henri de Zwalis, dokter in de geneeskunde. Dit was het overschot van de duizend franken die de hertog hem had gegeven (sinds enige tijd) als vergoeding voor bepaalde horloges die hij vervaardigde voor de genoemde monseigneur. De horloges bevatten de beweging van de planeten, de tekens (van de dierenriem. EF) en de sterren. (Vert)” (Mémoires 1833-1834, pp. 170-171). Opmerkelijk is dat de tekst “oreloiges” of ‘horloges’ in het meervoud vermeldt. Hendrik van Zwolle werd dus betaald voor verschillende horloges! In hetzelfde jaar 1458 vindt men nog een vermelding: “De hertog betaalde 100 ponden aan Henri de Zwallis, dokter in de geneeskunde, als tegenprestatie voor een uurwerk die hij vervaardigde voor de hertog. Het uurwerk bevatte

In 1446 vervaardigde Hendrik van Zwolle voor Filips de Goede een astronomisch uurwerk. De hertog schonk hem hiervoor 300 goudstukken voor “een horloge dat de werkelijke zeven banen van de planeten weergaf”. Zowat tien jaar later in 1455 betaalde de hertog aan Hendrik van Zwolle “1000 francs

Een adellijke vader (Guillebert de Lannoy) geeft raad aan zijn jonge zoon.

60

Tekening uit het Almanusanuscript. Typische gothische hoekstijl en raderwerk.

de beweging van de planeten, de tekens en de sterren. (Vert)” (L’llustre jaquemart, p. 33). Hendrik van Zwolle verliet het hof van Filips de Goede tussen 1458 en 1461 om eerst in dienst bij de Franse koning Karel VII te treden en later bij Lodewijk XI. Deze jammer genoeg te weinig gekende meester Hendrik van Zwolle stierf in Parijs aan de pest in 1466. Manuscripten van Hendrik van Zwolle Tussen 1436 en 1438 - en dit is tientallen jaren vroeger dan Leonardo da Vinci - verschenen er van Hendrik van Zwolle verschillende handschriften in het Latijn met een grote verscheidenheid aan technische onderwerpen zoals astronomie en astrologie, hydraulica, de bouw van instrumenten en tekeningen van uitvindingen. In één van zijn manuscripten vindt men zelfs de eerste tekening van een klavecimbel met een gedetailleerde beschrijving van de werking. In zijn boek ‘Un constructeur d’instruments astronomiques au XVe siècle, Jean Fusoris’ vertelt auteur Emmanuel Poulle uitgebreid over het manuscript van Hendrik van Zwolle waarin hij Jean Fusoris vermeld als ontwerper van verschillende horloges met veer of gewichten. Het is onduidelijk of Hendrik van Zwolle deze uurwerken zou bedacht hebben dan wel Jean Fusoris. Dit manuscript, bewaard in Parijs in de Bibliothèque Nationale (Ms. 7295), toont een aantal tekeningen van astronomische of gewone horloges. Twee uurwerken verdienen speciale aandacht (Les horloges gothiques, p.105). De eerste tekening (fol. 5960) toont een uurwerk opgehangen met een touw aan de zoldering. De energie wordt geleverd door het gewicht van het horloge. Op een miniatuur van Guillebert de Lannoy in ‘Notables enseignements paternels’ (Brugge, ca. 1470) en bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel (Ms. 10986, fol.1) ziet men centraal zulk een gotisch horloge hangen. Zie de miniatuur in de Koninklijke Bibliotheek Brussel (cfr. Horlogerie ancienne, nr. 86, p. 110: miniatuur uit Brugge, ca. 1470) waarop een adellijke vader (Guillebert de Lannoy?) raad geeft aan zijn zoon. De andere tekening (fol.76) toont een horloge waarvan de veertrommel driemaal per uur omdraait. Er is geen absolute zekerheid dat dit uurwerk aangedreven werd door een veer, maar er is wel een grote waarschijnlijkheid. In de inleiding van het Almanus Manuscript wijst auteur J. H. Leopold erop dat vóór 1500 de grondraderen van gewichtaangedreven uurwerken éénmaal per uur rondgingen. De veeraangedreven klokken daarentegen draaiden meestal drie, soms vijf keer rond per uur. Het Almanus Manuscript kwam tot stand in Rome toen broeder Paulus Almanus (mogelijk van de orde van de predikheren of de franciscanen) een verslag schreef over dertig horloges die hij onder ogen kreeg, waarschijnlijk met de bedoeling dat hij ze zou opkuisen of herstellen. Het aantal is opmerkelijk hoog in die tijd want horloges waren enkel aanwezig in de hoogste kringen. Het manuscript dateert uit 1475-1485. De uurwerken waren bezit van belangrijke personen zoals

kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, die in Rome waren ter gelegenheid van het belangrijke heilig jaar 1475. Uitzonderlijk vermeldt broeder Almanus dat hij zelf een uurwerk kocht om het door te verkopen. Deze horloges waren dus allemaal vroeger gemaakt en vallen te dateren tussen 1450-1475. Het horloge nr 10, beschreven in de originele versie op folio 13v tot 15v, trekt de aandacht omdat dit het enige uurwerk is waarvan de oorsprong (Vlaanderen) maar ook de eigenaar (de kardinaal van Napels) bekend is. Bij het lezen van de detailbeschrijvingen van de werking en het nauwkeurig aantal raderen, rondsels en tanden kan men vaststellen dat Broeder Almanus over heel wat kennis van het horlogemaken beschikte. Het begin van de Latijnse tekst (met vertaling) voor uurwerk nr.10 luidt als volgt: 1. Horlogium Reverendissimi domini Cardinalis Neapolitani &c valde pulchram de partibus Flandrie factum xij horarum Zeer mooi twaalfuren horloge van de Zeer Eerbiedwaardige Heer Kardinaal uit Napels, vervaardigd in de Vlaamse landstreek

2. Ista Rota inquietis habet dentes xix et Rochellum eius dentes vij per quam pellitur a Rota secunda Dit ontsnappingswiel heeft 19 tanden en zijn rondsel, dat wordt aangedreven door het tweede wiel, heeft 7 tanden

3. Ista Rota secunda habet dentes I.vj Et Rochellum eius habet dentes vij per quam pellitur a Rota prima inferiori qui voluitur semel per horam Dit tweede wiel heeft 56 tanden en zijn rondsel, dat wordt aangedreven door het tweede wiel welk éénmaal ronddraait per uur, heeft 7 tanden

4. Ista Rota que semel voluitur per horam vinam habet dentes Lxiij & in fusella eius stella habentem dentes octo per quam pellit Rotam spere Dit rad, dat éénmaal ronddraait in een uur, heeft 63 tanden & aan zijn as zit een sterrad met acht tanden, door welk het rad van de wijzerplaat wordt aangedreven Dit gewichtaangedreven horloge beschikt over een alarm en een muzikaal gedeelte. Het vertoont gelijkenis met het werk van Hendrik van Zwolle en Jean Fusoris. Opmerkelijk kan men dit niet echt noemen want ze waren tijdgenoten. Daarbij was Jean Fusoris, de maker van het grote astronomisch uurwerk van Bourges in 1424, als kanunnik verbonden aan het kapittel van de Notre-Dame in Parijs. Mogelijk kende broeder Almanus dit uurwerk dat jaarlijks vele bezoekers aantrok.

61

Het Burgunderuhr Het meesterlijke ‘Burgunderuhr’ Dit iconische horloge is het oudste binnenhuisuurwerk ter wereld. Men kan dit meesterwerk met zekerheid dateren, maar niet enkel daarom is het van uitzonderlijke waarde. Het horloge beschikt over een veeropwinding en snek en dat was toen een nog ongekende techniek. Dit gotisch uurwerk is van hetzelfde historische niveau en waarde als het astrarium van de Dondi uit 1381 of de eerste slingerklok uit 1657 van Salomon Coster, vervaardigd op basis van de principes van Christiaan Huygens. Deze tafelklok bevindt zich in het Germanisches Nationalmuseum in Nürnberg en draagt een -weliswaar later gegeven- naam: ‘Burgunderuhr’. Deze bijzondere klok is omstreeks 1430 voor de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396-1467) vervaardigd. De datering 1430 is onder meer gebaseerd op heraldische details in het wapenschild van Filips de Goede, details die tweemaal op dit uurwerk voorkomen. Het geheel lijkt op een gotische kerk of kapel hoewel er geen enkel religieus teken aanwezig is. Wel vindt men op het horloge 12 maal de Bourgondische leeuw. Het uurwerk is 48cm hoog bij een breedte van 21cm en een diepte van 13,3cm. Deze tafelklok heeft de vorm van een hoog-gotische Bourgondische kathedraal met dubbele toren. De klok bestaat uit drie delen: het onderste deel is een door vier honden gedragen sokkel met daarboven een vrij open structuur waarin zich het mechanisme bevindt met gang- en slagwerk alsook de wijzerplaat. Boven het middendeel ziet men een soort balkon met onderaan een gotisch gewelf en bovenaan een balustrade waar de beide torens achter prijken. De sokkel, met vooruitstekende hoekdelen, wordt bijeengehouden door een metalen frame. De voorzijde is verfraaid met een versierde plint. Achter deze plint zitten de bel en de twee veertonnen verborgen. De veertonnen met horizontale assen staan haaks tegenover de plint. Op de basisplaat boven de plint rusten links en rechts van de ronde wijzerplaat, kleine leeuwen. Achter de wijzerplaat bevinden zich ‘huisjes’ of een soort bergruimtes waar het mechanisme deels in huist. Aan de buitenzijde zijn deze bergruimtes gegraveerd zoals een stenen muur. Achter de wijzerplaat ziet men drie ronde verticale pilaren die samen met de vier hoekconstructies het prachtig uitgewerkte gotische gewelf dragen. Alle delen van de behuizing worden door stiften, haken en wiggen samengehouden. Daardoor kan alles volledig uit elkaar genomen worden. De architecturale messing onderdelen zijn vuurverguld. Het wapenschild van Filips de Goede boven aan de torens en de cijferring zijn versierd met kleurrijke emailschilderingen (De geheimen van de Tafelklok, p.11). Het mechanisme Dit horloge met spillengangwerk wordt opgewonden door een sleutel. Twee veertonnen dienen respectievelijk voor het gangwerk en voor het slagwerk. Gang- en slagwerk zijn niet te scheiden van elkaar en zijn ingebouwd in het middelste deel van de behuizing. De veertonnen dienen dagelijks opgewonden te worden. Loodrecht daarboven zijn de snekken verborgen

62

in de kleine ‘huisjes’. In de basisplaat van beide bergruimten is een opening, die de doorgang vormt van de ‘koord’ die opgewonden wordt rond de snek. Het gangwerk beschikt over drie raderen die zorgen voor de overbrenging met respectievelijk 60, 54 en 48 gelijke tanden en twee rondsels met 6 tanden. Het slagwerkmechanisme is eenvoudig en beschikt over twee raderen met respectievelijk 52 en 48 gelijke tanden en twee rondsels van 8 tanden. De sluitschijf bezit 12 pennen om de lichter op te heffen. Om het uurwerk juist te zetten hoeft men eenvoudig de lichter op te heffen tot men aan het vereiste aantal belslagen komt. Belangrijk is te vermelden dat in het slagwerkmechanisme een bijkomend mechanisme stak, maar op dit ogenblik is dit onderdeel verdwenen. Dit mechanisme stuurde twee kleine figuren aan die elk uur op- en neer klauterden in de toren. Centraal achter de wijzerplaat ziet men eveneens de vertande staaf of heugel (zoals de platte staaf waar men vroeger in grote open haarden de potten aan hing) bij de centrale steunpilaar waaraan nog een bewegende figuur bevestigd was. Deze bewegende figuren zijn waarschijnlijk al vroeg verwijderd omdat ze te veel zorgen baarden als gevolg van de wrijving, slijtage en het noodzakelijk smeren van deze automaten. Hier moet ook vernoemd worden dat het mooi passen van het binnenwerk in de buitenkast bewijst dat ze samen en op hetzelfde ogenblik werden vervaardigd. Het edelsmeedwerk Men weet dat in het begin van de 14de en 15de eeuwse edelsmeedkunst op een veel hoger niveau stond dan de horlogemakerkunst die zich nog in haar kinderschoenen bevond. Dit is vast te stellen bij het nauwkeurig onderzoeken van de getande raderen, assen en snekken die eerder ruw bewerkt zijn in vergelijking met wat men honderd jaar later veel verfijnder kon maken. Het contrast met het edelsmeedwerk is dan ook opmerkelijk. Bij het uiteennemen van het geheel merkt men dat de meeste onderdelen afzonderlijk gegoten werden. Alle onderdelen zoals steunberen, gewelven en de balustrade aan de voet van de torens werden uiterst fijn geciseleerd. In 1877 schreef men dat de oorspronkelijke vergulding nog steeds een frisse aanblik gaf hoewel het mogelijk blijft dat de onderdelen verschillende malen werden verguld in de loop der tijd. De architecturale vormgeving verwijst nog duidelijk naar de strenge gotische 14eeuwse stijl, maar de versiering van de sokkel en de wijzerplaat helt al over naar het begin van de 15eeuwse renaissance. Het ‘Burgunderuhr’ heeft een lange geschiedenis achter de rug, sommige spreken eerder van een lijdensweg. In 1877 publiceerde Maximilian von Leber uit Wenen, de toenmalige eigenaar van het horloge, een klein boekje onder de titel ‘Notice sur l’horloge gothique construite vers 1430 pour Philippe III, dit le Bon, duc de Bourgogne’. Hij vertelt hoe hij in het bezit kwam van dit bijzondere horloge en geeft een uitgebreide beschrijving van de tafelklok. Achteraan in het Addendum wordt de verdere geschiedenis van het ‘Burgunderuhr’ verteld.

Detail van het Burgunderuhr.

De vraag bleef natuurlijk wie deze klok vervaardigd heeft. In het museum in Nürnberg en ook in de literatuur wordt deze klok aangeduid als ‘Bourgondisch’. Naar de maker of makers ervan wordt niet gezocht. Nu mag ‘Bourgondisch’ wel synoniem zijn voor goed leven en luxe, men weet dat in de 15de eeuw, de welvaart van de Bourgondische provincies uit Vlaanderen kwam. Meer dan eender welke vorst uit die tijd - tenslotte was Filips de Goede maar een hertog die zich de allures van een koning aanmatigde - stimuleerde Filips de wetenschap en de kunsten. Hij had de beste kunstenaars uit die tijd in zijn dienst, de meesten afkomstig uit Vlaanderen: kunstschilders Jan Van Eyck en Rogier van der Weyden, beeldhouwer Claus Sluter, edelsmeden Jean Peutin en Herman Bussenborch, componisten Gilles Binchois en Guillaume Dufay of ook horlogemakers Pierre Lombart en Godefroit de Haynnau. Het is al op het eerste gezicht duidelijk dat dit horloge niet het werk is van een uurwerkmaker alleen, want daarvoor is het edelsmeedwerk van de behuizing te omvangrijk en te rijk versierd. Aangezien Pierre Lombart de titelvoerende horlogemaker van hertog Filips de Goede was, is hij dan ook meer dan waarschijnlijk de horlogemaker van deze tafelklok uit 1430 (De geheimen van de Tafelklok, p.13).

63

Pierre Lombart werkte geregeld samen met goudsmid Jehan Peutin uit Brugge. Van 1423 tot 1440 was kunstsmid Jehan Peutin (ook Pantin, Pentin, Pautin) uit Brugge in dienst van hertog Filips de Goede. Opmerkelijk is dat er op het Burgunderuhr maar één merkteken staat, een “J” van Jehan Peutin. Deze Jehan Peutin (in het Frans dikwijls ‘verfranst’ tot ‘Jean’) was een man van aanzien in Brugge. Hij was lid van de Orde van de Gouden Boom samen met onder meer schilder Petrus Christus en de gebroeders Giovanni en Michele Arnolfini uit Lucca (Italiê). Peutin vervaardigde voor Filips de Goede de geschenken die hij gaf aan zijn vrouw, zijn zusters, zijn maîtresses (meer dan 20), zijn bastaardkinderen (meer dan 30), zijn vrienden en notabelen. Zo schonk de hertog op 2 september 1434 zes bekertjes aan Jan Van Eyck bij de geboorte van diens zoon Philippot. De zilveren kleinoden waren vervaardigd door Jehan Peutin: “Aan Jehan Peutin (betaald. EF) voor zes zilveren bekers van hem gekocht en door de Heer geschonken aan Iohannes van Eyck. (Vert)” (Hubert and John Van Eyck, p. XLIV). Waarschijnlijk de belangrijkste opdracht, die Peutin ooit ontving, was de opdracht in 1430 tot het vervaardigen van de eerste 25 ordeketens van het Gulden Vlies, één voor de hertog en 24 voor de eerste ridders van de orde. Wat Peter Carl Fabergé omstreeks 1910 was voor de tsaren in Sint-Petersburg was Jehan Peutin omstreeks 1430 voor hertog Filips in Brugge: hofleverancier en vertrouweling. Als er iemand een klok als deze Bourgondische tafelklok kon en mocht maken, was het deze Jehan Peutin.

de belangrijkste Bourgondische vloothaven. Op 7 januari 1430 vond er met veel praal en pracht, het huwelijk plaats van Filips de Goede met Isabella van Portugal. Paul Van Rompay stelt met enige nadruk (en ook wel met enige waarschijnlijkheid) de vraag “Zou het ‘Burgunderuhr’ niet vervaardigd zijn ter gelegenheid van dit huwelijk als geschenk voor zijn echtgenote”?

Maximilian de Leber, de toenmalige eigenaar van het ‘Burgunderuhhr’ noteerde in 1846 : “Ik heb alle rekeningen, gepubliceerd door M. Laborde, doorlopen en ik kan hier enkel uit besluiten dat - naar bepaalde rekeningen betaald voor volledig gelijkaardige werken - mijn horloge waarschijnlijk vervaardigd werd door Jehan Peutin uit Brugge, goudsmid van de hertog van 1423 tot 1440 en door Pierre Lombart uit Bergen, horlogemaker van de hertog van 1430 tot 1436. (Vert)” (Notice, p. 7). Ook de Nederlandse verzamelaar Vehmeyer schrijft in zijn boek “Clocks, their origin and development, p. 8)” dat de “Nürnberg Burgunderuhr” door hertog Filips de Goede besteld was bij uurwerkmaker Pierre Lombart uit Bergen en goudsmid Jehan Peutin uit Brugge. Paul Van Rompay samen met Eddy Fraiture hebben deze stelling voorgesteld op de “Dingwall-Beloe lecture” in het British Museum in Londen op 29 november 2010. Niemand van de 250 aanwezige uurwerkexperten en -kenners maakte enig bezwaar. Een huwelijksgechenk Horlogekenner Paul van Rompay zocht nog verder en brengt het Burgunderuhr in verband met het huwelijk van Filips de Goede. Hiervoor moet men even terug in de tijd reizen naar Sluis in Zeeland. Sluis werd vermoedelijk gesticht omstreeks 1280 door de Vlaamse graaf Jan I van Namen (ca. 12261305). Door het verzanden van het Zwin werd Sluis de belangrijkste voorhaven van Brugge. Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, gaf de opdracht de stad te versterken omwille van haar strategische ligging. Vanaf 1387 was Sluis dan ook

64

Actuele toestand van het ‘Beffroi’ of ‘Tour de l’horloge’ in Beaune.

Karel de Stoute Het torenuurwerk van Beaune Na de slag van Westrozebeke in 1382 had Filips de Stoute het ‘gestolen’ uurwerk uit Kortrijk laten plaatsen in Dijon op de toren van de kerk Notre-Dame. De inwoners van het nabije Beaune -de stad die vóór Dijon de hoofdstad van Bourgondië was- vonden dat helemaal niet fijn, integendeel ze werden stikjaloers. Ook zij wilden zulk uurwerk en natuurlijk ook met de bijhorende luiklok. Jammer genoeg was er geen geld voorhanden in Beaune want de stadsmuren moesten hersteld worden en de heropbouw van de gevangenis diende betaald te worden. Op het einde van de 14de eeuw was er in Beaune ruzie tussen de stad en de abdij van Maizières (nu nog is er in Beaune een hotel met mooie kelders gevestigd in een oud gedeelte van de abdij). In 1395 verplichte hertog Filips de Stoute de abdij haar toren af te staan aan de stad voor 200 gouden Francs. De nu nog bestaande toren wordt nu “beffroi (belfort)” of “Tour de l’horloge” genoemd. In 1397 gaf hertog Karel de Stoute de toelating om de belasting op het zout te verlengen om zo het stellen van een torenuurwerk op de Tour de l’horloge te bekostigen. In sommige Franse teksten schrijft men dat er omstreeks 1402/1403 een uurwerk zou geweest zijn, maar geen klok aangezien er die pas kwam in 1407. Dat klinkt erg ongeloofwaardig want in die tijd hadden de meeste torenuurwerken nog geen uitwendige wijzerplaten. Het torenuurwerk gaf altijd een auditief signaal op het uur door het luiden van de klok of de klokken. De volgende jaren hoorde men niets over het uurwerk in Beaune. Geen aanstelling of betaling van een horlogemaker, geen kosten van onderhoud of herstellingen. Het was duidelijk dat er gewoon geen torenuurwerk was. In 1466 belegerde de ongenadige hertog Karel de Stoute de stad Dinant. Na de

inname van de stad aan de Maas gedroegen de troepen van de hertog zich schandelijk. De terechtstelling van de inwoners van Dinant, die in de Maas werden gegooid is zeker geen legende. De kroniekschrijver uit die tijd beschreef wat er gebeurde als ‘Jean, Heer van Haynin en van Louvignies, kroniekschrijver van Filips de Goede, hertog van Bourgondië’. De martelaars werden naar hun plaats van terechtstelling gebracht, samen met hun vrouwen, kinderen of familie en mochten nog een laatste keer met hen praten: “estoit unne tres grant pite a voir les piteus mos et les piteus congie (het was verschrikkelijk erg om de sukkelaars te zien weggestuurd worden. (Vert)”. Met handen en voeten gebonden, per twee, drie of vier, werden ze neergezet op de rand van een schip in het midden van de Maas tegenover de gemeente Bouvignes. Na hun biecht werden ze meedogenloos in het water geduwd. Zo stierven meer dan 600 burgers uit Dinant op gruwelijke wijze. In 1466 gebeurde in Dinant hetzelfde als in Kortrijk in 1382, ditmaal met als hoofdrolspeler: hertog Karel de Stoute. De luiklok, het werk van de ervaren klokkengieter Colas uit Dinant, en het uurwerk werden uit de toren van de O.-L.-Vrouwetoren van Dinant gehaald en vervoerd naar Beaune. In de Bourgondische hoofdstad Dijon noch in Beaune blijkt men in de toenmalige registers over de misdaden en de roof van de klok en het torenuurwerk iets te weten! De rekeningen vermelden niets, niemand heeft wat gehoord of gezien. Alleen bleek Beaune plots te beschikken over een torenuurwerk en een klok. Het uurwerk werd geplaatst op de gewezen toren van de abdij van Maizières, het invloedrijke cisterciënzer klooster waarvan de toren na 1395 dienstdeed als belfort. Een cynische Franse geschiedschrijver meldde wat later: “Les registres de la chambre des comptes de Dijon sont muets sur cette horloge donnée à la ville de Beaune par le duc (De registers van de rekenkamer van Dijon zijn stom voor wat betreft het uurwerk, geschonken aan de stad Beaune door de hertog)” (Mémoires, 1832/1833, p. 165)!

65

Maria van Bourgondië Op 5 januari 1477 nabij de stad Nancy stonden de Bourgondiërs, onder leiding van Karel de Stoute oog in oog met soldaten uit Lotharingen en Zwitserland. In de bijtende koude werd het leger van de Bourgondische hertog verslagen en hij zelf gedood. Het lichaam van Karel werd volgens de legende, pas twee dagen later naakt en vastgevroren in een vijver, teruggevonden. Zijn onverwachte dood bracht zijn enig kind Maria van Bourgondië op de Bourgondische troon. Zij was de eerste vrouw in Bourgondië met de hoogste macht. Wel bijzonder als men weet dat haar grootvader Filips de Goede haar doopsel niet wilde bijwonen, omdat het kind slechts een meisje was. Hij hoopte immers dat de dynastie door een mannelijke opvolger kon worden voortgezet. Na de dramatische dood van haar vader stonden talrijke huwelijkskandidaten klaar, maar Maria was al verloofd. Zij trad op 19 augustus 1477 - een goede acht maanden na de dood van haar vader - in het huwelijk met de 18-jarige kroonprins Maximiliaan

Maria van Bourgondië, geschilderd door Michael Pacher, ca. 1490.

66

van Oostenrijk. Haar regering duurde slechts vijf jaar als gevolg van haar val met een paard tijdens de jacht in de bossen van het kasteel van Wijnendaele bij Torhout. Zwaargewond werd zij overgebracht naar het Prinsenhof in Gent, waar ze 21 dagen na haar noodlottige val, overleed op 27 maart 1582. Een document uit 1481 bewijst dat ook Maria van Bourgondië en haar echtgenoot Maximiliaan over binnenhuishorloges beschikten. Horloges hadden in die tijd nog veel onderhoud en herstelwerk nodig: “In de rekeningen van 1481 werden 18 ponden Vlaams terugbetaald aan Pieter Coustain, kamerheer en later schilder van Filips de Goede en Karel de Stoute omwille van dezelfde som die hij betaald heeft om een gouden horloge versierd met parels en edelstenen, in orde te laten zetten. Deze horloge is eigendom van de monseigneur (hertog Maximiliaan van Oostenrijk. EF). De parels en stenen werden voor de herstelling verwijderd en er na de herstelling terug geplaatst. Het geld diende voor het werk en moeite van de ambachtsmannen, zowel als voor het goud en andere dingen die zij ervoor gebruikt hebben. (Vert)” (Archives du département du Nord, Lille, Reg n° F.171).

Getijdenboek van Maria van Bourgondië.

Het is logisch dat er door haar kortstondige regering weinig verwijzingen gevonden werden naar horloges, hoewel Jan van Zeune mag aanzien worden als haar vaste horlogemaker. De volgende tekst dateert uit 1481: “Jan van Zeune ontving 210 ponden op rekening van wat hem toekwam, zowel omwille van het vervaardigen van het betreffende horloge, zowel als andere uurwerken in zilver en werken, die hij uitvoerde uit hoofde van zijn beroep. (Vert)”. (Messager des sciences historiques, Volume 1884, p. 190).

De verzameling van Margaretha van Oostenrijk Margaretha, geboren in Brussel op 10 januari 1480, was de dochter van de mooie Maria van Bourgondië en keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Een deel van haar leven bracht Margaretha door als pion op het schaakbord van de adellijke politiek. In ruil voor vrede werd de driejarige Margaretha uitgehuwelijkt aan de dertienjarige Franse kroonprins Karel VIII. Het huwelijk vond plaats in het kasteel van Amboise aan de Loire met als speciale eregast Leonardo de Vinci, die in de buurt een huis bezat. Als twee maanden later haar schoonvader Lodewijk XI overlijdt, werd Margaretha, bijgenaamd “la petite reine”, onverwacht de wettelijke koningin van Frankrijk. Haar geluk was van korte duur. Zij was 11 jaar toen Karel VIII het huwelijk liet ontbinden om te kunnen trouwen met Anne van Bretagne, een politiek interessantere deal. Opnieuw regelde haar vader een huwelijk voor Margaretha, een dubbel huwelijk ditmaal. Onderweg naar Spanje kwam het schip van Margaretha in een zware storm terecht. Ze vreesde voor haar leven en schreef haar grafschrift: “Cy gist Margot, la gente Demoiselle, Qu’eust deux maris, et si mourut pucelle” In het Nederlands zou het ongeveer zo klinken: “Hier ligt Margriet, de mooie bruid, Tweemaal gehuwd, maar gestorven als maagd” Gelukkig bereikte Margaretha Spanje zonder verdere problemen. In april 1497 trouwde Margaretha in Burgos met de Spaanse kroonprins Juan van Aragon. Van zijn kant huwde haar broer Filips de Schone met Johanna van Castilië (de ‘waanzinnige’), de jongere zus van de kroonprins. Op het huwelijksfeest was de speciale eregast Christoffel Columbus, pas terug van zijn tweede reis naar Amerika. Dit huwelijk zou minder dan zes maanden duren. In september 1497 stierf Juan aan tuberculose. Enkele maanden later beviel de zeventienjarige Margaretha van een doodgeboren dochter. Zo kwam het dat Margaretha in 1500 bijtijds terug in Vlaanderen was om in Gent de doopmeter te worden van Karel (de latere keizer), het zoontje van haar broer Filips.

Portret van Margaretha van Oostenrijk door Bernard van Orley (1488-1551).

Margaretha bleef echter gewoon een pion op het politieke schaakspel van de Habsburgers. Ditmaal was het niet haar vader die de keuze maakte, maar haar broer. De nieuwe echtgenoot werd de twintigjarige hertog Filibert van Savoye. In december 1501 huwde Margaretha met de knappe Filibert. In Savoye beleefde Margaretha een buitengewoon aangename tijd. Terwijl haar man zich amuseerde, liet hij het bestuur van het hertogdom over aan haar. Zo ontdekte Margaretha haar ware roeping en raakte in de ban van de politiek. De praktische leerschool van Savoye zou haar kneden tot één van de sterkste politiek persoonlijkheden van haar tijd. Weer sloeg het noodlot toe. Tijdens de hete zomer van 1504 trok Filibert erop uit voor een zoveelste jachtpartij. Op de middag dronk de bezwete hertog ijskoud bronwater en liep

67

Poppenspel aan het hof van Margaretha van Oostenrijk, door Willem Geets. 1892.

hierdoor een longontsteking op. Hij overleed enkele dagen later in het kasteel van Pont d’Aine. Voor Margaretha stortte de wereld in. Zij liet haar vader en broer weten dat zij geen nieuw huwelijk meer wenste. Ze wou voortaan als weduwe door het leven gaan. Het noodlot bleef haar echter achtervolgen. Twee jaar later overleed haar broer Filips de Schone. Nog dezelfde maand verliet Margaretha haar residentie in Savoye en reisde via haar vader in Duitsland naar de Nederlanden. Zij bracht de tweede helft van haar leven (1507-1530) door in Mechelen, eerst als gouvernante voor de kinderen van haar overleden broer Filips en vanaf 1519 voor de tweede maal (na een eerdere periode van 1509 tot 1515) als regentes en landvoogdes van de Habsburgse Nederlanden, in opdracht van haar petekind keizer Karel. Ze hield hof in Mechelen, waardoor deze stad de facto de hoofdstad van de Bourgondische Nederlanden werd. Aan Margaretha’s hof bloeiden kunst en wetenschap in de beginnende renaissance. Belangrijke kunstenaars, humanisten en filosofen kwamen op bezoek of verbleven in het paleis.

68

Op 9 juli 1523 gaf Margaretha van Oostenrijk de opdracht een inventaris op te stellen van haar bezittingen en kostbaarheden van haar paleis in Mechelen. De opdracht kwam er omdat Margaretha op dat ogenblik een zoveelste conflict had met haar neef keizer Karel. Zij dreigde ermee ontslag te nemen als landvoogdes van de Habsburgse Nederlanden. Daarbij zou ze naar Brou bij Bourg-en-Bresse verhuizen waar zij een vervallen klooster aan het verbouwen was tot een mausoleum ter ere van haar jonggestorven echtgenoot. Uiteindelijk weigerde Karel haar ontslag en bleef Margaretha in Mechelen. De gedetailleerde inventaris werd een boeiend leesstuk voor het nageslacht! Opgenomen in de inventaris zijn haar boeken en manuscripten, schilderijen van Jan van Eyck, Dirk Bouts, Jeroen Bosch en Hans Memling, gouden en zilveren vaatwerk, juwelen en uurwerken. De verzameling horloges samen met een omvangrijke verzameling koralen, schelpen en andere rariteiten, werd bewaard in een klein kabinet nabij de tuin. In 1520 is het bezit van binnenhuisuurwerken het voorrecht van vorsten en hoge adel. Van Filips de Goede, de overgrootvader van Margaretha,

zijn twee prachtige tafelklokken gekend. Die vindt men niet terug in de collectie van Margaretha. Blijkbaar was de ‘Burgunderuhr’ uit 1430 al naar Oostenrijk verhuisd. Ook de vier draagbare horloges, die Jan II van Troestenberch, kamerdienaar en horlogemaker, voor Margaretha’s broer Filips de Schone vervaardigde vóór 1499, komen niet voor in de inventaris. Er ontbreken ook enkele uurwerken die in andere geschriften werden omschreven als in het bezit van Margaretha. Vooreerst een uurwerk dat Joachim Bruver (La femme dans l’art, p. 250) voor Margaretha zou hebben vervaardigd: “Een horloge vervaardigd op Italiaanse wijze, dat tweemaal twaalf uren aanduidt alsook de twaalf voorstellingen van de planeten en de nieuwe maan aangeeft. (Vert)”. Verder enkele horloges die volgens andere teksten aan Margaretha zouden toebehoord hebben: “Een ander, groter horloge, dat de uren en de halfuren slaat en dat aan Mevrouw (Margaretha van Oostenrijk. EF) werd geschonken door M. de Neufchatel. Daarbij vier halshorloges waarvan één met bel. De anderen hebben dat niet. Eén van de drie is groter dan de twee anderen. (Vert) (Correspondance de l’empereur Maximimien, p. 478)”. De eigenlijke inventaris vermeldt acht uurwerken, voor die tijd een groot aantal en een verbazende zeldzaamheid. Maar een uurwerkverzamelaarster is Margaretha niet echt geweest. Haar eigen beschrijving van de uurwerken is te oppervlakkig en te summier. Nergens wordt een horlogemaker vermeld. Waarschijnlijk heeft zij deze horloges niet zelf gekocht maar bij een of andere gelegenheid als geschenk ontvangen. 1. “Ung reloge en manière d’une tour, le dedans de ferd et la cloture d’argent, à six carrés et six pilliers à l’entour, dorez, ouvrez à jour dessus, en chief ung bouton esmaillé de bleu (Een uurwerk in de vorm van een toren, het binnenwerk van ijzer en het slot van zilver, zeshoekig met zes vergulde pilaartjes rondom, bovenaan opengewerkt en daarboven een knop in blauw email. Vert)”. 2. “Ung aultre petit reloge, en manière d’une pomme, avec une petite chaînette dourée, a ung agneau au bout de ladite chaînette (Een ander klein horloge in de vorm van een appel, met een kleine vergulde ketting en een ring aan het uiteinde van die ketting.Vert)”. 3. “Ung reloge de leton doré, fait en manière de torelle losainger, eschequeter à l’entour; et dessus est escript la devise de Madame et dessoubz le cadrant a ung escuson aux armes de la dite Dame (Een horloge van verguld messing in de vorm van een ruitvormig torentje; bovenaan is het devies van Madame aangebracht onderaan heeft de wijzerplaat het wapenschild van Madame.Vert)”. 4. “Ung reloge rond, de leton doré, le cadrant d’esmail bleu, au milieu d’icelley une marguerite de coste une pensée esmaillée (Een rond horloge van verguld messing, met een wijzerplaat in blauwe email met in het midden een margriet naast een viooltje in email.Vert)”. 5. “Ung aultre reloge rond, plus haultet que le precedent et nom sy large, qu’il est de leton doré; au milieu du cadrant il y a ung sainct Philippe esmaillé (Een ander rond horloge, hoger dan het

voorgaande maar niet zo breed, dat van verguld messing is met in het midden van de wijzerplaat een heilige Filip in email. Vert.)”. “Ung aultre petit reloge de leton doré, rond, au milieu du cadrant il y a une pensée de bleu esmail. (Een ander klein horloge van verguld messing, rond; in het midden van de wijzerplaat bevindt zich een viooltje van blauw email. Vert)”. 6. “Ung aultre reloge ung peu meindre, le cadrant a XII raiz de soleil et au milieu le nom de Jhesus esmaillé (Een ander wat kleiner horloge; de wijzerplaat heeft 12 zonnestralen met in het midden de naam Jezus in email. Vert)”. 7. “Ung petit reloge à sablon bien ouvré au cler, à la mode d’Espagne, tout d’argent (Een kleine zandloper op zijn Spaans, geheel in zilver. Vert)”. Geen enkele van deze horloges is bewaard gebleven. Evenmin weten wij of enkele van deze horloges van Vlaamse makelij waren. Al wat ons rest is de verbeelding (Horloges uit de collectie van Margaretha van Oostenrijk, pp. 10-14). Na haar dood werd de rijke inboedel van Margaretha geschonken aan de personen of instellingen die Margaretha had aangeduid (kerk en klooster van Brou, klooster der zusters Annunciaten in Brugge, graaf Van Hoogstraten e.a.) of verdeeld over de verschillende residenties van de Habsburgers (Brussel, Madrid, Mariemont e.a.). Alzo bleef de exacte bestemming van de horlogeverzameling van Margaretha onbekend.

69

70

Graftombe van Margaretha van Oostenrijk in Brou.

71

Filips de Schone Filips de Schone (1478-1506), de zoon van Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk, was slechts vier jaar oud toen hij ridder werd in de Orde van Gulden Vlies. Deze prestigieuze orde werd gesticht in 1430 door zijn overgrootvader Filips de Goede. Na een jachtongeval in het jaar 1482 overleed totaal onverwacht Maria van Bourgondië, de moeder van Filips de Schone. De vierjarige Filips werd hierdoor de wettige erfgenaam van Bourgondië. Zijn vader nam tijdens zijn minderjarigheid het regentschap waar. De jonge Filips kreeg een uitgelezen opvoeding in Mechelen bij zijn stiefgrootmoeder Margaretha van York en leden van de adel waaronder Frans van Busleyden (14551502), die van 1485 tot 1495 zijn leermeester was en daarna zijn raadgever. In 1494 werd Filips meerderjarig en nam hij de taak als hertog van Bourgondië op zich. Nu kwam het erop aan een geschikte huwelijkspartner te vinden voor de jonge hertog waarbij liefde totaal geen rol speelde, maar territoriale uitbreiding des te belangrijk was. Johanna van Castilië werd de uitverkorene. Zij was de dochter van Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castilië. Prinses Johanna (1479-1555) was de erfgename en troonopvolgster van de koninkrijken Castilië en Aragon, de basis van het latere Spanje. Er werd overeengekomen de huwelijksplechtigheid van Filips en Johanna te laten doorgaan in Lier op 20 oktober 1496 in de Sint-Gummaruskerk. Het zou de basis vormen van meer dan tweehonderd jaar niet altijd even gelukkige verbintenis tussen Spanje en de Nederlanden. Prinses Johanna vertrok in het Spaanse Laredo met een vloot van meer dan honderd schepen en meer dan twintigduizend man. Een prinses kon men toch niet alleen op pad sturen. Ze werd begeleid door kamerheren en dienaars, pages, koks en hulpkoks, hofdames om tijdens de overtocht gezelschap te hebben en kamervrouwen die zorgden dat ze niets

te kort kwam. Daarbij was er ook nog het al even noodzakelijke garnizoen soldaten om haar zo nodig te beschermen. Tijdens de overtocht die uiteindelijk twee maanden duurde omdat de vloot verscheidene stormen moest trotseren, diende men zeker geen honger te lijden. Aan boord waren er 1.000 kippen, 6000 eieren en 50.000 haringen. De dorstigen moesten het stellen met 400 vaten wijn. Via Zeeland ging het naar Antwerpen en op 19 oktober 1496 nam Johanna haar intrek in Lier. De stad Lier zou getuige worden van de grootse gebeurtenis uit haar geschiedenis. Het banket na de huwelijksinzegening was een reusachtig feest waar meer dan 1.200 liter wijn werd geschonken. Alle inwoners wilden natuurlijk de nieuwe hertog en hertogin zien en verwelkomen. Tijdens het gewoel en gedrum op een brug over de Nete stortte de bouwvallige brug in met een aantal doden tot gevolg. Ondertussen ging het feest gewoon verder.

De legende Zoals zo dikwijls bij de Bourgondiërs, vormde ook dit huwelijk de basis van een legende. Er werd verteld dat de toekomstige echtelingen elkaar voor het eerst zagen de avond voor het feest. Ze hadden elkaar nauwelijks in de ogen gekeken of de vonk sloeg over. Tegen elke hofetiquette in en zonder ook maar met iemand rekening te houden, liepen ze samen zwijgend weg uit het geroezemoes. Filips en Johanna verstonden immers elkaars taal niet, enkel de taal van de liefde dreef hen naar buiten. Daar gingen ze onmiddellijk op zoek naar een priester. Toen een geestelijke toevallig voorbijkwam, werd hij door Johanna tegengehouden. De geschrokken priester werd verplicht het verliefde koppel ter plaatse in de echt te verbinden. Daarop lieten de twee tortelduifjes de steeds meer verbaasde priester achter en stuurden de hovelingen naar huis. Ze liepen naar de woning waar hun overnachting normaal was voorzien en sloten zorgvuldig de deur achter zich. Wat achter de deur gebeurde is niet gekend, maar als men het groot aantal bastaards van de Bourgondische hertogen kent, kan men zich toch wel wat voorstellen. De volgende dag schreden Johanna van Castilië en Filips de Schone plechtig naar het altaar om een tweede keer in de echt te worden verbonden. Johanna bleef heel haar leven onverbiddelijk houden van haar man. Hetzelfde kan niet gezegd worden van Filips. Huwelijkstrouw was zeker niet zijn sterkste eigenschap. Het verwekken van bastaarden was bij de Bourgondische hertogen meer regel dan uitzondering.

De Sint-Gummaruskerk in Lier.

72

De springtrommel van horlogemaker Joltrain in de Sint-Gummaruskerk van Lier.

Filips de Schone en Castilië Prinses Isabella werd gekroond tot koningin van Castilië in 1474. Door haar huwelijk met Ferdinand II van Aragon werden de kronen van Castilië en Aragon verenigd, waardoor het grootste deel van Spanje voor het eerst onder hetzelfde bestuur kwam te staan. Daarnaast werden onder haar bewind de laatste islamitische bolwerken in Spanje veroverd en was zij de opdrachtgeefster van Christoffel Columbus. Haar oudste dochter Johanna (1479-1555) huwde met de Bourgondische hertog Filips de Schone. Van Johanna van Castilië werd gezegd dat zij een zwakke geestelijke gezondheid had. Deze ziekte zou tijdens haar leven alsmaar verergeren. Toen koningin Isabella in 1504 overleed, verloor koning Ferdinand II zijn status als vorst in Castilië, waar hij regeerde door het ‘iure uxoris’ of via het recht van zijn echtgenote. Castilië vormt zowat het centrum van Spanje met Madrid als hoofdstad. Johanna werd door het overlijden van haar moeder de nieuwe koningin en haar echtgenoot Filips de Schone werd de nieuwe koning, eveneens via het ‘iure uxoris’. Koning Ferdinand II was hierover zeer ontstemd omdat hij zelf

koning wilde blijven van Castilië. Om deze problemen op te lossen reisden Johanna en haar echtgenoot Filips de Schone naar Castilië. In Spanje aangekomen moest het jonge echtpaar de discussie aangaan met vader en schoonvader Ferdinand II. Op 15 juli 1506 werd Filips de Schone, ondanks de tegenkanting van Ferdinand II, door de Cortes officieel erkend als Filips I, koninggemaal van Castilië met naast zich Ferdinands dochter Johanna als koningin. Een erg onvoorziene gebeurtenis voltrok zich enkele maanden later in Burgos op 25 september 1506 wanneer Filips de Schone plots overleed. Er werd gefluisterd dat hij vermoord was in opdracht van zijn schoonvader, maar dit werd nooit bewezen. Johanna bleef verweesd achter met al haar verdriet. Zij had al een zwakke gezondheid en verloor nu haar grote liefde. Op 30 juli 1507 ontmoetten Ferdinand en Johanna elkaar in Hornillos, een onooglijk dorp niet ver van Burgos. Ferdinand dwong zijn dochter Johanna de macht over Castilië aan hemzelf over te dragen. Om zijn positie nog te verstevigen, zorgde hij ervoor dat Johanna gek werd verklaard en dat men haar in 1509 opsloot in een klooster in Tordesillas, waar ze eenzaam stierf in 1555, hetzelfde jaar waarin haar zoon Karel troonsafstand deed als keizer.

73

Johanna van Castilië bij de kist van haar echtgenoot Filips de Schone. Francisco Padilla, 1877.

Roelandt van Weghelen Roelandt van Weghelen was een veel gevraagd torenuurwerkmaker. Hij werkte ook voor hertog Filips de Schone. In 1506 herstelde hij in opdracht van de hertog het torenuurwerk van het kasteel van Gent. In 1523 werd hem gevraagd een nieuw torenuurwerk te maken voor Oudenburg: “Item, Jacob Van Lippevelde te Ghend aen Meester Roeland Van Weghelen, orlogemaker, omme ’t werck te vermanen…” en “Item, meester Roeland Van Weghelen, orlogemakere vander stede van Ghend, van een nieuwe orloige alhier ghelevert ende gestelt t’hebbene, per ordonnance. Roland van Weghele, orlogemaker te Ghendt”. In 1537-1538 werd Roelandt van Wichelen in Gent betaald “over tveranderen van der orloge ter Vischmaerct”.

74

In de stadsrekeningen van Lille (Fra) van 30 november 1481 wordt horlogemaker Roelandt van Weghelen vermeld: “Roeland, bijgenaamd ‘en Thyois’ Dorloge Makere, verblijvend in Gent, heeft het uurwerk van de stad Sluis hersteld zowel van binnen als van buiten zoals duidelijk wordt uit een document gesigneerd door genaamde Roelland (Vert)”. In ‘Kroniek, De oude stadsrekening van Axel’ (Historisch genootschap, Utrecht, 1868) wordt er in 15011502 gewag gemaakt van een nieuw torenuurwerk, “misschien op een andren toren dan dat van vrauwe van Axel”. Men vermeldt: “Bet. Roelant van Wijchelen orloymeest, van dat hij deser stede ghemaeckt en ghelevert heeft een nieu orloy, weghende VJe ponden, en dat over IV ponden grooten, te betalene den helft te daghe van de leverynghe en dander helft te meije eerstcom”. In 1515 vervaardigde “eenen meester Roelandt van Wechelen een orloge staende op den tore ende kercke van Bassevelde. Horlogemaker Roelandt uit Mechelen, wonend te Gent”.

Het geschenk van Filips de Schone aan Johanna van Castilië Ook in Spanje had men het belang van horloges ontdekt. In Castilië werd het oudste torenuurwerk van het land “door een zilversmid” geplaatst in 1366 op de toren van de kathedraal van Toledo (Catálogo monumental, p. 149). Dit was niet helemaal onverwacht want de aartsbisschop van Toledo was niet alleen schatrijk, maar ook één van de invloedrijkste mannen van zijn land. Toledo was een belangrijke stad in Spanje en later -onder de regering van keizer Karel- werd ze hoofdstad van het rijk. Enkele jaren na het plaatsen van torenuurwerk in Toledo kwam er in 1380 ook een uurwerk op de kathedraal van Sevilla (La introducción del reloj mecánico, pp. 293–302). In 1386 was het de beurt aan de kathedraal van Burgos (La catedral de Burgos, pp.140-141) om een torenuurwerk te plaatsen en in 1442 kwam er een uurwerk in León op de indrukwekkende kathedraal. Wie deze torenuurwerken vervaardigde is niet geweten. Alleen voor de kathedraal van León verneemt men uit de rekeningen

Kerk van Bassevelde waarvoor Roelandt van Weghelen het torenuurwerk vervaardigde in 1515.

(Mechanical clocks, pp.489-502) dat het uurwerk 11.000 maravedis had gekost en dat de betaling werd gedaan aan een zekere ‘Claus’ wat mogelijk wijst op iemand uit Duitsland of de Lage Landen. Het betreft hier allemaal wel grote en zware torenuurwerken. De weg naar de kleinere ‘huisklokken’ moest nog ingeslagen worden. De oudste documenten over ‘huisklokken’ dateren uit een rekeningboek uit 1483. Daarin werd de betaling opgenomen van twee zandlopers voor 8 reales en betalingen aan een zilversmid voor het vergulden van een uurwerk voor 3.750 maravedis (tussen 1497 en 1686 bleef de geldwaarde in Spanje erg stabiel: 1 real = 34 maravedis, 1 gouden ‘ducado’ of dukaat = 375 maravedis.). In december 1503 betaalde de koningin 25 dukaten voor een gouden horloge dat gesigneerd was door een zekere Francoys Louet. Mogelijk was hij de Koninklijke horlogemaker! Koningin Isabella, de moeder van Johanna de Waanzinnige, overleed op 26 november 1504 en bijna onmiddellijk na haar dood werd een inventaris opgemaakt van haar inboedel. Deze inventaris, waar ook kledij, horloges en juwelen werden opgenomen, is een zo gedetailleerde tekst, dat het aanzien wordt als het rijkste document van het middeleeuwse Castiliaanse hof.

Wijzerplaat op de voorgevel van de kathedraal van Leon.

75

Drie horloges uit de erfenis van Isabella van Castilië

3,5gram goud bevatte, kan men de goudwaarde eenvoudig berekenen op 560 gram of meer dan een halve kilo goud!

In de boedelinventarisatie van Isabella van Castilië uit 1504 vindt men de beschrijving (Mechanical clocks in the medieval Castilian royal court, pp. 489-502) van drie mechanische horloges waarvan de laatste veruit de belangrijkste is. De archieven waarin de teksten zich bevinden, worden bewaard in Simancas (provincie Valladolid) in het ‘Archivo General de Simancas’. Naast het ‘Vaticaans Geheim Archief’ is dit archief één van de belangrijkste archieven van het Europese vasteland. Het archief bevat de belangrijkste documenten van de Spaanse geschiedenis uit de periode tussen 1435 en 1834. Het was keizer Karel die in 1540 opdracht gaf het archief op te starten. Onderstaande beschrijving is gestoeld op de Engelse vertaling van de beschrijving van de klok (Translation of the descriptions of the three clocks).

Bovenop stond een zeshoekige toren met opengewerkte panelen waarin (voor dewelke!) beeldjes stonden. Het uurwerk was versierd met talrijke robijnen en parels en had mogelijk een tweede torenspits, hoewel dit niet duidelijk is in de tekst. Het uurwerk, vastgehouden door een koperen schroef op een gladde gouden plaat als basis, was opgebouwd op twee niveaus. De eerste verdieping had zes holle pilaren met daartussen zes gouden beeldjes; drie beeldjes stelden mannen voor, de andere drie waren vrouwen. Eén van hen heeft een groene bos in zijn handen. Op elke pilaar zit een leeuw. De tweede verdieping had een borstwering met kantelen en 6 ronde, groen geëmailleerde, pilaren waarboven een gewapende man stond. Bovenop bevond zich de volledig opengewerkte zeshoekige spits.

Het eerste uurwerk telt 6 bellen, 6 automaten en 6 deurtjes. Het is opgebouwd op twee niveaus en wordt aangedreven door 4 gewichten. De beschrijving is erg summier en algemeen. De schrijver geeft wel aan dat de klok geen wijzerplaat bezit maar wel een houten bescherming. Verder verneemt men dat het horloge in slechte staat verkeert. De tweede en verzilverde klok had een kast in de vorm van een “arquilla”. Dit woord zou iets betekenen als ‘smalle boot, boeg of smal lichaam’. Op de kast van het uurwerk stond het koninklijk wapenschild van koningin Isabella. Het uurwerk had ijzeren raderen, een kleine koperen bel en twee automaten die het uur met een stok aantoonden op de wijzerplaat. De klok had een lederen kast als bescherming. Na de dood van Isabella werd het uurwerk verkocht aan Pedro de Ayala, een zilversmid. Dit gebeurde ten andere zo met de meeste goederen van koningin Isabella. Ze werden verkocht of weggeven als diplomatieke gift. De derde klok werd uitvoeriger beschreven en was veruit de mooiste van de drie. Het geheel was in 21 karaat goud en werd geschat bij het overlijden van de koningin op 60.000 maravedis of 160 gouden dukaten (de parels op de kast zoals robijnen werden afzonderlijk geschat). Als men weet dat één dukaat ongeveer

76

Het mechanisme zat verwerkt in de toren. Binnenin de klok zat een gouden man op een groene rots. Deze man had een kleine gouden stok in zijn hand om de uren te tonen. Hij droeg een lichtroze geëmailleerd lint (?), een kromzwaard en een roze geëmailleerde tas, allemaal gemaakt van goud. De klok bezat twee koperen opwindtrommels voor de opwindtouwen. Sommige wielen waren van verguld messing, anderen van verguld zilver en nog anderen gewoon van metaal. Waarschijnlijk kon men van buitenaf de wielen zien en maakten ze deel uit van het totaal zicht. Er was slechts één bel. Volgens de beschrijving waren er op de kast twee symbolen van de Bourgondische hertogelijke familie aanwezig. Een paar gouden wapenschilden vormden het eerste symbool, het andere was de ‘vuurspits of vuurslag’ die op de torenspits prijkte. Een vuurslag was een ijzeren staafje voorzien van een dubbele opening waarin men twee vingers stak om het vast te houden. Met dit metalen instrument sloeg men op een vuursteen om vonken te veroorzaken en zo vuur te doen opvlammen in licht ontvlambaar materiaal. Filips de Goede koos de ‘vuurslag’ als embleem rond 1419. Dit typisch Bourgondisch embleem werd geërfd door zijn opvolgers en werd ook gebruikt voor de ketting van de Orde van het Gulden Vlies. De 52 schakels van de zware gouden ketting van het Gulden Vlies zijn opgebouwd uit vuurslagen.

Felipe el Hermoso en Jan van Luxemburg De laatste zin van de boedelbeschrijving is opvallend: “After the Queen´s death Felipe ‘el hermoso’ gave it to Juan of Luxembourg, Mosior de Villa (Na de dood van de koningin gaf Filips de Schone het (uurwerk. EF) aan Juan of Luxemburg, Heer van Ville. (Vert)”. Wie was deze Jan van Luxemburg dat hij zulk een pronkstuk uit de verzameling van koningin Isabella kreeg? Om te weten welke band Jan van Luxemburg had met Filips de Schone, is het even speuren in de naaste familie van de Bourgondische hertogen. Vrouwe Elisabeth van Culemborg, gravin van Hoogstraten en Culemborg (1475-1555), was de oudste dochter van Jasper, heer van Culemborg, en zijn echtgenote Johanna van Bourgondië. Deze laatste was een dochter van Antoon van Bourgondië (1428-

1504), bijgenaamd de ‘Grote Bastaard’, die zelf één van de talrijke natuurlijke kinderen was van Filips de Goede. Hertog Filips de Goede was dus de overgrootvader van Elisabeth van Culemborg. In haar jonge jaren verbleef Elisabeth aan het Bourgondische hof in Brussel, waar ze was geïntroduceerd door haar moeder Johanna van Bourgondië. Ze werd alzo samen opgevoed met Filips de Schone. Toen Filips in oktober 1496 trouwde met Johanna van Castilië werd Elisabeth bevorderd tot hofdame. In die hofkringen ontmoette ze haar echtgenoot, Jan van Luxemburg, één van Filips’ invloedrijkste raadsheren. Jan van Luxemburg en Elisabeth van Culemborg huwden in 1501. In datzelfde jaar werd Jan benoemd tot ridder van het Gulden Vlies. Na de dood van Filips de Schone (1506) stelde zijn jongere zuster Margaretha van Oostenrijk, regentes van de Nederlanden, Elisabeth aan als haar eerste hofdame terwijl Jan van Luxemburg werd benoemd tot lid van Margaretha’s Geheime Raad.

De kathedraal van Sevilla, het grootste gotische kerkgebouw ter wereld.

77

Triptiek van de abdij van Dielegem, geschilderd door Jan van Doornik.

78

79

Jan Van Doornik Kunstschilder Jan Gossaert werd ook vaak ‘Jean Mabuse’ genoemd naar zijn geboortedorp Maubeuge in Henegouwen. In 1503 werd Jan Gossaert (ca.1478-1532) aanvaard als meester in de Antwerpse schildersgilde. Hij wordt wel eens één van de belangrijkste schilders uit de Vlaamse renaissance genoemd. Jan Van Doornik was een erg begaafde leerling van Jan Gossaert. Het schilderij ‘De triptiek van de abdij van Dielegem’ (Dielegem maakt nu deel uit van de gemeente Jette) werd vroeger aanzien als een schilderij van Gossaert maar sinds enkele jaren wordt dit drieluik toegeschreven aan zijn leerling Jan van Doornik (ca 1470-ca 1527). Jan van Doornik werd meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1507. Hij was de schoonvader van de schilder Pieter Coucke van Aalst. De ‘Triptiek van de abdij van Dielegem’ wordt bewaard in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Het middenpaneel stelt Jezus bij Simon de Farizeeër voor. Jezus, Simon de farizeeër en een niet nader gekende man (mogelijk de opdrachtgever van de triptiek) zitten samen aan de eettafel. Onder de tafel balsemt Maria Magdalena de voeten van Jezus. Het afgebeelde tafereel is zo weelderig met rijke vloeren, architectonisch prachtige trappen, rijke kledij en uiterst verzorgde tafelkleden, dat dit zeker dient gesitueerd te worden bij de hogere adel, mogelijk zelfs bij de hertog. De scène geldt als een mooi voorbeeld van gedekte tafels en tafelgerei uit de 15de eeuw. De vork die op het tafelkleed ligt, was in die tijd een uitzonderlijk voorwerp op een eettafel. Het werd beschouwd als een teken van pronkzucht en rijkdom, voorbehouden aan de hoogste adel. Het is geweten dat men tot het einde van de 16de eeuw at met de vingers of met een lepel.

80

Opvallend is het uurwerk aan de muur boven het hoofd van Jezus. Tijdens de middeleeuwen was een binnenhuisuurwerk erg ongewoon. Natuurlijk bestonden er in de tijd van Jezus geen horloges, maar de schilder situeert het tafereel in zijn eigen tijd en wil door de weelderige omgeving het belang van de ontmoeting beklemtonen. Het vergulde horloge hangt tussen een fraai architectonisch decor waar de schilder zijn virtuositeit kan tonen. Het uurwerk heeft de vorm van een uitzonderlijk rijk gesculpteerde, gotische pendule met twee zijdeurtjes in blauw email, omgeven door een gouden omkadering. Op elke deur is een witte banderol of spreukband geschilderd. Helemaal bovenaan op het belkruis zit een gevleugelde engel die op de grote bel slaat. De wijzerplaat heeft een witte cijferring met Romeinse cijfers. De wijzer is bijna niet te herkennen tegen het opengewerkte donkerkleurig middendeel. Onderaan staan vier mooie versierde pootjes die eindigen op een punt. Met uiterste precisie en grote virtuositeit schilderde Jan Van Doornik dit uurwerk zeker naar een bestaand horloge dat hij zelf gezien had, want de uitwerking is te realistisch en te nauwkeurig om louter te berusten op fantasie. Wat zou fantasie hier ook waard zijn als men nooit zulk een voorwerp gezien had. Hoe moest een schilder uit 1900 een laptop schilderen? Hij wist niet eens wat het was! Wie de horlogemaker van dit pronkstuk zou kunnen zijn, is niet te achterhalen. Als men de uitwerking en de materialen van het uurwerk onderzoekt, kan men ervan op aan dat deze horlogemaker voor de hoogste kringen werkte, dus zeker ook voor de hertog. Duidelijk is dat horloges -zowel tafel- als hangklokken- alsmaar meer aandacht kregen in de rijke interieurs van Bourgondië.

81

82

De horlogemakers van keizer Karel in Brussel 83

84

Karel van Habsburg, koning van Spanje, ca.1517-1518. Triptiek van Jan van Battel (1477-1557).

85

Jehan du Chemin In het begin van hun regering grepen de Bourgondische hertogen traditioneel terug op de horlogemakers van hun voorganger. Voor keizer Karel was dit niet anders. Hij deed aanvankelijk beroep op de horlogemakers van Filips de Schone uit Brussel of omgeving. Pas later zou hij ook horlogemakers aanstellen die niet afkomstig waren uit Vlaanderen of Brabant. Jehan du Chemin werd geboren omstreeks 1500 in Besançon als zoon van kopergraveur Isaac Duchemin. In zijn “Dictionnnaire des horlogers français” vermeldt Tardy meerdere “serruriershorlogers” met de naam Duchemin in de periode 1423-1569, meestal afkomstig uit Besançon. Hieronder bevond zich “Jehan Duchemin à Bruxelles, horloger de Charles-Quint 1523-1549”. Jürgen Abeler geeft in zijn ‘Meister der Uhrmacherkunst’ als naam ‘Johann von Tuchemin’, de naam die in Duitsland wordt gebruikt. Apianus, de allerbeste vriend van Jehan du Chemin, noemt hem: “Joanni A Via” (vrij vertaald: Johan Van de Weghe!). In de patentbrieven van de audientie, die keizer Karel toestond in 1535, noemt hij hem “Jean du Chemin, zijn horlogemaker. (Vert)” (Archives,1860, p.163). Van Jehan du

Chemin, die in Brussel werkzaam was als horlogemaker van keizer Karel tussen 1533 en 1551, kent men geen enkel horloge, die hij voor de keizer zou vervaardigd of hersteld hebben. De “serruriers-horlogers” met de naam ‘du Chemin’ waren afkomstig uit Besançon. Zo kent men ene Lancelot of Ancelet du Chemin die omstreeks 1424 in Besançon het torenuurwerk van de kerk Saint-Pierre vervaardigde. Deze kerk uit de zesde eeuw heeft een belforttoren met centraal nog steeds een wijzerplaat van een torenuurwerk. Dit eerste torenuurwerk waarvan men schreef dat het een “sonnerie automatique” bezat, zou gewerkt hebben tot in 1478. Sommige schrijvers verklaren dat de voornaam Ancelet niets ander was dan een verfransing van de voornaam Hans. Een zekere Jean Duchemin uit Besançon zou tussen 1478 en 1514 het uurwerk van de Saint-Pierrekerk onderhouden en hersteld hebben. En er was nog een andere Jehan du Chemin. Hij werkte in 1465 in Rouen als horlogemaker: “En 1465, sous l’abbatiat de Louis Raquier, quelques travaux minimes: réparation de l’horloge du dortoir, réfection de la suspension des cloches” (In 1465, onder abt Louis Raquier, deed hij enkele kleine herstellingen: het uurwerk van de slaapzaal en de ophanging van de klokken (Vert)” (Revue Mabillon, p. 187). Hij zou een klein uurwerk “une petite montre artistique” vervaardigd hebben die in de befaamde Collectie van Soltykoff bewaard werd.

Tekening van een astrolabium door Apianus uit zijn ‘Astronomicum Caesareum’. Hier merkt men al de vormgeving van latere zakhorloges.

86

In 1478 restaureert hij het uurwerk van Saint-Jean in Rouen, de stad waar hij stadshorlogemaker was. Mogelijk was hij ook uurwerkmaker van de Gros-Horloge van Rouen, een iconisch torenuurwerk dat nu nog naast het belfort te vinden is in een renaissance-boog boven de Rue du Gros-Horloge. Het smeedijzeren mechanisme dateert uit 1389 en is daarbij één van de oudste van Frankrijk. De klok werd oorspronkelijk gemaakt zonder wijzerplaat. In 1410 werd een wijzerplaat met een diameter van 2,5 meter geplaatst. De wijzerplaat op de renaissancegevel stelt een gouden zon voor met 24 stralen op een blauwe achtergrond met sterren. De maanfasen worden bovenaan weergegeven terwijl de dagen van de week getoond worden in een opening aan de onderkant van de wijzerplaat met symbolische afbeeldingen voor elke dag van de week. Het valt moeilijk te zeggen of er ergens een verband is met Jehan du Chemin die in Brussel werkte maar onmogelijk is het alleszins niet. Er waren in Besançon nog andere horlogemakers “Duchemins” actief in de 16de eeuw zoals Pierre Duchemin die in 1536 naar Lausanne vluchtte omdat hij protestant was geworden

Petrus Apianus Keizer Karel was een grote bewonderaar van de astronoom en cartograaf Pieter Apianus. Al in 1531 deed Apianus waarnemingen en maakte berekeningen van een ster, die men later de komeet van Halley zou noemen. De keizer schonk hem in 1532 het alleenrecht op het drukken van geografische kaarten. Gedrukte boeken waren in die tijd een grote nieuwigheid sinds Aalstenaar Dirk Maertens (1446-1534) een eerste boek drukte in Vlaanderen. In 1540 liet Apianus zijn ‘Astronomicum Caesareum’ drukken. Hij droeg het boek op aan keizer Karel en diens broer Ferdinand. De keizer beloonde hem met 3.000 gulden en benoemde hem tot Rijksridder en hofwiskundige. Apianus geraakte echter niet in het bezit van de 3.000 gulden omdat de Fuggers (de bankiers en geldschieters van keizer Karel) de som achterhielden. Om zijn bezorgdheid uit te drukken, schreef Petrus Apianus op 20 augustus 1549 een brief naar zijn vriend en horlogemaker Jehan du Chemin, die toen in Brussel verbleef. De brief begon met: “Allerbeste vriend, Meester Jehan. Ik heb je brieven ontvangen, waarin je me verklaart dat de keizer, mijn zeer gevreesde Heer, heeft bevolen dat de ontvanger van Neurenberg mij drieduizend florijnen zou bezorgen en betalen. (Vert)” (Archives, 1860, p. 137). Bij de dood van de keizer in september 1558 werd in de bibliotheek van Yuste naast ‘De bello gallico’ van Caesar, ook tweemaal het boek ‘Astronomicum Caesaris’ van Petrus Apianus gevonden. Het ene boek stak in een zwartfluwelen omslag met zilveren beslag, het andere in een lederen etui. (Carlos de Habsburgo en Yuste, p. 48). In 2008 werd op een veiling 215.000€ neergelegd voor een exemplaar van het ‘Astronomicum Caesaris’.

