Studiёn over Atjèhsche klank- en schriftleer

Batavia: H. J. Schmidt, 1892. — 98 p.Снук Гюрхронье Х. Исследования по фонологии и морфологии ачехского языка (на нидерл

132 70 17MB

Dutch Pages [106] Year 1892

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Recommend Papers

Studiёn over Atjèhsche klank- en schriftleer

  • Commentary
  • 1674540
  • 0 0 0
  • Like this paper and download? You can publish your own PDF file online for free in a few minutes! Sign Up
File loading please wait...
Citation preview

r

ee ^

BIBLIOTHEEK

KITLV

0083 4117

N T U Ü I . K IV OVEK

ATJÈHSCHE K U N K - EN SCHRIFTLEER. DOOB

Dr.

C. S N O U C K

H U R G R O N JE.

FN L E I DING. Gedurende mijn verblijf verzameling van "

|èh had ik gelegenheid tot sch en grammatisch mate-

riaal betref' duci

-asen van de belangrijkste proMets zou mij aangenamer zijn dan joral dat taalkundig materiaal in zoo beknopeenvoudigen vorm te verwerken, dat mijne studiën de vooi alsnog zeer moeilijk te- beoefenen Atjèhscbe taal meer onder het bereik brachten van hen, die daarginds in dienst der Regeering verblijf houden. Echter moet om verschillende redenen aan de gewenschte beknopte uiteenzetting van klanken vormleer (de syntaxis moet uit voorbeelden, aan de levende taal ) ontleend, geleerd worden, daar het materiaal voor stelselmatige behandeling harer wetten nog ontbreekt) eene meer uitvoerige bespreking van beide vooralgaan, waarnaar dan later kan verwezen worden. Het eerste gedeelte dier ietwat uitvoeriger studiën wordt den lezer thans aangeboden. ]

De

eenige ernstige verzameling van bouwstoffen voor de

') Nagenoeg alle Atjèhsche geschriften zijn in gebonden stijf ; de levende taai Jeert men daaruit in geenen deele kennen.

2

kennis van bet Atjèliscb, waarover het publiek beschikt, vormen de Spraakkunst en het Woordenboek dier taal van K. F . H. VAN LANGEN, in 1889 door het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-lndië uitgegeven. Natuurlijk is zulk eene eerste proeve, nog wel afkomstig van iemand, die voor geheel ander werk dan taalstudie in Atjèh bescheiden was en alleen zijn vrijen tijd daaraan kon besteden, niet alleen vatbaar voor aanvulling, maar heelt zij ook aan velerlei verbetering behoefte.

Hoe kon het bijv. anders, bij de wanhopig irrationeele spelling der Atjèhers, of de schrijver moest, uitgaande van geschreven teksten, een in menig opzicht onjuist beeld ontvangen en wedergeven van het Atjèhsche klankstelsel. Zeer verklaarbaar is het, dat hij, evenals de Atjèhsche schrijvers zelve, dikwijls denzellden klank op verschillende plaatsen door verschillende teekens afbeeldt, of ook weer verschillende klanken nu er dan met hetzelfde teeken aanduidt. Wie zal het den auteur euvel duiden, d a t \ h ^ , « o k in de vormleer dikwerf mistastte, de prae- en intix, . ['/ jllist verklaarde, en bijv. onwillekeurig zoekende naar,. • ' «^ssiej, dit eindelijk meende te ontdekken, waar het niet ;ii was? Dit zullen alleen lieden kwalijk nemen, die geen begrip nebben van de moeilijke omstandigheden, waaronder de schrijver dit onontgonnen veld moest bewerken, en die zelve nooit hunne krachten hebben beproeld aan de ontdekking der wetten eener nog niet grammatisch onderzochte taal, die daarbij het voor haar minst geschikte schrift óp de meest stelsellooze wijze gebruikt. Wij zullen ons wel wachten voor den onbillijken toon, dien JOH. S. A. YAN DISSEL ten aanzien van VAN LANGEN'S werk aansloeg in zijne bespreking ) der door hem cacographisch zoogenoemde „Alpneesche^praalckunsl". Terwijl die schrijver immers nog zijn eerste blijk van eigen geschiktheid voor de wetenschappelijke waarneming en beschrijving eener gesprol

') In de Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-lndië, Jaargang 1890, bladz. 504—516.

