617 32 2MB
Dutch Pages [342] Year 2007
Language and Culture Archives
Wortubuku fu Sranan Tongo: Sranan Tongo—Nederlands woordenboek John Wilner, editor, and others ©2007, SIL International
License This document is part of the SIL International Language and Culture Archives. It is shared ‘as-is’ to make the content available under this Creative Commons license: Attribution-NonCommercial-ShareAlike (http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/4.0/).
More resources are available at: www.sil.org/resources/language-culture-archives.
Wortubuku fu Sranan Tongo Sranan Tongo – Nederlands Woordenboek 5e editie
Redaktie: John Wilner Medewerkers: Ronald Pinas, Lucien Donk, Hertoch Linger, Arnie Lo-Ning-Hing, Tieneke MacBean, Celita Zebeda-Bendt, Chiquita Pawironadi-Nunez, Dorothy Wong Loi Sing
SIL International Dallas, TX
SIL International 7500 W. Camp Wisdom Rd. Dallas, TX 75137 USA www.sil.org
© 2007 SIL International All rights reserved Alle rechten voorbehouden 200
2
Inhoud Afkortingen ................................................................................. 4 Woord vooraf .............................................................................. 5 Inleiding....................................................................................... 7 Regels voor de uitspraak ........................................................... 12 Geraadpleegde literatuur ........................................................... 13 Voorbeeldbladzij ....................................................................... 14 Sranan Tongo – Nederlands ...................................................... 15 Nederlands – Sranan Tongo .................................................... 269
3
Afkortingen aanspr. – aanspreek aanw. – aanwijzend achtervg. – achtervoegsel alg. – algemeen ant. – antoniem bep. – bepaald betr. – betrekkelijk bez. – bezittelijk bnw. – bijvoeglijk naamwoord bw. – bijwoord d.w.z. – dat wil zeggen Eng. – Engels enkelv. – enkelvoud etym. – etymologie hulpww. – hulpwerkwoord lett. – letterlijk lidw. – lidwoord lijd.vw. – lijdend voorwerp med. – medisch mnl. – mannelijk mv. – meervoud NL. – Nederlands neg. – negatief, ontkennend onbep. – onbepaald onderw. – onderwerp onoverg. – onovergankelijk overg. – overgankelijk pers. – persoon, persoonlijk SN. – Surinaams Nederlands Sp. – Spaans spec. – specifiek syn. – synoniem tegenh. – tegenhanger telw. – telwoord tw. – tussenwerpsel vnw. – voornaamwoord vrl. – vrouwelijk vrag. – vragend vw. – voegwoord vz. – voorzetsel wederk. – wederkerend, wederkerig ww. – werkwoord zn. – zelfstandig naamwoord 4
Woord vooraf Zoals alle woordenboeken moet ook dit Sranan Tongo woordenboek worden beschouwd als iets waaraan men steeds kan blijven doorwerken. Alle levende talen zijn voortdurend in beweging. Er komen nieuwe woorden bij, terwijl andere woorden van betekenis veranderen of in onbruik raken. Sranan Tongo maakt veelvuldig gebruik van leenwoorden uit andere talen, waarbij de uitspraak wordt gewijzigd en de betekenis naar wens wordt aangepast. Dit woordenboek is een momentopname van het Sranan Tongo zoals het nu wordt gesproken. Het is bedoeld als hulp voor Nederlands sprekenden die Sranan Tongo willen leren. De gegevens zijn in Paramaribo verzameld in de periode van 1981 tot 2003. Sranan Tongo bestaat al betrekkelijk lang in geschreven vorm, met teksten uit de achtiende eeuw en zelfs daarvoor. Er is een aantal woordenboeken en woordenlijsten samengesteld waarvan het eerste, met de hand geschreven, woordenboek van Schumann dateert uit 1783. Toch blijft Sranan Tongo voornamelijk een gesproken taal en heeft door de jaren heen veel veranderingen ondergaan. Veel van de woorden die in vroegere woordenboeken en woordenlijsten staan, zijn veranderd van vorm of worden niet meer gebruikt. Bij het samenstellen van dit woordenboek is gebruik gemaakt van al bestaande woordenlijsten, geschreven teksten, in het bijzonder teksten die zijn uitgegeven door het SIL te Suriname, en andere materialen die door de samenstellers zijn verzameld. Het woordenboek wil meer zijn dan een woordenlijst, het vermeldt ook de verschillende manieren waarop een woord gebruikt wordt en laat de verschillende betekenissen zien in voorbeeldzinnen. Idioom, dat zo karakteristiek is voor de taal, maar vaak ook zo verwarrend voor wie de taal wil leren, is ook in dit woordenboek opgenomen. Woorden die in onbruik zijn geraakt, staan er niet meer in, of worden aangeduid als verouderd. We willen onze erkentelijkheid uitspreken tegenover de leden van SIL International die veel hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van dit woordenboek. Wijlen Dr. Charles Peck leidde de eerste werkconferentie in 1987, die tevens het begin van dit project was. Dr. W. J. A. Pet maakte het eerste computerprogramma om de gegevens te ordenen. De heren Nicolaas Doelman en Norbert Rennert hebben vervolgens veel belangrijke hulp verleend bij de ontwikkeling en de verwerking van deze gegevens. De laatste heeft de uitgave van dit woordenboek verzorgd, zowel in gedrukte vorm als op CD. We zijn veel dank verschuldigd aan hen die met hun kennis van de taal en hun deskundigheid hebben bijgedragen aan deze uitgave. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar France Olivieira, vroeger werkzaam bij de Nationale UNESCO Commissie Suriname (NUCS), die het eerste ontwerp grondig heeft doorgelezen en van commentaar voorzien. Dr. Renata de Bies, die aan het Instituut voor Taalonderzoek en Taalontwikkeling (IvTeT) was verbonden en nu aan de Universiteit van Suriname werkt, heeft gedurende het hele project met haar 5
deskundigheid op het gebied van lexicografie waardevolle adviezen gegeven. Besprekingen met Dr. Robby Morroy, die nu bij het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) werkt, hebben geholpen om de structuur van de taal en de toepassing van de spellingregels beter te begrijpen. Wij danken ook Pieter Teunissen en Marga Werkhoven voor hun lijst met namen van planten en dieren, die opgenomen is in de woordenlijst uitgegeven door de Stichting Volkslectuur. We hebben die gebruikt voor de Latijnse namen van planten en dieren in dit woordenboek. Ook maakten we gebruik van andere waardevolle informatiebronnen. Deze worden vermeld onder Geraadpleegde literatuur. Vanzelfsprekend blijven wij verantwoordelijk voor de uiteindelijke vorm en de inhoud van dit woordenboek.
6
Inleiding Sranan Tongo wordt voornamelijk in het kustgebied van Suriname, Zuid Amerika, gesproken. Het is een mengtaal, ontstaan in de zeventiende eeuw als gevolg van de import van slaven uit West Afrika. Suriname werd in die tijd afwisselend overheerst door Groot-Brittannië en de Staat der Nederlanden. De talen van deze naties en ook die van de slavenhandelaren hadden belangrijke invloed op de ontwikkeling van het Sranan Tongo. In 1975 werd Suriname onafhankelijk van Nederland, maar de officiële taal van het land is nog altijd Nederlands. Dit is ook de taal van het onderwijs. In de media, vooral op televisie, wordt dikwijls Engels gebruikt, een taal met een hoge status. Het zijn voornamelijk deze twee talen die nu de ontwikkeling van Sranan Tongo beïnvloeden. Bij het samenstellen van een woordenboek krijgt men direct te maken met de vraag of een bepaald woord in het woordenboek thuis hoort of niet. Suriname is een veeltalige samenleving en Surinamers lenen in hun dagelijkse conversatie voortdurend woorden uit andere talen. Ze lijken daar zelfs een bijzonder genoegen in te scheppen. Als gevolg daarvan is het niet altijd gemakkelijk vast te stellen of een woord in de taal is opgenomen of niet. De grens tussen Sranan Tongo en Surinaams Nederlands is soms moeilijk te bepalen. Nog een probleem bij het samenstellen van het woordenboek is de vraag hoe een woord geschreven moet worden. In dit woordenboek hebben we getracht de officiële spelling voor Sranan Tongo te gebruiken die door de Surinaamse regering is aangenomen bij het Besluit van 15 juli 1986 no. 4501. In gesproken Sranan Tongo worden delen van woorden dikwijls weggelaten. Men zegt bijvoorbeeld gewoonlijk mi nak en in plaats van mi naki en ‘ik sloeg hem.’ De commissie die de spellingregels voor Sranan Tongo moest vast stellen, gaf als eerste grondregel dat woorden moesten worden geschreven zoals ze worden uitgesproken in de volledige vorm. Naki is dus de juiste spelling voor ‘sloeg.’ Er zijn echter enkele woorden waarvan de volledige vorm vrijwel nooit wordt gehoord, of alleen onder bijzondere omstandigheden. De officiële spelling staat toe om in speciale gevallen gebruik te maken van de apostrof om aan te geven dat een deel van het woord is weggelaten. Dit is bedoeld om schrijvers, en vooral dichters, de ruimte te geven hun kunstvaardigheid te beoefenen. Gepubliceerde woordenlijsten en andere geschreven teksten laten in een oogopslag zien dat de apostrof wordt gebruikt voor de normale uitspraak. Zo vinden we bijvoorbeeld in de woordenlijst die door de Stichting Volkslectuur is uitgegeven, at’oso in plaats van ati-oso ‘ziekenhuis.’ Omdat dit woordenboek vooral bedoeld is voor mensen die de taal willen leren, en omdat Sranan Tongo in de eerste plaats een gesproken taal is en niet een geschreven taal, is het trefwoord geschreven in de vorm waarin men die als regel te horen krijgt. In enkele gevallen is er een nuanceverschil tussen de volledige vorm van een woord en de verkorte vorm, zoals bij mu, mus en musu. In 7
gevallen waarbij de verkorte vorm de voorkeur lijkt te hebben of waar verschil in betekenis bestaat, werden alle vormen opgenomen. Een gelijksoortig probleem doet zich voor bij samengestelde woorden. De spellingcommissie adviseerde de combinaties van woorden aaneen te schrijven als het samengestelde woord een andere functie of betekenis heeft dan de los geschreven woorden. De woorden ala dei betekenen bijvoorbeeld ‘elke dag’ en worden los van elkaar geschreven. Maar aladei betekent ‘alledaags’ en wordt daarom aan elkaar geschreven. Het feit doet zich voor dat de taal waarin al het onderwijs in Suriname wordt gegeven, Nederlands, veel samengestelde woorden kent. Als gevolg daarvan schrijven veel goed opgeleide Surinamers woorden aan elkaar als samengestelde woorden. (Bijv. wansma ‘iemand,’ bromkisiri ‘bloemenzaad,’ agumeti ‘varkensvlees’). Deze en vele dergelijke woorden kunnen volgens de aanbeveling van de spellingcommissie los geschreven worden (wan sma, bromki siri, agu meti). Zelfs de naam van de taal zien we op twee manieren gespeld: Sranantongo en Sranan Tongo. Wie Sranan Tongo leest, zal zeker tegenstrijdigheden vinden in de grote hoeveelheid teksten die beschikbaar zijn, en mogelijk ook in dit woordenboek. Men hoopte dat door het installeren van een spellingcommissie in 1984 en de aanname door de Surinaamse regering van de spelling in juli 1986 een einde zou komen aan de verwarring die toen heerste rond de juiste spelling van het Sranan Tongo. De aanbeveling van de commissie was dat de regering de spelling bekend zou maken bij alle belanghebbende instanties. En verder dat er een commissie zou komen die de definitieve woordenlijst zou samenstellen met de correcte spelling van de woorden in het Sranan Tongo. Helaas zijn deze aanbevelingen nooit overgenomen en is de verwarring over de spelling nog net zo groot als voorheen. We kunnen slechts hopen dat geïnteresseerden ooit eens bij elkaar zullen komen om het werk af te maken dat jaren geleden werd begonnen.
Structuur van de informatie onder een trefwoord in het woordenboek Er staan drie soorten trefwoorden in het woordenboek: hoofdtrefwoorden, subtrefwoorden en verwijzende trefwoorden. Onder een hoofdtrefwoord vindt men alle informatie over dat woord. Subtrefwoorden staan onder hoofdtrefwoorden en bevatten combinaties van woorden met het hoofdtrefwoord zoals uitdrukkingen. Verwijzende trefwoorden zijn afgekort en verwijzen de lezer naar een ander trefwoord waar meer informatie te vinden is.
Hoofdtrefwoord Dit staat vet gedrukt. In sommige gevallen is de uitspraak niet op te maken uit de geschreven vorm. (Zie de ‘regels voor de uitspraak’ hieronder.) In zulke gevallen wordt het hoofdtrefwoord gevolgd door 8
een aanwijzing over de uitspraak, bijv. bongo ['boŋ go] of golu ['xo lu]. Soms wordt een hoofdtrefwoord gevolgd door een verlaagd nummer. Dit duidt aan dat er een homoniem is (d.w.z. een ander woord dat op dezelfde manier wordt gespeld en uitgesproken.) Zo is er het woord lobi dat ‘liefde’ betekent en ook lobi dat ‘wrijven’ betekent. Omdat de betekenissen niets met elkaar te maken hebben, worden deze woorden als homoniemen lobi1 en lobi2 vermeld.
Woordsoort In Sranan Tongo kan hetzelfde woord dienst doen als werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of nog een andere woordsoort, afhankelijk van de plaats in de zin. De vorm van het woord verandert daarbij niet. Vorbeelden: Mi bai tu kilo sukru na wenkri. ‘Ik kocht twee kilo suiker in de winkel.’ A te sukru tumsi. ‘De thee is te zoet.’ Sukru en pikinso moro. ‘Maak hem nog wat zoeter.’ Mi gi yu a buku. ‘Ik gaf je het boek.’ Mi bai a buku gi yu. ‘Ik kocht het boek voor jou.’ Mi leisi a buku kba. ‘Ik heb het boek al gelezen.’ Mi leisi a buku te na a kba. ‘Ik heb het boek uitgelezen.’ Mi kba leisi a buku. ‘Ik heb het boek uit.’ De woordsoort staat achter het hoofdtrefwoord vermeld. Als het hoofdtrefwoord meerdere functies heeft, bijvoorbeeld een zelfstandig naamwoord is en ook een werkwoord, wordt dit door genummerde betekenissen aangegeven. Omdat het woordenboek bedoeld is voor sprekers van het Nederlands, staan de woordsoorten in het Nederlands vermeld. De grammatica van het Sranan Tongo is anders dan die van het Nederlands en heeft een eigen structuur en zinsdelen. Een volledige beschrijving van de grammatica valt echter buiten het kader van deze inleiding. De woordsoort die achter het hoofdtrefwoord staat, is wat een spreker van het Nederlands nodig heeft om te begrijpen hoe het woord wordt gebruikt of hoe hij een gedachte in het Nederlands zou uitdrukken.
De betekenissen en voorbeeldzinnen Na de woordsoort volgt de betekenis of een korte verklaring in het Nederlands. Vele woorden hebben uiteenlopende betekenissen, maar er is wel verband tussen die betekenissen. Zo kan bijvoorbeeld plata ‘plat’ betekenen, maar ook ‘ondiep’ of ‘dun.’ Als er verschillende, maar verwante betekenissen van een woord bestaan, worden deze door nummers aangeduid met de vermelding dat het woord op meerdere manieren kan functioneren. 9
Een korte weergave van de betekenis van een woord in een andere taal doet meestal te kort aan de reikwijdte van de betekenis van dat woord. Om te laten zien hoe een trefwoord op verschillende manieren wordt gebruikt, staat bij de meeste hoofdtrefwoorden een voorbeeldzin met een Nederlandse vertaling. Omdat de namen van planten en dieren zelfs binnen een bepaalde taal kunnen verschillen zijn de Latijnse namen vermeld om de juiste soort aan te geven.
Verwijzingen De verschillende verwijzingen maken de lezer attent op woorden waarvan de betekenis samenhangt met die van het trefwoord. Deze omvatten: afwijkende vormen (bijv. dyonsro en dyonsno ‘spoedig’), antoniemen (tegenstellingen zoals faya ‘heet’ en kowru ‘koud’), synoniemen (woorden van gelijke betekenis zoals owru ‘oud’ en grani ‘bejaard’), vrouwelijk en mannelijk (bijv. de mannelijk tegenhanger van kaw ‘koe’ is bulu ‘stier’), en algemeen tegenover specifiek (bijv. kloru ‘kleur’ is algemeen tegenover het specifieke redi ‘rood’, blaw ‘blauw’ of geri ‘geel’). Als een woord deel uitmaakt van een woordpaar, wordt ook de tegenhanger genoemd (bijv. peiri ‘pijl’ en bo ‘boog’). Dan is er nog het woord ZIE, dat de gebruiker verwijst naar woorden waarvan de betekenis samenhangt met die van het trefwoord zonder te passen in een van de bovengenoemde categorieën. Tenslotte kan er verwezen worden naar een lijst van woorden waarvan de betekenissen met elkaar verwant zijn.
Etymologie In enkele gevallen is aangegeven uit welke taal een woord afkomstig is. Soms helpt dit om het ontstaan van homoniemen te verklaren. Zo komt het woord kaw1 ‘koe’ van het Engelse woord cow, terwijl kaw2 ‘kauwen’ uit het Nederlands komt.
Subtrefwoorden Dikwijls krijgt het trefwoord in combinatie met bepaalde andere woorden een heel eigen betekenis, of de hele uitdrukking heeft een bepaalde betekenis. Deze woorden staan vet gedrukt in combinatie met een herhaling van het trefwoord.