Ontslag Op 1 april 1551 werd Jehan du Chemin door Keizer Karel ontslagen. De reden van zijn ontslag lag duidelijk bij zijn afwijkende godsdienstige overtuiging en zijn opscheppen hierover in het openbaar. De impulsieve Jehan du Chemin vreesde natuurlijk de inquisitie en verliet zo snel mogelijk Brussel. Op 22 februari 1553 kwam du Chemin aan in zijn geboortestad Besançon, waar hij zich vestigde als horlogemaker: “Hij was horlogemaker geweest van de keizer in Brussel. (Vert)” (Denis, pp. 89-95). Men voegde erbij dat heethoofd du Chemin - als streng hugenoot - verwikkeld was in een fel dispuut met een zekere Jehan Garnier, een predikant binnen de ‘Église Française’. Op 19 oktober 1555 werd “Jean du Chemin, horloger, de Besançon” vermeld in de ‘liste des anciens’ van de Eglise française de Strasbourg (Denis, p. 436).

Apianus op een gravure van Theodor de Bry.

87

De familie van Troestenbergh De Brusselse familie ‘van Troestenbergh’ was van goede afkomst en telde in de loop van de 15de en 16de eeuw meerdere voortreffelijke horlogemakers. Hun naam wordt op de meest uiteenlopende manieren geschreven. In de 16de eeuw werd meestal de naam ‘van Troestenbergh’ gebruikt terwijl de huidige nakomelingen de naam ‘de Troostembergh’ bezigen. Hier zal ‘Troestenbergh’ - de naam uit de 16de eeuw - gebruikt worden.

Jan I (†vóór 15/6/1485 )

Wapenschild van de familie de Troostembergh, eind 17de eeuw. Jan II

X

Elisabeth Lemmens

X

Elisabeth Van Zeune (2)

(°vóór 1460-†vóór 1512)

Nicolaes I (1) (°ca.1490-1500-†vóór 25/12/1556)

Nicolaes II (3)

Jan III

X

Catharina Gheys

(†1598)

X

(°ca. 1520-1530-†ca. 1590-1599)

1 Maria Danoot (°Tussen 1580 en 1584) 2 Maria Veers

Korte genealogie van de familie van Troestenbergh Horlogemakers werden vet gedrukt. (1) Ook genoemd: “Meester Claes van Troestenberghe”. Hij had zes kinderen: horlogemaker Nicolaes II, Jan, Hubert, Josse, Frans en Anne. (2) Elisabeth was de dochter van Jan van Zeune, de horlogemaker van Maria van Bourgondië. Nicolaes I en Elisabeth van Zeune huwden vóór 3 maart 1519. (3) Nicolaes II hertrouwde in de Sint-Goedelekerk in Brussel op 11/11/1586 met Maria Veers. De meeste genealogische gegevens zijn afkomstig uit ‘La famille de Troostembergh’ van Baron Max (†) en Jean-Claude de Troostembergh in ‘Le Parchemin, november-december 2017, nr. 432, pp. 481-530).

Jan II van Troestenbergh Het is dankzij Jan I van Troestenbergh dat de familie in dienst kwam van de hertogen van Bourgondië. Hij was ‘fourrier’ of kwartiermeester in dienst van Filips de Stoute. Hij bewaarde de voorraden, zorgde voor de dagelijkse huisvesting en hield toezicht op de kledij van de dienaren. Deze aanstelling had misschien te maken met zijn echtgenote Jeanne van Male. Jeanne zou een dochter geweest zijn van Jan van Male, één van de talrijke bastaardzonen van Lodewijk van Male (1330-1384), de laatste graaf van Vlaanderen. Dat scheelde natuurlijk een slok op een borrel bij een benoeming. Hedendaagse schrijvers twijfelen aan deze afstamming, opgesteld in 1679 door een zekere PierreAlbert de Launay. Bijna zeker beoefende Jan I van Troestenbergh nooit het beroep van horlogemaker. Hij overleed vóór 15 juni 1485 (Fonds Houwaert, II 6510 p. 88 en II 6607, p.182).

88

Jan II, de zoon van Jan I, werd geboren vóór 1460. Op kerstdag 1482 werd hij burger van de stad Brussel. Drie jaar later werd hij benoemd tot horlogemaker binnen de stad Brussel. In 1499 noemde men Jan II in Brussel “faiseur d’orologes”. Op 9 maart van hetzelfde jaar werkte hij als horlogemaker voor hertog Filips de Schone: “In het jaar 1499 was Jehan (Hans) van Troestenberch horlogemaker in Brussel. Twee jaar later was hij echter al kamerheer en horlogemaker van de Monseigneur, namelijk Filips de Schone. Op 9 maart 1499 ontving hij 15 pond en 12 stuivers Vlaams voor de grondstoffen om ij [ij=4. EF] kleine uurwerken te maken en te vergulden. Hij had deze horloges gemaakt en verkocht om ze te plaatsen in de kast van de monseigneur om ze met zich mee te dragen als hij door de velden ging. (Vert)” (Archives, 1899, p. 86). Deze tekst is belangrijk, omdat hier duidelijk wordt geschreven dat het kleine, draagbare uurwerken betrof, want Filips de

Schone kon ze meenemen “par les champs” of letterlijk “door de velden”. Op dat ogenblik was dat type horloge uitzonderlijk. Grote uurwerken werden aangedreven door gewichten en waren ongeschikt om te vervoeren of mee te nemen. Kleine uurwerken konden niet gebruikt worden met gewichten. Een veer, als vervanging van gewichten, bracht de oplossing. In mei 1501 werd Jan II uiteindelijk officieel in dienst genomen door hertog Filips de Schone met als functie “varlet de chambre (kamerdienaar), fourier et orlogeur”. In de rekeningen van dat jaar wordt vermeld dat hij 56 pond ontving voor het leveren van “fijne stoffen’, bestemd voor de oorlogs- en tornooiharnassen van hertog Filips (Archives départementales du Nord, f° 202) Art. B. 2173). Zelfs op 22 maart 1506, het jaar van de dood van hertog Filips de Schone, ontving Jan II nog 9 sols. Uit zijn huwelijk met Elisabeth Lemmens kent men vier kinderen, waaronder twee horlogemakers: Nicolaes I (ook Claes van Troestenbergh) en Jan III. Na de dood van Elisabeth Lemmens hertrouwde Jan II met Margareta van de Putte met wie hij nog twee kinderen had. Hierover is verder niets geweten.

Als alom geprezen torenuurwerkmaker ging hij ook elders aan de slag. In Brussegem (nu fusiegemeente van Merchtem bij Brussel) vervaardigde hij het torenuurwerk van de kerk: “Anno 1528 door een Meester Nicolaes van Troestenberch isser gemaect ende gestelt opden thoren van Bruyssegem een horilogie voor eene somme van XXI Ib X Sc brabant valent LXXXVI Rinsguldens” (Messager, 1863, pp. 436). Nicolaes I woonde in de Brusselse Boterstraat in het huis ‘Den Pellicaen vlak bij de Sint-Niklaaskerk’. Aangenomen wordt dat Nicolaes I de horlogemaker was van het torenuurwerk in de Sint-Niklaaskerk. De toren van de Sint-Niklaaskerk in hartje Brussel was het eerste belfort van Brussel. In 1362 werd op de toren het oudste torenuurwerk van de stad geplaatst (Fraiture, 2014/2, p. 92). In 1695 werd de toren vernield door Franse troepen. Bij de heropbouw wilden de Brusselaars de uitstekende beiaard - gegoten door klokkengieter Melchior de Haeze - uit het belfort van Tienen, overkopen. Er werd gewaarschuwd dat deze beiaard te zwaar woog voor de Brusselse toren. De beiaard werd toch opgehangen met het trieste gevolg dat op 29 juli 1714 de toren instortte. Hij werd nooit heropgebouwd.

Jan II wordt herhaaldelijk vernoemd in de rekeningen van “Simon Longin, raedt ende meester van de camere van de rekeninge in Brabant” (Inventaire des chambres des comptes, folio 187-193). Soms werd Jan II ook wel eens ‘Hans’ genoemd zoals tijdens een reis, waar hij de hertog vergezelde langs de steden Toledo, Saragossa, Madrid, Alcala, Siguenza, Perpignan, Narbonne, Montpellier, Lyon, Arnhem, ’s-Hertogenbosch om tenslotte in Brussel aan te komen op 18 september 1505 (De Lalaing, p. 123). Jan II overleed vóór 1512.

Nicolaes I van Troestenbergh De exacte geboortedatum van Nicolaes I is onbekend, maar vermoedelijk was dat tussen 1490 en 1500. Nicolaes huwde vóór 3 maart 1519 met Elisabeth, de dochter van Jan van Zeune. Jan was naar alle waarschijnlijkheid de horlogemaker van Maria van Bourgondië. Een huwelijk tussen kinderen van horlogemakers was niet zo ongewoon. In het begin van de zestiende eeuw woonden er slechts enkele horlogemakers in Brussel. Het kon niet anders of deze uurwerkmakers kenden elkaar. Af en toe werkten ze zelfs samen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Nicolaes I en Elisabeth elkaar ontmoet hebben in familiekringen met identieke belangstellingen en bezigheden. In 1525 werd Nicolaes I aangesteld als horlogemaker van de Sint-Goedelekerk in Brussel en tegelijkertijd van de stad Brussel. In navolging van zijn vader Jan II, werd Nicolaes I in 1531 benoemd tot horlogemaker van de keizer, bij wie hij in dienst zou blijven tot in 1550. Door patentbrieven schonk keizer Karel op 25 april 1542 een dagelijkse rente van “trois sous deux gros” aan Nicolaes I en dit met terugwerkende kracht vanaf 14 maart van hetzelfde jaar (Messager des sciences, 1884, pp.194-195).

In 1525 werd Nicolaes I aangesteld als horlogemaker van deze Sint-Goedelekerk in Brussel.

89

Als oudste zoon van Jan II, was Nicolaes I van Troestenbergh samen met de verder onbekende Gilles de Coninck, testamentuitvoerder van zijn vader: “Claes van Troostenberghe en Gilles de Coninck verschijnen als testamentuitvoerders van Jehan van Troostenberghe. (Vert)” (De Raedt, p. 59). Voor zijn tijd was Nicolaes I een vermogend man. Hij bezat twee huizen naast zijn eigen woning en was eigenaar van een wijngaard buiten Brussel in de richting van Vorst (Familiearchief de Merode, La. 185). Nicolaes I stierf vóór 26 décember 1556 en werd begraven in de Brusselse Sint-Goedelekerk.

Jan III van Troestenbergh Jan III, de jongere broer van Nicolaes I, was tussen 1513 en 1527 horlogemaker van de stad Brussel (Fonds Houwaert, II 6488, pp. 221, 265 en 303 ‘6 mei 1513, 20 december 1520 en 14 januari 1527). In 1522 ontving hij in Brugge 4£ gr.: “Over zijn moijete ende aerbeijt bij hem alle daghe ghedaen int stellen ende houden slaende torlooge upde oude Halle.” (Dewitte, p. 241). Zijn werk aan het torenuurwerk werd erg op prijs gesteld. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij in 1527 de opdracht kreeg “eenen nijewen oorloge, staende up de Halle te leveren” (Dewitte, p. 241). Jan III moest het Brugs torenuurwerk vervangen, dat vernietigd was op 15 augustus 1493 door de blikseminslag op de belforttoren. Jan van Weghelen, de stadshorlogemaker van Gent, plaatste - in afwachting van een nieuw torenuurwerk - een voorlopig uurwerk onder het dak van de hallen: “dies zo wordt hij

Belfort en Sint-Niklaaskerk in Brussel

90

ghehouden zo welcke tijden dat men een ander oorloge maecken zal up die voorseide halle meerdere dan de zelve nu ter tijdt es, deser weder te nemene…” (Geirnaert, p. 43). Mogelijk was de bestelling in 1527 van een nieuw torenuurwerk de aanleiding voor Jan III om Brussel definitief te verlaten. Zo kon hij in het Venetië van het noorden het torenuurwerk vervaardigen, installeren en nadien onderhouden. In 1529 ontving hij daarvoor 66£ gr. boven de 166£ 13 sc. 4d., die al waren betaald. Jan III voerde ook werken uit aan de vier klokken van de Sint-Gilliskerk van Brugge in 1536-1537: “Meestre Jan van Troostenberghe, voor ’t maken van zekere yserwercke dienende toten vier clocken” (Weale, 1868/1, p. 219). In hetzelfde jaar vermeldde men hem nog: “Voor ’t upwinden van den zelve drie clocken en noch ander werck by hem ghedaen up den thorre”, en verder: “Item, ontfaen van meestre Jan van Troostenberghe ter causen van den coope van zekere oudt ysere” (Weale, 1868/1, p. 71). Op te merken valt dat men in de eerste tekst spreekt over vier klokken en in de volgende tekst blijken het slechts drie klokken te zijn! In de jaren 1538-1539 kocht Jan een huis achter de SintGilliskerk in het centrum van Brugge: “Jan de Meestre, ter causen van den coope van een huusekin staende achter den choor van Sint Gillis” (Weale, 1868/1, p. 62). De Sint-Gilliskerk in rode baksteengotiek was een voorname kerk in het centrum van Brugge. Er werden bekende schilders begraven zoals Lanceloot Blondeel, Jan Provoost, Pieter Pourbus en Hans Memling. De overlijdensdatum van Jan III is onbekend.

Hedendaagse Sint-Niklaaskerk bij de Boterstraat in Brussel.

Detail uit de genealogie van Maria Danoot en Nicolaas II van Troestenbergh. (AGR, Fonds Héraldique, n° 5, vol. 6, f° 3).

Zicht op de Sint-Gilliskerk In Brugge.

Nicolaes II van Troestenbergh Ook de geboortedatum van Nicolaes II is onbekend. Aangezien zijn vader Nicolaes I en Elisabeth van Zeune al gehuwd waren vóór 1519, zou het denkbaar zijn dat Nicolaes II tussen 1520 en 1530 geboren was. Naar alle waarschijnlijkheid werd hij aangesteld als horlogemaker van keizer Karel in 1550, het jaar waarin zijn vader Nicolaes I zijn ambt als keizerlijk horlogemaker had neergelegd. Na de dood van keizer Karel in 1558 werd Nicolaes II horlogemaker van Filips II. Nicolaes II huwde met “jouffrouw Maria Danoot”, wiens vader schepen van de stad Brussel was. In de stad werden zij aanzien als welstellende burgers. Nicolaes II bezat verschillende huizen, maar ook boerderijen, bossen en weiden. Op 16 oktober 1579 verkochten ze een “hofstadt (hofstee of grote hoeve)”, die zij geërfd hadden van Catherine Danoot, de zus van Jonkvrouw Maria Danoot. Nicolaes II haalde ook heel wat inkomsten uit feodale

erfelijke rentes op gronden in Holsbeek, Bierbeek, Meldert en Houthem (nu Hoegaarden), Blanden (Oud-Heverlee), Nodebais (Beauvechain), Allebroux en Lathuy (beiden Geldenaken), Grez, Coqueroux, Beausart (alle drie Grez-Doiceau), La Chise (Piétrebais), Willebringen en Opvelp (Boutersem). Maria Danoot en Nicolaes II hadden vijf kinderen: Anne, Nicolaes III (°° Brussel 22/9/1578), Elisabeth, Maria en Clara. Op 20 juni 1580 legden Nicolaes II en Maria hun testament neer bij notaris Gilles van Duffel in Brussel. Maria Danoot overleed wat later. In 1581 verkocht Nicolaes II twee “bonniers (un bonnier = één hectare)” grond in Molenbeek en in 1584 nog eens “deux journaux et demi (un journal = 1 vierde van een hectare)” als onderdeel van de erfenis van zijn overleden vrouw. Nicolaes II wordt in 1586 vermeld als schepen van de gemeente Evere bij Brussel (Rijksarchief, Greffes scabinaux d’Evere, n° 1122, f° 271). Op 11 november 1586 hertrouwde Nicolaes II met Maria Veers in de Sint-Goedelekerk in Brussel.

91

Nicolaes van Troestenbergh sterft in armoede Merkwaardig is dat Nicolaes II op het einde van zijn leven in armoede zou geleefd hebben. Dit klinkt vreemd, gezien hij het huis ‘Den Pellicaen” geërf had van zijn vader en - zoals hierboven vermeld - over heel wat inkomsten beschikte uit rentes en eigendommen. Na de dood van de keizer in 1558 bleef Filips II een pensioen betalen aan Nicolaes II, de vroegere horlogemaker van zijn vader. In een brief, afgeleverd in Brussel op 21 november 1569 en afkomstig van de Spaanse koning Filips II, ontving Nicolaes II “als horlogemaker vanaf 11 juli 1569 een jaarlijkse rente van ‘quatre sous ou 72 florins’. Daarenboven ontving hij de vrijstellingen en privileges die de dienaren van het hof gewoontegetrouw ontvangen. (Vert)” (Messager, 1863, pp. 435-436). Het waren mooie beloftes, maar Nicolaes II zou de beloofde rente niet ontvangen hebben. Daarom verzocht Nicolaes II van Troestenbergh koning Filips II nogmaals hem, zijn echtgenote en zijn drie dochters (die nog bij hem inwoonden) te helpen. De zoon van keizer Karel toonde zijn goede wil tegenover een trouwe dienaar van zijn vader en besliste om te hulp te komen: “De koning neemt de hoge ouderdom, de armoede en de kinderlast in acht van Nicolas de Troestenbergh, onze vroegere horlogemaker, waarvan wij op de hoogte gesteld zijn. Hij diende lange tijd de keizer zaliger, Mijn Heer. Wij bevelen de achterstellen van het pensioen van iiij pattards per dag, dat wij hem toegekend hebben bij deze stad, te laten uitbetalen door deze [magistraten. EF] van Vilvoorde. En als de betreffende stad hieraan niet kan voldoen, gelasten wij u op een andere wijze ter verlichting van de noodlijdende, dat dit pensioen nu al zou uitbetaald worden. (Vert)” (Brieven van Filips II). Uit een akte van 22 augustus 1590 verneemt men dat Nicolaes II van Troestenbergh in dat jaar overleden was. Na zijn dood werd de hulpbehoevende familie opgevangen door een zekere Lucas Impens: “Van Lucas Impens, die op 22 augusti 1590 ontfinck in den naem en tot behoeff van Nicolaes van Troostemberghe, Elisabeth van Troostemberghe, huysvrouwe Diricx Vonck, ende van Maria, Anna ende Clara van Troostemberghe, kinderen wylen Nicolaes van Troostemberghe ende juffrouwe Maria Danoot, hun lieve moeder” (Goethals, p. 247). Nicolaes van Troestenbergh als horlogemaker Nicolaes II van Troestenbergh wordt vernoemd in de rekeningen van de prior van het klooster van de Zeven Fonteinen nabij Brussel (in de omgeving van Sint-Genesius-Rode). Nicolaes II moest herstellingen uitvoeren aan het uurwerk van het klooster, waarschijnlijk een torenuurwerk als men weet dat hij er meer dan tien dagen aan werkte: “Item, meester Claes Troostenberghe, horlogiemaker, heeft ghevrocht xiij daglien altoos syn derder aen ons oorloisse die gheheellyc versien ende dat ghebroken was hermaecht ende geleevert een nieu uren rat, ende nocli aile die rotas die tot den wyser dienen oic nieu geleevert ende hier voer al tsamen ghehadt den xix may de somme van xxxiij rynsgulden x s. p. (Collection des acquits de la recette générale de Brabant)”.

92

Nicolaes van Troestenbergh vervaardigde evenwel voornamelijk tafelklokken en pendules van hoge kwaliteit. In meerdere geschriften vindt men de beschrijving van een prachtig uurwerk “une horloge très compliquée’ vervaardigd door een zekere “Maître Claes, horlogeur de sa majesté” (Archives, 1860, p.174). Dit was een horloge, dat keizer Karel meenam naar Yuste (Zie verder: De horloges van keizer Karel in Yuste.) en beschreven werd als: “Een ander groot uurwerk, dat lange tijd in gebruik was in zijn kamer. Het werd vervaardigd door meester Claes, de uurwerkmaker van Zijne Majesteit. Het genoemde uurwerk heeft vijf instrumenten. Het eerste toont de gewone uren, het tweede de uren van de nacht in het noorden en het derde heeft zeven cirkels. Het vierde instrument toont acht dingen, het is te zeggen: nieuwe maan en volle maan en op welk teken de maan staat. Het vijfde instrument toont de uren op de wijze van Italië (Vert)”. Wat veilingen kunnen leren Op 9 november 2010 verkocht veilinghuis Sotheby’s in Parijs een vierkantige tafelklok van 19 cm bij 19 cm en een hoogte van 10 cm, gesigneerd en gedateerd op de bodemplaat: “NICOLAVS DE TROESTENBERCH ME FECIT DNI 1566 BRVXELENCIS (Nicolaus van Troestenberch maakte mij in het jaar des heren 1566 in Brussel. (Vert)”. Deze tafelklok zou een eerste maal te koop aangeboden zijn op een veiling in Parijs in 1905. De tafelklok die door Sotheby’s in 2010 werd aangeboden, had een kast uit verguld en geciseleerd brons en een zilveren cijferring met tweemaal de cijfers van I tot XII, die zwart waren door oxidatie. Er is slechts één wijzer. De hoekornamenten zijn gevormd door gekrulde en gegraveerde takjes. De zijkanten zijn geciseleerd en gegraveerd met triomf- en jachttaferelen terwijl de ronde opening in twee van de vier zijden telkens op een andere wijze a jour is versierd. Het binnenwerk ontbreekt bijna volledig. Onderaan ziet men een kleine spiraal, een eenvoudige balans met drie spaken, het opwindrad met pal en een sluitschijf voor de uurslag. Het uurwerk werd verkocht voor 27.500€. Op de Tefaf van Maastricht - één van de belangrijkste kunsten antiekbeurzen ter wereld - werd in 2012 een tafelklok van Nicolaes II van Troestenbergh te koop aangeboden (twee jaar na de veiling bij Sotheby’s!). Het bleek dezelfde vierkante tafelklok met een identieke signatuur. Ditmaal werd ze te koop aangeboden voor de modale som van 225.000€, ongeveer tienmaal meer! Een emir uit Quatar zou de koper geweest zijn. Verrassend was wel dat er heel wat gewijzigd was aan de tafelklok die aangeboden werd in Maastricht. Plots bezat de klok een volledig binnenwerk! De letterlijke beschrijving van de ‘aangepaste’ tafelklok in Maastricht luidde: “Messing platine-uurwerk met stalen assen en raderen, spillegang met balans. Het uurwerk is voorzien van slagwerk op sluitschijf dat de hele uren voluit slaat op een bel. Het uurwerk is tevens voorzien van wekkerwerk. De bel is tussen de platines geplaatst. Het gaand-, wekker- en slagwerk worden elk aangedreven door een veer in een messing veerton. De veerton

Tafelklok van Nicolaes II van Troestenbergh, verkocht door Sotheby's in 2010.

Tafelklok van Nicolaes II van Troestenbergh uit de veiling TEFAF in Maastricht 2012.

93

94

Onderzijde van de tafelklok van Nicolas II van Troestenbergh.

Onderzijde van de tafelklok van Nicolaes II van Troestenbergh, geveild in 2012.

Bodemplaat van de tafelklok, gesigneerd NICOLAUS DE TROESTENBERCH ME FECIT DNI 1566 BRVXELENCIS.

van het gaandwerk is voorzien van een snek. Op de achterplatine is de genummerde sluitschijf aangebracht. Tevens is er een zilveren cijferring aangebracht voor de regulage van het gaandwerk. Voor het instellen van de dag- en nachtlengte is een zilveren cijferring aangebracht. Op deze cijferring zijn de tekens van de zodiac gegraveerd en bevindt zich de gradenindeling voor het instellen van de breedtegraad van de locatie waar u zich bevind.Met het instellen van deze dag- en nachtindicatie kan men op de cijferring op de bovenkant van de klok aflezen hoeveel dag- en nachturen er zijn. Wijzerplaat De vierkante, vergulde wijzerplaat is voorzien van diverse cijferringen. De buitenste ring is voorzien van Romeinse cijfers voor de uuraanduiding, verdeeld in 24 uur, 2 maal I tot en met XII, en een halfuursteken tussen de uurcijfers. Onder de uurcijfers zijn tastknoppen aangebracht. De binnenring is voorzien van Arabische uurgetallen I tot en met 24. Daarenboven zijn er halfuursaanduidingenen en kwartierstreepjes aangebracht. Hierbinnen zijn twee schijven aangebracht die over elkaar draaien. De stalen schijf toont het aantal nachturen en de zilveren schijf het aantal daguren. In het midden bevindt zich de wekkerschijf die is voorzien van Arabische cijfers 2 x 1 tot en met 12, bij de 12 voorzien van de aanduiding Dies of Nox, om de dag of nacht aan te duiden.

De vergulde uurwijzer heeft in het centrum een zilveren afbeelding van de keizerlijke adelaar. De uurwijzer geeft met de lange zijde de tijd aan en met de korte zijde de wektijd. Kast De kast is vervaardigd van vuurverguld en gegraveerd messing. Rondom de cijferring wordt de klok gesierd door gegraveerde krulmotieven. Op de vier zijden is een voorstelling gegraveerd van een triomftocht die lijkt op composities van de gravures van Nederlandse en Duitse kunstenaars Cornelius Bos (1506-1564) en Pieter van der Bocht (1540-1608). Twee zijden zijn opengewerkt met ajourzaagwerk en dienen als klankgat voor de bel. Op de bodemplaat is de signatuur gegraveerd Nicolaus de Troestenbergh me fecit Anno Dni 1566 Bruxelencis. De bodemplaat heeft aan de binnenzijde een kompas en zonnewijzer om de klok te kunnen afstellen op de zonnetijd. Terwijl het kompas naar het noorden wijst, stelt men de breedtegraad in en dan geeft de zonnewijzer de juiste tijd aan. De kast is aan de onder- en bovenzijde voorzien van een messing vergulde geprofileerde rand. Het geheel rust op platte pootjes”. De tekst laat duidelijk uitschijnen dat de aanpassingen werden aangebracht in Nederland of dat minstens de tekst uit een Nederlandse computer afkomstig is. Over deze aanpassingen en bijvoegingen wordt niets vermeld. De “aangepaste” tafelklok zou men nu kunnen noemen: ‘Nicolaus de Troestenbergh revisited’.

Het ‘keizermonumentuurwerk’ Het ‘Württembergisches Landesmuseum’ uit Stuttgart bezit een uitgebreide collectie van horloges uit de renaissance. Eén van deze horloges uit de 16de eeuw werd ooit ‘Keizermonumentuurwerk’ genoemd. Horlogekenner Paul Van Rompay schreef in december 2010 hierover een boeiende bijdrage in ‘Het Uurologisch nieuws’, het tijdschrift van Belgische Uurwerkgezelschap. Hierin stelt hij dat het helemaal niet onmogelijk is dat ook dit uurwerk een kunstwerk was van meester Nicolaes van Troestenbergh. De bijdrage van Paul Van Rompay is te lezen achteraan in het Addendum. Een portret van Granvelle met een horloge van Troestenbergh In 1549 liet Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1586), de zoon van Nicolas Perrenot de Granvelle, zich portretteren door de Anthonis Mor (ca. 1519-ca. 1575). Aanleiding was de nakende benoeming van Granvelle tot staatssecretaris en grootzegelbewaarder van keizer Karel, in navolging van zijn vader. De tafelklok links onderaan op het doek is zonder twijfel van de hand van de Brusselse uurwerkmaker Nicolaes van Troestenbergh. Niet alleen het portret van de hand van meester Antonis Mor, maar ook de toevoeging van de tafelklok, vervaardigd door de keizerlijke horlogemaker, kon het prestige van Perrenot de Granvelle enkel ten goede komen.

Een tafelklok van Troestenberg in Amerika Veilinghuis Sotheby’s verkocht op 26 april 2001, zowat negen jaar vroeger dan de hogervermelde veiling in november 2010, een vierkantige tafelklok van 14,5 x 14,5cm uit de verzameling ‘Justice Warren Shepro’. Justice Warren Shepro was een rijke advocaat en zakenman uit Illinois, die een van ‘s werelds mooiste collecties antieke horloges bezat. Gedurende meer dan dertig jaar stelde hij een uitzonderlijke en vakkundig gekozen uurwerkencollectie samen. Hij overleed in 2000 aan de verwondingen, opgelopen bij een auto-ongeval. De tafelklok, die in 2001 verkocht werd door zijn erfgenamen, was een topstuk uit deze verzameling. Jammer genoeg wisten Shepro noch zijn erfgenamen wie de maker was van dit meesterwerk. De bronzen tafelklok, die geveild werd, heeft een horizontale wijzerplaat met een zilveren cijferring en één ijzeren wijzer. De aanduidingen van het uur zijn Romeins voor I-XII en Arabisch voor 13-24. De zijkanten zijn versierd met gegraveerde exotisch vogels tussen bladerloof en hebben elk een ronde opening met daarin een zespuntige ster. Het uurwerk beschikt over een spillengangwerk met ketting, snek en één bel. In 2010, bijna tien jaar later, nadat de gesigneerde tafelklok van Nicolaes van Troestenbergh boven water kwam, besefte men - dankzij de overeenkomende kenmerken - dat Nicolaes ook de maker was van de tafelklok verkocht in 2001 of dat het horloge minstens uit zijn atelier kwam.

Portret van Perrenot de Granvelle door Anthonis Mor.

95

De messing doos- of tafelklok op het schilderij, waarvan men slechts twee gegraveerde zijkanten kan zien, heeft op elke zichtbare zijde een ronde en a jour bewerkte opening. Bovenaan merkt men de cijferring die hoger ligt dan het omringende gegraveerde deel. Op de vier hoeken van de bovenplaat staat een knop of klein pinakel. Het uurwerk rust op een tafeltje waarop achter de tafelklok - een oranje map ligt met documenten. Het hoeft niet te verbazen dat dit uurwerk een werk is van Nicolaes van Troestenbergh als men weet dat Perrenot de Granvelle en Nicolaes van Troestenbergh in dienst waren van keizer Karel. Gezien de hoge positie die beiden bekleedden, moeten zij elkaar goed hebben gekend. Opmerkelijk is dat Granvelle later nog een uurwerk bij Nicolaes II van Troestenbergh bestelde. Zo schrijft Maximiliaan Morillon, de vicaris-generaal van het aartsbisdom Mechelen, op 8 juli 1564 aan Granvelle, die vier maanden ervoor halsoverkop Mechelen ontvlucht was omdat hij vreesde voor zijn leven: “De horlogemaker Nicolaus Van Troestenberch zei me dat zijn werk klaar is. Hij wilde weten hoe hij kon reizen en vroeg geld voor de reis. De schilder Anthonis Mor sprak ervan hem te vergezellen in een koets, omdat hij omwille van zijn hernia niet anders kon reizen. (Vert)” (De Jonghe, p. 260).

Nicolaes van Troestenbergh en Hans de Evalo Uitzonderlijk is het verhaal van Hans de Evalo en zijn pendule, die te bewonderen valt in Japan. Dit uurwerk is nog steeds het oudste uurwerk van Japan. Meer over het leven en het werk van Hans de Evalo is te lezen in het Addendum, achteraan dit boek. Maar wat is het verband van de enigmatische horlogemaker Hans de Evalo met Nicolaes van Troestenbergh? De schipbreuk in Japan De Vlaamse horlogemaker Hans de Evalo was afkomstig uit Brussel. Van hem zijn slechts enkele horloges overgebleven, maar het bekendste werk van Hans de Evalo is de pendule, die bewaard wordt in Japan in de Toshogui-tempel van Kunosan bij Shizuoka, op zo’n 180km van Tokyo. Het uurwerk stond model voor de eerste Japanse uurwerken. De pendule van de Evalo werd als dank geschonken door de onderkoning van Nieuw-Spanje, Don Rodrigo de Vivero y Velasco aan Shogun Tokugawa-Ieyasu in 1612 voor de Japanse gastvrijheid die de overlevenden van een Spaans galjoen kregen. Shogun Tokugawa (1452-1616) was geen doetje. Hij was opgeklommen tot de hoogste rang of ‘Shogun’ in Japan. In 1597 liet hij zesendertig opvarenden van het chip ‘San Felipe’ doden, omdat hij geen christenen in het land toeliet. Het was dan ook schrikken toen het galjoen ‘San Francisco’ door een zware storm in de Stille Oceaan werd vernield in 1609. Ongeveer 300 opvarenden konden de vissershaven Onjuku in de provincie Chiba in Japan bereiken. Onder hen Don Rodrigo, de waarnemende

96

Pendule uit 1581, gesigneerd door de Brusselaar Hans de Evalo. In werkelijkheid is het een werk uit 1573 van zijn stadsgenoot Nicolaes II van Troestenbergh.

onderkoning van de Filippijnen. Tot hun grote verbazing werden ze goed behandeld. Het uurwerk dat later geschonken werd als dank voor de goede opvang van de schipbreukelingen door de Japanse bevolking, was dan ook van groot belang. Het werd niet alleen het eerste mechanische uurwerk in Japan, maar dit horloge symboliseerde de eerste Spaans-Japanse contacten op ambtelijk niveau en het zou de jaren nadien de basis vormen van een goede onderlinge verstandhouding.

Een horloge van Hans de Evalo of toch niet De pendule met veeropwinding die de Spanjaarden schonken, heeft een hoogte van 21,5cm en de vier zijden meten elk 10,6cm. Ze heeft horizontale platines, ronde platinezuiltjes en is gesigneerd op een cartouche onder de wijzerplaat: HANS DE EVALO ME FECIT A MADRID 1581. Onder de prachtige koepel, die opgebouwd is uit halve cirkeltjes, bevindt zich de bel. De opbouw van de koepel werd vroeger al gebezigd door de Brusselse horlogemaker Johannes Vallyn . De wijzerplaat met één wijzer, heeft een cijferring met Romeinse cijfers en een wekkerplaatje met Arabische cijfers. Het geheel kan opgeborgen worden in een lederen foedraal. Opmerkelijk is dat de signatuur niet op de wijzerplaat zelf staat zoals bij de Vlaamse uurwerken uit de renaissance gangbaar was, maar op een cartouche onder de cijferring. In 2012 werd in Japan uitgebreid onderzoek gedaan naar het horloge van Hans de Evalo door de Nederlandse horlogemaker Johan ten Hoeve en David Thompson, de conservator van de uurwerkafdeling van het British Museum. Na de vereiste toelatingen verkregen te hebben, werd het uurwerk onderworpen

aan een aangepast X-stralen onderzoek. Tot ieders verwondering verborg het adresplaatje met “Hans De Evalo me fecit in 1581” een andere gegraveerde naam op de kast zelf: “NICOLAVS/ DE TROESTENBERGH /ME FECIT ANNO/ DNI 1573 /BRVXELENCIS”. Verbijstering alom! Zoals zo dikwijls roept een nieuwe ontdekking ook nieuwe vragen op. Waarom was boven op de originele gravering een nieuw adresplaatje geplaatst met de naam ‘de Evalo’? De Evalo had dus een horloge van Troestenbergh ‘gebruikt’ of misschien ‘misbruikt’. Achteraan in het Addendum wordt hier nader op ingegaan.

Adriaen van Troestenbergh Adriaen van Troestenberghe (1548-+Brugge 21/11/1614) was grofsmid en horlogemaker: “Betaald aan Adraen van Troostenberghe voor het onderhoud van het horloge in de schepenkamer, zoals voor deze die uitgeeft op de Burg. (Vert)” (Priem, p. 129). Adriaen werkte zowat overal in de Brugse regio

aan torenuurwerken. In de ‘Rekeningen van het hospice Bogarde’ leest men: “betaald aan Adrien van Troostenberghe 15s. gr., deel van het hospice van de Bogaarden. (Vert)” (Rossignol, p. 227). ‘Beggaarden’ of ‘bogaarden’ waren in Vlaanderen zowat de tegenhangers van de begijnen, met dit verschil dat sommige bogaarden ook wel eens de priesterwijding ontvingen. In het begin van de 17de eeuw daalde het aantal beggaarden snel, in tegenstelling tot de begijnen die nog actief waren tot in de 20ste eeuw. Uit de rekeningen van 1587-1588 van de ‘Hospice van de Bogaarden’ weet men dat Adriaen van Troestenberghe ook werkte aan het Beursplein in Brugge: “Voor tpensioen van een jaar gesteld hebbende dorlooge up de Genevoynsche Loge” (Rossignol, pp. 227-228). In 1589-1590 werkte Adriaen nogmaals aan het uurwerk van de abdijhoeve ‘hospice des Bogards’ en herstelde het horloge van de O.- L.-Vrouwekerk van Brugge. Op 15 december 1599 schreef men: “Adriaen Van Troostenberghe had een nieuw en eenvoudiger systeem uitgevonden en toegepast om het loden gewicht van het belforthorloge op te winden”. Adriaan was ook horlogemaker van het horloge aan de “Waterpoorte”. Langs de waterpoort kwamen de goederen aan in Brugge en daar werden ook de belastingen geheven: “Adriaen van Troostenberghe, den orlooigemakere, van het onderhouden vande orloige, 6s.” (Gilliods-Van Severen, p. 231). In 1603 leverde “Adriaen, horlogiewerckere” de nieuwe trommel, noten, klavier, hamers en assen voor de nieuwe beiaard van het belfort van Brugge. De trommel bleef 72 jaar in gebruik tot uurwerkmaker Jean Pauwels in 1675 de trommel terugvond “in duusent stucken”. Nog eenmaal komt men de familienaam van Troestenbergh als horlogemaker tegen. In 1655 wordt Bernaert Van Troostenberghe in Brugge vrijmeester-horlogemaker. Waarschijnlijk waren de Brugse familieleden ‘van Troestenbergh’ afstammelingen van Catharina Gheys en Jan III, de horlogemaker uit Brussel, die uitweek naar Brugge, maar zeker is dit niet.

O.-L.-Vrouwekerk, Brugge.

Besluit De geschiedenis van de voorname horlogemakersfamilie ‘van Troestenbergh’ maakt duidelijk dat de toenmalige horlogemakers van generatie op generatie een gestage groei kenden in kennis van nieuwe horlogetechnieken en in het aanwenden van materialen. Als die horlogemakers dan ook nog in dienst waren van vermogende beschermheren zoals de hertogen van Bourgondië of de keizer, dan konden begenadigde meesters horloges vervaardigen van topkwaliteit. In de figuur van Nicolaes II van Troestenbergh komt kennis, ervaring en liefde voor het vak tot een vroeg hoogtepunt in de horlogegeschiedenis. Gelukkig zijn er de laatste decennia enkele horloges van hem teruggevonden of ook hij zou verdwenen zijn in het plooien van de tijd. Rijk is Nicolaes II van Troestenbergh er niet van geworden, maar wat onomwonden vaststaat is dat hij in de vroege renaissance een belangrijk horlogemaker was. Het is hoog tijd dat deze meester de nodige erkenning krijgt.

97

De familie van Zeune Horlogemaker Jan van Zeune Jan van Zeune

X

Catherine Maes

Jan van Zeune

X

Catharina Sweerts

X

Maria Danoot

X

Elisabeth van Zeune

(°ca. 1435-†Brussel 1519)

Nicolas van Zeune (°ca.1490-1500-†vóór 25/12/1556)

Nicolaes I van Troestembergh (°ca.1490-1500-†vóór 25/12/1556)

De Brusselse horlogemaker Jan van Zeune (ook soms van Zuene) en zijn vrouw Catharina Sweerts hadden twee kinderen. Zoon Nicolas (of Claes) van Zeune werd uurwerkmaker terwijl dochter Elisabeth huwde met Nicolaes I van Troestembergh, de horlogemaker van keizer Karel. De kapel van de H. Anna De volgende gebeurtenis toont de goede familiebanden tussen de families van Zeune en van Troestenbergh en bewijst dat beide families gemakkelijke toegang hadden tot de keizer. In 1519 ontving keizer Karel een schrijven van meesters ‘Claes van Troostenberch en Gielen de Koning’, burgers van Brussel, als testamentuitvoerders van horlogemaker Jan van Zeune, overleden in 1519. Deze laatste had verklaard dat hij sinds 30 jaar bij elk belangrijk werk een goudstuk in een doos had gelegd om de H. Anna te dienen en voor haar een kapel te bouwen in Brussel. Hij verzamelde zo het aanzienlijke bedrag van 600 Rijnlandse gulden. Om de wil van Jan van Zeune te kunnen uitvoeren, kochten Meester Nicolaes I van Troestenbergh en Gielen de Koning op 3 april 1519 vier huizen van een zekere Guillaume van den Bosch. Het gehele stuk grond bestond nu uit vijf huizen: de pas aangekochte woningen en een vijfde huis, dat vroeger al in bezit was van Jan van Zeune: “een huys in ruinen in de Bergstraete in Brussel” (Mann, pp. 100-101). De Brusselse Bergstraete, tussen de Grasmarkt en de Grote Markt, bleek een uitstekende plaats om de kapel op te richten. Op 15 oktober 1521 gaf de keizer de toestemming om de kapel te bouwen (Henne, p. 250 en 272). De kapel kende een woelige geschiedenis. Het godshuis werd vroeger vooral bezocht door voerlui, die niet alleen de kapel, maar ook de omliggende kroegen bezochten. Na verloop van tijd werd de kapel te klein. Daarom werd ze in 1655-1561 herbouwd en vergroot in Brabantse barokstijl met een voorgevel uit dat jaar. In 1695 werd de kapel verwoest tijdens het bombardement op Brussel, hoewel de voorgevel gespaard bleef. Begin 20e eeuw werd de kapel onteigend ten behoeve van de aanleg van de Noord-Zuidverbinding. De kapel werd gesloopt, maar de

98

Barokgevel uit 1655-1661, gebouwd als uitvoering van het testament van Jan van Zeune.

Klooster van de Zevenborren in Sint-GenesiusRode, ca. 1620. Vlaamse school.

Kapel van de kluizenaar in Eigenbrakel, vroeger een deel van het klooster van de Zevenborren.

voorgevel bleef gelukkig bewaard. In 1957 werd de Bergstraat verbreed. De voorgevel van de kapel werd afgebroken en tegen de Maria Magdalenakerk aangebouwd.

Jan van Zeune, de horlogemaker van Maria van Bourgondië Men vindt de naam van horlogemaker Jan van Zeune in 14631464 in een rekening van de abt van de abdij der Zeven Fonteinen nabij Brussel, in verband met een herstelling van een uurwerk van het klooster (Registre, fol 167, Ve). Uit deze akte blijkt dat Jan van Zeune geen gewoon horlogemaker was, maar werkte voor de hogere adel en de prominenten van de katholieke kerk. Na de onverwachte dood van haar vader Karel de Stoute in 1477, werd Maria van Bourgondië de officiële hertogin. Uit een document uit 1481 verneemt men dat horlogemaker Jan van Zeune horloges herstelde voor Maria van Bourgondië. Hij ontving hiervoor 210 ponden. Wat vroeger had van Zeune nog een voorschot ontvangen van 360 ponden voor dezelfde werken, die hij vervaardigd had in opdracht van de Monseigneur: “Op verscheidene horloges, wijzerplaten et andere dingen van zijn stiel en kennis, die hij vervaardigde voor de Monseigneur. Dit als verordening en bevel om zichzelf te plezieren en haar wensen te vervullen. Zij wil dat hierover geen verdere verklaring afgelegd wordt. (Vert)” (Messager,1884, p. 190). Hieruit kan men besluiten

dat Jan van Zeune hoogstwaarschijnlijk de horlogemaker was van Maria van Bourgondië tijdens haar korte regeerperiode.

Nicolas van Zeune Horlogemaker Nicolas, de zoon van Jan van Zeune woonde in 1550 samen met zijn echtgenote Maria Danoot in de Brusselse Kleine Beenhouwerstraat. Nergens werden aanwijzingen gevonden dat Nicolas in dienst zou geweest zijn van keizer Karel. Nicolas was in Brussel evenwel een vooraanstaand burger. Op 24 maart 1592 stuurde de Spaanse koning Filips II een brief naar Alexander Farnese (1545-1592) op aangeven van Nicolas van Zeune. Daarin verplichtte de koning Farnese een achterstallige geldsom te betalen aan horlogemaker Nicolas van Zeune. Het betrof gelden voor het pachten van jachtgronden: “Deze uitkering diende betaald te worden op de Brusselse domeinen. Door patentbrieven van 20 november 1569 werden ze overgezet op de domeinen van Vilvoorde. Omdat hij op de hoogte gebracht was dat men niet regelmatig betaalde, liet koning Filips II op 20 november 1592 hierover een brief schrijven naar de hertog van Parma. (Vert)” (Messager, 1884, p. 195). Uit deze geschiedenis kan men vaststellen dat Nicolas van Zeune wel een invloedrijk man moest zijn, aangezien hij de koning durfde aan te schrijven en zelfs nog gelijk kreeg. Hij moet ook een vermogend man geweest zijn daar hij uitgestrekte jachtdomeinen bezat, die hij verhuurde aan de hertog van Parma.

99

100

De horlogemakers in Yuste 101

102

Troonsafstand van keizer Karel, XVIIe eeuw. Vlaams wandtapijt - Anoniem.

103

Keizer Karel en de horlogemakers in zijn rijk De belangstelling van keizer Karel voor horloges was ongemeen groot. Zelfs als hij de mogelijkheid zag om horloges aan te kopen (of een financiële bijdrage te leveren bij onderhoud) voor een stad of kasteel, dan aarzelde hij meestal niet om zijn persoonlijke interesse te tonen. Keizer Karel was echter ook een ervaren staatsman. Hij trachtte zijn bijdrage dan ook te kaderen in zijn politieke doelstellingen. Al hij politiek voordeel kon halen uit zijn bijdrage, was dit mooi meegenomen. De keizer betaalde aldus een aantal horlogemakers voor hun werk, maar nam deze uurwerkmakers nooit in vaste dienst. Zijn bezorgdheid bestond er in om steeds degelijke vakmensen aan te stellen. Een mooi voorbeeld hiervan is het uurwerk van de grote kerk in Den Haag. Keizer Karel op reis Op 13 juli 1540 vertrok keizer Karel samen met zijn zus Maria van Hongarije, de landvoogdes der Nederlanden, voor een reis door de Noord-Nederlandse gewesten. De keizer maakte natuurlijk geen toeristische rondrit, maar had duidelijke politieke

motieven. Zijn relatie met de noordelijke gewesten van de Lage Landen was verre van optimaal. De anti-Habsburgse stemming groeide er gestaag. Persoonlijk contact kon de mensen misschien milder stemmen. Bovenal had de keizer steeds geld nodig voor zijn oorlogen en alles wat hierbij hoorde. Het was de bedoeling om aan de Staten van Holland een forse financiële bijdrage te vragen van zo maar eventjes 600.000 gulden, verdeeld over zes jaar. Tijdens deze reis zou Karel midden in de zomer van 1540 korte tijd halthouden in Den Haag om zijn verzoek aan de StatenGeneraal voor te leggen. Midden in Den Haag stond de SintJacobskerk of de Grote kerk uit 1424, voorzien van een hoge zeskantige, stenen toren. De kerk was niet onbelangrijk, gezien er zelfs al in 1456 een bijeenkomst van de ridders van de Orde van het Gulden Vlies plaats vond. Dit was uitzonderlijk vroeg, als men weet dat de orde pas werd opgericht door Filips de Goede in Brugge op 10 januari 1430.

De Grote kerk of SintJacobskerk in Den Haag Al direct na de bouw werd de kerktoren voorzien van een torenuurwerk, een voorslag en een speeltrommel met daarbij een beiaard met zo’n 8 à 10 klokjes. Hierover is echter weinig bekend. Op 29 december 1539 sloeg de bliksem in op de SintJacobstoren. De toren brandde deels af, maar klokken, uurwerk en speeltrommel gingen volledig verloren. Een goede zes maanden later kwam de keizer aan in Den Haag en de sporen van de brand waren nog duidelijk zichtbaar. Het was niet het beste ogenblik om geld te komen vragen in een stad waar net de belangrijkste toren was afgebrand. Daardoor werden besprekingen over geld erg delicaat. Karel reageerde echter gepast en beloofde zijn volledige steun aan Den Haag en keurde onmiddellijk een aantal maatregelen goed ten gunste van Den Haag: hij verleende uitstel van betaling van schulden en belastingen en vroeg aan de Haagse bestuurders hun “Ureclock, Urewerck, Voorslach en Werckclock” te herstellen.

Sint Jacobskerk in Den Haag.

104

De stad was niet bij machte hieraan te voldoen gezien de geldnood. Daarom steunde keizer Karel ook financieel de heropbouw van de toren, hoofdzakelijk uit eigenbelang. Na het herstel van de toren schonk de keizer de nieuwe stormklok Jhesus (ca. 6.000kg), die in 1541 werd gegoten door Jan en Jasper Moer uit Den Bosch. Karel beloofde eveneens financiële steun “aen de timmerluyden vande groete kercke die tbellefroit inden thoren maecten daermen de clocken an hangt omdat zy te naerstiger wercken souden om de clocken te hangen voerden ommeganck” (Van der Weel, H. pp. 2-8). Vanuit zijn paleis op de Koudenberg richtte de keizer op 31 augustus 1545 een schrijven aan de Haagse magistraat om het uitstel van betaling nogmaals te verlengen, want Den Haag had nog steeds belangrijke schulden; “vermits de groete costen die zy hebben geleden doer t’maecken van een nyeuw Urewerck ende nyeuwe clocke, t’maecken van den solderen in den Toeren, met andere nootlicke behouften, die t’al saemen mitten brande van den toeren ende kercke verbrant waeren” Van der Weel, H. pp. 2-8). Het was duidelijk dat de keizer zich thuis voelde in het dossier van een torenuurwerk. Diplomatie en passie gingen hand in hand bij de keizer. Het torenuurwerk, speeltrommel en voorslag Bij de heropbouw van de toren werd in 1540/41 en nieuw uurwerk met speeltrommel geleverd. Dit gebeurde met de goedkeuring van de keizer en de daarbij horende geldelijke steun. Het was uurwerkmaker Heynrick Vabrie, die in Leuven woonde, die gevraagd werd om het uurwerk te vervaardigen. In Vlaanderen gebruikte men de naam ‘Van Bree’, waarmee men wilde duidelijk maken dat hij geboren was in Breda (en niet in Bree, zoals sommige foutief denken). Twee jaar na de brand was Vabrie al klaar met het torenuurwerk. Het grote smeedijzeren uurwerk had een foliot, een verticale spillengang en een centrale speelrol. Het Haagse torenuurwerk beschikte over de op één na oudste voorslag in Nederland. De oudste voorslag is deze uit 1539 van meester Hendrik Steymans uit Turnhout in de Geertruidskerk in Geertruidenberg. Opmerkelijk is dat zowel bij Vabrie als bij Steymans de speeltrommel centraal in het uurwerk zit. Het majestatische torenuurwerk en de speeltrommel bestaan nog steeds en zijn nu te bewonderen in Museum Speelklok in Utrecht.

105

Torenuurwerk en speelwerk afkomstig uit de St. Jacobskerk van Den Haag.

106

107

De voorbereidingen op Yuste Keizer Karel was bijna voortdurend op reis, hoewel Wim Blockmans hem in zijn nochtans uitstekende biografie ‘Karel V’ uit 2012 “een afwezige vorst” noemt. Als gevolg van dit voortdurend reizen, regeerde de keizer niet vanuit één vaste verblijfplaats. Officieel was Toledo de hoofdstad van het Heilig Roomse Rijk, maar het paleis waar Karel de meeste dagen van zijn actieve regeerperiode doorbracht, was zijn paleis in Brussel. Nu kan men nog slechts de oude kelders bezoeken onder het Koningsplein en de Koningsstraat, maar vroeger bevond het paleis zich hoog boven de stad, op de helling van de Koudenberg. Zonder twijfel was het één van de mooiste prinselijke residenties van Europa. Gedurende de eerste helft van de 16de eeuw keek keizer Karel persoonlijk toe op de verdere uitbouw van het paleis. Uiteindelijk zou het in dit paleis zijn in de historische Aula Magna dat keizer Karel troonsafstand deed. Het overlijden in Toledo op 1 mei 1539 van zijn echtgenote Isabella van Portugal was een onvoorziene gebeurtenis. Isabella stierf in het kraambed van haar doodgeboren zesde kind. Keizer Karel was op dat ogenblik op reis en was nog maar dertien jaar gehuwd. Het heengaan van zijn echtgenote trof hem diep. Na haar dood zonderde hij zich een tijd af in een klooster en besloot zijn verdere leven nog enkel in het zwart gekleed te gaan en niet te hertrouwen. Het is in deze donkere periode van zijn leven dat hij met de gedachte moet gespeeld hebben om zich ooit ergens te vestigen om ongestoord te leven zonder protocol, zonder politieke zorgen en zonder ambtelijke verplichtingen van welke aard ook. Eindelijk zou hij zich dan kunnen wijden aan wat hem nauw aan het hart lag: rust, gebed en horloges. Die rustige omgeving vond hij uiteindelijk in het Spaanse Extremadura, waar een mediterraan klimaat heerste met hete zomers en droge, zachte temperaturen in de winter. De keizer had zijn oog laten vallen op het nu gerestaureerde klooster van Yuste uit 1402, gesticht door de hiëronymieten, een katholieke kloosterorde.

goede banden had onderhouden met het Spaanse vorstenhuis en dit in de toekomt ook zo wilde houden. De eerste afbetaling voor de bouw in Yuste gebeurde al op 13 juli 1553. Prins Filips, de latere Spaanse koning, vertrok op 12 mei 1554 te paard vanuit Valladolid naar zijn zuster, maar reed om via Yuste om de voortgang van de bouwwerken te controleren. Hij overnachtte op 24 mei één nacht in het klooster om ‘s anderdaags verder te reizen. Het bewijst de aandacht die de keizer en zijn zoon hechtten aan Yuste. Het Spaanse klooster omvatte twee afzonderlijke delen: het klooster met kerk en het daar aangebouwde woongedeelte voor de keizer. De ‘villa’ van de keizer, die hij uiteindelijk zou betrekken op 3 februari 1557, was een eenvoudig gebouw van overwegend baksteen en natuursteen. Aan een van de zijkanten was een schuine helling voorzien om te paard rechtstreeks bij de verblijven van de keizer te komen, die in de realiteit op de eerste verdieping lagen. De keizerlijke woonst had een centrale hal met aan elke kant twee kamers. In de linkervleugel vond men de voorkamer en de merkwaardige slaapkamer vanwaar de keizer vanop zijn hemelbed en via een raam uitzicht had op het altaar van de kloosterkerk. Aan de rechterkant waren eveneens twee kamers, elk met een zuidelijk balkon met uitzicht op de tuin met amandel-, vijgen- en citroenbomen. Een van deze kamers werd gebruikt als eetkamer en als spreekkamer. Zijn horlogeverzameling stond in de andere kamer. In deze afgelegen keizerlijke verblijfplaats bracht Karel zijn laatste levensmaanden door in gezelschap van de horlogemakers die hij speciaal voor dat verblijf uitgekozen had. Nu zou hij eindelijk - van zijn geliefde horloges kunnen genieten, omringd door Turriano en Vallyn, twee eminente uurwerkmakers, en Jorge de Diana, een helper. De voortdurende verzwakkende gezondheid van de keizer zou de tijd die hem nog restte, jammer genoeg erg inkorten.

Dat Karel al langer bezig was met zijn troonsafstand, is terug te vinden in een geheime brief, die hij eigenhandig op 30 juni 1553 aan zijn zoon Filips richtte. Filips moest aan de abt van het klooster van San Jeronimo in Yuste de toelating vragen om een woning te laten aanbouwen tegen de kerk van het klooster “die voldoende was voor een persoon van een bijzondere stand, om er met de volstrekt noodzakelijke bedienden te kunnen leven. (Vert)” (Terwen, p. 50). De vraag stellen was voldoende om een positief antwoord te krijgen, aangezien de kloosterorde steeds

Replica van een Spaans galjoen in New York.

108

Op weg naar Spanje Begin september 1556 lag in Vlissingen de vloot te wachten om Karel naar Spanje te brengen: “Keizer Karel besloot te vertrekken naar Spanje, maar in Vlissingen was het weer ongunstig en hij besliste te wachten tot 10 September. Zij bagage werd ingeladen, vreemd genoeg met uitzondering van zijn bed en zijn horloges die hij altijd op een veilige manier in zijn omgeving wilde hebben. (Vert)” (García-Diego, 1982, p. 82). Het is duidelijk dat de keizer vreesde dat zijn horlogeverzameling stormschade kon oplopen. Daarom bleven de uurwerken aan land tot op het laatste ogenblik. Samen met 56 “zeilen” vertrok keizer Karel midden september 1556 met het galjoen ‘Espiritu Sancto’ onder leiding van kapitein Luis de Carvajal, naar de Spaanse haven Laredo, gelegen in het noorden van Cantabrië. Karel was vergezeld van zijn zussen Eleonora en Maria van Hongarije. Maria had haar ambt als ‘Landvoogdes der Nederlanden’ neergelegd op de dag van het aftreden van haar broer als keizer. Beide zussen zouden - net als hun broer - niet lang meer leven maar sterven in het sombere jaar 1558. Na 28 jaar trachtte Eleonora zich in Badajoz te verzoenen met haar dochter Maria. Op de terugreis van Badajoz werd Eleonore ziek en overleed in februari 1558. Sommige schrijvers denken dat ze stierf tijdens een astmacrisis, anderen beweren dan weer dat de koele houding van haar dochter haar hart brak. Maria anderzijds trok zich terug in Spanje op een kasteel in Cigales nabij Valladolid. Op 3 maart, zes maanden vóór de dood van de keizer, kwam Maria van Hongarije haar broer bezoeken in Yuste. De trouwe kamerheer Willem van Male noteerde dat zij lange nachtelijke gesprekken voerden. Karel zou haar gevraagd hebben mederegentes te worden in Spanje, maar Maria wees het voorstel kordaat van de hand. Op 16 maart keerde ze terug naar haar kasteel. Ze zou haar broer nooit terugzien. Maria werd datzelfde jaar ernstig ziek en overleed op 18 oktober 1558, een maand na haar broer. In haar testament liet ze alles na aan haar overleden broer Karel. Ondanks ruzie en vele discussies, was Maria haar broer altijd trouw gebleven. Tijdens zijn laatste reis naar Yuste werd keizer Karel in een draagstoel vervoerd. Girolamo Cardano liet door zijn horlogemaker Turriano voor de keizer, die wegens zijn jichtaanvallen moeilijk kon stappen, een draagstoel vervaardigen met cardanische ophanging. Cardano schreef dat “Juanello Turriano, door middel van veren en cirkels op een veldkar, een zetel had gemaakt waarop de keizer onbeweeglijk kon zitten welke ook de beweging van de zetel was. (Vert)” (Cardano, p. 478). Dit maakte in die tijd zoveel ophef dat men het systeem ‘cardanische ophanging’ ging noemen. Het principe van deze ophanging was echter al veel vroeger gekend. Het wordt nu nog steeds toegepast in scheepshorloges, gyroscopen, cardanassen of drones.

Jarandilla In de herfst van 1556 trok Karel via Valladolid naar het zuiden tot in Jarandilla de la Vera, waar hij noodgedwongen halthield. In Jarandilla de la Vera, op iets meer dan 10 km van Yuste, is nu het hotel ‘Parador de Jarandilla de la Vera’ gevestigd, maar toen was dit het kasteel waar Karel V enkele maanden verbleef in afwachting dat de verbouwingen in Yuste klaar zouden zijn. Jarandilla was een kleine plaats en men vreesde dat de keizer, die erg gulzig was, te weinig eten zou hebben. De aartsbisschop van Toledo stuurde hem herhaaldelijk een klein konvooi met een achttal muilezels met voedsel opdat de keizer niets zou ontbreken. De bisschop zond wild, ansjovis, tonijn, forel en oesters. De keizer bemoeide zich ook wel met het eten en liet geregeld “los arenques secos procedentes de Flandes (droge haring, afkomstig uit Vlaanderen)” aanvoeren (De Cadenas, p. 55). Op 25 november 1556, een dag dat het minder mistig was en niet regende, ging de keizer naar Yuste om persoonlijk de werken op te volgen. Karel was tevreden terwijl zijn dienaren mopperden en zeiden dat Yuste de hel op aarde was. Het was er koud, het gebouw was vochtig en zeker te klein om de 152 dienaren die de keizer vergezelden, te herbergen. Karel vroeg aan de verantwoordelijke monnik van het klooster om te voorzien in enkele bijkomende vertrekken zodat een twintigtal dienaren bij hem in het gebouw konden verblijven. De monnik, genaamd Ruggiero, opperde dat er niet genoeg plaats was voor die dienaren. Karel was heel even verbaasd, maar antwoordde gevat: “dat hij zijn dienst, maar niet zijn goede raad vroeg” (Terwen, p. 90). Tenslotte werd er in een nieuw deel van het klooster een onderkomen gevonden voor de echt noodzakelijke dienaren zoals het keukenpersoneel en - niet toevallig - ook de horlogemakers. Eind januari 1557 kwam eindelijk het bericht dat de bouwwerken klaar waren. Karel riep zijn dienaren bij zich. Hij ontsloeg de honderd hellebardiers en hun luitenant. Ze waren voortaan overbodig. Voor hun vertrek naar Vlaanderen of Bourgondië, werden ze uitbetaald en elk kreeg een geschenk als aandenken. Tenslotte betrok keizer Karel zijn Spaans ‘buitenverblijf’ definitief op 3 februari 1557.

109

Verblijf in Yuste

Luis Mendez Quijada

hofmaarschalk

Martin de Gaztelú

secretaris

700

De keizer wilde in Yuste in alle rust wachten op de dood. De politieke toestand volgde hij nog, maar niet meer met de aandacht van vroeger. Zijn belangstelling zou voortaan gaan naar de voor hem belangrijke dingen: zijn contact met zijn familie, het koesteren van zijn uurwerkenverzameling en - erg belangrijk voor de keizer- zijn katholiek geloof.

Corneel Hendryk Mathys

lijfarts

750

George Nepotis

aalmoezenier, kapelaan

400

Broeder Jan de Hallis

franciscaan

Guyon de Moron

hoofd kamerdienaren

400

Toen de diepgelovige keizer als biechtvader broeder Juan Regla aanstelde, weigerde deze kordaat. Karel was verbaasd en vroeg hem waarom hij weigerde. Regla antwoordde dat hij onwaardig was om Zijn Majesteit te dienen. Karel zou geantwoord hebben: “Ik kan je verzekeren broeder Juan dat ik vijf theologen en doctors in canoniek recht bij me had vóór mijn vertrek uit Vlaanderen. Bij dezen heb ik mijn geweten ontlast van alle voorbije aangelegenheden. Jij zult alleen deze moeten kennen, die me in de toekomst zullen overvallen. (Vert)” (Bakhuizen, pp.34-35).