3 Yjjffi) ken

taal moet leveren, bewijst hij in bedoeld stuk, dat hij

zijne moedertaal niet behoorlijk schrijven kan. men van zinnen als deze: ik bieronder wijzen

Of wat zegt

onjuistheden, waarop

zal, en, naar ik hoop, bijdragen mogen

enz." (bladz. 504); „ik zal nu blz. voor blz. nagaan en wat aan zinnen onjuist mag zijn vertaald, of waar minder juiste grammaticale regels worden gegeven, die trachten te wederleggen"

(bladz. 505); „wel heeft v. L . wal voor den geest ge-

zweefd, doch er niet verder over nagedacht' enz., enz. Dat

zijne voorstellen tot verbetering bijna alle belachelijk

zijn, ligt voor een deel aan het onvoldoende materiaal, waarover hij beschikte; maar daarom had hij zich van zulke mijmeringen, ol althans van de openbaarmaking derzelve, voorloopig moeten onthouden. dat

TAN

Dit had hij althans moeten zieu,

L A N G E N ' S voorbeelden bijna alle ontleend zijn aan

bikajats in gebonden stijl; dan had hij de dwaze opmerking niet

gemaakt,

dat

»men"

in

plaats van pet droi pentjoeri

«verwacht had" : pehljtoeri Jïtuktioi niet naar

aanleidt*^ tlBiïr

(bladz. 505).

fa«/©orden;

kemeng moentéty dur-vt» "blijven:

E n hij had

palmt Brakman ge-

»De Atjineesche zin deugt

niet (m. a. vV A « J^tjelier, die dit schreef, moest bij J O H . S. A . V A N DISSEL les komen nemen in zijne eigen taal!), er is geen reden voor een ge-kemeng, we zullen maar denken aan een drukfout voor me-kemëng

en de (sic) zin liever laten lui-

den: ,,dji mocpakal Brakman mêkëmëng moeprang". Inderdaad is de gewraakte zin volkomen zuiver ; letterlijk vertaald: »het plan Zóó

van den Brahmaan was' dat hij oorlog wilde voeren". drukken de Atjèhers zich uit, en hetgeen V A N DISSEL in

plaats daarvan »maar liever zal laten luiden" is eene ongerijmde verzameling woorden zonder zin. Op

bladz 516 had hij van Langen kunnen verbeteren door

op te merken, dat in het Woordenboek de gewone beteekenis van

djaroi, nl. hand, niet is aangegeven.

vertaalt wil

In plaats daarvan

v. D . geheel onnoodig een eenvoudig raadsel, en

ons in die vertaling wijsmaken, dat Atjèhsche jassen

vingers hebben!

4

1**9)

Nog een staaltje van het gezond verstand des schrijvers. Een Atjèhsch raadsel,- dat N B . zeer wel van vreemden oorsprong kan zijn, en waarvan de kracht der liefde, die moeder en kind vereenigt, het onderwerp vormt, geeft v. D . deze ontboezeming in de pen: „Zoo iets geeft een hoog denkbeeld van de beschaving van de Aljéërs". Een trek dus, dien nagenoeg allé zoogdieren en vogels met elkander gemeen hebben en die misschien op de lagere trappen van beschaving (in het algemeen gesproken) den mensch in hoogere mate eigen is dan in de middelpunten van de hoogste ontwikkeling der maatschappij, geldt als bewijs van beschaving! Wij houden ons met dit weerzinwekkend document van onbevoegdheid en eigenwaan niet langer bezig, maar geven thans een en ander van hetgeen locaal onderzoek, waarbij wij met veel nut van Langen's eerste proeve als legger gebruikt hebben, ons opleverde. Voor eene juiste waardeering van den aard dezer studiën moeten wij echter eenige opmerkingen over klankleer in het algemeen doen voorafgaan, die wel vrij eenvoudig zijn, maar gelijk meer eenvoudige waarheden, zich niet in algemeene bekendheid verheugen. Althans in de studiën over de talen van dezen Archipel zijn slechts bij wijze van zeldzame uitzondering sporen van die kennis te ontdekken. Schrift- en klankleer bijv. worden in den regel op Ireurige wijze dooreengeward, zoodat de gezamenlijke behandeling van beide, in plaats van tot beider voordeel te strekken, gewoonlijk de klankleer èn onvolledig èn onjuist doet voorstellen. De klanken, waarvan een volk of een stam zich bedient om zijne gedachten uit te drukken, zijn immers de resultaten der werking van zekere bewegingen der menschelijke spraakorganen op het menschelijk oor. Zij zijn bij geen volk standvastig of onveranderlijk; zij wijzigen zich, nemen toe, verdwijnen, stooten elkander af of trekken elkander aan, geheel onafhankelijk van de pogingen, die dat volk al of niet doet om de ontvangen klankindrukken door letters af te beelden; met andere woorden, de natuurwetten van elk klankstelsel