Nederlandse woordenlijst Achter in het woordenboek is een Nederlandse woordenlijst toegevoegd om de spreker van het Nederlands in staat te stellen bepaalde woorden of begrippen in het eerste deel van het woordenboek op te zoeken. Achter het Nederlandse woord staat de woordsoort en een of meer Sranan Tongo woorden. Voorbeeld: veranderen ww. drai; kenki Sommige Nederlandse woorden kunnen op meer dan een manier worden gebruikt. Daarom wordt de lezer aangeraden om elke Sranan Tongo betekenis op te zoeken in het eerste deel van het woordenboek om te bepalen in welke contekst de Sranan woorden gebruikt worden. 10
Het teken ~ laat zien waar het Nederlandse trefwoord voorkomt. Daar waar de Nederlandse betekenis in het Sranan Tongo wordt weergegeven door een idiomatische uitdrukking, wordt de lezer verwezen naar waar deze uitdrukking in het woordenboek kan worden opgezocht. Bijvoorbeeld: rede znw. wortu; in de ~ vallen koti wan sma mofo, ZIE: mofo.
Spelling De uitspraak van klinkers en medeklinkers in Sranan Tongo is tamelijk eenvoudig. De uitspraak van de klinkers a, e, i, o en u is gelijk aan die van het Spaans. Er zijn nog twee klinkers, è en ò. Deze komen voor in woorden die kort geleden in de taal zijn opgenomen. Er zijn zes tweeklanken: ai, aw, ei, èi, oi, en ow. Ook komen er nog twee klinkercombinaties voor: ew en ui. Deze lijken op tweeklanken, maar worden uitgesproken als twee opeenvolgende klinkers. De medeklinkers worden geschreven met de letters b, d, f, g, h, k, l, m, n, p, r, s, t, w en y. Er zijn vijf lettercombinaties die elk één klank weergeven: dy, ng, ny, sy en ty, waarbij de y als j wordt uitgesproken. Zie de ‘regels voor de uitspraak’ hieronder. Woorden bestaan uit één of meer lettergrepen. De meeste lettergrepen worden gevormd door één of meer medeklinkers gevolgd door een klinker of een tweeklank zoals in go ‘gaan’, bow ‘bouwen’ of krei ‘huilen’. De laatste letter van een lettergreep is soms een m of een n, zoals in tompu ‘stomp’ of kundu ‘bult’, en minder vaak een andere medeklinker zoals in kapelka ‘vlinder’, marbonsu ‘bepaald soort wesp’, of maspasi ‘onafhankelijkheid’. Meestal valt de klemtoon op de voorlaatste lettergreep, behalve als de laatste lettergreep op een nasale medeklinker eindigt. Dan valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Men hoort bij normaal spraakgebruik dikwijls verlengde klinkers of medeklinkers. Deze zijn meestal het gevolg van een weggelaten klinker of van een samenvloeien met de volgende klinker. Er zijn slechts enkele gevallen waarbij een verlengde klinker niet het gevolg is van het weglaten van een klinker. Deze worden in de spelling weergegeven door een accent circumflex, zoals in pôti ‘arm’. Een weggelaten klinker wordt aangeduid door een apostrof, bijvoorbeeld in m’ma van mama ‘moeder’. Als in samengestelde woorden twee klinkers op elkaar volgen, wordt gewoonlijk de eerste klinker weggelaten en is de tweede enigszins verlengd. Voorbeeld: bere ‘maag’ en ati ‘pijn’ vormen samen ber’ati ‘maagpijn’. Alleen als de uitspraak niet zomaar duidelijk is door de spelling wordt het trefwoord gevolgd door een fonetische weergave. De lettergrepen worden gescheiden door spaties. De beklemtoonde lettergreep wordt vooraf gegaan door een apostrof ('). Een verlengde klinker of medeklinker wordt gevolgd door een verhoogde punt, bijvoorbeeld: ed’ati [ed 'a· ti], of: mamanten ['m·an teŋ]. 11
De lettercombinaties ng en ny komen gewoonlijk aan het begin van een lettergreep, zoals in nanga ['na ŋa] ‘en, met’ en nyan [nʸaŋ] ‘eten’. In enkele gevallen wordt ng geschreven als er een n aan het eind van een lettergreep komt en de g klank aan het begin van de volgende lettergreep. Zo wordt het woord tongo ‘tong, taal’ uitgesproken als ['to ŋo], maar bongo ‘een soort drum’ als ['boŋ go]. Om letterverdubbeling te voorkomen heeft de spellingcommissie ervoor gekozen in de schrijfwijze dit verschil niet weer te geven. De medeklinkers k en g worden soms uitgesproken als [tʃ] en [dʒ] als ze voorafgaan aan i of e. Zo worden bijvoorbeeld gi ‘geven’ en geri ‘geel’ soms uitgesproken als ['dʒi] en ['dʒe ři]. Op dezelfde manier wordt triki ‘truc’ soms uitgesproken als ['tři tʃi]. Om consequent te blijven heeft de commissie voorgesteld dat deze woorden met k en g worden geschreven. Er zijn enkele woorden die beginnen met [tʃ] of [dʒ] gevolgd door i of e, zoals dyindya, dyeme en tyen, die nooit worden uitgesproken met een g of k. Deze woorden worden geschreven zoals ze altijd worden uitgesproken. In enkele gevallen wordt de s wel eens uitgesproken als [ʃ] voor i of e. Zo wordt si ‘zien’ soms als [ʃi] uitgesproken en swen ‘zwemmen’ soms als [ʃweŋ].
Regels voor de uitspraak a [a] ai [ai] aw [au] b [b] d [d] dy [dʒ] e [e] [ə] ei [ei] ew [eu] è [ɛ] èi [ɛi] f [f] g [g] h [h] i [i] k [k] l [l] m [m] n [n] [m] [ŋ] ng ny o ò 12
[ŋ] [nʸ] [o] [ɔ]
zoals in man zoals in maaien zoals in nauw zoals in boom zoals in doen ongeveer zoals in het Engelse woord jungle tussen de e van pet en de i van pit zoals de stomme e in beginnen of verlaten zoals in mee zoals in eeuw zoals in en zoals in eiland of ijs zoals in feest zoals in het Engelse woord go zoals in halen zoals in iemand zoals in kind zoals in laat zoals in mes zoals in nu aan het eind van een woord vóór een woord dat met b of p begint zoals de ng in gezang voor een g of k, of aan het eind van een woord voor een adempauze zoals in zingen zoals in Anja tussen de oo van boot en de o van bot zoals in pot
oi [oi] ow [ou] p [p] r [ř] s [s] sy [ʃ] t [t] ty [tʃ] u [u] ui [ui] w [w] y [y]
zoals in mooi ongeveer zoals in het Engelse woord boat zoals in peper zoals in rouw zoals in samen zoals sjouwer zoals in top ongeveer zoals de ch in het Engelse woord church zoals in boek zoals in boei zoals de Engelse w in work zoals in jager
Geraadpleegde literatuur Blanker, J.C.M. en J. Dubbeldam. 2005. Prisma Woordenboek: Sranantongo. Utrecht: Het Spectrum. Boinski, Sue. 2002. De apen van Suriname. Paramaribo: STINASU. Donselaar, J. van, 1989. Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, 2de ed. Muidenberg: Coutinho. Heyde, H. 1992. Geneesplanten in Suriname. Paramaribo: Westfort. Moonen, Joep M. 1987. ‘n kijkje in de Paramaribo Zoo. Paramaribo: Kersten & Co. Power, Robert H. and Iwam R. Wijngaarde. 1990. De Surinaamse groentetuin: van theorie tot praktijk. Paramaribo: Vaco. Sedoc, Nell. 1992. Afro-Surinaamse natuurgeneeswijzen. Paramaribo: Vaco. Shanks, Louis, red. 2000. A buku fu Okanisi anga Ingiisi wowtu: Aukan – English dictionary, 2de ed. Paramaribo: SIL. Snijders, Ronald. 2000. Surinaams van de straat, uitgebreide editie. Amsterdam: Prometheus. Solanus-Essers, Fr. M. n.d. Surinaamse zangvogels en andere. Paramaribo: Boekhandel Rafaël. Sordam, Max en Hein Eersel. 1985. Sranantongo: Een korte inleiding tot het Sranantongo met uitgebreide woordenlijst. Baarn: Bosch & Keuning. Stephen, Henri J.M. n.d. Lexicon van de Winti-kultuur. Paramaribo. Stichting Volkslectuur. 1980. Woordenlijst. Paramaribo: VACO. Stinasu. 2000. De wilde vogels van Paramaribo. Paramaribo: STINASU. Tjon Tam Sin, Romeo R. n.d. Eerste hulp met de Surinaamse kruiden. Paramaribo. Veer, Wim. 2001. Vruchten in Suriname. Paramaribo: Conservation International Suriname. Wessels-Boer, J.G., W.H.A. Hekking en J.P. Schulz. 1976. Fa joe kan tak’ mi no moi: Inleiding in de flora en vegetatie van Suriname. Paramaribo: STINASU.
13
VOORBEELDBLADZIJ HOOFDTREFWOORD
SUBTREFWOORD
Voorbeeldzin (cursief gedrukt) TREFWOORD
WOORDSOORT
Het trefwoord in het Nederlands is vet gedrukt AANWIJZINGEN VOOR GEBRUIK
HOMONIEM
VERWIJZINGEN NAAR
antoniemen synoniemen varianten tabellen verwante woorden
VERWIJZEND TREFWOORD
ETYMOLOGIE
14
a1 znw. oog. A smoko meki mi ai lon watra. Mijn ogen gingen tranen van de rook. ZIE: skoinsiai, dor’ai. ai na ai bw. met eigen ogen. Mi e meki ala muiti fu kon na yu, bika mi angri fu si yu ai na ai. Ik doe alle moeite om bij je te komen, want ik verlang ernaar om je met eigen ogen te zien. aititenti telw. tachtig. ZIE TABEL ONDER: nomru. aka1 DEFINITIE 1) znw. haak, vishaak. 2) ww. vasthaken. Aka a doro gi mi, noso dyonsro a o naki tapu. Zet de deur op de haak, anders slaat hij straks dicht. 3) ww. laten struikelen. Di un ben plei bal, espresi André ben aka mi. Bij het voetballen liet André me opzettelijk struikelen. ZIE: misi futu. tan aka ww. blijven zitten (op school), niet bevorderd worden tot de volgende klas. GEBRUIK: wordt meestal gebruikt door jonge mensen. ANT: abra. aka2 znw. elke soort roofvogel (havik, arend, valk, enz.). akatiki znw. stok met een haak, haakstok. Yu kan leni mi a akatiki? Mi o wai a bakadyari fu mi. Mag ik je haakstok lenen? Ik ga het onkruid in mijn achtertuin maaien. ala 1) onbep.vnw. al, alle, alles, allemaal. Den pikin nyan ala a froktu ini a baki. De kinderen hebben alle vruchten uit de bak opgegeten. ANT: no wan. ZIE: alamala. 2) onbep.vnw. elk(e), ieder(e). Ef’ yu abi wan bromkipatu nanga bromki, dan ala dei yu mu poti krin watra. Als je een vaas met bloemen hebt, moet je elke dag het water verversen. SYN: ibri. ala leisi bw. telkens, elke keer. ZIE TREFWOORD: leisi2. arki 1) ww. luisteren. Ala neti mi e arki nyunsu na radio. Elke avond luister ik naar het nieuws op de radio. ZIE: yere1. VAN ENG: harken.
a
abra
Sranan Tongo – Nederlands A - a a1 pers. vnw. 3de pers. enkelv. onderwerp (zij, hij, het). Di Hendrik doro tide, a no taki no wan sma odi. Toen Hendrik vandaag aankwam, groette hij niemand. ZIE: en. a2 1) bep. lidw. enkelv. (de, het). Yu mu tapu a fensre noso a alen o wai kon in'sei. Je moet het raam dichtdoen anders waait de regen naar binnen. 2) lidw. Het wordt ook gebruikt bij zelfstandigenaamwoorden die een collectivum aangeven. Fosi yu stampu a pinda, yu mu wai a buba puru. Voordat je de pinda's stampt, moet je ze eerst wannen. ZIE: den2; wan2. VAR.: na3. a3 vz. voorzetsel dat de plaats aanduidt. ZIE TREFWOORD: na2. abani zn. misdadiger, rover, schurk. Abeniba zn. naam van een vrouw die op dinsdag geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. abi ww. hebben. Yongu, yu no abi ai fu si? Jongen, heb je geen ogen in je hoofd? (lett: ...ogen om te zien?) VAN ENG: have. abi fu hulpww. moeten. Ala pikin fu fo yari abi fu go na skoro. Alle kinderen van vier jaar en ouder moeten naar school. SYN: musu1. no abi fu hulpww. niet hoeven. I no abi fu waka yu wawan, mi sa kon nanga yu. Je hoeft niet alleen te lopen, ik zal met je meegaan. VAR.: nafu.