Willem van Male

kamerdienaar

300

Jan Sterck

hulp schatbewaarder

Willem Wyckersloot

barbier

Dierick Tack

barbier

Pieter van Overstraeten

apotheker

Pieter Guilet

hulp-apotheker

Juanelo Turriano

horlogemaker

350

De huishouding van de keizer

Juan Balin (Johannes Vallyn)

horlogemaker

200

Jorge de Diana

hulp van Turriano

Andréas Pletinckx

bakker

Pieter van Woerpote

hulp-bakker

Hendrik van der Poorte

kok

Cornelis Gotteman

pasteibakker

Hendrik van Duysen

brouwer

Frans Imbrechts

tonnenmaker

Hans Fayt

verantwoordelijke van het kippenhok

Hippolyta Reynier

wasvrouw voor het persoonlijk linnen

Isabeau Pletinckx

wasvrouw voor het tafellinnen

Men schreef dikwijls dat de keizer zich in Yuste terugtrok met slechts enkele dienaren. De waarheid is anders. Bij zijn aankomst op de eindbestemming in februari 1557 kon keizer Karel over een vijftigtal dienaren beschikken, veelal Vlamingen of Bourgondiërs (Mignet, 1868). Zijn hofmaarschalk (hoofd van alle dienaren en de belangrijkste functie) was kolonel Luis Mendez Quijada. Hieronder een beperkte lijst met enkele dienaren en hun loon in florijnen:

Hogervermelde Franc Comtois Guyon de Moron, heer van Tournay (Doornik) en Beaumont, verantwoordelijke van de keizerlijke kledij, werd verbrand in 1565 op aangeven van de Inquisitie. De keizer had buiten de hogervermelde dienaren nog andere dienaars in dienst zoals een wassen-kaarsenmaker, drie dragers van de ‘rosbaar’ of draagstoel en zelfs een jager voor groot wild. Opmerkelijk is dat er bij al deze dienaren slechts twee vrouwen waren. Hippolyta Reinier, de echtgenote van Willem van Male, was verantwoordelijk voor het wassen van het persoonlijk linnen van de keizer. De wasvrouw “la lavandera Isabeau Pletinckx” had enkel de verantwoordelijkheid voor het wassen van het tafellinnen. Zij was de echtgenote van Hendryk Mathijs en mogelijk de zuster van bakker Andréas Pletinckx. Keizer Karel in Yuste. Jadraque en Sanchez Ocana, 1877

110

Willem van Male De Brugse kamerdienaar Willem van Male (Guillermo Malines of Malinaeus) lag de keizer nauw aan het hart. Willem, afstammeling van verarmde adel uit Brugge, was op eigen houtje naar Spanje vertrokken, waar hij in dienst ging bij de hertog van Alva. Hij klom op tot eerste kamerdienaar van de keizer en was dan ook steeds in diens nabijheid. Geregeld speelde hij schaak met de keizer, maar ook horlogemaker Juanelo werd wel eens uitgenodigd door Karel om te schaken (De Cadenas, p. 107). Ook ’s nachts bleef Willem van Male waken tot de keizer sliep, en dat kon soms lang duren want de keizer was een slechte slaper. In de laatste jaren van zijn leven sliep Karel geregeld niet meer dan vier uur per nacht en voelde zich dikwijls onrustig. Dan werden zijn horlogemakers wakker gemaakt en moesten ze zich naar de vertrekken van de keizer begeven om horloges uit elkaar te halen, om technische aangelegenheden te bespreken of na te denken over het vervaardigen van een nieuwe automaat. Willem van Male, die een geletterd man was en een aantal boeken vertaalde, schreef tijdens die nachten brieven, die behoren tot de meest indringende informatie over de keizer. Uiterst merkwaardig is het verhaal dat de dienaar met veel detail noteerde. De brieven waren gericht aan zijn vriend Lodewijk van Vlaanderen, Heer van Praet. Volgens Willem van Male ontstond in 1550 bij keizer Karel tijdens een ontspannen boottocht op de Rijn,

het plan om een boek te schrijven over zijn reizen en expedities, met als begin het jaar 1515. Hij wou dit schrijven in navolging van de ‘Commentarii de Bello Gallico’ of de ‘Commentaar op de Gallische Oorlog’ van Julius Caesar (100 v. Chr.-44 v. Chr.). De Romeinse veldheer schreef deze commentaren na de negenjarige oorlog die hij voerde tegen de Keltische en Germaanse volkeren. Keizer Karel besloot om dat voornemen onmiddellijk uit te voeren. Tijdens zijn verblijf in Augsburg in de tuin van de bankiersfamilie Fugger, dicteerde hij zijn boek aan Willem Van Male. In een brief (Van Male, Brief 17 juli 1550) schrijft van Male dat Karel hem had gevraagd de tekst te vertalen in het Latijn, nadat hij de tekst vooraf had laten lezen aan Granvelle en aan zijn zoon Filips. Wat later kwam de keizer echter terug op zijn beslissing na een gesprek met de monnik Francisco de Borgia (Sandoval, § 15). De reden waarom hij van mening veranderde is onbekend. Na de dood van keizer Karel liet Filips II de teksten in Yuste in beslag nemen door de hofmaarschalk Luis Mendez Quijada, uit vrees dat er ongepaste of onjuiste dingen in zouden staan over de keizer of over zichzelf. Filips liet de teksten, die door de keizer zorgvuldig bewaard bleven in een fluwelen omslagmap, verbranden. Na de dood van de keizer keerde Hendrik van Male terug naar Brussel, waar hij huisbewaarder werd van het paleis op de Koudenberg. Hij stierf op 1 januari 1560 en werd begraven in de St-Goedelekerk in Brussel, waar in 1579 ook zijn overleden echtgenote Hippolyta Reynier haar laatste rustplaats kreeg.

Fantasierijke ontvangst van Franciscus Borgia in Yuste, Joaquim Herrer 1862.

111

De villa van de keizer, gebouwd tegen de kloosterkerk.

112

113

De dood van de keizer Keizer Karel leefde teruggetrokken hoewel hij omringd was door een hele resem schilderijen van Titiaan met zowel zijn eigen portretten als deze van zijn echtgenote, zijn kinderen, nichten en neven. Zo leefde de melancholische keizer hoewel afgezonderd, toch omringd door zijn familie. Daarbuiten besteedde Karel zo veel mogelijk tijd aan zijn geloof en zijn tijdmeetinstrumenten. Voor het godsdienstige luik kon de keizer beroep doen op de kloosterlingen. Voor het overige had hij zijn dienaren waaronder twee horlogemakers en een helper, wat een ongezien hoog aantal was. Turriano en Vallyn waren de eerste dienaren die de keizer ’s morgens bezochten. De keizer zag hen opnieuw in de namiddag, maar geregeld ontvingen de horlogemakers ook het bezoek van Karel in het uurwerkatelier (Relotges Del Patrimoni Nacional, p. 20). Keizer Karel besefte maar al te goed dat zijn leven langzaam ten einde liep. Ongeveer zes maanden voor zijn dood ensceneerde de keizer zijn eigen begrafenis in de kloosterkerk van Yuste, compleet met lijkwade en kist. Hij wilde hiermee de “hemel gunstig stemmen”. Eind augustus 1558 had keizer Karel een voorgevoel. In de namiddag vroeg hij aan zijn dienaren om hem naar buiten te dragen. Hij beval het portret van zijn echtgenote keizerin Isabella - een schilderij van Titiaan - bij hem te brengen. Even keek hij naar het doek en vroeg dan om het schilderij ‘Het gebed in de Hof van Olijven’ te brengen. Nog wat later gaf hij het bevel het schilderwerk ‘Het Laatste Oordeel’ te halen. Hij bekeek het lang en bleef in gedachten verzonken. Dokter Hendrik Mathys “vroeg aan de keizer om zich niet te lang in te laten met donkere gedachten”. Trillend over heel zijn lichaam wendde de keizer zich tot Mathijs en zei: “Dokter, ik voel me slecht. (Vert)” (Gachard/1, p. 60-61).

Keizerin Isabella van Portugal door Titiaan.

Keizer Karel stierf ’s nachts in zijn kamer op 21 september 1558. Twee dagen later werd zijn stoffelijk overschot bijgezet in een crypte onder het altaar van de kloosterkerk. Boven het altaar hing het schilderij ‘Gloria’ van Titiaan dat enkele jaren vroeger speciaal voor deze gelegenheid geschilderd was. Keizer Karel had in zijn testament een codicil gevoegd, waarin hij vroeg om herbegraven te worden samen met zijn vrouw Isabella. Nadat zijn zoon Filips II buiten Madrid het klooster van San Lorenzo de El Escorial had laten bouwen, liet hij op 14 januari 1573 de stoffelijke resten van zijn vader overbrengen.

Na de begrafenis en alle plichtplegingen in Yuste vertrokken één na één de medewerkers. De horlogemakers werden in dienst genomen door koning Filips II. Turriano zou eerst naar Madrid gaan, maar werd later door de koning naar Toledo gezonden om grote waterbouwwerken op te starten. Jorge de Diana zou in Madrid blijven. Johannes Vallyn keerde terug naar Brussel.

114

Tijdens de revolutie van 1868 in Spanje openden opstandelingen het graf van keizer Karel in het Escuriaal. De gebalsemde mummie van de keizer verkeerde nog in goede toestand. Twee kunstenaars – Vicente Palmaroli in 1870 en Martín Rico Ortega in 1872 - hebben de mummie getekend. Op de tekening kan men het magere en uitgemergelde lichaam van de keizer zien alsook de misvormde vingers en ledematen als gevolg van de ver gevorderde jicht.

La Gloria van Titiaan.

115

Het lot van het klooster en de villa in Yuste Na de dood van de keizer liep het kloosterleven gewoon verder, terwijl de villa werd leeggemaakt. De goederen van de keizer werden vervoerd naar een kasteel in Valladolid. Een aantal waardevolle dingen, zoals de schilderijen van Titiaan en de horloges werden later, in opdracht van zijn zoon Filips II, overgebracht vanuit Valladolid naar het El Escurial. In 1638 liet koning Filips IV de gebouwen in Yuste restaureren. De schrijvers die soms nog Yuste vermeldden, vonden dat in 1780 alles nog in redelijke goede staat was. De Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog tussen 1808 en 1814 was een gewapend conflict tussen de Spanjaarden, Portugezen en Britten aan de ene kant en de Fransen onder Napoleon aan de andere kant. Het woord “guerrilla” stamt uit deze oorlog. In 1809 vielen de Fransen Spanje binnen. Zij plunderden het klooster van Yuste en verdreven de kloosterlingen. De bibliotheek en de archieven werden verbrand, maar de kloosterkerk en het gebouw waar de keizer had gewoond, bleven gespaard. De bewering dat door toedoen van de troepen van Napoleon de waardevolle collectie van keizer Karel vernietigd werd, houdt geen steek. Alle waardevolle voorwerpen zoals de schilderijen van Titiaan en de horlogeverzameling maakten toen al lang deel uit van de collecties in het El Escuriaal in Madrid, behalve de objecten, die vernietigd werden tijdens de brand van het Escuriaal in 1671. In 1837 werden alle kloosterordes in Spanje verboden. Men bouwde de kelderverdieping van het keizerlijk verblijf om tot een opslagplaats voor hout en in het deel van de vertrekken van de keizer, werd een kwekerij van zijderupsen opgericht. Het gebouw bleef grotendeels onbeheerd en in puin achter tot in 1949, wanneer gestart werd met de heropbouw van het klooster en het paleis. Op 13 april 2007 werd het klooster en zijn omgeving tot Europees erfgoed verklaard.

De horloges van keizer Karel in Yuste Het exacte aantal uurwerken in de verzameling van keizer Karel in Yuste is onbekend, maar men mag aannemen dat het er meer dan tien waren. Het is geweten dat uurwerken in die tijd niet enkel de functie van tijdmeter hadden, maar ook pronkstukken waren en daarom vervaardigd werden in edele metalen zoals goud, zilver of verguld koper. Een machtig en rijk man als de keizer had hier zeker kunnen mee uitpakken. De werkelijkheid was echter dat deze uurwerken in Yuste bewaard werden in een soort atelier in zijn privé vertrekken. Daar ontfermden de horlogemakers van de keizer zich over de verzameling uurwerken en automaten want Karel vond het noodzakelijk dat zijn horloges in goede staat bewaard werden en goed werkten. Toch had Karel zeker niet de eerste uurwerkenverzameling ter wereld, zelfs niet in zijn eigen familie. Margaretha van Oostenrijk (1480-1530) was de dochter van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië. In 1500 werd zij doopmeter van de latere keizer Karel, het eerste zoontje van haar broer Filips de Schone (1478-1506). Margaretha, die meer dan twintig jaar landvoogdes van de Nederlanden zou zijn en ook wel eens de rijkste weduwe van Europa genoemd werd, had een uitgebreide interesse voor cultuur, wetenschap en kennis. In haar residentie ‘Het Hof van Savoye’ in Mechelen ontving Margaretha eminente kunstenaars zoals de schilders Albrecht Dürer, Barend van Orley en Quinten Metsys of humanisten zoals Erasmus, Thomas More en Busleyden. Zij bezat schilderijen van Jan van Eyck, Dirk Bouts, Jeroen Bosch, Roger van der Weyden en Hans Memling. Tot haar verzameling behoorden ook prachtige wandtapijten en voor haar tijd een enorme bibliotheek met zeldzame miniaturen en kostbare incunabelen. Margaretha’s kunstcollectie was dan

Keizer Kareltrap van het stadhuis van Zoutleeuw.

116

ook wereldberoemd en omvatte de Montezuma-verzameling van de Azteken uit de Nieuwe Wereld. De droom van keizer Karel om uurwerken te verzamelen kwam dus niet toevallig uit de lucht gevallen. Zijn meter in Mechelen deed het hem voor met een bijzonder mooie uurwerkcollectie (Zie Addendum: De uurwerkenverzameling van Margaretha van Oostenrijk).

Het uurwerk in de slaapkamer van keizer Karel In volgende tekst leest men dat de horlogemakers Turriano en Vallyn voor de keizer in Yuste vier grote en enkele kleinere horloges hadden vervaardigd: “De geleerde mecanicien Juanello Turriano, bijgestaan door een gewoon horlogemaker Juan Balin [Johannes Vallyn. EF], had voor de keizer vier grote en mooie uurwerken vervaardigd. Daarbij ook nog een heel aantal kleine draagbare uurwerken, die men later ‘montres’ is gaan noemen. Aan al deze horloges had Turriano gewerkt samen met keizer Karel. Het grootste van de vier uurwerken was gevat in een houten kast en stond op een notelaren tafel in de kamer van de keizer. De andere uurwerken waren genoemd ‘Portal’ (portiekklok), ‘El espejo’ (de spiegel) en het vierde uurwerk droeg geen naam, maar stond op een voet. Deze laatste drie uurwerken bevonden zich in andere kamers van de keizer. (Vert)” (Mignet, deel 1, pp.537). Men vermoedt dat de uurwerken ‘Portal’ en ‘El espejo’ al vroeger vervaardigd werden in 1547 door Turiano in Milaan op vraag van de keizer (Junquera, p. 11). Jammer dat er geen nadere bijzonderheden over deze uurwerken gekend zijn. Mogelijk zijn de vier hierboven vermelde horloges ook in onderstaande lijst van zeven uurwerken opgenomen, maar zeker is dit niet. Of keizer Karel zelf gewerkt heeft aan deze uurwerken is erg twijfelachtig maar ook niet onmogelijk. In hogervermeld tekst (Séances, p. 17) leest men verder: “Keizer Karel bezat een vergulde zonnewijzer en alle instrumenten om er andere te maken. Wiskundige instrumenten ontbraken evenmin. Hij beschikte over een vergulde zonnewijzer, uurcirkels, kwadranten, passers, twee astrolabia, een astronomische ring, spiegels in bergkristal, en (meer dan 30) ‘bésicles’ om hoogtes of afstanden te meten (Vert)”. Het oude Franse woord “bésicles” wordt nu vertaald als lorgnet, knijpbril of pince-nez, maar of je er ook ver kon mee kijken of de afstanden meten, is een open vraag.

Zeven horloges uit de verzameling van keizer Karel Heel wat documenten over het leven en de bezittingen van keizer Karel bleven bewaard. De Leuvense geleerde Edouard Van Even publiceerde een uitgebreide catalogus over de bibliotheek van keizer Karel (Bulletin du bibliophile belge, T. IX, pp. 380-395 en 436-451). Bij de beschrijvingen van de meubelen van keizer Karel werden zeven rijk versierde mechanische horloges vermeld. Eén van deze uurwerken was afkomstig van Karels jongere broer

Slaapkamer van keizer Karel.

Ferdinand: “Zijn broer Ferdinand zond hem een horloge op, die hij meenam naar Spanje. Ze zou nooit terugkeren naar de Lage Landen. (Vert).” (Archives, Arts et Sciences, p. 174). Het betreft nr 5 in de hier bijgevoegde lijst. Een ander uurwerk (nr 6 in de lijst) schonk hij voor zijn vertrek naar Yuste aan bevelhebber Don Luis de Zúñiga y Requesens (1528-1576). Als opvolger van de hertog van Alva van 1573 tot aan zijn dood in 1576, was Requesens landvoogd van de Habsburgse Nederlanden. Er was ook nog een uurwerk van Lucas le Peltier, dat keizer Karel liet aankopen. Dit horloge toonde de uren op de wijze van Vlaanderen en Italië (nr 4 in de lijst). De keizer nam zijn intrek in zijn ‘villa’ op 3 februari 1557 en overleed er in september 1558. Dat is niet zo’n lange periode. Mogelijk was een deel van zijn uurwerken achterbleven in zijn paleis op de Koudenberg in Brussel en een aantal in verschillende andere paleizen of residenties. Zo wordt in de uurwerkenlijst van Yuste nergens het astrarium II van Turriano vermeld hoewel keizer Karel gedurende meerdere jaren aan dit uurwerk veel aandacht en geld besteedde. Het extreem mooi horloge ‘El Cristallino’, eveneens vervaardigd door Turriano op vraag van de keizer, werd evenmin vernoemd. Mogelijk was het zo vanzelfsprekend dat men die horloges in de lijst van 7 uurwerken niet eens meer vermeldde. De volgende lijst van zeven horloges komt helemaal niet overeen met de inventaris na de dood van keizer Karel. Dit hoeft ook niet noodzakelijk zo te zijn. Uit de verzameling van de keizer werden horloges weggeschonken en nieuwe werden vervaardigd door zijn horlogemakers in Yuste. Hieronder vindt men de vertaling van de Oudfranse tekst met de beschrijving van de zeven uurwerken uit de keizerlijke verzameling in Yuste. De vertalingen blijven zo dicht mogelijk bij de oude Franse tekst waardoor de beschrijvingen niet altijd eenvoudig vallen te begrijpen. Zo wordt ‘montre (uurwerk)’ dikwijls gebruikt om een wijzerplaat aan te duiden (‘montre, monstre, monstrant’ in de betekenis van iets tonen op een ‘wijzerplaat’. De betekenis is afgeleid van ‘montrer’ of ‘monstrer’ met de betekenis van ‘tonen’). De woordschrijfwijze kan van de

117

ene zin op de andere zin wijzigen (horologe en orloge, Italie en Ytalie, pied en piet). De interpunctie is niet bepaald eenvoudig, aangezien de zinnen dikwijls zonder meer in elkaar verder lopen. Bijkomend probleem is dat de opsteller van de lijst zelf niet beschikte over een uitgebreide kennis van horloges om alles exact te beschrijven. De verklaring van de oude Franse woorden komt uit ‘Dictionnaire de la langue française’ par Emile Littré (édition 1863-1877). 1.Premiers, ung grand horologe quarré, à une cloche deseure sonnant, garny d’or a personnaiges eslevées, assavoir : les trois costez de l’histoire de Hercules, et le quatriesme costé tient la monstre. Lesdicts quastre costez garnyz par-dedens de quatre platines de cuyvre, et entre l’or et le cuyvre, du chiment; aiant a chascune quarrure ung piller d’or, et sur chascun piller ung enffant tenant chascun ung escusson des armes de Castille, Léon, Arragon et Navarre. Le couvercle aussi d’or armoyée des armes de l’empereur et de testes d’anticquailles. Le dessus en façon d’une lanterne, aiant sur le fertelet ung aigle à deux testes et une pièce d’or quarée, servant au pied de l’orloge pour soustenir et clore ledict horologe. Eerst een grote en vierkante horloge met een bel om de uren te slaan. Het geheel is versierd met grote figuren versierd met goud: op drie zijden staat de geschiedenis van Hercules en de vierde zijde is de wijzerplaat. De vier zijden zijn versierd met vier koperen platen en tussen het goud en het koper bevindt zich een hechtmiddel (chiment=ciment of hechtmiddel EF). Op elke hoek staat een gouden zuil met daarop een kind dat een wapenschild draagt van respectievelijk Castilië, Léon, Aragon en Navarra. Het gouden deksel is voorzien van de wapens van de keizer en de hoofden van anticquailles (oud Frans ‘antiquaille’. Van het latijn ‘anticaglia’ of ‘oude dingen van weinig waarde’). Het bovendeel in de vorm van een lantaarn, draagt bovenaan een arend met twee koppen. Een vierkantige gouden plaat dient als voet van het uurwerk om het te ondersteunen en te sluiten. Het uurwerk is speciaal ontworpen voor de keizer in Spanje aangezien het zijn wapenschild draagt met de vier wapenschilden van Castilië, Léon, Aragon en Navarra. De betekenis van het verhaal van Hercules is onduidelijk, maar misschien is het een verwijzing naar de keizer die onnoemelijke krachten moest tonen om zijn uitgestrekte rijk te leiden. Er is een uurslag op één bel. Het horloge is rijkelijk versierd. De lantaarnvorm bovenaan wijst in de richting van Johannes Vallyn als maker, maar hieruit ook besluiten dat het zo was, is onmogelijk. Voor het uurwerk werden geen kosten gespaard want de onderplaat, de zuilen en het ‘deksel’ zijn vervaardigd uit zuiver goud. 2. Ung autre horologe eslevé, assez hault, dont tout le movement est de fer ou d’acier, garni d’un pied d’argent doré à six quarrés, qu’est sur six rondes boulettes dessus ledict pied a l’entour dudict horologe à six pillers devant les deux à ung horologe, qui monstre xxiiij heures entre les autres

118

piliers à cincq personnaiges aux cheveulx de l’un, qui est droit derrière, pend en ung fillet de soye une chose d’argent dorée pour monstrer les heures au soleil. Dessus lesdicts piliers a une tourrelle bien ouvrée avec pluiseurs personnaiges à séraphins. Dedens ladicte tourelle a une clochette de métal doré pour sonner les heures. Dessus ladicte tourelle a une pomme où a dessus ung personnaige appelle Mars. Toute la susdicte garniture, comme le piet, piliers, personnaiges, tourelles, le tout est d’argent doré. Een ander groot uurwerk, nogal hoog, waarvan heel het binnenwerk in ijzer of staal is. De voet, versierd met zes vergulde zilveren vierkanten, rust op zes ronde bollen. Boven de genoemde voet staan zes zuilen rondom het genoemde horloge. Vóór twee zuilen bevindt zich de wijzerplaat die de 24 uren aangeeft. Tussen de andere zuilen staan vijf figuren. Aan de haren van een figuur die er recht achter staat, hangt een verguld zilveren ding aan een zijden draad om de zonuren te tonen. Boven de genoemde zuilen staat een mooi bewerkt torentje met verschillende figuren en serafijnen. In het genoemde torentje hangt en klokje in verguld metaal om de uren te slaan. Boven het torentje staat een bol met bovenaan een persoon, die men Mars noemt. Het geheel met voet, zuilen, personages en torentjes is uitgevoerd in verguld zilver. Vooreerst valt op dat bij dit uurwerk vermeld wordt dat het binnenwerk in ‘staal (ijzer en koolstof)’ of ‘ijzer’ vervaardigd was. Men maakte dus toen al duidelijk een onderscheid, aangezien het verkrijgen van staal een moeilijk en lang proces was in die tijd. Verder is dit eerder grote horloge volledig vervaardigd in verguld zilver, behalve het binnenwerk. Het uurwerk heeft een 24-uren wijzerplaat en een klokje om het uur te slaan. Eigenaardig is het ‘fillet’ (bedoelde men ‘draad’ of ‘net’), vastgemaakt aan de haren van een figuur, waar een ‘zilveren ding’ (‘une chose d’argent’) de zonuren toonde. Het is alleszins onduidelijk wat ‘het ding’ concreet moet voorstellen, mogelijk een zonnewijzer. Bovenaan staat de god Mars - de Romeinse god van de oorlog - een voorstelling die wel meer voorkwam bij uurwerken in die tijd. 3. Ung autre grant horologe, lequel a longtemps servy a la chambre, et a esté faict par maistre Claes, l’orlogeur de Sa Majesté. Ledict horologe a cincq instrumens: le premier monstre les heures communes, le second monstre les heures de nuyet par le Nort; le troisième a sept cercles; le quatrième monstre huyt choses, assavoi: nouvelle lune et playne lune, et auquel signe est la lune; le Vme instrument monstre les heures a la mode d’Ytalie. Een ander groot uurwerk was lange tijd in gebruik in de kamer (van de keizer. EF). Het werd vervaardigd door meester Claes, de uurwerkmaker van Zijne Majesteit. Het genoemde uurwerk heeft vijf instrumenten. Het eerste toont de gewone uren, het tweede de uren van de nacht in het noorden en het derde

slechts drie: nieuwe maan, volle maan en de tekens van de maan. Mogelijk wist de opsteller van de lijst zelf niet wat de andere ‘dingen’ betekenden en schreef er dan liever niets over. Bij dit horloge wordt nergens aangeduid welke materialen gebruikt werden maar dit uurwerk was op zich al zo bijzonder, dat het materiaal er minder toe deed. Dankzij de gegevens van de andere horloges mag toch wel verondersteld worden dat ook hier zilver en goud overvloedig aanwezig waren. 4. Ung autre horologe de cuyvre doré, lequel monstre les heures à la mode de Flandres et d’Itallie, embas dudict monstre a ung homme tenant ung escu blanc; dessus ledict horologe a ung homme qui tient en l’une de ses mains comme ung baston où a dessus une petite croix, a l’autre main ung escusson. Ledict horologe fut acheté de Lucas le Peltier pour la somme de cxx ducas. Een ander uurwerk in verguld koper toont de uren op de manier van Vlaanderen en van Italië. Onderaan dit uurwerk is er een man die een wit schild draagt. Bovenaan dit horloge bevindt zich een man met in een van zijn handen een lange stok waarop een kruis op staat. In de andere hand draagt hij een wapenschild. Dit uurwerk werd gekocht van Lucas le Peltier voor de som van cxx dukaten.

Keizer Karel bij de slag van Mühlberg, Titiaan.

heeft zeven cirkels. Het vierde instrument toont acht dingen, het is te zeggen: nieuwe maan en volle maan en op welk teken de maan staat. Het vijfde instrument toont de uren op de wijze van Italië. Dit uurwerk moet één van de favoriete uurwerken geweest zijn van de keizer aangezien het lange tijd in zijn kamer stond. Het “werd vervaardigd door meester Claes, de uurwerkmaker van Zijne Majesteit”. Dit was niemand anders dan Meester Nicolaes Troestenbergh. Nergens is bekend (uit rekeningen, brieven of andere archieven) dat Claes ooit in Yuste geweest is. Claes staat ook nergens vermeld bij de hovelingen die in Yuste gewerkt hebben. Het uurwerk werd dus in Vlaanderen vervaardigd en meegenomen naar Spanje. Voor die tijd moet het een uitzonderlijk en ingewikkeld werkstuk geweest zijn, hoewel er geen bel aanwezig was (mogelijk de reden waarom het in de werkof slaapkamer van de keizer stond). Over de vijf ‘instrumenten’ of complicaties is heel wat te zeggen. Er zijn twee types van aanduidingen van het uur: een wijzerplaat met 12 of 24- uren en dan een wijzerplaat met de Italiaanse wijze van aanduiden met zes uren. De wijzerplaat met de zeven cirkels wordt vermeld zonder meer. Zouden hier de banen van planeten op te lezen geweest zijn? Op dat ogenblik waren slechts vijf planeten (Venus, Mars, Saturnus, Mercurius en Jupiter) gekend maar samen met de aarde en de maan, komt men bij zeven planeten wat de zeven cirkels kan verklaren. Het vierde ‘instrument’ is merkwaardig. Er zouden acht ‘dingen’ getoond worden en bij nazicht telt men er

Ook dit vergulde uurwerk toont de uren op twee verschillende wijzen: op deze van Vlaanderen (12 uren) en deze van Italië (6 uren). Voor de keizer waren de beide wijzen belangrijk aangezien hij belangen en landstreken bezat in beide regio’s. Welke de betekenis is van de man met zijn ‘wit schild’ is onduidelijk. De vertaling van het woord “escu” is niet zo eenvoudig. Waarschijnlijk is het een schild dat gedragen werd door de ridders. Meestal van hout, overtrokken met leder en versierd met een ijzeren rand. Een andere betekenis is afgeleid van de vorige: wapenschild. ‘Ecu’ in de betekenis van ‘geldstuk’, is hier niet van toepassing. Bovenaan draagt een man een stok met kruis (symbool voor de katholieke kerk, kruisvaarder, paus, missionaris, inquisitie?). In de andere hand draagt hij een wapenschild waarover geen uitleg gegeven wordt. Dit uurwerk werd speciaal aangekocht van Lucas Le Peltier voor de keizer en moet wel een bijzonder betekenis gehad hebben welke nu niet meer te achterhalen valt. De prijs die betaald werd, is zeer hoog: 120 dukaten was een belangrijke som in die tijd. Het betrof daarom waarschijnlijk ook een ongewoon mooie horloge. 5. Ung grand horologe que le roy des Rommains a envoyé à Sa Majesté, qui est de cuivre doré, par-devant a vij monstres et à chascun costé a ung autre monstre, aiant au-dessus une espère [sphère?] servant aussi de monstre; ledict horologe estant mis en ung coffre de bois blanc et bien joinct avec pluiseurs vys. (Une annotation marginale dit que cette pièce est restée en Espagne.). Een groot uurwerk dat de koning van de Romeinen heeft gestuurd naar Zijne Majesteit. Het is vervaardigd in verguld koper. Vooraan staan er vijf wijzerplaten en aan elke zijde een andere wijzerplaat. Bovenop staat een sfeer die ook dienstdoet

119

als horloge. Genoemd horloge kan geplaatst worden in een koffer in wit hout en kan gesloten worden met verschillende schroeven. (Een bijvoeging in de marge vermeldt dat het stuk in Spanje is gebleven.). Dit uurwerk was een geschenk uit Rome aan de keizer. Er staan in het totaal zeven wijzerplaten op waarover verder niets gezegd wordt. Dit is wel jammer want ook dit horloge moet erg merkwaardig geweest zijn. Het geheel zat in een koffer waarschijnlijk om de broze sfeer bovenaan te beschermen. 6. Ung autre horologe doré a viij quarrés assis sur iiij platz ronds aussi dorez, aïans par-dedens toutes les ruelettes dorées qui se peulent regarder par viij béricles de cristal, et est le monstrant assis sur ung ciel d’azur semé d’estoilles. (En marge : lequel horologe a par Sadicte Majesté esté donné au commandeur don Loys de Çuniga). Een ander verguld uurwerk met 8 vierkanten die steunen op 4 ronde vergulde platen. Binnenin zijn alle vergulde radertjes zichtbaar door 8 kristallen glazen. De wijzerplaat ligt op een azuren sterrenhemel. (In de marge: dit horloge werd door Zijne Majesteit gegeven aan commandeur don Loys de Çuniga). Het merkwaardige van deze horloge schijnt het binnenzicht te zijn met de vergulde radertjes. Men kon deze wieltjes bewonderen door iets dat ‘béricles de cristal’ genoemd wordt. Het ‘cristal’ is gewoon ‘bergkristal’ dat men sleep tot glas om door te kijken. Het woord ‘Béricles’ is Provinçaals. Uit dat woord groeide ‘bésicles’ wat men in het Frans ‘pince-nez” noemde: een brilletje zonder armen. Het woord ‘béricles’ kan erop duiden dat ofwel de opsteller van deze uurwerkenlijst afkomstig was uit de Provence ofwel dat het uurwerk een Provençaals kunstwerk was. 7. Ung orloge quarré de cuyre doré, aiant au-dessoubz la monstre de mort, a l’un des costez deux autres petites monstres, ou millieu desquelles sont les armes de l’empereur gravées dessus la principalle monstre, au milieu de laquelle est ung compas de mer faictes à six quarrés ; ledict orloge mis dedens une custode couvert de cuyr noir, aiant les ferremens aussi de cuyvre doré.

naar de betekenis - vertaald worden als ‘windroos’ met de vier windstreken. Ook de doosvorm wijst hierop alsook de ‘custode’. Een ‘custode in leder’ is een lederen doosvormige bescherming voor bijzondere voorwerpen zoals pistolen, juwelen, kelken of zoals hier een horloge 8. Un astrolabe en mode de sphère, faict à cercles, assise dedens une pièce de bois platte quarrée, garnie par-dedens à un coing de cincq rondeaulx plat et ung aultre coing d’un petit cercle plat, aiant du travers ung fillet semé de plusieurs nombres en cyfre, et en ung autre coing y a deux petites boittelettes rondes à couvercles, aiant en l’un esguilles servant à quadrans, et en l’autre ung petit compas de mer; et en la quatriesme coing y a une autre semblable boittelette, aians dedans icelle aussi aucunes esguilles servans a quadrans, et dessus ledict bois est une couverte ou platine de mesme. L’argent sur laquelle est gravé une longue escripture en langue espagnole, commenchant : Apparleman. in el primiero, etc.; le tout de cuyre doré, que se met dedens la custode avecq le orloge avant déclairé. Een astrolabium in de vorm van een sfeer gemaakt met cirkels. Het geheel steekt in een vierkantig houten kist. Hiervan is een hoek versierd met vijf vlakke platen. Een andere hoek heeft een kleine vlakke cirkel, waarop schuin een draad (inkeping?) ligt bezaaid met verschillende getallen en cijfers. In een andere hoek zijn er twee kleine doosjes met deksel waar in de ene doos de wijzers zitten voor de wijzerplaten en in de andere een klein zeekompas [of: windroos. EF]. In de vierde hoek zit een gelijkaardig doosje waarin ook wijzers zitten, die dienen voor de wijzerplaten. Boven dit genaamde houten onderdeel staat een bedekking of gelijkaardige plaat. Het zilver waarop een lange tekst in het Spaans gegraveerd staat, begint met: Apparleman. in el primiero, enz… Het geheel is in verguld koper en kan geplaatst worden in de koffer van het bovenvermelde uurwerk. Het geheel kon samen in een koffer vervoerd worden met het

Een vierkantig uurwerk in verguld koper, met onderaan de wijzerplaat van de dood. Aan één van de zijden twee kleine wijzerplaten. In het midden op de belangrijkste wijzerplaat is het wapenschild van de keizer gegraveerd. Op deze centrale wijzerplaat staat een zeekompas bestaande uit zes vierkanten. Genoemd horloge kan geplaatst worden in een koffer, bedekt met zwart leder, die men kan sluiten met vergulde koperen sloten. Waarschijnlijk een vierkanten doosvormig uurwerk met onderaan de ‘wijzerplaat van de dood’. De betekenis van dit laatste is onduidelijk. Dit horloge beschikt over verschillende wijzerplaten waarover evenmin een duidelijke uitleg gegeven wordt. Het uurwerk werd speciaal voor keizer Karel vervaardigd aangezien zijn wapenschild is gegraveerd op de centrale wijzerplaat. De vermelding van ‘zeekompas’ of ‘zeester’ moet -

120

Ontvangstkamer in Yuste.

horloge beschreven onder nr. 1. Mogelijk is het de armillairsfeer die Juanelo Turriano afwerkte in 1549. De beschrijving van dit astrolabium in de vorm van een sfeer is erg verwarrend. Degene die de beschrijving maakte, bleek hierover weinig tot geen kennis te bezitten. Zelfs de Spaanse tekst gegraveerd op een zilveren drager wordt erg kort weergegeven en is onverstaanbaar.

Inventaris van de horloges na de dood van de keizer De inventaris van de goederen en dus ook de horloges van keizer Karel, gebeurde op 28 september 1558, goed een week na zijn overlijden. Zijn kamerdienaren waren hierbij aanwezig. Er wordt ook uitdrukkelijk gewag gemaakt van de aanwezigheid van “Maestro Juanelo”. In deze inventaris zijn volgende tijdmeetinstrumenten of voorwerpen die hierop betrekking hebben, vermeld (de schuingedrukte teksten zijn opmerkingen van de auteur): - een gouden boekje met drie wijzerplaten, waarvan twee gouden, het derde in zilver - een wijzerplaat en een gouden fluit - een gouden wijzerplaat in de vorm van een poederfles - een ronde, gouden wijzerplaat - een vergulde wijzerplaat - een gebroken, vergulde wijzerplaat - een vergulde wijzerplaat, eveneens stuk - een vergulde wijzerplaat in de vorm van een eikel - een verzilverde en vergulde wijzerplaat - een kleine, zilveren wijzerplaat - een vergulde wijzerplaat met het keizerlijke wapenschild - een vlakke, zilveren wijzerplaat - een gouden zonnewijzer (de zonnewijzer die de keizer bestelde bij Mercator?) - een vergulde wijzerplaat

-

een zandloper uit eikenhout een vergulde wijzerplaat en een bril twee astrolabia een groot uurwerk, dat Juanelo bezit (werd niet geschat) een ander uurwerk in kristal, dat op een voet staat en vervaardigd werd door Juanelo (werd niet geschat) - een ander uurwerk, genaamd ‘Portal’. Verder een uurwerk, genaamd ‘El espejo’ - drie kleine uurwerken om op de borst te hangen In deze inventaris worden horloges aangetroffen waarvan men niet weet of zij in de lijst van de vorige vier of zeven voorkwamen. De beschrijving van volgend uurwerk zou kunnen wijzen op ‘El Cristallino’, maar zeker is dat niet: “Een horloge in een walnoten kast die meester Juanelo gemaakt heeft en geplaatst was in de kamer en bovenop bedekt werd met een doek. (Vert)” (Garcia-Diaz, 1982, p. 89). In de marge bij deze tekst wordt nog vermeld dat “Het een groot uurwerk betrof dat geschonken was aan Meester Juanelo door de diensten van Onze Heer de Koning”. Keizer Karel verzamelde niet alleen horloges, hij genoot er ook van uurwerken als geschenk weg te geven. In een brief, getekend door de keizer op 12 juni 1538, schonk hij aan zijn zuster Maria van Hongarije, landvoogdes van de Nederlanden: “Een verguld en vierkantig koperen uurwerk dat de uren en de halve uren sloeg. Het horloge was afkomstig van de hertogin van Beieren. (Vert)” (Messager des sciences, 1859, p. 302). Zo schonk hij eveneens een uurwerk aan zijn kamerdienaar en kapitein Noircarmes uit Saint-Omer: “Daarbij ook een horloge in de vorm van een kerktoren. Het slaat de uren en bezit drie wijzerplaten. Volgens de inventaris is het horloge afkomstig van meester Denys, maar ze komt van de meester van Munchen. Deze horloge hebben wij geschonken aan Monseigneur Noircarmes, een edelman van onze kamer. (Vert)” (Messager des sciences, 1863, p. 434). De horloges en tijdmeetinstrumenten op weg naar Madrid Na de dood van keizer Karel werden de horloges en tijdmeetinstrumenten van de keizer eerst naar Valladolid vervoerd, vanaf 1559 werden ze naar de hoofdstad Toledo gebracht om uiteindelijk in de lente van 1561 te belanden in Madrid (Zanetti, 2017, pp.115-116). Aangekomen in Madrid werd de verzameling ondergebracht in de Torre Dorado van het Madrileense Alcazar, het toenmalig koninklijk paleis. Filips II besteedde aandacht aan de verzameling van zijn vader allerminst uit interesse, maar omdat hij de erfenis van de horlogeverzameling belangrijk vond. In totaal werden 137 voorwerpen uit Yuste overgebracht naar de ‘Gouden toren’ in Madrid. Het betrof de uurwerken uit de verzameling van keizer Karel, de planetaire horloges van Turriano, maar ook nog verschillende astrolabia en wetenschappelijke instrumenten, die in Yuste aanwezig waren (Garcia-Diego, 1986, p.138).

Kantoor van keizer Karel.

121

Tussen 1563 en 1584 liet koning Filips II het paleis ‘El Lorenzo de El Escurial’ bouwen op zo’n 45km ten noordwesten van Madrid. Het gebouw zou men nu ‘multi-functioneel’ noemen. Het immense bouwwerk was naast paleis ook museum, bibliotheek, koninklijk mausoleum en abdij. In het majestueuze mausoleum liggen de stoffelijke resten van keizer Karel en deze van zijn opvolgers begraven. De bibliotheek was een immense bewaarplaats van onder meer originele oude Arabische handschriften. De prachtige kapel was overdadig versierd en bezat talrijke reliekwieën. De devote Filips II was een grote verzamelaar van relieken: “Toen zijn troepen de stad Saint-Quentin veroverden op de Fransen, nam de koning vele relieken in beslag, waaronder het lichaam van Sint-Quintinus en het hoofd van Sint-Andreas, en plaatste deze met grote eerbied op het altaar van zijn kapel in het kamp, alvorens ze naar Spanje te verzenden. In 1567 gaf de paus Filips op diens verzoek, toestemming relieken te vergaren, waar hij maar wilde. Gedurende de volgende dertig jaar bracht hij in het Escorial - onder duizenden religieuze voorwerpen - 12 complete lichamen, 144 hoofden en 306 ledematen van diverse heiligen bijeen, in totaal 7422 relikwieën, waarvan vele werden voorzien van een etiket dat door de koning eigenhandig geschreven was. (Vert)” (Parker, 2015, Hoofdstuk 4, De koning aan het werk.).

Wat gebeurde er met de keizerlijke verzameling? De bewering dat door toedoen van de troepen van Napoleon de waardevolle horloge- en tijdmeterscollectie van keizer Karel in Yuste vernietigd werd, houdt geen stand. Alle waardevolle voorwerpen van keizer Karel zoals de schilderijen van Titiaan en de horlogeverzameling maakten in de Napoleontisch tijd al meer dan 200 jaar deel uit van de collecties in het Escuriaal in Madrid, behalve de objecten die vernietigd werden tijdens de dramatische brand van het Escuriaal. Op 17 juni 1671 brak er in het kloostergedeelte een schoorsteenbrand uit die de monniken samen met enkele leken al vlug onder controle kregen. De burgers gingen tevreden terug naar huis en de monniken spoeden zich naar de grote kapel voor de vespers. Tijdens de gebeden en gezangen hoorden de geestelijken luid “Fuego, fuego” of ‘Brand’ roepen. Opgeschrikt liepen ze naar buiten om daar te merken dat heel het klooster in brand stond. Van overal kwamen mensen uit de omgeving aangelopen met water. Het was een ongelijke strijd met daarbij het nadeel dat de nacht inviel. De abt, bijgestaan door de belangrijkste monniken, beslisten dat eerst de kapel met al zijn kostbaarheden moest

Zicht op El Escorial gebouwd door Filips II, door Michel-Ange Houasse.

122

gered worden. Vier dagen duurde het gevecht tegen de vlammen en pas op 22 juni was het vuur volledig geblust. De ravage was enorm. Hele verzamelingen schilderijen, beeldhouwwerken, meubels, wandtapijten, en kunstwerken allerhande gingen verloren. Duizende handschriften en incunabelen gingen voor altijd op in de vlammen. De verslagenheid was groot. Er is nooit een lijst van verloren voorwerpen gevonden. Het is dus helemaal niet ondenkbaar dat de verzameling van horloges van keizer Karel ten onderging tijdens dit inferno. De opvolgers van Filips II waren al geen fervente horlogeliefhebbers en zij zullen het verlies van ‘El Cristallino’ of het ‘astrarium’ tot het minst erge gevonden hebben. De opvolgers van Turriano en Vallyn Het decreet van Filips II uit 1562 waarin hij besliste het loon van de koninklijke horlogemakers te verdubbelen, was een duidelijk teken van aandacht en waardering voor zijn uurwerkmakers, maar een echte uurwerkliefhebber werd Filips II nooit. Omstreeks 1561 werd de Spanjaard Juan de Seroyas benoemd als nieuwe horlogemaker om het vertrek van Johannes Vallyn op te vangen. Jorge de Diana kreeg de verantwoordelijkheid over het onderhoud van de uurwerken van Turriano, aangezien de meester minder tot geen aandacht meer toonde voor uurwerken. Turriano werd meer en meer in beslag genomen door zijn taak als koninklijk ingenieur van de waterwerken in Toledo.

Vijf jaar voor de dood van Turriano in 1580, werd de Vlaming Hans de Evalo officieel tot ‘uurwerkmaker van het Paleis’ benoemd. Op dat ogenblik verbleef Hans de Evalo al geruime tijd in Spanje en had alzo de tijd gehad om zijn leerling Juan Cocart op te leiden tot een bekwame opvolger. Hans de Evalo overleed in Spanje in 1598, eveneens het jaar dat koning Filips II (1527-1598) stierf. Hans de Evalo werd opgevolgd door zijn leerling Juan Cocart, die ondertussen gehuwd was met de weduwe van zijn leermeester Hans de Evalo. Cocart was horlogemaker van de koning van 1599 tot 1604. Vanaf 1604 kwam de Franse horlogemaker Claude Gribelin in dienst als koninklijk horlogemaker. Filips III (1578-1621) had nog minder aandacht voor horloges en horlogemakers dan zijn vader: “Filips schijnt net zo weinig of zelfs minder om klokken te hebben gegeven als zijn vader. (Vert)” (Garcia-Diego, p. 138).

Brand van het Escuriaal in 1671.

123

124

Juanelo Turriano 125

126

Portret van Janello Torriani, 1634. Anoniem, Cremona.

127

Renaissance in Noord-Italië Noord-Italië was in de vijftiende en zestiende eeuw niet enkel een centrum van cultuur maar ook één van de meest ontwikkelde gebieden op het vlak van wetenschap en technologie. Het was dan ook niet meer dan normaal dat talrijke vooraanstaande architecten, wiskundigen, natuurkundigen en sterrenkundigen contacten onderhielden met elkaar in steden zoals Firenze, Bologna, Milaan, Padua, Pavia, Parma of nog Verona, Venetië en Mantua. Eén van deze markante persoonlijkheden was Filippo Brunelleschi (1377-1466), een voorloper van Turriano. Hij was niet enkel de architect van de fameuze koepel van de duomo Santa Maria del Fiore in zijn geboortestad Firenze, maar hij was ook de herontdekker van het perspectief. Hij ontwikkelde het lijnperspectief en werkte met verdwijnpunten waar alle zichtassen samenkwamen. Hij kreeg zijn opleiding bij een goudsmid, een man waarvan hij eveneens leerde uurwerken onderhouden en vervaardigen. Als typische kunstenaar en ingenieur uit de renaissance, was hij een meester in het samenbrengen van verschillende domeinen uit de wetenschap zoals wiskunde, astronomie en astrologie, maar ook mechanica, bouwkunst en zelfs muziek.

Torenuurwerk van Brunelleschi in de Torre del Palazzo dei Vicari de Scarparia, Mugello.

Basiliek van Santa Maria del Fiori in Firenze met de beroemde koepel van Brunelleschi.

128

Filippo Brunelleschi, een typische renaissancekunstenaar, was niet enkel architect, maar ook torenuurwerkmaker. Het enige torenuurwerk dat met zekerheid aan Brunelleschi wordt toegeschreven is het “oriolo mechanico” (mechanisch horloge) dat in 1445 vervaardigd werd voor de toren van het Palazzo dei Vicari in Scarperia, nu een deelgemeente van Mugello. Onlangs nog werd een oud torenuurwerk teruggevonden in de toren van het kasteel van Oliveto, in Castelfiorentino nabij Firenze. Aangenomen wordt dat het dateert uit de 15e eeuw en dat het eveneens een uurwerk is van Filippo Brunelleschi.

De onbekende Turriano Johan Du Chemin, Jan II en Nicolaes van Troestenbergh waren de eerste horlogemakers van keizer Karel in Brussel. Het kon niet anders of de keizer zou ook horlogemakers in zijn andere gebieden aanstellen. Zo werd Juanelo Turriano de eerste keizerlijke horlogemaker buiten Vlaanderen. Schrijven over Turriano is zich begeven in een jungle van teksten, overwegingen, veronderstellingen en legendes. Een groot aantal boeken (meer dan 100), biografieën, beschrijvingen en bedenkingen over zijn werk zagen dan ook in de loop van de eeuwen het licht. Ondanks al die publicaties bleef hij in het Nederlandstalige taalgebied tot nu toe vrij onbekend. In 1989 verscheen bij het prestigieuze Mercatorfonds zowel in het Nederlands, het Frans en het Engels, het prachtig geïllustreerde boek: ‘Keizer Karel 1500-1558’. Men is erin geslaagd op 529 bladzijden éénmaal de naam van Turriano te vermelden. Dat gebeurde dan nog niet in de tekst maar als onderschrift van een borstbeeld van Turriano, waarbij wordt vermeld dat hij de keizer in Yuste gezelschap hield! In het hele boek is er verder geen woord te vinden over Turriano of horloges. In 2019 kwam het bejubelde boek uit van Geoffrey Parker: ‘Keizer Karel V, Landsheer van de Nederlanden - Habsburgs Wereldheerser’. In de 604 pagina’s worden krijgsoverwinningen en nederlagen nader toegelicht, succes en mislukking onderzocht, macht en invloed onder een vergrootglas bekeken, maar over het verblijf in Yuste van de keizer is deze biografie eerder kort. Over de passie van de keizer wordt niet geschreven. Of toch. Driemaal wordt Turriano vernoemd. Een eerste maal is dit wanneer hij schrijft over het vertrek naar Yuste van de keizer: “Op 13 september ging hij aan boord van zijn vlaggenschip en nam zijn intrek in een speciale hut van 1,6m2, gevolgd door twintig hovelingen die allemaal een eigen hut hadden. Onder hen bevonden zich Willem van Male ‘die hem allerlei dingen voorleest’, en Janello Torriani met de klokken die hij voor hem gemaakt heeft’ (p. 461). De tweede vermelding van Turriano betreft de beschrijving van de inboedel die de keizer meenam naar Yuste. Het gaat over kerkelijke voorwerpen zoals een kelk of gewaden, over huishoudelijke voorwerpen maar ook: “ung pispot d’argent” en “een lijst van klokken die Karel wilde meenemen, waaronder de door Torriani ontworpen ‘Microkosmos’, twee andere grote horloges - waaronder een die de vierentwintig uren sloeg - en drie, kleine en draagbare klokken (p. 463)”. Een laatste keer schrijft Parker over keizer Karel en zijn horloges wanneer hij de dagindeling van Karel beschrijft. Parker haalde het verhaal bij Fray Hernando del Coral, een tijdgenoot en ooggetuige van het verblijf van de keizer in Yuste: “Elke morgen, zodra zijn vertrekken geopend waren, verscheen Janello meteen om de planetaire klok, die de keizer boven op een buffetkast bewaarde, na te zien en op te winden. Als Torriani weer vertrokken was, kwam Fray Juan Reglà binnen om met hem te bidden” (p. 468).

Torre del Palazzo in Scarparia.

129

De oorzaak van de onderwaardering of zelfs miskenning van Turriano - behalve op het Iberisch schiereiland - is mogelijk het gebrek aan kennis van de horlogerie en de horlogemakers uit de 15de en 16de eeuw. Biografen weten gewoon niet dat in deze periode de kunst van het uurwerk maken al een hoge vlucht had genomen, hoewel er natuurlijk nog een lange weg te gaan was om precisie en andere eigenschappen te bereiken die nu bestaan. Was die grote nauwkeurigheid echter al nodig in het begin van de renaissance, waar tijd een heel andere dimensie had dan in de hedendaagse stress- en prestatiemaatschappij.

De faam van Turriano In Spanje bestaat gelukkig een historische ‘Fundación Juanelo Turriano’, gesticht in 1987 door José Antonio Garcia-Diego (1919-1994) met als doel: “Oprichting, promotie en coördinatie van een objectieve historische studie’ over Juanelo Turriano en zijn werk ([email protected]). Het baanbrekende boek van Antonio Garcia-Diego ‘Los relojes y autómatas de Juanelo Turriano’ uit 1982, vertaald in het Engels als ‘Juanelo Turriano, Charles V’ clockmaker: the man and his legend’ in 1986, vormt dan ook een belangrijke bron. Ondertussen werden in archieven nieuwe ontdekkingen gedaan. Deze werden onder meer opgenomen in ‘Parente et aliquo del gia messer Janello. Preliminary notes on Bernardo and Leonardo Turriano’. Dit artikel in ‘Leonardo Turriano ingeniero del rey’, van de hogervernoemde ‘Fundación Juanelo Turriano’ uit 2010 werpt een heel nieuw licht op de figuur Turriano. Ook het boek ‘Janello Torriano, Genio del Rinascimento’ onder leiding van Cristiano Zanetti en uitgegeven in 2016 ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in Cremona bracht nieuwe elementen aan. Zo was Turriano niet enkel een vermaard en creatief horlogemaker, maar ook automatenmaker, ingenieur, wiskundige, architect, specialist in de hydraulica en astronoom. Al deze eigenschappen waren gestoeld op doorzettingsvermogen, trouw en eerlijkheid. Dat alles, samen met zijn kennis en uitzonderlijk inventief talent, maakte hem tot een bijzonder man. De faam van Turriano was immens in zijn tijd. Men noemde hem de ‘nieuwe Archimedes’. Schrijvers met naam zoals Cervantes en Lope de Vega, vermeldden hem al tijdens zijn leven. De eerste die over Turriano schreef was Girolamo Cardano (Pavia 1501-Rome 1578) in zijn boek ‘De Libris propriis’, uit 1544. Hij vermeldt een planetair instrument vervaardigd door Juanelo Turriano. In zijn later boek en bestseller ‘De subtilitate libri’ uit 1550 schrijft hij: “Ianellus Turrianus, een man van groot inzicht in alles wat betreft machines. (Vert)”. Sommige herinneringen aan Juanelo Turriano blijven in Spanje nu nog nazinderen. In sommige steden wordt het woord ‘juanelos” in de volkstaal nog steeds gebruikt om dingen aan te duiden die ‘knap, ingenieus en meesterlijk’ zijn. Het ‘ei van Colombus’ is een spreekwoord in het Nederlandse taalgebied waarmee men bedoelt dat er een simpele oplossing is voor een moeilijke opgave. In Spanje werd dit spreekwoord ‘Huevo de Juanelo’ of ‘het ei van Juanelo’.

130

Calle de Juanelo of Straat van Juanelo in Madrid.

Turriano in Cremona Cremona is bekend als de stad van beroemde vioolbouwers zoals Stradivarius, Guarneri of Amati. Hun violen zijn nu ettelijke miljoenen waard en worden bespeeld door de allerbeste violonisten. In de stad van die latere vioolbouwers werd Gianello Torriano omstreeks 1500 geboren. Hierdoor was hij een tijdgenoot van keizer Karel. In de Lage Landen zou Gianello gewoon ‘Johan De Torenuurwerkmaker’ of ‘Jan Van Toren’ genoemd worden. In Spanje werd zijn naam omgevormd tot Juanelo Turriano (ook: Janello, Ianellus en Lionello Turriano). De Spaanse naam Juanelo Turriano zal hier verder gebruikt worden, omdat Turriano het grootste deel van zijn leven in Spanje doorbracht. Leonardo da Vinci (1452-1519) en Galileo Galilei (1524-1642) zijn natuurlijk de bekendste figuren van de Italiaanse renaissance. Het is dan ook een mooi eerbetoon aan Juliano Turriano dat hij de Spaanse Leonardo da Vinci wordt genoemd. Juanelo was de zoon van Gherardo ‘Torresani’, een kleine ondernemer uit Cremona. Voor Gherardo was het niet eenvoudig om zijn familie te onderhouden. Zijn geldproblemen waren het gevolg van de opeenvolgende oorlogen waarin het hertogdom Milaan verwikkeld was. In 1525 veroverde keizer Karel uiteindelijk Milaan en benoemde Francesco II Sforza tot hertog van Milaan. Ondanks zijn financiële zorgen, kon vader Gherardo zijn zoon een meer dan goede opleiding geven bij de geleerde Giorgio Fondulo (1473–1545).

Opleiding bij Fondulo Fondulo studeerde aan de universiteit van Pavia, waar hij later zelf professor werd. In 1505 keerde hij terug naar Cremona waar hij de geneeskunde beoefende. Over Fondulo, die niet alleen arts maar ook wiskundige en astronoom was, weet men heel wat dankzij zijn briefwisseling met zijn vriend Paolo Trizio (of da Trezzo), eveneens professor in de geneeskunde, astrologie, en filosofie aan de universiteit van Pavia. In deze briefwisseling verneemt

men dat de eerste ontmoeting tussen Juanelo en Fondulo plaats vond tussen 1505 en 1507. Juanelo was toen nog een kleine snaak. De geleerde moet wat in het kereltje gezien hebben want hij nam hem onder zijn hoede. Fondulo schreef aan Paulo Trizio dat het begeleiden van de jonge Juanelo voor hem een uitdaging was. Na het leren lezen en schrijven van het Italiaans, onderwees Fondulo zijn beschermeling het toen klassieke ‘quadrivium’ of de studie van de wiskunde, de meetkunde, de astronomie en de muziek. Voor de hoger opgeleide tijdsgenoten werd Turriano echter beschouwd als een “illiterate” of ‘ongeletterde’. Hiermee bedoelde men niet dat hij ongeletterd was, maar dat hij geen Latijn kende. Het heeft Turriano niet verhinderd een aantal boeken te schrijven en vermeld te worden als “de eerste vakman uit het gewone volk, die beroemd werd tijdens zijn leven (Vert).” (Zanetti, p. 12). Men weet echter niet bij wie Janelo in de leer was als horlogemaker maar misschien kreeg hij ook deze kennis mee van zijn leermeester. Het boek ‘Super caelestium motuum indigatione sine calculo’ van Gilliszoon van Wissekerke (meer hierover in het hoofdstuk ‘De Dondi of Gilliszoon van Wissekerke’) werd voor het eerst gedrukt in Lyon in 1494. Al in 1495 werd het ophefmakende boek uitgegeven in Cremona. Het kan niet anders of Georgio Fondulo, de leermeester van Turriano, heeft de tekst van Gilliszoon gekend en zal Turriano hierover vast onderwezen hebben. Het zou later erg nuttig blijken voor Turriano bij het bestuderen van het astrarium. Het astrarium of microkosmos van Giovanni Dondi dell’Orologio was een complexe astronomische klok gebouwd tussen 1348 en 1364 in Padua door de geneesheer en horlogemaker Giovanni Dondi dell’Orologio. Het was een van de eerste mechanische klokken die in Europa werd gebouwd en mag beschouwd worden als een mijlpaal in de horlogerie.

Afstammelingen van Turriano Turriano zou tot ongeveer 1527 in de leer geweest zijn bij Fondulo, maar hij zou op het einde van zijn leertijd al wel een eigen, weliswaar klein atelier, gehad hebben. In 1530 huwde hij met Antonia de Sigella in Milaan. Zij hadden één dochter Barbara Medea, geboren in 1531, en een zoon, die erg jong stierf.

Bernardino de Sigella

?

Giorgio

X Diana de Sale

Antonia de Sigella

Orfeo de Diana

X

Gerardo Torresani*

X Milaan

Barbara Medea

Janello Torriano*

zoon, jong gestorven

Jacome

*De naam Torresani of Torriano is dezelfde als Turriano (Janello Torriano, p. 260)

131

Het ambt van stadshorlogemaker in de renaissance In de 14de en zeker in de 15de eeuw merkt men dat wetenschappelijke tijdsberekeningen meestal uitgevoerd werden door artsen. Zij vervaardigden de schetsen en ontwerpen alsook de wiskundige berekeningen. Voor de praktische realisatie van tijdmeettoestellen namen ze vakmensen in dienst met kennis van het bewerken van metalen. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de artsen - vader en zoon - Jacopo en Giovanni de Dondi uit Padua. Ook de al vroeger vernoemde Hendrik van Zwolle, was arts. Van Zwolle ontwierp uurwerken, maar was evengoed geneesheer van Filips de Goede “geneesheer en raadgever van monseigneur de hertog. (Vert)” (Messager, 1884, p.188). De woorden ‘horlogemaker’ of ‘klokkenmaker’ waren in het begin van de 16de eeuw nog een onduidelijk begrip. Daar staat tegenover dat het werk van de uurwerkmaker wel officieel werd erkend. In vele middeleeuwse teksten, zowel in Italië, als in Vlaanderen wordt het vakwerk van een torenuurwerkmaker zelfs dikwijls aangeduid als “kunst” in plaats van werk. Tijdens de renaissance betaalde de stad een loon aan de horlogemaker, die het officiële horloge van de stad onderhield. Men kan gerust stellen dat de torenuurwerkmaker een stadsambtenaar was. Als gespecialiseerd vakman beschikte hij over een gedegen stielkennis en een grote verantwoordelijkheid. Uiteindelijk besliste hij over het officiële uur van de stad. Deze vakkennis werd bijna altijd overgedragen van vader op zoon. Zo ontstonden in Noord-Italië een heel aantal horlogemakerdynastieën zoals Manfredi, Ranieri, de Dondi of Mazzoleni. Dit fenomeen kende men ook bij de torenuurwerkmakers in Vlaanderen in dezelfde periode met Colen en Dekens in Hasselt, Inghels in Mechelen, Van Bree (Vabrie) in Leuven en Antwerpen, Van Roy in Turnhout en later Gent, alsook Brixius en Antheunis Vleesch in Ieper. Stielmannen van dit allooi waren dun gezaaid en werden goed betaald. De functie van stadshorlogemaker gaf zodoende ook een behoorlijke maatschappelijke status.

Horlogemaker van de stad Cremona Voor de stad Cremona was het uurwerk op de kathedraal erg belangrijk. De terrazzo of de klokkentoren van de kathedraal uit 1309 op de Piazza del Commune, heeft een hoogte van 112,5m en is daarmee de op twee na hoogste bakstenen kerktoren ter wereld. De bakstenen toren van de Brugse O.-L.-Vrouwekerk uit 1465 is met zijn 115m net wat hoger. De campanile uit Cremona heeft wel de grootste wijzerplaat ter wereld met een diameter van 8,2m. Op 27 september 1462 schreven de vertegenwoordigers van de stad Cremona een brief naar hertogin Bianca Maria Visconti, de echtgenote van Francesco Sforza: “Sinds lang wordt Uw gemeenschap slecht bediend voor wat betreft het horloge. Het uurwerk wordt onderhouden door een meester die niet in staat is om dit horloge goed te laten werken. De uren vaststellen van Uw voornoemde stad is een zaak van grote noodzaak en heel belangrijk maar daarbij ook van een groot ongemak. Wanneer het uurwerk verondersteld wordt een uur aan te geven, toont het een ander uur zodat de hele bevolking er last van heeft en vaak blijk heeft gegeven van haar onvrede. Zij hebben ons gevraagd het nodige geld te besteden om het probleem op te lossen (Vert).” (Zanetti, 2017, p.126). Deze tekst wijst op het grote belang van het uurwerk voor de stad. Het openbaar horloge gaf de stad prestige en de klokken speelden een rol in het openbare stadsleven en kleurden de vreugde (huwelijken, verjaardagen, christelijke of lokale feesten), het verdriet (overlijdens) of officiële gebeurtenissen zoals het bezoek van de hertog. De wijzerplaten waren meestal voorzien van astrologische tekens of toonden de banen van de planeten. Naast het geven van het officiële uur, hadden horloges ook een rol in verband met astrologische voorspellingen, dank zij de onmisbare dierenriem. Het torenuurwerk had zichzelf onmisbaar gemaakt!

Cremona was ondanks alles eerder een kleine stad. De rijke noordelijke steden van Italië beschouwden Cremona op het vlak van cultuur zelfs als een tweederangs stad. Een goede waardemeter hiervoor lijkt wel het aantal incunabelen dat er in die periode gedrukt werd in de omliggende steden. Een incunabel of wiegendruk is een boek gedrukt (in tegenstelling tot een handschrift) vóór 1 januari 1501. Als men de aantallen per stad nader onderzoekt komt men in Cremona aan 32 wiegendrukken, in Pavia 336, Bologna 572 en Milaan 1119. Als vergelijking stelt men vast dat er in die periode in heel Engeland 408 incunabelen werden gedrukt, in Spanje 892, in Bourgondië 2395, terwijl er alleen al in Parijs 3171 incunabelen het licht zagen (Zanetti, p.72). Het was dus begrijpelijk dat Turriano wilde verhuizen naar een grotere stad waar hij meer waardering zou genieten en meer geld kon verdienen, want zoals later zal blijken, was Turriano niet ongevoelig voor geld. Piazza Cremona met duomo en terrazzo.

132

Achtereenvolgend waren in Cremona torenuurwerkmakers actief zoals Petro de la Pena, Antonio Tezano, Zanino uit Clusone en Falconi uit Bergamo. Vanaf 1515 maakte een zekere Antonio da Trezzano de dienst uit. Hij werd in 1529 opgevolgd door Janello Torrriano (Juanelo Turriano). In de rekeningen van de kathedraal van Cremona uit 1529 tot 1534, werd Turriano aangeduid als “Magister Horlogiarus”. Zo weet men dat Juanelo in 1529 werkte aan het astronomisch uurwerk van de klokkentoren van Cremona: “Betaling van 15 keizerlijke lire voor werk, uitgevoerd door meester Janello de toresanis om de klokken in de toren af te stellen en te hermaken. Cremona 6 juli 1529 (Vert).” (Camara, p. 5).

In 1534 vervaardigde Turriano de twee ijzeren deuren voor de doopkapel van de kathedraal van Cremona. Op 22 september 1534 moest hij de klokken opnieuw afstellen en de rekening hiervoor was de laatste rekening van de stad Cremona voor werk uitgevoerd door Turriano. In 1536 had Turriano zijn eigen werkplaats in de stad, waar hij als leerjongen Giovanni Francesco Botti in dienst had: “Op 26 juli 1536 nam meester Janellus de Toresianis orologi(ari)us, zoon van Gherardus, een leerling aan voor twee jaren. Op 10 april 1537 werd de leertijd onderbroken voor zes maanden en herbegon in oktober voor de volgende negen maanden. De leerling verbleef en leefde bij de voornoemde meester Gianello. (Vert)” (Camara, p. 5).