5

CJ^TP)

werken onafhankelijk van de kunstregelen van het daarop toegepaste schriftsysteem. Het ontstaan en de ontwikkeling der klankwetten van elke taal verklaren zich in verband met den bouw des lichaams van hen, die die taal spreken, misschien ook van klimaat en omgeving; zij werken in hoofdzaak onbewust De deugden en gebreken van een letterschrift hangen samen met de kennis en ontwikkeling van hen, die het voor hunne taal in orde brachten; de fijnheid hunner analytische waarneming; de geschiktheid van het alfabet, dat zij leerden kennen, voor de klanken, die zij gewoon zijn te hooren. Een paar voorbeelden mogen dit ophelderen. Het Arabische schrift kent aan klinkers alleen a, i en oe; toch is het aan geen twijfel onderhevig, dat de Arabische taal oudtijds, evenzeer als thans, ook bijv. de verschillende nuances van o en e gekend heeft, maar die zijn ontsnapt aan de waarneming van hen, die het schriftsysteem vaststelden. Toen men later die vocaalverschijnselen nauwkeuriger observeerde, wist men voor die veronachtzaamde vocalen geene betere aanduiding dan die van „afwijking" (imalah), zoodat bijv. de è eene met „afwijking" uitgesproken korte o, de e' eene met „afwijking" uitgesproken lange a werd genoemd, enz. Ofschoon dus het Arabisch een in menig opzicht bewonderenswaardig schriftsysteem heeft, is dit toch een zeer gebrekkig middel om ons de klankwetten zelfs der Arabische taal te doen kennen, o. a. door deszelfs onachtzaamheid ten opzichte der vocalen Een ander voorbeeld zij aan onze Europeesche talen ontleend. Deze hebben—om van andere speciale gebreken deischriftsystemen te zwijgen—bijna alle dit gebrek gemeen, dat hare alfabetten uitgaan van de onderstelling, als waren er woorden, die met klinkers beginnen. Toch bestaan deze niet, en begint elke syllabe met een consonant Den klinker van het woord uur kan men niet Uitspreken, tenzij men eerst als met een ruk aan de opening der stemspleet, een zachten luchtstroom uitgelaten heeft, en hetgeen op die wijze wordt

6

(tf ó V

voortgebracht, beeft evenzeer recht op den naam van medeklinker als bijv. de op dezelfde plaats gevormde q of k. Eenig bewustzijn der aanwezigheid van dien medeklinker toont men bij ons door bijv. geëerd met een trema te schrijven, maar gewoonlijk denkt men bij dat teeken (ten onrechte) meer aan een hiaat tusscben twee klinkers dau aan eenen medeklinker. Aan het eind van een woord of van eene syllabe komt die klank in onze taal in het geheel niet voor, evenmin als de h, tenzij in eukele interjecties; maar in die zeldzame gevallen verwaarloost men hem toch in het schrift. In andere talen—met name in vele Semitische en Indonesische—speelt bedoelde consonaut eene grootere rol dau bij ons, komt hij namelijk niet alleen in het begin, maar ook aan bet einde van syllaben voor. De rfeinieteu hebben dan ook dezen klank zeer fijn waargenomen en drukken hem in hun schrift uit; in het Arabische alfabet door de ). Deze I dient echter bij hen tevens om de verlenging van den avocaal aan te duideu, en wordt daarom in vele gevallen, waar hij als beeld van den medeklinker dienst doet door het hamzah-teeken van den vocaalletter onderscheiden: I. Eindelijk duidt het Arabische schrift in bepaalde gevallen, waarin deze consonaut door oe ot i gevolgd of voorafgegaan wordt, hem respectievelijk door j of £p aan, en beeldt hem eenvoudig met > af, waar hij op een vocaalletter volgt, zoodat hij naar gelang der bijkomende omstandigheden op vijf wijzen afgebeeld kan worden: door zijn eigeulijk beeld ), of door de *, welke door ), ot ^ gedragen wordt, of door de * alleen. ;

Het ligt in den aard der zaak, dat die Indonesische talen, die het Arabische schrift gebruiken, zich voor de uitdrukking van den genoemden gutturaal van de verschillende middelen bedienen, waarover het Arabisch beschikt. Wij zullen zien, dat zij ei nog enkele aan toevoegen. Die verschillende létters voor ééuen klank, nog wel voor eenen klank, welken wij zelve gewoon zijn niet waar te nemen en niet uit te drukken, werken verwarrend voor hen, die zich op Indonesische