abi bere zwanger zijn, in verwachting. ZIE TREFWOORD: bere1. abi bigi-ai jaloers zijn, afgunstig zijn, benijden. ZIE TREFWOORD: bigi-ai. abi frikowtu verkouden zijn. ZIE TREFWOORD: frikowtu. abi krin skin geluk hebben, boffen. ZIE TREFWOORD: skin. abi prati meedelen in iets; ergens deel aan hebben. ZIE TREFWOORD: prati. abi prisiri zich amuseren, plezier hebben (in). ZIE TREFWOORD: prisiri. aboma zn. anaconda. Ook bekend als watra-aboma. VAR.: boma. abongra zn. sesamzaad. abra 1) ww. oversteken. Fosi yu ben e pai den botoman wan kwartyi fu abra a liba. Vroeger moest je de bootslieden een kwartje betalen om de rivier over te kunnen steken. 2) ww. overgaan. Efu yu wani abra, yu mu leri yu les. Als je over wilt gaan moet je je lessen leren. ANT: tan sidon; tan poko; tan aka. ZIE: psa4. 3) vz. tegenover. Mi e tan abra a kerki. Ik woon tegenover de kerk. SYN: abrasei. 4) vz. over. Den plane no mag frei abra a foto. Vliegtuigen mogen niet over de stad vliegen. 5) vz. door. Di a fufuruman dyompo abra a fensre go na dorosei, a dyompo let' ini anu fu skowtu. Toen de dief door het raam naar buiten sprong,
abrasei Sranan Tongo - Nederlands afkati me...). sprong hij recht in de armen van de politie. GEBRUIK: Het abrawatra zn. buitenland, wordt met deze betekenis alleen overzee. Tamara mi sisa e go na gebruikt bij fensre. abrawatra. Morgen vertrekt mijn zuster naar het buitenland. 6) vz. over. Den boi na tapu uku SYN: dorosei kondre. e taki abra a nowtu fu a kondre. adyosi zn. vaarwel. Adyosi na wan De jongens op de hoek praten wortu di tranga fu taki. Vaarwel over de noodsituatie in het is een woord dat je niet graag land. zegt. TEGENH: odi. ZIE: morgu; gi abra ww. overleveren. Den kuneti; nafun. birtisma grabu a fufuruman taki adyosi ww. afscheid nemen. dan den gi en abra na skowtu. Wakti, mi wani bari den sma De buren grepen de dief en adyosi. Wacht, ik wil even leverden hem over aan de afscheid nemen. SYN: bari politie. adyosi. gi ensrefi abra ww. zich overAdyuba zn. naam van een vrouw geven. Skowtu ben lontu a oso die op maandag geboren is. ZIE fu ala sei, ma den fufuruman no ben wani gi densrefi abra. De TABEL BIJ: deinen. politie had het huis van alle af'afu bw. gedeeltelijk, deels, kanten omsingeld, maar de matig, half. A frow disi noiti a e dieven wilden zich niet kba en wroko. A e libi en af'afu. overgeven. Deze vrouw maakt nooit haar koti abra ww. oversteken. Yu werk af. Ze doet alles maar half. mus leri a pikin fu luku bun fosi A: So Fine, fa yu e tan? B: Mi de a e koti strati abra. Je moet het so af'afu. A: Hoe gaat het, Fine? kind leren om goed uit te kijken B: Het gaat zo-zo. voordat het de straat afdaki zn. afdak, kleine oversteekt. eenvoudige woning. Di un ben lon abra ww. overlopen. Te alen go onti, un meki wan pikin kon hebi, ala den watrabaki e afdaki fu sribi. Toen we op jacht span tak' den e lon abra. Als waren, maakten we een afdak het hard regent, raken alle om daaronder te kunnen slapen. watervaten zo vol dat ze Mi feni wan pikin afdaki fu sutu overlopen. mi ede. Ik heb een kleine abrasei zn. overkant (van een eenvoudige woning gevonden. rivier of straat). Esde mi go koiri ZIE: tenti. VAN NL: afdak. na abrasei. Gisteren ben ik aan afen tw. oké. de overkant (van de Suriname Afiba zn. naam van een vrouw die rivier) gaan wandelen. op vrijdag geboren is. ZIE TABEL abrasei fu vz. tegenover, aan de BIJ: deinen. overkant van. Den birtisma san afkati1 zn. advocaat, pleitbezorger. e tan abrasei fu mi, o go Te den go na krutu-oso, a afkati tamara na Ptata. Mijn overe taki gi a man. Als zij naar het buren vertrekken morgen naar gerechtsgebouw gaan, pleit de Nederland (lett: De buren die advocaat voor de man. ZIE: wonen aan de overkant van krutubakra; krutuman. VAN NL: 16
afkati Sranan Tongo - Nederlands agra advocaat. afu afkati2 zn. avocado (vrucht). 1) telw. half, de helft. ZIE: nomru. afkodrei 2) telw. een deel. Baka te den 1) zn. religieuze handelingen die gronman koti a aleisi, den e door de christelijke kerken niet kibri afu fu a padi fu prani toegestaan zijn; afgoderij. SYN: baka. Nadat de boeren de rijst bonu. geoogst hebben, bewaren zij 2) bnw. afgodisch, wordt een deel van de padi om die gebruikt voor mensen die doen opnieuw in te zaaien. aan afgoderij. Den sma disi afu skoinsi een beetje schuin / afkodrei. Deze mensen doen scheef. ZIE TREFWOORD: skoinsi. aan afgoderij. afu yuru pas, net, niet lang terug (lett: een deel van een uur). ZIE afo TREFWOORD: yuru1. 1) zn. overgrootouder. TEGENH: afupasi bw. halverwege (m.b.t. afopikin. ZIE: bigisma. ZIE TABEL afstanden); niet afgemaakt BIJ: famiriman. (m.b.t. voorwerpen). ZIE 2) zn. voorouder. TEGENH: TREFWOORD: af'pasi. bakapikin. ZIE: bigisma. afusensi zn. halve cent. ZIE afopikin zn. achterkleinkind. ZIE TREFWOORD: af'sensi. TABEL BIJ: famiriman. agama zn. verzamelnaam voor af'pasi bw. halverwege (m.b.t. verschillende kleine leguaanafstanden); niet afgemaakt soorten. ZIE: legwana. (m.b.t. voorwerpen). Mi no o rei 1) marmerleguaan. so fara, ma mi kan poti yu 2) mopskopleguaan. af'pasi. Ik ga niet zo ver, maar agen bw. weer, nogmaals, nog een ik kan je halverwege afzetten. keer, alweer. Mi Gado, mi Den bow a oso af'pasi, bika den Masra, luku. Agen den kon poti no abi moni moro. Ze hebben mi na tesi. Mijn God, mijn Heer, het huis niet afgemaakt omdat kijk eens aan. Ze hebben me ze geen geld meer hebben. weer op de proef gesteld. SYN: ete Afrikakondre zn. Afrika. SYN: wan leisi; baka4. VAN ENG: again. nengrekondre. agersitori zn. gelijkenis, parabel. afrontu ww. beledigen, kwetsen, Di Yesus leri den sma, a leri den krenken. A boi denki tak' a tòf. nanga agersitori. Toen Jezus de Dat' meki a e taki sani san e mensen onderwees, sprak hij in afrontu Gado nanga libisma. De gelijkenissen. jongen denkt dat hij geweldig is. agida zn. een lange trom met lage Daarom doet hij uitspraken toon (Wordt gebruikt in de winti waarmee hij God en de mensen godsdienst om geesten op te beledigt. roepen). ALG: dron. af'sensi [af 'sen si] zn. halve cent. agidya zn. boomstekelvarken. Ook Odo: Mi na af'sensi. No wan bekend als dyindyamaka. sma kan broko mi. Spreekwoord: a-gi-uma-nen zn. spaanse peper Ik ben als een halve cent, ik kan (Wordt zo genoemd om de niet gedeeld worden. (d.w.z. lekkere geur die hij verspreidt). niemand kan me breken) agra zn. kogel, hagel. Di a buru si 17
agri Sranan Tongo - Nederlands ai a boi e fufuru ini en gron, a sutu liever: Mi no e sribi ete. Het en dan den agra panya go ini a wordt ook figuurlijk gebruikt. boi skin. Toen de boer zag dat de 2) ww. waakzaam zijn, alert zijn. jongen op zijn grond aan het A: I mu de na ai. A man dati stelen was, schoot hij op hem en wani kiri yu. B: We, mi de na ai de hagel verspreidden zich in tu. A: Je moet waakzaam zijn. het lichaam van de jongen. A Die man daar loert op je. B: ontiman misi a konkoni bika ala Wel, ik ben ook op mijn hoede. den agra ini en gon ben kon kba. de nanga krin ai ww. nuchter De jager miste de agoeti omdat zijn. Den man san e tiri a al zijn kogels op waren. SYN: kondre mus de nanga krin ai. De mannen die het land kugru. ZIE: patron; lai2. besturen, moeten nuchter zijn. agri ww. overeenkomen, eens zijn. A dringi pikin sopi ma en ai Billiton nanga Suralco agri fu krin ete. Hij heeft wat alcohol opo a moni fu den wrokoman. gebruikt, maar hij is nog Billiton en Suralco zijn nuchter. overeengekomen het loon van doro na ai ww. onderschatten. de arbeiders te verhogen. Yu mu Den ben doro mi na ai. Ma di sori lespeki gi a President den si tak' mi sabi a wroko, den awinsi yu no e agri nanga san a kisi lespeki gi mi. Ze hadden me taki. Toon respekt voor de onderschat. Maar toen ze president, ook al ben je het niet zagen dat ik het werk goed eens met hem. deed, kregen ze respect voor agu zn. varken, zwijn. me. agumeti zn. varkensvlees. ZIE: meti. iti wan ai tapu ww. opletten, in agupen zn. varkenshok. de gaten houden. Mama, i kan agutere zn. gezouten varkensiti wan ai tapu den pikin gi mi staart. fu den no go na strati? Ma, aguti zn. goudhaas, Surinaams kunt u voor me opletten dat die konijn. Ook bekend als konkoni. kinderen niet de straat op gaan? ai1 zn. oog. A smoko meki mi ai lon watra. De rook deed mijn ogen SYN: fringi wan ai tapu; ori wan tranen. ZIE: dor'ai; sker'ai; ai tapu. skoins'ai. nanga krin ai bw. klaar wakker. ai na ai bw. oog in oog, met A: I no ben sribi? B: No, mi ben eigen ogen. Mi e meki ala muiti de nanga krin ai ete. A: Sliep fu kon na yu, bika mi angri fu si je niet? B: Nee, ik was nog yu ai na ai. Ik doe alle moeite klaar wakker. om bij je te komen, want ik no man si na ai ww. haten, een verlang ernaar om je met eigen hekel aan iemand hebben, niet ogen te zien. kunnen verdragen. A man disi de na ai na wan hoigriman. A taki wi 1) ww. wakker zijn. Wins' yu kon mus lobi ala sma, ma en srefi no man si mi na ai. Deze man te twarfu yuru, mi o de na ai. Zelfs als je tegen twaalf uur is een huichelaar. Hij zegt dat komt, zal ik nog wakker zijn. we iedereen moeten liefhebben, maar hijzelf heeft een hekel GEBRUIK: Meestal zegt men 18
ai
Sranan Tongo - Nederlands aka aan mij. Birfrow no man si mi veelvraat (een marterachtige na ai srefsrefi. De buurvrouw roofdier). wil me helemaal niet aira2 bnw. gewiekst, gehaaid, zeer aankijken. behendig (in negatieve zin). ZIE ori ai na tapu ww. strak aanTREFWOORD: haira. kijken. Di mi si taki a ben wani Aisa zn. godin van de aarde go ini a tas fu a frow, mi ori ai (manifesteert zich meestal als na en tapu. Toen ik zag dat hij een vrouw). SYN: gronmama. VAR.: zijn hand in de tas van de Maisa; Mama Aisa. vrouw wilde steken, bleef ik aiti telw. acht. ZIE TABEL BIJ: nomru. hem strak aankijken. di fu aiti rangtelw. achtste. piri ai ww. met grote ogen (aan)aitidei zn. rouwplechtigheid die kijken. No piri yu ai so gi mi! wordt gehouden acht dagen na Kijk me niet met zulke grote de begrafenis. ZIE: dede-oso. ogen aan! aitifi zn. hoektand. SYN: ukutifi; piri ai gi ww. goed opletten, in ALG: tifi. de gaten houden. Efu yu no piri aitikanti zn. lederschildpad ai gi a pikin, sani no o waka (bepaald soort zeeschildpad). bun nanga en. Als je het kind Ook bekend als siksikanti. ZIE: niet in de gaten houdt, zal het krape. slecht aflopen met haar. aititenti telw. tachtig. ZIE TABEL BIJ: saka yu ai ww. de ogen nomru. neerslaan. Te yu e taki nanga aka1 wan sma, yu no mu saka yu ai. 1) zn. haak, vishaak. Als je tot iemand praat moet je 2) ww. vasthaken. Aka a doro gi je ogen niet neerslaan. mi, noso dyonsro a o naki tapu. tan na ai ww. wakker blijven, Zet de deur op de haak, anders opletten. Wan waktiman mus slaat hij straks dicht. kan tan na ai. Een wachter 3) ww. laten struikelen. Di un moet wakker kunnen blijven. ben plei bal, espresi André ben ZIE: wiki2; sribi; de na ai. aka mi. Bij het voetballen liet ai2 zn. korrel (van maïs, rijst, enz.). André me opzettelijk Luku, a pikin e poti wan ai karu struikelen. ZIE: misi futu BIJ ini en noso! Kijk, dat kind stopt futu. een korrel maïs in haar neus! aka ensrefi ww. zich verslikken. ai3 tw. ja. Anansi taki: Ooo, na dya Te yu e nyan, yu no mus mati Dede e libi? A taki: Ai, na tak'taki. Noso yu kan aka dya mi e libi. Anansi zei: Ooo, yusrefi nanga a nyanyan. Als je dus hier woont de Dood? Hij eet moet je niet praten, anders zei: Ja, hier woon ik. ZIE: iya. kan je je verslikken. ai4 afkorting. Een samentrekking tan aka ww. blijven zitten (op van pers. vnw. 3de pers. enkelv. a school), niet bevorderd worden met het aspektpartikel e. tot de volgende klas. GEBRUIK: ai buba zn. ooglid. wordt meestal gebruikt door ai wiwiri zn. ooghaar, wimper. jonge mensen. ANT: abra. aifutu zn. enkel. aka2 zn. elke soort roofvogel aira1 zn. aira, zwartbruine (havik, arend, valk, visarend, 19
akanswari Sranan Tongo - Nederlands aladei enz.). Akuba akanswari zn. veelvraat, iemand 1) zn. naam van een vrouw die op die veel kan eten. SYN: nyanman. woensdag geboren is. ZIE TABEL akatiki zn. stok met een haak, BIJ: deinen. haakstok. Yu kan leni mi a aka2) zn. de vrouw van Anansi in tiki? Mi o wai a bakadyari fu mi. Creoolse volksverhalen. Mag ik je haakstok lenen? Ik ga akuba-dyendyen zn. nachtspiegel, het onkruid in mijn achtertuin po. SYN: pis'patu. maaien. ala akruderi 1) onbep.vnw. al, alle, alles, 1) zn. overeenkomst. Lanti meki allemaal. Den pikin nyan ala a wan akruderi nanga den datra froktu ini a baki. De kinderen abra a moni san den mus aksi hebben alle vruchten uit de bak den sikisma. De regering en de opgegeten. ANT: no wan. ZIE: artsen hebben een overeenalamala. komst bereikt over het bedrag 2) onbep.vnw. elk(e), ieder(e). dat van de patiënten gevraagd Ef' yu abi wan bromkipatu mag worden. VAR.: kruderi2. nanga bromki, dan ala dei yu 2) ww. overeenkomen. Den sani mu poti krin watra. Als je een san yu e du no e kruderi nanga vaas met bloemen hebt, moet je san yu e leri tra sma. De dingen elke dag het water verversen. die je doet komen niet overeen SYN: ibri. met wat je anderen leert. SYN: ala dati vw. in feite (geeft aan dat agri. VAR.: kruderi2. de situatie anders was dan men aksi1 zn. bijl. A man kapu a bon vermoedde). Mi ben krutu nanga nanga wan aksi. De man hakte a baas tak' a no stort gi mi, ala de boom om met een bijl. ZIE: dati na a bangi meki a fowtu. Ik ambeiri. VAN ENG: axe. heb ruzie gemaakt met de baas aksi2 omdat hij niet voor mij gestort 1) ww. vragen, verzoeken. Ifrow heeft, maar in feite had de bank een fout gemaakt. ZIE: ma2. aksi mi san meki mi kon so lati. De juffrouw vroeg me waarom ala fa vw. ondanks. ZIE TREFWOORD: ik zo laat was. TEGENH: piki1. ZIE: fa a no fa. ala gado dei elke dag, door God taki1. VAN ENG: ask. 2) zn. vraag, verzoeken. San na a gegeven dag. ZIE TREFWOORD: gado. aksi fu yu? Wat is je vraag? ala leisi telkens, elke keer. ZIE GEBRUIK: Men zegt meestal: San TREFWOORD: leisi2. yu wani aksi? Wat wil je ala sei overal. ZIE TREFWOORD: sei. ala sma iedereen, allen. ZIE vragen? aksi-aksi ww. blijven vragen. Di TREFWOORD: sma. un doro ini a birti, un aksi-aksi ala ten altijd, voortdurend. ZIE TREFWOORD: ten. te leki un feni pe Tanta Koba e ala tu beide, alle twee. ZIE tan. Toen we in de buurt TREFWOORD: tu1. kwamen, bleven we vragen ala yuru telkens weer. ZIE totdat we gevonden hadden waar Tante Koba woont. TREFWOORD: yuru1. aladei bnw. alledaags, dagelijks, 20