De grootste wijzerplaat ter wereld met een diameter van 8,2m op de terrazzo van Cremona.

133

Turriano in Milaan Gedurende de 15de en 16de eeuw trachten de Europese koninklijke hoven gespecialiseerde vakmensen en invloedrijke kunstenaars aan te trekken. Vorsten en adel streefden niet enkel naar macht, maar eveneens naar prestige. Daarom probeerden ze de beste kunstenaars aan zich te binden. In dit opzicht hadden grote steden een duidelijke voorsprong. Zij hadden niet enkel een grotere uitstraling, maar konden ook makkelijker belangrijke kunstenaars en vaklui aan hun rijke burgers aanbevelen. Ook hier luidde het adagium: hoe dichter bij de macht, hoe beter. Turriano begreep dat hij beter naar Milaan kon gaan, het centrum van het hertogdom Milaan. Rond 1540 verhuisde hij samen met zijn familie en zijn atelier naar Milaan. In 1542 telde Milaan ongeveer 79.000 inwoners, zodat men deze stad bij de grote Europese steden kon rekenen. Op dat ogenblik waren Frankrijk en Spanje echter in een bitse strijd gewikkeld om het meesterschap over het hertogdom Milaan. Op 3 augustus 1529 sloot keizer Karel een vredesverdrag met Frankrijk met de wat vreemde naam: ‘Damesvrede van Kamerijk’. Hierin werd vastgelegd dat Karel afzag van zijn aanspraken op het hertogdom Bourgondië en de Fransen van hun rechten op Milaan en Napels. Hiermee kwam het hertogdom Milaan in Habsburgse handen. Ferrante Gonzaga (1507-1557), een goede vriend van keizer Karel, werd benoemd tot gouverneur van Milaan. Ferrante was al op zestienjarige leeftijd vanuit Spanje naar Brussel gestuurd om als page te dienen bij keizer

Plan van Milaan uit 1573 door Antoine du Pérac Lafrey.

134

Karel. Ferrante bleef zijn leven lang trouw aan de keizer. In 1557 overleed hij in Brussel nadat hij bij de slag van Saint-Quentin van zijn paard was gevallen. Het was duidelijk dat horlogemaker Turriano door in dienst te treden bij de hertog van Milaan, eveneens zijn banden met de keizer verstevigde. De naam van Turriano komt voor het eerst voor in Milanese archieven in verband met de bouw van katapulten voor het leger. Turriano droeg in Cremona de naam ‘Torresani’ maar in Milaan werd dat ‘Torriani’ zoals in de rekeningen te lezen valt. Uit onderzoek weet men dat er in Milaan in de 15de en 16de eeuw heel wat uurwerkmakers actief waren. Ook in de omgeving van de grote steden waren uitstekende horlogemakers actief. Parma ligt op een 53km van Milaan en maakte deel uit van het hertogdom Milaan. Daar werkten de familie Ranieri da Ramiano, een van de bekendste families van horlogemakers uit die tijd. Zij domineerden de Noord-Italiaanse horlogemarkt van 1440 tot ongeveer 1570. Zo vervaardigde Gian Carlo Rainieri tussen 1493 en 1499 het beroemde uurwerk op de ‘Torre dell’Orologio’ van het San Marcoplein in Venetië.

Ferrante Gonzaga, vóór 1568, door Christofano dell’Altissimo.

Het torenuurwerk van Mantua De wat verder gelegen stad Mantua, waar de horlogemakers gesponsord werden door de schatrijke familie Gonzaga, beschikten ook over uitmuntende horlogemakers. Eén van hen was uurwerkmaker Cherubino Sforzano. Hij werkte in 1518 voor de hertog d’Este, was van 1524 tot 1531 in dienst bij paus Clemens VII, werkte wat later voor keizer Karel en kwam vanaf 1540 in dienst bij de hertog van Mantua (Zanetti, 2017, p.136). Eleonora Ippolita Gonzaga-della Rovere, de hertogin van Mantua (1493-1570), liet zich portretteren door meester Titiaan (zie Addendum) tussen 1536 en 1538. Op dit portret staat een pendule als teken van rijkdom van de hertogin, maar ook als bewijs dat de hertogelijke familie kennis had van de laatste snufjes op gebied van techniek en luxe. Mantua kon en kan nu nog, uitpakken met één van de mooiste en origineelste torenuurwerken van Italië. Horlogemaker Bartolomeo Manfredi beëindigde het astronomisch torenuurwerk van Mantua in 1473. Daarop werd hij benoemd als officiële horlogemaker van de hertog. Het uurwerk staat op de alleenstaande klokkentoren op de ruime Piazza delle Erbe. Het torenuurwerk heeft een bijzondere astronomischastrologische wijzerplaat. Op 30 juni 1473 schreef Manfredi naar de hertog: “Ik ben eindelijk klaar met de wijzerplaat van de klok, die de gewone uren aangeeft, de uren van de astrologie en die van de planeten, de verlenging en verkorting van de dagen, de loop van de zon over de tekens van de dierenriem. Dag na dag, uur na uur toont het horloge ook de beweging van de maan, de maanfasen zoals te zien in de lucht, de ouderdom van de maan en of de maan hoger of lager staat dan de aarde. Het toont ook aan in welk teken de maan opkomt in het oosten en in welk teken ze ondergaat in het westen, en waar ze staat in midden van de dag en midden van de nacht, met zijn conjuncties, opposities en kwadraturen alsook met de kritische dagen, wat handig is om te weten. Zo kan men de gunstige dagen vasstellen voor aderlaten, voor het toedienen van medicijnen, voor de uitvoering van chirurgische ingrepen, voor het snijden van kleding en om ze te dragen, voor werk in het veld en voor reizen (Vert)” (Linnard, p. 530). Wat later vestigde Pietro Adamo de Micheli zich in Mantua als eerste drukker van de stad. Eén van zijn eerste drukwerken was een beschrijving van het torenuurwerk van de stad in 1473. Tot op dit ogenblik kent men geen oudere beschrijving van een wijzerplaat in Europa.

Het oude torenuurwerk van Mantua.

135

136

De astronomische wijzerplaat van het torenuurwerk van Mantua.

137

Turriano in dienst van de hertog Het netwerk van Turriano was groot en dit zowel op politiek (keizer Karel en Filips II) als kerkelijk vlak (opeenvolgende pausen). In 1539 trad Turriano in dienst bij Ferrante Gonzaga (1507-1557), de gouverneur van Milaan. De rol die Ferrante Gonzaga speelde mag zeker niet onderschat worden. Hij had niet enkel sterke banden met zijn jeugdvriend - de latere keizer Karel - maar hij was ook bevriend met invloedrijke families zoals de Medici di Marignano of de familie Borromeo. In 1559 zou een lid van de Medici di Marignano verkozen worden tot paus onder de naam Pius IV (Giovanni Medici, paus van 1558 tot 1565). Hij had als medewerker de latere heilige Carolus Borromeus en heropende in 1562 het Concilie van Trente. Deze paus liet via zijn groot-commandeur Alcantara aan de Spaanse koning Filips II vragen om Turriano gedurende twee jaar te mogen in dienst nemen (Janello Torriano and the Spanish Empire, pp. 228-229). Filips II ging niet in op het aanbod, aangezien hij zijn klokmaker onmisbaar vond. Pius V (paus van 1566 tot 1572), de opvolger van Pius IV, was geboren in de regio Milaan en hierdoor een streekgenoot van Turriano. Hij werd bekend als de paus die in 1571 de Engelse koningin Elisabeth I excommuniceerde. Op 19 januari 1567 schonk hij aan Turriano door middel van een ‘motu proprio’ een patent voor een uitvinding. Een ‘motu proprio’ is een brief op initiatief van de paus met persoonlijke ondertekening en datering door de paus zelf (Janello Torriano and the Spanish Empire, pp. 247-249). Voor Turriano was dit een grote eer. Ook de volgende paus was Turriano genegen. Gregorius XIII (paus van 1572 tot 1585) werd in belangrijke mate tot paus verkozen door toedoen van kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1587), de aartsbisschop van Mechelen. Het was Gregorius XIII die de juliaanse kalender in 1582 omvormde tot de ‘gregoriaanse kalender’ of de hedendaagse kalender. Een aantal geleerden werden gevraagd om mee te werken aan deze hervorming. Op aangeven van Filips II heeft ook Juanelo Turriano hieraan deelgenomen. Turriano - niet ongevoelig voor geld - schreef persoonlijk naar de paus om een pensioen te krijgen voor deze medewerking alsook om hem te helpen bij de publicatie van een boek, dat nuttig was voor de omrekening van de kalender. Paus Gregorius XIII ging akkoord en Turriano verkreeg van de paus het privilege en een passende toelage (Zanetti, p. 230). Deels door zijn prestige en relaties, maar zeker ook dankzij zijn vakkennis werd Turriano op 25 mei 1550 verkozen tot deken van de smeden in Milaan. Het is opmerkelijk dat Turriano zichzelf alsmaar belangrijker ging vinden. Toen Turriano bij de keizer was, zou hij zelfs ooit gezegd hebben dat hij de keizer meer verschuldigd was dan zijn ouders. Deze laatsten hadden hem wel het leven gegeven, maar het was de keizer die hem onsterfelijk kon maken. Turriano geraakte alsmaar meer bevriend met de keizer en behoorde tot zijn intimi.

138

Op zekere dag vroeg Turriano aan de keizer: “Wat zal er gebeuren met mijn horloges als Zijne Majesteit sterft?”. Karel antwoordde: “Ze zullen voorzeker eigendom worden van mijn zoon Filips, de prins van Spanje.”. Turriano was ontevreden met het antwoord en zei: “Waarom zou mijn horloge niet terug in mijn handen komen als Zijne Majesteit sterft, terwijl mijn pensioensgeld naar U terugkeert als ik sterf. De klok dient mij toe te komen in geval van Uw vertrek zoals mijn pensioensgeld terugkomt naar Zijne Majesteit als ik sterf.” (Bibliotheca, manuscript 1009 & 1062). Het antwoord is ongekend, maar keizer Karel moet voorzeker begrepen hebben dat het loon van zijn horlogemaker een constante zorg moest blijven als hij Turriano in dienst wilde houden. Het ging zover dat in 1552, het jaar dat Turriano van keizer Karel een privilege kreeg voor het maken van planetaire horloges, hij het aandurfde om rechtstreeks naar de keizer te schrijven om zijn loon te ontvangen, dat alweer vertraging had opgelopen als gevolg van de Milanese bureaucratie! Op de 31 december 1552, onmiddellijk na zijn onfortuinlijke aftocht na het beleg van Metz, vond de keizer de tijd om te voldoen aan de vraag van Juanelo. Hij gaf opdracht aan gouverneur Ferrante Gonzaga om druk uit te oefenen op de administratie in Milaan opdat het loon van Turriano zonder verwijl zou gestort worden (Zanetti, 2017, p. 225).

De armillairsferen Een armillairsfeer is een instrument dat ontworpen werd om een plaats of de tijd te bepalen. Het is een hemelglobe voorzien van metalen ringen die de banen van de belangrijkste planeten aan de hemel voorstellen. De naam van het instrument verwijst naar het Latijnse ‘armilla’ of armband. Vroeger werd de aarde - later natuurlijk de zon - in het midden van metalen cirkels geplaatst. Kunstenaars en wetenschappers uit de Renaissance lieten zich graag afbeelden met een ‘armillarium’, als symbool van wijsheid en kennis. In 1549 beëindigde Turriano de armillairsfeer, waarop hij graveerde “IANELLVS * 1549 * MEDIOLANI” (‘Mediolani’ wil gewoon zeggen: inwoner van Milaan). Deze armillairsfeer is 39cm hoog en heeft een diameter van 17cm. De sfeer werd gemaakt voor de nu onbekende Hermes Delphinus. Op dit ogenblik is dit nog het enige bestaande werk van Turriano. Het bevindt zich in de Pinacoteca Ambrosiana in Milaan. Vroeger was ze eigendom van de heilige Carolus Borromeus (1538-1584). In Antwerpen is de barokke Sint-Carolus Borromeuskerk naar deze Milanese kardinaal vernoemd. Het is waarschijnlijk tijdens zijn verblijf in Milaan dat Turriano nog een ander koperen astrolabium vervaardigde, met een diameter van 27,9cm. De gegraveerde letters op het astrolabium zijn in het Duits. Na de dood van koning Filips II werden beide astrolabia opgenomen in de inventaris van de tijdmeetinstrumenten in de Gouden Toren van het Ecuriaal.

Armillairsfeer van Turriano uit de Veneranda Biblioteca Ambrosiana in Milaan.

139

De eerste horloges In het begin van zijn loopbaan als horlogemaker heeft Turriano gewerkt aan het torenuurwerk van de “Torrazzo” of campanile van de plaatselijke kathedraal in Cremona. De toren van Cremona stond in het begin van de zestiende eeuw onder militair gezag. In 1529 werd de stad terug verantwoordelijk zowel voor de toren als het uurwerk. Het is op dat ogenblik dat Turriano voor het eerst verscheen in de rekeningen van de stad als horlogemaker: “Er is een Magister Horlogiarus aangesteld, die is aangepast aan de taak om voor de klok te zorgen, de klokken te luiden op het moment dat goddelijke diensten worden gehouden en om het nodige te doen (Galeati, p. 80-86). Uit onderzoek weet men dat op het einde van de middeleeuwen en tijdens de renaissance ongeveer 60 % van de horlogemakers smeden of slotenmakers waren (Gerhard Dohrn-van Rossum, p. 193). Het bewerken van metalen was cruciaal in een tijd waar zelfs het gebruik en het bewerken van ijzer niet alledaags was. Smeden, slotenmakers maar ook horlogemakers - vaklieden die allemaal te maken hadden met metaal - moesten in de stad Cremona lid zijn van de smedengilde. Het grote voordeel van het lidmaatschap van de smedengilde was dat leden verzekerd waren van de aanvoer van steenkool, een noodzakelijke grondstof voor het smeden. Het was ook zo dat het aanschaffen van steenkool op de zwarte markt zwaar bestraft werd. Om lid te worden en te blijven van de smedengilde als horlogemaker moest Turriano kunnen steunen op politieke invloed. In die tijd was het beroep van torenuurwerkmaker nog nieuw. Toch bestond er al een levende concurrentie tussen de enkele torenuurwerkmakers uit de omgeving. Daarom ook gingen torenuurwerkmakers kleinere horloges vervaardigen om een ander cliënteel aan te spreken.

Weinig is geweten over het vervaardigen van binnenhuisuurwerken door Turriano in Cremona. De karige gegevens bevestigen wel dat Turriano in de loop der jaren een belangrijk horlogemaker geworden was en de stap had gezet van het herstellen van torenuurwerken naar het vervaardigen van huisuurwerken. Zijn benoeming door keizer Karel omstreeks 1530 met als opdracht het astronomisch uurwerk het ‘Astrarium’ in orde te brengen, heeft deze omschakeling zeker in de hand gewerkt. Een concrete aanwijzing in verband met het vervaardigen van binnenhuisuurwerken is de reis van Turriano naar Genua, waar hij in 1545 een horloge moest leveren (Zanetti, 2017, p. 227). Het uurwerk was besteld door de admiraal Andrea Doria (1466-1560), een beschermeling van de keizer. Karel verleende Doria al in 1531 de titel van prins van Melfi en in hetzelfde jaar werd Andrea Doria ook lid van de Orde van het Gulden Vlies. In 1547 schonk Turriano in Milaan een uurwerk aan Filips II, de zoon van de keizer. Dit uurwerk wordt vermeld in de nalatenschap van Filips II: “Een andere vierkantige klok in verguld koper met twee wijzerplaten in dun zilver met wiskundige figuren en met vier medailles in de hoeken. Het is gemaakt door Juanelo in Milaan in het jaar 1547. (Vert.)” (Garcia-Diego, 1982, p. 48). Het vierkantige uurwerk met een zijde van 13,9cm en een hoogte van 9cm zat in een lederen doos versierd met koperen inlegwerk. In de marge van de inventaris stond geschreven: “Geschat door Jorge Estaurez, Uurmaker van Onze Heer de Koning. Madrid 22 april 1606 (Vert)”.

Het Palazzo del Principe in Genua in de zestiende eeuw, toen het door Andrea Doria werd bewoond. Antonio Giolfi

140

Het astrarium Geneesheer en horlogemaker Jacobo Dondi dell’Orologio (1293-1359) werd in 1342 professor in de geneeskunde en de astronomie aan de universiteit van Padua. In 1344 werd hij verantwoordelijk voor de constructie van een nieuw torenuurwerk met wijzerplaat op de toren van de Palazzo Capitaniato in Padua. Op de wijzerplaat kon men de 24 uren aflezen, de zon- en maanfasen alsook de dierenriem. In 1390 werd alles verwoest door Milanese troepen. In 1428 bouwde men in Padua een replica van het uurwerk en de wijzerplaat op de Torre dell’Orologio. Het was al vlug duidelijk dat de zoon van Jacobo, Giovanni De Dondi dell’Orologio (ca. 1330-1388) in de voetsporen van zijn vader Jacobo zou treden. Waarschijnlijk kreeg hij de juiste genen mee, want ook hij werd geneesheer, horlogemaker en astronoom. In 1348 begon hij in Padua aan de berekeningen van een ingewikkelde astronomische klok, die men later ‘astrarium’ zou noemen. Zestien jaar zou hij werken om het horloge af te werken. Dit was een bijna ongelooflijk krachttoer want toen hij zijn kunstwerk beëindigde, waren de eerste smeedijzeren en mechanische uurwerken nog maar een goede 80 jaren oud.

Het ontstaan van het astrarium Galeazzo II Visconti (1320-1378) was een Italiaanse graaf uit het rijke geslacht van de Visconti, een familie die van 1277 tot 1447 de macht over de stadstaat Milaan in handen had. Samen met zijn broers erfde hij Milaan en alle gebieden die ermee samenhingen. De broers waren echter zeer wantrouwig ten opzichte van elkaar. Het lukte Galeazzo II Visconti al zijn broers uit te schakelen en alleenheerser te worden. Een handig diplomaat was Galeazzo II zeker. Zo regelde hij het huwelijk van zijn zoon Gian Visconti met Isabella van Frankrijk, de twaalfjarige dochter van koning Jan II en tevens de gravin van Vertus (Vertus ligt 50km onder Reims in de Champagnestreek). Deze Isabella van Frankrijk (1348-Pavia 1372) was dus niemand minder dan de jongste zus van Filips de Stoute (1342-1404), de eerste hertog van Bourgondië. Men merkt dat de familiebanden en netwerken van de hertogen van Bourgondië ver reikten. Invloed, macht en rijkdom waren goede vrienden.

Beknopte beschrijving Het astrarium van de Dondi was het absolute hoogtepunt van het middeleeuwse technische vernuft. Dit uitzonderlijk horloge was ongeveer tussen de 70cm en 1m hoog en had een gangwerk met foliot. Het geheel rustte op zeven ‘leeuwenpoten’. Rondom de zeven wijzerplaten met een diameter van elk ongeveer 30cm, zag men het zevenkantige bovendeel. Op deze wijzerplaten was heel het toen gekende planetenstelsel te vinden: de loop van de zon en maan alsook de toen vijf gekende planeten: Jupiter, Mars, Mercurius, Saturnus en Venus. Het geheel was gestoeld op het wereldbeeld van Ptolemaus met de aarde als middelpunt. De Juliaanse kalender was de basis, aangezien de Gregoriaanse kalender pas ingevoerd werd in 1582. Onder de zeven wijzerplaten bevond zich een wijzerplaat met vierentwintig uren met de zonsop- en ondergang voor de lengtegraad van Padua, de zondagsletter, de dagen van de heiligen, de vaste en veranderlijke feestdagen van de kerk, de dierenriem en de maanfasen. Het kunstwerk beschikte over een 2-seconden balanswiel. De hele werking was afhankelijk van één aandrijving door een gewicht. Het geheel was ontworpen met 107 tandwielen en rondsels zonder schroeven, aangezien alles bij elkaar gehouden werd door meer dan 300 spieën. Slechts enkele onderdelen waren gesoldeerd. De meeste wielen hadden driehoekig gevormde tanden, hoewel sommige tanden stomp waren. In enkele gevallen gebruikte de Dondi elliptische raderen om nauwkeuriger de onregelmatige banen van de planeten weer te geven. Giovanni de Dondi kon het astrarium pas afwerken in 1364, waarschijnlijk omwille van de talrijke technische problemen die dit nieuwsoortig uurwerk meebrachten.

Galeazzo II Visconti was een voornaam kunstmecenas, maar hij was ook geboeid door de wetenschappen. Hij richtte in 1361 de Universiteit van Pavia op en verplaatste zijn hofhouding naar deze stad. Ondermeer Girolamo Cardano (1501-1576), arts, wiskundige en schrijver was er professor. De grote Petrarca heeft een aantal gedichten aan zijn weldoener Galeazzo II gewijd. Petrarca was een persoonlijke vriend van Giovanni de Dondi. Het zou dus perfect kunnen dat Galeazzo II op zijn achtentwintigjarige leeftijd een horloge bestelde bij Giovanni de Dondi. Dat zou het begin geweest zijn van de lange geschiedenis van het astrarium. Bewijzen hiervoor zijn echter onbestaande, alleen summiere aanwijzigingen.

141

Replica van het astrarium van de Dondi, door Luigi Pippa.

142

Astronomisch uurwerk van Jacobo de Dondi in Padua.

143

Astrarium en planetarium Oorspronkelijk was een planetarium een mechanisch schaalmodel van het zonnestelsel of gewoon een ruimtelijke voorstelling van de planeten en sterren aan de hemel. Mechanische planetaria zijn bekend uit verschillende vroege culturen. Zelfs Archimedes (3de eeuw v.Chr.) zou al beschikt hebben over een primitief planetarium waarmee hij de bewegingen van de zon, de maan en de planeten kon tonen. In 1901 werden fragmenten van een wetenschappelijk toestel gevonden in een scheepswrak in de buurt van het Griekse eiland Antikythera. Het toestel was bedoeld als een soort rekenmachine voor de scheepsnavigatie. Het mechanisme, dat men ondertussen dateert op 89 v.Chr., ligt helemaal in de lijn van Archimedes. Met het toestel was het mogelijk de tijd te bepalen op basis van de bewegingen van de zon en de maan alsook hun relaties met de andere planeten, waarneembaar met het blote oog. Via de 32 (andere geleerden beweren 38) bronzen tandwielen kon men ingewikkelde astronomische berekeningen maken om zonsverduisteringen te voorspellen. De Grieken waren ook bij machte om de kalender voor de Olympische spelen of andere belangrijke gebeurtenissen te berekenen. Op dit ogenblik zijn via röntgenonderzoek 29 gecorrodeerde bronzen tandwielen geïdentificeerd. Het uitzonderlijk mechanisme wordt bewaard in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene.

Fragmenten van het toestel gevonden bij het Griekse eiland Antikythera.

Tot op het einde van de middeleeuwen was er op het gebied van de kennis over hemelmechanica weinig veranderd. In de renaissance kwam er meer aandacht voor de Griekse cultuur samen met hun wetenschappelijke opvattingen, visie en kennis. Het oude geocentrisch wereldbeeld van Ptolemaus (geboren omstreeks 100 na Chr.) werd langzamerhand verdrongen door het heliocentrisch wereldbeeld van Copernicus (1473-1543). Niet toevallig studeerde Nicolaas Copernicus een tijdlang in Padua aan één van de oudste universiteiten van Europa. Het was tijdens de overgang van middeleeuwen naar de renaissance dat er in de Westerse wereld nieuwe inzichten waaiden over astronomie en astrologie, wiskunde en mechanica. Giovanni de Dondi was de eerste die erin slaagde een planetarium te verbinden met een horloge. De aandrijving van beide systemen gebeurde door het gangwerk van het uurwerk. Het was op dat ogenblik een nooit geziene prestatie om planetenbewegingen te tonen op wijzerplaten Opmerkelijk was wel dat tijdens de renaissance de aandacht voor het planetarium soms groter was dan voor het uurwerkgedeelte met de tijdsaanduiding. Girolamo Savonarola (1452-1498) was niet ver van de waarheid toen hij beweerde dat zijn tijdgenoten meer geloofden in sterren en planeten dan in God. De ‘microkosmos’ van Giovanni de Dondi was nog meer: het werd een kleine - door gewichten aangedreven - bewegende voorstelling van het heelal met al zijn toenmalige gekende planeten van het zonnestelsel. Getand rad en rondsel van het toestel van Antikythera.

144

Het astrarium in Pavia Gian Galeazzo Visconti (1351-1402), de eerste hertog van Milaan en de zoon van Galeazzo II Visconti, erfde van zijn vader de prachtige bibliotheek samen met zijn uitgebreide kunstverzamelingen. In 1381 kwam het astrarium, dat men ook ‘microkosmos’ noemde, in handen van Gian Visconti (Azzolini, pp. 11-14). Het is niet geweten of hij het kocht of als geschenk kreeg als dank voor verleende gunsten. De hertog liet het meesterwerk in het midden van zijn bibliotheek in Pavia plaatsen. Het kasteel met bibliotheek was één van de mooiste paleizen in Europa. Dichter Petrarca, die het astrarium in de bibliotheek zag, stak zijn bewondering niet weg. In 1490 raakte ook Leonardo da Vinci (1452-1519) gefascineerd door het astrarium tijdens zijn verblijf in Pavia. Bij deze gelegenheid maakte hij in de bibliotheek twee tekeningen: één van de wijzerplaat van Mars en een andere van deze van Venus. Wat dit horloge zo belangrijk maakt, is dat er nauwkeurige tekeningen en gedetailleerde aantekeningen overbleven van de hand van Giovanni de Dondi zelf. Zij kunnen beschouwd worden als één van de oudste teksten over het vervaardigen van een astronomisch uurwerk. Op dit ogenblik zijn er elf kopies van het manuscript gekend. Het oudste exemplaar wordt bewaard in de kapittelbibliotheek van het aartsbisdom Padua. Aan de Universiteit van Salamanca bewaart men een ander exemplaar: “Opus manuale in quo motus omnes longitudinales planetarium oculo discernantur” of ‘Handschrift waarin alle longitudinale bewegingen in een planetarium met het oog te onderscheiden zijn (Vert.)’. Onderzoeker Emmanuel Poulle vermeldt in zijn inleiding en vertaling van het “Tractatus Astrarii de Giovanni Dondi dell’Orologio,” uit 2003 dat een zekere “Magister Martinus Medienburchensis, astrologus admirabilis (Meester Martin uit Middelburg, een bewonderenswaardige astroloog. (Vert.)” het handschrift vanaf de maand mei 1552 in zijn bezit had. Onderzoek naar ‘Meester Martin uit Middelburg’ leidde niet tot nieuwe gegevens. Uiteindelijk belandde het originele handschrift via het Collegio di San Bartolorneo in Salamanca en het koninklijk paleis van Spanje in 1954 definitief in de Universiteitsbibliotheek van Salamanca.

Uittreksel uit het 'Tractatus' van de Dondi.

Paleis Visconti in Pavia.

145

Zorgen om het astrarium

Het astrarium op reis

Minder is geweten dat het astrarium al van in het begin voor problemen zorgde. De Dondi had er vele jaren aan gewerkt om alles zo goed mogelijk te laten functioneren. De ontwikkeling van dit uurwerk was zijn tijd echter zo ver vooruit dat het niet anders kon dat het onvolmaaktheden en tekortkomingen bevatte. Waarschijnlijk tot bijna zeker waren een aantal technische oplossingen, uitgewerkt door de Dondi, onvoldoende om het uurwerk perfect of gewoon goed te laten lopen. Als voorbeeld hiervan kunnen de ovale raderen van de Mercurius-wijzerplaat vermeld worden. Daarbij kwam dat wrijving, smering en onderhoud belangrijke zorgenkinderen waren. Later hebben er ook andere uurwerkmakers aan ‘gewerkt’, maar behoorlijk functioneren deed dit meesterwerk in 1530 al lang niet meer.

Dankzij de briefwisseling met Paolo Trizio weet men dat Fondulo, de leermeester van Turriano, aan zijn vriend Trizio vroeg zijn groeten in Pavia over te brengen aan zijn vrienden, die allemaal betrokken waren bij de geneeskunde en de astrologie. Onder deze vrienden en professoren bevond zich een zekere Ambroglio Rosate, gekend als Varesio. Vanaf 1496 was Varesio astroloog en arts van Ludovico Sforza Il Moro (1452-1508), de hertog van Milaan.

Men kan zich afvragen of dit astrarium vervaardigd was om dag in dag uit te functioneren. Was het in die tijd noodzakelijk om op elk ogenblik van de dag of de nacht de stand van de planeten of het uur te kennen? Zeker niet. Het is dan ook meer dan waarschijnlijk dat zulk een paradepaardje in werking werd gesteld bij speciale gelegenheden zoals bij hooggeplaatst bezoek of ter gelegenheid van bijzondere gelegenheden of feesten. Het astrarium was dan ook een uitzonderlijk pronkstuk waarmee men de bezoekers kon tonen dat men in het bezit was van een voorwerp dat ongekend was en dat nog nooit iemand had aanschouwd. Op dit horloge kon men voor het eerst het mysterie ontrafelen van raderen die de tijd konden meten en de banen van de planeten konden ontcijferen.

Oude tekening van het astrarium.

146

De eerste hertog van Milaan Gian Galeazzo Visconti werd na zijn dood in 1494 opgevolgd door Ludovico Sforza Il de Moor. De machtige hertog van Milaan Ludovico was niet enkel de mecenas van Da Vinci, maar erfde eveneens de goederen van zijn voorganger Gian Visconti. Zo kwam hij in bezit van het astrarium van Giovanni de Dondi. In 1495 liet de hertog het astronomisch kunstwerk vanuit Pavia overbrengen naar het kasteel van Ambroglio Rosate. Het horloge bleef er meer dan een jaar, met de bedoeling dat astroloog Rosate het horloge in zijn eigen paleis verder kon bestuderen. Een zekere broeder Lucas Pacioli prees Rosate “voor zijn diepgaand onderzoek van de hemellichamen als tolk van de toekomstige gebeurtenissen (Vert).” (Azzolini, p. 23). Na een jaar werd het horloge teruggebracht naar het paleis van de hertog van Milaan. Het is moeilijk voor te stellen dat een hele groep astrologen en wiskundigen toegang hadden tot het astrarium en dat Fondulo, die bij deze vriendengroep behoorde, de klok niet zou gezien hebben (Zanetti, 2016, p. 125). Als Fundolo het astrarium gezien had, dan vertelde hij er zeker over aan Turriano tijdens diens leertijd bij hem.

Ludovico Sforza door G. A. de Predis, eind 15de eeuw. Miniatuur uit ‘Grammatic Latina’ van Elio Donato.

Deelzicht op het astrarium.

Het astrarium in handen van keizer Karel Het astrarium was één van de pronkstukken in het hertogelijk paleis in Milaan. Er waren echter nog liefhebbers die hun oog hadden laten vallen op de veelbesproken microkosmos. Dit astronomisch horloge kende in die tijd een onwaarschijnlijk prestige en de belangstelling ervoor was uitermate groot. Kapitaalkrachtige prinsen en prinsessen, markiezen en aartshertogen, maar ook schatrijke handelaars en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders droomden ervan het uurwerk in handen te krijgen. Natuurlijk was ook keizer Karel geïnteresseerd. Hij was gek op technische hoogstandjes en al zeker als het uurwerken betrof. Het is al langer geweten dat de keizer het uitzonderlijke uurwerk van De Dondi in handen kreeg in de periode tussen 5 november 1529 en 23 maart 1530. Het was in de tijd dat Karel in Bologna verbleef voor zijn keizerskroning door paus Clemens VII op 24 oktober 1530. Vroeger werd aangenomen dat hij het uurwerk als geschenk bij zijn kroning kreeg, maar de waarheid is veel prozaïscher want hij heeft het gewoon gekocht.

De aanduidingen van de lengte van de dag, Zondagsletter, de uren, minuten en feestdagen van heiligen.

Als horlogeliefhebber moet keizer Karel zeker al langer gedroomd hebben om in het bezit te komen van het beroemde astrarium. Tijdens het verblijf van Karel in Bologna, kwam alles in een plotse stroomversnelling. Keizer Karel veroverde Milaan in 1525 en stelde Francesco II Sforza (1495-1535), de zoon van Ludovico Sforza Il de Moor, aan als hertog van Milaan. Deze laatste schonk het erg verwaarloosde astrarium aan Girolamo Cardano (1501-1576). Meer dan waarschijnlijk gebeurde de ‘schenking’ onder druk van keizer Karel. Cardano, een tijdgenoot van keizer Karel, speelde een belangrijke rol in verband met de microcosmos. Hij “verkocht het astrarium voor twintig gouden talenten aan Karel V aangezien hij wist dat Karel een obsessieve horlogeverzamelaar was. (Vert)” (Camara, p. 210). Cardano was waarschijnlijk enkel de tussenpersoon en werd dan ook als dusdanig vergoed.

147

Het astrarium bij Turriano Om het astrarium terug in staat van werking te stellen zocht keizer Karel een uurwerkmaker. Hij beschouwde het uurwerk als zo belangrijk dat hij een edict uitvaardigde in alle Noord-Italiaanse steden met als doel een bekwaam horlogemaker te vinden. ‘Gianello Torriano’, de horlogemaker, die uitgekozen werd door de keizer, stond voor een bijzondere en uitdagende opdracht. Keizer Karel moet begrepen hebben dat deze jonge man heel wat in zijn mars had, want hij stelde hem aan met als doel het astrarium terug in orde te brengen. Deze gegevens worden bevestigd in de geschriften van Girolamo Cardano en Willem Snoeckaert van Schauwenburg (Brugge 1516-1565), raadsheer aan het hof van Holland. Snoeckaert (ook: Guilielmus Zenocarus), de officiële biograaf van de keizer, publiceerde al in 1558 ‘De Vita Caroli V, Imperatoris Caesaris’, een biografie van keizer Karel met belangrijke informatie over het astrarium. Hij bevestigde dat de keizer het astrarium verwierf in 1529. Daarnaast vermeldde hij dat Karel V aan Turriano de opdracht gegeven had om het oude mechanisme te bestuderen. Om het astrarium te onderzoeken ging Turriano niet naar Brussel, Toledo of Madrid maar deed dit gewoon in zijn atelier in Cremona. Toen Turriano besloot te verhuizen naar Milaan, ging het astrarium van de Dondi gewoon mee naar zijn nieuwe verblijfplaats. Bij het onderzoeken van het astrarium merkte Turriano al snel dat het vooral corrosie was die het uurwerk aangetast had. Het astrarium was al meer dan 150 jaar oud toen Turriano het onderzocht en, wat erger was, de schade bleek onherstelbaar.

De Dondi of Gilliszoon van Wissekerke

148

Een tijdlang bestond de opvatting dat keizer Karel niet in het bezit gekomen was van het astrarium van De Dondi maar van een uurwerk van Gilliszoon van Wissekerke. Op dit ogenblik zijn er nog steeds uurwerkhistorici die hiervan overtuigd zijn en er is geen absolute zekerheid dat zij ongelijk hebben.

De Vita Caroli Quinti, Imperatoris Caesaris door Willem Snoeckaert, de eerste biograaf van keizer Karel.

Willem Gilliszoon van Wissekerke is één van de minst gekende geleerden uit de late middeleeuwen. Het dorp Wissekerke vormt nu een onderdeel van de gemeente Goes in Zeeuws-Vlaanderen. Gilliszoon stamde uit een vooraanstaande familie die geregeld de baljuw of de stadhouder voor Middelburg leverde. Gilliszoon was een geneesheer die in 1494 burger van Carpentras in ZuidFrankrijk werd. Van hem is een mooi equatorium overgebleven. Een equatorium is een middeleeuws instrument waarmee men de stand van de zon, de maan en de planeten kan vaststellen zonder ingewikkelde berekeningen. Men doet dit met behulp van geometrische modellen die de plaats van de hemellichamen bepalen. Gilliszoon beschrijft dit toestel in een incunabel, genaamd ‘Liber desideratus super celestium motuum indigatione sine calculo’ dat bewaard wordt in de universiteitsbibliotheek van Göttingen. In 1488 toonde Gilliszoon aan Ludovico Sforza de Moor, de hertog van Milaan, een planetair uurwerk, dat - hoe kon het ook anders - bij de hertog achterbleef. In 1492 vervaardigde

Gilliszoon een ander uurwerk dat hij ‘spera regalis’ noemde en dat hij in Tours schonk aan de Franse koning Karel VIII (1470-1498). Hij vervaardigde in 1494 voor koning René II van Anjou (14511508) nog een uurwerk met planetarium. Van al deze uurwerken bleef er geen enkel over, alleen het equatorium bestaat nog. Er is echter iets merkwaardigs met deze Gilliszoon. Sommige schrijvers beweren dat het uurwerk dat Juanelo Turriano te zien kreeg in 1529, niet het beroemde astrarium van de Italiaan De Dondi was, maar wel een uurwerk van Gilliszoon uit Zeeland. Ook Girolamo Cardano (1501-1576) schreef in zijn bekende werk ‘De Subtilitate’ uit 1554 over Juanelo Turriano van Cremona: “Ik bracht hem een zekere machine die de hele wereld voorstelde en vervaardigd was door Guilielmus Zelandinus. Dat toestel was verroest en in slechte staat”. Als dit juist is, dan had keizer Karel niet een uurwerk met planetarium van De Dondi gekocht, maar wel een uurwerk met planetarium van Gilliszoon van Wissekerke!

Een nieuw astrarium Turriano kwam in 1529 in het bezit van het astrarium. Na onderzoek zag hij dat het meesterwerk onherstelbaar aangetast was. Nergens staat vermeld wat er scheelde aan dit unieke astronomisch horloge. Men kan zich er toch wel wat bij voortellen: corrosie, jaren zonder aangepaste smering, mogelijke slijtage, slechte of helemaal geen onderhoud, opslag in vochtige en koude vertrekken, misschien ontbraken er zelfs onderdelen. De toestand van het zo geroemde astrarium moet Turriano droef gestemd hebben. Hij beloofde de keizer het meesterwerk te bestuderen en een nieuw te bouwen, hoewel bijna iedereen dit voor onmogelijk hield. Omstreeks 1538 moet het bestuderen van het astrarium toch duidelijk afgelopen zijn, want in 1538 deed keizer Karel het oude astrarium van de hand. Willem Snoeckaert noteerde: “De illustere Prins ontdeed zich van het waardevolle toestel dat de bewegingen van alle sterren kon nabootsen. (Vert)”. Dezelfde Snoeckaert vermeldt dat het zeven jaar duurde (1530-1537) om een nieuwe astronomische klok of astrarium te ontwerpen. Cardano geeft dezelfde tijdspanne in zijn ‘Libellus De libris propriis’ (1544) en herhaalde in het latere ‘Liber de libris propriis’ (1550). dat het astrarium door roest en slijtage ten onder was gegaan. Toen Turriano in 1539 in dienst trad van Ferrante Gonzaga (1507-1557), de gouverneur van Milaan, was het nieuwe astrarium verre van klaar. Alweer ging er een hele tijd voorbij want Ferrante Gonzaga vroeg begin 1545 aan Turriano verder te werken aan het astrarium. Op 19 juni 1545 kreeg Turriano een voorschot van betaling op zijn werk aan het astrarium.

Deel van het equatorium van Gilliszoon van Wissekerke.

Het boek ‘Super caelestium motuum indigatione sine calculo’ van “Guilielmus Zelandinus” of Gilliszoon van Wissekerke werd voor het eerst gedrukt in Lyon in 1494. In 1495 werd het boek heruitgegeven in Cremona, waar Georgio Fondulo, de leermeester van Turriano, de tekst van Gilliszoon moet gelezen hebben. Hij heeft Turriano hierover zeker onderwezen Het zou later erg nuttig blijken voor Turriano bij het bestuderen van het astrarium van De Dondi. Of zou Turriano in opdracht van keizer Karel toch het planetarium van Gilliszoon bestudeerd hebben en niet het astrarium? Op dit ogenblik is het merendeel van de uurwerkhistorici overtuigd dat Juanelo Turriano wel degelijk het astrarium van de Dondi in handen kreeg. Het uurwerk van Gilliszoon moet toch wel bijzonder knap geweest zijn. Hoe had men anders kunnen twijfelen tussen het astrarium van de Dondi en het uurwerk met planetarium van Gilliszoon?

‘Gianello il Cremonese’ of Juanelo Turriano verklaarde aan zijn vriend Cardano dat hij “ijverig het uurwerk volledig nagebouwd had en tegelijk een aantal verbeteringen had toegevoegd” en dat hij “op deze gronden een ander had gebouwd voor Karel V. (Vert)” (Camara, p. 210). Dit is een erg belangrijke vaststelling want hierdoor weet men met zekerheid dat er een nieuw astrarium vervaardigd werd als vervanging van het oude. Juanelo pleegde geregeld overleg met de keizer over de bouw van het nieuwe astrarium. Zo ging hij geregeld langs bij keizer Karel in verschillende steden om de vorderingen bij het maken van de nieuwe microkosmos te tonen. Ook de betalingen van 12 augustus 1547 en 11 februari 1548 (bij deze gelegenheid werd er expliciet vermeld dat het geld diende voor het goud en zilver voor het astrarium) hebben verband met het afwerken van het astronomisch horloge. Na zijn verkiezing op 25 mei 1550 tot deken van de smeden in Milaan, reisde hij naar Karel om de klok te tonen. De keizer was erg ontstemd omdat het horloge nog steeds onvolledig en onafgewerkt was. Juanelo keerde terug naar Milaan, waar hij in die periode verhuisde met zijn kroost en atelier van de Porta Nuova naar de Porta Romana. Even na 3 november 1550 - keizer Karel kwam in Innsbruck aan op 3 november 1550 - reisde Turriano te paard naar Innsbruck om ditmaal het afgewerkte astrarium te tonen. Op 7 maart 1552 tekende keizer Karel in Innsbruck een decreet waardoor hij een jaarlijks

149

pensioen van 100 gouden escudo schonk aan Turriano (Camara, pp. 203-227). In het decreet leest men: “Wij, Karel V, bij de gratie van de Goddelijke Barmhartigheid, …erkennen en maken duidelijk door de strekking van de huidige brief, wie het aangaat. En dit dankzij het lovenswaardige, artistieke en praktische werk dat voor ons en voor ons rijk zelf is uitgevoerd door onze geliefde Janellus de Turrianis, een wiskundige uit Cremona en -zeer waarschijnlijk- de belangrijkste onder de uitvinders van klokken. Hij vervaardigde voor ons, met zijn bewonderenswaardige techniek en talent, een uitzonderlijke uurwerk en -voor zover bekend- tot op heden nergens anders gezien. Dit horloge laat niet alleen alle uren van de zon en van de maan zien, maar ook alle andere bewegingen van het komen en gaan aan de hemel van de planeten, in een ware, exacte en zichtbare volgorde. Hij heeft dit vervaardigd met volmaakte bekwaamheid en tot onze grootste

tevredenheid. Wij staan dit toe, beslissen en dragen het over aan Janellus zelf, en dit door de inhoud van deze brief. Wij beslissen een jaarlijks pensioen van honderd gouden escudo’s te geven uit alle inkomsten van de heerlijkheid Milaan, zowel gewone als buitengewone, en te betalen door de algemene penningmeester of de andere functionarissen van onze staat Milaan van wie de bovengenoemde kwestie afhangt of in de toekomst kan afhangen, voor zoveel jaren als het leven van Janellus mag duren, en dit vanaf nu. Hij zal om de drie maanden een vierde deel ontvangen zonder enige uitzondering. Gegeven in de stad Innsbruck, in het land van Tirol, op de zevende dag van maart in het jaar 1552, de tweeëndertigste van ons rijk en de zevenendertigste van onze regeringen (Vert) (Garcia-Diego, 1982, pp.75-76)”. Op 22 maart 1552 keurde de senaat van Milaan het decreet goed en kon Turriano zijn pensioen ontvangen.

Wijzerplaat van het astrarium met de baan van de zon naar het wereldbeeld van Ptolemaeus.

150

Eindelijk klaar

Het lot van het nieuwe astrarium

Turriano signeerde het nieuwe astrarium met een gegraveerde Latijnse tekst:

Na de dood van keizer Karel werden alle uurwerken, tijdmeters en andere technische voorwerpen in verband met tijdmeting vanuit Yuste overgebracht naar een kasteel in Valladolid. In 1559 verhuisde alles naar de hoofdstad Toledo om uiteindelijk te belanden in de Torre Dorada van het Escuriaal. Helemaal in het begin heeft Turriano met Giorgio de Diana daar zelf nog gewerkt. Na het vertrek van Turriano naar Toledo werden de nieuw aangestelde koninklijke horlogemakers verantwoordelijk voor al deze tijdmeetinstrumenten. De brand van het Escuriaal tussen 17 en 22 juni 1671 vernielde een massa aan kunstschatten. Het is dus waarschijnlijk tijdens die brand en de daaropvolgende bluswerken dat de verzameling van horloges van keizer Karel ten onderging.

JANELLVS TVRRIANVS. CREMONENSIS. HORLOGIORVM.ARCHITECTOR. FACILE. PRINCEPS. QVI. SIM. SCIES. SI. PAR. OPVS. FACERE. CONABERIS. (Morales, pp.339-340). Vrij vertaald wil het laatste stukje zin zeggen: “Je zal weten wie ik ben, als je dit tracht te maken”. Het was duidelijk dat het werk aan het nieuwe astrarium nu definitief ten einde was. In 1551 maakte Cardano in zijn ‘De Subtilitate Libri XXI’ nauwelijks melding van het astrarium, maar in de uitgave van 1552, gedateerd “xi. Calendas Maij, anno M.DLII. Lutetiæ, in itinere” geeft Cardano een algemene beschrijving van de microcosmos. Hij vermeldt bij deze gelegenheid ook een soort ‘slot’ voor een kast om het uurwerk op te bergen. Het slot werkte met een zeven lettercombinatie en was naar alle waarschijnlijkheid gemaakt tussen 1550 en 1551. John Dee, leerling van Gemma Frisius en raadgever van de Engelse koning op gebied van cartografie en zeevaart., was in 1570 uiterst verbaasd bij het zien van dit uurwerk. Hij noteerde dat één van de wielen van het uurwerk 7000 jaren nodig had om een volledige omwenteling te maken! John Dee kende blijkbaar meer van kaartlezen dan van horloges.

Wat daarna gebeurde met mogelijk overgebleven horloges van keizer Karel is onbekend. Philips II had nog enige belangstelling in horloges, maar zijn zoon koning Filips III (1605-1665) had geen aandacht meer voor deze verzameling. Er is verder nooit nog wat vernomen over de keizerlijke horlogecollectie.

De hedendaagse kopieën Toen de tekeningen en notities van het horloge van de Dondi in het midden van de 20ste eeuw teruggevonden werden, vervaardigde men - op basis van deze aantekeningen en plannen - een nieuw astrarium of wat men al het astrarium III zou kunnen noemen. De hedendaagse kopieën zijn dus gemaakt naar het oorspronkelijke astrarium I van de Dondi. De verbeteringen die Turriano aanbracht bij het astrarium II zal men jammer genoeg nooit kennen want hiervan werden nooit plannen teruggevonden. De Italiaanse horlogemaker Luigi Pippa was de eerste die in 1963 naar de tekeningen twee kopieën maakte voor respectievelijk de Universiteit van Padua en voor het Museo Nazionale della Scienza e della Tecnologia in Milan. Elk exemplaar werd een verfijning van het vorige. Het derde exemplaar werd beëindigd in 1985 en werd verworven door het Musée International d’Horlogerie de La Chaux-de-Fonds. Op dit ogenblik bestaan er meerdere kopieën van het originele astrarium zoals deze in het museum Theodore Beyer in Zurich, het Smithsonian Institute in Washington, L’Observatoire de Paris en het Science Museum in Londen. Een bezoek aan één van deze musea is de moeite waard, alleen om de replica van het astrarium te bewonderen.

Luigi Pippa bij zijn replica van het astrarium.

151

El Cristallino Keizer Karel had Juanelo de opdracht gegeven om een allesomvattend horloge te ontwerpen met een wereldglobe en een planetarium, dat de banen van al de planeten diende te bevatten. Natuurlijk kon dit enkel gelden voor de toen gekende planeten. Het moest een groots opgezet kunstwerk worden als bewijs van de horlogekennis van Juanelo en als een ultiem eerbewijs aan de horlogeverzamelaar, die keizer Karel was. Het nieuwe astronomisch horloge moest het astrarium of microkosmos in zowat alles overtreffen Dat planetarium-uurwerk naar de originele plannen van Juanelo, staat bekend onder de naam ‘El Cristallino’. De opdracht tot het bouwen van El Cristallino zou gegeven zijn in Ulm in 1547. In datzelfde jaar bevestigde Ferrante Gonzaga, de nieuwe gouverneur van Milaan, de opdracht van de keizer aan Turriano. In de periode augustus-september 1550 reisde Turriano naar Augsburg om zijn El Cristallino, aan de keizer te tonen. Het moet in Augsburg geweest zijn dat de keizer aan Turriano de raad gaf om de bekende Milanese beeldhouwers en graveurs Jacopo Nizzola da Trezzo en Leone Leoni te betrekken bij het kunstwerk. Beiden dienden boven het uurwerk een globe in bergkristal te vervaardigen, zodat de geograaf Gerard Mercator daarna in de bol een papieren aardglobe zou kunnen plaatsen (Zanetti, 2017, p. 147 & 227). De papieren globe van Mercator moest als basis dienen voor de gravering in het kristal.

Medaille van Ippolita Gonzaga, dochter van Ferrante Gonzaga, de gouverneur van Milaan, door Leone Leoni.

Leone Leoni en Jacopo da Trezzo Leone Leoni (ca. 1509-1590) begon als medailleur en graveur. Hij werkte zich op tot beeldhouwer van keizer Karel op voorspraak van Antoine Perrenot de Granvelle. In 1537 werd Leoni aangesteld als graveur van de pauselijke munt. Leoni was geen doetje want in 1540 werd hij veroordeeld omdat hij had geprobeerd de pauselijke juwelier Pellegrino de Leuti te vermoorden. Als straf werd hij verbannen uit Rome. En toch had hij zijn les nog niet geleerd. In 1551 volgde een aanslag op Orazio, de zoon van schilder Titiaan. Ook hiervoor werd hij een tijd verbannen. Gelukkig voor hem was Leoni een beschermeling van de machtige Ferrante Gonzaga, de gouverneur van Milaan. Als beeldhouwer was Leoni bevriend met de belangrijkste kunstenaars van Italië waaronder Michelangelo. Leone Leoni kende ook al langer Turriano, maar kon moeilijk het succes van horlogemaker Turriano verkroppen. Nochtans bleven ze steeds bevriend. Bij het overlijden van de kleinzoon van Juanelo (de zoon van Medea Turriano) leende Leone geld aan Medea voor de begrafenis van haar zoon, op een ogenblik dat Juanelo in geldnood verkeerde. (Leydi, p.132). Leoni vervaardigde verschillende medailles en beelden in opdracht van keizer Karel. Zo reisde hij in 1548 en 1549 naar Brussel als voorbereiding op het afwerken van El Cristallino. Mogelijk waren de kast en de wijzerplaten het werk van Leoni.

152

Borstbeeld van keizer Karel naar een model van Leoni Leone, ca. 1550-1568.

In 1555 was Leone alweer in Brussel. Op doorreis in Gent, om de keizer vaarwel te zeggen in Vlissingen, werd hij erg ziek zodat men zelfs even vreesde voor zijn leven (Plon, pp. 129-130). Het graveren van een globe in bergkristal op een planetair horloge was een absolute nieuwigheid, die de hoogste aandacht en precisie vereiste. Het project vroeg om veel voorbereiding en besprekingen. Om dat alles te kunnen realiseren bezocht Turriano de keizer tussen 1550 en 1554 in Augsburg, Innsbruck en viermaal in Brussel. In 1554 vertrok Turriano naar Brussel om de laatste hand te leggen aan het El Cristallino en het tenslotte af te leveren aan keizer Karel.

De wereldglobe Tijdens de oudheid kenden de Griekse geografen al wereldglobes. Zo is het geweten dat Ptolemaus ermee aan de slag ging en dat hij het belang van de meridianen benadrukte. Hij stelde zelfs voor deze globes te voorzien van een meridiaanring zodat het eenvoudiger werd om afstanden af te lezen. Tijdens de middeleeuwen verdween in Europa grotendeels de wetenschappelijke kennis van de Grieken en het gebruik van globes raakte in verval. De aardglobe, die in 1492 vervaardigd werd door Martin Behaim, was dan ook een zeldzaamheid. Vóór 1500 waren globes unieke exemplaren, die speciaal in opdracht werden vervaardigd. De kaartgegevens werden met de hand op een bol aangebracht. Men noemde dit een ‘manuscriptglobe’.

Aardglobe van Gerard Mercator.

153

Na de uitvinding van de boekdrukkunst en de hernieuwde belangstelling voor de kennis van de Grieken tijdens de renaissance, groeide opnieuw de interesse voor cartografie en aardglobes. De talrijke ontdekkingsreizen in deze periode brachten nieuwe inzichten zodat kaarten en globes telkens weer dienden aangepast te worden. In het begin van de zestiende eeuw was het dus een kleine stap om ook kaarten te drukken voor globes. Gemma Frisius (1508-1555) bracht nieuwe verbeteringen aan in samenwerking met Gaspard Van der Heyden en Gerard Mercator. Dit leidde tot aardglobes van hoogwetenschappelijk niveau. Mercator ging nog verder in het gebruik van de aardglobe. Zo introduceerde hij de loxodroom en de meridiaanring op zijn aardglobes. In de zeenavigatie is een loxodroom een lijn over het aardoppervlak die met alle meridianen een gelijke hoek maakt. Met de aanpassingen, aangebracht door Mercator, kwam in grote mate een einde aan de grote vernieuwingen van aardglobes. Pas in de negentiende eeuw zou men wederom aandacht schenken aan wereldglobes. Uit een brief, op 23 augustus 1554 geschreven door Mercator naar Philipp Melanchton (1497-1560), een theoloog en volger van Luther. verneemt men wat er gezegd werd tijdens de audiëntie van Mercator bij keizer Karel in mei 1554. “De keizer vroeg hem een kristallen bol met bepaalde afmetingen te beschilderen. Deze sfeer diende geplaatst te worden bovenaan een horloge van Janello. Het uurwerk was voorzien van wiskundige

wijzerplaten, die de bewegingen van de zeven planeten en de sterren weergaven. Bij deze gelegenheid herinnerde de keizer zich de toestellen van Mercator, die vernietigd waren bij de brand in Insbruck. De keizer vroeg hem welke de beste manier was om de merediaanlijn te bepalen. In tegenstelling tot Turriano, die de keizer wou overtuigen om de ‘Indische cirkel’ toe te passen, verklaarde Mercator zijn observatiemethode van de stijging en daling van de poolster. (Vert)” (Zinne, p. 443). De ‘Indische cirkel’ is een methode gebaseerd op de vaststellingen van de Romeinse architect Vitruvius (81-15 v. Chr) om het noorden vast te stellen. De methode komt erop neer dat men een stok loodrecht in de grond steekt. ’s Morgens markeert men de schaduw van de top van de stok (punt A). Trek dan een cirkel met als straal de afstand van de voet van de stok naar punt A. ’s Avonds wacht men tot de schaduw van de zon op de cirkellijn valt (punt B). De deellijn van de hoek ‘A-voet van de stok-B’ is nu de noord-zuidlijn. Mercator slaagde erin de keizer te overtuigen dat zijn idee het juiste was. Karel koos er dan ook voor om de voorstellen van Mercator te aanvaarden. In heel dit merkwaardige verhaal merkt men dat de keizer zich liet bijstaan door de beste wetenschappers om duidelijk te weten wat en hoe er moest gewerkt worden, en dit in een materie, waar vorsten en adel meestal niet veel kaas van gegeten hadden.

Pogingen tot beschrijving Van het planetarium-uurwerk ‘El Cristallino’ zijn geen plannen overgebleven, alleen verschillende documenten die verwijzen maar dit “reloj de admirable” (Garcia-Diego, 1982, p. 55). Uit de verschillende beschrijvingen is het niet eenvoudig te achterhalen hoe dit planetarium eruit zag en hoe het werkte. De volgende korte beschrijving is gemaakt op basis van verschillende teksten. Het horloge met een achtzijdige torenvorm stond op acht bolvormige pootjes en had -volgens latere berekeningeneen diameter van 41,8cm. Op de hoeken van elke zijde stond een metalen zuil. Daarboven kon men een soort vlakke koepel zien met bovenop een bel of “campana”. Helemaal bovenaan was een bol in bergkristal ‘met in elk deel een rad voorzien van wiskundige dingen’. Met ‘dit rad voorzien van wiskundige dingen’ worden waarschijnlijk de meridianen bedoeld.

De Indische cirkel.

154

De meest uitgebreide en enthousiaste beschrijving is deze van bisschop Marco Girolamo Vida (1485-1566), een tijdgenoot van Juanelo: “Een wonderbaarlijke klok, ongewoon en ongelooflijk, die niet enkel de dagelijkse stand van de zon beschrijft vanaf het opgaan tot het ondergaan, maar ook de dag verdeelt in 24 uren van gelijke duur. Dit gebeurt door middel van mechanismen en verborgen energie die komt uit het voortbewegen van gewichten of uit een stalen veer die fors opgerold is rond een as. (Vert)”. Verder vermeldt hij: “Hij heeft alzo bekomen dat enkel door de beweging van acht cirkels al de andere binnenste omwentelingen en het gehele mechanisme in gang gehouden worden in overeenstemming met de gegevens en de berekeningen van de werkelijke wereld. Alles draait met zulk een afwisseling, zulk een ongelijkmatigheid, zulk een vrijheid, zulk

de verschillende sterren en sterrenbeelden, de zons- en maansverduisteringen, de feestdagen alsook de “fiestas movibles”, de aanduiding van het midden van de dag en van de nacht en tevens de banen van de toen gekende planeten. Het was een “obra extraordinaria” of ‘buitengewoon werk’. Ambrosio de Morales gaf in1575 eveneens een uitgebreide beschrijving en schreef dat het “ronde” uurwerk al de bewegingen van de hemel kon weergeven en 1800 raderen bezat. Juanelo zou hem gezegd hebben dat de grootste moeilijkheid bestond uit het maken van de baan van Mercurius en de aanduiding van de ongelijke uren van de maan. Ook het geheel met al de verschillende en soms tegenstrijdige bewegingen hadden Juanelo veel kopzorgen bezorgd. De schrijvers Tiepolo en Morales vermelden respectievelijk 1500 en 1800 als aantal raderen van ‘El Cristallino’. Dit is onmogelijk. Als men aanneemt dat Juanelo vijf jaar lang elke dag zou gewerkt hebben, dan komt men aan 1826 werkdagen (inbegrepen één schrikkeljaar). Dan moest die arme Juanelo ongeveer elke dag een rad maken! Zelfs met één of enkele helpers was het onbegonnen werk. Natuurlijk moesten daarbij de andere onderdelen van het uurwerk ook nog vervaardigd worden. Waarschijnlijk hebben Tiepolo en Morales, die helemaal geen kennis hadden van horloges, die 1500 of 1800 vooropgesteld om aan te tonen dat het wel ‘heel veel’ raderen waren.

Turriano en de radersnijmachine Mogelijke vorm van El Cristallino.

een zelfstandigheid, zulke -soms- tegenstrijdige bewegingen (nu cirkels die neerwaarts bewegen, dan opwaarts, dan evenwijdig, dan schuin, dan zelfs horizontaal, maar allen bewegen in hun baan), zodanig dat niets kan bewegen in de hemelen of op de aarde, wat hier niet zou voorgesteld zijn (Vert) (Garcia-Diego, 1982, pp. 52-54)”. De bewondering van de schrijver voor het planetarium was overduidelijk. Volgens Antonio Tiepolo, ambassadeur aan het Spaanse Hof (manuscript uit 1571, Biblioteca Marciana, Venetië) was het kunstwerk gemaakt door “Maestro Janello”. Het planetarium had 1500 raderen en werd aangedreven door gewichten en tegengewichten. Men kon er het Spaanse, Italiaanse en Franse uur op aflezen alsook de uren van de meeste landen. Ook zonsopen ondergang, maanfasen en getijden waren erop te zien. Op de bergkristallen bol bovenaan stond heel de wereld uitgebeeld met alle werelddelen, bergen, bossen, rivieren, dieren en vissen, mannen en vrouwen. Verder vermeldt Tiepolo dat er nog zovele zaken waren dat hij ze niet kon onthouden of beschrijven. Ook hier aan verwondering en fantasie geen gebrek! Uit andere beschrijvingen verneemt men dat men er de dierenriem op kon zien, de zonnewenden, de hemel met

In zijn boek uit 2017 ‘Janello Torriani and the Spanish Empire’, wijdt Cristiano Zanetti in het hoofdstuk “The Microcosm” een deel aan “The First Machine-Tool to Cut Gears” of ‘De eerste radersnijmachine’ (pp. 270-296). Een radersnijmachine is een toestel dat gebruikt wordt om tandraderen te snijden. De horlogemaker wint hierdoor heel wat tijd. De basis van een radersnijmachine is een verdeelplaat voorzien van verschillende gegroefde cirkels (al nargelang de diameter van het rad) met op gelijke afstand kleine gaatjes of putjes. Elk gaatje stelt een tand voor, dus naargelang het aantal gaatjes op een cirkel, weet men hoeveel tanden het rad zal hebben. Deze plaat is de essentie van de hele radersnijmachine. Rad en verdeelplaat worden met elkaar verbonden zodat ze niet kunnen bewegen. Een soort voeler wordt door een veer in een gaatje gedrukt. Zo kan een verticaal draaiende frees in het rad een tand snijden op de juiste plaats. Vervolgens wordt de voeler in het volgende gaatje gedrukt. Zo gaat de bewerking verder tot alle gaatjes gevuld geweest zijn en alle tanden zijn gezaagd. Natuurlijk werden in de loop der tijd allerlei aanpassingen aangebracht. De oudste radersnijmachines werden met de hand of de voet aangedreven. De uurwerkgeschiedenisboeken vertellen dat de eerste radersnijmachines verschenen in de 17de eeuw. De oudste gekende radersijmachine in Vlaanderen en de Lage Landen is gesigneerd: ‘TW 1728’ en werd gemaakt door horlogemaker Thomas Wouman (1697-1783) uit Temse.

155

Radersnijmachine uit 1726 van Thomas Wouman uit Temse.

Cristiano Zanetti schrijft echter over de periode 1540-1550 en dat is tweehonderd jaar vroeger dan wat tot hiertoe aangenomen werd! Waren radersnijmachines toen al in gebruik? Eigenaardig genoeg wordt slechts helemaal op het einde van dat hoofdstuk (Zanetti, 2017, p. 296) over de zogenaamde radersnijmachines van Turriano geschreven: “Het miniaturisatieproces was slechts mogelijk dankzij het ontwerp van een speciale radersnijmachine om kleine tandwielen nauwkeurig te snijden en het ook te gebruiken voor andere ambachten, zoals voor lenzen en instrumenten die nodig zijn om te vergroten of naar de sterren te kijken. Er is echter geen bewijs van dergelijk gebruik in de werkplaats van Torriani. (Vert)”. Christiano Zanetti houdt zich erg op de vlakte en blijkt ook niet te geloven in het gebruik van zulke machine bij Turriano.

156

Schilderde Jan Breughel het ‘El Cristallino’ ? Jan Breughel de oudere (ca 1568-1625), de zoon van Pieter Breughel, heeft een aantal schilderijen vervaardigd over de zintuigen. Dit gebeurde in de periode 1598-1625 toen hij nauw samenwerkte met Pieter Paul Rubens (1577-1640). Op deze doeken schilderde Brueghel bloemen, dieren en voorwerpen terwijl Rubens eerder het schilderen van personen op zich nam. Het doek ‘Het gehoor’, dat zich in het Prado in Madrid bevindt, toont een heel aantal ‘klinkende’ voorwerpen zoals muziekinstrumenten, bellen en horloges. Centraal staat op een ronde tafel een pendule op een hoge houten zwarte voet. De pendule heeft vier ronde hoekzuilen en open zijwanden waardoor het binnenwerk te zien is. De wijzerplaat heeft één wijzer. Onderaan merkt men vooraan een rad met een grote palveer.