7 /ycT2> talen met Arabisch letterschrift gaan toeleggen zonder geheel met Arabische klankleer en letterschrift vertrouwd te zijn. Inderdaad zoekt men in de leerboeken, bijv. van het Maleisch, vergeefs naar eene juiste behandeling van onzen gutturaal of van de letters, die hem voorstellen. Ten opzichte der Indonesische talen met ander dan Arabisch letterschrift, bijv. het Javaansch, is het ook al niet beter gesteld. In het Javaansche schrift bijv. ontbreekt een eigen letter voor onzen gutturaal, en in dit gebrek wordt op verschillende wijzen voorzien. In den aanvang van een woord schrijft men hem met hetzelfde teeken, dat voor de h dienst doet; op het einde eener syllabe wordt hij daarentegen nooit met h geschreven, maar met het /«-teeken, het laatste stellig in de meeste gevallen om de historische reden, dat hij voor eene vroegere k in de plaats getreden is ). Eveneens heeft het zijn historischen grond, dat dikwerf het verdubbelde /c-teeken aanduidt, dat zoowel de vorige syllabe onzen gutturaal tot sluiter, als de volgende hem tot aanvangsklank heeft (bijv. in dibëtji'aké). Trouwens, ook waar het Arabische alfabet gebruikt wordt, vindt men de £j of Q op het einde der woorden voor den thans door ons besproken stootgutturaal gebezigd, maar zelfs waar hij in die talen uit eene oorspronkelijke k is ontstaan, treft men dikwerf * aan, en in l

andere gevallen de reeds besproken Arabische teekens ', \, j , sjj?, en >. Al deze omstandigheden hebben aan beoefenaars van Indonesische talen wel eens aanleiding gegeven tot het aanduiden van onzen consonant als eene onvolledige of half ingeslikte k Die benaming geeft echter aanleiding tot misverstand, hoewel zij in vele gevallen een schijn van recht ontleent aan de geschiedenis van den bedoelden klank. Immers kan die naam, zelfs op historische gronden, alleen toegepast worden, waar de consonant eene syllabe sluit, en mis1)

In het modern-Arabisch dialect van Qairo is de * steeds, ook in deu aan-

vang der syllaben, de plaatsvervanger der gutturale k {^(j'j er zegt men al voor (JU, ha'iiah voor

Kinderen, die de k niet kuunen uitspreken, ver-

vangen haar bij ons eveneens door * en zeggen oe> ot'eigenlijk toe* voor koek.

8

C J ^ V

kent zulk spraakgebruik dus de gelijkheid van die «ingeslikte k* met den aanvangsconsonant van een woord als ana (*ana*) of met den middelsten consonant van het Atjèhsche layi/n. Men zou met hetzelfde recht bijv. de b eèn onvolledige p, de /i een onvolledige ck kunnen noemen, omdat die klanken zeer verwant zijn, en de een in verschillende talen uit den ander ontstaat. Wie met de Arabische klankleer waarlijk vertrouwd is, observeert, dat de eerste en de laatste consonant van het Maleische ana' (vollediger geschreven: ana ) en de middelste van het woord la'/n dezelfde zijn, met geen ander verschil dan dat, hetwelk zich in de uitspraak van eiken consonant voordoet, naar gelang hij eene syllabe opent of sluit, deuzelfden graad van verschil dus, die. de Engelsche b in cab (waar slechts een aanloop genomen wordt om dien klank uit te spreken) van die in bear onderscheidt, ot ook den eersten en den laatsten consonant van het Hollandsche mom. De consonant, dien wij, bij gebreke van een Latijnsch letterteeken, voor het Atjèhsch met zullen aanduiden, is dus in de spraakleer van onze Europeesche talen zoo goed als niet waargenomen: in het begin van woorden geheel aan de aandacht ontsnapt, op bet einde zoo goed als niet voorkomend, in het midden hoogstens door een trema aangeduid; door historische oorzaken wordt hij in de Indonesische schrittstelsels op zeer verschillende wijze geschreven Deze beide feiten, in verband nog met de heerscheude verwarring van schrift- en klankleer, hebben gemaakt, dat men in de spraakkunsten der talen van dezen Archipel vergeefs uaar eene juiste behandeling van dezen klank zoekt f

s

f

f

Bekend zijn de moeilijkheden, die de sluit-A der Indonesische talen aan Europeanen oplevert, alweder omdat deze klank, evenals de *, in de ons meest, bekende talen zelden of nooit aan het eind eener syllabe optreedt, terwijl zijne letter slechts om historische redenen in verouderde schrijfwijzen voorkomt. Vele Europeauen laten dan ook dien klank ïn de talen van dezen Archipel, waar hij eené syllabe sluit, onuitgesproken, en sommigen beweren zelfs, dat eigenlijk

9

(j*