aladi Sranan Tongo - Nederlands Aluku gewoon. A no wan aladei sani fu TREFWOORD: alatakaka-pepre. go na President oso. Het alatasneki zn. bepaald soort slang. presidentieel paleis bezoeken is Ook bekend als alataman. geen alledaagse gebeurtenis. alatria zn. vermicelli. aladi vw. hoewel, ondanks. Aladi sneisi-alatria zn. Chinese mi bari a pikin, toku a lon go na vermicelli. Een snel kokende strati. Hoewel ik het kind vermicelli die gebruikt wordt in gewaarschuwd heb, is het toch minsoep. Wordt ook klaarde straat opgegaan. gemaakt met garnalen, enz. alakondre bnw. niet van een soort, aleisi zn. rijst. Wordt gebruikt bij gemengd. A ben weri wan moi gerechten zoals anitriberi, alakondre empi na a fesa. Hij kronto-aleisi, en moksi-aleisi. had een mooi bontgekleurd wan ai aleisi zn. rijstkorrel. hemd aan op het feest. Birfrow aleisigron zn. rijstveld. tyari wan alakondre boketi gi mi aleisimiri zn. rijstmolen. tapu mi friyaridei. Buurvrouw aleisimiti zn. mijt die gevonden bracht mij een boeket van wordt in rijst en rijstprodukten. allerlei soorten bloemen op mijn aleisisaka zn. rijstzak. verjaardag. alen zn. regen. Alen e fadon. Het alamala onbep.vnw. allemaal, regent. (lett: De regen valt.) A iedereen, allen, alles. Un alaalen wai pikinso. Het regent mala o go tide na foto. We gaan niet zo hard meer. SPEC: sibibusi. vandaag allemaal naar de stad. fin'fini alen zn. lichte regen, alanya zn. citrussoort, zuuroranje. motregen. A alen ben e fin'fini tide mamanten. Het ZIE: apresina; korsow-alanya; motregende vanmorgen. ALG: lemki; ponpon1; strun; alen. swa-alanya. alen-aka zn. lachvalk. alanyatiki zn. takje van een zuuralenbaki zn. regenbak, watervat oranjeboom. (Werd vroeger in (alles dat gebruikt wordt om de mond gehouden voor een regenwater op te vangen of op te frisse adem). slaan). alape bw. overal. Alape yu e go, alenbari zn. regenvat, regenton. yu e feni konkruman. Waar je alenbo zn. regenboog. ook gaat, kom je verraders alendyakti zn. regenjas, regentegen. GEBRUIK: Alape wordt mantel. meestal gebruikt voorin in een alenten zn. regentijd. Er is een ondergeschikt deel van een zin. grote regentijd met grote regenZIE: ala sei. val, bigi alenten, van half april alata zn. verzamelnaam voor tot half juli en een kleine regenverschillende rat- en stekelrattijd met geringe regenval, pikin soorten. alenten, van eind november tot alatakaka-pepre zn. Spaanse half februari. TEGENH: dreiten. peper (zo genoemd omdat het de alenwatra zn. regenwater. vorm en grootte heeft van altari zn. altaar. GEBRUIK: kerktaal. rattedrek). VAR.: alatapepre. alatapasi zn. smal paadje. Aluku zn. Bosnegerstam wonende alatapepre zn. spaanse peper. ZIE langs de Lawarivier. Ook 21
alwasi Sranan Tongo - Nederlands anga bekend als de Boninegers. amsoi zn. een bittere bladgroente. alwasi vw. wat dan ook, wat er ook Anana zn. naam van de oppergebeurt. ZIE TREFWOORD: awinsi. godheid in de winti religie. amaka zn. hangmat. Anansi1 zn. hoofdfiguur in amalan zn. gezouten Chinese Creoolse volksverhalen die pruim (lekkernij). bekend is om zijn slimheid. amandra1 zn. amandelen, anansi2 zn. spin. tonsillen. kisi anansi ww. een slapend been of arm. Di mi wiki, mi no amandra2 ben man opo bika mi futu ben 1) zn. vrucht van de Surinaamse kisi anansi. Toen ik wakker amandelboom. werd kon ik niet opstaan omdat 2) zn. amandel (zoals bekend in ik een slapend been had. Europa en Noord Amerika). GEBRUIK: Sommige mensen amandrabon zn. Surinaamse zeggen kisi anansititei. amandelboom. anansi-oso zn. een zak gemaakt Amba zn. naam van een vrouw die van spinrag waarin een spin op zaterdag geboren is. ZIE TABEL eieren legt of meedraagd. BIJ: deinen. anansititei zn. spinsel, spinneweb, ambegi ww. aanbidden. GEBRUIK: spinrag. kerktaal. SYN: begi2. VAN NL: anansitori aanbidden. 1) zn. fabels over de spin Anansi. ambeiri zn. handbijl. Mi tnapu Tide neti omu o kon na oso fu luku fa a man e kapu sowt'meti kon gi unu anansitori. Vannanga wan srapu ambeiri. Ik stond te kijken hoe de man met avond komt oom thuis om ons een scherpe handbijl het zoutfabels over de spin te vlees kapte. ZIE: aksi1. VAN NL: vertellen. handbijl. 2) zn. ongeloofwaardig verhaal, ambra zn. hamer. VAR.: amra. sprookje. SYN: leitori. ambrabasi zn. voorzitter. VAR.: anbegi ww. aanbidden (variant van amrabasi. ambegi). Amerkan anga1 1) zn. iemand uit de Verenigde 1) ww. hangen. Luku a boi san e Staten van Amerika, anga ini a bon dape. Kijk die Amerikaan. jongen daar in de boom 2) bnw. Amerikaanse. hangen. Amerkan ten zn. tijdens de 2de 2) ww. ophangen. Milka anga Wereld Oorlog toen er veel den krosi na doro meki den kan Amerikaanse militairen waren drei ini a son. Milka heeft de in Suriname. kleren buiten opgehangen Amerkankondre zn. Verenigde zodat ze in de zon kunnen Staten van Amerika. drogen. ameti zn. ham. ZIE: meti. 3) ww. leunen. Di a pikin kon weri, a anga tapu en mama amra zn. hamer (variant van bowtu. Toen het kind moe ambra). werd, leunde het aan haar amrabasi zn. voorzitter (variant moeders schoot. van ambrabasi). 22
anga Sranan Tongo - Nederlands ankra 4) ww. ergens uithangen, ergens angri1 rondhangen. A pikin dati lobi 1) zn. honger. Angri e kiri mi. Ik anga na gudu sma. Dat kind heb honger. hangt vaak rond bij rijke 2) zn. hongersnood. Angri de ini mensen. a kondre. Er heerst hongers5) ww. bedriegen, beetnemen, nood in het land. oplichten. A man anga mi angri2 nanga a moni. De man heeft 1) ww. verlangen. Mi e angri fu si mij afgezet. SYN: bedrigi. yu. Ik verlang ernaar je te zien. anga go na wan sei ww. op zij SYN: bakru. of scheef hangen, overhellen. 2) zn. verlangen. Mi no wani bai Fu di a fundamenti no meki a baisigri moro. A angri gwe. bun, meki a oso e anga go na Ik wil de fiets niet meer kopen. wan sei. Omdat het fundament Ik verlang er niet meer naar. niet goed gelegd was, helt het ZIE: lostu. huis over. ZIE: kanti. angribere zn. lege maag, honger. anga2 ZIE TREFWOORD: nanga. Mi go sribi nanga angribere 1) vw. en. bika brede no ben de. Ik ging 2) vz. met, samen met. met een lege maag naar bed anga-anga omdat er geen brood was. 1) bw. lusteloos. Fa mi skin firi angriten zn. hongersnood. so anga-anga tide? Luku bun Angriten kon ini a kondre fu di wan griep e freiri mi? Waarom wan bigi alen pori ala a voel ik me zo lusteloos nyanyan. Er ontstond hongersvandaag? Zou het kunnen dat ik nood in het land, omdat zware de griep te pakken heb? VAN NL: regens de oogst vernietigd hangerig. hadden. ZIE: angri2. 2) ww. hangerig zijn. Te yu si a Anitri boi disi fu mi e anga-anga so 1) zn. lid van de Evangelische na mi skin, dan a no firi switi. Broedergemeente (EBG), Als je deze jongen van me zo Hernhutter. aan me ziet hangen, dan weet 2) bnw. behorend bij de EBG. Mi je dat hij zich niet lekker voelt. m'ma ben seni mi go na wan 3) ww. hier en daar ophangen. Mi Anitri skoro bika mi p'pa na no lobi te krosi e anga-anga ini wan Anitri. Mijn moeder a kamra. Ik hou er niet van stuurde mij naar een EBG wanneer er overal in de kamer school omdat mijn vader EBG kleren hangen. lid is. angalampu zn. hibiscus. Sieranitriberi zn. witte rijst gekookt heester met hangende rode met kokosmelk, olie en bloemen. bakkeljauw, enz. ZIE: aleisi; angatitei zn. slingerplant. moksi-aleisi. angisa ZIE TREFWOORD: anyisa. Anitrikerki zn. Evangelische 1) zn. hoofddoek. Broedergemeente (EBG). 2) zn. stuk stof waarmee men de ankra hoofddoek maakt. 1) zn. anker. angorki zn. augurk. 2) ww. vastzetten, vastmaken, 23
antruwa Sranan Tongo - Nederlands apra (ver)ankeren (bij boten, mensen die meedoen aan het korjalen of schepen). No fergiti kasgeld. ZIE: kasmoni. fu ankra a boto fosi yu kon na anyisa syoro. Als je aan wal komt, 1) zn. hoofddoek (deze wordt op vergeet dan niet om de boot verschillende manieren vast te leggen. gevouwen, zoals: lont'ede, 3) ww. blijven. M'o ankra dyaso, otobaka, let-dem-tok, pawtere). yèrè! Ik blijf hier, hoor! A wiki fu maspasi den umasma GEBRUIK: Straattaal. Ze zeggen lobi weri anyisa. In de week ook tan ankra. ANT: lusu. waarin de emancipatiedag valt, antruwa zn. groentesoort, de dragen de vrouwen graag een lichtgroene vruchten zijn rond hoofddoek. SPEC: feida; lont'ede; en bitter. low-ede; prois'ede; tai-ede. ZIE: anu1 musu2. 1) zn. arm (lichaamsdeel). ZIE: 2) zn. stuk stof waarmee men de bak'anu; powa. hoofddoek maakt; wordt ook 2) zn. hand. ZIE: finga; ini-anu. gebruikt als versiering en als 3) zn. handjevol. Tide mi no bori souvenir. furu aleisi, kande wan anu so. anyumara zn. vissoort. Vandaag heb ik niet veel rijst aparti bw. speciaal, apart. Mi taki gekookt, ongeveer een aparti nanga a basi bika mi no handjevol. ben wani fu den tra wrokoman 4) zn. hand, kam (van bacove, yere. Ik heb met de baas apart kookbanaan). Gi mi wan anu gesproken omdat ik niet wilde bakba. Geef me een hand dat de andere arbeiders het bacoven. ZIE: finga. hoorden. aparti fasi bw. bijzonder, op een klapu ini den anu ww. in de speciaal manier. A kopro fu a handen klappen. Te den e ori masyin ben e brenki wan aparti kerki, den e singi èn den e fasi. Het koper van de machine klapu ini den anu. Als ze een blonk prachtig. kerkdienst houden, zingen ze en poti aparti ww. apart zetten. klappen ze in de handen. Den preti fu ala den pikin ben yepi wan anu ww. een handje de tapu tafra. Ma mama ben helpen. A tafra disi hebi. Yu poti a preti fu p'pa aparti ini kan yepi mi wan anu? Deze wan uku. Den borden van de tafel is zwaar. Kun je me een kinderen stonden op tafel, maar handje helpen? SYN: gi wan moeder had het bord van vader anu. apart in een hoek gezet. anu2 apinti zn. een ronde drum 1) zn. bedrag dat uitbetaald wordt ongeveer 30 tot 70 cm lang bij kasgeld. Mi kisi a tweede (Werd vroeger gebruikt om anu. Ik heb de tweede berichten van dorp tot dorp te uitbetaling gekregen (d.w.z. de verspreiden). ALG: dron. tweede uitgifte van het apra kasgeld). 1) zn. algemene aanduiding voor 2) zn. geld dat maandelijks gestort moet worden door alle soorten appels. 24
aprabakba Sranan Tongo - Nederlands ati vertellen wat de spreker daar 2) zn. Curaçaose appel. Is wit, gezegd heeft. GEBRUIK: wordt roze of rood en is ongeveer 5 cm lang. Ook bekend als soms gebruikt als aanspreekkorsow-apra. vorm in een toespraak. 3) zn. Surinaamse sterappel. Ook Arwaka bekend als sterapra. 1) zn. Indiaan uit de stam der aprabakba zn. een kleine, dikke, Arowaken. zoete soort bacove. ZIE: bakba. 2) bnw. Arowaks. aprabon zn. appelboom. Arwakatongo zn. Arowaks (taal). apresina zn. sinaasappel. ZIE: asaw zn. olifant. A man disi bigi alanya; strun; ponpon1; lemki. leki asaw. Deze man is zo groot apteiki zn. apotheek. VAN NL: als een olifant. apotheek. asege apuku zn. geest die gerekend word 1) zn. kever. tot de bosgeesten. 2) zn. actaeon kever. Arabiri asema zn. vampier. 1) zn. Arabier. asi 2) zn. iemand afkomstig uit het 1) zn. paard. Midden-Oosten. 2) zn. in de winti religie duidt het arakaka een specifiek persoon aan waar1) zn. modderschildpad. door de winti zich openbaart. 2) zn. moerasschildpad. Ook asin zn. azijn. bekend als peni-ede arakaka. poti tapu asin op azijn zetten. Je arki kan manja, birambi, appel, komkommer, amandel, enz. in 1) ww. luisteren. Ala neti mi e azijn laten trekken. Deze arki nyunsu na radio. Elke ingelegde vruchten noemt men avond luister ik naar het swasani (zuurgoed). nieuws op de radio. Arki bun! asipen zn. paardestal. Luister goed! ZIE: yere1. VAN asisi zn. as (verbrandingsproduct). ENG: harken. Fosten den sma ben lobi wasi 2) ww. gehoorzamen (d.w.z. den mofo nanga asisi. Vroeger luisteren en ook doen wat er poetsten de mensen hun tanden gezegd wordt). Yu mus arki yu met as. ZIE: krofaya. m'ma te a e taki nanga yu. Je moet naar je moeder luisteren asiwagi zn. paardenrijtuig, als ze tot je spreekt. Mi ben paardenwagen. bari yu, ma yu no arki mi. Ik asranti bnw. brutaal, vrijpostig. Mi heb je gewaarschuwd, maar je no e go taigi a meisje dati. I sabi hebt me niet gehoorzaamd fa en mofo asranti! Ik zal het (m.a.w. je heb niet naar me niet tegen dat meisje zeggen. Je geluisterd). weet toch hoe brutaal ze is! SYN: arkiman zn. luisteraar. Yu e plei kaksi. VAR.: sranti. bigi arkiman, ma yu no man ati1 taigi mi not'noti fu san a 1) zn. hart. boskopuman taki dape. Je doet 2) zn. lef, hart. Mi no abi ati fu alsof je goed geluisterd hebt, kiri wan sma. Ik heb het hart maar je kan me niet eens niet om iemand te doden. 25
ati Sranan Tongo - Nederlands awara taki a pikin no e kon na foto. De 3) zn. harde plekjes in een moeder gaf de moed op toen bacove (banaan). Den bakba fu het kind niet naar de stad mi switi, den no abi ati. Mijn kwam. SYN: lasi howpu. bacoven zijn lekker; ze hebben geen harde plekjes. ori na ati ww. een wrok tegen ati bron ww. boos zijn, kwaad iemand koesteren. A frow ori en zijn. Mi ati e bron nanga a boi, masra na ati fu di a waka gi en. bika a no e yere san mi e taigi De vrouw koestert een wrok en. Ik ben boos op die jongen tegen haar man omdat hij want hij gehoorzaamt mij niet. ontrouw was. ZIE: fasi3. teki na ati iets ter harte nemen. ZIE: mandi. Di datra warskow en tak' a mus ati de na dyompo ww. zenuwtapu nanga smoko, a teki en na achtig, nerveus of angstig zijn. ati. Toen de dokter hem Ala leisi te mi umapikin e go na gewaarschuwd had om te strati nanga brom, mi ati de na stoppen met roken, nam hij het dyompo. Elke keer wanneer ter harte. mijn dochter met de bromfiets ati2 zn. hoed (algemeen woord). de straat opgaat, ben ik zenuwachtig. SYN: dyompo-ati. ZIE: ZIE: musu2; anyisa. VAN ENG: hat. ati3 ZIE TREFWOORD: hati2. senwe. ati sidon bnw. gerustgesteld, 1) ww. pijn doen. 2) ww. spijten, kwetsen, pijn tevreden. Now di mi kisi a doen (in figuurlijke zin). skoropapira, mi ati sidon. Nu 3) ww. spijten. ik mijn diploma heb behaald, atibron zn. woede, ruzie, wraak, ben ik er gerust op. toorn. No tyari yu atibron kon broko ati ww. diep teleurgesteld dya. Kowru yu ati fosi. Kom niet zijn. Di mi yere san a boi fu mi hier als je zo boos bent. Bedaar du, a broko mi ati. Toen ik eerst! Odo: Atibron no e meki hoorde wat mijn zoon gedaan bun pikin. Spreekwoord: Ruzie had, was ik diep teleurgesteld. heeft kwade gevolgen (lett: go na ati ww. tevreden zijn over maakt geen goede kinderen). ZIE: iets. Di mi yere tak' den srudati go baka na kampu, a go na mi ati bron BIJ ati1. ati. Toen ik hoorde dat de kuku fu atibron ww. koken van soldaten terug naar het kamp woede. waren, deed me dat goed. puru atibron tapu ww. de kowru ati ww. bedaren, tot rust woede koelen. Baka di a m'ma komen of brengen. No tyari yu bari a boi, a boi puru en atibron kon dya. Kowru yu ati atibron tapu a dagu. Nadat de fosi. Kom niet hier als je zo moeder de jongen berispt had, boos bent. Bedaar eerst! koelde hij zijn woede op de lasi ati ww. de moed opgeven, hond. wanhopen. Di den srudati si ati-oso ZIE TREFWOORD: at'oso. den kapten fadon, den lasi ati. at'oso [at 'o∙ so] zn. ziekenhuis. Toen de soldaten zagen dat hun awansi vw. al, ook in geval, ook kapitein sneuvelde, gaven ze de al. ZIE TREFWOORD: awinsi. moed op. A m'ma las' ati di a si awara zn. vrucht van de awara26