De nauwkeurig nageschilderde pendule vertoont veel gelijkenis met de uurwerken van vader Johannes en zoon Nicholas Vallyn (zie verder: De horlogemakers Vallyn) met de typische à jour bewerkte koepel. Voor het uurwerk ligt een muziekpartituur van “Pietro Philippi Inglese” of Peter Philips (ca. 1560-1628). Deze katholieke priester was een vooraanstaand Engels componist die verbannen werd naar de Spaanse Nederlanden. Peter Philips stierf in 1628 en wellicht was dat in Brussel, waar hij is begraven. Hij was dus een tijdgenoot van Jan Breugel en de nauwkeurig geschilderde partituur op het schilderij is misschien wel een eerbetoon aan Philips. Het vormt ook een bewijs dat Breughel niet enkel goed op de hoogte was van de eigentijdse muziek, maar op zijn doeken enkel schilderde wat in de realiteit bestond. Nog interessanter is de rechterzijde van het doek waar Breugel tien (of elf) horloges schilderde: vijf vooraan, vier (of vijf) achteraan en eentje tussenin op de grond. Vooraan links ziet men op een rode tafeldoek een kleine pendule met op de vier hoeken ronde zuiltjes, bovenaan een ronde koepel, een ronde (zilveren?) wijzerplaat, Romeinse cijfers en één wijzer. Het geheel is gesloten en rijkelijk gegraveerd. Naast deze kleine pendule merkt men een (zilveren?) pendule met op de voet een naakte man en vrouw die het uurwerk met ronde wijzerplaat schragen. De wijzerplaat heeft Romeinse cijfers en één wijzer. Verder is de wijzerplaat versierd noch gegraveerd. Hierachter ligt een doosklok waarvan men een verguld of gouden handvat ziet. De wijzerplaat is eveneens verguld (of van goud). Men merkt met moeite een wijzer die dezelfde kleur heeft als de wijzerplaat. Daarnaast staat een indrukwekkend planetariumuurwerk op houten voet met zes of acht bolpootjes. Aan de kleur te zien zou de aardbol kunnen verzilverd of gegraveerd zijn. Bovenaan bevindt zich een kleinere armillairsfeer. Rechts bevindt zich een rechthoekige pendule waarvan men slechts één helft ziet. Onder de hoger gelegen pendules bevindt zich lager - op de vloer - een waarschijnlijk zeskantige pendule in een donkere houten kast met bloementafereeltjes op de zijkanten. Op de linker zijkant merkt men twee ronde en roodomrande wijzerplaten. De achterste (vier of) vijf pendules zijn wat hoger opgesteld. Rechts staan drie pendules op een kast. Deze kast heeft aan de linkerzijde een handvat, zodat ze gemakkelijk kon verplaatst en gedragen worden. Mogelijk was het een kast om uurwerken in op te bergen en veilig te vervoeren. De uiterst rechtse pendule op deze kast heeft een wijzerplaat met twaalf uren aanduiding en een mooie koepel of fronton. De wijzerplaat met twee wijzers staat ten opzichte van de linker- en rechterzijzuil wat naar achter. Het hele horloge is breed omrand: waarschijnlijk stak de klok met het achterste deel nog in een foedraal met binnenin roosachtig of rood fluweel. De middelste rechthoekige pendule is de grootste op de kast. Zij heeft twee wijzers, Romeinse cijfers en onderaan een klein rond wijzerplaatje, mogelijk voor een alarm ofwel voor de Italiaanse tijdsaanduiding van zes uren. De hele voorzijde is uitbundig gegraveerd. Daarnaast links staat een eerder kleine pendule op een ronde voet. Ook hier ziet men Romeinse cijfers en twee wijzers. Boven de ronde wijzerplaat zit een koperen

bol. Naast dit ronde klokje hangt aan de muur een kast op een houten sokkel waarvan moeilijk te zeggen valt of dit een uurwerk bevat. Binnenin merkt men halverwege een leeuwenkop die in zijn muil een grote ring draagt. Het is onduidelijk of hierachter een uurwerk met ronde wijzerplaat zit. Bovenaan ziet men wel een globe. Uiterst links op een afzonderlijk tafeltje met vier sierlijke poten staat een zeshoekige pendule. Ze steunt op zes bolvormige voetjes met daarboven een houten sokkel waarop de pendule rust. De eigenlijke pendule heeft twaalf, paarsgewijze geplaatste, bolvormige voetjes. Rechts is er op de zijkant een grote ronde wijzerplaat te zien met één wijzer en twaalf Romeinse cijfers. Op de linkerzijkant ziet men centraal een kruisvormige (zilveren?) plaat maar het is onduidelijk of dit een wijzerplaat is. In de vier hoeken staan (wijzer-)plaatjes. De andere zijden van het uurwerk zijn niet zichtbaar. Hogerop ziet men zes doorschijnende zijden. Dit geheel is overkoepeld met bergkristal. Bovenop staat een bergkristallen bol. Doorheen de verticale wand ziet men een berghelling met allerlei tekeningen op. Op de top van de helling bevindt zich een onduidelijk voorwerp, mogelijk een beeld of een torentje. Met de beperkte astronomische informatie die de twee getoonde zijkanten van het uurwerk geven, is het bijna onmogelijk om al de andere astronomische gegevens weer te geven op de overgebleven vier zijden van deze pendule. Sommige schrijvers, waaronder Emmanuel Poulle (19282011), herkennen in deze laatste pendule ‘El Cristallino’. Dit is twijfelachtig en waarschijnlijk onjuist. Hoe zou Jan Breugel aan de afbeelding van dit uurwerk gekomen zijn aangezien in de verschillende beschrijvingen van ‘El Cristallino’ nergens te vinden is welke versierselen er op het horloge stonden? Nog eigenaardiger is dat het oorspronkelijk uurwerk op acht bolvormige voetjes stond terwijl er op het schilderij slechts zes te zien zijn. Zou Breugel zich zo erg vergist hebben? Nochtans is het schilderwerk van Breugel duidelijk het werk van iemand die pendules van dichtbij gezien heeft en naar de realiteit schilderde. Dit is helemaal geen fantasie van de schilder. Sommigen beweren dat Rubens - die nauw samenwerkte met Breughel aan dit schilderij - tijdens één van zijn diplomatieke reizen in Spanje en Italië het ‘El Cristallino’ zou gezien hebben. In 1600 vertrok Rubens als jonge man naar Italië. In datzelfde jaar werd hij al in dienst genomen als hofschilder van Vincenzo I Gonzaga, de hertog van het Mantua. Het hof van de hertog van Gonzaga was een artistiek centrum van uitstekend niveau. Rubens maakte er kennis met de grootmeesters van de Italiaanse Renaissance zoals Mantegna, Titiaan en Tintoretto. Eind 1601 werd Rubens door Gonzaga naar Rome gestuurd om er een aantal kunstwerken voor hem te kopiëren. In 1603 gelastte de hertog van Mantua Rubens met de leiding over een konvooi met geschenken bestemd voor de Spaanse koning Filips III. Zou Pieter Paul in deze zogenaamde studietijd ‘El Cristallino’ gezien hebben? Nergens is hier een getuigenis over te vinden.

157

Jan Brueghel I & Pieter Paul Rubens. Het gehoor.

158

159

In 1626 overleed Isabella Brant, de eerste echtgenote van Rubens. In de volgende jaren ging Rubens zich intens toeleggen op diplomatieke opdrachten. Rubens voerde in opdracht van de infante verkennende gesprekken om een vrede tot stand te brengen tussen Engeland en Spanje, die ook moest leiden tot een vrede tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Hij verbleef daartoe lange tijd aan het hof van Filips IV van Spanje en van Karel I van Engeland. Mogelijk heeft Rubens tijdens één van deze gelegenheden op een of andere wijze kennis gemaakt met ‘El Cristallino’. Nergens is echter een aanwijzing gevonden dat Rubens ooit enige kennis had van het bestaan van het meesterwerk van Turriano. Bijkomend element is dat Rubens de figuurschilder was in de samenwerking met Breughel en dat deze laatste de voorwerpen zoals horloges of muziekinstrumenten schilderde.

Turriano in Brussel In 1554 verliet Turriano Milaan om af te reizen naar Vlaanderen. In Brussel leidde hij gedurende een tijdje een kantoor en een atelier alsook een ruimte waar hij een smederij kon opzetten. Hiervoor werd hij bijgestaan door verschillende assistenten en bedienden en dit voor zowel praktische als theoretische taken. Turriano onderhield er de horloges van de keizer. Hij moest eveneens technische verhandelingen voor de keizer schrijven onder meer voor het onderhoud van de astronomische horloges, deelnemen aan astronomische observaties met academici, het werk van anderen onderzoeken en projecten ontwerpen (Zanetti, 2016, pp. 115-116). Onder zijn taken in Brussel viel het onderhoud van kleine horloges, waarschijnlijk een soort halshorloges: “andere horloges…om op de borst te dragen”, maar ook grotere uurwerken: “een ander, grote horloge dat dienstdeed in de kamer van zijn Majesteit met vijf instrumenten en vijf wijzerplaten”. Er wordt nog een bijzonder uurwerk vermeld, waarschijnlijk met astronomische complicaties: “Een ander horloge voor het Noorden van de Planeet, in verguld koper. Het uurwerk met al zijn instrumenten wijst de zon, de maan de sterren en de aarde aan” (Garcia-Diego, 1986, pp. 88-89). Uit de beschrijvingen is het onmogelijk af te leiden over welke horloges het gaat.

Turriano in Yuste De keizer besliste tijdens zijn verblijf in Brussel om Turriano mee te nemen naar Yuste. In 1555 kreeg Turriano 1200 kronen met de bedoeling terug te keren naar Milaan om familiale regelingen te treffen, alvorens terug te gaan naar Brussel en af te reizen naar Yuste. Men kan begrijpen hoe lastig het was voor kunstenaars en vakmensen om in vaak moeilijke omstandigheden hun werk te combineren met hun gezinsleven. De heer en geldschieter nam de beslissingen waarnaar de kunstenaar zich moest schikken. Men kan zich inbeelden dat Antonia, de echtgenote van Juanelo, ontstemd en geërgerd was door de schijnbaar roekeloze beslissing van haar echtgenoot. Hij ging een respectabel en comfortabel leven in Milaan - de stad

160

waar ze samen in landgoederen hadden geïnvesteerd - inruilen voor een Spaans avontuur. Turriano was al bijna zestig jaar en Antonia vond dat hij het rustiger aan mocht doen. Uit nieuwe en recente documenten is het duidelijk dat Turriano zelf ook niet enthousiast was om naar Yuste te gaan. Op 10 november 1555 schreef de ambassadeur van Mantua naar Francesco Catena, de secretaris van de keizer in Brussel “Meester Gianello van de klokken, besloot uiteindelijk na veel aandringen van de bisschop van Arras en de belangrijkste ridders van het hof, om de keizer van Spanje te dienen, nadat de keizer het hem zelf een aantal keren had moeten vragen en hem goede voorwaarden had beloofd. Turriano antwoordde herhaaldelijk dat hij een duidelijk contract vroeg, een eerste betaling van 2000 scudi goud en een loon van 1000 scudi. Zijne Majesteit antwoordde dat het te veel was voor Janello’s werk maar deze antwoordde dat het erg weinig was voor een keizer” (Zanetti, 2017, pp. 149-150). De hierboven vermelde bisschop van Arras was niemand minder dan Antoine Perrenot de Granvelle, de machtige minister van de keizer. De ambassadeur van Mantua vervolgde in zijn hogervermelde brief: “Het zou zeker een grote eer zijn voor de keizer om meester Janello als gevangene naar Yuste te brengen, maar als hij met geweld zou gedwongen worden, zou hij niet werken. Dus het is nodig om hem te overtuigen met wat middelen. De afspraak is om hem 1000 scudi goud in contanten en 400 scudi salaris, te geven. Het geld zou voor de helft uit Spanje en voor de helft uit Milaan komen” (Zanetti, 2017, p. 150). Het moet hier wel over erg veel geld gaan als men het deels uit belastinggeld van Spanje en deels uit Milaan moest halen. De weerbarstigheid van Turriano moet zeker op de zenuwen van de keizer gewerkt hebben, maar tenslotte betaalde hij toch de gevraagde som aan de koppige Turriano. Nog voor het vertrek naar Spanje liet Turriano weten aan de keizer dat hij al de horloges verzameld en ingepakt had voor de reis. Hij stelde de toch wel vermetele vraag aan de keizer “om te beloven dat hij ze niet zou verplaatsen omdat ze zouden kunnen worden beschadigd”. Toch merkwaardig dat keizer Karel hem beloofde te gehoorzamen! Juanelo pendelde enkele keren tussen zijn woonplaats Milaan en Brussel maar eind 1555 vertoefde hij in Brussel om te wachten op het vertrek naar Yuste. Begin 1556 stelde Ferrante Gonzaga in een brief de vraag aan Turriano waarom een horloge (van Turriano of van een ander horlogemaker, dit is niet duidelijk in de brief) niet goed werkte. Juanelo antwoordde dat hij dat uurwerk gewoon naar hem mocht opzenden, zodat hij het kon herstellen (Zanetti, 2017, p. 227). Begin september 1556 verbleef Karel samen met zijn dienaren en Turriano in Vlissingen. “Gianello uit Cremona, zijn horlogemaker” verliet Vlissingen met het galjoen ‘Espiritu sancto’ samen met keizer Karel op 15 september 1557 (sommige teksten vermelden 17 september!) om in Laredo aan wal te gaan op 28 september 1556. De vermelding dat na het inladen zijn bed en horloges afzonderlijk aan wal moesten blijven (omdat de keizer deze dingen altijd in zijn omgeving wilde hebben), wijst erop dat

Monument voor keizer Karel in Cuacos de Yuste.

161

het geen gewone horloges waren maar kostbare voorwerpen waarvoor Karel geld nog moeite gespaard had. Meer dan waarschijnlijk werden het nieuw astrarium en El Cristallino ook mee vervoerd, hoewel dit niet uitdrukkelijk gedocumenteerd is.

Het korte verblijf Lang zou Karel niet in Yuste vertoeven. In augustus 1558 voelde hij dat het met zijn gezondheid sterk achteruitging. Hij overleed nog hetzelfde jaar. In een codicil schonk Karel “Aan Juan de Lotoriano (Turriano. EF), mijn horlogemaker (Vert)” (GarciaDiego, 1982, pp.88-89), vijfenzestigduizend maravidi als loon. Turriano ontvieng daarbij tweehonderd escudos pensioen voor zijn verblijf in Milaan. Karel schonk nog vijfduizend maravedi extra voor de kosten die Juanelo deed voor het maken van de voet van zijn klok. Dit laatste is hoogst waarschijnlijk een verwijzing naar de bouw van ‘El Cristalino’. Na de dood van keizer Karel in 1558 bleef Turriano in dienst van Filips II, de opvolger en zoon van Karel V.

De automaten Turriano was nog veel meer dan een buitengewoon horlogemaker. In Yuste vervaardigde hij verschillende automaten. In de inleiding van haar boek ‘Clockwork Prayer: Sixteenth-Century Mechanical Monk’ schrijft Elisabeth King: “In het Smithsonian Instituut bevindt zich een zestiende-eeuwse automaat van een monnik, gemaakt in hout en ijzer, met een hoogte van 15 inch [39cm. EF]. Hij wordt aangedreven door een veer, die op te winden is met een sleutel. De monnik loopt in een vierkant, strijkt over zijn borst met zijn rechterarm. Zijn linkerhand waarin een houten kruis en een rozenkrans steken, heft hij op en neer. Hij kan zijn hoofd draaien en knikken, met zijn ogen rollen en schijnbaar prevelen met zijn mond. Van tijd tot tijd, brengt hij het kruis aan zijn lippen om het te kussen. Na meer dan 400 jaar verkeert het nog steeds in goede staat. Traditiegetrouw wordt het toegeschreven aan Juanelo Turriano, “mecanicien van keizer Karel V (Vert)”.

De legende over het ontstaan van de ‘monnik’ Men vertelde dat koning Filips II in 1562 biddend bij het sterfbed zat van zijn zoon Carlos (1545-1568), die een levensgevaarlijke val had gemaakt. Hij beloofde iets buitengewoon te doen als zijn zoon bij mirakel zou genezen. Zijn zoon werd gespaard en overleefde. Filips II hield woord en vroeg aan Turriano een kleine boetvaardige monnik te vervaardigen die uit zichzelf kon bewegen. Waarschijnlijk gaat het hier om een legende zoals die wel vaker werden verteld over koningen en keizers.

162

De monnik, mogelijk een automaat van Turriano.

Op dit ogenblik bestaan er over heel de wereld twee andere monnikautomaten, en vier vrouwelijke muzikantes waarvan alle onderdelen berusten op een identiek fundamenteel chassismechanisme zowel voor wat betreft het ontwerp als het uitzicht van het lichaam. Ze kunnen alle gedateerd worden in de tweede helft van de zestiende eeuw. Eén van de twee monniken bevindt zich sinds 1985 in het Deutsches Museum in München, de andere bevindt zich in het Iparművészeti Muzeum (Museum van toegepaste kunsten) in Boedapest en werd gekocht in 1915. Ze worden beiden toegeschreven aan Juanelo. Elisabeth King vermeldt echter dat Turriano-kenner José Garcia-Diego er een andere mening op nahield. Deze laatste dacht dat keizer Karel zulke voorwerpen nooit zou toegelaten hebben in zijn omgeving! Andere auteurs beweren dat Turriano het maken van zulke voorwerpen onder zijn waardigheid zou gevonden hebben (Clockwork Prayer, Part III). Op dit ogenblik zijn er evenveel believers als non-believers. Over deze automaten bestaan allerlei kleurrijke verhalen die met de tijd alsmaar minder geloofwaardig werden. Turriano zou figuurtjes gemaakt hebben om keizer Karel te vermaken na het avondmaal. Deze automaten konden stappen als soldaten, sommige reden te paard, andere roffelden op een trommel of speelden trompet. Men beweerde zelf dat sommige soldaten met een speer konden werpen. Turriano zou ook kleine houten vogels gesneden hebben die konden rondvliegen en die zelfs uit het raam naar buiten vlogen en konden terugkeren. Kloosterlingen uit het nabijgelegen hiëronymietenklooster van Yuste keurden deze vermakelijkheden af als ‘het werk van de duivel’. Deze verhalen waren vooral het gevolg van de kleurrijke verhalen uit ‘De Bello Gallico decades duae (De oorlog in de Lage Landen)’, een boek geschreven door Famiano Strada (1572-1649), een Romeins jezuïet en historicus die geregeld een loopje nam met de waarheid. Tegenwoordig wordt wel aangenomen dat Turriano automaten vervaardigde zoals een monnik en een luitspelende dame. Deze laatste wordt beschreven door Ambrosio de Morales, professor aan de Universiteit van Alcalá de Henares en een goede vriend van Turriano. Volgens Ambrosio maakte Turriano een beeld van een dame dat meer dan 30 cm hoog was. Wanneer men dit beeld op een tafel zette, stapte het rond en keerde het terug naar zijn vertrekplaats.

Horloges van Turriano

Mechanisme in de monnik.

Naast het astrarium II en ‘El Cristallino vervaardigde Turriano nog andere horloges, maar daar zijn er geen van overgebleven. In 1545 vervaardigde Turriano een horloge voor Andrea Doria en bracht het naar Genua, waar Doria verbleef. Van het uurwerk is later nergens nog een spoor gevonden. Het oudste gekende horloge van Turriano is een uurwerk dat hij in 1547 in Milaan schonk aan Filips II, de zoon van de keizer. Het uurwerk wordt vermeld in de nalatenschap van Filips II: “Een andere vierkantige klok in verguld koper met twee wijzerplaten in dun zilver met wiskundige figuren en met vier medailles in de hoeken. Het is gemaakt door Juanelo in Milaan in het jaar

163

1547. Vert” (Garcia-Diego, 1982, p. 48). Het vierkantige uurwerk met een zijde van 13,9cm en een hoogte van 9cm stak in een lederen doos versierd met koperen inlegwerk. In de marge van de inventaris stond geschreven: “Geschat door Jorge Estaurez, Uurmaker van Onze Heer de Koning. Madrid 22 april 1606 (Vert)”. Waarschijnlijk vervaardigde Turriano geen uurwerken meer na de dood van de keizer. De dood van zijn meester was voor Turriano een keerpunt. Jaren na elkaar had hij iemand gehad die hem opdrachten gaf om horloges te herstellen of om er zelf te ontwerpen. De druk die keizer Karel uitoefende op dit vlak was voorzeker groot. Turriano reisde heel wat af om de keizer te ontmoeten en hem nieuwe tekeningen en ontwerpen te tonen, om besprekingen te voeren over wijzerplaten of binnenwerken of om onafgewerkte of afgewerkte horloges te tonen. De keizer bleek veeleisend, maar was daarbij ook een kenner die men niets kon wijsmaken. Meer dan waarschijnlijk waren beide overtuigde horlogeliefhebbers blij om met elkaar te kunnen discussieren over hun passie. Zij waren een onuitgegeven tandem op het vlak van astronomie en horlogerie. Na het overlijden van de keizer viel dit alles weg. Johannes Vallyn, de eerste assistent van Turriano die later zou bewijzen dat ook hij een uitzonderlijk horlogemaker was, keerde terug naar Brussel. Turriano verloor met de dood van de keizer niet enkel zijn grote geldschieter, maar ook zijn bezieler. Met het vertrek van Johannes Vallyn verloor meester Turriano zijn klankbord en de persoon die mee dacht en zocht naar technische oplossingen. Yuste werd verleden tijd. In oktober 1558 werd Juanelo Turriano door Filips II benoemd tot ‘Matemático Mayor’, maar een echte benoeming als ‘Horlogemaker van de koning’ was dat niet. Vanaf nu zou Turriano geen opdrachten meer krijgen om horloges te vervaardigen. Hij moest enkel nog de verzameling van de overleden keizer onderhouden. Voor een man met brandende ambitie en eminente kennis was dit weinig, te weinig. Philips II besefte dit maar al te goed en gaf aan zijn ‘Matemático Mayor’ de kans om ‘ingenerio’ of ingenieur te worden. Turriano groeide alzo uit tot de persoon die als meester-horlogemaker en ingenieur terecht een ‘Genio del Rinascimento’ wordt genoemd.

164

Turriano in Madrid Bij de dood van keizer Karel verbleef het hof in Valladolid, een kleine 300km ten noorden van Yuste. Al vlug droeg de nieuwe koning Filips II het bestuur van het Spaanse koninkrijk over aan zijn zuster Johanna van Habsburg (1537-1573), terwijl hij zelf in Engeland verbleef, waar hij gehuwd was met Maria Tudor. Johanna van Habsburg, de jongste dochter van keizer Karel, was toen al weduwe van de vroeggestorven Portugese erfprins Joao Manuel. Ze vervulde haar taak van regentes op een intelligente wijze, maar in 1559 trok ze zich terug uit het politieke en openbare leven en werd het enige vrouwelijke lid ooit van de jezuïetenorde. Ondertussen was Filips II in 1556 teruggekeerd uit Engeland wegens politieke verplichtingen als koning van Spanje. Turriano, teruggeroepen aan het hof in Madrid na zijn benoeming als ‘Matemático Mayor’ in 1558, genoot niet - zoals de meeste hovelingen - het voorrecht om te verblijven in het paleis. Het huurhuis van Turriano, dat hij in 1562 kocht, bevond zich in de populaire Madrileense wijk ‘Lavapies’. Later zou de straat zijn naam krijgen: ‘Calle de Juanelo’.

Andreas Vesalius en Turriano Onder de hovelingen bevond zich ook Andreas Vesalius (1514-1564), de Vlaamse lijfarts van keizer Karel en later van Filips II. Hij kreeg een klassieke opleiding in Leuven in het Collegium Trilingue. Tijdens deze opleiding kreeg hij interesse voor de anatomie. Vesalius vervolgde zijn studies aan de universiteit van Parijs om dan naar Padua te trekken waar hij in 1543 promoveerde tot doctor in de geneeskunde. Wat later werd hij lijfarts van keizer Karel. Ongewoon was deze promotie niet want de voorouders van Vesalius traden al veel vroeger in dienst van de hertogen van Bourgondië. Zijn overgrootvader Johannes van Wesel was eerst apotheker en geneesheer van de stad Brussel. Later werd hij lijfarts van Karel de Stoute en diens dochter Maria van Bourgondië. Zijn grootvader, Everard van Wesel, was geneesheer in dienst van keizer Maximilaan I. Andries Wytinck tenslotte, de vader van Vesalius was apotheker in dienst van drie keizers: Maximiliaan I, keizer Karel en zijn broer Ferdinand I. Na de troonsafstand van keizer Karel werd Andreas Vesalius lijfarts van Filips II. Vesalius was nooit actief in Yuste, aangezien Hendryk Mathijs er de lijfarts was van keizer Karel. Filips II besliste, na zijn terugkeer uit Engeland, waar hij gehuwd was met Mary Tudor, vanuit Spanje te regeren. Op 23 april 1559 vertrok hij samen met Vesalius per schip vanuit Vlissingen, richting Spanje. Aan het hof zullen Turriano en Vesalius elkaar zeker ontmoet hebben want de wereld van de hovelingen had zijn eigen wetten en gewoonten, waar iedereen wel iedereen kende. Over deze gesprekken tussen Turriano en Vesalius is niets geweten, maar ze waren beide denkers en vernieuwers van het hoogste niveau: “Het verblijf van Vesalius in Spanje viel samen met dat van

Andries van Wesele (1515-1564), ook Andreas Vesalius genoemd, naar Karel Onghena (1806-1886). Janello Torriani, en zelfs als er nog geen gedocumenteerd bewijs bestaat van hun directe contact, bezochten de twee mannen dezelfde intellectuele kring van het koninklijk hof. Deze kring omvatte geleerden zoals de natuurkenner Francisco Hernandez, later de ‘Plinius van de Nieuwe Wereld’ genoemd (vanwege zijn studies over de flora en fauna van Mexico), die zowel Vesalius als Torriano prees in zijn geschriften. Verder nog Juan de Herrera, architect van het kloosterpaleis van San Lorenzo El Escorial, en de humanist Benito Arias Montano, die de bibliotheek van dat prachtige bouwwerk tekende.” (Okholm, Skaarup, p. 61). Op het eerste gezicht is er weinig verband tussen de horlogemaker-mecanicien Turriano en de geneesheer Vesalius, maar het is geen geheim dat artsen in de 14de en 15de eeuw dikwijls aan de basis lagen van astronomische uurwerken. Men kan hier gewoon denken aan Giovanni de Dondi, Hendrik van Zwolle, Jean Fusoris of een hele resem anderen. Het is dus niet onmogelijk - zeker als men de afstamming van Vesalius kent dat beide geleerden boeiende gesprekken voerden over leven en dood of verleden en toekomst met als essentie het begrip ’Tijd’. Voor Vesalius was zijn verblijf in Madrid niet zijn beste tijd. Hij kon er niet aarden, voornamelijk omdat hij geen ontledingen op dode mensenlichamen mocht verrichten. In maart 1564 nam Vesalius afscheid van zijn vrouw Anna van Hamme en zijn dochter Anna, die terugkeerden naar Brabant. Zelf vertrok hij via Venetië naar Jeruzalem. Op de terugweg zou hij schipbreuk lijden en sterven.

165

Turriano als ‘ingenerio’ in Toledo Keizer Karel had in 1535 Toledo aan de Taag uitgeroepen tot hoofdstad van zijn keizerrijk. De stad zelf was behoorlijk welvarend, vooral dankzij de leder-, textiel- en zijdeproductie. Het Alcazar of koninklijk paleis van Toledo, dat de keizer liet verbouwen, vormde het centrum, waar ook talrijke families van de Spaanse hoge adel verbleven. Gelovigen bezochten de belangrijkste kathedraal van Castilië en als gevolg hiervan waren veel geestelijken aanwezig in de stad. Jammer genoeg lag de stad een goede 90 m boven de Taag. Meer dan 1600 mensen en evenveel ezels sleepten dagelijks het nodige water omhoog om zowel mensen als dieren te bevoorraden. In 1559 verbleef Filips II in Toledo maar ook hij stelde vast dat de aanvoer van water een cruciaal probleem vormde. Comfortabel was het allerminst voor het grote aantal ambassadeurs en hovelingen die er verbleven, om nog niet te spreken van de gewone inwoners. Turriano was in 1560 het hof naar Toledo gevolgd (Janello Torriano, 2016, p. 116). Toledo telde toen zowat 60.000 inwoners en het watergebrek werd alsmaar nijpender. De koning had de Vlaming Juan de Coten in dienst genomen om het probleem te verhelpen. Op 30 april 1561 ontving de Coten 60 dukaten voor de kosten, arbeid, materiaal en personen die hij tewerkstelde (Janello Torriani, p. 201), maar de koning merkte dat het probleem niet echt van de baan was en dat er grotere middelen moesten ingezet worden. De moeilijkheden met de watertoevoer deden koning Filips II in 1561 dan ook beslissen om de hoofdstad over te brengen naar Madrid. Dit besluit loste natuurlijk het waterprobleem van Toledo niet op. Juanelo Turriano volgde het hof naar Madrid in 1561 maar keerde in 1563 terug naar Toledo toen hij van de koning een privilege kreeg voor het bouwen van een hydraulische machine op de Taag

De details van de constructie zijn onderwerp van discussie, maar het meest algemeen aanvaarde ontwerp is gebaseerd op fragmenten van latere beschrijvingen. Het geheel bestond uit een dam en twee waterraderen op rivierniveau, zes tussenliggende stations (een vlot bij het aquaduct, Puerta de la Fragua, Pasadizo del Carmen, vlakte van Santiago, Corral de Pavones en tenslotte Esplanade van het Alcázar) en in totaal 192 kantelemmers of ‘lepels’ die in een soort raam werden geplaatst en gegroepeerd werden in de tussenliggende stations. Bij het bereiken van de top van de toren stortten de emmers het water in een tank. Van daaruit werd het water verder verdeeld in het Alcazar. De aandrijfkracht werd geleverd door een soort stangen met een afwisselende beweging, verbonden met de enorme waterraderen. Het artificio maakte een grootse indruk. Ook op Luis de Góngora y Argote. (1561-1627) een Spaans dichter, die behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de Spaanse barok. In volgend gedicht beschrijft Góngora ‘het artificio’ bij de Taag in zijn eigen beeldende taal. Welk gebouw bewondert de hemel? Je wijst het koninklijk Alcazar aan, maar wie, wie is hij die vol moed naar het huis van de Koning stijgt met gewiekste tussenstops. Icaros schiep de Taag maar Juanelo - de Daedalus uit Cremona – vroeg om vleugels, niet uit angst voor de zon maar om van onderuit. de Taag te temmen met zijn vleugels (Vert.). De stad kwam het contract met Turriano echter niet na omdat het water aan het Alcazar en de koning ten goede kwam en niet aan de inwoners van de stad. De stadsmagistraten

1@़௒->@5ȓ/5;௓़B-:़A-:18; Filips II wist natuurlijk dat de kennis van Juanelo Turriano erg uitgebreid was en hoopte dat hij het enorme probleem van watervervoer zou kunnen verhelpen. Turriano tekende gedetailleerde plannen voor de installatie van zijn ‘artificio’, maar verschillende onderbrekingen en financiële problemen belemmerden de bouw. In 1565 ondertekende Turriano uiteindelijk een contract met koning Filips II samen met de stad Toledo, voor het maken van een hydraulisch systeem om het water van de Taag naar het Alcazar te brengen. Het doel was een toestel bouwen dat dagelijks 1.600 kruiken water (in totaal ongeveer 12.400 liter) naar de stad kon pompen. Het project diende binnen de drie jaar gerealiseerd te worden. Dit ongelofelijke meesterwerk is gekend gebleven onder de naam ‘Artificio de Juanelo’. De exacte startdatum van het gebruik is onbekend, maar tegen 1568 leverde de machine ongeveer 14.100 liter per dag, ruim boven het afgesproken niveau.

166

Artificio de Juanelo Turriano en Toledo door Cecilio Pizarro in 1851

Zicht uit 1599-1600 op Toledo door El Greco. Centraal is het artificio te herkennen.

167

weigerden de overeengekomen prijs te betalen. Juanelo was zwaar ontgoocheld en kwam in ernstige geldnood. Dat de problemen van Juanelo ernstig waren bewijst een brief uit 1574 van Martin de Gaztelu, de secretaris van koning Filips II, aan Luis Gaytan de Ayala, de burgemeester van Toledo. Gaztelu schreef dat de koning waardering had voor Juanelo Turriano op een van de moeilijkste ogenblikken in zijn leven. Hij vermeldde verder dat Turriano hierdoor zelfs zelfmoordplannen zou gehad hebben (Garcia-Diego, 1982, p. 112). Het ‘artificio’ bleef gedurende 70 jaar in gebruik, maar in 1639 was het in zulke slechte staat dat onderhoud en reparaties verontrustend duur bleken. Men besloot de hydraulisch installatie te ontmantelen. Sommige materialen werden hergebruikt, andere stukken achtergelaten of gestolen.

1:़@C1101़௒->@5ȓ/5;௓ Gefrustreerd door de weigering van de gemeente om te betalen, en gedwongen door schulden vanwege de installatiekosten van het eerste ‘artificio’, tekende Turriano in 1575 een nieuwe overeenkomst in Toledo voor dezelfde voorzieningen, maar nu met waterbedeling enkel voor de stad. Er werd overeengekomen dat hij en zijn erfgenamen na de afwerking de rechten op de installatie zouden behouden. Deze tweede versie werd voltooid in 1581. Bij deze werken moest het water van de rivier 90m hoger gepompt worden over 300m. De twee machines samen pompten ongeveer 40.000 liter water per dag omhoog. De koninklijke schatkist betaalde de bouwkosten,

168

maar door grote betalingsachterstanden van de stad Toledo, kon Turriano de onderhoudskosten niet blijven dragen. Hierdoor moest hij de controle over de machine afstaan aan de stad. De vernuftige oplossingen gaven Turriano wel eeuwige roem, maar hij kwam opnieuw in geldproblemen. De tweede installatie bleef werken tot in 1639, maar gebrek aan onderhoud leidde ertoe dat ook deze machine in verval raakte. De werking van de tweede machine stopte en het water moest opnieuw in kruiken op de rug van ezels worden vervoerd, maar de constructie bleef wel staan als een symbool van de stad. Verdere diefstal van onderdelen bracht ook de tweede machine tot een ruïne. Gelukkig konden in 1868 nog enkele foto’s gemaakt worden van de overblijfselen van het meesterwerk van Juanelo, voor alles verdween in de mist van de vergetelheid. Het duurde lang voordat er iemand in de wereld erin slaagde een nieuw ‘artificio’ te bouwen. Eén van de eersten die een gelijkaardig toestel kon ontwerpen was Sualem Rennequin of Renkin (1645-1708), een mecanicien uit het prinsbisdom Luik. Rond 1668 bouwde hij een hydraulische machine om het water van de Hoyoux vijftig meter hoger te pompen naar het kasteel van Modave. Nadien bouwde hij, volgens hetzelfde principe, de ‘machine van Marly’, die bestond uit 14 schepraderen. Daarmee kon men het water uit de Seine 163 meter hoger pompen naar de vijvers en fonteinen van het Kasteel van Versailles. Lodewijk XIV, de Franse koning, benoemde hem tot ‘Eerste Ingenieur van de Koning’. Turriano leverde zijn meesterstuk echter al honderd jaar vroeger af.

De nadagen van Turriano Een boek van Turriano Juanelo zou de auteur geweest zijn van een boek ‘Veintiún Libros de los Ingenios y Máquinas’ dat nu bewaard wordt in de ‘Biblioteca Nacional’ van Madrid. Het boek is nu opnieuw en volledig uitgegeven bij de Fundación Juanelo. Op dit ogenblik twijfelt men of dit wel een werk is van Juanelo of van een ‘pseudoJuanelo’ (wie bedenkt zulke naam!). Het boek geeft een aantal schetsen, bedenkingen en praktische oplossingen voor allerlei mechanische problemen. Deze geschriften en tekeningen doen denken aan de ‘Codex Atlanticus’ van Leonardo da Vinci (14521519) die honderd jaar vroeger een gelijkaardig boek schreef en tekende. Merkwaardig is dat beiden in Milaan hebben gewoond: Leonardo Da Vinci van 1481 tot 1500 en Juanelo Turriano van 1540 tot 1556. Da Vinci had ook interesse in horloges en - toeval of niet - hij heeft in 1490 het astrarium gezien in Pavia. Ondanks financiële tegenslagen bleef Turriano trouw aan de koning, mogelijk in de hoop dat op een dag zijn arbeid betaald zou worden. Na aandringen in 1579 van paus Gregorius XIII bij koning Filips II, gelastte deze een aantal geleerden, waaronder Turriano, met de hervorming van de Juliaanse kalender. Turriano was ook op dit vlak een man van aanzien omwille van zijn grote kennis van de wiskunde. Paus Gregorius XIII kon in 1582 de kalenderhervorming met de bul ‘Inter gravissimas’ doorvoeren. Bij de invoering werden 10 dagen gewoon overgeslagen. De weekdagen liepen zonder onderbreking door van donderdag 4 oktober 1582 op vrijdag 15 oktober 1582.

Medaille van Juanelo Turriano door Jacopo da Trezzo, 1548.

De dood van Turriano Turriano bleef echter nadenken en broeide op nieuwe technieken. In 1581 stelde Turriano aan Filips II voor om het merendeel van de Spaanse rivieren bevaarbaar te maken. De uitvoering kwam er nooit, in hoofdzaak door de tegenkanting van de (water-) molenaars en plaatselijke overheden die daardoor de belastingen moesten verhogen. Op 13 juni 1585 stierf Turriano in armoedige omstandigheden. Hij werd begraven in Toledo in de ondertussen verdwenen kerk van het klooster ‘El Carmen’.

169

Besluit Juanelo Turriano is vrijwel onbekend in de Lage Landen, net als in Frankrijk of Duitsland. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de politieke context. Turriano is voor altijd verbonden met keizer Karel en Filips II. Spanje was nooit de grote vriend van Franrijk, al zeker niet tijdens de renaissancetijd. Willem van Oranje, die eerst in dienst was van de katholieke keizer Karel, werd later de tegenstrever van Filips II. Op het einde van de 16de eeuw en tijdens de 17de eeuw was Spanje de gebeten hond voor de inwoners van de Lage Landen. Dit had vele gevolgen. Iberische literatuur, kunst of wetenschap hebben het altijd moeilijker gehad om door te dringen in wat men nu België of Nederland noemt. De faam van meester Juanelo Turriano draagt hiervan ook nu nog de gevolgen. Juanelo Turriano werkte zich op van kleine horlogemaker uit Cremona tot een machtig man, die het zich kon veroorloven keizer Karel tegen te spreken zonder dat hierop sancties volgden. Dankzij het bestuderen van het astrarium tijdens zijn eerste jaren als horlogemaker, groeide Turriano uit tot een uitmuntend uurwerkmaker. Keizer Karel, als verwoed horlogeverzamelaar en kenner, vond in hem de juiste persoon om zijn horlogeverzameling te onderhouden en uit te bouwen. Eerst maakte hij een nieuw en verbeterd astrarium, maar keizer Karel wilde meer. Turriano vervaardigde op vraag van de keizer het El Cristalino, het uiteindelijk meesterwerk waarin al de kennis en kunde van Turriano samenvloeiden. Hiervoor werkte Turriano samen met andere grootmeesters zoals Gerard Mercator en Leone Leoni. De maanden in Yuste, die de dood van de keizer voorafgingen, waren sombere tijden, waarin voornamelijk horloges onderhouden en automaten vervaardigd werden. De dood van keizer Karel bracht een aardverschuiving mee in het leven van Turriano. Hij kwam in dienst van koning Filips II, eerst in Madrid en daarna in Toledo. Filips II was geen groot horlogeliefhebber, maar hij zag in Turriano veel potentieel. Hij spoorde Turriano aan om grootse dingen te verwezenlijken en maakte van hem een uitzonderlijk ingenieur die grootse hydraulische projecten in Toledo tot een goed einde bracht. Turriano zette zijn carrière als horlogemaker stop om het probleem van de waterbevoorrading in Toledo op te lossen. Een gewone ingenieur had nooit zulke grootse werken kunnen doordrukken vanwege de fabelachtige kosten en de onzekerheden bij het welslagen van het project, maar Turriano bracht deze plannen wel tot een goed einde. Filips II, net zoals zijn vader, behield steeds het volste vertrouwen in zijn horlogemaker-ingenieur en had voor hem een enorm respect. Turriano heeft dat vertrouwen nooit beschaamd. Juanelo mag dan ook beschouwd worden als het prototype van wat men later de ‘horloger-mécanicien’ is gaan noemen. Hij heeft de kleine raderwerken van horloges kunnen omzetten in enorme waterraderen, die de krachten van het stromend water konden omzetten in energie.

170

171

172

De horlogemakers Vallyn 173

174

De tafelklok van Nicholas Vallyn.

175

Johannes Vallyn Keizer Karel was één van de grootste vorsten uit de geschiedenis. Hij heerste over een gebied waar de Franse of Engelse koningen alleen maar jaloers op konden zijn. Vlaanderen, Spanje, Bourgondië, grote delen van Duitsland, Oostenrijk en Italië, zelfs uitgestrekte overzeese gebieden behoorden tot zijn kroongebied. Zo was het heel normaal dat er heel wat Vlamingen in zijn spoor meegezogen werden naar Spanje. Zij waren actief in de toenmalige hoofdstad Toledo, maar ook in Madrid en andere steden van het Iberisch schiereiland. Uit onderzoek blijkt dat in 1556 de Vlamingen in de Spaanse steden 42% van het geheel van de vreemdelingen uitmaakten, terwijl Fransen (35%) en Italianen (7%) in de minderheid waren. Engelsen kwamen er al helemaal niet voor. Heel wat Vlamingen werden tijdens de 16de eeuw in Spanje in de adelstand verheven. In het boek ‘La nobleza en las armas’ uit 1995 vinden we een lijst van veelal boogschutters, die een adellijke titel kregen om hun verdiensten. De ‘Guarda de archeros de corps‘ was sinds Filips de Schone een elitecorps dat in principe uit Nederlandse en Bourgondische edelen bestond. Uitzonderlijk werden ook militairen na zes jaar dienst en onberispelijk gedrag opgenomen. Hun belangrijkste taak was zorgen voor de verdediging en de fysieke integriteit van de vorst. Ook speelden ze een centrale rol in zijn ceremoniële publieke optredens (Vanhelmont, p. 40). Het corps had als politieke functie de Nederlandse elites te integreren in het Spaanse hof: “dat alle boogschutters onze nobele vazallen zijn en afkomstig zijn uit onze Lage landen en het hertogdom Bourgondië”. Een greep uit de namen van deze nieuwe edellieden verduidelijkt hun afkomst: Rauvout (Rawou) uit Leuven, Poleyn uit Brussel, Sebastian De Clerque (Declerck), Nicolas Verhoeven die verwikkeld was geweest in een proces wegens onrechtmatige gevangenschap, Francisco Terlinq (Teirlinck) uit Brugge, Juan Werpoorten (Jan Verpoorten), Nicolas Van Queerberghen (Van Keerbergen) en Bernardo Pennens die overleed in 1570 en ooit werd veroordeeld voor bigamie. En wat te denken van Francisco Weymers uit Brussel die door een hele reeks Vlamingen voorgedragen werd om een adellijke titel te krijgen. Hij kreeg de steun van de zadelmaker Juan Goossen, van de schilder Juan de Pooter, van Guillermo Staes, een bakker, van diamanthandelaar Gaspar De Bruyn en van de boogschutters Pedro De Greef en Juan Appelmans uit Brussel. In het nieuwe Spanje waren deze Vlamingen helemaal geen tweederangsburgers. Ze vormden het gros van de buitenlanders en hadden daarom een niet geringe politieke invloed. Een eeuw later lag dit al anders en telde men onder de buitenlanders bijna evenveel Fransen en Italianen als Vlamingen (ongeveer elk 25%). Het is dus helemaal niet uitzonderlijk dat een Vlaamse uurwerkmaker in dienst genomen werd in Spanje aan het hof van de Vlaamse keizer Karel.

176

Johannes Vallyn in Yuste Over de jeugd van horlogemaker Johannes Vallyn weet men zo goed als niets. In zijn testament uit 1593 leest men: ‘I John Vallyne, Clockmaker, borne of Ryssell in Flanders” (Lloyd, p. 112). Johannes Vallyn vermeldt zelf dat hij afkomstig was uit Ryssell of Rijsel op zo’n 25 km van Kortrijk. Ryssell was de toenmalige hoofdstad van het zuidelijk deel van het graafschap Vlaanderen. In 1667 werd de regio ingenomen door de troepen van de Franse koning Lodewijk XIV en vanaf dan werd Rijsel een Franse stad met de naam Lille. Johannes Vallyn is waarschijnlijk eerder toevallig in Rijsel geboren aangezien zijn hele familie in Brussel woonde. Hij zou voor zijn vertrek naar Spanje enkel “Vlaamsch” gesproken hebben. Van het Frans begreep hij maar weinig. Ook zijn testament is opgemaakt in het ‘Oud Vlaamsch’. Dat de schrijfwijze van namen in die tijd niet altijd vastlag, blijkt uit volgende tekst: “De geleerde mecanicien Juanello Turriano, die bijgestaan was door een gewoon horlogemaker Juan Balin, had voor de keizer vier grote en mooie uurwerken vervaardigd (Vert)” (Terwen, p. 138). Wie was die Juan Balin? Garcia Diego, schreef in 1982 als eerste “dat Juan Balin in werkelijkheid Jan Vallyn heette en een belangrijke horlogemaker was, die niet alleen in Vlaanderen bekendheid verwierf (Vert)” (Garcia-Diego, p. 86). Johannes Vallyn paste zijn voornaam verschillende keren aan naargelang de omstandigheden en de plaats waar hij verbleef. Zo noemde hij zich Johannes, Jan, Hans, Jehan, Jean, in Spanje werd dat Juan, in Italië Giovanni en in Londen op het einde van zijn leven werd het John. Voor de familienaam kent men nog meer varianten zoals Valin of Vallin, Vallyne, Vallyns, Valen, Valyne, Vallijn, Vaislin en tenslotte Balin in Spanje.

Ruta del emperador Carlos V.

De juiste schrijfwijze van de naam is zonder enige twijfel ‘Vallyn’, aangezien in Brussel in alle documenten, zoals parochieregisters, registers van de burgerlijke stand en verkoopaktes, de naam ‘Vallyn’ wordt gebruikt. Daarom zal hier ook verder de naam ‘Vallyn’ worden gebruikt. De veel voorkomende schrijfwijze ‘Vallin’ ontstond tijdens zijn verblijf in Engeland.

Het begin van de stoet.

Keizer Karel op zijn draagstoel.

Men verneemt voor het eerst iets van Johannes Vallyn op 1 november 1555, de dag dat hij in Brussel aangesteld werd als meester-horlogemaker van keizer Karel. Dat was exact een week na de troonsafstand van de keizer. Men mag aannemen dat deze aanstelling paste in de plannen van de keizer. Karel zou zich na zijn troonsafstand in Yuste terugtrekken. Daar wilde hij zich in alle rust toeleggen op zijn grote passie voor horloges. De aanstelling van Vallyn werd dan ook twee maanden later - op 1 januari 1556 - omgezet in een definitieve benoeming als horlogemaker van keizer Karel in Yuste. In de afzondering van Yuste moest hij de keizerlijke horlogemaker Turriano bijstaan. Op dat ogenblik was Vallyn ongeveer 25 jaar oud, ongehuwd en waarschijnlijk een beetje avonturier. De geheimzinnigheid rond de persoon van Johannes Vallyn bleef lang bestaan. Er valt niet aan te twijfelen dat Vallyn pas bekend werd nadat hij gewerkt had voor keizer Karel. Toch is het ondenkbaar dat de machtige keizer een onbekende, jonge en onervaren uurwerkmaker in dienst nam. Karel koos steeds en overal het allerbeste en uiteraard had hij ook nog de nodige middelen om dit te betalen. De keizer had zonder enige twijfel betrouwbare bronnen om talent op te sporen. Hij wist voorzeker dat Johannes bij zijn aanstelling al meester-horlogemaker was. Ook Turriano was erg jong geweest bij zijn aanstelling als horlogemaker. Later kon men enkel vaststellen dat Johannes Vallyn, net zoals Turriano, een uitstekende keuze was geweest. Johannes Vallyn, de enige leerling van Turriano

De plaatselijke schoonheden wachten op de keizerlijke doortocht.

De jonge Vallyn moet zich vereerd gevoeld hebben door zijn aanstelling. Niet alleen kreeg hij hierdoor naam en faam, maar hij hoopte door de officiële aanstelling als horlogemaker van de keizer ook heel wat bijkomende kennis op te doen. Garcia-Diego schrijft in zijn boek ‘Juanelo Turriano, Charles V’s clockmaker, The man and his legend’: “Juan Balin werd later een belangrijk horlogemaker, die niet enkel roem vergaarde in Vlaanderen waar hij geboren was, maar eveneens in andere landen. Hij is waarschijnlijk de enige, rechtstreekse leerling van Turriano, die men kent. (Vert)” (p. 88). Er bestaan geen gegevens of documenten over hoe Johannes Vallyn naar Spanje is gereisd, noch of hij samen met de keizer en Turriano vertrok vanuit Vlissingen. In Yuste woonden de horlogemakers en enkele noodzakelijke dienaren in de bijgebouwen van het klooster, maar de meeste dienaren van keizer Karel verbleven in het naburige dorp Cuacos de Yuste. Het rustige bergdorpje Cuacos de Yuste, gebouwd rond

177

Hedendaagse marktplaats in Cuacos-Yuste.

een middeleeuws dorpsplein met fontein, telde in 2021 amper 850 inwoners. In het dorp bevindt zich het klooster Monasterio de San Jeronimo waar de keizer verbleef in een aangebouwde villa. Bij zijn vertrek uit Jarandilla kon de keizer wegens de hevige jichtaanvallen al een hele tijd niet meer paardrijden. Hij werd vervoerd op een kar waarop men een soort cardanisch opgehangen zetel had gemonteerd. Ondanks die voorzorg moet de reis op moeilijke en hobbelige wegen geen sinecure geweest zijn. Deze ‘intocht’ van de keizer in 1557 wordt nu nog jaarlijks herdacht in het begin van februari door de ‘ruta del Emperador’ over te doen als lange wandeling te voet, te paard, maar ook met motoren of zelfs quads. De stoet wordt vergezeld van een toneelgezelschap dat de keizerlijke tocht uitbeeldt. De ‘keizerroute’ begint nu bij de Parador van Jarandilla om te eindigen in het klooster van Yuste. De tocht eindigt met een banket en een loterij waarvan de hoofdprijs een trip voor twee personen is naar Gent. Een mooie herinnering aan keizer Karel. Verblijf in Yuste Het is volledig onbekend aan welke horloges, automaten, armillairsferen of nog andere tijdmeters Johannes Vallyn werkte in Yuste. De vervaardigde horloges of automaten in Yuste werden immers allemaal toegeschreven aan Juanelo Turriano, de enige en eerste horlogemaker van de keizer. Over de toch eerder korte periode dat Vallyn in Yuste verbleef, is weinig geweten. Had Vallyn later in Brussel geen uitzonderlijk uurwerk vervaardigd, dan was zijn naam in Yuste waarschijnlijk enkel een voetnoot geweest. . Enkele dagen voor zijn dood schreef keizer Karel een codicil als bijvoegsel bij zijn testament. Hierin noteerde hij: “Aan Juan Balin, horlogemaker, tweehonderd gulden als toelage per jaar.

178

(Vert)” (Garcia-Diego, p. 89). In datzelfde codicil was ook een bedrag voor Turriano en een ander voor Jorge De Diana voorzien. Voor beiden is het bedrag in de toenmalige Spaanse munt of “maravedi” vermeld terwijl het bedrag voor Vallyn in florijnen werd toegekend, een duidelijk bewijs dat Karel de afkomst van Vallyn kende en respecteerde. Onzekerheid Na de dood van de keizer nam de nieuwe koning Filips II de horlogemakers Turriano en Vallyn alsook de helper de Diana, gewoon terug in dienst. Dit gebeurde natuurlijk niet meer in Yuste, maar wel in Madrid. Het Madrileense atelier werd later - tussen 1561 en 1569 - overgeplaatst naar de ‘Torre Dorada’ in het ‘El Escorial’, het nieuwgebouwde koninklijk paleis van Filips II. Voor Johannes Vallyn eindigde de korte samenwerking tussen de keizer en hemzelf abrupt bij het overlijden van de keizer. Men zou hier gewoon het verhaal van Vallyn kunnen afsluiten, maar het verdere leven van Vallyn en zijn familie is zo boeiend en terzelfdertijd zo tragisch, dat dit deel van hun verdere levensverhaal moet verteld worden, temeer omdat deze kroniek nog nooit werd geschreven. Na de dood van de keizer voelde Johannes Vallyn dat zijn toekomst in Spanje onzeker werd. In een brief met bittere ondertoon uit 1559, gericht aan koning Filips II, toont Vallyn zich ongerust: ”Meester Jehan Vallyn, horlogemaker en assistent van de horlogemaker van de Zijne Keizerlijke Majesteit, bevestigt dat hij gevraagd werd door de prins van Spanje om in zijn dienst te blijven. Hij heeft Zijne Majesteit ongeveer een half jaar gediend zonder loon. Omdat zijn huis nog niet afgewerkt is en hij geen ander werk aangeboden kreeg, vraagt hij verlof. … en dat het aan

Zijne Majesteit behaagt hem een goede verloning te geven zodat hij voor Zijne Majesteit een degelijk horloge zou kunnen maken. (Vert)” (Messager des sciences, 1851, p. 436). Dit klink niet echt goed, aangezien Vallyn gedurende een half jaar geen loon of opdracht meer had ontvangen. In deze brief smeekte hij Filips II om te mogen blijven wonen in zijn huis. Op dit ogenblik was Vallyn niet van plan om Spanje te verlaten. Hij vroeg daarom een goed loon, opdat hij opnieuw een uurwerk zou kunnen maken. Deze zin impliceert zeer duidelijk dat Vallyn daadwerkelijk horloges vervaardigd had voor de keizer. Het antwoord is niet gekend. Meer dan waarschijnlijk had Filips II, aangesteld als koning van Spanje, geen tijd om zich met zulke onbenulligheden bezig te houden. Het onverwachte vertrek Toen gebeurde er iets onverwacht en erg ongewoon. In het jaar 1559 vroeg en verkreeg Vallyn de toelating van Filips II om Spanje te verlaten en zich te vestigen in Brussel. Waarom veranderde Vallyn plots van mening? Misschien werd hij nog steeds niet betaald of had hij de liefde ontdekt in Brussel! De echte verklaring is eenvoudiger. Koning Filips II, de broodheer van Vallyn, beschouwde zich als een krachtdadige voortrekker van de contrareformatie, de reactie van de rooms-katholieke kerk op het groeiende protestantisme in Europa. Voor Filips II bestond er geen scheiding tussen de belangen van de katholieke kerk en deze van Spanje. Filips trad dan ook hard op tegen al diegenen die zijn mening niet deelden. In de uiterst katholieke omgeving van het Spaanse hof had Vallyn zich echter bekeerd tot het calvinisme. Hoe dit mogelijk was in de streng katholieke omgeving van het koninklijk hof, is vandaag nog steeds een raadsel. Het was overduidelijk dat Vallyn in deze precaire omstandigheden onmogelijk in Spanje kon blijven: de inquisitie was immers genadeloos. Vallyn verliet dus zo vlug mogelijk Spanje. Koning Filips II nam eind 1558 de Brusselse horlogemaker Hans de Evalo in dienst, weliswaar zonder speciale bevoegdheid. In 1561 stelde de koning de Spanjaard Juan de Seroyas aan als nieuwe horloge- en slotenmaker van het hof, waarschijnlijk als vervanger van Vallyn. Op 26 juli 1562 verscheen het decreet van Filips II waarin beslist werd tot de salarisverhoging van de koninklijke horlogemakers: hun loon werd verdubbeld. Vallyn maakte het niet meer mee.

Johannes Vallyn in Brussel Na zijn terugkeer uit Yuste werd Johannes Vallyn omstreeks 1560 burger van de stad Brussel. In deze stad huwde hij wat later met Margriet Brouwaert. Margriet was de dochter van Jan Brouwaert, de pasteibakker van keizer Karel in 1540. Heel wat familieleden van Johannes Vallyn hadden nauwe contacten met het keizerlijk hof in Brussel. Zo werd Jan de la Gruese, de grootvader van Margriet Brouwaert, in 1494 bakker van de toekomstige keizer Maximiliaan van Oostenrijk en in 1522 bakker van keizer Karel. Het is opmerkelijk dat de voorouders van Margriet Brouwaert bekend zijn, maar dat de voorouders van Johannes Vallyn totaal onbekend bleven. In het testament van vader Johannes of in de laatste wilsbeschikking van zoon Nicholas werd zelfs over Margriet Brouwaert met geen woord gerept. De afstammelingen van Joannes Vallyn De afstammelingen van Johannes Vallyn waren typische Vlaamse Brusselaars. Ze werden allen gedoopt in het hart van Brussel: in de Sint-Goedelekerk (nu St-Michiels en St-Goedelekathedraal), in de Sint-Katelijnekerk (aan het Katelijneplein vlak bij de Vismarkt), in de Sint-Gorikskerk (nu Sint-Goriksplein) of in de Sint-Niklaaskerk aan de Boterstraat. De familie Vallyn behoorde tot de betere burgerij van Brussel met beroepen zoals advocaat, stadsontvanger van Brussel, griffier, muntmeester, apotheker, deken van de gilde, schepen of wethouder. Ze konden, voor zover kon nagegaan worden, allemaal lezen en schrijven. Zo was Gregorius Vallyn professor ‘Theologie’ aan de Leuvense universiteit en was hij in 1737 en 1738 prior van het dominicanenklooster in Brussel. Er waren nog andere tekenen van welstand zoals de mooie graftomben die verschillende familieleden lieten optrekken in kerken. Een mooi voorbeeld hiervan is de grafsteen van Anna Vallyn (16661740) in de Brusselse Dominicanenkerk. Het opschrift op de graftombe luidde: “Monumentum Familiae Joannes Francisci. Supply et Annae Franciscae Vallyn et consanguineum 1704 Rip” (D’Anethan, p. 209). In de Brusselse Sint-Niklaaskerk stond een andere graftombe van de Vallyns, met als opschrift : “Sepulture Petri Vallyn obiit 19 meert Ao 1703 ende van syne huysvrouw Joffr.Gertrudis de Backer gestorven 4 december 1672, Joffr. Barbara Vallyn filia Petri 21 november 1708” (D’Anethan, p. 213). Calvinist of rooms-katholiek Toen Johannes in Spanje aankwam was hij rooms-katholiek. Na de dood van keizer Karel verliet Johannes Vallyn zo vlug mogelijk Spanje omdat hij calvinist was geworden. Ter gelegenheid van zijn huwelijk in Brussel met Margriet Brouwaert bekeerde hij zich terug tot het rooms-katholieke geloof. Economische belangen zullen zeker een rol gespeeld hebben in deze beslissing. Zijn dochter Margriet huwde op 1 maart 1587 met Adam Geeraerts in de Sint-Goedelekerk in Brussel. In de huwelijksacte staat

179

vermeld dat ze al getrouwd waren “mores calvinistorum (volgens de calvinistische gewoonten)”. Gezien zij ‘hertrouwden’ in een katholieke kerk, hadden zij het calvinisme afgezworen ten voordele van de katholieke godsdienst. De andere dochters van Johannes Vallyn zijn allen gedoopt in de Sint-Goedelekerk. Toen Johannes na de dood van zijn echtgenote Margriet besloot zijn zoon Nicholas te vervoegen in Londen, werd hij opnieuw calvinist en lid van de Nederlandse Hervormde kerk in Blackfriars. Zijn testament uit 1603 is dan ook opgesteld vanuit zijn calvinistische overtuiging. Al de nakomelingen van Johannes, die in Brussel of omgeving woonden, werden later terug katholiek. Verschillende meisjes werden begijn en enkele jongens werden kloosterling.

De tweede zoon Nicholas is zo belangrijk dat er verder een speciaal deel aan hem is gewijd. Antoon Vallyn, de derde zoon, volgde zijn vader en broer Nicholas naar Londen. Gedurende korte tijd werkten Nicholas en Antoon samen in Londen. Zij signeerden hun horloges “NA Vallin”. Antoon huwde op 27 maart 1592 met Lyntgen Michiels uit Oudenaarde in de gereformeerde kerk van Blackfriars. In datzelfde jaar werd op 12 december hun dochter Elisabeth geboren. Zij overleden alle drie niet lang daarna (mogelijk tijdens de pestepidemie van 1593) want vader Johannes Vallyn vermeldt ze niet meer in zijn testament van augustus 1593.

De kinderen van Johannes Vallyn In ‘Return of Aliens’ voor het jaar 1577 noteert men dat er 2.302 ‘Dutchmen’ of vluchtelingen uit de Lage Landen in Londen woonden. Dit aantal ging de volgende jaren enkel in stijgende lijn en omstreeks 1600 zou de kaap van 10.000 inwijkelingen overschreden zijn. In zijn boek ‘De val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders’ schrijft Gustaaf Asaert “Het is zo goed als uitgesloten precieze cijfers te geven over de aanwezigheid van mensen van de Lage landen in de Engelse samenleving” (p. 63). Omstreeks 1600 was Londen gegroeid tot een stad met ongeveer 200.000 inwoners (Historical Overvieuw of London Population). Hiermee behoorde Londen, samen met Parijs, Antwerpen en Constantinopel tot de vier grootste steden van Europa. Antwerpen viel in deze periode terug op minder dan de helft van zijn inwoners wegens de vlucht van protestanten naar Nederland, Engeland en Frankrijk. Ook Johannes Vallyn behoorde bij de vertrekkers naar Londen. Margriet Brouwaert, de echtgenote van Johannes stierf vrij jong, waarschijnlijk vóór of in 1583. Op 27 augustus 1583 schreef Johannes in Brussel zijn testament. Jammer genoeg ging dit testament verloren. Wat later na het overlijden van zijn echtgenote Margriet Brouwaert vestigde Johannes Vallyn zich in Londen. Johannes Vallyn en Margriet Brouwaert hadden zeven kinderen waarvan er drie wat te maken hadden met het beroep van meester-horlogemaker van vader Johannes. De oudste zoon was Jan Vallyn (1565-1604) die men ook wel ‘Meester Jan Vallyn’ noemde. De voornaam Jan was de vereenvoudigde versie van Johannes. In de Brusselse familie Vallyn wordt de veelgebruikte voornaam Johannes regelmatig ingekort tot Jan of Hans. Jan Vallyn was horlogemaker en organist in Brussel, waarschijnlijk in de kerk van Sint-Goedele of in deze van Sint-Catharina, aangezien al hun kinderen in één van deze twee kerken werden gedoopt. Van Jan Vallyn zijn geen sporen gevonden in verband met het vervaardigen of herstellen van uurwerken.

180

De gotische Sint-Goedelekerk in Brussel, nu kathedraal.

X

*Johannes Vallyn

Margriet Brouwaert

°Ryssel/Lille ca. 1535 †Londen vóór 18/8/1603

†Brussel ca. 1583

X

*Jan

Cathelyne van der Guechte

°Brussel vóór 1565 † vóór 8/10/1604

Jan

X

Anna Usselincx

X

Andreas van Mons

X

Cornelis van den Avoort

Margriet °Brussel 21/8/1584

Catharina °Brussel 19/8/1587

Anna

† ca. 1627/1628

°Brussel 15/5/1591 X

Adaem °Brussel 30/9/1593 †Brussel 12/4/1666

X Londen °Brussel ca.1565 †Londen vóór 17/9/1603 29/5/1590

*Nicholas

Cathelyne de Roye (de Coninck) †Brussel 21/2/1676

Elisabeth Rendtmeesters °Brussel †Londen na 1621

Margariethe °Londen 10/7/1591 †Londen 18/8/1603

Elisabeth °Londen 6/9/1593

Janneken °London 17/10/1595 †Londen 10/8/1603 X

*Antoon

Lyntgen Michiels °Oudenaarde †Londen 1593

°Brussel ca.1567/1568 †Londen 1593

Elisabeth °Londen 12/12/1592 †Londen vóór of in 1593

Margriet °Brussel ca.1570/1571 †13/9/1622

X 1/3/1587

Adam Geeraerts †17/9/1606

Anna °Brussel 1/4/1573 Waarschijnlijk jong overleden

Francisca??? Anna °Brussel 30/8/1575

Genealogie van de familie Vallyn * = horlogemaker

181

Het enige gekende uurwerk van Johannes Vallyn Ter gelegenheid van de geboorte van zijn tweede zoon Nicholas wordt vermeld dat Johannes Vallyn afkomstig was uit Ryssell en dat hij 30 jaar oud was. Gedurende twee jaar verneemt men niets over horlogemaker Johannes Vallyn, maar in 1567 komt hier verandering in. Guglielmo Ferrante Gonzaga, de toenmalige markies van Mantua, wenste in 1567 ter gelegenheid van de toekomstige geboorte van zijn kind (zijn latere zoon Luigi) een uurwerk van de meester-uurwerkmaker “Johannes Vallyn uit Brussel” te schenken aan zijn vrouw Marta Tana di Santena. Guglielmo Gonzaga Guglielmo Ferrante Gonzaga I (1544-1586) was heer van Castiglione. Hij huwde in 1566 met Marta Tana di Baldassame Santena (1550-1605). Zij hadden twee kinderen: • Luigi (1568-1591), in 1604 zalig verklaard en heilig in 1726 • Rodolfo II (1569-1593), markies van Castiglione (1586-1593) Zoon Luigi werd de latere heilige Aloysius van Gonzaga. Hij was geboren in het stadje Castiglione delle Stiviere (bij Mantua) op 9 maart 1568. Als tienjarige werd hij aan het hof van de Medici in Brescia als page aangenomen. Van 1581 tot 1584 verbleef Luigi aan het hof van de Spaanse koning Filips II in Madrid. Dit was niet zo ongewoon, aangezien zijn moeder Marta Tana hofdame geweest was van Filps II. Gravin Marta Tana mag zonder enige twijfel aanzien worden als een dame uit de hoogste adel. Ze was een nicht van kardinaal Della Rovere en een kleindochter van een Grimaldi uit Monaco. In het jaar 1585 deed Luigi afstand van zijn rechten op het markgraafschap Castiglione ten gunste van zijn broer Rodolfo. Tegen de wil van zijn familie in, trad hij toe tot de Sociëteit van Jezus en werd jezuïet. Toen in Rome de pest uitbrak, hielp hij bij het verzorgen van de pestlijders. Ongelukkig genoeg stierf hij zelf aan de pest in Rome op 21 juni 1591, nauwelijks 23 jaar oud. De Gonzaga’s waren een belangrijke en erg invloedrijke familie in Italië. Liefst twaalf kardinalen en veertien bisschoppen maakten deel uit van de familie. Ondanks verwoede pogingen is het hun nooit gelukt om een paus te laten benoemen met de naam ‘Gonzaga’. De bedovergrootvader van Guglielmo Gonzaga I (1544-1586) was Ludovico III Gonzaga (1412-1478). Als markies van Mantua, hoodstad van Lombardijë, voelde hij zich erg betrokken bij nieuwe bouwwerken of aanleg van nieuwe straten. Ook het Palazzo della Ragione en de daarnaast liggende toren, lagen hem nauw aan het hart. Op de toren liet hij in 1473 door Bartolomeo di Manfredi een astrologisch-astronomisch uurwerk bouwen. Manfredi werd daarom ook de officiële klokmaker van de markies (zie hierboven: Het torenuurwerk van Mantua).