awarabon Sranan Tongo - Nederlands babaw palm (Is geel of oranjeachtig). acht uur op me. Zelfs al ben ik Andere palmvruchten zijn: obe, er nog niet, jullie moeten op me maripa, pramaka, kumbu, blijven wachten. VAR.: winsi2; keskesmaka, bugrumaka, morisi, awansi; alwasi. bambam-maka, kronto. awinsi fa vw. hoewel, ondanks awarabon zn. palmsoort. ZIE: dat. Awinsi fa mi bari a meisje, toku a teki waka nanga a boi. palmbon. Hoewel ik dat meisje gewaarawari zn. gewone buidelrat. Naast schuwd heb, gaat ze toch met de gewone buidelrat vind men in die jongen om. VAR.: fa a no fa. Suriname ook andere soorten, o.a. de muisopossum, of busiawinsi san vw. hoe dan ook, wat moismoisi, de vier-oog opossum, er ook gebeurt. Den e pori a of fo-ai-awari, de bruine pikin. Awinsi san a wani, den e opossum, of froktu-awari, de gi en. Ze verwennen het kind. kortstaart opossum, of Wat het ook wil, ze geven het moismoisi-awari, en de water haar. Mi no mus si a man na ai. opossum, of watra-awari. Efu mi si en, mi o kiri en, awaridomri zn. huichelaar, awinsi san. Ik moet die man schijnheilige, een vos die de niet tegenkomen. Als ik hem passie preekt. ZIE: hoigriman. zie, vermoord ik hem, hoe dan ook. awinsi vw. al, ook al. Un wakti mi ayun zn. ui. aiti yuru. Awinsi mi no doro ete, un mu tan wakti mi. Wacht tegen
B - b Ba1 aanspr.vorm. meneer. Opa ferteri unu wan tori fa Anansi ben rei Ba Tigri. Opa vertelde ons een verhaal over hoe Anansi Meneer Tijger bereed. GEBRUIK: Een aanspreektitel die meestal in volksverhalen wordt gebruikt. Afkomstig van brada. ZIE: Sa1; Ma1; Tata; Pa. ZIE TABEL BIJ: famiriman. ba2 tw. om aandacht te trekken, of iets te versterken. ZIE TREFWOORD: baya. baba 1) ww. kwijlen. Te pikin-nengre e kisi tifi, den e baba furu. Als kinderen tanden krijgen, kwijlen ze erg. 2) zn. kwijl, speeksel, spuug. Mi no wani dringi ini wan grasi
nanga yu bika mi no wani dringi yu baba. Ik wil niet samen met jou uit een glas drinken, omdat ik je speeksel niet wil drinken. babari zn. kabaal, lawaai, geschreeuw, ophef. Man, mi no man sribi. Heri neti den e meki babari. Mens, ik kan niet slapen. De hele nacht maken ze kabaal. ZIE: tiri1; safri. VAR.: b'bari; bar'bari. babatiki zn. bijtring, kauwstokje voor kleine kinderen. babaw 1) bnw. stom, niet kunnen spreken. Sma di babaw no man taki. Mensen die stom zijn kan niet spreken. 2) bnw. dom, suf (wat verstand 27
babawman Sranan Tongo - Nederlands baka betreft). N.B. babaw heeft meer bagasi te doen met verstand terwijl 1) zn. bagage. ZIE: kofru. bobo te doen heeft met iemands 2) zn. spullen. Go teki den bagasi gedrag. ZIE: bobo. fu yu kon, dan yu kon tan nanga mi. Ga je spullen halen en kom 3) bnw. sprakeloos, van bij me logeren. ZIE: bongro; verbazing niet kunnen spreken. taitai; pototo. Di mi yere a moni di mi wini, bai ww. kopen, aanschaffen. Mi e mi babaw. Toen ik het bedrag go bai gruntu na wowoyo. Ik ga hoorde dat ik gewonnen had, bladgroenten op de markt was ik sprakeloos. kopen. VAN ENG: buy. 4) ww. suffen, verbluft zijn. Yu e sidon e babaw. Wat zit je daar baiman zn. koper, consument. te suffen? A boi tnapu e babaw baisigri zn. fiets. VAN ENG: bicycle. luku fa den e sutu a finpeiri. De baka1 zn. rug. Mi baka e hati mi! jongen staat verbluft toe te Mijn rug doet me zeer! VAN ENG: kijken hoe men vuurwerk back. afschiet. broko yu baka ww. in moeilijkbabawman heden komen. Luku bun nanga 1) zn. iemand die niet kan ala yu mati. Yu o broko yu baka. Wees voorzichtig met al spreken, stomme. 2) zn. sufferd. je vrienden. Je kunt in babun1 zn. rode brulaap. ZIE: moeilijkheden komen. drai baka gi ww. iets of iemand monki. de rug toekeren. Hermien drai babun2 zn. Hindoestaanse man. Den meki wan stonpopki fu en baka gi Lenie. A no e taki memre babun nanga mai. Ze nanga en moro. Hermien heeft hebben een standbeeld gemaakt Lenie de rug toegekeerd. Zij om de Hindoestaanse praat niet meer met haar. immigranten (mannen en hari baka ww. liggen, uitrusten. vrouwen) te herdenken. GEBRUIK: Mi weri, baya! Mi e go hari mi baka pikinso. Ik ben moe! Ik ga Is een denigrerende term. SYN: er even bij liggen (lett: mijn kuliman. ZIE: mai2. rug strekken). ZIE: sribi; didon; babun-aka zn. moerasbuizerd. bro. babun-nefi1 zn. sikkel. ori baka ww. ondersteunen. A babun-nefi2 zn. grassoort met ben tranga fu meki a president scherpe randen. saka bika furu sma ben ori babun-noto zn. bepaald soort baka gi en. Het was moeilijk de liaan. ZIE: noto. president af te zetten omdat babywagi zn. kinderwagen. velen hem ondersteunden. bada ww. zich druk of bezorgd baka2 maken, zich storen aan, ergeren. Mi n'e bada misrefi nanga a 1) ww. bakken (in een pan). Fosi yu stofu a fowru, yu mu baka en pikin tide. Ik maak me vandaag pikinso. Voordat je de kip niet druk over dat kind. Libi en, no bada. Laat maar. Maak je stooft, moet je hem eerst een niet druk. SYN: span; weri2. ZIE: beetje aanbraden. SYN: brai. ZIE: krasi-ede; bisi1. bori; stofu; brabakoto; smuru1; 28
baka Sranan Tongo - Nederlands baka dati skreki2. achtergehouden. 2) ww. bakken (in een oven), 2) ww. tegenhouden, weerbraden. Pon nanga boyo yu e houden. Yu mus du ala muiti fu baka tu nanga afu yuru fosi a doro a marki. No meki no wan gari. Pom en boyo moet je twee sani ori yu na baka. Je moet en een half uur bakken voor ze alle moeite doen om het doel te gaar zijn. SYN: losi. bereiken. Laat niets je ervan baka3 weerhouden. tan na baka ww. achterblijven. 1) vz. achter. Fu di sukru kon pina ini a kondre, meki den Efu yu no meki muiti, yu o tan sneisi e kibri en baka a na baka. Als je niet beter je tonbangi. Omdat suiker schaars best doet, zal je achter blijven. is in het land, houden de baka4 Chinese winkeliers het achter 1) bw. wederom, weer, nog een de toonbank. ANT: fesi2. ZIE: keer, opnieuw. Efu yu e naki a boi baka, mi o fon yu. Als jij bakasei. die jongen nog een keer slaat, 2) vz. na. I mu kon baka fo yuru. rammel ik je door elkaar. SYN: Je moet na vier uur komen. ANT: bifosi. ete wan leisi; agen. de na baka ww. achter zijn. Mi 2) bw. terug. Efu yu naki mi, mi o de na baka nanga mi wroko. Ik naki yu baka. Als je me slaat, ben achter met mijn werk. sla ik je terug. go baka ww. teruggaan. Fa a boi baka5 ww. goed boeren, goed psa en p'pa mofo, a ben syen fu verdienen. Den man e baka na go baka na oso. Omdat de Holland. In Holland verdienen jongen gedaan had wat zijn ze goed. vader hem verboden had, baka agen bw. wederom, alweer. schaamde hij zich om terug A no esde mi gi yu wan batra naar huis te gaan. ANT: kon oli? Dan tide yu kon teki wan tra wan baka agen. Heb ik je niet baka. gisteren een fles olie gegeven? go na baka ww. achteruitgaan. En vandaag kom je al weer Sensi di en mama dede, a pikin terug om er nog één te halen. go na baka na skoro. Sinds GEBRUIK: het gebruik van deze haar moeder overleden is, is het twee synoniemen samen duidt kind achteruit gegaan op ergernis of verveeldheid aan. school. ANT: go na fesi. VAR.: go nanga baka. baka dati vw. daarna. Esde a libi na baka ww. achterlaten. Te triki-isri koti faya. Baka dati a a dot'wagi e psa, a e libi wan no wani hati moro. Gisteren tingi smeri na baka. Als de heeft het strijkijzer gevonkt. vuilniswagen voorbij is, laat hij Daarna werd het niet meer heet. een stank achter. Hesdie kon leki fosiwan. Baka ori na baka dati Ernie doro. Yu na a di fu 1) ww. achterhouden. A no gi mi dri sma di kon tide. Hesdie kwam als eerste. Daarna kwam ala a moni. A ori afu na baka. Ernie. Jij komt vandaag als Hij heeft mij niet al het geld derde. ZIE: dan. gegeven. Hij heeft een deel 29
baka di Sranan Tongo - Nederlands bakaman baka di vw. nadat. Baka di mi 2) zn. billen, zitvlak, achterwerk. kmopo fu wroko, alen kon. SYN: bakadyari. Nadat ik van het werk was bakadina zn. middag (tussen gekomen, begon het te regenen. 15:00u en 18:00u). N.B. wordt baka-anu zn. elleboog. ZIE soms uitgesproken als bakad'na. TREFWOORD: bak'anu. ZIE TABEL BIJ: dei. baka-ati zn. rugpijn. ZIE TREFWOORD: bakadoro zn. achterdeur. TEGENH: bak'ati. fes'doro. bakabaka bakadyari 1) bw. stiekem. Michael no ben 1) zn. achtererf, achtertuin. wani hori friyari-oso, ma baka2) zn. eufemisme voor billen. SYN: bakadan. baka un seti ala sani fu meki baka-ede zn. achterhoofd. prisiri nanga en. Michael wilde bakafensre zn. achtervenster. ZIE: geen feest op zijn verjaardag, fensre. maar we hebben stiekem alles bakafinga1 geregeld om het met hem te vieren. 1) zn. steekpenning of extraatje. 2) bw. achter iemands rug. Son Efu yu wani fu den yepi yu gaw, sma te den de nanga yu den e dan yu mu gi den wan bakalafu nanga yu, ma bakabaka finga. Als je gauw geholpen den e krutu yu. Sommige wil worden, moet je steekmensen lachen tegen je als ze penningen geven. ZIE: tyuku. bij je zijn, maar achter je rug 2) zn. bijbaantje, bijverdienste. A schelden ze je uit. man disi e wroko gi lanti, ma a 3) bw. achteraf, nadien, later. Mi abi wan pikin bakafinga e du. denki tak' mi ben bai wan bun Deze man werkt voor de sani, ma bakabaka mi si tak' mi overheid, maar hij heeft ook bai puspusi ini saka. Ik dacht een bijbaantje. dat ik iets goeds gekocht had, bakafinga2 bw. een stijl om het naar later bleek dat het een haar te vlechten. miskoop was (lett: dat ik een bakafutu kat in de zak gekocht had). 1) zn. hiel. SYN: baka-iri. bakabana zn. gebakken kook2) zn. achterpoot (van een dier). banaan. Yu don moro wan kaw bakabini bakafutu. Gezegde: Je bent 1) zn. achterbuurt. SYN: bakabirti. dommer dan de achterpoot van een koe. 2) zn. ver afgelegen gebied. ZIE: bakafutu-titei zn. achillespees. boiti1. VAR.: bakatitei2. bakabirti zn. achterbuurt. SYN: baka-iri zn. hiel. SYN: bakafutu. bakabini. bakabonyo zn. ruggegraat. VAR.: iri. bakabreki zn. tijd tussen 13:00u bakaman en 16:00u (lett: na breektijd). ZIE 1) zn. aanhanger, lid, nakomer, volgeling, volger. Den TABEL BIJ: dei. bakadan bakaman fu a kerki disi no e 1) zn. dijk die achter een dorp of meki spotu nanga den bribi. De nederzetting loopt. leden van deze gemeente 30
bakaneki Sranan Tongo - Nederlands bakra spotten niet met hun geloof. gescored. bakatitei2 zn. achillespees. ZIE 2) zn. adviseur, helper. Efu den TREFWOORD: bakafutu-titei. bakaman fu a presidenti no bakawan zn. achterste, laatste. bun, dan a no man seti a Bigisma taki tak' te tigri e onti, a kondre bun. Als de adviseurs e libi den fosiwan dan a grabu a van de president niet goed zijn, bakawan. De ouderen zeggen kan hij het land niet goed dat wanneer de tijger op jacht is, besturen. SYN: raiman. laat hij de voorste dieren 3) zn. spion. Ala sei den feyanti passeren en grijpt de laatste. abi bakaman. Overal hebben de vijanden hun spionnen. ZIE: ANT: fesiwan. konkruman. bakawowoyo het erf aan de bakaneki zn. nek. achterkant van de centrale markt bakanen zn. achternaam, in Paramaribo. ZIE TREFWOORD: familienaam. ZIE: nen. wowoyo. bak'anu [bak 'a∙ nu] zn. elleboog. bakayari zn. de tijd na nieuwjaarsdag. TEGENH: mofoyari. ZIE: anu1. bakapasi zn. achterweg, sluipweg. bakayesi zn. plaats achter het oor. bakapikin zn. nakomeling. TEGENH: bakba zn. bacove (SN), banaan. afo. SPEC: aprabakba; banabakba; bakasei ingibakba; pikinmisi-finga 1) zn. achterin, achterop, achterbakba; sukrubakba. ZIE: bana. kant. Den pikin e prei na bakba wenkri zn. duid een rommel of wanorde aan. Boi, i bakasei. De kinderen spelen achterop (het erf). ANT: fes'sei. no kan kon olati yu wani na wroko. Dya a no wan bakba 2) bnw. achterste. Te yu e kon wenkri. Jongen, je kunt niet aan luku mi, yu mu kon na a het werk komen wanneer je bakasei oso. Als je bij mij op maar wilt. Het is hier geen bezoek komt, moet je bij dat janboel. (In het Surinaams achterste huis zijn. Nederlands zeggen ze bakove3) zn. billen. SYN: gogo. winkel). en bakasei teki faya uit de baki zn. houten bak. Tomati kon gratie vallen. SYN: en dyakti teki bunkopu. Den e seri feifi golu faya. wan baki. Tomaten zijn goedbakaten bw. later, nadien, erna. Yu koop geworden. Eén bak kost no mus pori a pikin tumsi. maar vijf gulden. ZIE: kisi1. Bakaten yu no o man nanga en. Je moet het kind niet te veel bakra verwennen. Later zal je hem 1) zn. iemand van Nederlandse niet meer aankunnen. afkomst. bak'ati [bak 'a∙ ti] zn. rugpijn. 2) zn. een blanke. bakatifi zn. kies. ALG: tifi. 3) zn. hoge ambtenaar, machtbakatitei1 zn. achterhoede, hebber (b.v. politie, rechter). defensie. A bakatitei ben swaki, No tyari mi go na bakra anu! dat' meki someni bal lai. De Breng me niet naar de hoge achterhoede was zwak, daarom ambtenaren. Den bigi bakra fu zijn er zoveel doelpunten kondre. De hoge pieten van het 31
bakrakawfrei Sranan Tongo - Nederlands banabeki land. GEBRUIK: Uit de koloniale van de bolletrieboom om rubber te maken. tijd, toen de blanken de meeste balataman zn. rubbertapper. hoge posities in het land baleta bekleedden. Het wekt negatieve 1) zn. bullepees. gevoelens op. ZIE: lantiman. 2) ww. iemand met een bullepees bakra fasi bw. op zijn Hollands. slaan. Den skowtu balata den Un o du en tapu un eigi fasi, fufuruman. De agenten hebben noso tapu bakra fasi? Doen we de dieven met de bullepees het op onze eigen manier, of op geslagen. VAR.: balata2. zijn Hollands? bambam-maka zn. palmsoort. ZIE: bakrakawfrei zn. witte daasvlieg. palmbon. bakrakondre zn. Nederland, maar bami zn. gerecht bestaande uit het kan ook op heel Europa mie, vlees en groente. duiden. SYN: Ptata1. bana zn. kookbanaan (is minder Bakratongo zn. Nederlandse taal. zoet dan de bacove en wordt bakri ZIE TREFWOORD: bakriman. gekookt, gebakken of bakriman zn. bakker. VAR.: bakri. geroosterd). bakri-oso zn. bakkerij. Yu mus go bakabana zn. gebakken kookfruk'fruku na bakri-oso fu feni banaan. brede. Je moet heel vroeg naar ger' bana zn. half rijpe kookde bakkerij gaan om brood te banaan (Is net geel geworden vinden. en nog hard). Ger'bana wordt bakru gebruikt voor het bereiden van 1) zn. spook, een soort geest (Hij her'heri en chips. wordt uitgebeeld als een korte grit'bana supu zn. soep gemaakt man met een groot hoofd). ALG: met geraspte onrijpe kooktakrusani. ZIE: leba; yorka. banaan. 2) ww. branden van verlangen, grun bana zn. groene kookbegerig zijn naar iets. A man banaan. Grun bana kan zowel bakru fu rei oto. De man wil gekookt als geroosterd gegeten dolgraag auto rijden. worden. Hij kan ook geraspt baksis zn. toegift, extraatje. Di mi worden voor de bereiding van bai a ipi fisi, a man poti tu tonton en grit'bana supu. Hij baksis na en tapu. Toen ik het wordt ook gedroogd en hoopje vis kocht, gaf de man me gemalen tot bananenmeel. er twee bij als toegift. lep' bana zn. rijpe kookbanaan. balata1 (Wordt gebruikt om bakabana 1) zn, bnw. rubber. te maken). 2) zn. wit sap van de bolletrielos'bana zn. groene kookbanaan boom, rubbersap. geroosterd op houtskool. balata2 ZIE TREFWOORD: baleta. banabakba zn. de grootste 1) zn. bullepees. bacovensoort. Deze is minder 2) ww. iemand met een bullepees zoet dan de kleinere soorten. ZIE: slaan. bakba. balatabon zn. bolletrieboom. Den banabeki e bori a merki fu a balatabon fu 1) zn. geelrugbuidelspreeuw. meki balata. Men kookt het sap 32