182

Verheerlijking van de heilige Aloysius van Gonzaga in de Sint-Ignatiuskerk in Rome.

Ludovico III Gonzaga, markies van Mantua en Barbara van Brandenburg met hun kinderen, fresco van Andrea Mantegna in het kasteel van San Giorgio, Mantua, rond 1470.

Dit bewijst de bezorgdheid van de markies om over een stadshorloge te beschikken om alzo het stadsleven te ordenen. De latere markiezen van Mantua bleven dit uurwerk altijd goed onderhouden. De vraag van markies Guglielmo Ferrante Gonzaga aan Johannes Vallyn om een binnenhuisuurwerk te maken, moet gezien worden als de uiteindelijke droom van een markies die in zijn eigen huis als pronkstuk wilde beschikken over een horloge, een ongeziene luxe in die tijd. Hoe kwam de bestelling bij Johannes Vallyn? Het uurwerk in de vorm van een renaissancetempel of kerk, is voor zover men weet het enige met zekerheid overgebleven uurwerk van Johannes Vallyn. Dat de invloedrijke markies van Castiglione della Stievere beroep deed op een Vlaming is hoogst ongewoon. Hoe kwam de markies bij Johannes Vallyn terecht? Een oplossing van deze vraag is mogelijk te vinden bij de invloedrijke en schatrijke familie Gonzaga zelf. Het hertogdom Milaan kende een woelige en ingewikkelde geschiedenis met steden als Cremona, Mantua, Parma, Verona en op zeker ogenblik zelfs Venetië. Guglielmo Ferrante Gonzaga I (1544-1586) was de markies die het horloge bestelde bij Vallyn. Hij was een markies uit een zijtak van de toenmalige hertog Guglielmo Gonzaga (1538-1587), de hertog van Mantua. Deze laatste huwde op 26 april 1561 met aartshertogin Eleonora van Oostenrijk (1534 1594). Eleonora was niemand minder dan de dochter van Ferdinand I, de broer van keizer Karel. Eleonora was dus een nicht van keizer Karel. Er waren goede betrekkingen tussen beide adellijke families. Hoe zou men anders de benoeming moeten begrijpen van Eleonora’s Italiaanse echtgenoot tot ridder van het Gulden Vlies in 1559? De greep van de Spaanse Habsburgers op het hertogdom Milaan werd alsmaar steviger. Zo is het niet moeilijk te begrijpen dat tijdens de Italiaanse oorlogen de Gonzaga’s de zijde van de Habsburgers kozen De nauwe contacten tussen de Gonzaga’s en de Habsburgers waren de aanleiding van huwelijken onder elkaar zodat er sterke familiale banden ontstonden. Het is dus helemaal niet vreemd dat Johannes Vallyn, die voor keizer Karel had gewerkt, gevraagd werd om een horloge te leveren aan de markies Guglielmo Ferrante Gonzaga. De bestelling van het uurwerk bij Johannes Vallin kan nog via een andere weg gelopen zijn. Marta Tana di Santena (15501605), de moeder van de heilige Luigi, was hofdame geweest bij Filips II. Had Marta Tana tijdens haar verblijf aan het koninklijk hof in Madrid horen spreken over Johannes Vallyn? Men zal het wellicht nooit weten.

Het meesterwerk van Johannes Vallyn Het uurwerk dat Vallyn voor Gonzaga ontwierp, heeft een hoogte van 32,5cm en een vierkantige basis van 18,5 op 18,5cm. Het is vervaardigd in ijzer en verguld brons. Links en rechts is de wijzerplaat omgeven door een zuil met een vierkantig kapiteel. Daarboven, over heel de breedte van de voorkant, bevindt zich een fronton dat via de twee zijkanten doorloopt naar de achterkant. De kast is bekroond met een smalle ajour versierde horizontale cilinder waarachter twaalf kleine klokjes hangen. Vier van deze klokjes slaan het uur en de kwartieren, acht klokjes spelen een melodie. Bovenop deze cilinder staat de koepel waarin de grote uurklok hangt. Cilinder en koepel zijn beide opengewerkt met typische cirkels, bogen en rechthoeken, een soort handtekening van de horlogemaker Vallyn. De centrale wijzerplaat geeft op de buitenring 24-uren aan, verdeeld in tweemaal twaalf uren. Daaronder op een smallere ring staan de 24 uren gevolgd door een ring met de 31 dagen van de maand. De ringen worden steeds kleiner. De volgende ring vermeldt de weekdagen: SOL-LVNA-MARS-MERCVRIVS-IVPITERVENVS-SATVRNVS. Een nog kleinere ring toont de maanden: JANVARI-FEBRVA-MAIVS-APRILVS-IVNIVS-IULIUS-AVGVSTVSSEPTEM-OCTOBER-NOVEMB-DECEMB. De maanden zijn telkens nog onderverdeeld in drie delen. Zo ziet men in augustus: 10|20|31, in september 10|20|30 en in februari:10|20|28. De schrikkeljaren worden niet vermeld. De binnenste cirkel geeft de tekens van de dierenriem. Al deze aanduidingen worden omringd door een bollere smalle ring waarop de minuten aangeduid zijn: 5, 10, 15, enz. De tijd wordt enkel aangegeven door één uurwijzer. De ijzeren wijzers zijn eenvoudig en zonder versieringen. Bovenaan links en rechts van de verschillende tijdcirkels staan in elke hoek een kleine lege cirkel. Achteraan links en rechts staat een zuil met vier cannelures, te vergelijken met de zuilen van de voorzijde. De twee zijkanten hebben telkens twee even grote bergkristallen venstertjes met bovenaan een boog. Door deze venstertjes zijn de drie veertrommels zichtbaar, die via de onderzijde van de pendule dienen opgewonden te worden. Het binnenwerk is horizontaal opgesteld op twee niveaus. De kleine bronzen speeltrommel verticaal opgesteld - heeft 20 rijen van gaatjes voor de stiften. Daarboven is de verbinding met de belhamertjes aangebracht. De sluitschijf bevindt zich aan de onderzijde van de pendule naast de drie opwindassen. Op dit ogenblik zit er een - niet originele - sleutel op. Het uurwerk is gesigneerd: JOHANNES VALLYN + 1567 A BRUSSEL.

183

Pendule van Johannes Vallyn, bewaard in het Nobile Collegio delle Vergini di Gesù in Castiglione delle Stiviere.

184

Rechterzijde met onderaan links een kleine en bovenaan rechts een grote opwindtrommel.

Linkerzijde met links onderaan opwindtrommel en rechts boven de speeltrommel.

Koepel met onderaan grote bel en daaronder de kleinere bellen.

185

Wat gebeurde er met het uurwerk? Het uurwerk, vervaardigd door Johannes Vallyn (in Italië bezigde men de naam ‘Giovanelli Valin’) ter gelegenheid van de geboorte van de heilige Luigi, werd later door de familie Gonzaga geschonken aan het ‘Il Nobile Collegio delle Vergini di Gesù’. Deze school was gevestigd in een palazzo uit de 15de eeuw van een zekere Signori Abbas. Deze ‘Edele school van de Maagden van Jezus (Vert)’ werd opgericht door de drie nog levende kleinkinderen van Rodolpho Gonzaga: Cinzia, Olimpia en Gridonia, die alle drie kloosterzusters waren. Het Collegio is een school die ononderbroken bestaat tot vandaag en dat sinds 21 juni 1608, het jaar van oprichting. De school die in 1608 ontstond als een lekencongregatie voor de opvoeding van meisjes, naar het voorbeeld van de Jezuïetenscholen voor jongens. Pas in 1952 werd het een religieuze congregatie. De kleuter- en lagere school, nu voor jongens en meisjes, is nauw verweven met de plaatselijke gemeenschap en de eeuwenoude tradities. In deze school werd in 1969 het ‘Museo Storico Aloisiano (Historisch Museum Aloysius)’ opgericht dat sinds het ontstaan nagenoeg onveranderd bleef. Het kleine museum bevat tal van waardevolle familievoorwerpen zoals schilderijen van de familie Gonzaga, meubelen, documenten, boeken, herinneringen, relikwieën en diverse gebruiksvoorwerpen. Het zeldzaamste voorwerp is toch het horloge van Vallyn. Het museum ‘Museo Storico Aloisiano’ geeft volgende uitleg bij het uurwerk: “Maar het meest waardevolle object dat in het museum wordt bewaard, is de zogenaamde horloge van de heilige Luigi, geschonken door hertog Guglielmo Gonzaga van Mantua aan Marta Tana, moeder van de heilige, ter gelegenheid van de geboorte van zijn eerstgeborene. Vervaardigd in 1567 door de Belg Johannes Vallyn. Het uurwerk in verguld brons heeft de vorm van een Renaissancetempel en is nog steeds in goede staat. De vijf wijzers van de wijzerplaat verwijzen naar: minuten, dag- en nachturen, dagen van de maand, en de dagen van de week, de namen van de maanden en het respectieve aantal dagen, de tekens van de dierenriem”.

Johannes, Nicholas en Antoon Vallyn in Londen Het zorgeloze leven van de familie Vallyn eindigde bij de dood van mama Margriet Brouwaert. Vader en kinderen bleven verweesd achter. Kwam daarbij dat het moeilijke tijden waren. De economie in de Zuidelijke Nederlanden ging fors achteruit. De sluiting van de Schelde in 1587 was een breuk met de relatieve vrije doorvaart die al jaren bestond. Er kwamen naast de al bestaande oude tolheffingen, nieuwe regels en nieuwe belastingen. De internationale handel via Antwerpen kwam zwaar onder druk. Het leven voor calvinisten in het zuiden van de Lage Landen was evenmin eenvoudig. Dat zal de familie Vallyn zeker ondervonden hebben want de inquisitie was ongenadig. Horloges verkopen was uiterst moeilijk want alleen rijke burgers, hooggeplaatste

186

edellieden en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders konden zich zulke luxegoederen veroorloven. Er was in Brussel ook geen keizerlijke, koninklijke of hertogelijke hofhouding meer, zodat het afzetgebied voor dure horloges in Brussel op dat ogenblik erg gekrompen was. Zo kwam het dat nogal wat Vlaamse horlogemakers emigreerden naar Londen. Zoals wel meer Vlaams horlogemakers verlieten vader Johannes en zonen Nicholas en Antoon Vallyn - alle drie horlogemaker - tussen 1583 en 1585 hun geboortestad Brussel om hun geluk te beproeven in Londen. Bij het huwelijk van Nicholas in 1590 en bij dit van Antoon in 1592 - telkens in de kerk van Blackfriars - was vader Johannes aanwezig. Blackfriars Blackfriars was de wijk in Londen waar de familie Vallyn woonde. De kerk van Blackfriars, ook wel ‘Dutch Church’ genoemd, werd gesticht door Nederlandse vluchtelingen in 1550. Het kerkgebouw is de oudste Nederlandstalige protestantse gemeente ter wereld en is gelegen aan de Broad Street in het historische hart van de city. In Engeland werd Johannes Vallyn lid van de Nederlandse hervormde kerk van Blackfriars, waar ook zijn zoon Nicholas toe behoorde. Het klooster van Blackfriars was ooit een gekend Dominicanenklooster in Londen. Erasmus had er in 1513 nog gelogeerd (Asaert, 2004, p. 63) en keizer Karel werd er in hoogst eigen persoon plechtig ontvangen in 1522. Met de ‘Act of Supremacy’ uit 1534 werd Hendrik VIII door het Engelse parlement aangesteld als het hoofd van de Church, waarmee de Anglicaanse Kerk zich afscheidde van de Rooms-Katholieke Kerk. Veel kerkgebouwen werden verwoest of wisselden van eigenaar. Zo werd de katholieke kerk van St. Ann in het district van Blackfriars overgenomen door de Nederlandse Hervormde kerkgemeenschap. Op het einde van de 16de eeuw werd het een trekpleister van allerhande kunstenaars en vaklui, voornamelijk van Nederlandse of Vlaamse afkomst. De horlogemakers uit de Lage Landen waren er kind aan huis. Ook de Antwerpse kunstschilder Antoon Van Dyck zou later lid worden van de Dutch Church. In 1570 vormden migranten uit de Lage Landen met nagenoeg 5.000 zielen de grootste groep vreemdelingen in de stad. De helft van deze inwijkelingen waren grotendeels inwoners uit de Zuidelijke Nederlanden, die naar Londen kwamen om aan de religieuze vervolging van Philips II te ontsnappen. De andere helft waren ambachtslieden, die uit economische motieven hoopten in Londen een beter leven te hebben. Onder hen talrijke vakmensen zoals een grote groep wevers en textielarbeiders, graveurs, drukkers, schilders, steensnijders en zelfs kleermakers. Onder deze inwijkelingen bevond zich de Vlaming Martin Droeshout, die vooral beroemd werd vanwege zijn gegraveerd portret van Shakespeare op de First Folio-uitgave uit 1623. Jan Droeshout (1627-1676), de zoon van Martin Droeshout, was horlogemaker en vanaf 1649 stadshorlogemaker van Aalst (Fraiture, 2014, p. 53).

Blackfriars, de Londese wijk waar de familie Vallyn woonde. Kaart van Wenceslas Holler, ca. 1650.

Horlogemakers onder elkaar Het was ook niet ongewoon dat Vlamingen elkaar opzochten in Londen en dan zeker als ze hetzelfde beroep uitoefenden. Zo was de familie Vallyn bevriend met andere horlogemakers zoals Michael Nouwen (ook: Nowan, Nawe, Nauwe of Noway) en Jacques Bulcke. Beide uurwerkmakers ontvluchtten Vlaanderen als gevolg van de godsdienstonlusten. Nicholas Vallyn kende Michael Nouwen erg goed: “Onder de Vlaamse horlogemakers in Londen was de familie Vallyn erg bevriend met Francis en Michael Nouwen (of Nauwe) en Jacques Bulcke. Deze laatsten waren in die tijd allen leden van de Nederlandse Kerkgemeenschap. Exemplaren van het werk van al deze makers bestaan vandaag nog steeds. Het waren duidelijk uurwerkmakers die de hoogste kwaliteit afleverden. Michael Nouwen was een bijzonder goede vriend van Nicholas Vallyn. Het is bijna zeker dat deze Michael Nouwen de toezichthouder was, die vernoemd werd in het testament van Nicholas Vallyn. (Vert)” (Lloyd, pp. 110-115). Michael Nouwen was meer dan waarschijnlijk de zoon van Andrew Nouwen uit ’s-Hertogenbosch in Brabant. Andrew belandde in Engeland in 1571. Bij zijn aankomst werd zijn familie beschreven als: “Andris Nowethe, and Fraunces his wief, borne in Flaunders, howseholder, and clockmaker, in Engeland thre

wekes, havinge iij children, Sara, Christian and Ester and a mayde servaunt, called Sara” (Return of the Aliens in London, Part I, p. 477). Men zei van hem: “dat hij een zakhorlogemaker was met een uiterst verfijnd vakmanschap zowel voor de kast als voor het mechanisme (Vert)” (Symonds, p. 5). In 1582 vestigde Michael Nouwen zich in London: “Mighel Nowan, klokmaker en Isabel zijn vrouw, en Lawdowyck hun meid, van de Nederlandse kerk. (Vert)” (Return of Aliens, p. 276). In hetzelfde boek, p. 318 wordt hij vernoemd onder de naam: “Michel de Nowe, Dutchman, clockmaker”. Hij stierf in 1603 tijdens de pestepidemie. Francis Nawe was een andere immigrant, werkzaam in London vanaf 1580. De volgende tekst geeft wat meer uitleg: “Francis Noway, clockmaker, borne in Brabante, and his wife, came to gett their luyinge, and are of the Dutche churche. One servaunte, borne in Antwerp, of the Dutch church. He hath two children, borne in Englande” (Return of Aliens, Part II, p. 355). Francis en zijn kinderen stierven tijdens de pestepidemie van 1593. De kleine groep van vluchtelingen uit de Lage Landen vormde een hechte gemeenschap in Londen. Dit werd nog eens duidelijk als de Antwerpse Elisabeth De Vrient (de weduwe van Francis Nawe) hertrouwde in London op 19 mei 1597 met Jan van Breen uit Roosendaal. Tenslotte moet nog een andere klokmaker vermeld worden: “Awdryan Vandovgane, klokmaker, en Dorytye zijn vrouw, kwam hierheen 19 maanden geleden omwille van de godsdienst. Zij zijn van de Nederlandse kerk (the Douche churche). (Vert)” (Return of Aliens in London, p. 66).

187

Wijzerplaat van een zakhorloge in verguld messing van Michael Nouwen, ca. 1600-1610.

Binnenwerk van de zakhorloge van Michael Nouwen.

188

Zakhorloge van de Vlaming Jacques Bulcke in Londen uit 1590.

189

Testamenten van Johannes Vallyn Op 27 augustus1583 schreef Johannes in Brussel een eerste testament, dat jammer genoeg verloren ging. Tien jaar later schreef hij een tweede en laatste wilsbeschikking op 4 augustus 1593. Dit gebeurde tijdens de pestepidemie waarin zijn zoon Antoon, zijn schoondochter Lyntgen Michiels en hun dochter Elisabeth omkwamen. Deze epidemie was ontstaan in augustus 1592 en duurde tot eind 1593. Ongeveer 15.000 Londenaars of ongeveer 10% van de bevolking overleefden de pest niet. Mogelijk vreesde ook Johannes voor zijn leven en schreef hij daarom zijn testament. Anderzijds was het ook de periode waarin zijn zoon Nicholas zich had gevestigd als zelfstandig horlogemaker in de St-Annaparochie (nu Soho) van Blackfriars in Londen. Klaarblijkelijk moest Johannes op zakelijk vlak een en ander regelen. Zijn overleden zoon Antoon, zijn schoondochter Lyntgen en dochter Elisabeth werden niet meer opgenomen in deze wilsbeschikking. Opmerkelijk is dat men in het testament niets verneemt over Margriet, de vrouw van Johannes Vallyn. Ze wordt nergens vermeld, ook later niet in het testament van zijn zoon Nicholas. De vertaling van het originele Oud-Engelse testament (Lloyd, p. 112) van Johannes toont hoe belangrijk het calvinistisch geloof was in het leven van Johannes Vallin. Eerst en vooral beveel ik mijn ziel nu en voor altijd aan in de handen van God, mijn hemelse vader, erop vertrouwend dat hij door de verdienste van mijn Redder Jezus Christus, door wiens onbevlekt bloed al mijn zonden zijn weggewassen, mij in zijn barmhartigheid zal opnemen in het hiernamaals. Verder verlang ik dat mijn lichaam op christelijke wijze wordt begraven in de parochiekerk waar ik zal overlijden in afwachting daar van de gezegende verrijzenis van de gelovige door de verrijzenis van onze Heer Jezus Christus. En zo komende tot de beschikking over mijn tijdelijke goederen die God de Heer mij heeft toegekend in deze wereld. Nadat al mijn schulden, die ik rechtens verschuldigd ben, zullen betaald zijn en mijn kerkplichten zullen voldaan zijn, schenk ik van wat er van overblijft en laat ik éénmalig na tien shillings sterling aan de armen van de Nederlandse Broederschap in Londen en aan de armen van de Franse Broederschap in bovengenoemde stad eveneens éénmalig tien shillings sterling. Vervolgens schenk ik en laat ik na eerst aan Nicholas Vallyn, mijn zoon, alle en afzonderlijke roerende goederen, opbrengsten en kredieten die ik zal nalaten binnen het koninkrijk Engeland en zoals gevonden in de bezittingen van mijn sterfhuis, en dit als erkenning van de goede en welgekomen diensten die hij me hier heeft bewezen door mij te helpen en bij te staan om te voorzien in mijn levensonderhoud. Ik beveel alle en afzonderlijke andere goederen, roerende

190

zowel als onroerende goederen zoals erfenissen, gronden, huizen, renten, opbrengsten en kredieten van allerlei aard, gelegen voorbij de zee van het bovenvermeld koninkrijk, vlug te verdelen tussen John, Margareth en de hogergenoemde Nicholas Vallyn, mijn drie kinderen. Na mijn overlijden wil ik dat dit goed en wel uitgevoerd wordt, waarbij ik voor de uitvoering ervan de hogergenoemde Nicholas Vallyn, mijn zoon, aanstel. En voor toezichters, mijn trouwe vrienden Baldwin Achtschellinck, schoolmeester, en Michael Tame, messenmaker, aan wie ik vraag het beste te doen in deze zaken. Ten getuigenis van de waarheid heb ik mijn huidig testament eigenhandig getekend en verzegeld. En ik verklaar hierbij, in het bijzijn van de notaris en de getuigen hier aanwezig, dat dit mijn laatste testament is, geschreven op de voorzegde vierde dag van augustus, anno vijftienhonderd drieënnegentig - zoals gebruikelijk in Engeland - John Vallin en het is verzegeld met het zegel in rode was met daarop gedrukt als getuigen Charles van Metere en Cosinns de Moncheron. Lager staat geschreven dat de eerder vermelde John Vallin dit huidige testament heeft ondertekend en verzegeld met zijn eigen hand en de datum, de maand en het jaar heeft aangebracht in aanwezigheid van mij, de onderschreven notaris en de hierboven genoemde getuigen. Hiervan getuigt Cornelius Spirinck, publiek notaris 1593. (Vertaling: Paul Van Rompay). Uit dit testament blijkt dat Johannes een voornaam burger was geworden. Als overtuigd calvinist schonk hij in zijn testament een deel van zijn geld aan de armen. Hij maakt in zijn testament ook een duidelijk onderscheid tussen zijn kinderen. Hij schenkt aan zijn zoon Nicholas vooraf al zijn roerende goederen in Engeland “en dit als erkenning van de goede en welgekomen diensten die hij me hier heeft bewezen door mij te helpen en bij te staan om te voorzien in mijn levensonderhoud”. Vervolgens komen in het testament de drie kinderen aan bod als erfgenamen en Nicholas wordt dan opnieuw vermeld. Hij schrijft duidelijk: “I ordaine quicklie to be divided betwene John, Margareth and the aforesaide Nicholas Vallyne my three children” (Lloyd, p. 112). Johannes schreef dit testament voor zijn nog drie levende kinderen. Met John wordt Jan Vallyn, horlogemaker en organist in Brussel bedoeld, Margareth is zijn dochter Margriet, gehuwd met Adam Geeraerts en tenslotte Nicholas, gehuwd met Elisabeth Rendtmeesters. Er moet heel wat te erven geweest zijn aangezien Johannes uitdrukkelijk vermeldt: “alle en afzonderlijke andere goederen, roerende zowel als onroerende goederen zoals erfenissen, gronden, huizen, renten, opbrengsten en kredieten van allerlei aard, gelegen voorbij (of achter) de zee”. De onroerende goederen zullen meestal te vinden geweest zijn in Brussel en omgeving, de regio waar de overgebleven familieleden Vallyn verbleven.

Het tragische lot van de familie Vallyn De ‘Zwarte Dood’ is een van de vele namen voor de vreselijke pest, een epidemische ziekte die zich vanaf 1346 razendsnel over Europa verspreidde. In die tijd was de oorzaak volledig onbekend. Het enige wat men kon doen was de slachtoffers zo snel mogelijk verbranden en wachten tot de epidemie overging. De deuren en ramen van de huizen van de slachtoffers werden verzegeld en een volledige afzondering van veertig dagen (later twintig dagen) werd verplicht. De eigenaar van het huis diende iemand aan te duiden die de opgesloten familieleden van het nodige moest voorzien. Geschat wordt dat ongeveer een derde van de totale Europese bevolking het leven liet. Pas rond 1600 zou het bevolkingsaantal weer op dezelfde hoogte komen als vóór de epidemie. Engeland en dan vooral Londen, werd al een eerste keer getroffen in 1346. Er waren geregeld nieuwe uitbraken van de pest in Engeland met daartussen kleinere opflakkeringen. De ergste uitbarstingen voor de familie Vallyn kwamen er in 1593 en 1603. In dit laatste jaar kostte de ziekte het leven aan 23.045 mensen in de stad. Antoon Vallyn en zijn kleine familie overleden tijdens de pestepidemie van 1592/93. De pest was evenwel niet verdwenen. Tijdens de opeenvolgende pestuitbraken verlieten de Londenaars massaal de stad. Daardoor werd de pest verspreid over heel Engeland en dook ze geregeld ook terug op in Londen. In 1603 waren er in het begin van het jaar tekenen dat de pest terug zou uitbreken. De eerste doden vielen in maart, maar de ziekte bereikte de parochie van St. Anna in Blackfriars pas in mei. Op 11 mei 1603 werd de eerste dode verbrand en vanaf dan zou het aantal verbrandingen in stijgende lijn gaan. Slechts in december nam de epidemie in hevigheid af.

191

Nicholas Valin Huwelijksgeluk in Londen Nicholas werd als tweede zoon van Johannes geboren in Brussel. Omstreeks 1583-1585 trok hij samen met zijn vader en zijn broer Antoon naar London. Op 29 mei 1590 huwde Nicholas met de vijf jaar jongere Elisabeth Rendtmeesters uit Brussel in de Kerk van Austin Friars. In het huwelijksregister van de ‘Dutch reformed Church’ leest men letterlijk: “29 Jun. 1590 Nicolays Vaislin v. Brussel met Elisabeth Rendtmr. V. bij Brussel” (The marriage, Baptismal, and burial registers, p. 1884). Bij deze gelegenheid wordt voor Nicholas als geboortestad Brussel vermeld en als geboortedatum 1565. Nicholas had drie dochters, allen geboren in Londen. In de geboorteregisters van Blackfriars dragen ze allen de familienaam “Vallijn” en worden ze vernoemd als “f. Nicolaes” of “dochters van Nicolaes (Vert)”. De toekomst was rooskleurig. Oorspronkelijk werkte Nicholas als horlogemaker in Londen samen met zijn vader Johannes, maar vanaf 1593 ging hij meer samenwerken met zijn broer Antoon. Ze werden de voortrekkers van een nieuwe lichting horlogemakers, vooral immigranten uit Europa. De Vallyns klommen al vlug omhoog op de sociale ladder en hadden contacten met de beste horlogemakers uit Engeland. Zij hadden drie assistenten in het uurwerkatelier als ‘journeyman’: John Leyns, John Archer en Tobias Baert. Al vlug werden Johannes, die ondertussen zijn voornaam had veranderd in ‘John’, en Nicholas opgemerkt in Londen om hun horlogewerk van uitmuntend niveau.

De pest in Londen Van mei tot september 1603 woedde de angstaanjagende pest in Blackfriars. In totaal stierven er toen in Londen 42.945 mensen op een totaal van ongeveer 200.000 inwoners. In een tekst uit de ‘Werken der Marnix-Vereeniging’ werd deze tragedie in de St-Annaparochie van Blackfriars als volgt beschreven: ‘… overmits de roede der peste, waerdoor in een weke stierven 3385 menschen. In onse Gemeynte waren wel 370 huysgesinnen besocht: daer stierven wel 670 personen, ende omtrent 52 familiën stierven gans uit.’ (Werken der Marnix-vereniging, Serie III-Deel 1, 1873). Bij deze laatste groep van “besochten” was de familie Vallyn. De jongste dochter Janneken (°1595) werd verbrand op 10 augustus 1603. Vader Johannes stierf vóór 18 augustus, de dag dat Margariethe (°1591) werd verbrand. De pestepidemie was echter verre van voorbij. Op 14 september 1603 werd John Archer, een journeyman van Nicholas, verbrand. Op dat ogenblik was Nicholas zelf al ernstig ziek. Nicholas werd verbrand op 17 september 1603. De grote zorgen waren nog niet voorbij want John Leyns, een andere journeyman, werd verbrand op 1 oktober.

192

Percentages van de doden tijdens de pestepidemies in Londen van 1603 tot 1680.

Twee maanden later nam de pestepidemie zonder aanwijsbare reden af. De dramatische epidemie maaide de hele familie Vallyn weg behalve Elisabeth, de vrouw van Nicholas en haar tienjarige dochter Elisabeth. Ook Tobias Baert, de derde journeyman van Nicholas, overleefde de epidemie.

Het testament van Nicholas Vallyn Het overlijden van zijn twee dochtertjes en van zijn vader had Nicholas voorzeker diep getroffen en aan het denken gezet. Ook hij vreesde voor zijn leven en wist zonder enige twijfel wat hem te wachten stond. Zijn testament schijnt, in tegenstelling met dat van zijn vader Johannes, overhaast opgesteld. In de aanwezigheid van de alomtegenwoordige dood wou Nicholas - amper 38 jaar op dat ogenblik - zijn vrouw Elisabeth geruststellen voor zover dit mogelijk was. Nicholas Vallyn schreef zijn testament tussen 18 augustus (overlijden van zijn oudste dochter) en 14 september, de dag van het overlijden van zijn ‘journeyman’ John Archer. Lloyd (p. 116) schrijft hierover: “The Wills of both John & Nicholas Vallin were written in what is described as ‘Dutch’, which would probably mean Flemish”. Men kan dus zeggen dat het testament van Johannes Vallyn en Nicholas Vallyn, oorspronkelijk waren opgesteld in het gangbare ‘Vlaamsch’ van die tijd. De beide oorspronkelijke teksten, ondanks talrijke opzoekingen, bleken onvindbaar. Enkel deze, wat latere oude Engelse vertaling (Lloyd, pp. 111-112), bestaat nog. Het testament van Nicholas Vallyn: DIT IS MIJN WILSBESCHIKKING Als het God behaagt mij uit deze wereld tot zich te nemen zal mijn vrouw volledige executeur zijn van al mijn goederen die ik zal achterlaten.

Er is voorzien dat zij mijn dochter tweehonderd pond sterling zal geven die ter beschikking zullen worden gesteld binnen de drie maanden na mijn overlijden en de executeurs zullen het geld met opbrengst beleggen. Ze zullen dit doen zonder risico. Mijn vrouw zal de interest ervan ontvangen zolang zij leeft behalve wanneer zij besluit te hertrouwen. John Poiteau en Hans Johnson zullen daarvoor de executeurs zijn en zij zullen daarvoor ieder twintig shilling ontvangen. Tobias Baert, Michael Nauwe en Gomoret Vander Linden zullen daarop toezien. Verder is het mijn wens dat binnen de twee maanden na mijn overlijden de armen van de Nederlandse kerk acht pond sterling zullen ontvangen. 1. Ik wens dat Tobias Poiteau, de zoon van John, na het overlijden van mijn vrouw vijf pond sterling zal ontvangen. Dit bedrag zal de vader beleggen in het voordeel van de kinderen. 2. Ik wens dat Abraham de Coster drie pond sterling zal ontvangen en dat de drie pond zal belegd worden in zijn voordeel. 3. Ik wens dat Francis Bonensant in Blackhorse Alley drie pond zal ontvangen na het overlijden. 4. Ik wens dat Besse Haes in de White Horse in Black Friars twintig shillings zal ontvangen. 5. Ik wens dat de Franse kerk twee pond zal ontvangen voor de armen, en dertig shillings voor de armen van de parochiekerk van Black Friars, waar ik u verblijf. 6. Ik wens dat na mijn overlijden voor het gebruik van de kinderen van zijn zuster Margaretha, een klok zal gezonden worden, met glas (glassewise) en met een horloge en een volledig vergulde kast. 7. Ik wens dat er naar de kinderen van mijn broer Hans een horloge zal gezonden worden, met glas (glassewise) en met een vergulde kast. Verder, als het de Heer zou behagen ons allen tot zich te roepen, ook mijn vrouw en mijn dochter, dan zullen alle goederen die wij zullen achterlaten, naar alle kinderen van beide kanten gaan te weten naar mijn zijde en naar de zijde van mijn vrouw. De ouders zullen enkel de interest ontvangen en het kapitaal zal onaangeroerd blijven tot de kinderen huwen. Dan zal de helft naar de kinderen gaan en de andere helft zal bij de ouders blijven. Het geld zal belegd worden in Londen. En de interest zal per wissel overgemaakt worden. Indien het God zal behagen mijn vrouw en dochter in zijn koninkrijk op te nemen, zullen de armen van de Nederlandse kerk dertig pond ontvangen, de armen van de Frans kerk acht pond en vijf pond voor de armen van de parochie waar ik nu verblijf. (Vertaling Paul Van Rompay). Vreemde schenkingen Opmerkelijk zijn de schikkingen 6 en 7 in het testament van Nicholas: 6. ”Ik wens dat na mijn overlijden voor het gebruik van de kinderen van mijn zus Margaretha, een horloge zal gezonden worden, voorzien van glas en een volledig vergulde kast”.

‘Margaretha’ was zijn jongere zus Margriet, die gehuwd was met Adam Geeraerts. Op het ogenblik van de dood van Nicholas waren Adam en Margriet nog in leven en hadden ze kinderen. Waarom schonk Nicholas een horloge aan de kinderen van zijn zus en niet aan zijn zus zelf. Mogelijk leefde hij in onmin met Margaretha 7.

“Ik wens dat er naar de kinderen van mijn broer Hans een horloge zal gezonden worden, voorzien van glas en met een vergulde kast”. Jan en Antoon waren de twee enige broers van Nicholas. Antoon was al meer dan tien jaar geleden overleden aan de pest, zodat ‘Hans’ niemand anders dan zijn broer Jan kan zijn. De naam Jan werd geregeld omgevormd tot Johannes of afkortingen zoals Johan en Hans (Johannes). In dit geval was Jan de oudere broer van Nicholas. De exacte overlijdensdatum van Jan is onbekend Het is enkel geweten dat hij stierf vóór 8 oktober 1604. Nicholas schreef zijn testament echter in 1603.

Na de tragedie Op 16 februari 1604, vijf maanden na de dood van Nicholas, hertrouwde Elisabeth Rendtmeesters, met de kleermaker Gerart Cosin (Cousijn, Cosijns) alweer in de Dutch Church in Austin Friars. De ontreddering moet groot geweest zijn na de dood van haar echtgenoot Nicholas en haar twee kinderen. Cosin zelf was afkomstig uit Geertsberge. In “Nicolas Vallyn (ca 1565-1603), p. 112” verwijzen de auteurs naar Geertruidenberg in NoordBrabant. Juister is als plaats van afkomst ‘Geraardsbergen’ aan te duiden. In vroegere tijden gebruikt men als naam voor Geraardsbergen: ‘Geroudsberge, Geroutsberghe, Gheeroudsberghe, Gheroustberge en Geertsberge’. Het was in die tijd ook normaal dat men trouwde met ‘landgenoten’ want de gemeenschap van Vlamingen vormde een hechte groep in Londen. Cosin was zelf ook weduwnaar. Hij had met zijn echtgenote Lynken Vrient uit Breda negen kinderen. Lynken en vier van haar kinderen stierven tijdens de pestepidemie van 1603. Gerart Cosin zal maar al te blij geweest zijn om te kunnen hertrouwen met de vrouw van Nicholas zodat zijn vijf overgebleven kinderen weer een moeder hadden. Daarbij deed Cosin zeker geen slechte financiële zaak want Elisabeth Rendtmeesters was verre van onbemiddeld zoals men kan lezen in het testament van haar echtgenoot Nicholas De rechtzaak tegen Elisabeth Rendtmeesters Alle zorgen waren nog niet voorbij want een zekere Margareth Garret betwistte het testament van Nicholas Vallyn, waarin Nicholas zijn echtgenote Elisabeth had aangeduid als enige testamentuitvoerster: “Als het God behaagt mij uit deze wereld tot zich te nemen zal mijn vrouw volledige executeur zijn van al mijn goederen die ik zal achterlaten” (Testament Nicholas Vallyn). De klacht van Margaret Garret was gebaseerd op het feit dat

193

Elisabeth Vallyn (Rendtmeesters) hertrouwd was na de dood van haar man Nicholas. Margareth Garret was niemand anders dan Margriet Vallyn, de jongere zus van Nicholas. Zij was in Brussel getrouwd met Adam Geeraerts. Zijn naam werd in Londen verbasterd tot ‘Garret’. Margaret Garret wist goed wat ze deed. Haar vader Johannes en haar broer Nicholas waren in Londen welstellende burgers geworden. Ze besefte dat de erfenis aanzienlijk was. Strikt genomen kon Margriet niet erven, maar stiekem hoopte ze dat Elisabeth misschien bereid zou zijn tot een compromis. Zo zou ze toch nog een graantje kunnen meepikken. Het proces duurde tot in februari 1609, zowat vijf en een half jaar na het overlijden van Nicholas en Johannes. Het proces liep af op een sisser en het hof besliste in het voordeel van Elisabeth: “De genoemde Margaret Garret, geboren Valin, werd verwittigd en kende het uur, de dag en de plaats waar ze zou kunnen tussen beide komen, maar ze is niet verschenen en was schuldig afwezig. (Vert)” (The Sentence to Nicholas Vallin’s Will.). In 1621 woonde de familie Cosyn-Rendtmeesters nog steeds in de Londense parochie St. Dionis Blackchurch. Elisabeth Rendtmeesters schreef een testament in 1630 en daarin deed ze, ondanks de perikelen met haar schoonzus Margriet, toch nog schenkingen aan haar nicht Anna Vallyn (°Brussel 1591-† 1627/1628) - Cornelis van den Avoort. Daarna raakt men hun spoor bijster (L’Intermédiaire, pp. 2015-216).

Het oeuvre van Nicholas Vallyn Met de dood van Queen Elisabeth (1558-1603) in 1603 eindigde “The Elizabethan period” of de periode die de Engelse geschiedschrijvers bestempelen als de ‘De gouden jaren’ van de Engelse geschiedenis. Toeval wil dat Nicolas in hetzelfde jaar 1603 stierf als Queen Elisabeth. Tijdens de periode ervoor was Nicholas één van de toonaangevende horlogemakers in Londen geweest. Zo was hij het die de eerste muzikale klok vervaardigde hoewel zijn vader dit soort horloge, weliswaar in kleinere vorm, al dertig jaar vroeger had vervaardigd.

De zakhorloges van Nicolas Vallyn Het British Museum in Londen heeft in zijn reserves een zakhorloge in verguld brons, gesigneerd: Nicholas Vallin Brussel. De zijkanten van de wijzerplaat zijn gegraveerd met spelende konijntjes tussen bloemen. In het Guildhall-museum van Londen vindt men op een zakhorloge van Michael Nawe (Nouwe) - ook een uitgeweken Vlaming - een identieke gravering. Men kan ervan op aan dat beide horlogemakers beroep deden op dezelfde graveur. Aangezien Nawe (Nouwen) en Vallyn vrienden waren, is dit niet meer dan normaal. Uitzonderlijk wordt soms nog een zakhorloge van Nicolas Vallyn geveild. Zo verkocht het veilinghuis Antiquorum tijdens de ophefmakende veiling van de ‘Sandberg watch collection’ in Genève op 31 maart 2001 (lotnr. 232) een vergulde en ovalen zakhorloge met één wijzer. De signatuur is te lezen op de achterplatine: Nicollas Vallin. Uiteindelijk werd het zakhorloge afgehamerd op 12.500€. Het zakhorloge had een lengte van 67mm en een breedte van 42mm. Het binnenwerk met snek heeft een geblauwde stalen balansveer en een asymmetrische kloof met bloemenversiering. De cijferring met Romeinse cijfers voor het uur heeft tastknopjes voor het ’s nachts aflezen (of voelen!) van het uur. Het ovalen wijzerblad toont de gravure van een cherubijn die zijn arm laat rusten op een schedel, geplaatst op een tafel met zandloper. Dit is een duidelijke verwijzing aan de tijd die wegebt en uitmondt in de dood. Hetzelfde zakhorloge werd opnieuw verkocht in juni 2008 bij Bonhams in Londen.

Het oeuvre van Nicholas is zeer verscheiden en bevat zowel zakhorloges, tafel- en hangklokken of zowat alle soorten uurwerken die horlogemakers toen vervaardigden op uitzondering van torenuurwerken. Dat de familie Vallyn geen torenuurwerken produceerden is niet zo ongewoon aangezien torenuurwerken toen uit smeedijzer werden gehamerd. Die grote en zware uurwerken veronderstelden andere technieken, andere materialen en natuurlijk ander gereedschap. Het smeedijzer van torenuurwerken kwam niet voor in de binnenhuishorloges die Nicholas vervaardigde. De Vallyns hebben dan ook nooit torenuurwerken ontworpen of hersteld. De horloges gesigneerd door ‘Vallyn’ en vervaardigd in Londen kunnen het werk zijn van Nicholas maar ook nog van zijn vader. Enkele horloges zijn gesigneerd ‘NA Vallin’. Hiermee werd bedoeld dat zij het werk waren van Nicholas en zijn broer Antoon. De uurwerken uit deze periode stammen allemaal van vóór 1593, het jaar van de pestepidemie tijdens dewelke Antoon overleed.

194

Signatuur NA. Vallin die verwijst naar Nicholas en zijn broer Antoon Vallyn.

Vergulde zakhorloge van Nicholas Vallyn, ca. 1595.

195

Het bloemenzakhorloge Dit ronde zakhorloge dat men het best kan beschrijven als een ‘ode aan de bloemen’, bevindt zich in de collectie van The Metropolitan Museum van New-York en heeft een diameter van 6,4cm. Het horloge is voorzien van een vergulde messing kast met een ijzeren binnenwerk en alarm. De signatuur bevindt zich op het binnenwerk: N. Vallin at London. Het deksel is ajour bewerkt met geciseleerde ineengewerkte cirkels. Aan de buitenzijde bevinden zich verstrengelde bloemenslingers en vooraan ziet men de prachtige messing vergulde wijzerplaat. Een kleine zilveren cirkel met Romeinse cijfers dient als aanduiding van het alarm. De alarmwijzer is een mooi gestileerde bloem. Binnenin de alarmcirkel ontdekt men een zilveren middendeel geciseleerd met - wat anders - gracieuze bloemen. De zilveren cijferring heeft Romeinse cijfers en een halve uur aanduiding met behulp van een ster. De overgebleven delen van de wijzerplaat zijn gegraveerd met bloemenslingers. Het achterdeksel is een ajour bewerkt geheel van symmetrisch geciseleerde bloesems. De eenvoudige achterplatine toont een ijzeren balans, beschermd door een messing vergulde kloof in de vorm van een bloementuil en vastgehouden door één enkele schroef. Dit kan beschouwd worden als de voorloper van de latere Engelse kloven die allen vastgezet werden men één enkele schroef. Ook deze messing achterplatine heeft aan de buitenzijde een cirkel gevormd door ineengevlochten en geciseleerde bloemen. Het geheel straalt eenvoud uit zonder overdaad of onnodige toevoegingen. Een juweeltje waar kunst, techniek en tijd verweven zijn tot één geheel. Het uurwerk was een gift in 1917 van J. Pierpont Morgan aan The Metropolitan Museum van NewYork.

Wijzerplaat .

Het bloemenzakhorloge van Nicholas Vallyn.

196

Achterzijde van het bloemenzakhorloge met signatuur.

197

Zakhorloge met Sint-Joris en de draak Dit meesterwerk, waarvan de emailleur onbekend bleef, is voor wat betreft het technische deel het werk van Nicholas Vallyn. Het uurwerk, sinds 1908/09 in de Pierpont Morgan Collection maakte voorheen deel uit van de Carl Marfels-verzameling. Marfels kocht dit uitzonderlijk uurwerkjuweeltje vermoedelijk in 1893 van de Parijse verzamelaar Frédéric Spitzer. Een allereerste vermelding van dit horloge vond men in de inventaris van de Engelse koningin Elisabeth I in 1587. Het deksel draagt het insigne van de Engelse Orde van de Kousenband. Deze orde werd gesticht in 1348 en behoort samen met de orde van het Gulden Vlies (gesticht in 1430 door hertog Filips de Goede) tot de belangrijkste ridderordes ter wereld. Beide orden bestaan nog steeds maar hebben een meer ceremoniële functie waarbij de adel nog steeds de hoofdrol speelt. Op het voordeksel ziet men een uitzonderlijk mooi email in goud reliëf met als thema Sint-Joris, die de draak neerslaat. Sint-Joris in rode wapenrok en gezeten op een wit paard, zwaait met zijn zwaard en verslaat de draak die onder hem op de grond ligt. Op de zijkant van het zakhorloge - versierd in overwegend blauw email - leest men de spreuk van de orde van de Kousenband: “HONI.SOIT.QVI/ MAL.Y. PENSE” of “Wee degene die er kwaad over denkt. (Vert)”. De ovalen wijzerplaat in rood translucide email heeft een ronde cijferring in blauw, eveneens in doorschijnend email. De symmetrische versieringen in email cloisonné geven het geheel een rijk en warm uitzicht. De Romeinse cijfers in de cijferring zijn in goud net zoals de enige geciseleerde uurwijzer. De halfuuraanduiding is een rond gouden puntje. Aan de binnenzijde van de cijferring is een dunne gouden band aangebracht die op het uur telkens onderbroken wordt. Op de gegraveerde achterplatine ziet men de ijzeren balans die beschermd wordt door een ajour bewerkte kloof en de signatuur: N. Vallin.

De kleurrijke geëmailleerde wijzerplaat.

Men heeft wel eens beweerd dat dit zakhorloge niet zozeer bedoeld was als tijdmeter, maar als juweel dat gedragen moest worden door de ridder tijdens belangrijke plechtigheden. Dit ligt niet ver van de waarheid want zakhorloges hadden toen minder de bedoeling om de exacte tijd weer te geven, maar des te meer de drager te laten pronken met een oogverblindend juweel. Dit zakhorloge blijft een meesterwerk zonder weerga zowel voor wat betreft het email als het technisch deel van het zakuurwerk zelf. Het zakhorloge is te bewonderen in ‘Het Metropolitan Museum of Art’ in New-York, afgekort tot ‘The Met’, één van de grootste en belangrijkste kunstmusea ter wereld.

Het binnenwerk.

198

Zakhorloge met Sint-Joris en de draak.

Het mooie bewerkte achterdeksel.

199

De tafelklokken Een kleine astronomische tafelklok In het Science Museum in Londen bevindt zich een rond tafelklokje met uitgebreide kalender en maanaanduidingen. De zijkanten zijn gegraveerd in reliëf met ruitvormige tafereeltjes met daarin telkens een bloem of vrucht. In de binnenste zilveren cirkel staan de vier windstreken met een zilveren wijzer. Deze wijzer geeft zowel de maanstand als de maantijd aan. De ijzeren uurwijzer draait éénmaal per 24 uur rond op de buitenste cirkel. Hierop ziet men tweemaal 12 uren in Romeinse cijfers waartussen telkens de aanduiding van het halve uur in de vorm van een gestileerde bloem. Verder kan men het verschil tussen maan- en zonnetijd aflezen, de datum, de maanden, de dierenriem en het tijdstip van hoogtij bij de London Bridge. In totaal zijn er drie wijzers: de ijzeren uurwijzer, de zilveren maanwijzer en tenslotte de vergulde zonnewijzer met een zonnetje dat éénmaal ronddraait om de 365 dagen. Dit uurwerk met een hoog aantal astronomische gegevens op een zeer kleine oppervlakte was een absolute nieuwigheid. Deze uurwerken werd voor het eerst in Engeland geïntroduceerd door uitgeweken Vlaamse klokkenmakers. Hugh Tait schrijft dat “Bartholomew Newsam, Michael Nouwen, Randolf Bull en Jacques Bulcke (allen van vreemde origine) gelijkaardige horloges hebben vervaardigd. (Vert.)” (Taith, p. 28). Hoewel de auteur hier in werkelijkheid verwijst naar de klok van Nicholas Vallyn met bovenaan een carillon, kan men deze zienswijze evengoed toepassen op dit astronomisch uurwerk uit het Science Museum in Londen. Deze tafelklok is meer dan waarschijnlijk het product van de samenwerking van vader Johannes en zoon Nicholas.

200

Astronomische tafelklok van Nicholas Vallyn.

De tafelklok van Nicholas Vallyn uit het Science Museum in Londen.

Detail van de astronomische wijzerplaat.

201

De tafelklok in La Chaux-de-Fonds Het onvolprezen en moderne ondergrondse ‘Musée International d’Horlogerie’ in La Chaux-de-Fonds in Zwitserland herbergt een tafelklok in verguld koper, gesigneerd: ‘Valin’. Het is niet uit te maken of dit een werk is van Johannes of van Nicholas Vallyn. Algemeen wordt aangenomen dat het uurwerk vervaardigd werd in het atelier van Nicholas in Londen. De tafelklok werd aangekocht in september 1958 op de veiling van Salons Bernier-Millet in Lyon. Het horloge met bel en wekker is van messing, staal en zilver. De basis van de klok is vierkantig en op deze onderplaat graveerde men later: Sir Walter Ralleigh beheaded oct 29 Anno Dom 1618. Sir Walter Ralleigh (15541618) was een Brits schrijver en ontdekkingsreiziger die in 1618 onthoofd werd in Londen.

Op de koepel staat een horizontale wijzerplaat met zilveren cijferring met Romeinse cijfers. Er is één enkele ijzeren wijzer voor het uur. Het uurwerk beschikt over twee veertonnen. Later werd een snek met ketting toegevoegd. De tafelklok kan opgeborgen worden in een lederen etui met bovenaan een venster waardoor de wijzerplaat te zien is.

Het horloge is een typisch product van de renaissance. Door terug te grijpen naar de oudheid werd in de architectuur opnieuw de harmonie en symmetrie in ere hersteld. De gotische torens en ramen verdwenen, de koepel kwam weer in voege. De Italianen met als voortrekker Filippo Brunelleschi, waren de eersten die dit toepasten in Toscane en Venetië. De Vlamingen hebben deze evolutie al snel gevolgd. Het stadhuis van Antwerpen is er een mooi voorbeeld van. Ook in de toegepaste kunst werd de nieuwe stijl graag gebruikt. Graveurs zochten in hun werk naar de juiste proporties en perspectieven. Dit vindt men duidelijk terug op de zijkanten van deze tafelklok. De bovenaan opengewerkte zijwanden zijn versierd met muren die achteraan door een sterk perspectief uitlopen op een poort of opening. Tot ver in de 15e eeuw kende men voornamelijk tweedimensionale weergaven, zoals boven- en vooraanzichten van gebouwen en eenvoudige technische tekeningen. Tijdens de Renaissance ontwikkelden kunstenaars en geleerden een meetkundig, optisch correct perspectief met centraal verdwijnpunt. De horloges van Vallyn waren ook op dat vlak innoverend door hun ver doordringend perspectief. Deze graveerstijl is één van de typische eigenschappen van de tafelklokken van Nicholas Vallyn.

Zicht op de grote veerton.

Boven op de tafelklok staat een prachtige koepel waaronder de grote wekkerbel zit. De opengewerkte en gegraveerde koepel zelf bestaat uit horizontale en verticale ovaalvormen. Op de onderste rij vindt men een horizontaal ovaal afgewisseld met een langs onder opengewerkt ovaal. Dit laatste opengewerkt ovaal is duidelijk een verwijzing naar het vuurslag van de Bourgondische hertogen. Men weet dat de 52 schakels van de keten van de Gulden Vliesorde zijn opgebouwd uit vuurslagen. Het gebruik van dit symbool als versiering in de koepel betekent dat deze tafelklok meer dan waarschijnlijk besteld werd door één van de ridders van het Gulden Vlies of door de hertog van Bourgondië zelf.

De bodemplaat.

202

De tafelklok van Vallyn uit het Musée international d’horlogerie in La Chaux de Fonds.

Het binnenwerk.

203

The Cummer Vallin Christie’s verkocht in Londen op 19 november 2009 (Sale 7769, Lot 21) een tafelklok die vroeger eigendom was van het ‘Cummer Museum of Art’ in Jacksonville, Florida. Het uurwerk werd verkocht om andere aankopen voor het museum mogelijk te maken. De klok die men geschat had tussen de 10.000 en 20.000€, werd uiteindelijk afgeklopt op 125.400€. Deze vierkantige en vergulde messing tafelklok met een zijde van 9,5cm en een hoogte van 7cm, is in vele opzichten te vergelijken met de hier bovengenoemde tafelklok uit het ‘Musée International d’Horlogerie’ in La Chaux-de-Fonds. Terwijl het horloge uit Zwitserland gesigneerd is met “Valin”, is dit uurwerk onderaan gesigneerd in een cartouche op de bodemplaat: “Vallen”. De flanken van deze tafelklok zijn gegraveerd met geometrisch zichten van symmetrische gangen en galerijen met het typisch ‘Vallyn-perspectief’. De bovenplaat is volledig gegraveerd en de ronde cijferring met Romeinse cijfers heeft binnenin een smalle vlakke cijferring met Arabische cijfers van 13 tot 24. De Romeinse cijfers zijn telkens gescheiden door een gegraveerde bloem. Er is zoals normaal voor die periode, slechts één ijzeren wijzer. Het patroon op het middendeel van de cijferplaat is identiek aan dat op de wijzerplaat van een ovaal zakhorloge van Ghyllis Van Gheele uit 1589 en eveneens op de wijzerplaat van een rond zakhorloge van Isaac Simmes uit London (ca. 1580-1622). Men kan hier bijna met zekerheid zeggen dat zij van de hand zijn van dezelfde graveur. Het mechanisme beschikt over een ketting, snek, balans en spillengangwerk, maar deze onderdelen zijn van latere datum. Ook de twee veertrommels voor gang- en slagwerk, zijn recenter.

Ketting en snek van de The Cummer Vallyn.

Eén van de grote verschillen met het horloge uit La Chauxde-Fonds is de open koepelversiering boven de bel. Bij dit horloge zijn de versieringen ovalen of kleine cirkels en rechthoeken. De koepel is minder elegant en niet gegraveerd. Op te merken valt dat het symbool van de vuurslag afwezig is. Het is duidelijk dat deze klok geen bestelling was voor een ridder van het Gulden Vlies.

Kelderplaat.

Onderzijde met signatuur.

204

The Cummer Vallyn.

205

De tafelklok in Lissabon De kleine tafelklok, die bewaard wordt in het mooie Museum Medeiros e Almeida Artes Decorativas in Lissabon, is te dateren rond 1600. Het horloge is 95mm hoog en 85mm breed, met onversierde flanken rondom de vuurvergulde kast. De ajour uitgesneden koepel is afgeknot door een horizontale ronde wijzerplaat. De eveneens vuurvergulde wijzerplaat heeft een buitenste cijferring met de aanduiding van het uur van I tot XII en is voorzien van één wijzer. Een kleine ster duidt de halve uren aan. Het centrum, met lager gelegen draaiende schijf voor de wekker, bestaat uit een ring met cijfers van I tot XII. De ring zelf is in het midden versierd met gestileerde bloemblaadjes. Op de achterplatine staat de signatuur: Vallin. De kloof heeft de typische vorm van een ‘S’, wat toen gebruikelijk was in Vlaanderen. De pendule met ketting en snekmechanisme slaat alleen het uur. De tafelklok kan opgeborgen worden in een (niet-originele) houten box. Ze werd aangekocht in 1957 tijdens een veiling in Lissabon bij Soares & Mendonça.

Onderzijde en signatuur van de tafelklok uit Lissabon.

206

Tafelklok van Nicholas Vallin, met houten doos.

De tafelklok uit Lissabon.

207

De lantaarnklok uit het British Museum In 1598 vervaardigde Nicolas Vallyn een bijzondere muzikale lantaarnklok. Het is de vroegst gekende horloge van dit type en daarom één van de topstukken uit de uurwerkcollectie van het British Museum. Het museum kwam in bezit van dit uurwerk als gevolg van een gift in 1958 van Gilbert Edgar. Oorspronkelijk maakte de klok deel uit van de vermaarde Ilbert Collection. Dit horloge kwam voor het eerst in de belangstelling in 1933. Het oorspronkelijke spillenganguurwerk is een hanguurwerk, aangedreven door gewichten. Het uurwerk met een hoogte van 59cm bevindt zich tussen vier ronde zuilen met onderaan een messing voet. Bovenaan staat een carillon met 13 bellen, die horizontaal naast elkaar geplaatst werden. Het dak steunt op vier kortere zuiltjes met aan elke zijkant een driehoekig fronton. Bovenop staat een grote bel (met pinakel) en daaronder een kleinere bel. Het uurwerkgedeelte en het slagwerkgedeelte met carillon zijn gescheiden door een soort tussenverdieping die aan de vier zijden een messing voorplaatje heeft met telkens twee rechthoeken. Om het kwartier speelt het carillon een melodie uit het ‘The Fitzwilliam Virginal Book’ (verschenen in 1612). Het uur wordt geslagen op de grote bel bovenaan. Het horloge is gesigneerd op de frontplaat onder de cijferringen: N. VALLIN 1598. Deze frontplaat werd echter later toegevoegd, waarschijnlijk in 1933. De buitenste cijferring heeft Romeinse cijfers van 1 tot XII met een halve aanduiding van het uur door middel van vier kleine cirkeltjes. De cijferring binnenin toont de Romeinse cijfers van I tot IIII als kwartieraanduiding. Er zijn twee ijzeren wijzers aanwezig waarvan de grootste dienst doet als uurwijzer. De klok beschikt over gang- en slagwerk en daarnaast een extra speelwerk voor het carillon. Het ijzeren telrad telt vier spaken. Een replica van dit horloge bevindt zich in het museum ‘Speelklok’ in Utrecht. Het werd vervaardigd tussen 1982 en 1984 door de heer Hammond onder impuls van Jan Jaap Haspels (1941-2016), toenmalig conservator van het bovengenoemd museum. Haspels, die een grondige kennis bezat van muzikale klokken, toonde heel wat belangstelling voor het horloge van Nicolas Vallyn.

BOVEN - Verbinding van de speeltrommel met de bellen. ONDER - De speeltrommel.

208

De lantaarnklok van Nicolas Vallyn.

209

Detail van de speeltrommel

De sluitschijf van de lantaarnklok.

De Engelse muzikale oerklok De Engelsen beschouwen het horloge van Nicolas Vallyn als de ‘Engelse muzikale oerklok’ van alle latere Engelse bracketklokken. Dit klopt voor Engeland maar in Vlaanderen of in de Lage Landen kwamen deze klokken al vroeger voor. Het museum Speelklok in Utrecht kocht in 1998 waarschijnlijk één van de oudste muzikale klokken ter wereld. Het door gewichten aangedreven horloge is met vrij grote zekerheid afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Het uurwerk valt te dateren omstreeks 1500, hoewel sommige experten het zelfs vroeger schatten. Het uurwerk heeft drie opvallende jaquemarts. De muzikale opstelling is nochtans even belangrijk. Het ijzeren frame heeft gotische en vierkante hoekpilaren die op een hoek van 45° staan, een type opstelling die we in de Lage

210

Landen bij de meeste gotische torenuurwerken terugvinden. Op de wijzerplaat geeft de lange wijzer de uren aan en de korte wijzer de kwartieren. Boven de cijferring worden de maanfasen weergegeven. Het uurwerk bevat vijf afzonderlijke wielstellen: het gang-, uur-, kwartier-, muziek- en alarmwerk. Bovenaan zijn twee grote bellen voor het uur en het alarm. Beiden worden aangeslagen door een jaquemart. Evenwijdig met de wijzerplaat en de speeltrommel zijn achteraan aan de bovenzijde de andere bellen opgehangen. Er waren dus al muzikale klokken in de Lage Landen vóór vader en zoon Vallyn dat soort klokken vervaardigden. Alleen hebben de Vallyns de technische mogelijkheden verfijnd en het geheel in een renaissancekast verwerkt.

De muzikale klok.

211

Overeenkomst van de horloges van vader Johannes en Nicolas Vallyn Er is een grote gelijkenis tussen het horloge van zoon Nicholas Vallyn uit 1598 in het British Museum en het horloge van vader Johannes Vallyn in Castiglione uit 1567, zeker voor wat betreft het muzikale gedeelte. In beide carillons zijn de bellen naast elkaar en horizontaal boven het klokmechanisme geplaatst. Het uurwerk van Johannes is kleiner en grotendeels gesloten zodat men de bellen niet kan zien hangen. Dit horloge heeft 12 kleine belletjes en één grote uurbel die hoger geplaatst is. Het uurwerk van zoon Nicolas is groter met bovenaan een duidelijk zichtbaar klokkenspel. Het heeft een carillon met 13 bellen, met bovenaan een grote bel met pinakel en daaronder een kleinere bel. Beide horloges hebben gang- en slagwerk. Verschillend van elkaar zijn de uurwerken wel voor wat betreft de aandrijving. Het uurwerk van Johannes heeft veertrommels terwijl het werk van Nicolas aangedreven wordt door gewichten. Natuurlijk is dit het gevolg van de grootte van de horloges: het uurwerk van Johannes uit Castiglione delle Stiviere is een kleiner uurwerk, waar een veer noodzakelijk was. Het horloge van Nicholas, voorzien van een groter raderwerk, kon enkel aangedreven worden door gewichten.

De sluitschijf van de Pre-Vallynklok.

De Pre-Vallynklok Merkwaardig is dat enkele jaren geleden een horloge opdook in Waals-Brabant (België) met een bijna identieke opstelling als deze uit het British Museum. De dochter van de eigenaar van deze klok studeerde af als horlogemaakster in de horlogerieschool in Jambes bij Namen. Zij maakte haar eindwerk over de opstelling en restauratie van deze klok: Restauration d’une horloge à carillon (Cécile De Waele, 1987-1988). Het is vreemd dat er bij geen enkele lesgever van de school een lichtje ging branden. Jan Jaap Haspels had wel interesse, maar verder dan belangstelling kwam het niet. Het horloge verdween terug in de anonimiteit tot ze in 2009 opnieuw opdook. De zogenaamde Pre-Vallynklok werd getoond tijdens een bijeenkomst van ‘Het Uurwerkgezelschap’ in Leuven op 28 februari 2010. De eigenaar besprak tijdens een lezing de belangrijkheid van deze horloge. Het is onmogelijk vast te stellen wie de maker van dit horloge is! Was deze klok het werk van vader of zoon Vallyn of nog een andere horlogemaker uit hun omgeving. Men kan er niet naast kijken dat de gelijkenissen en overeenkomsten met het horloge uit het British Museum uitermate groot zijn. Het smeedijzeren horloge uit Waals-Brabant met balanswiel, carillon en gewichtsaandrijving draagt geen signatuur. Messing is enkel te vinden als bedekking van de speeltrommel en bij de bussen van de asgaten. De kooi heeft een hoogte van 610mm, is 285mm breed en 290mm diep. Het geheel heeft drie raderwerken: het gangwerk voor de uurslag, het speelwerk voor het carillon en het - volledig ontbrekende - gangwerk van het horloge zelf. Dit gangwerk werd gerestaureerd met het nodige respect. Bovenaan bevindt zich de ronde waag en daarboven de 10 bellen van het carillon. Tussen deze bellen, maar op dezelfde hoogte treft men de grotere uurbel. Dit is anders bij de klok uit het British Museum waar de grotere bel bovenaan hangt en niet tussen de andere belletjes. De bellen van het uurwerk uit Waals-Brabant hebben De speeltrommel en de bellen met opvallende vorm.

212

De Pre-Vallynklok.