banabon Sranan Tongo - Nederlands bari 4) ww. met een riem of band 2) zn. roodstuitbuidelspreeuw. vastmaken. Yu mu banti a susu, Ook bekend als redi-banabeki. noso a o kmoto na yu futu. banabon zn. bananenboom. Maak je schoenband vast, banalew zn. een slappe vilten anders verlies je je schoen. hoed. 5) ww. knellen. A Jockey e banti banawatra zn. vocht van de stam mi na mi seibowtu. De van een bananen- of een onderbroek knelt in mijn lies. bacovenboom (n.b. het sap geeft banti hori ww. vastbinden met hardnekkige vlekken). Odo: een band. Poti a gasbom baka a Mama mofo na banawatra. baisigri dan yu e banti en hori Spreekwoord: Uitspraken van fu a no fadon. Zet de gasbom moeders komen altijd uit (m.a.w. op de bagagedrager van de fiets ze zijn onuitwisbaar). en bindt hem vast zodat hij banban zn. een slanke, niet valt. lichtgekleurde zeevis die zeer banti2 zn. streek. A man tya banti. smakelijk is. Hij wordt soms sekubi genoemd. De man is vol streken. bangi1 zn. bank, zitbank. Odo: banti3 bnw. dronken. Temreman oso no abi bangi. barba zn. baard. Spreekwoord: In het huis van de barbakoto ww. barbecueën, het timmerman staat geen zitbank. roosteren van vis of vlees boven (d.w.z. Wat je zelf goed kunt, een houtskoolvuur. ZIE TREFWOORD: doe je meestal voor anderen.) brabakoto. bangi2 zn. zandbank. bar'bari zn. kabaal, lawaai, bangi3 zn. handelsbank, geld bank. geschreeuw, ophef. (variant van Mi e go broko mi moni na bangi. babari). Ik ga mijn geld bij de bank bari1 zn. ton, vat. Poti a watra ini a bari. Giet het water in het vat. wisselen. Raitori: Bari na tapu bari. Piki: banknotu zn. geldsbedrag van Tyen. Raadsel: Vaten op vaten. vijftig cent. VAR.: banku. ZIE TABEL Antwoord: Suikerriet. VAN ENG: BIJ: moni. banku zn. geldsbedrag van vijftig barrel. cent of vijftig dollar (vroeger bari2 1) ww. schreeuwen of roepen van betekende het ook vijftig gulden en zelfs vijftigduizend gulden). een mens of dier, of geluid van ZIE: banknotu. ZIE TABEL BIJ: moni. machines. Di a boi koti en futu, banti1 a bari. De jongen schreeuwde 1) zn. band. A spikri boro mi toen hij zich in zijn voet sneed. Te wan sma e waka ini a strati, banti. Ik heb een spijker in mijn band. (lett: De spijker heeft ala den dagu e bigin bari. Als mijn band doorboord.) iemand op straat loopt, 2) zn. riem, band. beginnen alle honden te 3) zn. bandje. Mi frow susu abi blaffen. Fa a oto e bari so? wan fini banti bakasei. De Waarom maakt die auto zo'n schoen van mijn vrouw heeft lawaai? ZIE: babari. een dun bandje aan de 2) ww. omroepen. A nyunsu bari achterkant. ini Holland fosi a bari dyaso. 33
bari adyosi Sranan Tongo - Nederlands b'ba Het nieuws is het eerst in a no man basi en tongo. Daag Holland omgeroepen en daarna haar niet uit, want ze kan haar hier. SYN: brotyas. tong niet in toom houden. basi2 zn. bast (van een boom, noot, 3) ww. waarschuwen. Mi ben bari yu, ma yu no yere. Ik heb kokosnoot, enz.). ZIE: bonbuba. je gewaarschuwd, maar je heb baskita zn. gevlochten rieten niet geluisterd. SYN: warskow. mand, meestal gemaakt van bari adyosi afscheid nemen. ZIE warimbo. ZIE: manki. VAN ENG: basket. TREFWOORD: adyosi. bari boskopu bekendmaken, basra bnw. van gemengd ras, berichten. ZIE TREFWOORD: bastaard. ZIE: dogla. VAN ENG OF NL: boskopu. bastard/bastaard. bari dreigi uitjouwen. ZIE baster 1) ww. barsten, in stukken TREFWOORD: dreigi. bari kari schreeuwend roepen. ZIE breken. Efu yu meki a watramun fadon, a o baster. TREFWOORD: kari. bari krei in tranen uitbarsten. ZIE Als je de watermeloen laat TREFWOORD: krei. vallen, zal hij barsten. bari lafu schaterlachen. ZIE 2) bnw. gebarsten. SYN: broko1. basya TREFWOORD: lafu. 1) zn. opziener van slaven, bari odi groeten, de groeten doen. voorman. ZIE: basi1. ZIE TREFWOORD: odi. bari wroko ww. bekendmaken. 2) zn. dorpsleider. De basya Lanti bari wroko tak' ala borgu komt onder een kapten. fu a kondre di abi tin-na-siksi batra zn. fles. Di mi kba dringi a yari mus meki en ID-karta. De soft, mi fringi a batra trowe. overheid maakte bekend dat Nadat ik de soft opgedronken elke burger van het land die de had, wierp ik de fles weg. Efu yu leeftijd van zestien jaar bereikt, go nanga doti spun ini a batra, a een ID kaart moet laten maken. swasani o skefti. Als je vuile lepels in de fles steekt, zal het SYN: bari boskopu. zuurgoed schiften. VAN ENG: barki1 zn. balk. ZIE: postu; bowtu3. bottle. barki2 zn. honderd dollar (vroeger was het 100 gulden). ZIE TABEL BIJ: batyaw zn. een bepaald soort zoutevis, kabeljauw, bakkelmoni. jauw. ZIE: waranfisi; sowt'fisi; barki3 zn. boot, bark. Odo: Libisma e meki en barki, ma dreifisi; elen; bokun; tri. Gado e bow en sipi. Spreekbaya tw. om aandacht te trekken, woord: De mens wikt, maar God of iets te versterken. Baya, beschikt (lett: de mens maakt tamara yu no mu kon. Luister, zijn boot, maar God bouwt zijn morgen moet je niet komen. schip). GEBRUIK: alleen nog in het Gruntu diri, baya! De groenten zijn duur, hoor! VAR.: ba2. spreekwoord. ZIE: boto. basi1 b'ba1 ['b∙a] ZIE TREFWOORD: baba. 1) zn. baas. 1) ww. kwijlen. 2) ww. bedwingen, in toom 2) zn. kwijl, speeksel. houden. No suku en mofo, bika b'ba2 ['b∙a] zn. huid, vel, 34
b'bari Sranan Tongo - Nederlands bemui schubben, schil, bast (van een 2) ww. verzoeken, vragen (met mens, dier, vis, vrucht of boom). respect/eerbied). Mi e begi yu fu ZIE TREFWOORD: buba. yu kan yepi mi pikinso. Ik b'bari ['b∙a ři] zn. kabaal, lawaai, verzoek je me even te helpen. geschreeuw, ophef. (variant van ZIE: aksi2. babari). begi2 Bedaki zn. kerstmis, kerstdag(en). 1) zn. gebed, verzoek. Na begi Mi pikin kon fu nyan Bedaki na wawan kan yepi ini a tori disi. Sranan. Mijn kind is gekomen Alleen gebed kan in deze om het kerstfeest te vieren in situatie helpen. VAN ENG: beg. Suriname. GEBRUIK: Jonge mensen 2) ww. bidden. A nowtu disi e zeggen liever Kresneti. ZIE: leri den sma begi. Deze nood Kresneti. leert de mensen bidden. bedi 3) ww. aanbidden. Den bribisma 1) zn. bed. DELEN: matrasi; kunsu. e go na kerki fu begi Gado. De ZIE: papaya2. gelovigen gaan naar de kerk om God te aanbidden. SYN: ambegi. 2) zn. verhoogde plaats in een tuin waarop men bloemen of begiman zn. bedelaar. gewassen kweekt. Na beifi ww. beven, bibberen, rillen , bakadyari yu kan si den bedi trillen. Esde mi kowru sote taki ete pe oma ben prani pinda. mi bigin beifi. Gisteren had ik Achter op het erf kun je de het zo koud, dat ik begon te bedden nog zien waarop oma bibberen. Di mi si a fufuruman pinda's plantte. nanga wan gon, mi ben frede bedoi ww. aanwijzen, beduiden. dat' mi bigin e beifi. Toen ik de Fu di a man no ben sabi a foto dief met een geweer zag, was ik meki mi bedoi en fa a mus waka zo bang dat ik begon te beven. go na Palmentuin. Omdat de VAN NL: beven. man de stad niet kende moest ik beifi-ati zn. vreesachtigheid, hem beduiden hoe hij de zenuwachtigheid. Mi de nanga Palmentuin kon bereiken. ZIE: beifi-ati nownowde, baya! Ik ben nu erg zenuwachtig! SYN: brokobroko. VAN NL: beduiden. dyompo-ati. bedrigi ww. bedriegen, voor de beiri zn. bijl. SYN: aksi1. VAN NL: bijl. gek houden. A boi bedrigi en beitri zn. beitel. VAN NL: beitel. granmama nanga en moni. Die jongen heeft zijn grootmoeder beki zn. een grote ovalen kom van bedrogen met haar geld. ZIE: zink, koper of plastiek. VAN NL: anga1. VAN NL: bedriegen. bekken. bedrigi yusrefi ww. jezelf bèl ww. bellen. Tapu mi friyaridei bedriegen. ala mi famiri bèl kmopo fu bedrigiman zn. bedrieger. SYN: Nederland. Op mijn verjaardag dyoteman. ZIE: leiman. belde mijn hele familie me Bedyan zn. Westindisch Engels. vanuit Nederland. begi1 bemui 1) ww. bemoeien met iets, zich 1) ww. bedelen. A frow e begi moni tapu strati. De vrouw ergens mee bemoeien. Yu no bedelt op straat. VAN ENG: beg. mus bemui ini tra sma tori. Je 35
ben Sranan Tongo - Nederlands bere moet je niet bemoeien met buikpijn krijgen als je die natte andermans zaken. VAN NL: broek niet uittrekt. bemoeien. bere1 1) zn. buik, maag. A nyan te en 2) bnw. nieuwsgierig. Na wan bemui pikin. Heri dei a e sidon bere furu. Hij heeft zijn buikje tapu a skotu e luku san e psa ini rond gegeten. A kuliman fu tapu uku bere bigi. De Hindoestaan birfrow dyari. Het is een nieuwsgierig kind. Ze zit de op de hoek heeft een grote hele dag op de schutting te buik. Te angri e kiri mi dan mi bere e bigin bari. Als ik honger kijken wat er op buurvrouws erf gebeurt. SYN: mumui. heb begint mijn maag te knorren. VAN ENG: belly. ben hulpww. duidt de verleden tijd 2) zn. baarmoeder. A pikin de na aan. Mi ben de na at'oso. Ik lag ini en mama bere. Het kind is in het ziekenhuis. in de buik van de moeder benawtu bnw. warm hebben, (m.a.w. in de baarmoeder). benauwd. A benawtu sote taki mi e broko sweti. Het is zo SYN: muru2. ZIE: berefamiri; benauwd dat ik ervan zweet. mamabere. VAN NL: benauwd. 3) zn. zwangerschap, foetus. beni 4) zn. taille. Te mi nanga mi frow 1) ww. buigen, vouwen. Te yu e koiri, mi lobi hori en na en waran a plastic peipi, yu kan bere. Wanneer ik met mijn beni en fa yu wani. Als je de vrouw wandel, sla ik mijn arm om haar middel. plastic pijp verwarmt, kan je 5) zn. binnenkant. A opo a brede hem buigen zoals je wilt. ZIE: fu si san de ini en bere. Hij fow; boigi; bukundu. VAN ENG: bend. maakte het broodje open om te zien wat erin zat. 2) ww. afslaan, andere richting abi bere ww. zwanger zijn, in gaan. Te yu doro pe a bigi verwachting zijn. Mi frow abi wenkri de, dan yu e beni go ini bere. Mijn vrouw is zwanger. a pasi dati. Als je bij de grote gi bere ww. zwanger maken. winkel gekomen bent, dan sla Boiki gi a pikin fu sei bere. je bij die straat af. Boiki heeft het buurmeisje 3) zn. bocht. ZIE: boktu. zwanger gemaakt. 4) bnw. krom, gebogen. kisi bere ww. zwanger raken. 5) ww. omspelen (bij voetbal of Den umasma taki: te wan basketbal). Ala sma lobi luku te agama kon ini yu dyari, yu o Romario e prei, fa a e beni den kisi bere. De vrouwen zeggen: tra man. Als Romario speelt, als een marmerleguaan op je erf houdt een ieder ervan te zien komt, zal je zwanger raken. hoe hij de tegenspelers SYN: ori bere; abi bere. omspeelt. langa bere bnw. onverzadigbaar, beni strafu straf uitzitten. ZIE constant eten. A boi disi abi TREFWOORD: strafu. wan langa bere. Heri dei a e ber'ati [beř 'a∙ ti] zn. buikpijn, nyan. Deze jongen lijkt buikkramp. Yu o kisi ber'ati efu onverzadigbaar. Hij eet de yu no puru a nati bruku. Je zult 36
bere Sranan Tongo - Nederlands beri herstel of voor bescherming hele dag door. A boi bere tegen geestelijke machten. A langa. De jongen eet constant bonuman taigi a frow taki a (lett: zijn buik is lang). musu weri wan bereketi fu kan lasi bere ww. miskraam. A frow kon betre. Die toverdokter heeft lasi a bere. De vrouw heeft een tegen de vrouw gezegd, dat ze miskraam gehad. SYN: trowe een buikketting moet dragen bere. om beter te kunnen worden. ori bere ww. zwanger raken. ZIE: berekofu zn. vuistslag in de buikkisi bere; abi bere. streek. No ferferi mi noso mi o puru bere ww. aborteren, naki yu wan berekofu. Verveel abortus plegen. Fu di a frow no me niet anders geef ik je een ben wani a pikin, a puru a stomp in je maag. bere. Omdat de vrouw het kind bereman zn. zwangere vrouw. niet wilde, heeft ze het laten aborteren. GEBRUIK: jongere mensen zeggen bere2 zn. dikke darmen van een liever bere-uma. VAR.: berem'ma. koe of varken bereid met berem'ma ZIE TREFWOORD: bereman. specerijen (kan met brood of bere-uma zn. zwangere. SYN: rijst gegeten worden). bereman. bere koti een onverwachts Bergi1 zn. België. opkomende drang om af te gaan, bergi2 zn. berg, heuvel. VAN NL: meestal gepaard gaande met berg. krachtige darmkrampen. ZIE bergibergi bnw. bergachtig, TREFWOORD: koti1. heuvelachtig. A pasi na Afobaka bere-ati zn. buikpijn. ZIE TREFWOORD: bergibergi. De weg naar Afobaka is heuvelachtig. ber'ati. bergikaiman zn. wigkopkaaiman. berebanti zn. buikband. Baka te Ook bekend als blakakaiman. wan umasma kisi wan pikin, a mus tai en bere nanga wan ZIE: kaiman. berebanti fu en bere kan kon bergikeskesi zn. grijze plata baka. Nadat een vrouw een capucijneraap. ZIE: monki. bergi-olo zn. spelonk, grot. kind gebaard heeft, moet ze haar bergipresi zn. bergachtige plaats, buik met een buikband binden gebergte. zodat deze weer plat wordt. bergiskin zn. tegen de berg aan, berefamiri zn. verwante familie berghelling. Ini Trinidad den bij elkaar. bepaalde families sma e bow den oso tapu a weten dat ze van één plantage of bergiskin srefi. In Trinidad voorouder afstammen, b.v. de bouwt men huizen zelfs tegen de families Pengel, Pique, en Pinas, berghelling. zijn van de plantage beri Onverwacht. 1) ww. begraven. Yu no mus berefuru bnw. onbelangrijk. Yu e gi wan lo berefuru tori. Je praat afrontu a doti pe yu kumbatitei over heel wat onbelangrijke beri. Je moet het land waar je zaken. SYN: lawlaw. navelstreng begraven ligt, niet bereketi zn. magische ketting beledigen. VAN ENG: bury. gedragen om de buik voor 2) zn. begrafenis, uitvaart. 37
beri doi gi Sranan Tongo - Nederlands beweigi Bakadina mi no de na oso, besun zn. groot cassavebrood. ZIE: yèrè. Mi o go na beri. parakoranti; kasababrede. Vanmiddag ben ik niet thuis, beti hoor. Ik ga naar een 1) ww. bijten. Raitori: Mi papa begrafenis. abi dagu. Den bigiwan n'e beti, beri en gi wan sma ma den pikinwan e beti. Piki: 1) ww. in de steek laten. Yu ben Na pepre. Raadsel: Mijn vader pramisi mi tak' yu bo kon teki heeft honden. De groten bijten mi, ma yu no kon moro. Yu beri niet, maar de kleinen wel. en gi mi, boi! Je had me Antwoord: Peper. beloofd dat je me zou komen 2) zn. lokaas. Yu kan poti wan halen, maar je bent niet meer pisi beti na a uku gi mi? Kun je geweest. Je heb me gewoonweg een stukje aas aan de hengel in de steek gelaten. voor me doen? 2) ww. een misdaad of mis3) ww. jeuken, prikkelen. Na dadiger aanbrengen, aanklagen. kras'taya yu bai gi mi. Yu e firi Efu yu no yepi mi nanga a tori fa a e beti. Je heb tajer voor me disi, mi o beri en gi yu na gekocht die jeuk veroorzaakt, je driktoro. Als je me met deze voelt duidelijk hoe hij prikt. zaak niet helpt, dan zal ik je bij ZIE: krasi1. de directeur aanbrengen. feni wan beti ww. fooi krijgen, beri doi gi voor iemand duimen. een meevaller. Tide mi no feni no wan beti na no wan sma. ZIE TREFWOORD: doi. Vandaag heb ik van niemand berpe zn. begraafplaats, kerkhof. SYN: bonyogron. ZIE: grebi. een fooi gekregen. besnei betre 1) ww. besnijden. Den 1) bw. beter. Mamanten un no Yampaneisi e besnei den boi te ben seri noti, ma now a e go den tapu twarfu yari. De moro betre. In de ochtend uren Javanen besnijden hun jongens hebben we niets verkocht, maar op de leeftijd van twaalf jaar. nu gaat het beter. 2) bnw. besneden. A man disi 2) bw. liever, eerder. Betre mi besnei fu di na datra ben wani. nyan soso brede prefu mi begi Deze man is besneden op sma moni. Liever brood zonder dokters advies. beleg eten dan mensen om geld besroiti vragen. 1) zn. besluit. Yu no kan kenki a 3) ww. genezen. Efu yu no tai a besroiti san meki kba. Je kan soro, a o betre moro esi. Als je de wond niet verbindt, zal hij het besluit dat genomen is, niet sneller genezen. ZIE: gesontu. meer veranderen. beweigi 2) ww. beslissen. San driktoro 1) ww. bewegen (zich). Te yu si besroiti, sma no man kenki wan sneki krosbei fu yu futu, yu moro. Wat de directeur no mus beweigi. Als je een besloten heeft, kan men niet meer veranderen slang dichtbij je voeten ziet, teki wan besroiti een beslissing moet je je niet bewegen. nemen. 2) zn. beweging. A skowtu meki 38
bifo Sranan Tongo - Nederlands bigimarkusa wan beweigi nanga en anu fu afgunstig zijn, benijden. A pikin sori tak' un kan abra a strati. abi bigi-ai na mi tapu fu di a e De agent maakte een beweging si taki mi e prodo moro en. Dat met zijn hand om aan te geven kind is jaloers op me omdat ik dat we de straat mochten overmodieuzer gekleed ben dan zij. steken. SYN: dyarusu. bifo vw. voorheen. Fu sanede mi bigibigi dei klaarlichte dag. ZIE mus pai edemoni now? Noiti mi TREFWOORD: dei. no pai en bifo. Waarom moet ik bigidagu zn. vooraanstaand nu belasting betalen? Voorheen persoon, notabele, rijke. A man heb ik het nooit gedaan. ZIE: fosi. san ben seri sani na wowoyo VAR.: bifosi. VAN ENG: before. tron wan bigidagu fu a kondre. bifosi ZIE TREFWOORD: bifo. De marktkoopman is nu een bigi vooraanstaande man geworden. SYN: bigiman; bigifisi. 1) bnw. groot (van maat, breedte, omvang, omtrek, oppervlakte, bigidoi zn. duim of grote teen. enz.). A man disi bigi leki asaw. VAR.: bigidoin. Deze man is zo groot als een bigidoin ZIE TREFWOORD: bigidoi. olifant. Angriten kon ini a bigifasi zn. hoogmoed, hovaardij. Odo: Bigifasi abi ondrow kondre fu di wan bigi alen pori fanowdu. Spreekwoord: ala a nyanyan. Er ontstond Hoogmoed komt voor de val. hongersnood in het land, omdat zware regens de oogst GEBRUIK: wordt gebruikt met het vernietigd hadden. ANT: pikin1. werkwoord abi. ANT: sakafasi; VAN ENG: big. SYN: bigimemre. bigifisi zn. notabele. SYN: bigidagu; 2) bnw. oud. I denki taki yu bigi moro mi? Denk je dat je ouder bigiman. bent dan ik? Te den pikin kon bigifutu1 zn. elephantiasis, been dat is opgezet door besmetting bigi, yu no kan dwengi den met filaria. SYN: bimba. ZIE: bubu1. moro fu du san yu wani. Als bigifutu2 zn. soort snoepgoed, kinderen groot zijn geworden, Chinese pruim. kun je ze niet meer dwingen om bigikuyake zn. roodsnaveltoekan. te doen wat je wilt. SYN: owru1; grani. bigiman meki bigi ww. bluffen, 1) zn. volwassene. Te mi tron opscheppen. Den boi lobi meki wan bigiman mi o bai wan oto. bigi taki den p'pa moro tranga. Als ik volwassen ben, ga ik een De jongens houden ervan om auto kopen. erover op te scheppen dat hun 2) zn. vooraanstaand persoon, vader sterker is. SYN: skepi. belangrijk persoon. Johan Adolf Pengel ben de wan bigiman fu bigi-ai ['bi dʒaⁱ] zn. hebzucht, Sranan. Johan Adolf Pengel begeerte. Soso bigi-ai fu a moni was een belangrijk persoon in fu a man meki a pikin gwe nanga Suriname. SYN: bigifisi; en. Alleen door hebzucht is de vrouw er met die man vandoor bigidagu. gegaan. ZIE: gridi. bigimarkusa zn. een soort abi bigi-ai ww. jaloers zijn, passievrucht waarvan de vrucht 39
bigimemre Sranan Tongo - Nederlands birman Luku fa mi yepi mi mati ala den tot 25 cm groot kan worden. ZIE: yari, dan now a e gi mi bigitaki. markusa. Kijk eens hoe ik mijn vriend al bigimemre die jaren geholpen heb, maar nu 1) zn. hoogmoed, hovaardij. Odo: wil hij me brutaliseren. Fosten Bigimemre wani ondrow. den pikin ben lespeki den Spreekwoord: Hoogmoed komt bigisma, ma dis' ten den pikin voor de val. asranti, den e gi bigitaki. 2) bnw. hoogmoedig, hovaardig. Vroeger hadden de kinderen SYN: bigifasi; ANT: sakafasi. respect voor hun ouders, maar abi bigimemre ww. hoogmoedig nu zijn ze vrijpostig en hebben zijn. A frow disi moi èn a gudu, praatjes. ZIE: kosi1. dat' meki a abi bigimemre. Deze vrouw is mooi en rijk, bigitodo zn. reuzenpad. Ook daarom is zij hoogmoedig. bekend als kras'todo. bigin bigiwan zn. de grote of belang1) ww. beginnen, aanheffen. Mi o rijke. TEGENH: pikinwan. poti yu na oso. Bigin poti yu bigi-watradagu zn. Braziliaanse sani ini a wagi. Ik zal je thuis reuzenotter. Hij wordt ook brengen. Begin alvast je spullen gewoon watradagu genoemd als in de auto te zetten. ANT: kaba. het niet nodig is hem te ZIE: stotu2. onderscheiden van de kleine zwampotter. 2) zn. begin. A bigin fu a tori ben bigiwowoyo centrale markt aan de span moro a kaba fu en. Het waterkant in Paramaribo. ZIE begin van het verhaal was spannender dan het einde. TREFWOORD: wowoyo. bigi-popokaisneki zn. groene bigiyari zn. groot verjaardagsfeest boomboa. Ook bekend als (gevierd op het eerste, vijfde, en kadasneki of popokaisneki. elk vijfde jaar daarna). ZIE: yari1; bigisensi zn. muntstuk van twee en bigi. een halve cent. ZIE TABEL BIJ: moni. bika vw. omdat, opdat, want, daar. bigisma Mi bai wan paki blon tide bika 1) zn. volwassenen, ouders, ouder mi e go meki roti. Ik heb vandaag een pakje meel gekocht en wijzer persoon. Te bigisma e taki, pikin-nengre mus tan tiri. omdat ik roti ga maken. SYN: fu di. VAR.: bikasi. Als volwassenen spreken moeten kinderen zwijgen. ANT: bikasi ZIE TREFWOORD: bika. bimba zn. elephantiasis, been dat pikin-nengre. is opgezet door besmetting met 2) zn. voorouders (maar ook filaria. SYN: bigifutu1. ZIE: bubu1. grootouders, enz.). Den birambi zn. birambi (de lange bigisma fu mi ben de srafu. cilindervormig vruchten lijken Mijn voorouders waren slaven. op kleine augurken). ZIE: fransSPEC: granmama; granpapa; afo; trotro. man-birambi; lontu-birambi. bigitaki zn. grootspraak, grootbirfrow zn. buurvrouw. praats (SN), brutale praatjes. biri zn. bier. ZIE: sopi; dyogo. gi bigitaki ww. brutaliseren, birman zn. buurman. iemand brutaal aanspreken. 40
birti Sranan Tongo - Nederlands blaka birti wanneer je het met olie 1) zn. buurt. Mi nanga Arnie e klaarmaakt. 2) zn. Drank gemaakt van tan ini a srefi birti. Arnie en ik wonen in dezelfde buurt. geneeskrachtige bladeren, hout of lianen. Wordt gebruikt als 2) zn. omgeving, wijk. Di Irak medicijn tegen wormen, als nanga Iran ben feti, dan ala laxeermiddel en om eetlust op den tra kondre ini a birti fu den te wekken. ben e pina. Toen Irak en Iran in 3) zn. sterke drank (b.v. whisky, oorlog verwikkeld waren, leden rum, enz.). Fu sanede yu e nyan alle andere landen in de a bita so? A no bun. Waarom omgeving eronder. gebruik je zoveel sterke 3) zn. buur. Esde den birti fu mi drank? Het is niet goed voor gwe na Amerika. Gisteren zijn je. ZIE: sopi. mijn buren naar Amerika vertrokken. VAR.: birtisma. bitakasaba zn. bittere cassave. De birtisma zn. mensen die in wortels van deze cassavesoort dezelfde buurt wonen, buren. bevatten een giftige stof die eerst bisa zn. satanaap, baardsaki. Ook verwijderd moet worden bekend als kwataswagri. ZIE: alvorens de cassave genuttigd kan worden. Na het schillen en monki. raspen van de cassave wordt de bisbisi-woron zn. aarsmade. pulp gewassen en het sap uitbisi1 zn. bemoeienis. I no abi bisi geperst met behulp van een dya. I mu gwe! Je heb niets hier matapi. Van de pulp wordt te zoeken. Ga weg! (lett: Je heb kasababrede en kwak gemaakt. geen bemoeienis hier...) Van het sap maakt men o.a. no abi bisi ww. geen bezwaar goma, kasripo en kasiri. ZIE: hebben, ergens geen moeite mee hebben, niets mee te swit'kasaba. maken hebben. I kan kon efu yu bitawiwiri zn. een bittere wani. Mi no abi bisi. Je kunt bladgroente. komen als je wilt. Ik heb er biten bw. bijtijds, tijdig. Efu mi geen moeite mee. ben meki den luku a sani biten, San bisi yu? / O bisi yu? Wat is dan kande a no bo broko. Als ik er aan de hand? Wat bezielt je? ze tijdig ernaar had laten kijken, dan was het misschien niet stuk GEBRUIK: Meestal gebruikt door gegaan. ouderen. blaka bisi2 zn. hebben en houden, bezit. 1) bnw. zwart. ALG: kloru1. Teki yu bisi, dan yu e gwe! 2) ww. zwart maken m.b.v. een Neem je hebben en houden en zwart middel. Mi mu blaka mi ga weg! SYN: taitai; pototo; susu fosi mi go na wroko. Ik bagasi; bondru. moet mijn schoenen met bita zwarte schoensmeer poetsen 1) bnw. bitter van smaak. Te yu voordat ik naar het werk ga. A e bori amsoi nanga watra, a e blaka en wiwiri, dat' meki a bita moro dan te yu e bori en sori yongu ete. Hij verft zijn nanga oli. Als je amsoi in water haar zwart, daarom ziet hij er kookt, is het bitterder dan 41
blaka doti Sranan Tongo - Nederlands bo nog jong uit. blakapepre zn. zwarte peper. 3) ww. bekladden. Di de tra blakapina zn. haarspeld. VAR.: wrokoman yere tak' Syori o brakapina. tron basi, den go blaka en na blaka-tara zn. scheldnaam voor driktoro. Toen de andere donkerkleurige mensen. SYN: werknemers hoorden dat Syori blaka-tin-tin. tot chef benoemd zou worden, blaka-uma zn. negerin. SYN: zijn ze hem gaan bekladden bij nengre-uma. de directeur. ZIE: blakabal. blakaweti-aka zn. zwart-witte naki wan blaka ww. een blunder kuifarend. slaan. blaw bnw. blauw. ALG: kloru1. blaka doti zwarte aarde. ZIE blawforki zn. blauwgrijze tangara, TREFWOORD: doti1. bisschopstangara (vogel). Ook blaka sneisi zn. neger met een bekend als blawtyi. chinese familienaam. blawkepanki zn. purperhoen. blaka-ai pesi zn. bepaald soort blawtyi zn. blauwgrijze tangara, boon. ZIE: pesi. bisschopstangara (vogel). Ook bekend als blawforki. blakabal zn. wordt alleen gebruikt in de uitdrukking naki wan blesi blakabal met als betekenis 1) ww. zegenen. SYN: seigi; ANT: iemand bekladden of in een fluku. VAR.: bresi. kwaad daglicht stellen. SYN: 2) zn. zegen. ANT: fluku. blaka. 3) bnw. gezegend, zalig. Mi e blaka-ede tingifowru zn. zwarte winsi un wan blesi dei go moro gier. Hij wordt ook gewoon fara. Ik wens jullie een tingifowru genoemd als het niet gezegende dag verder. nodig is hem te onderscheiden blo ZIE TREFWOORD: bro. van andere soorten gieren. ZIE: 1) ww. ademen. tingifowru. 2) zn. ademhaling. blakakaiman zn. zwarte kaaiman. 3) ww. blazen. N.B. kaaimansoort die niet 4) ww. rusten, uitrusten. voorkomt in Suriname. De blon zn. bloem, meel, blom (SN). A kleinere bergikaiman en teki blon, a masi en, dan a baka redikaiman die wel in Suriname brede. Hij nam blom, kneedde voorkomen, worden soms voor het, en bakte er brood van. de blakakaiman aangezien. ZIE: blonsaka zn. meelzak. kaiman. bo1 hulpww. zouden (samenblakaman zn. Creool, neger. SYN: trekking van ben + o). Efu nengre. ZIE: krioro. skowtu no ben kon, dan den boi blakamarkusa zn. bepaald soort bo gi densrefi mankeri. Als de passievrucht. Ook bekend als politie niet gekomen was, blaka-snekimarkusa of zouden de jongens elkaar yorkamarkusa. ZIE: markusa. verwond hebben. Den konkrublakanengre zn. zwarte neger. man mus luku bun! A bo moro blakapan zn. ijzeren pan. bun gi den efu den no ben si a blakapatu zn. zwarte pot, ijzeren krin fu dei. Verraders moeten pot. oppassen! Het zou beter voor ze 42
bo
Sranan Tongo - Nederlands boku zijn als ze niet geboren waren. boigi ww. buigen. bo2 zn. boog. TEGENH: peiri. boiti1 zn. buitenplaats, buitenwijk, bobi zn. borst. Sanede yu e meki a buiten (de stad). Fa mi e tan na pikin krei so? Gi en a bobi. boiti, mi no man kon ala yuru na Waarom laat je dat kind zo foto. Omdat ik buiten woon, kan huilen? Geef het de borst. ik niet iedere keer naar de stad bobi wan manya een manja komen. VAN NL: buiten. boiti2 uitzuigen (je maak een gaatje in een zachte manja en daarna 1) vw. behalve. Ala presi den man prati koranti, boiti Flora. zuig je het sap eruit). ZIE: soigi. bobimerki zn. moedermelk, Overal heeft men kranten borstvoeding, zog. bezorgd, behalve op Flora. bobimofo zn. tepel, speen. 2) vw. naast, behalve. Boiti a bobo wan pikin, a mama abi ete wan. 1) zn. sufferd. ZIE: babaw. Behalve dat ene kind heeft de moeder er nog één. ZIE: nanga. 2) bnw. suf (wat gedrag betreft). A boi disi bobo tak' umasma boitipresi zn. buitenplaats. ZIE: pranasi. srefi e fon en. Deze jongen is zo boketi zn. boeket, ruiker, suf dat zelfs de meisjes hem bloemstuk. aftakelen. owruyari boketi een ruiker die boboi ww. wiegen, hobbelen; een gegeven wordt een dag voor de kind sussen. Boboi a pikin te leki verjaardag. a sribi. Sus het kind in slaap. ZIE: bokoboko zn. bok. ALG: krabita. dodoi. boboisturu zn. hobbelstoel, bokrafru zn. rode ara, geelvleugel schommelstoel. ara (een rode ara met gele en bodoi ww. aanwijzen, beduiden. blauwe vleugels). ZIE: rafru. bokru bnw. gebocheld. Te yu e ZIE TREFWOORD: bedoi. waka, yu no mus beni yu baka bofru zn. zuid-amerikaanse tapir. so, noso yu o kisi wan bokru bogobogo bnw. veel, meer dan baka. Je moet niet zo gebogen voldoende, in overvloed. lopen, anders krijg je een Nyanyan ben de bogobogo na a bochel. VAN NL: bochel. friyari-oso. Er was eten in bòks ww. botsen. Tu wagi bòks na overvloed op het verjaardagsTorarica. Er was een botsing feest. SYN: furu; hilahila. ZIE: nofo. tussen twee auto's bij Torarica boi (lett: Twee auto's zijn gebotst 1) zn. jongen. No meki a boi dati bij Torarica.) SYN: naki. taki nanga yu pikin. A no abi bun prakseri. Laat die jongen boktu zn. bocht. niet met je dochter praten. Hij anga wan boktu ww. met hoge heeft geen goede bedoelingen. snelheid een bocht nemen. VAN ENG: boy. koti wan boktu ww. een bocht 2) zn. zoon. Ala leisi a boi fu mi beschrijven. e suku den moro plata buku fu boktuboktu leisi. Mijn zoon zoekt elke keer 1) bnw. kronkelig. steeds het platste boek uit om te 2) zn. bochten, kronkels. lezen. ZIE TABEL BIJ: famiriman. boku ZIE TREFWOORD: bokun. 43
bokun Sranan Tongo - Nederlands bori bokun zn. bokking, gedroogde of bonensoorten. gerookte haring. ZIE: elen; bonu 1) ww. geesten bezweren en/of sowt'fisi; waranfisi. VAR.: boku. boma zn. anaconda. ZIE TREFWOORD: oproepen. Den go na boiti go bonu. Ze zijn buiten de stad om aboma. bombel zn. vuurwerk. ZIE: finpeiri; geesten te bezweren. SYN: du pagara. fanowdu. bon zn. boom. 2) ww. betoveren. Yu kan bonu bonboni zn. Surinaamse eekhoorn. wan sma meki a gwe. Je kan Ook bekend als letyan. iemand bewerken, zodat hij je bonbuba zn. boombast, verlaat. ZIE: wisi. boomschors. bonuman zn. genezer van ziekten bondru zn. bundel. SYN: bosu. van bovennatuurlijke aard, bondru kon na wan ww. toverdokter. ZIE: wisiman; bundelen, eenheid vormen, lukuman; obiaman. verenigen. SYN: meki wan kofu. bonuwroko zn. afgoderij; rituele bonfutu zn. scheenbeen. A boi handelingen die behoren bij de misi a bal dan a skopu mi na mi winti-religie. Mi ben sabi a bonfutu. De jongen miste de bal granmama fu mi birfrow, a ben en trapte tegen mijn du hebi bonuwroko. Ik kende de scheenbeen. grootmoeder van mijn buurbonfyofyo zn. schildwants. ZIE vrouw heel goed. Ze deed intensief aan afgoderij. SYN: TREFWOORD: fyofyo1. afkodrei. bongo ['boŋ go] zn. tromsoort. ALG: bonyo zn. bot, been. dron. bonyogron zn. begraafplaats. SYN: bongro zn. rommel. GEBRUIK: wordt berpe. meestal negatief gebruikt. borgu1 zn. burger. Mi na wan bonk ww. weggooien. borgu fu Sranan. Ik ben een bonki burger van Suriname. VAN NL: 1) zn. snijboon. 2) zn. het verwijst ook naar burger. verschillende soorten van de ini borgu in burgerkleren geïmporteerde bonensoorten, zijn, niet in uniform. Den zoals bruinebonen, wittebonen skowtu de ini borgu fu den boi en capucijners. ZIE: pesi. no sabi taki den na skowtu. De agenten zijn in burgerkleren bonkitiki zn. bonestaak. zodat de jongens hen niet als bonkoro zn. mulat met lichte ogen politie herkennen. en licht haar. ZIE: malata. borgu2 ww. op rekening bonsbak zn. knikkerspel waarbij (ver)kopen (krediet). Mi no abi de ene yowka de andere moet nofo moni fu bai a baisigri; mi o raken na teruggestuit te zijn borgu en. Ik heb niet genoeg (meestal) van een muur. ZIE: geld om de fiets te kopen; ik zal yowka. hem op rekening kopen. bontara zn. hars. borguman zn. iemand die op bontyi ZIE TREFWOORD: bonki. krediet koopt. 1) zn. snijboon. bori ww. koken. Ala dei mi mama 2) zn. geïmporteerde 44