213

ook een andere vorm dan de belletjes van het horloge uit het British Museum. Ze zijn duidelijk platter en breder onderaan. Deze vormt bewijst dat zij ouder zijn dan de bellen van het horloge uit het British Museum. De vier hoekstijlen -in tegenstelling tot de ronde stijlen van het horloge uit het British Museum- zijn vierkantig en lopen breder uit naar boven en onder toe. Op oude foto’s uit 1933, genomen tijdens de restauratie van het horloge in Londen, is duidelijk te zien dat de ronde messing zuilen maar een omhulsel zijn. De originele ijzeren zijstijlen zijn eveneens vierkantig. Het is duidelijk dat de ronde messing hoekstijlen een latere toevoeging zijn. Weerom een duidelijke en intrigerende overeenkomst tussen beide uurwerken. De speelrol uit Waals-Brabant heeft 10 sporen, terwijl het horloge uit het British Museum er 12 heeft. Dit is normaal omdat het horloge uit Waals-Brabant slechts 10 belletjes heeft. Op de speelrol met 10 sporen kan men nog duidelijk de inkepingen zien voor het uitlichten van de lichter van de kwartieren. Deze uitsparingen werden echter gedicht en er blijft maar één inkeping over zodat nog enkel het uur kan geslagen worden. Er is op dit horloge geen wijzerplaat, zoals het uurwerk uit het British Museum er ook geen had vóór 1933. De uurwijzer is niet origineel en het uurwerk draagt nog sporen van vroegere jammerlijke ‘restauraties’. Waarschijnlijk was er ook ooit een foliot aanwezig maar deze werd vervangen door een slinger. In vergelijking met het horloge uit het British Museum kan men zeggen dat deze klok waarschijnlijk ouder is en dus mogelijk kan toegeschreven worden aan Johannes Vallyn of minstens een horlogemaker uit zijn omgeving. Vandaar de naam ‘Pre-Vallynklok’. Het mag duidelijk zijn dat de lantaarnklok uit het British Museum in Londen slechts een schakel is in de evolutie van de eerste muzikale uurwerken van rond 1500. Ze vormen de overgang van de middeleeuwse horlogerie naar de uurwerken uit de renaissance. Dat Vlaanderen en de Lage Landen hierin een voorname rol hebben gespeeld is onmiskenbaar. De moeilijkheid om een uurwerk toe te schrijven aan Vallyn Johannes en Nicholas Vallyn hadden en hebben nog steeds een grote faam in Groot-Brittannië, in tegenstelling tot in de Lage Landen, waar enkel horlogekenners de naam van deze uitmuntende horlogemakers kennen. In het artikel ‘Nicholas Vallin (c.1565-1603) van H. Allan Lloyd en Charles B. Drover uit 1955 vermelden de auteurs vier tafelklokken, één wandklok en vier zakhorloges. Sindsdien zijn er nog een aantal Vallyn-uurwerken in musea en privéverzamelingen ontdekt. Bij sommige horloges is de signatuur van Vallyn onduidelijk, maar daarom nog niet verkeerd. Andere verwijzingen (zoals afkortingen van de naam) of twijfelachtige bijvoegingen (vb. mogelijk recente graveringen van het gekende ‘Vallynperspectief’) vragen om meer onderzoek en vergelijking met de echte Vallyn-horloges.

214

Zeker is dat vader noch zoon Vallyn graveurs waren. Zij lieten dit werk meer dan waarschijnlijk uitvoeren door landgenoten. Vandaar dat er ook geen eenduidige ‘graveerstijl’ van de naam Vallyn of Vallin bestaat en zelfs geen vaste schrijfwijze voor de naam. Dat maakt een toeschrijving aan de familie Vallyn erg moeilijk.

Andere (mogelijke) horloges van Vallyn Tafelklok met aardglobe (Banff Museum) Het Schotse Banff Museum in Aberdeenshire beschikt in zijn collectie over een rond en horizontaal tafeluurwerk met daarboven een wereldbol, gesigneerd: “N. Vallin”. Bovenaan de ronde tafelklok bevindt zich aan de buitenzijde een uurring met Romeinse cijfers van I tot XII, waaronder een tastknopje te vinden is om ’s nachts het uur te lezen. De raderen zijn in messing en de rondsels in ijzer. Het kroonrad heeft eenendertig tanden met een rondsel met zes tanden. Een aantal onderdelen ontbreken, maar de snek is nog aanwezig. Onderaan ziet men de zware balans met twee armen alsook de pal met palveer. Dit horloge van Vallyn is waarschijnlijk één van zijn meest origineel bewaard gebleven uurwerken, hoewel er voornamelijk aan de globe - die éénmaal ronddraait op vierentwintig uur - heel wat veranderd werd. Er wordt zelfs beweerd (John Theophile Desaguiliers, pp. 53-54) dat de beroemde George Graham de globe zou gewijzigd hebben. Dankzij deze wereldbol trok het uurwerk de aandacht van wetenschappers. Gedurende een korte periode in de 18de eeuw is het mogelijk de lotgevallen van het uurwerk te volgen. Professor Jean Théophile Desaguliers (1683-1744) werd de eerste koper. Als hugenoot verliet hij zijn geboorteland Frankrijk en week hij uit naar Engeland. Hij was actief als wetenschapper, vrijmetselaar, priester in de Church of England en daarbij ook nog lid van de Royal Society. Als eerste assistent van Isaac Newton zorgde hij ervoor dat de ideeën van zijn meester verspreid raakten. Het uurwerk van Vallyn had in slechtere handen kunnen vallen. Desaguliers kocht het horloge in 1729, maar de verkoper bleef onbekend. In 1757 kwam Benjamin Franklin in het bezit van het kleinood. In 1766 was de astronoom James Ferguson (1710-1776) de trotse bezitter. In 1774 gaf Kenneth McCulloch, de assistent van Ferguson, het uurwerk aan een zekere GW. Het horloge werd waarschijnlijk verkocht bij een veiling van ‘Christies and Ansell’, ofwel in 1775 (toen er twee planetariums verkocht werden “made under the inspection of Dr. Desaguiliers”) ofwel in 1796, toen het veilingshuis “een groot planetarium van Desaguiliers” te koop aanbood (John Theophile Desaguiliers, p. 55). Geen van de kopers is bekend. Zeker is dat globe bovenop vervangen werd, mogelijk door Graham (of Ferguson?). Desaguiliers zou uurwerk en globe gebruikt hebben bij astronomische demonstraties. Men vermoedt dat de aardbol vervangen werd omdat de kaart niet meer beantwoordde aan de nieuwe wetenschappelijke kennis van onze planeet.

Zakhorloge uit de Sandbergcollectie Bij Bonhams in London werd op 12 december 2015 een ovalen zakhorloge geveild (eveneens geveild op 1 april 2001 bij Antiquorum, Genève). Dit zakhorloge, gesigneerd: N. Vallin, behoorde voorheen tot de vermaarde Sandbergcollectie (The Sandberg Book, pp. 40-41). Het zakhorloge heeft een omhullende kast waarin het mechanisch gedeelte kan scharnieren. De gravures op de kast zijn nog moeilijk zichtbaar. De wijzerplaat zit verborgen achter een bedekkende bovenplaat, die eveneens scharniert aan de kast. Het veilinghuis omschrijft het ovalen zakhorloge als volgt: “Nicollas Vallin, London ca. 1595 - Fijne en zeldzame, vergulde metalen zakhorloge met één wijzer en verborgen wijzerplaat. Buiten afmetingen van de kast: 67 x 42mm. Kast - Tweedelige kast, ovaal, gewelfde achterkant gegraveerd met een allegorische figuur van de rechtvaardigheid, scharnierende voorkant, gegraveerd met een figuur van de Vrede, omringd met een gecanneleerde band, gegraveerd met een patroon met gestileerd laurierblad. Wijzerplaat - Verguld metaal, Romeinse uurcijfers, cijferring met binnenin markeringen voor de halve uren, uitstekend tastpennetje voor nachtelijk lezen, gegraveerd met een cherubijn die met zijn elleboog op een schedel rust en achteraan een zandloper op de tafel, als een plechtige herinnering dat ons leven voorbijgaat met de uren. De afbeelding is mogelijk overgenomen uit een geïllustreerd ‘ars moriendi’ boek. Eén enkele geblauwde stalen wijzer in de vorm van een pijl. Mechanisme - Ovaal, 36 x 46mm. Vergulde, volle messing plaat, gedraaide balusterpilaren, snek en darmsnaar, spillengang, driearmige stalen ronde balans, geblauwde stalen balansveer. Lange kloof, ajour bewerkt en gegraveerd met asymmetrische bloemendecoratie. Wiel en pal instelling. Gesigneerd op de achterplatine (Vert)”. Het geheel van kenmerken wijst erop dat dit ovalen zakhorloge een werk is van Nicolas Vallyn. Nicolas Vallyn en Michael Nawe In de reserve van het British Museum bewaart men een zakhorloge in verguld brons, gesigneerd: Nicholas Vallin Brussel. De zijkant van de wijzerplaat is gegraveerd met konijntjes tussen bloemen. Eenzelfde motief van gravering vindt men op een zakhorloge van Michael Nawe, eveneens een uitgeweken Vlaming. Wellicht deden Vallyn en Nawe beroep op dezelfde graveur! Het zakhorloge bevond zich vroeger in het Guildhallmuseum van Londen. Een zakhorloge van Vallyn in bezit van de broer van Lodewijk XIII Een ovalen zakhorloge met spillengangwerk draagt in het deksel de gravering van het familiewapen van de Woodwards uit Avon in Bassett en is gesigneerd: N Vallin. De huidige bezitter is onbekend. Vroeger was het uurwerk eigendom van Gaston d’Orléans, broer van Lodewijk XIII, daarna kwam het in de Soltykoff-verzameling terecht.

Tafelklok, gesigneerd N. Vallin uit 1600 Het British Museum bezit een tafelklok, gesigneerd op de bodemplaat: N. Vallin 1600. Jammer genoeg werd het hele binnenwerk vervangen door John Monkhouse, een Engelse uurwerkmaker die actief was tussen 1750 en 1771. Het uurwerk draagt het wapenschild van burggraaf Montagu, die stierf in 1629. De klok zou afkomstig geweest zijn uit Cowdray Home, het oorspronkelijk familieverblijf van Montagu. Tafelklok in het Musée du Petit-Palais in Parijs In het Musée du Petit-Palais in Parijs vindt men een vierkante tafelklok, gesigneerd op de platine: “N.V.” wat zou staan voor “Nicholas Vallyn”. De pendule in de vorm van een toren heeft een hoogte van 26cm. Het horloge was een schenking van Auguste en Eugène Dutuit aan het museum in 1902. Bovenop staat een koepel met ajour gegraveerde figuren en voorwerpen. Deze mooie renaissancependule doet helemaal niet denken aan het werk van Vallyn. Vorm en versiering van de koepel zijn anders, de ronde fries onder de koepel ontbreekt, er zijn geen graveringen aanwezig met het typische Vallyn-perspectief, maar wel mooie gegraveerde allegorieën van de overwinning, astronomie en rechtvaardigheid. De strenge eenvoud is hier verdwenen ten voordele van overdadige versiering, die niet gebruikelijk was in het werk van Vlaamse horlogemakers en dus ook niet bij de familie Vallyn. Het uurwerk is geen vervalsing, maar gewoon een verkeerde toewijzing: een erg mooie pendule, maar niet van Vallyn Gebrek aan kennis en namaak Het is zeker niet de bedoeling al de uurwerken die zouden kunnen vervaardigd zijn door Nicolas Vallyn te vermelden. Kritisch en veeleisend moet men echter wel zijn tegenover wat op de markt verschijnt, zelfs bij gereputeerde veilinghuizen vergist men zich al eens. Zo bestaan er een aantal pendules, verkeerdelijk toegeschreven aan Nicolas Vallyn. Zo verkocht het gerespecteerde Duitse veilinghuis ‘Dr. Crott Auctioneers’ op 9 mei 2020 een kleine pendule, gesigneerd: Nicolas Vallin. De typische eigenschappen van de dit horloge komen niet overeen met wat Nicholas vervaardigde. Erg merkwaardig is dat het uurwerk volgens het veilinghuis Crott uit Mannheim zou vervaardigd zijn omstreeks 1610, terwijl Nicolas Vallyn overleed in 1603! Jammer genoeg zijn er ook uurwerken waarop de naam Vallyn of Vallin werd gegraveerd om mogelijke kopers te misleiden. Namaak is van alle tijden want er valt geld mee te verdienen. Zakhorloges van Abraham Breguet werden duizenden keren nagemaakt en dit al tijdens zijn leven. Ook nu hebben manufacturen van polshorloges grote problemen met namaak. Denk maar aan de nephorloges van A. Lange & Söhne, AudemarsPiguet, Cartier en Rolex of heel wat anderen. Neppers uit China en omliggende landen exporteren hun namaak per kilo. Eeuwen geleden bestond dat misbruik ook al, zij het in mindere mate omdat de kennis van horloges en de internationale handel ervan beperkter was.

215

Jorge de Diana in Madrid

Jorge de Diana Jorge de Diana in Yuste Jorge de Diana die helemaal geen uurwerkmaker was, verbleef samen met de horlogemakers Turriano en Johannes Vallyn in Yuste tijdens de laatste levensmaanden van keizer Karel. Hoe kwam hij daar terecht en wat gebeurde er met hem na de dood van de keizer? Juanelo Turriano en zijn echtgenote Antonia de Sigella huwden in Milaan in 1530. Juanelo en Antonia hadden twee kinderen, een dochter Medea en een zoon, waarvan de naam onbekend bleef. Mogelijk werd hij doodgeboren of stierf al vlug na de geboorte. Dochter Medea huwde met de arts Orfeo de Diana. Deze laatste vroeg aan Juanelo Turriano om zijn broer Giorgio de Diana (Jorge in het Spaans) mee te nemen naar Yuste als helper in zijn uurwerkatelier. Turriano kon het verzoek van zijn schoonzoon moeilijk weigeren (Zanetti, pp. 161-164). Hij werd naast Juanelo Turriano en Johannes Vallyn, de derde persoon in de ‘horlogecel’ van keizer Karel. Er was weliswaar een duidelijke hiërarchie onder de horlogemakers in Yuste. Turriano was de verantwoordelijke horlogemaker van de keizer en Vallyn was zijn assistent. Jorge de Diana wordt in de documenten uit die tijd beschreven als ‘hulpje’. In zijn boek ‘Janello Turriano, Genio del Rinacimeto’, uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling (10 september 2016 - 29 januari 2017) gewijd aan Turriano in het ‘Museo del Violino’ in Cremona, schrijft Cristiano Zanetti dat de aanstelling van Jorge de Diana door keizer Karel, mag beschouwd worden “als een duidelijk geval van nepotisme” (p. 161). Turriano was een man van aanzien geworden, had herhaaldelijk contact met keizer Karel en was een graag geziene man aan het keizerlijk hof. Aangenomen worden in de werkplaats van Juanelo had heel wat voordelen. Giorgio de Diana en zijn familie begrepen dit maar al te goed. Door in dienst te komen bij de koninklijke horlogemaker hoopte Giorgio op te klimmen op de maatschappelijke ladder.

xxx de Diana

Giorgio/Jorge

X

Jacomo de Diana Op 24 mei 1606 werd Jacome de Diana aangehouden omdat hij een boek - door Turriano geschreven met richtlijnen over het onderhoud van zijn astronomische uurwerken - gestolen had: “Jacome verklaarde dat hij een boek meenam over hoe de horloges moesten onderhouden worden, alsook een vierkante koperen plaat met een andere ronde er bovenop, samen met andere dingen die tot zijn vak behoorden. Op het moment dat ze hem arresteerden, eisten ze deze voorwerpen terug samen met andere goederen, zoals blijkt uit de vordering die behoort tot de opdracht van Juarez, de schrijver. Al het andere was aanwezig zoals het zal blijken. Hij heeft dit openlijk verklaard en ondertekend (Vert)” (Garcia-Diego, 1986, pp.138-139). Het boek werd nooit teruggevonden. De diefstal blijft evenwel een raadsel. Mogelijk liet Jacome het boek opzettelijk verdwijnen, want zonder dit ‘onderhoudsboek’ was in die tijd geen enkele horlogemaker in

Gerardo Torresani*

Bernardino de Sigella

Antonia de Sigella

Na de dood van keizer Karel begon Turriano alsmaar meer aandacht te schenken aan het bouwen van hydraulische waterpompen in Toledo. Daardoor viel zijn interesse en aandacht grotendeels weg voor horloges. Zo begrijpt men dat “Giorgio werd aangesteld voor het onderhoud van de planetaire klokken, die naar het kasteel van Madrid waren vervoerd. Aan het hof zorgde hij voor het opkuisen en het mechanische onderhoud, maar niet voor de wiskundige opstelling van de planetaire klokken van de oude meester, die eveneens zijn familielid was (Vert)” (Zanetti, pp. 163). Jorge de Diana mocht dus enkel het gewone onderhoudswerk uitvoeren. Voor het overige werk beschikte hij over te weinig kennis om ingrijpende beslissingen te nemen. Wat later werd hij in Madrid benoemd tot “regidor della Villa”, een functie die men zou kunnen omschrijven als ‘gemeenteraadslid van de stad’. Bij zijn dood in 1594 werd Jorge als horlogemaker opgevolgd door zijn zoon Jacome de Diana, die de titel droeg van ‘Klokkenmaker van onze Heer de Koning’. Ook Jacome was echter maar een helper, want van 1599 tot 1604 was Juan Cocart de titelvoerende ‘relojero del rey’.

X Milaan 1530

Janello Torriano/Juanelo Turiano*

???

Orfeo de Diana

X

Medea

jong gestorven zoon

Jacome

Genealogie van Juanelo Turriano en Jorge de Diana *De naam Torresani is dezelfde als Turriano of Torriano (Janello Torriano, p. 116)

216

staat de uurwerken van Turriano in werking te houden of terug aan de praat te krijgen als ze stilvielen. Jacome overleed in 1613. Het was geen toeval dat men de horloges van Turriano daarna niet meer kon laten werken. José Garcia Diego, uitmuntend kenner van Juanelo Turriano en Jorge de Diana, vat het als volgt samen: “Daarna werden er natuurlijk kamerhorlogemakers aangesteld, zoals dat gebruikelijk was en zoals de verzamelingen het vereisten, maar geen enkele horlogemaker was beroemd en hun werken zijn niet bewaard gebleven. (Vert)” (Garcia-Diego, 1982, p.136). Dit geldt zeker voor Jorge de Diana; van hem is geen enkel uurwerk gekend of vermeld.

217

218

Algemeen Besluit Vlamingen zien de periode van de Bourgondische hertogen lopen van 1384 met Filips de Stoute tot het aftreden van keizer Karel in 1555. Filips II van Spanje, de opvolger van Karel V, werd in Vlaanderen nooit aanvaard als hertog van Bourgondië, hoewel hij deze titel wel droeg. De Bourgondische periode van Vlaanderen (1384-1555) valt in grote mate samen met het ontstaan van de eerste uurwerken. In Engeland stelt men dat de eerste horloges voor het eerst verschenen op kloosters en kerken op het einde van de 13de eeuw. In Vlaanderen denkt men dat de eerste torenuurwerken geplaatst werden in het begin van de 14de eeuw. De eerste opvatting beweert dat horloges ontstonden in een godsdienstig milieu, terwijl de tweede mening er van uitgaat dat torenuurwerken het licht zagen in een stedelijke omgeving en dan voornamelijk op belforten. Al vlug zou men trachten torenuurwerken op kleinere schaal te bouwen zodat ze konden ondergebracht worden in een riddertent of kasteelzaal, in een schepen- of kloosterzaal en zelfs in een kamer van een rijke burger of edelman. Deze evolutie was niet meer tegen te houden. Het ontstaan en het gebruik van de computer in de 20ste eeuw is vergelijkbaar met de eerste ontwikkeling van het horloge, hoewel de groei van het horloge om begrijpbare redenen langzamer verliep. Beiden zijn echter even belangrijk, grensverleggend en innovatief gebleken in het leven van de gewone man. Van bij het ontstaan hebben de hertogen van Bourgondië aandacht gehad voor de grote nieuwigheid die het horloge was. Hertog Filips de Stoute zou al in 1382 het torenuurwerk van het Kortrijkse Belfort meenemen naar de Bourgondische hoofdstad Dijon, waar ze op dat ogenblik geen horloge bezaten. Nog steeds is dat torenuurwerk het oudste in Frankrijk. De volgende hertogen lieten zich op uurwerkgebied niet onbetuigd. Jan zonder Vrees bezat een aantal horloges waarvan er enkele voorkomen in de inventaris die na zijn plotse dood in 1419 werd

opgemaakt. Filips de Goede was niet alleen de eigenaar van een hele reeks horloges, hij was ook de trotse bezitter van het enig mooie Burgunderuhr, waarvoor Pierre Lombart uit Bergen het mechanisme vervaardigde, terwijl Jean Peutin uit Brugge voor de kast zorgde. Karel de Stoute van zijn kant liet zich dan weer opmerken door in 1466 het torenuurwerk van Dinant uit de toren te halen om het over te brengen naar Beaune. Ook de volgende hertogen lieten zich op horlogebied evenmin onbetuigd. Men weet dat Roelandt van Weghelen de vaste horlogemaker was van Isabella van Castilië en Filips de Schone. Dankzij de beschrijving van de boedelinventarisatie van Isabella van Castilië uit 1504 verneemt men dat zij drie schitterende mechanische horloges bezaten. De kers op de horlogetaart kwam er echter pas met keizer Karel. Zowel in Brussel als in Yuste omringde hij zich met bekwame horlogemakers zoals de horlogemakers van de familie van Troestenbergh, Juanelo Turriano en Johannes Vallyn. Allen waren indrukwekkende uurwerkmakers, ook als is hun tastbare nalatenschap beperkt. Van Claes van Troestenbergh kent men drie uurwerken, van Turriano nog enkel een armillairsfeer en van Johannes Vallyn één enkele renaissancependule. Toch is dit voldoende om, samen met de teksten en beschrijvingen van hun werk door tijdgenoten en latere auteurs, vast te stellen dat keizer Karel niet zomaar kan beschouwd worden als een gewoon horlogeliefhebber. Hij was een voortreffelijk kenner en een fanatieke bewonderaar van uurwerken. Toen de keizer voelde dat zijn einde naderde, besliste hij om zijn laatste maanden in Yuste door te brengen in gebed en met het bezig zijn met uurwerken. Hij was tijdens zijn laatste dagen een ultieme droom om doodgewoon omringd te zijn door zijn horlogemakers en hun astronomische uurwerken. Jaren op voorhand had hij zich voorbereid om in Yuste in alle rust en zo lang mogelijk te kunnen genieten van zijn vertrouwde horloges. Het werd hem niet gegund. De onverbiddelijke tijd haalde hem in, juist die tijd waar hij zo naar getracht had.

219

Addendum De geschiedenis van het Burgunderuhr Het Burgunderuhr verlaat Vlaanderen (vervolg van pp. 62-64) Hoe verzeilde dit meesterwerk uit Vlaanderen in Oostenrijk? Maria van Bourgondië (1457-1482), de grootmoeder van keizer Karel, erfde het uurwerk van haar vader Karel de Stoute, die het op zijn beurt geërfd had van zijn vader Filips de Goede. Het was deze Filips de Goede die het uurwerk besteld had omstreeks 1430 bij meester-horlogemaker Pierre Lombart uit Henegouwen voor wat betreft het mechanisme en bij Jehan Peutin uit Brugge voor het edelsmeedswerk. Men beweert dat Maria van Bourgondië het Burgunderuhr uit Vlaanderen zou meegenomen hebben naar Wenen ter gelegenheid van haar huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk, maar Maria huwde met Maximiliaan in Gent. De vraag kan gesteld worden of Maria ooit wel in Oostenrijk geweest is? Of gaf zij misschien de opdracht om het Burgunderuhr naar Oostenrijk te brengen? De geschiedenisboeken laten ons hierover in het ongewisse. Het huwelijk van Maria en Maximiliaan vond plaats in Gent. Maximiliaan kwam laat in de avond aan in Gent op 18 augustus 1477. Onder massale belangstelling van de Gentenaars trok Maximiliaan naar het Prinsenhof waar hij voor het eerst zijn toekomstige vrouw zou zien. Voor de beeldschone en verliefde Maria was het een uiterst emotionele gebeurtenis. Haar vader was acht maanden vroeger tragisch overleden. De gevolgen van zijn plotse dood waren immens: zij was hertogin van Bourgondië geworden, maar het hertogdom was ondergedompeld in één grote chaos. Zij had met opstand in haar eigen land te maken, zij werd belaagd door de troepen van de Franse koning Lodewijk XI en tenslotte dongen meerdere huwelijkskandidaten - men spreekt van zestien kandidaten - naar haar hand. Het was veel voor het frêle twintigjarig meisje zonder politieke ervaring. De sterke schouders van een man, in dit geval Maximiliaan van Oostenrijk, zouden haar helpen. In het Prinsenhof werd de huwelijksakte getekend en daarna volgde een groot banket tot in de vroege uren. ’s Anderendaags had in de slotkapel van het Prinsenhof de eenvoudige huwelijksinzegening plaats. Nog geen tien maanden later werd in Brugge op 22 juni 1478 haar zoontje Filips - de latere Filips de Schone - geboren. Op 10 januari 1480 beviel Maria in Brussel van haar dochter Margaretha (van Oostenrijk, 1480-1530) en in september 1481 werd eveneens in Brussel een jongetje geboren dat slechts drie maanden zou leven. Het is niet geweten of Maria wel de tijd had om naar Oostenrijk te reizen! Mogelijk heeft Maximiliaan, de echtgenoot van Maria en de latere keizer, het uurwerk meegenomen naar Oostenrijk. Maximiliaan was een verzamelaar in hart en nieren en het ‘Burgunderuhr’ paste wonderwel tussen zijn prachtstukken. Het blijft echter bij gissingen en veronderstellingen.

220

Het Burgunderuhr in Wenen Edouard de Collato (1748-1833), een prins uit een voorname Oostenrijkse familie en een verwoed kunstverzamelaar, was de trotse bezitter van het horloge dat men nu ‘Burgunderuhr’ noemt. Het horloge stond te pronken in zijn kasteel van Breitensée nabij Wenen. Hoe kwam de adellijke familie Collato in het bezit van dit pronkstuk? Hierover bestaan twee versies, maar ook hier zijn het slechts veronderstellingen. Mogelijk kreeg één van de voorvaderen van prins Edouard Collato het uurwerk als geschenk. Mogelijk was dit Antoine IV Collato, de kamerheer en raadgever van keizer Maximiliaan II (1527-1576). Maximiliaan II was de zoon van keizer Ferdinand I, de jongere broer van keizer Karel. Een tweede mogelijkheid is dat Edouard Collato het horloge gewoon kocht ter gelegenheid van de verkoop van de “Rudolfinische Sammlungen” in Praag. Deze verzameling bevond zich in het Praagse kasteel van Rudoph II (1532-1612). Rudolph was een zoon van Maximiliaan II. De collecties van Rudolph hadden erg te lijden gehad onder de Dertigjarige Oorlog en de bijhorende plunderingen. Wat nog overbleef van de “Rudolfinische Sammlungen” werd in 1782 openbaar verkocht door Jozef II, een vorst die in Vlaanderen beter gekend is als de keizer-koster. De belangrijkste stukken gingen naar de ‘Ambraser Sammlung’ in het kasteel van Ambras nabij Innsbruck. In deze periode zou Edouard Collato de pendule gekocht hebben. Prins de Collato had een paleis in Wenen maar het merendeel van zijn kunstcollectie bevond zich in zijn kasteel ‘Breitensee’ nabij Wenen. Breitensee maakt sinds 1892 deel uit van de stad Wenen. In heel wat geschriften uit die tijd wordt het prachtige uurwerk beschreven als een meesterstuk uit de 14de eeuw De beheerder van de prachtige verzameling van de familie Collato was een zekere Frédéric Simon, een gewezen zadelmaker. Frédéric Simon had zich door ellebogenwerk en duistere praktijken opgewerkt tot beheerder van de prinselijke collecties. Door misbruik te maken van het vertrouwen van de prins, kwam Simon tenslotte zelf in het bezit van de prinselijke verzamelingen! Frédéric Simon vreesde echter de wraak van de bedrogen prinselijke familie. Daarom liet Simon zich gewoon failliet verklaren. Zo werd heel de verzameling openbaar verkocht. Simon kocht zelf een aantal stukken terug, waaronder het ‘Burgunderuhr’. Op 17 maart 1846, negen maanden voor zijn overlijden, kocht Frédéric de Leber (Wenen 1803-Wenen 11 december 1846) het ‘Burgunderuhr’. Hij schreef dat hij het uurwerk kocht “in eigenaardige omstandigheden van een zekere Frédéric Simon bij wie hij het horloge gezien had. (Vert)” (de Leber, p. 7). Frédéric de Leber had de indruk dat Frédéric Simon niet goed wist wat hij verkocht, hoewel dat helemaal niet zo was. Frédéric de Leber betaalde een deel cash en gaf voor het overige antiekstukken bovenop ter waarde van 30.000fl. De bestaande rekening vermeldt dat het uurwerk afkomstig was uit de verzameling van prins Edouard Collato. Zoon Maximilian de Leber erfde eind 1846 het uurwerk van zijn vader Frédéric de Leber.

Het Burgunderuhr verhuist naar Duitsland De Duitse uurwerkverzamelaar en eveneens uurwerkhandelaar Carl Marfels (1854-1929) kocht het horloge in 1926 van de weduwe van de Oostenrijkse ambtenaar Maximilian de Leber. Carl Marfels voerde de klok uit naar Duitsland met het strikt navolgen van de officiële formaliteiten. Hiervoor had Marfels een uitvoervergunning van de Oostenrijkse staat nodig, een de toelating die hij ook bekwam. Deze vergunning had hij zeker niet verkregen als de Oostenrijkse staat het horloge aanzien had als ‘belangrijk nationaal erfgoed’. En daar begint de eerste kritiek: Marfels zou de Oostenrijkse staat voorgelogen hebben en de klok als “een mariage” van geringe waarde aangegeven hebben (Van Rompay, P. 2011, p. 12). Drie bekende Duitse uurwerkkenners (Ernst von BassermanJordan, Wilhelm Triebold en Max Engelman) onderzochten het horloge in 1926. Ernst von Basserman-Jordan publiceerde onmiddellijk hierop in 1927 een omvangrijke monografie met talrijke afbeeldingen. Daarin concludeert hij dat deze horloge toebehoorde aan Filips de Goede en daarbij het oudste bewaarde uurwerk is met veeropwinding en snek. Terzelfdertijd noteert hij dat zij één geheel vormt en te dateren valt omstreeks 1430. Hij voegt eraan toe dat dit kunstwerk van techniek en ambacht buitengewoon en eenmalig is. Zijn conclusie is dat dit horloge voor iedere kunsthistoricus van hoge waarde is (Van Rompay, 2011, p. 13). Twijfel De inkt van de monografie was nog niet droog of de poppen gingen aan het dansen. Men fluisterde dat het uurwerk een ‘mariage’ was uit de 19de eeuw of zelfs gewone namaak was. Deze vondst was te mooi om waar te zijn. De scherpste criticaster was Theodor Ungerer, een gerespecteerd eigenaar van de uurwerkenfabriek ‘Schwilgué’ uit Straatsburg. In 1930 schreef hij een artikel: “Is the Philipp the Good clock bad?”. Hij beweerde dat binnenwerk en behuizing van de klok niet bij elkaar pasten en dat de behuizing oorspronkelijk een monstrans was geweest. Dit was moeilijk vol te houden want een monstrans heeft nooit in het centrum drie verticale kolommen! Maximilian de Leber schreef hierover al:” Het uurwerk is in het geheel in al zijn onderdelen vervaardigd in dezelfde periode, met éénzelfde plan en éénzelfde idee die lang vooraf bestudeerd waren tot in de kleinste bijzonderheden. (Vert)” (de Leber, p.19). Carl Marfels trachtte zijn klok voor veel geld te verkopen, maar ving overal bot als gevolg van de twijfel over de echtheid van het Burgunderuhr (Van Rompay, 2011, p. 13). Tenslotte bood Marfels de klok aan als borg voor een lening bij de ‘Frankfurter Bank’ waar een zekere Max Najork (1877-1945) directeur was. Toen Marfels stierf in 1936 werd de klok bezit van de bank, waaraan Marfels ze verpand had. Van 1936 tot 1943 werd de klok door Najork uitgeleend aan het ‘Mathematisch-Physikalischer Salon’ in Dresden. Dit museum was in het begin geneigd om het horloge aan te kopen, maar door de negatieve berichten van pers en specialisten, ging de koop niet door. In 1939 wou Najork de klok verkopen aan het Germanisches Nationalmuseum in

Nürnberg. Hij vroeg 125.000 Rijksmarken: “Unter Bezugnahme auf unsere Unterhaltung teile ich Ihnen mit, daß ich bereit bin, die Standuhr Philipp’s des Guten, falls sie vom Germanischen Nationalmuseum, Nürnberg, erworben wird, zum Preise von RM 125.000.- zu verkaufen”. De verkoop ging niet door. In het begin van de Tweede Wereldoorlog werd door de SA-Führung (Sturmabteilung) aangedrongen om het horloge als geschenk aan Adolf Hitler te geven. Dit ging gelukkig ook niet door. In 1943 kocht het Germanisches Nationalmuseum in Nürnberg tenslotte toch het horloge aan voor 120.000 RM. In 1959 vlamde de discussie over de echtheid van het uurwerk opnieuw op. Daarom liet het Germanisches Nationalmuseum de klok in 1973 opnieuw volledig uit elkaar halen. Er volgde een uitgebreid en diepgaand onderzoek. Sindsdien geldt dit “Burgunderuhr” definitief als een origineel werk van omstreeks 1430.

Wijzerplaat van het Burgunderuhr.

Bovendeel van het Burgunderuhr.

221

Hans de Evalo (vervolg van pp. 96-97) Leven van Hans de Evalo Horlogemaker Hans de Evalo werd geboren in Brussel tussen 1530 en 1535. Toevallig in dezelfde periode als deze waarin Johannes Vallyn het levenslicht zag. Dit leidt soms tot verwarring aangezien sommige schrijvers beweren dat Hans (afkorting van ‘Johannes’) de Evalo en Johannes Vallyn één en dezelfde persoon zijn. Dit leest men onder meer in het ‘Bulletin of the National Association of Watch and Clockmakers’ uit 1955 (p. 112): “The correct name of the maker is ‘de Valo’: the Spaniards use the name de VALS, although one of the clocks seems to be quite clearly signed HANS de EVALO. The query has also been raised as to whether he might not have been the same man as JOHN VALIN, the Fleming, father of NICHOLAS VALIN, who worked in London, 1565-1603. (De correcte naam van de maker is ‘de Valo’. De Spanjaarden gebruiken de naam de Vals, hoewel een van de klokken duidelijk gesigneerd lijkt te zijn door Hans de Evalo. De vraag kan gesteld worden of hij misschien niet dezelfde man was als John Valin, de Vlaming en vader van Nicholas Valin, die in Londen werkte, 1565-1603”. De Engelse tekst werd behouden om de verwarring te tonen. Met nadruk moet gezegd worden dat het duidelijk twee verschillende horlogemakers zijn. Hans de Evalo stierf in Madrid in 1598. Vallyn is - na zijn verblijf in Yuste - teruggekeerd naar Brussel. Hij trouwde er en emigreerde naar Londen, waar hij overleed in 1603. Loopbaan van Hans de Evalo Eind 1558 werd Hans de Evalo door koning Filips II in Madrid aan het hof als uurwerkmaker aangesteld, weliswaar zonder speciale bevoegdheid. Een aanstelling van een jonge horlogemaker was in die tijd niet abnormaal. Juliano Turriano en Johannes Vallyn waren ook op jeugdige leeftijd aangenomen in keizerlijke dienst. De volgende jaren verneemt men niets over van Hans de Evalo tot op 4 september 1569, de dag van de publicatie in Madrid van het ‘Edicto de Fe’ (Edict van het Geloof). Door dit Edict was iedereen in het land gehouden ketterij en aanhangers van ketterij te melden op gevaar van excommunicatie. Door ‘excommunicatie’ kon een persoon of een groep personen tijdelijk of permanent verwijderd worden uit de katholieke kerk. In die tijd van een alles overheersende katholieke kerk in Spanje was deze straf bijzonder zwaar. Kwam daarbij dat de bekentenissen van de slachtoffers meestal werden afgedwongen door foltering en dus niet altijd waarheidsgetrouw waren. Al op 5 september 1569 verscheen Hans de Evalo in Madrid voor de Inquisitieraad. Opmerkelijk genoeg was dit al één dag na de publicatie van het Edict in Madrid. De Evalo beschuldigde Hans Brunsvi en Costancio, twee leden van de Royal Guardia Tedesca, van ontucht (Lea, Vol. 2, p. 44). Hans de Evalo verklaarde dat hij de feiten had gehoord, maar dat hij er niet aan gedacht had dit te melden tot hij de tekst van het Edict gelezen had. Belangrijk is dat men hierdoor weet dat Hans de Evalo een trouw katholiek was en als zodanig nooit problemen gekend heeft met de inquisitie. Het hoeft geen twijfel dat men op dat ogenblik in Spanje een trouw

222

In Shizuoka bewonderen de Japanse keizer Hirohito en de Spaanse koning Felipe in 2017 de klok van Troestenberg.

katholiek moest zijn om te mogen werken aan het koninklijk hof Was Hans de Evalo koninkijk horlogemaker? Dr. Valdovinos (°1943), professor Kunstgeschiedenis aan de Universidad Complutense van Madrid, stelt dat de Evalo in sommige documenten uit 1574 als horlogemaker van Hare Majesteit mocht aanzien worden (Valdovinos, p. 196). Verder schrijft hij dat de Evalo in juni 1570 in Castilië woonde en dat hij in 1575 minstens één huis bezat in Madrid. De stelling van Dr. Valdovinos wordt bevestigd in een rapport uit 1578, waarin de Evalo beweerde dat hij voor de koning een lantaarnklok met vergulde kast had gemaakt en verschillende horloges had hersteld. Ondertussen tekende Turriano, de koninklijke horlogemaker van Filips II, in 1565 een contract voor het maken van een pompsysteem om het water van de Taag naar het Alcazar van Toledo te brengen. Zo spendeerde de vaste koninklijke horlogemaker Turriano alsmaar minder tijd aan het horlogemaken. Koning Filips II vond dat het stilaan tijd werd om een nieuwe horlogemaker te benoemen aan het hof. Zodoende werd Hans de Evalo op 18 januari 1580 benoemd tot ‘horlogemaker van het Paleis’, zoals vastgelegd in een certificaat van Ramiro de Zavalza, de secretaris en griffier van Filips II. Deze benoeming komt rijkelijk laat, aangezien hij toch al in dienst was sinds 1558! Hij diende dus 22 jaar te wachten op zijn aanstelling aan het hof. Dat was toentertijd een abnormale lange periode, waarvoor nog steeds geen verklaring bestaat. Horlogemaker Hans de Evalo Hans De Evalo was gehuwd met Isabel(la) Coles. Mogelijk was ‘Coles’ een verbastering of vervorming van de Vlaamse naam ‘Cools’ want Engelsen waren er in die tijd erg zeldzaam in Madrid! Ondertussen had de Evalo in Madrid Juan (Jennin) Cocart opgeleid. Deze begaafde leerling was, net zoals zijn leermeester, geboren in Brussel. Na de dood van de Evalo hertrouwde Juan Cocquart met Isabel Coles, de echtgenote van zijn leermeester. Dit gebeurde in die tijd wel meer want zo kon de opvolger niet

enkel goud, zilver, messing of edelstenen overnemen van zijn voorganger, maar ook het horlogegereedschap en wat nog belangrijk was: het klantenbestand. Cocart volgde Hans de Evalo op als horlogemaker van het paleis en werd leermeester van Lorenzo de Evalo, de zoon van Hans de Evalo, die eveneens horlogemaker zou worden. Hans de Evalo bleef in dienst van de koning tot aan zijn dood in 1598. Dat zowel Hans de Evalo als Juan Cocart eminente uurwerkmakers waren, wordt bevestigd in een tekst van Antwerpenaar en tijdgenoot Jehan Lhermite die kroniekschrijver was van koning Filips II: “Filips II bezat in zijn kamer van het Escuriaal in 1598 twee gelijkaardige horloges die gebruikt werden als nachtlamp. De ene was vervaardigd door Hans de Evalo, geboren in Brussel en de andere door Juan Cocart, zelf ook Brusselaar (Vert)” (El mundo, p. 116). De eerste van deze twee horloges, die gesigneerd is ‘Hans de Evalo F. en Madrid 1583’ bevindt zich nu in het Escuriaal. Pendules van de Evalo Hoewel de Brusselse horlogemaker Hans de Evalo niet meer behoort tot de horlogemakers aangesteld door keizer Karel, is het goed deze uurwerkmaker, die toch een belangrijke rol speelde in de periode onmiddellijk na keizer Karel, wat beter te leren kennen via zijn horloges. Ondertussen weet men sinds 2012 dat de pendule uit 1581, die terecht aanzien wordt als het oudste mechanische horloge in Japan, niet een werk is van de Evalo, zoals te lezen is op de cartouche van het horloge: “Hans De Evalo me fecit in 1581”, maar een uurwerk van Nicolaus de Troestenbergh zoals men kan lezen op de kast zelf: “NICOLAVS / DE TROESTENBERGH /ME FECIT ANNO / DNI 1573 /BRVXELENCIS” (Voor het hele verhaal, zie hierboven: De familie Troestenberch,). Waarom deze naam- en datumverandering? Kon Hans de Evalo het gevraagde horloge niet tijdig leveren of was er tijd te kort om een nieuwe pendule te vervaardigen? In de meest waarschijnlijke hypothese (De Troostembergh, p. 88) wou de Spaanse koning Filips II enkel aan de Shogun een horloge schenken, die vervaardigd was door de koninklijke horlogemaker. De vorige koninklijke uurwerkmaker Nicolaes de Troestenberch was al een hele tijd met pensioen. De naam ‘de Troestenberch ‘zouden de Japanners misschien ook in verband hebben gebracht met de ‘Hollanders’, die toen helemaal geen vrienden waren van de Japanners. Daarom werd de datum van 1573 veranderd naar 1581 (De Evalo werd pas koninklijk horlogemaker in 1580) en dus graveerde men op de naamplaat de meer Spaans klinkende naam Hans de Evalo.

Het uurwerk uit 1629 van Lorenzo de Evalo, de zoon van Hans de Evalo.

223

uurwerkverzamelaar. Hij gaf het als geschenk aan de toenmalige Spaanse koning Alfonso XIII. Op dit ogenblik is dit horloge te bewonderen in het Escuriaal, het vroegere paleis van koning Filips II. Een monstransklok van de Evalo Een monstransklok, die deel uitmaakte van de verzameling Fränkel in Düsseldorf (BRD), werd in 1913 gekocht door een zekere Edgard Mannheimer uit Zurich. Daarna ‘verdween’ het horloge eigenaardig genoeg een tijdlang! In 1957 kwam het uurwerk weer aan de oppervlakte bij Richard B. Flagg in Milwauke (USA). Veilinghuis Christies in Londen verkocht het op 12 december 2001. De vuurvergulde monstransklok met een hoogte van 36cm heeft een wijzerplaat met een diameter van 16,3cm. De signatuur luidt: “HANS DE EVALO F EN MADRID 1.5.3.5.”. De ‘kandelaarvoet’ is rijk versierd met afbeeldingen van fruit en gevleugelde cherubijnenkoppen. Deze voet ondersteunt de ronde wijzerplaat die aan de buitenzijde een zilveren cijferring heeft met Romeinse cijfers. Het centrum is gegraveerd. De urenen minutenwijzer in verguld brons zijn gegraveerd en geciseleerd. Het binnenwerk bevindt zich tussen ronde messing platines met vier messing balusterpilaren en heeft twee bellen, een messing snek, een veerton en een foliot met drie armen. Het uur en de kwartieren worden geslagen op twee bellen.

Binnenzicht in het horloge van Lorenzo de Evalo.

De nachtklok uit het Escuriaal In 1997 tijdens een grote horlogetentoonstelling ‘Relojes del Patrimonio Nacional’ in Palma de Mallorca was een nachtklok van Hans de Evalo het pronkstuk. Deze nachtklok is van een onbetwistbare schoonheid. De kandelaarsvoet loopt uit op het lichaam van een faun die een leeuwenkop torst waaruit een olielamp verchijnt. Daarboven staat de wijzerplaat met zilveren cijferrand op een gouden gegraveerde achtergrond met de signatuur: Hans de Evalo. F. en Madrid 1583. De uurwijzer is gesmeed en geciseleerd. Het uurwerk met een hoogte van 52 cm, wordt aangedreven door een spillengang met waag, snek en catgutsnaar. Volgens de geschriften van een kamerdienaar van Filips II bevond dit horloge zich, samen met een uurwerk van Jennin Cocquart, in de werkkamer van Filips II in de Torre Dorada van het Escuriaal. Wanneer en hoe dit uurwerk verdween uit Madrid is niet geweten, maar het werd in 1893 aangekocht in Parijs door de Spaanse ambassadeur Baron Sturm, een verwoed

224

Natuurlijk is de datum ‘1535’ helemaal onmogelijk, aangezien de Evalo toen nog een baby was. De Amerikaanse eigenaar beweerde later dat het horloge een werk was van een voorzaat van de Evalo of - als dat niet mogelijk was - van een andere toenmalige horlogemaker van keizer Karel. Jammer, maar de andere horlogemakers van keizer Karel komen hiervoor niet in aanmerking aangezien zij nooit zulke horloges vervaardigd hebben. Zo is Vallyn geboren omstreeks 1530/1535 en kan het horloge evenmin vervaardigd hebben in 1535. Turriano werd aangesteld door Karel V in 1529, maar er is nergens sprake van zulk horloge. Dit lijkt ook onmogelijk, want de uurwerken van Turriano zijn gedocumenteerd. Een andere mogelijkheid is dat het een uurwerk is van Claes Troestenbergh, maar die maakte nooit dit soort horloges. Meer waarschijnlijk is de datum ‘bijgewerkt’, waarschijnlijk van 1585 naar 1535. Een andere eigenaardigheid is het gebruik van een minutenwijzer, een techniek die in die tijd heel erg uitzonderlijk was. Uit die periode is slechts één uurwerk met minutenwijzer gekend: een pendule uit 1564 van Jeremias Metzer uit Augsburg (Victora en Albert Museum, London). Ook hier is niet te achterhalen of deze minutenwijzer origineel is. Gezien de opgesmukte 1535 als datum, zou ook de minutenwijzer wel eens een latere toevoeging kunnen zijn. Interessant is wel de drie signaturen van de drie monstransklokken te vergelijken Monstransklok (verkoop Christie’s 2001) HANS DE EVALO F EN MADRID 1.5.3.5 Pendule in Japan Op plaatje op de wijzerplaat

HANS DE EVALO ME FECIT A MADRID 1581 Gegraveerd op de kast zelf, onder het plaatje van de Evalo NICOLAVS DE TROESTENBERGH ME FECIT ANNO DNI 1573 /BRVXELENCIS Monstransklok in het Escuriaal HANS DE EVALO F EN MADRID 1583 Het latijnse ‘Me fecit’ of ‘fecit’ staat voor ‘vervaardigde mij’, in die tijd een gebruikelijke Latijnse uitdrukking bij een signatuur. François-Paul Journe, de bekende uurwerkmaker van polshorloges, gebruikt het ‘fecit’ nog steeds op zijn polshorloges.

De portretten van Perrenot de Granvelle (vervolg van pp. 95-96) Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1586) was de zoon van de invloedrijke Nicolas Perrenot de Granvelle, staatssecretaris en grootzegelbewaarder van keizer Karel V. Vader en zoon Granvelle verbleven meestal te Brussel in de omgeving van het Koninklijk Paleis op de Koudenberg. In 1532 schreef Antoine Granvelle zich in aan de Leuvense Universiteit (Van Rompay, 2013, pp. 2-5). Hij verbleef in Leuven in de pedagogie ‘De Burcht’, aan de Mechelsestraat, op het ogenblik dat ook Mercator aan de Leuvense Alma Mater studeerde. Antoine Granvelle beschikte als rijke student over een privé kamer. Als arme student moest Mercator het stellen met een gemeenschappelijke slaapzaal. Mercator en Granvelle hebben elkaar echter wel leren kennen in Leuven en die vriendschap zou voor Mercator in zijn verdere leven belangrijk blijven. In 1538 - op 21-jarige leeftijd - werd Antoine Granvelle bisschop van Atrecht. Om zijn benoeming te vieren, bestelde Granvelle bij Mercator een zakzonnewijzer. Op 4 augustus 1539 schreef Mercator aan Antoine Perrenot dat hij het nodige instrumentarium miste om zelfstandig instrumenten te kunnen vervaardigen: “Ik zend U eindelijk, mijn aller Hoogwaardigste, het calvarium, veel later afgewerkt dan ik had kunnen vermoeden”. Met dit ‘calvarium’ bedoelde Mercator een kleine zakzonnewijzer in de vorm van een kruis. Enkele jaren later, in 1544, maakte Mercator ook een astronomische ring voor de jonge Granvelle, maar de onverwachte gevangenisstraf van Mercator in Rupelmonde wegens beschuldiging van ketterij, weerhield hem ervan het instrument tijdig af te werken. Na de dood van Nicolas Granvelle in 1550 volgde Antoine zijn vader op als staatssecretaris van keizer Karel. In 1559 werd Antoine Granvelle de eerste aartsbisschop van het pas opgerichte aartsbisdom Mechelen. In 1561 volgde zijn benoeming tot kardinaal. Vanaf dan werd hij door de plaatselijke adel alsmaar meer beschouwd als een exponent van de gehate Spaanse

regering. Daarom ontvluchtte hij Mechelen in maart 1564 om terug te keren naar Besançon, zijn geboortestad. Waarheidsgetrouw De schilders uit de renaissance werkten waarheidsgetrouw voor de personen, de natuur of de voorwerpen die afgebeeld werden. Dit is niet anders bij de portretten van Granvelle. Zo zijn de ringen die Granvelle droeg, zeer exact weergegeven en ziet men bij verschillende schilders dezelfde ringen. Ook de tafelpendules werden geschilderd naar de realiteit. Hier merkt men bij de pendules toch duidelijke verschillen in hoogte of breedte, open of gesloten zijkanten, grootte van de wijzerplaat of plaats van de opwindopening. Het eerste portret van Granvelle door Titiaan In zijn tijd stond Antoine Perrenot bekend als één van de grootste verzamelaars van kunst. Hij bezat een schat aan boeken, schilderijen en wetenschappelijke instrumenten, waaronder talrijke tijdmeters en horloges. Van de ijdele en verwaande Antoine de Granvelle bestaan wel meer portretten, wat Granvelle maakt tot één van de meest geportretteerde figuren uit zijn tijd. Onder meer Jan van Scorel schilderde Granvelle. Dit portret werd later gekocht door Pieter Paul Rubens, maar het schilderij ging verloren. Opmerkelijk is dat men bij vijf portretten van Granvelle als enig voorwerp een horloge aantreft. Zeer waarschijnlijk gaf Granvelle zelf de opdracht om onderaan een fraai uurwerk te schilderen. Met deze boodschap diende de schilder de macht, de financiële status en de culturele interesse van Antoine de Granvelle benadrukken. Het portret met pendule van Antoine Perrenot de Granvelle, de trouwe ‘eerste minister’ van keizer Karel, werd waarschijnlijk in Augsburg geschilderd door Titiaan, de huisschilder van keizer Karel. Perrenot wist maar al te goed dat de keizer een horlogefreak was. Om in het gevlei te komen bij de keizer, liet Perrenot zich in eerder onopvallende donkere kledij portretteren door Titiaan met naast zich een tafelklok. Op dit schilderij kijkt Perrenot de schilder recht in de ogen. De blik van de kijker wordt echter naar onder geleid, waar de hand van Perrenot opvallend hel verlicht is. Naast de hand met twee geringde vingers, wordt de aandacht eerder discreet maar toch duidelijk, gevestigd op een opvallende pendule. Achter de pendule liggen papieren met op het bovenste blad de handtekening van Titiaan. Enkel de volledig gesloten en gegraveerde voorzijde en de rechterzijkant van het horloge zijn zichtbaar. De afgebeelde pendule heeft vooraan in het midden een messing cijferring waarop twaalf kleine knopjes zitten om het uur aan te duiden. Er is slechts één wijzer. Onder de cijferring rechts merkt men de opening voor de opwinding. Dit wijst erop dat het horloge aangedreven werd door een veer. Rondom de renaissancependule loopt bovenaan een gegraveerde fries en onderaan een wat bredere gegraveerde plint. De hoeken worden gevormd door vooruitstekende vlakke pilaren. De pendule heeft een glanzende koepel omringd door vier hoekpinakeltjes. De belkoepel - versierd met vergulde bladeren wordt op zijn plaats gehouden door een wat groter pinakel.

225

Antoine Perrenot de Granvelle door Titiaan in 1548. - kopie

Een tweede portret van Granvelle door Anthonis Mor In 1549 liet Antoine Perrenot de Granvelle zich portretteren door Anthonis Mor (ca. 1519-ca. 1575). Aanleiding was de nakende benoeming van Granvelle tot staatssecretaris en grootzegelbewaarder van keizer Karel, in navolging van zijn vader. Links onderaan op het doek schilderde Mor een tafelklok, waarvan men slechts de voorzijde en een gegraveerde zijkant kan zien. Mor is de enige die een doosklok koos als horloge of was dit een keuze van Antoine Perrenot! De messing - meer dan waarschijnlijk vuurvergulde - tafelklok heeft op elke zichtbare zijde een ronde en ajour bewerkte opening. Bovenop bevindt zich de cijferring, die hoger ligt dan het omringende gegraveerde deel. Op de vier hoeken van de bovenplaat staat een knop of klein pinakel. Het uurwerk rust op een tafeltje waarop achteraan een oranje map ligt met papieren. Dit uurwerk is bijna zeker een werk van de Brusselse uurwerkmaker Nicolaes van Troestenbergh. Dit hoeft niet te verbazen als men weet dat Perrenot de Granvelle en Nicolaes van Troestenbergh beiden in Brussel en in dezelfde periode in dienst waren van keizer Karel. Gezien de hoge positie die beiden bekleedden, moeten zij elkaar voorzeker hebben gekend.

226

Anthonis Mor 1549.

Zeker is dat Granvelle minstens één uurwerk bij Nicolaes van Troestenbergh bestelde. Zo schrijft Maximiliaan Morillon, de vicaris-generaal van het aartsbisdom Mechelen, op 8 juli 1564 aan Granvelle, die vier maanden ervoor halsoverkop uit Mechelen vertrokken was omdat hij vreesde voor zijn leven: “De uurwerkmaker Nicolaus Van Troestenberch zei me dat zijn werk klaar is. Hij wilde weten hoe hij kon reizen en vroeg geld voor de reis. De schilder Anthonis Mor sprak ervan hem te vergezellen in een koets, omdat hij omwille van zijn hernia niet anders kon reizen (De Jonghe, p. 260)”. Deze tafelklok is waarschijnlijk deze die verkocht werd op 9 november 2010 bij Sotheby’s in Parijs, gesigneerd en gedateerd op de bodemplaat: NICOLAVS DE TROESTENBERCH ME FECIT DNI 1566 BRVXELENCIS. Portret door een navolger van Anthonis Mor uit 1555-1560 Op 4 december 2014 verkocht Sotheby’s in Londen een portret van Granvelle, geschilderd door een navolger van Anthonis Mor. Het doek heeft niet de kwaliteit van het werk van Titiaan of Mor, voornamelijk door het zwakke perspectief.

Anonieme schilder uit de omgeving van Anthonis Mor.

Navolger van Anthonis Mor.

Bij dit portret staat de messing pendule op een houten tafel waarop ook de rechterhand van Granvelle rust. Hij houdt een kerkboek of geldbuidel vast met zwartlederen bedrukte omslag. Granvelle toont nadrukkelijk zijn twee geringde vingers. Op te merken valt dat de ringen verschillen van deze die Titiaan en Mor schilderden.

waardoor het hoofd en de twee handen van Granvelle prominent naar voor komen. Het vierde aandachtspunt op het doek is een kleine pendule. Het horloge heeft een vierkantig grondvlak met vooraan een hooggeplaatste cijferring met één wijzer. Mogelijk is de zichtbare zijkant open gewerkt en ziet men enkele onduidelijke raderen. Bovenaan staat de belkoepel met de vergulde bladversiering. Achter de pendule ligt een wit en geplooid perkament als een soort achtergrondverlichting voor de pendule.

De (vuurvergulde!) messing pendule heeft een duidelijk rechthoekig grondplan. De voorzijde toont een cijferring die de hele voorkant bedekt. Ook hier worden de uren aangeduid door een kleine knop. De opwindopening zit zoals bij het portret door Titiaan, helemaal rechts onderaan. De zijkant is volledig gesloten en gegraveerd. De bovenzijde met de vier hoekpinakels heeft een belkoepel met vier messing of gouden bladvormige versieringen. Achter het horloge liggen enkele papieren. Vierde portret door een navolger van Anthonis Mor Een andere navolger van Anthonis Mor schilderde ook een portret van Granvelle. Het doek is niet gedateerd. Hier is een tafelklokje of miniatuurpendule afgebeeld. De centrale figuur Antoine Perrenot de Granvelle - wordt afgebeeld als een verheven, afstandelijke en arrogante persoon. De stijl van de anonieme schilder is eerder laatgotisch. Bij het zien van het schilderij wordt de aandacht getrokken naar drie heldere kleurvlakken

Portret van Granvelle door Willem Key De opdracht voor dit portret volgde op de benoeming in 1561 van Antoine Granvelle tot kardinaal, vandaar ook de purperrode mantel. Opnieuw siert een tafelklokje het kastje naast Granvelle. De vergulde pendule heeft een vierkantig grondvlak en heeft in grote mate dezelfde kenmerken als de vorige pendules, behalve natuurlijk de doosklok van de hand van Anthonis Mor. De cijferring is van zilver (of verzilverd) wat bij geen enkele andere pendule het geval is. De zijkant is open maar er zijn geen raderen of andere onderdelen te bespeuren. De bel zit onder de versierde koepel waar bovenop een pinakel pronkt. Achter het horloge ligt een rood gebonden boek, mogelijk een bijbel. Deze horloge oogt kostbaarder dan de pendules op de vorige schilderijen en benadrukt hierdoor de verheven functie van kardinaal Granvelle.

227

Het Keizermonumentuurwerk Het ‘Württembergisches Landesmuseum’ in Stuttgart, herbergt een uitzonderlijke verzameling uurwerken uit de Renaissance. Eén van deze prachtige horloges is het zogenaamde ‘Keizermonumentuurwerk’ uit de 16de eeuw. Als een uurwerk aan een keizer gewijd is en uit de 16de eeuw stamt, dan is het normaal dat men denkt aan keizer Karel en een uurwerkmaker uit zijn omgeving. Dit uurwerk zou een werk van Juanelo Turriano kunnen zijn, maar de meningen lopen hierover sterk uiteen. Op dit ogenblik kan men met zekerheid zeggen dat het geen werk van Juanelo is. Kenmerken zoals stijl, vorm, versierselen, het binnenwerk of het hele opzet passen niet in het oeuvre van Turriano. Het horloge werd naar alle waarschijnlijkheid gemaakt in het tweede deel van de 16de eeuw. In deze periode besteedde Juanelo in Toledo zijn tijd met grote waterbouwwerken en was hij helemaal niet bezig met horloges. Horlogekenner Paul Van Rompay schreef in 2010 een erg boeiende bijdrage in verband met het ‘Keizermonumentuurwerk ’in ‘Het Uurologisch nieuws’, het tijdschrift van Belgische Uurwerkgezelschap: Het museum weet deze tafelklok zelf niet goed te plaatsen en zet er dan maar Augsburg (?) met een vraagteken bij. Augsburg was gekend als goud- en zilverstad, dankzij de familie Fugger, de grootste familiebank in Europa, rijker dan de De Medici’s. De Fuggers - oorspronkelijk textielhandelaren - dankten hun fortuin aan de zilvermijnen in Bohemen, Tyrol en Silezië, die zij als borg voor hun leningen van keizer Karel en de Habsburgers verwierven. De stad Augsburg telde in die tijd talrijke excellente uurwerkmakers. Een uurwerk aan een maker uit Augsburg toeschrijven staat chic. Maar werd dit uurwerk wel in Augsburg vervaardigd? De tafelklok is niet groot, slechts 41cm hoog met een diameter van 16cm. De behuizing bestaat uit twee delen: een zeshoekige ebbenhouten sokkel en een slankere, zilver vergulde baldakijnopbouw. De sokkel is meervoudig getrapt en met zilver vergulde appliques bezet. Zes gegroefde zuilen met kapitelen accentueren de hoeken. In nissen met blauw en rood versierd staan drie reliëfbeelden, die telkens tweemaal voorkomen; zij stellen enerzijds Venus met Amor voor, andezijds Mars en Apollo. Het bovenste gedeelte is gemaakt uit verguld zilver. Op een ronde bodemplaat vormen vijf gladde zuilen de vijf hoeken van een zeshoek, die ten opzichte van de sokkel om 30 graden verschoven zijn. De zesde zuil ontbreekt om het centraal opgestelde beeld van de tronende heerser vrij te geven. Dit beeldje is van beduidende betere kwaliteit dan de rest van het zilverwerk en is dus gemaakt door een top goudsmid en niet door de uurwerkmaker. Er werd daarom gesuggereerd dat dit beeldje het werk zou kunnen zijn van goudsmid Jamnitzer Wenzel uit Nürnberg, één van de beste van zijn tijd. Maar het is weinig waarschijnlijk dat een goudsmid als Jamnitzer Wenzel zich zou vergenoegen met het maken van een beeldje, en niet van het hele werk. William Key, 1561.

228

De vijf zuilen schragen een massief gebinte waarop twaalf geëmailleerde wapenschilden en de gedeeltelijk geëmailleerde wijzerplaat zijn aangebracht. Een overdekt tempietto, bekroond met een beeldje, sluiten het baldakijn af. Het uurwerk heeft een kleine wijzerplaat (diameter 3,5cm) met één wijzer. Het gangwerk bevindt zich direct achter de wijzerplaat en wordt aangedreven door een veer met snek en darmsnaar en wordt geregeld door een waag met spillengang. Het slagwerk heeft één bel in de sokkel en drijft ook de automaat aan. Telkens op het uur gaat de arm met scepter van keizer Karel op en neer en beweegt het klokje in de toren (maar zonder geluid). Dergelijke regeling behoort tot de vroegste in zijn soort. Het uurwerk heeft ook slagwerk met voorslag, alweer één van de vroegste in zijn soort. Het uurwerk is ongetwijfeld het werk van een topuurwerkmaker. Tot zover de beschrijving. Maar wanneer is dit uurwerk te dateren? Afgezien van de mogelijke verbouwingen in de loop der tijd wijst de stijl van dit uurwerk duidelijk richting Renaissance, en niet de 19de eeuw, wat ook wel eens geopperd werd. Dit uurwerk wordt gedateerd in de tijd van keizer Karel: de eenvoudige wijzerplaat van het uurwerk, de metaalversieringen en de zilveren godenbeeldjes onderaan wijzen alle in die richting. Maar is de figuur onder het baldakijn wel Karel V? De heerser draagt niet de keizerskroon van het Heilige Roomse rijk van de Duitse natie, maar een niet nader te identificeren koningskroon. Ook de scepter en wereldbol in zijn handen zijn niet de Habsburgse kroningsinsignes, maar algemene insignes van dynastieke macht. Wij hebben het beeldje onder het baldakijn minutenlang bestudeerd en gefotografeerd. Het is niet keizer Karel. Hij heeft wel een Habsburgse kin, maar bijlange niet zo uitgesproken als keizer Karel. Dan blijven als kandidaten over: Filips II (de zoon van keizer Karel) en Ferdinand (zijn broer). Toen Karel V in 1555 troonsafstand deed, verdeelde hij zijn rijk onder Filips II en Ferdinand. Filips II erfde de Nederlandse en Spaanse koninkrijken, Ferdinand het Duitse Rijk, de Oostenrijkse erflanden en de keizerskroon. We opteren dus voor Filips II als heerser op de troon onder het baldakijn, want Ferdinand zou als keizer afgebeeld moeten worden. Deze keuze wordt bevestigd door de twaalf wapenschilden op het gebinte van het baldakijn. Elf van de twaalf wapenschilden staan voor de Spaanse koninkrijken van de Habsburgers, nl. Toledo, Leon, Castilië, Aragon, Jerusalem, vasteland Sicilië (Napels), Navarra, Granada, eiland Sicilië (Sicilië en Sardinië), Galicië en Valencia. Het twaalfde wapenschild is dat van Kroatië, maar het koninkrijk Kroatië was van 1527 tot 1868 onderdeel van de Oostenrijkse erflanden en viel dus niet onder het bewind van Filips II. Vermits dit wapenschild, in tegenstelling tot de andere, ‘geniet’ is, is het waarschijnlijk later aangebracht. En dan blijft er het naakte beeldje bovenaan het baldakijn. Dit beeldje is een kopie van de zogenaamde Antinoüs van het Belvedère, een Romeins beeldje dat in 1543 in de tuin van het Vaticaan werd opgesteld en onmiddellijk voor grote beroering

Het keizermonumentuurwerk.

229

en schandaal zorgde. Antinoüs was een Griekse jongen van buitengewone schoonheid, die de geliefde was van de Romeinse keizer Hadrianus. Van het beeld werden ontelbare bronzen en marmeren replica’s in alle maten gemaakt en verspreid over heel Europa. Als het beeldje oorspronkelijk op het uurwerk stond - en daar heeft het alle schijn van - dan kunnen wij het uurwerk dateren omstreeks 1570. Als we al deze elementen samen brengen komen wij tot volgend besluit. Het uurwerk werd gemaakt omstreeks 1570, kort na het overlijden van keizer Karel. De wapenschilden op het gebinte van het uurwerk stellen de Spaanse koninkrijken voor. De heerser op de troon is waarschijnlijk Filips II van Spanje. Het uurwerk zelf, met zijn regeling en voorslag, was zijn tijd vooruit en dus gemaakt door een topuurwerkmaker. Weinig spreekt voor Augsburg. In Augsburg komen ebbenhouten sokkels in die tijd niet voor. En als het gemaakt is voor Filips II, waarom zou hij het laten maken hebben in Augsburg als hijzelf in Spanje en in Vlaanderen excellente uurwerkmakers had? Wie komt dan in aanmerking? Filips II had na het overlijden van keizer Karel de uurwerkmakers Juanelo Turriano en Johannes Vallyn, die nog voor zijn vader hadden gewerkt, in dienst gehouden. Zij waren zeker in staat dergelijk uurwerk met automaat te vervaardigen, maar Vallyn verliet Yuste in 1559, Turriano enkele jaren later. Er was nog een derde uurwerkmaker in dienst bij keizer Karel, Hans de Evalo. Hij werd pas in 1580 officieel hofuurwerkmaker en dus is het weinig waarschijnlijk dat hij dit horloge zou gemaakt hebben. Maar wat te denken van Nicolaes van Troestenberch? Nicolaes was in Brussel uurwerkmaker geweest van keizer Karel maar was in 1555 niet meeverhuisd met Karel naar Spanje. Hij was goed bevriend met Antoine de Granvelle, de eerste aartsbisschop van Mechelen en de belangrijkste adviseur van koning Filips II. In een brief, afkomstig van Filips II, afgeleverd te Brussel op 21 november 1569 ontvangt Nicolaes van Troestenberch als horlogemaker een dagelijkse rente van 4 sous 2 gros Vlaams. Dat kan voor bewezen diensten aan de vader van Filips II geweest zijn, maar 15 jaar na datum is het toch wel erg laat om zijn erkentelijkheid te betuigen. Zou het dan niet kunnen dat deze rente de betaling was voor een door Nicolaes van Troestenberch geleverde klok, namelijk deze tafelklok?

230

Titiaan, de hofschilder van keizer Karel Titiaan of Tiziano Vecellio (1488/1490-1576) mag aanzien worden als één van de grootste Italiaanse schilders uit de renaissance. Hij was een tijdgenoot van keizer Karel, die hem in 1530 aanstelde als zijn hofschilder en hem wat later op 10 mei 1533 verhief in de adelstand. Titiaan schilderde zowel godsdienstige als mythologische taferelen hoewel zijn echte specialiteit het portretschilderen was. Geen wonder dat Titiaan uitgroeide tot de geliefde portretschilder van de groten der aarde. Om zijn overwinning in 1547 op de protestantse vorsten van het Schmalkaldisch Verbond (De leden van dit verbond ijverden voor de erkenning van het lutheranisme, de nieuwe Duitse godsdienst) in de slag bij Mühlberg meer luister bij te zetten, nodigde keizer Karel zijn hofschilder Titiaan uit naar Augsburg. Titiaan, vergezeld van zijn assistenten, verliet Venetië begin 1548. In Augsburg moest Titiaan het portret schilderen van keizer Karel, de leden van zijn familie en de belangrijke figuren aan het hof. Op acht maanden tijd vervaardigden Titiaan en zijn assistenten een twintigtal portretten. Het is in Augsburg dat Titiaan het beroemde ruiterportret van Karel V voor de slag bij Mühlberg schilderde, hoewel Karel toen met jicht aan zijn bed gekluisterd was en met een draagberrie naar het slagveld gedragen werd. Het heldhaftige ruiterportret moest de ‘ideale christelijke ridder’ voorstellen. Het is ook in Augsburg dat Titiaan de opdracht van de keizer kreeg om een portret te schilderen van keizerin Isabella van Portugal, de in 1539 overleden echtgenote van Karel. Titiaan schilderde haar portret, hoewel hij haar nooit had gezien. De keizer gaf ongetwijfeld deze opdracht om een herinnering te hebben aan zijn echtgenote tijdens zijn verblijf in Yuste. Zes portretten met telkens een pendule Opvallend is dat Titiaan minstens zes portretten schilderde met daarop als blikvanger een pendule. Titiaan werkte in de mooiste paleizen, in de grootste kastelen en bij de rijkste edelen of vorsten uit zijn tijd. Zonder enige twijfel zag hij daar horloges, die behoorden bij de nieuwste aanwinsten van zijn broodheren. Net zoals bij het portretteren zal hij ook deze pendules met de grootste nauwkeurigheid geschilderd hebben naar de werkelijkheid. De horloges op zijn schilderijen ademen de renaissance uit en zijn duidelijk verwant met het uurwerk van Johannes Vallyn uit Castiglione, hoewel sommige auteurs verwijzen naar Augsburg of Urbino. Deze laatste stad wordt voornamelijk vernoemd door Italiaanse auteurs, die hiervoor verwijzen naar de echtgenoot van Eleonora Gonzaga, de hertog van Urbino (Gianello Torriano, pp. 133-136). Urbino was een van de voornaamste centra van de Italiaanse renaissance en daarbij de geboortestad van belangrijke kunstenaars als Rafaël en Bramante.

Karel V en keizerin Isabella van Portugal, door Pieter Paul Rubens, naar een doek van Titiaan.

Dubbelportret van keizer Karel en koningin Isabella van Portugal In 1543 gaf keizer Karel aan zijn hofschilder Titiaan de opdracht om postume portretten van zijn echtgenote Isabella te schilderen. Titiaan gebruikte hiervoor als model vroegere portretten van de keizerin. Later schilderde Titiaan een dubbelportret van het keizerlijk paar met centraal een pendule. Dit dubbelportret van Titiaan ging echter verloren, maar gelukkig was er Pieter Paul Rubens (1577-1640). Bij zijn tweede doortocht in Madrid tussen 1628 en 1629 kopieerde hij het doek van Titiaan. Op het dubbelportret worden de keizer en de keizerin afgebeeld terwijl ze zitten achter een tafel en voor een deels open overgordijn. Centraal op de grote tafel prijkt een pendule. De wijzerplaat is gekeerd naar de twee personen zodat de toeschouwer enkel de achterzijde van de pendule ziet. Wil de keizer hierbij laten uitschijnen dat je de tijd altijd, maar dan ook altijd, moet in het oog houden. Deze gedachte was voor de erg gelovige keizer zeker niet uitgesloten. Is het daarom dat het uurwerk zulke centrale plaats inneemt? Werden deze twee mensen verenigd door de tijd of was het juist andersom: hadden ze in hun leven te weinig tijd om samen door te brengen. En wat willen de handschoenen zeggen? De zwarte kledij en het juweel van de orde van het gulden vlies - zonder de opvallende gouden ketting - wijst op de rouw van de keizer. Hij houdt de handschoenen in de hand, klaar om te vertrekken. Isabella, afgebeeld als echtgenote van de keizer, draagt een stijlvol kleed, ringen, oorbellen, een elegante sierspeld en een geraffineerd juweel verwerkt in haar haar. De handschoenen van de keizerin liggen mooi gevouwen op de tafel. Staan de handschoenen symbool voor leven en dood: als een zinspeling op de grote en definitieve reis naar een verre en ongekende bestemming. Is het daarom ook dat de keizer en de keizerin onbewogen - bijna als versteend - voor zich uit staren. Titiaan, dompelt de toeschouwer onder in een mysterie.

Eleonora Ippolita Gonzaga della Rovere.

De rugzijde van de vuur vergulde pendule toont een klassieke renaissance horloge waarvan de hoeken worden gevormd door vooruitstekende vlakke pilaren. De rugkant en het zichtbare deel van de zijkant zijn gegraveerd. Bovenop is de glanzende belkoepel omringd door vier hoekpinakeltjes. Bovenop staat een wat groter pinakel. Portret van Eleonora Ippolita Gonzaga Titiaan schilderde het portret van Eleonora Ippolita Gonzaga, prinses van Mantua (1493-1550) omstreeks 1537/38. Dit doek mag dan ook aanzien worden als het eerste portret van de hand van Titiaan waarop een pendule afgebeeld is. In 1509 huwde Eleonora Gonzaga met Francesco Maria I della Rovere. Hij was de neef van paus Julius II. Zo was Eleonora een aangetrouwde nicht van paus Julius II. Eleonora wordt zittend voorgesteld in een donker kleed met strikjes in gouddraad en een zware goudkleurige halsboord. Verder draagt de prinses gouden oorbellen, ringen met parels en een halsnoer. Opvallend is haar gordel waaraan een gouden ketting is bevestigd. Hieraan hangt een gouden tas in de vorm van een overdadig versierde hondenkop. Op een tafeltje naast de prinses ligt haar lievelingshondje te soezen met daarachter een pendule onder een groot raam met vergezicht.

231

Antoine Perrenot de Granvelle uit 1548.

Portret uit 1550 van de ridder van de Orde van Malta.

Het kleine renaissancehorloge moet bijdragen aan de rijke uitstraling van de prinses. De vergulde voorzijde van de pendule heeft onderaan en bovenaan een brede, gegraveerde fries. Centraal staat de ronde wijzerplaat met aan de buitenzijde de smalle cijferring met de aanduiding van tweemaal twaalf uren. Het centrum binnen de cijferring lijkt opgesmukt met een windroos in email. Andere aanduidingen zijn niet te onderscheiden. Bovenaan bevindt zich de belkoepel die versierd is met loofwerk waarop een klein verhoog staat. Hierop poseert een figuur met helm en harnas. De vier hoeken rond de koepel hebben pinakels in de vorm van een zittend figuurtje, waarschijnlijk in zilver en/of goud zoals het beeldje bovenaan.

De Orde van Malta werd opgericht in 1023 om de talrijke pelgrims te verzorgen die toestroomden in Jeruzalem. Men noemde de leden ook wel Johannieters naar de naam van hun patroon ‘Johannes de Doper’. In 1113 werd de orde omgevormd tot een militaire Orde. Na de afschaffing van de Orde van de Tempeliers in 1312 kwam de Orde van Malta in het bezit van talrijke bezittingen van de Tempeliers. Toch moesten de Maltezer Ridders Jeruzalem verlaten onder druk van de Ottomanen. Ze waren een tijd gehuisvest op Rhodos maar in 1530 kwam keizer Karel te hulp en stelde het eiland Malta ter beschikking van de Orde. Uit deze tijd stamt ook de naam Maltezer Ridders. Nu is Rome de uitvalsbasis van de Orde. De Orde bestaat nog steeds en is actief in meer dan 120 landen, op het gebied van ziekenzorg of hulpverlening bij rampen en oorlogen. Volgens de laatste gegevens uit 2020 heeft de orde zo’n 13.500 leden die in hun werkzaamheden worden bijgestaan door zowat 80.000 vrijwilligers, hoofdzakelijk medisch personeel.

Portret van Granvelle door Titiaan uit 1548 Zie Addendum, 2. De portretten van Perrenot de Granvelle. Portret van de ridder van de Orde van Malta Dit schilderij van Titiaan valt te dateren omstreeks 1550 en stelt mogelijk een ridder van de Orde van Malta voor. Of de figuur een Ridder van de Orde van Malta is, kan betwijfeld worden omwille van de onmiskenbare anomalieën in het kruis dat op zijn kleding is genaaid.

232

Sommige kunstkenners hebben de persoon op dit portret geassocieerd met Juanelo Turriano, de horlogemaker van keizer Karel. Uit de afbeeldingen op medailles en portretten van Turriano toentertijd, kan men deze opvatting niet bijtreden.

Het meest opvallende element van het schilderij is de pendule die de man in zijn linkerhand vasthoudt. Misschien staat de pendule als symbool voor het verstrijken van de tijd en de vluchtige aard van het leven van een ridder. De pendule is vergelijkbaar met deze op het portret van Fabrizio Salvaresio. Ook de pendule bij de Maltezer ridder heeft ronde hoekzuilen, heeft vier kleine pinakels rond de versierde koepel met bovenaan een groot pinakel. De voorzijde is doorzichtig. Op de ronde wijzerplaat kunnen minstens drie kleiner wordende cirkels onderscheiden worden. De grootste cirkel aan de buitenzijde is zilverkleurig en toont - hoewel onduidelijk - de tekens van de dierenriem Portret van Cristoforo Madruzzo, kardinaal en bisschop van Trente Cristoforo Madruzzo (1512-1578) was vanaf 1539 prinsbisschop van Trente om in 1542 kardinaal te worden. Als trouwe volgeling van de Habsburgers zou hij geregeld onderhandelingen voeren in naam van keizer Karel. Madruzzo wordt in 1552 door Titiaan rechtstaande afgebeeld. Het hoofd en de handen vormen een bijna gelijkzijdige driehoek. Alle aandacht wordt naar het kleinood naast de rechterhand getrokken. Een merkwaardige pendule staat te pronken boven enkele papieren op een tafeltje. Dit horloge wijkt duidelijk af van de andere geschilderde uurwerken door Titiaan. Het grondplan is vierkantig, maar er zijn geen hoekstijlen. Bovenaan is er geen fries maar onder het dak van het uurwerk merkt men een driedelige uitstekende gevelgoot. De grote bel hangt onder een gotisch open belkruis. Boven op het belkruis staat een figuur. De wijzerplaat met twee wijzers heeft een grote cijferring met de twaalf uren in Romeinse cijfers. Aan de binnenzijde ontwaart men een windroos.

Kardinaal Cristoforo Madruzzo, portret uit 1552.

233

Portret van Fabrizio Salvaresio In 1558 schilderde Titiaan het portret van de koopman Fabrizio Salvaresio met een pendule op de kast achteraan. Uit zijn trotse houding blijkt dat Fabrizio Salvaresio gevleid was dat zowel zijn naam als die van Titiaan op de “tabula ansata” van het schilderij stonden. Een ‘tabula ansata’ is een tablet met zwaluwstaart grepen waarop belangrijke mededelingen werden verzameld. Op deze tabula leest men MDLVIII FABRICIUS SALVARESIUS ANNV AGENS L TITIANI OPUS De pendule moest duidelijk maken dat Fabrizio een welvarende koopman was met goede smaak. Op de hoek van een kast merkt men prominent een vergulde pendule. Dit horloge is elegant, heeft ronde hoekzuiltjes met vierkante kapitelen op de vier hoeken. Rondom de pendule lopen bovenaan drie, steeds groter wordende frontons. Op de vier hoeken staan kleine beeldjes in verguld brons rond een versierde koepel. Een ronde band versierd met halve cirkels, draagt de koepel. Helemaal bovenaan op de koepel staat een man met een stok in de rechterhand, mogelijk een wapen. Men kan enkel de voorkant en een zijkant van de pendule zien. Door de open zijwand merkt men - hoewel onduidelijk - twee raderen. Door de eveneens open voorzijde ontwaart men de wijzerplaat met een cijferring voorzien van Romeinse cijfers. De wijzer is niet te onderscheiden. Ongewoon is onderaan rechts de kleine zwarte jongen die een bloementuiltje aan Fabrizio aanbiedt. Een verwijzing naar Salvaresio die zijn rijkdom voornamelijk te danken had aan de slavenhandel. De Antwerpse graveur Lucas Vorstenman de Jonge (16241666/1676) maakte een gravure naar dit portret van Titiaan. Vorsterman veranderde slechts weinig aan het schilderij. Het klokje, dat nu rechts staat, krijgt ionische hoekkapitelen en het mannetje op de koepel heft zijn stok of zwaard omhoog. Op de gravure van Vorstenman de Jonge is de kleine zwarte jongen prominenter aanwezig.

Gravure van Lucas Vorsterman de Jonge (1624ca 1666) naar een schilderij van Titiaan.

234

Portret uit 1558 van Fabrizio Salvaresio.

Het schip van keizer Karel In drie musea wordt een extravagant sierstuk bewaard onder de vorm van een schip met ingewerkt uurwerk. De sierschepen kregen de naam van ‘het schip van keizer Karel’, ‘La nef de Charles Quint’ of ook ‘Mechanical Galleon’. Deze ‘mechanische schepen’ vindt men in het Musée National de la Renaissance in Ecouen in Frankrijk, een tweede in Wenen in het Kunsthistorisches Museum en een laatste in het British Museum in Londen. Waarom werden aan die schepen vroeger en zelfs nu nog geregeld de naam van keizer Karel verbonden terwijl die sierstukken dateren van omstreeks 1585 en dus vervaardigd werden na de dood van de keizer? Mogelijk werden die schepen geassocieerd met de grote ontdekkingen ten tijde van keizer Karel. Nochtans stond er geen enkel schip model voor deze sierstukken. De romp van deze sierstukken is te hoog en niet in verhouding met de rest. De schepen zijn ongeveer allemaal 100cm hoog en 70 à 75cm lang. Het zijn buitengewoon mooi versierde boten in verguld brons, zilver en email waarop hellebaardiers, hofdienaren en trommelspelers te zien zijn. Op het dek wandelen de zeven keurvorsten voorbij de zittende figuur van Rudolf II (1552-1612), de heilige Romeinse keizer. Sommige schrijvers hebben vroeger ten onrechte de figuur van Rudolf II aanzien als keizer Karel. Onder een baldakijn troont de keizer met scepter. De eerder kleine wijzerplaat bij de mast valt weinig op. Op de kwartieren en het uur wordt de bel geslagen door een man in het kraaiennest. In de romp zit een gangwerk met foliot voor het uurwerk en de aandrijving van de rondwandelende keurvorsten. Een tweede aandrijving doet het schip voortbewegen en een derde dient voor de trommelspelers en de blaasbalg van het orgel. De looptijd van het uurwerk is 24 uur. Aan zijkant van de romp, waar kanonnen naar buiten steken, merkt men geciseleerde en gegraveerde voorstellingen van golven en mythische zeedieren om de indruk te wekken dat het schip dobbert op de zee.

techniek: het gebruik van een veer in gehard staal waar energie kon in opgeslagen worden. Men mag dus zonder omhaal zeggen dat ‘het schip van keizer Karel’ niets met Karel V of zijn uurwerkmakers te maken heeft.

Het galjoen van keizer Karel in het museum van Ecouen.

Het waren uitzonderlijke tafelstukken die zich al schietend konden voortbewegen op wielen terwijl er dankzij het orgel, fanfaremuziek weerklonk. Het moet een onwaarschijnlijk feeëriek schouwspel geweest zijn. In de 16de eeuw was er veel interesse voor allerhande automaten en deze ‘tafelschepen’ waren daar een voorbeeld van. Alleen de groten der aarde konden zich zulke ‘speeltjes’ aanschaffen. Sinds enkele jaren is men overtuigd dat het schip uit het Britisch Museum vroeger toebehoorde aan keurvorst August von Sachsen (1526-1586). Na de dood van August von Sachsen verhuisde het schip in 1589 naar Dresden in de Kunstkammer. De maker van deze schepen was naar alle waarschijnlijkheid Hans Schlottheim (1544/7-1624/6), een gerenommeerd horlogemaker uit Augsburg, een stad in Duitsland waar heel wat bekende Renaissance-artiesten actief waren. Schlottheim leerde de stiel bij de befaamde Jeremias Metzger en werd later zelf beroemd met zijn prachtige automaten zoals zelfbewegende kreeften, pauwen of zelfs een ‘levende kribbe’. Het maken van deze automaten was het gevolg van een toenmalige nieuwe

De kleine wijzerplaat van het uurwerk op het schip van keizer Karel.

235

Bibliografie

Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone K u n s t e n van België, Klasse der Letteren. Jaargang 57, nr. 155.

Abel, A. & Martens, M. (1954). Le rôle de Jean de Vésale, médecin de la ville de Bruxelles, dans la propagande de Charles le Téméraire. In ‘Cahiers bruxellois’, pp. 41-86.

Bakhuysen-Van den Brink, M. (1850) La retraite de Charles-Quint: analyse d’un manuscrit espagnol contemporain, par un religieux de l’ordre de Saint-Jérôme à Juste. Uitgever: N. Navez, Brussel.

Abeler, J. (1977). Meister der Uhrmacherkunst, Jürgen Abeler.

Baxter, J.-Y. (2014). Chroniques romanaises.

Álvarez, V. P. (2013). Mechanical clocks in the medieval Castilian royal court. In ‘Antiquarian Horology’, Vol. 34, No. 4, pp. 501502. Translation of the descriptions of the three clocks in the inventory drawn up after the death of Queen Isabel in 1504. Spain. Ministerio de Cultura. Archivo General de Simancas, CMC, 1ª época, (leg. 81, fol 117 & 37v-38v. 502).

Bedini, S. A. & Maddison, F. R. (1966) Mechanical universe: The Astrarium of Giovanni De’ Dondi, Transactions of the American Philosophican Society, Vol. 56, No. 5, p.1-69.

Álvarez, V. P. (2015). From Burgundy to Castile. Retracing and reconstructing a fifteenthcentury golden clock. In ‘Antiquarian Horology’, Vol. 36, Nr. 2 (6/ 2015), pp. 249-254.

Biblioteca Nazionale Cenreale di Roma, manuscript Vitt. Em. 1009, cc. 152v-153v & manuscript Vitt. Em. 1062 a.c. 33v.

Bérigal, P. (1832). L’illustre Jaquemart de Dijon, détails historiques, instructifs et amusans, Uitgever: V. Lagier, Dijon.

Blockmans, W. (2012). Karel V. Uitgeverij: Omniboek. Amartin-Serin A., (1995). La Création défiée. L’homme fabriqué dans la littérature. Uitgeverij: Presses Univeritaires de France.

Blockmans, W. P. & Prevenier. W. (1998). Prinsen en poorters. Uitgever: Mercatorfonds, Antwerpen.

Annales de l’Académie royale de Belgique. (1901). Vol. 53-54. Annales, Société archéologique et folklorique de Nivelles. (1907). Vol 8-9.

Bougelot, A., Catoire, J-Y. & Ribault, J.-Y. (2006). L’horloge astronomique de la cathédrale de Bourges - Son Histoire - Sa Réhabilitation. Uitgever: Jean-Yves Catoire.

Archives de la France monastique, Revue Mabillon. Vol. 21-22 & Vol. 81-88. Uitgever: Abbaye Saint-Martin de Ligugé.

Bravo, M. C., López-Yarto, A. & García, W. R. (2008). Arte, poder y sociedad en la España de los siglos XV a XX.

Archives départementales de la Côte-d’Or. (z. d.). Le trésor des chartes du duc de Bourgogne et Chambre des comptes de Dijon

Bulletin de la Commission royale d’histoire. (1871).

Archives départementales du Nord, Lille (1501). Compte de la recette générale des finances. Archives des arts, sciences et lettres. (1899). 1re série. Archives des sciences, arts et lettres (1860). Archives du département du Nord (z. d.). Register n° F, f° uij xx iiij v°. Arts, J. (1922). L’ancien couvent des dominicains à Bruxelles. Uitgever: A. de Scheemaecker. Asaert, G. (2004). De val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders, 1585. Uitgeverij Lannoo, Tielt.

236

Bulletin des Musées royaux d’art et d’histoire de Belgique. (1994). Vol. 65. Bulletin of the National Association of Watch and Clock Collectors. (1955) Vol. 7. Cabanillas, V. G. (2009). Enfermedades y muerte de Carlos V. Revista de Estudios Extremeños, Tomo LXV, Número III, pp. 1.163-1.204 Cámara, A., Moreira, R. & Vigano, M. (2010). Parente et alieuo del gia messer Janello. Preliminary notes on Bernardo and Leonardo Turriano. In ‘Leonardo Turriano ingeniero del rey’, pp. 203-227. Fundación Juanelo Turriano, Madrid. Cardano, G. (1550). De subtilitate, libri XXI. Uitgever: Nuremberg, Apud Ioh. Petreium.

Azzolini, M. (2013). The Duke and the Stars. Astrology and Politics in Renaissance. (I Tatti Studies in Italian Renaissance History.). Uitgeverij: Harvard University Press.

Carson, P. (1969). The Fair Face of Flanders. Uitgever: E. StoryScientia, Gent.

Backhouse, M. (1995) The Flemish and Wallon Communities at sandwich during the reign of Elisabeth (1561.1603). Koninklijke

Colón de Carvajal, J. R. (1987). Catalogo de relojes de Patrimonio Nacional. Madrid.

Compte de la recette générale de Bourgogne de 1435. Archives départementales. Côte d’Or.

De Morales, A. (1575). Les antigüedades de las Ciudades de España.

Coomaraswamy, A. (1987). Il grande brivido. Saggi di simbolica e arte, Ananda. Uitgever: R. Donatoni, Milaan.

Denis, Ph. (1984). Les églises d’étrangers en pays rhénans (1538-1560). Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l’Université de Liège. Fasicule CCXLII.

Correspondance de l’empereur Maximimien Ier et de Marguerite d’Autriche. (1839). Tome II. Crom, Theodore R. (1970). Horlogical wheel cutting engines 1700 to 1900. Gainesville, Florida. D’Anethan, Baron R. (1987), Les Vallyn, une famille d’horlogers bruxellois. In ‘L’intermédiaire des généalogistes-De Middelaar tussen de genealogische navorsers’, nr. 250, pp. 205-221. De Boom, G. & De Nefris G. (1960). De reizen van Karel V. Uitgever: Willink, Haarlem. De Cadenas Y. V. (2000). Carlos De Habsburgo En Yuste. In ‘Instituto Salazar Y Castro’. 3-II-1557-21-IX-1558. Uitgeverij: Hidalguia, Madrid. De Dijn, R. (1999). De vrouwen van de keizer. Een tocht door Europa met Karel V. Pelckmans uitgevers.

De Raedt, J. T. (1901). Sceaux et armoiries des Pays-Bas et pays avoisinants. Uitgever: Société belge de librairie. De Sandoval, P. (1846-1847). Historia del Emperador Carlos V, Rey de España. Uitgever: Est. Literario-Tipográfico de P. Madoz y L. Sgasti, Madrid. De Siguenza, J. (1544-1606). El Monasterio de Yuste y la retirada del emperador Carlos V. Fundación del Monasterio de San Jerónimo de Yuste en la Vera de Plasencia (1967). Despoulettes, J. (1434-1435). Memoires, de Jean Despoulettes. 1434-1435. De Troostembergh, Baron J.-C. (2018). Une horloge bruxelloise dans le temple du shogun. In ‘Le Parchemin’, nr.433, pp. 84-88. Devillers, L (1879). Particularités curieuses sur Jacqueline, duchesse de Bavière, II.

Dehaisnes, C. (1886). Documents et extraits divers concernant l’histoire de l’art dans la Flandre, l’Artois et le Hainaut avant le XV siècle. Deel 2.

Devillers, L. (1908). Chartes du chapitre de Sainte-Waudru. Vol. 3.

De Jonghe, K. & Janssens, G. (2000). Les Granvelle et les anciens Pays-Bas. In ‘Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis’, Serie B, 17.

De Waele, C. (1987-1988). Restauration d’une horloge à carillon. Onuitgegeven eindwerk tot het behalen van het diploma ‘Horlogemaker’.

De Lalaing, A. (1874-1882). Voyage de Philippe le Bon en Espagne en 1501, In ‘Collection des voyages des Souverains des PaysBas’, pp.123-126.

Dewitte, A. (2002). Tsalve ghesonghen hebben scilderije, tappijtserije, harnassche Brugge 1517-27. In ‘Biekorf’, Jaargang 102.

Del Amo Horga, L. M. (2002). El gran incendio de 1671 de Monasterio San Lorenzo del Escurial y sus repercusiones en la Arquitectura, pp. 598-616.

Dohrn-van Rossum, G. (1996). History of the Hour: Clocks and Modern Temporal Orders. University of Chicago Press.

De Leber, Maximilien. (1877) Notice sur l’horloge gothique construite vers 1430 pour Philippe III, dit le Bon, Duc de Bourgogne. Vienne, 1877, chez l’auteur et l’éditeur. Delmarcel, G. (2000). Los Honores, Monografie naar een doctoraal proefschrif aan de KUL in 1981. Uitgegeven in 2000 ter gelegenheid van de tentoonstelling in Mechelen ‘Los Honores. De wandtapijten van keizer Karel’.

Dubois, P. (1858). Collection archéologique du prince Pierre Soltykoff, Horlogerie. El mundo de Carlos V: de la España medieval al Siglo de Oro. (2000). Antiguo Colegio de San Ildefonso. Uitgever: Sociedad Estatal para la Conmemoración de los Centenarios de Felipe II y Carlos V. Familiearchief de Merode, Westerlo. Rijksarchief, Brussel.

De Maesschalck, E. (2015). Oranje tegen Spanje (1500-1648). Uitgeverij: Davidsfonds.

Farré Olivé, E. (2008). Vuelve a Espana el Reloj de Hans de Evalo. In ‘Galeria Antiqvaria’, N° 276.

De Mare, H. (2009). Ars sine scientia nihil est: De kunst van interdisciplinair onderzoek. Kunstlicht, 30 (3-4), pp. 90-99.

Feytens, P. (2007). Persoonlijke archieven, Merchtem.

237

Fonds Houwaert, Koninklijke Biblioheek, Brussel. Fraiture, E. (2009). Belgische uurwerken en hun makers/ Horlogers et horloges belges A-Z. Peeters Publishers Leuven. Fraiture, E. (2009). De horlogemakersfamilie Vallin. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, Deel 1, nr 4. Fraiture, E. (2010). De horlogemakersfamilie Vallin. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, Deel 2, nr 1. Fraiture, E. (2010). De uurwerkmakers van keizer Karel. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr 4. Fraiture, E. (2014/1). De horlogemakers ‘van Troestenberch’. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr 3. Fraiture, E. (2014/2). Uurwerken op Vlaamse belforten. Uitgeverij: Peeters, Leuven

Gilliods-Van Severen, L. (1908-1909). Cartulaire de l’ancien Grand Tonlieu de Bruges, faisant suite au Cartulaire de l’ancienne Estaple. Goethals, M. F. V. (1849). Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du royaume de Belgique. Tome 4. Gollut, M. L. (1592). Les Mémoires historiques de la république séquanoise et des princes de la Franche-Comté de Bourgogne. Gómez Moreno. M. (2005). Catálogo monumental de España, provincia de Salamanca, Salamanca, Caja Duero. Gonzalez, T. (1833). Retiro, estancia y muerte del emperador Carlos Quinta monasterio de Yuste.

Fraiture, E. (2017). Juanelo Turriano, de leermeester van Johannes Vallyn. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, Deel 1, nr. 4.

Helmus, L. M. (2010). Schilderen in opdracht: Noord-Nederlandse contracten voor altaarstukken (1485-1570). Uitgever: Centraal Museum, Utrecht.

Fraiture, E. (2018). Juanelo Turriano, de leermeester van Johannes Vallyn. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, Deel 2, nr. 1.

Henne, A & Wauters, A. (1845). Histoire de la ville de Bruxelles. Uitgeverij: Perichon, Brussel.

Fraiture, E. (2018). Grootmeester Johannes Vallyn. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr 3.

Hidehito Higashitani, (2014). Hans de Evalo, relojero de Felipe II. Dokkyo University.

Fraiture, E. (2019). Vallyn, een Vlaamse horlogemakersfamilie. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr 1.

Hoffman, M. (2019-2020). De reis van Karel V doorheen Frankrijk (1539-1540). Niet gepubliceerde licentiaatsverhandeling. Rijksuniversiteit Gent.

Gachard, L.-P. (1854). Retraite et mort de Charles-Quint au monastère de Yuste, lettres inédites. Gachard, L.-P. (1855). Relations des ambassadeurs vénitiens sur Charles-Quint et Philippe II. Galeati, G. (1928). Il Torrazzo di Cremona. Uitgeverij: Emilio Bergonzi, Cremona. García-Diego, J. A. (1982). Los relojes y autómatas de Juanelo Turriano. Uitgeverij: Albatros. Garcia-Diego, J. A. (1986). Juanelo Turriano, Charles V’s clockmaker: the man and his legend. Uitgever: Antiquarian Horological Society. Geirnaert, N. (1984). De beiaardiers te Brugge in het verleden. In ‘Belfort en Beiaard’, Brugge, 1984. Uitgevers: H. Daquin & M. Formesyn, Brugge. Gérard E. (1988). Histoire de la ville de Dinant. Uitgever: Bourdeaux-Capelle, Dinant. Gilliods-Van Severen L. (1899). Inventaire diplomatique de l’ancienne Ecole Bogarde à Bruges.

238

Gilliods-Van Severen, L. (1905). Cartulaire de l’ancienne estaple de Bruges.

Jean (1466). Jean, Heer van Haynin en van Louvignies, kroniekschrijver van Filips de Goede, hertog van Bourgondië’. Internetsite, 2021, De gebeurtenissen in 1466, in ‘Ville de Dinant’. Junquera, P. (1956). Relojeria Palatina, Antología de la Colección Real Española. Uitgever : R. C. Blasco. Kartner, A., Ciulisová, I., Garcìa Garcìa, B. (2014). The Habsburgs and their Courts in Europe, 1400–1700. Between Cosmopolitism and Regionalism. e-Publication Palatium. King, E. (2011). Clockwork Prayer: A Sixteenth-Century Mechanical Monk. Uitgever: The Smithsonian Institution. Lea, H. Ch. (1906). A history of the Inquisition of Spain. Edited by Anthony Uyl, 2019. Le Glay, A. J. G. (1839). Correspondance de l’empereur Maximilien Ier et de Marguerite d’Autriche, sa fille, gouvernante des PaysBas, de 1507 à 1519. Uitgever: Renouard J., Paris. Leydi, S. (1998). Un cremonese del Cinquecento. Uitgever: Camera di commercio industria agricoltura artigianato.

Linnard, W., (2010). A dial discribed in 1473. In ‘Antiquarian Horology’. Vol. 37, No 4, pp. 530-535.

Parker, G. (2015). Filips II, de roekeloze koning. Uitgeverij:Veen Media, Amsterdam.

Lloyd, H. A. & Drover, C. B. (1955). Nicolas Vallyn (Ca. 15651603). In ‘Connoisseur Yearbook’, pp. 110-116.

Parker. G. (2019). Keizer Karel, Landsheer van de Nederlanden. Uitgeverij: Omniboek, Utrecht.

Lobies, F.-P. & J.-P. (1973). Index bio-bibliographicus notorum hominum. Osnabrück, Biblio Verlag.

Pinchart, A. (1856). Tableaux et sculptures de Charles-Quint, pp. 407-410.

Lopez Mata, T. (1950). La catedral de Burgos.

Pinchart, A. (1881). Archives des arts, sciences et lettres. Vol. 3.

Mann, Th. A., (1785). Abrégé de l’histoire ecclésiastique, civile et naturelle de la ville de Bruxelles et de ses environs.

Plon, E. (1887). Leone Leoni, sculpteur de Charles-Quint et Pompeo Leoni, sculpteur de Philippe II. Uitgeverij: Libraries Plon.

Martinez, J. (2000). La Corte de Carlos V, Volume V. Uitgever: Sociedad Estatal para la Conmemoración de los Centenarios de Felipe II y Carlos V.

Poulle, E. (1965). Un constructeur d’instruments astronomiques au XVe siècle, Jean Fusoris. In ‘Bibliothèque de l’École pratique des hautes études’, IVe section, n° 318. Uitgever: Bibliothèque de l’École des chartes, 123-1, pp. 291-293.

Martínez, J. S. (2007). La introducción del reloj mecánico en Málaga y Granada. Baetica. In ‘Estudios de arte, geografía e historia’, no. 29, pp. 293-302. Matthes, D. (2020). Les horloges gothiques de Mehun sur Yèvre. In ‘Horlogerie Ancienne’, n° 86, pp.101-117.

Poulle, E. (1980). Les instruments de la théorie des planètes selon Ptolemée, équatoires et horlogerie planétaire du Xllle au Xl’le siècle. Uitgever: Hautes études médiévales et modernes, Genève en Parijs.

Mémoires de la commission des antiquités du département de la Côte-d’or. Années, 1832-1833, 1834/1835.

Priem, F. (1846). Précis analytique des documents que renferme le dépôt des archives de la Flandre-Occidentale à Bruges. Serie 2, Vol. 4.

Memorias de la Real Academia de la Historia. (1832). Deel VII. Uitgeverij: Imprenta de Sancha, Madrid.

Registre aux actes des tenanciers de la cour de Koekelberg de 1454 à 1525, fol 167, Ve.

Messager des sciences historiques, ou Archives des Arts et de la Bibliographie de Belgique, 1859, 1860, 1863, §23.

Reiffenberg, A. (1803). Lettres sur la vie intérieure de CharlesQuint. Uitgever: Société des Bibliophiles de Belgique.

Messager des sciences historiques, ou Archives des Arts et de la Bibliographie de Belgique, 1884, § 86 Horlogerie.

Rekeningen van het Groot Zegel van het Nationaal Archief van België.

Mignet, F. A. A. (1863). Charles-Quint, son abdication, son sejour et sa mort au monastère de Yuste. Uitgeverij: Editions Hachette.

Relatione del Clarissimao Federico Badouaro ambasciatore a Carlo-quinto e al re di Spagna suo figliuolo, anno 1557. Manuscript in ‘Bibliothèque nationale de Paris’. Revue chronométrique, Paris, 1927.

Montanes, L. & Cela, C. J. (1968). Relojes Españoles, Uitgeverij: Prensa, Madrid. Moreira, R. & Viganò, M. (2010). Leonardo Turriano, ingeniero del rey, Madrid, Fundación Juanelo Turriano. Madrid, pp. 203227. Namèche, A.-J. (1811). L’empereur Charles Quint et son règne. Vol. 3. Uitgeverij: Fonteyn, Leuven. Nebbiai, D. (2015). Jean Durand (1416), Physician and Astronomer, and his Books, in Médiévales, Vol. 68, 1/2015 (pp. 93-118).

Reti, L. (1967). The Codex of Juanelo Turriano, (1500- 1585). Technology and Culture, (1967), pp. 53-66. Returns of aliens dwelling in the city and suburbs of London from the reign of Henry VIII to that of James I. (1907). Uitgever: The Huguenot Society of London at the University Press. Deel I Eerste betalingen aan vreemdelingen die geen eigen goederen of bezittingen hebben (Straunger of the St Olaves parish). Deel II Bijdrage voor 4 jaar van onderhoud theologische studenten. Deel III Betaling van de tweede subsidie in 1597.

Okholm Skaerup, B. (2016-2017). Andreas Vesalius at the court of Philips II, p. 61. In ‘Janello Torriano - Genio del Rinascimento’ (2016-2017).

239

Rossignol M. (1863). Inventaire sommaire des archives dépatementales antérieures à 1790. (Côte d’Or).

Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang 53, n° 140.

Ruytinck S. (1873). Geschiedenissen ende handelingen die voornemelick aengaen de Nederduytsche natie ende Gemeynten, wonende in Engelant ende int bysonder tot Londen, In ‘Werken der Marnix-vereniging’, Serie III-Deel 1.

Thomas, W. (2001). Los protestantes y la Inquisición en España en tiempos de Reforma y Contrarreforma. Uitgeverij: Leuven University Press.

Sáenz de Mira, J. (2006). El pasatiempos de Jehan L’Hermite. Memorias de un gentilhombre flamenco en la corte de Felipe II y Felipe III. Uitgeverij: Doce Calles. Salet, F. (1988). Remarques sur le vocabulaire ancien de la tapisserie. In ‘Bulletin Monumental’, pp. 211-229. Santamaría, M. R. (1985). La catedral de Burgos patrimonio del mundo, pp. 140–141. Uitgever: Heraclio Fournier, Vitoria, Spanje. Séances et travaux de l’académie des sciences morales et politiques, France. (1854). Simon, A. G. (1995). El ocaso del emperador. Uitgevrij: Nerea, Madrid. Simón, C. M., Navarro, F. & Porras, Y. G. (1995). La nobleza en las armas. Noble Guardia de Arqueros de Corps. Instituto Salazar Y Castro. Uitgever: M. Hidalguio, Madrid. Smet, C. (1839). Histoire de la religion catholique de Brabant, et en particulier à Bruxelles. Uitgever: La société nationale pour la propagation du bon livre.

Ungerer, A. (1931). Les horloges astronomiques et monumentales les plus remarquables de l’antiquité jusqu’à nos jours. Ungerer, T. (1930). Is the Philipp the Good clock bad. In “The Watch and Clock Maker”. Vachon, M. (1893) La femme dans l’art. Les protectrices des arts, les femmes artistes, Tome 1. Uitgeverij: J. Rouam, Paris. Valdovinos, J. M. C. (1994). Noticias del bruselés Hans de Valx, relojero de Felipe II, in Madrid en el contexto de lo hispánico desde la época de los descubrimientos: [Actas del] Congreso nacional. Vol. 1, pp. 633-654. Uitgeverij: Universidad Complutense de Madrid. Van Acker, R. (2006-2007). Beeldvorming rond keizer Karel tussen de XVIe en XIXe eeuw in verhalende bronnen van de Gentse Universiteitsbibliotheek. Niet gepubliceerde licentiaatsverhandeling. Rijksuniversiteit Gent. Van der Meer, W. (2002). Biografische Index van de Benelux.

Symonds, R. W. (1951). Thomas Tompion: his life & work. Uitgeverij: B. T. Batsford, London.

Van der Weel, H. (1999). Keizer Karel V en de Haagse klokken. In ‘Klok en Klepel’, nr 69 (december 1999), pp. 2-8.

Tait, H. (1968). Clocks in the British Museum. Uitgeverij: British Museum. Londen.

Van Doorslaer, G. (1926). Le carillon de la tour de Saint-Rombaut à Malines. Uitgevers: Dierickx-Beke, Mechelen.

Ten Hoeve. J. & Thompson D., (2014). A Flemish Clock at the Shogun’s Shrine. In ‘Antiquarian Horology’, 35, nr. 4, pp. 10631076.

Van Doorslaer, G. (1927). De beiaard van Aalst. Beiaardschool, Mechelen.

Terwen, J. L. (1854), Afstand, kloosterleven en dood van Karel V. Uitgever: C. Van Der Post, Utrecht. The marriage, baptismal and burial registers, 1571-1874, and monumental inscriptions of the Dutch Reformed Church, Austin Friars, London: with a short account of the strangers and their churches by Austin Friars (Church: London, England). (1884). Uitgeverij: Lymington. Thijssen J. (2020). De sluiting van de Schelde, Niet gepubliceerde bachelorscriptie. Universiteit Utrecht. Thomas, W. (1991). Een spel van kat en muis. Zuidnederlanders voor de Inquisitie van Spanje. 1530-1750. Verhandelingen van de

240

Trésorerie des chartes des comtes de Flandre. Uitgever: Archives départementales du Nord, Lille.

Van Durme, M. (1949). Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en van Filips II (1517-1586). In ‘Revue belge de Philologie et d’Histoire’, pp. 653678. Van Even, E. (1895). Louvain dans le passé et le présent. Uitgeverij: A. Fonteyn, Leuven. Van Even, E. (z.d.) Catalogue de la bibliothèque de Yuste, accompagné de remarques intéressantes, In ‘Le Bulletin du bibliophile belge’, Tome IX, pp. 380-395 & 436-451. Vanhelmont, Y. (2016). Adriaen Van Steynemolen (1536-1576) Een Mechelse (kunst)handelaar in Spanjes Gouden Eeuw. Niet gepubliceerde ‘Masterproef voorgelegd tot het behalen van de

graad van Master in de Kunstwetenschappen’. Academiejaar 2015-2016. Rijksuniversiteit Gent. Van Male, W. (1843). Lettres sur la vie intérieure de l’Empereur Charles-Quint, écrites par Guillaume Van Male, gentilhomme de sa chambre, et publiées, pour la première fois, par le baron de Reiffenberg. Uitgeverij: Delvigne en Callewaert, Brussel, pp. 122. Vanpaemel, G. & Padmos, T. (2000). De geleerde wereld van Keizer Karel. Catalogus, tentoonstelling Wereldwijs. Wetenschappers rond keizer Karel. Museum Vander Kelen-Mertens. Van Rompay, P. (2011). De geheimen van de Tafelklok van Filips de Goede ontsluierd, In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr. 1. Van Rompay, P. (2013). Een zestiende-eeuwse uurwerkverzamelaar: Antoine Perrenot de Granvelle. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr 2. Van Rompay, P. (2014). Renaissance tafelklok: Kaisermonumentuhr. In ‘Het Uurologisch Nieuws’, nr. 3. Van Rompay P. (2019) Horloges uit de collectie van Margaretha van Oostenrijk, In ‘Het Uurologisch Nieuws’, Nr 1, pp.10-14.

Young, M. (1860). The life and times of Aonio Paleario; or, A history of the Italian reformers in the sixteenth century. Uitgeverij: Bell and Daldy, Londen. Zambelli-Farnham, P. (2012). Astrology and magic from the Medieval Latin and Islamic World to Renaissance Europe. Zanetti, C. (2016). The Case of Giorgio Fondulo and Janello Torriani, Erudite Cultural Mediators and the Making of the Renaissance Polymath, pp.111-127. Uitgever: European University Institute, Firenze. Zanetti, C. (2017). Janello Torriani and the Spanish Empire.A Vitruvian Artisan at the Dawn of the Scientific Revolution. Uitgeverij: Brill, Leiden, Nederland. Zanetti, C. (2016-2017). Janello Torriani. Genio del Rinascimento. Uitgever: Museo del Violino, Cremona. Uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Janello Torriani - Genio del Rinascimento’ van 10/9/2016 tot 29/1/2017 in het Museo del Violino, Cremona. Zinne, E. (1956). Deutsche und niederländische astronomische Instrumente des n.-18 Jahrhunderts. Uitgeverij: G. H. Beck, Munchen.

Veenstra, J. (1998). Magic and Divination at the Courts of Burgundy and France. Text and Context of Laurens Pignon’s’ ‘Contre les divineurs’ 1411. Uitgeverij: Brill, Leiden. Vehmeyer, H. M. (2004). Clocks, their origin and development. Uitgeverij: Exhibitions International. Verbrugge, H. (1999). Keizer Karel. Testament van een Habsburger. Uitgeverij: Lannoo, Tielt. Vincent, C., Leopold, J. H. & Sullivan E. (2015). European Clocks and Watches in ‘The Metropolitan Museum of Art’, p. 40. Yale University Press Von Leber, M. (1877). Notice sur l’horologe gothique construite vers 1430 pour Philippe III, dit Le Bon, Duc de Bourgogne. Weale, W., H. J. (1868/1). Flandre, Revue des monuments et antiquités, 1868-1869. Weale, W. H. J. (1868/2) Rekeningen van de kerkfabriek van de Sint-Gilliskerk te Brugge. In ‘La Flandre’ Précis analytique des documents de la Flandre occidentale, Delepierke, t. Il. Weale, W. H. J. (1908). Hubert and John Van Eyck. Their Life and Work. Uitgeverij: J. Lane Company, London. Wijsman, Hanno & Henri W. (2010). Illustrated Manuscript Production and Noble and Princely Book Ownership in the Burgundian Netherlands (1400-1500).

241

Verantwoording illustraties Illustraties worden vermeld volgens paginanummer(s) L R *

242

afbeelding bevindt zich links op de pagina afbeelding bevindt zich rechts op de pagina Wikimedia Commons, afbeelding in het Publiek Domein

Aaron O’Neill 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . AGR, Fonds Héraldique, n° 5, vol. 6, f° 3 . . . . . . . Antiquorum Auctioneers, Genève, 31 maart 2001 . . . . Atelier Orologiaio, Milano . . . . . . . . . . . . . Bakker Johan . . . . . . . . . . . . . . . . . . Biblioteca Digital Hispanica . . . . . . . . . . . . . Bonhams, Fine Art Auctioneers & Valuers, London Exhibition september 2018 . . . . . . . . . . BnF (Bibliothèque Nationale, France) Gallica . . . . . . Ms. Fr. 1586, f.67 . . . . . . . . . . . . . . . Ms 7295, f. 128 . . . . . . . . . . . . . . . . Ms. 7295 fol. 50 . . . . . . . . . . . . . . . . British Museum, London . . . . . . . . . . . . . . P.poschadel* . . . . . . . . . . . . . . . . . Bocachete* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Brouwerij Haacht . . . . . . . . . . . . . . . . . Chetvorno* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Christie’s, 19 november 2009 . . . . . . . . . . . . Christie’s, 29 september 2011 Travel, Science and Natural History. . . . . . . . . Christie’s, 27 november 2019, The Exceptional Sale . . . Christie’s, 23 april 2021, Illuminated Manuscripts and Early Printed Books, Collection Elaine & Alexandre Rosenberg . Comune Scarperia . . . . . . . . . . . . . . . . Crijam* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . CultureFor, Mantua . . . . . . . . . . . . . . . . Custers, Tijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Dapa19* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Mendoza, Alonso . . . . . . . . . . . . . . . Descouans, Didier* . . . . . . . . . . . . . . . . Dorotheum, Wien . . . . . . . . . . . . . . . . . Extremaduro Turismo . . . . . . . . . . . . . . . Fraiture Eddy . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . .

192 91 189, 195 151 39 54 L

. . . . . . . . . . .

194, 200 41 boven 55 L 59 boven 59 onder 208, 209, 210 234 Onder 27 R 29 L 146 204, 205

Galleria degli Uffizi, Firenze (Eugene a*) . . Garcia Luis* . . . . . . . . . . . . . GdML . . . . . . . . . . . . . . . Germanisches Nationalmuseum, Nürnberg . Gonella, Giorgio* . . . . . . . . . . . Gothika* . . . . . . . . . . . . . . Grandmont Jean-Paul* . . . . . . . . . Hammer, Herman* . . . . . . . . . . Hermans Paul . . . . . . . . . . . . Hermans Paul, (KMSK, Brussel) . . . . . Jarvis Dennis G.* . . . . . . . . . . . Justlettersandnumbers* . . . . . . . . Imehling* . . . . . . . . . . . . . . International Press . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . .

. 50-51 . 98 . . . . . . . . . . .

46-47, 48 128 boven, 129 134 L 135 154, 155 140 120, 121 142, 143 225 R 176, 177 19, 20, 52, 57, 64,70-71, 72, 73, 87, 89, 90R, 97, 116, 156, 161, 180, 184, 185, 201, 213 231 R 130 99 62, 63, 221 145 onder 66 L 55 136, 137 18 78-79 91 L 145 boven 77 222

Ipflo* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Karmakolle* . . . . . . . . . . . . . . . . . . KBR (Koninklijke Bibliotheek Brussel) . . . . . . . . Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel (Antoine Motte dit Falisse)* . . . . . . . . . . Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel . . . Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas . . . . . . . . . . . . . . Kunozan Toshogu Museum . . . . . . . . . . . . Kunsthistorisches Museum, Wien. . . . . . . . . . Library of Congress, Washington, Jay I Kislak* . . . . Manske Magnus . . . . . . . . . . . . . . . . Mentink & Roest, Nederland . . . . . . . . . . . Meskens Ad. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Milosevic Petar* . . . . . . . . . . . . . . . . Morn* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Monastère Royal de Brou, Bourg-en-Bresse . . . . . Musea, Brugge . . . . . . . . . . . . . . . . . Musée Condé, Chantilly (Michel Urtado) . . . . . . . Musée National de la Renaissance, Écouen, Jononmac* Musée du Temps, Besançon (Foto Pierre Guenat) . . . Musée international d’horlogerie, La Chaux-de-Fonds . . Museo Civico Ala Ponzone, Cremona . . . . . . . . Museo Civico d’Arte Antica, Torino . . . . . . . . . Museu de Arte, São Paulo . . . . . . . . . . . . Museo del Prado, Madrid . . . . . . . . . . . .

. . 20 L . . 90 L . . 36-37, 42, 43, 45, 60 L . . 78-79 . . 228 . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

30, 153 96 28, 226 R, 233 Boven 23 108 223, 224 98 128 onder 133 67 12-13, 16-17 40 (L & R) 234 Boven 102-103 141, 147, 150, 202, 203 126 41 233 L 21, 32, 74, 110, 111, 114, 115, 119, 122, 123, 158-159, 166, 167, 232 R Museum Hof van Busleyden, Mechelen . . . . . . . . . 68, 84, 85 Museum Medeiros e Almeida Artes Décorativas, Lissabon Foto’s João Bessone . . . . . . . . . . . . . . . 174, 175 Foto’s Pedro Mora . . . . . . . . . . . . . . . . 206, 207 Museum Speelklok, Utrecht . . . . . . . . . . . . . . 107, 211 Nationaal Archeologisch Museum, Athene . . . . . . . . 144 National gallery of Art, Washington (Foto Benjamin Zweig) . . . . . . . . . . . . . . 152 Onder Nelson-Atkins Museum of Art, Kansas City, USA . . . . . 226 L, 232 L Österreichische National Bibliothek, Wien . . . . . . . . 66 R Palacio de Liria, Madrid . . . . . . . . . . . . . . . omslag, 231 L Pedronchi, Madrid . . . . . . . . . . . . . . . . . 112-113 Pictura Antique Prints . . . . . . . . . . . . . . . . 233 Onder Platteau Ivo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 R Privéverzameling . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86-87 Putnam Gallery, Harvard Science Center. (Serge Ross) . . . 56 Rijksmuseum, Nederland . . . . . . . . . . . . . . . 24 Romaine*. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 R Sailko I.* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134 R, 169 Palazzo Ducale, Mantua . . . . . . . . . . . . . . 182 onder Sanchez-Barrios. R. . . . . . . . . . . . . . . . . 75 R Science Museum, University of Oxford . . . . . . . . . 149 Science Museum, London . . . . . . . . . . . . . . 201 Shakko* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 R Sotheby’s, Londen 2010 (foto’s links) . . . . . . . . . . 93, 94 Sotheby’s, Londen 4 dec. 2014 . . . . . . . . . . . . 95, 225 L Sotheby’s, Londen 4 juli 2018 . . . . . . . . . . . . . 66 L Sotheby’s, Londen 9 juli 2020 . . . . . . . . . . . . . 32 Staats- und Stadtbibliothek, Augsburg . . . . . . . . . . 148

243

TEFAF Maastricht 2012 (foto’s rechts) . . . . . . . . The Almanus Manuscript, Leopold, J.H. . . . . . . . The Metropolitan Museum of Art, New York . . . . . The Phoebus Foundation (F. Huts & K. Van Cauteren) . Tukka* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veneranda Biblioteca Ambrosiana, Milano . . . . . . Viajes y Rutas, Extremadura. . . . . . . . . . . . Wellcome Library* . . . . . . . . . . . . . . . University of Toronto, Wenceslas Hollar Digital Collection Worldpress, España . . . . . . . . . . . . . . . Zweig Benjamin* . . . . . . . . . . . . . . . .

244

. . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . .

93, 94 48 (Folio 3v) 188, 196, 197,198, 199, 229 22 104 139 178 29 R, 165 187 182 boven 152 boven

245

Inhoud Ter inleiding

7

Afstamming van de Bourgondische hertogen

8

Afstamming van keizer Karel

8

Het nageslacht van Filips de Schone en Johanna van Castilië Het nageslacht van keizer Karel en Isabella van Portugal

Keizer Karel

15

Jeugd

18

Van prins tot koning

19

Van koning tot keizer

20

De regering van keizer Karel

22

Kolonisatie

23

Troonsafstand

24

De voortekenen Het moeilijke jaar 1555

Yuste De dood van de keizer

24 25

26 26

De legendes

28

De fanatieke horlogeliefhebber

29

Tijdmeetinstrumenten Gerard Mercator Horloges

Horloges en de Bourgondische hertogen Horloges in de Bourgondische miniatuurkunst Handschriften en kopiisten De miniatuurkunst Filips de Goede Les Très Riches Heures du Duc de Berry Getijdenboek van Maria van Bourgondië Christine de Pisan ‘Dat orloy der ewigher wysheit’ van Heinrich Suso Getijdenboeken van keizer Karel De ‘Librije van Bourgondië’ Astronomie en astrologie Astronomen en astrologen De eerste mechanische uurwerken Horloges en de Bourgondische hertogen

Filips de Stoute Het torenuurwerk van Kortrijk Horloges van Filips de Stoute

246

9 9

29 31 33

35 39 39 39 40 40 41 41 44 44 44 49 49 50 51

52 52 53

Jan zonder Vrees Filips de Goede Herman Bussenborch Godefroid de Haynnau en Woetre le Flameng Jan de Smet Jean Fusoris Pierre Lombart Jacques Maille Michiel Moens Jan van Weghelen Hendrik van Zwolle Manuscripten van Hendrik van Zwolle Het Burgunderuhr Het meesterlijke ‘Burgunderuhr’ Het mechanisme Het edelsmeedwerk Een huwelijksgechenk

Karel de Stoute Het torenuurwerk van Beaune

54 55 55 55 56 56 57 58 58 59 59 61 62 62 62 63 64

65 65

Maria van Bourgondië

66

De verzameling van Margaretha van Oostenrijk

67

Filips de Schone De legende Filips de Schone en Castilië Roelandt van Weghelen Het geschenk van Filips de Schone aan Johanna van Castilië Drie horloges uit de erfenis van Isabella van Castilië Felipe el Hermoso en Jan van Luxemburg Jan Van Doornik

De horlogemakers van keizer Karel in Brussel Jehan du Chemin Petrus Apianus Ontslag

De familie van Troestenbergh Jan II van Troestenbergh Nicolaes I van Troestenbergh Jan III van Troestenbergh Nicolaes II van Troestenbergh Nicolaes van Troestenbergh sterft in armoede Nicolaes van Troestenbergh als horlogemaker Wat veilingen kunnen leren Een tafelklok van Troestenberg in Amerika Het ‘keizermonumentuurwerk’ Een portret van Granvelle met een horloge van Troestenbergh Nicolaes van Troestenbergh en Hans de Evalo De schipbreuk in Japan Een horloge van Hans de Evalo of toch niet

72 72 73 74 75 76 77 80

83 86 87 87

88 88 89 90 91 92 92 92 95 95 95 96 96 96

247

Adriaen van Troestenbergh Besluit

De familie van Zeune Horlogemaker Jan van Zeune De kapel van de H. Anna Jan van Zeune, de horlogemaker van Maria van Bourgondië Nicolas van Zeune

De horlogemakers in Yuste Keizer Karel en de horlogemakers in zijn rijk Keizer Karel op reis De Grote kerk of Sint-Jacobskerk in Den Haag Het torenuurwerk, speeltrommel en voorslag

De voorbereidingen op Yuste Op weg naar Spanje

Verblijf in Yuste De huishouding van de keizer Willem van Male De dood van de keizer Het lot van het klooster en de villa in Yuste

De horloges van keizer Karel in Yuste Het uurwerk in de slaapkamer van keizer Karel Zeven horloges uit de verzameling van keizer Karel Inventaris van de horloges na de dood van de keizer De horloges en tijdmeetinstrumenten op weg naar Madrid Wat gebeurde er met de keizerlijke verzameling? De opvolgers van Turriano en Vallyn

Juanelo Turriano Renaissance in Noord-Italië De onbekende Turriano De faam van Turriano

Turriano in Cremona Opleiding bij Fondulo Afstammelingen van Turriano Het ambt van stadshorlogemaker in de renaissance Horlogemaker van de stad Cremona

Turriano in Milaan Het torenuurwerk van Mantua Turriano in dienst van de hertog De armillairsferen De eerste horloges

Het astrarium Het ontstaan van het astrarium Beknopte beschrijving Astrarium en planetarium Het astrarium in Pavia Zorgen om het astrarium

248

97 97

98 98 98 99 99

101 104 104 104 105

108 109

110 110 111 114 116

116 117 117 121 121 122 123

125 128 129 130

131 131 131 132 132

134 135 138 138 140

141 141 141 144 145 146

Het astrarium op reis Het astrarium in handen van keizer Karel Het astrarium bij Turriano De Dondi of Gilliszoon van Wissekerke Een nieuw astrarium Eindelijk klaar Het lot van het nieuwe astrarium De hedendaagse kopieën

El Cristallino Leone Leoni en Jacopo da Trezzo De wereldglobe Pogingen tot beschrijving Turriano en de radersnijmachine Schilderde Jan Breughel het ‘El Cristallino’? Turriano in Brussel Turriano in Yuste Het korte verblijf De automaten De legende over het ontstaan van de ‘monnik’ Horloges van Turriano

Turriano in Madrid Andreas Vesalius en Turriano

Turriano als ‘ingenerio’ in Toledo 1@़௒->@5ȓ/5;௓़B-:़A-:18;़ 1:़@C1101़௒->@5ȓ/5;௓़

De nadagen van Turriano Een boek van Turriano De dood van Turriano

Besluit

De horlogemakers Vallyn Johannes Vallyn Johannes Vallyn in Yuste Johannes Vallyn, de enige leerling van Turriano Verblijf in Yuste Onzekerheid Het onverwachte vertrek Johannes Vallyn in Brussel De afstammelingen van Joannes Vallyn Calvinist of rooms-katholiek De kinderen van Johannes Vallyn Het enige gekende uurwerk van Johannes Vallyn Guglielmo Gonzaga Hoe kwam de bestelling bij Johannes Vallyn? Het meesterwerk van Johannes Vallyn Wat gebeurde er met het uurwerk? Johannes, Nicholas en Antoon Vallyn in Londen Blackfriars Horlogemakers onder elkaar Testamenten van Johannes Vallyn

146 147 148 148 149 151 151 151

152 152 153 154 155 156 160 160 162 162 162 163

165 165

166 ஷ஼஼ ஷ஼ா

169 169 169

170

173 176 176 177 178 178 179 179 179 179 180 182 182 183 183 186 186 186 187 190

249

Het tragische lot van de familie Vallyn

Nicholas Valin Huwelijksgeluk in Londen De pest in Londen Het testament van Nicholas Vallyn Vreemde schenkingen Na de tragedie De rechtzaak tegen Elisabeth Rendtmeesters Het oeuvre van Nicholas Vallyn De zakhorloges van Nicolas Vallyn Het bloemenzakhorloge Zakhorloge met Sint-Joris en de draak De tafelklokken Een kleine astronomische tafelklok De tafelklok in La Chaux-de-Fonds The Cummer Vallin De tafelklok in Lissabon De lantaarnklok uit het British Museum De Engelse muzikale oerklok Overeenkomst van de horloges van vader Johannes en Nicolas Vallyn De Pre-Vallynklok De moeilijkheid om een uurwerk toe te schrijven aan Vallyn Andere (mogelijke) horloges van Vallyn Tafelklok met aardglobe (Banff Museum) Zakhorloge uit de Sandbergcollectie Nicolas Vallyn en Michael Nawe Een zakhorloge van Vallyn in bezit van de broer van Lodewijk XIII Tafelklok, gesigneerd N. Vallin uit 1600 Tafelklok in het Musée du Petit-Palais in Parijs Gebrek aan kennis en namaak

Jorge de Diana Jorge de Diana in Yuste Jorge de Diana in Madrid Jacomo de Diana

Algemeen Besluit Addendum De geschiedenis van het Burgunderuhr Het Burgunderuhr verlaat Vlaanderen Het Burgunderuhr in Wenen Het Burgunderuhr verhuist naar Duitsland Twijfel Hans de Evalo Leven van Hans de Evalo Loopbaan van Hans de Evalo Was Hans de Evalo koninkijk horlogemaker? Horlogemaker Hans de Evalo Pendules van de Evalo De nachtklok uit het Escuriaal Een monstransklok van de Evalo De portretten van Perrenot de Granvelle Waarheidsgetrouw Het eerste portret van Granvelle door Titiaan

250

191

192 192 192 192 193 193 193 194 194 196 198 200 200 202 204 206 208 210 212 212 214 214 214 215 215 215 215 215 215

216 216 216 216

219 220 220 220 220 221 221 222 222 222 222 222 223 224 224 225 225 225

Een tweede portret van Granvelle door Anthonis Mor Portret door een navolger van Anthonis Mor uit 1555-1560 Vierde portret door een navolger van Anthonis Mor Portret van Granvelle door Willem Key Het Keizermonumentuurwerk Titiaan, de hofschilder van keizer Karel Zes portretten met telkens een pendule Dubbelportret van keizer Karel en koningin Isabella van Portugal Portret van Eleonora Ippolita Gonzaga Portret van Granvelle door Titiaan uit 1548 Portret van de ridder van de Orde van Malta Portret van Cristoforo Madruzzo, kardinaal en bisschop van Trente Portret van Fabrizio Salvaresio Het schip van keizer Karel

226 226 227 227 228 230 230 231 231 232 232 233 234 235

5.85;3>-ȓ1़

ஸஹ஼

Verantwoording illustraties

242

251