boriman Sranan Tongo - Nederlands bosi e bori fosi a go na foto. Elke dag pasi. ZIE: boropasi. kookt mijn moeder voordat zij boro psa naar de stad gaat. Mi no bori mi 1) ww. langs gaan. Fosi mi go na patu ete. Ik heb het eten (lett: Robby mi o boro psa kon na yu. mijn pot) nog niet gekookt. SPEC: Voordat ik naar Robby ga, zal baka2; brabakoto; brai; losi; ik even bij jou langs komen. skreki2; smuru1; stofu. 2) ww. doorboren. A spikri boro boriman zn. kok. Odo: Te yu naki psa en futu. De spijker doorkapa lasi, yu sa yere boriman boorde zijn voet. tongo. Spreekwoord: Wie kaatst, boroman moet de bal verwachten. GEBRUIK: 1) zn. iemand die onuitgenodigd Verouderd. SYN: koki. op een feest komt of illegaal ergens binnenkomt; klaploper. boro1 Den sma poti wan waktiman fu 1) ww. boren. Boro wan olo gi luku taki boroman no ben kan mi, dan mi kan anga a lampu. kon na ini a presi. De mensen Maak (lett: boor) een gaatje hadden een wachter aangesteld voor me zodat ik de lamp kan zodat niemand zonder te ophangen. betalen kon binnengaan. 2) zn. gereedschap om mee te 2) zn. iemand die je overal boren, boor. Mi no man boro a tegenkomt. Wan boroman mus olo bika a boro dede. Ik kan fu sabi furu sma. Iemand die je geen gaatje maken omdat de overal tegenkomt, kent zeker boor bot is. veel mensen. 3) bnw. geboord, doorboorde, boropasi zn. binnenpad. Yu kan geperforeerd. A boi e syen fu go teki a boropasi, dan yu e doro na strati, bika a weri wan boro moro esi. Je kunt de binnenpad bruku. De jongen schaamt zich nemen, dan ben je er eerder. om op straat te gaan, omdat hij borsu zn. borst, borstkas. A man een broek vol gaten aanheeft. A disi borsu bradi. Deze man heeft banti boro. Ik heb een lekke een brede borst. band. (lett: De band is boru zn. bol, rond broodje. geboord). Johanisi ben lobi fu dopu en boro2 boru ini en kofi. Johan had de 1) ww. voordringen, er tussen gewoonte zijn bol in zijn koffie door kruipen, insluipen. Son te dopen. sma no lobi fu wakti langa ini bòs ww. ploffen, barsten. A banti wan rei, dati meki den e boro. bòs, pow! De band klapte, pats! Sommige mensen houden er bos'bosu bw. bij bosjes. Oma niet van om lang in een rij te wiwiri syuru. A e fasi bos'bosu staan, daarom proberen ze naar na a kankan. Oma's haar is aan voren te dringen. het losraken. Het blijft bij 2) ww. een kortere weg nemen, bosjes in de kam zitten. de weg afsnijden. Mi e boro ini bosi wan dyari fu mi kan doro moro 1) ww. kussen, zoenen. A m'ma esi na oso. Ik neem een ben breiti sote tak' a bosi en. kortere weg over een erf zodat De moeder was zo blij dat ze ik eerder thuis ben. SYN: koti 45
boskopu Sranan Tongo - Nederlands botoketi hem kuste. bosro 1) zn. borstel. VAN NL: borstel. 2) zn. kus, zoen. A winiman kisi 2) ww. borstelen. Fosten den sma wan bosi na ala en tu seifesi. ben bosro den krosi nanga wan De winnaar kreeg op beide kar'tiki. Vroeger borstelden de wangen een zoen. mensen hun kleren met een boskopu maïskolf. 1) zn. boodschap. Mi aksi mi 3) ww. verslaan (bij sport pikin brada fu tyari a boskopu activiteiten). disi gi mi mama. Ik heb mijn bosroko zn. borstrok. ZIE: empi. VAN broertje gevraagd om mijn moeder deze boodschap te NL: borstrok. brengen. VAN NL: boodschap. bosu 2) zn. bericht, boodschap, 1) zn. bos, tros. Mi o bai wan bekendmaking. Esde neti un bosu kowsbanti. Ik zal een bos kisi a boskopu taki Ba Aleksi kouseband kopen. Di mi kisi a bosu bakba, mi gi mi sisa tu lasi en libi. Gisteravond anu fu en. Toen ik die tros ontvingen we het bericht dat broer Alex is overleden. bacoven kreeg, heb ik mijn bari boskopu ww. bekendzuster er twee kammen van maken, berichten. SYN: brotyas; gegeven. ZIE: ipi; baki; paki. VAN NL: bos. bari wroko. ZIE: bari2. du wan boskopu ww. een 2) zn. een groep mensen die bij boodschap brengen. Albert, yu elkaar staan, zwerm, school kan go du wan boskopu gi mi (van vissen). Den sma ben na tanta Fransje? Albert, kan knapu ini wan bosu na je een boodschap voor me makandra. Die mensen stonden brengen bij tante Fransje? in een groep bij elkaar. Di mi si leisi boskopu ww. vermanen. a bosu waswasi, mi lon! Toen Didyonsro de mi kba leisi ik die zwerm wespen zag, ben boskopu gi en. Ik heb hem ik weg gerend! Te yu iti wan zonet vermaand. pisi brede ini a watra, yu e si lolo wan boskopu ww. een wan heri bosu sriba e kon fu bericht doorgeven. Mi wani nyan en. Wanneer je een stuk aksi ala sma fu lolo a boskopu brood in het water gooit, zie je disi go moro fara. Ik wil aan er een school karperzalmpjes iedereen vragen om dit bericht op afkomen. verder door te geven. boto zn. boot. SPEC: kruyara. ZIE: tyari wan boskopu ww. een sipi; barki3; pondo. preek houden. Esde mamanten botobangi zn. kleine, holle zitbank a brada dati tyari wan blesi gemaakt van hout met boskopu. Gistermorgen heeft houtsnijwerk erop. die broeder een zegenrijke boto-ede zn. boeg. preek gehouden. GEBRUIK: botoketi kerktaal. 1) zn. bootsketting. ZIE: ankra; boskopuman zn. bode, lanpresi; sipi. boodschapper, loopjongen. 2) zn. zilveren of gouden halsketting met grote oogjes. 46
botolanki Sranan Tongo - Nederlands bradi bowtu3 SYN: lontu-ai keti. botolanki zn. bootrand, dolboord. 1) zn. dik stuk hout. ZIE: barki1; botoman zn. bootsman, planga1. schepeling. SYN: matrosi. 2) ww. vergrendelen (met een botrali zn. keuken, bijkeuken. ZIE bout). Te wi e go sribi, wi e TREFWOORD: botri. bowtu a doro. Als we naar bed botralibangi zn. aanrecht. ZIE gaan, vergrendelen we de deur. 3) ww. iemand met een stuk hout TREFWOORD: botribangi. slaan. Di den tu boi ben feti, a botri zn. keuken, bijkeuken. SYN: wan bowtu a trawan. Toen de kukru. VAR.: botrali. twee jongens vochten, sloeg de botribangi zn. aanrecht. VAR.: ene de andere met een stuk botralibangi. hout. ZIE: planga1. botritafra zn. keukentafel. botro bowtu4 bnw. gierig. A man disi na 1) zn. boter, margarine. ZIE: wan moniman, ma a bowtu. fin'botro. Deze man heeft veel geld, maar hij is gierig. SYN: kundu3. ZIE: 2) ww. beboteren. Te yu e baka gridi. wan kuku, yu mus botro yu blik bowtu5 noso a kuku o fasi. Als je een 1) ww. vastpakken, grijpen. koek bakt moet je het blik eerst Bowtu a man gi mi! Grijp de beboteren, anders blijft hij man! ZIE: grabu; kisi2; ori. vastzitten. botro-afkati zn. boteravocado, 2) ww. arresteren. Den skowtu soort avocado (het vruchtvlees is bowtu a fufuruman. De politie botergeel). heeft de dief gearresteerd. botrofisi zn. botervis (een boyo zn. koek gemaakt van zilvergrijze, plompe zeevis die cassave en kokosnoot. zeer smakelijk is). brabakoto botronoso zn. snot. ZIE: frikowtu. 1) ww. barbecuen, roosteren van bow ww. bouwen. ANT: broko1. VAN vis, kip of vlees boven een NL: bouwen. houtskoolvuur. ALG: bori. VAR.: bow tapu ww. rekenen op barbakoto. 2) bnw. gerookt (vis), geroosterd iemand of iets. Mi e bow tapu (kip of vlees). yu tak' yu o kon teki mi tamara brada zn. broer, broeder. VAN ENG: mamanten. Ik reken erop dat je brother. ZIE TABEL BIJ: famiriman. me morgenochtend komt halen. bradi ZIE: ferwakti. 1) bnw. breed, wijd. A Marwinabowston zn. bouwsteen. bowtu1 zn. dij. ZIE: futu. VAN NL: liba bradi moro a Srananliba. bout. De Marowijnerivier is breder tapu wan sma bowtu op schoot. dan de Surinamerivier. A libi e A pikin sidon tapu en mama go yu bun! Fa a gersi leki dei fu bowtu. Het kind zit op haar dei yu e kon moro bradi? Het moeders schoot. gaat je goed! Het lijkt alsof je bowtu2 zn. moerbout. TEGENH: met de dag dikker (lett: breder) wordt. muru1. ZIE: skrufu1. 2) ww. uitspreiden. Bradi a 47
bradi-edeman Sranan Tongo - Nederlands breki papaya fu a boi kan didon sribi. winnen. Spreid die mat uit zodat die brasyon-waswasi zn. Braziliaanse jongen erop kan liggen om te honingbij. ZIE: waswasi. slapen. brede zn. brood. Omu, gi mi tin bradi-edeman zn. een geleerde brede. Meneer, mag ik tien man. ANT: donman. ZIE: koniman. broodjes. ZIE: lalabrede. VAN ENG: bradyari bnw. luidruchtig, bread. oproerig, lawaaierig. Mi no man brede buskutu broodbeschuit. ZIE sribi te neti bika soso bradyari TREFWOORD: buskutu. sma e tan ini a birti. Ik kan 's bredebon zn. broodvruchtboom. avonds niet slapen omdat de Ook bekend als nyamsimensen in deze buurt zo bredebon. De vruchten hebben luidruchtig zijn. ANT: tiri1; safri. een gladde schil en geen zaden. ZIE: babari; dyugudyugu. ZIE: siri-bredebon. brafu zn. soep met vis of wild bredebuba zn. broodkorst. vlees en aardvruchten. SPEC: brededuku zn. doek om brood en andere etenswaren af te dekken. peprewatra; kasababrafu; bredefutu zn. platvoeten. Te yu okrobrafu. ZIE: supu. brai ww. braden (boven het vuur). abi bredefutu, yu mus weri wan Kresneti dei un brai wan doksi. spesrutu susu. Als je platvoeten Met Kerst hebben we een eend hebt, moet je speciale schoenen gebraden. SYN: baka2. ZIE: bori. dragen. bredekundu zn. de uiteinden van brakapina zn. haarspeld. ZIE TREFWOORD: blakapina. een puntbroodje. brantimaka zn. doornig bredenefi zn. broodmes. oevergewas. brei brantmiri zn. een stenen platvorm 1) ww. weven, vlechten, breien. in een keuken waarop gekookt SYN: frekti. wordt. ZIE: kukru. 2) bnw. gevlochten, geweven. brasa Den bus'kondresma e meki moi 1) ww. omhelzen. Den brasa brei manki. De boslandmakandra. Ze omhelsden bewoners maken mooie gevlochten manden. SYN: frekti. elkaar. breiti bnw. blij, gelukkig, vrolijk. 2) zn. omhelzing. A mama ben breiti sote dat' a gi en wan ANT: sari1. ZIE: prisiri. brasa. De moeder was zo blij breki dat ze hem een omhelzing gaf. 1) zn. bleekmiddel. Brasyon 2) ww. bleken. Den bigisma fu 1) zn. Brazilië. VAR.: Brasyonfosi ben lobi fu breki den weti kondre. krosi nanga Sunlight sopo. De ouderen van vroeger hielden 2) bnw. Braziliaans. ervan om hun witte was met Brasyonkondre zn. Brazilië. ZIE TREFWOORD: Brasyon. Sunlight zeep te bleken. Mi Brasyonman zn. Braziliaan. Furu m'ma poti den weti krosi ini a Brasyonman kon dya fu wroko son meki den breki. Mijn gowtu. Veel Brazilianen zijn moeder had de witte was in de hier gekomen om goud te zon gelegd om te bleken. 48
brekten Sranan Tongo - Nederlands broin brekten zn. middag (tussen 12:00 hebi. Zijn ademhaling gaat en 3:00 n.m.). ZIE TABEL BIJ: dei. zwaar. VAR.: blo. VAN ENG: blow. 2) zn. adem. Wan bun swenman breni mus man ori en bro langa. Een 1) bnw. blind. A si wan man di goede zwemmer moet zijn ben breni sensi a gebore. Hij adem lang kunnen inhouden. zag een man die van zijn 3) ww. blazen. A boi e weri mi geboorte af blind was. ede. Heri dei a e bro en tutu. 2) ww. verblinden (ook figuurDe jongen bezorgt me hoofdlijk). A krin faya ben breni mi. pijn. Hij blaast de hele dag op Door de schittering van het zijn trompet. licht kon ik niet meer zien. 4) ww. rusten, uitrusten. Mi e go breniman zn. blinde. bro pikinso. Heri dei mi waka. brenki Ik ga een beetje uitrusten. Ik 1) bnw. blinkend, glimmend, heb de hele dag gelopen. glanzend. Mi de fu weri wan bro de na tapu ww. buiten adem bun brenki susu go na a zijn. Di Herman doro en bro trow-oso. Ik ben van plan om ben de na tapu fu di dagu ben een paar glimmende schoenen lon na en baka. Toen Herman op het huwelijksfeest te dragen. aankwam was hij buiten adem VAN NL: blinken. omdat hij door honden achterna 2) ww. oppoetsen, polijsten, gezeten was. poetsen. Yu abi wantu lemki gi bro syatu ww. kortademig zijn, mi, fu mi brenki a kopro beki fu naar adem happen. Na at'oso mi? Heb je een paar lemmetjes den kon si tak' wan pinda ben voor me om mijn koperen de ini a boi kruktuneki. Dat' bekken te poetsen? meki en bro ben syatu. In het bresi ww. zegenen. ZIE TREFWOORD: ziekenhuis ondekte men een blesi. pinda in de luchtweg van de bri ww. geloven, vermoeden. ZIE jongen. Daarom was hij TREFWOORD: bribi. kortademig. bribi bro tapu ww. sterven. En bro 1) ww. geloven, vermoeden. Yu tapu. A dede. Hij ademt niet no bribi lei, yu no bribi tru. Je meer, hij is dood. SYN: bro koti. gelooft 't of niet. VAR.: bri. 2) zn. geloof. A bribi fu en swaki. VAR.: tapu bro. Zijn geloof is zwak. hari bro ww. inademen, bribisma zn. gelovige. ademhalen. Fosi a man dyompo brifi zn. brief, post(stuk). Mi kisi ini a watra, a hari en bro. piki tapu a brifi di mi ben seni Voordat de man in het water gwe. Ik heb antwoord gekregen sprong, haalde hij diep adem. op de brief die ik had bro ede rusten. ZIE TREFWOORD: ede. weggestuurd. bro futu zitten rusten. ZIE TREFWOORD: futu. bro bro noso neus snuiten. ZIE 1) ww. ademen. Fa mi abi a TREFWOORD: noso1. frikowtu mi no man bro so bun. broin bnw. bruin. ALG: kloru1. Omdat ik verkouden ben kan ik niet goed ademen. A e bro 49
broinbonki Sranan Tongo - Nederlands broko saka broinbonki 6) ww. verdunnen (van 1) zn. bruine boon. geconcentreerde vloeistoffen zoals azijn, alcohol en 2) zn. gerecht bereid van bruine reinigingsmiddelen). Broko a bonen. asin fosi yu poti a komkomro na brok'ede zn. problemen, hoofdini. Verdun de azijn voordat je brekens. A brom disi e gi mi wan de komkomer erin doet. lo brok'ede. Deze brommer 7) ww. verdelen in kleinere geeft me heel veel problemen. hoeveelheden. Den wenkriman SYN: problema; kras'ede. ZIE: e bai den bigi saka sukru, dan ed'ati; dangra. den e broko en ini paki fu wan broki kilo. De winkeliers kopen grote 1) zn. brug. Fosi den bow a broki, zakken suiker en verdelen ze in den sma ben abra a liba nanga pakken van een kilo. pondo. Voordat de brug broko2 gebouwd was, stak men de 1) ww. wisselen. Esde mi go rivier met de veerboot over. broko moni na bangi. Gisteren 2) zn. pier, aanlegsteiger. plata broki zn. aanlegsteiger ben ik geld gaan wisselen bij de voor kleine boten. bank. SYN: kenki. broko1 2) ww. wisselen. I kan broko a 1) ww. breken, vernietigen, kapot barki gi mi? Mi no abi pikin maken, vernielen. A grasi fadon moni. Kun je honderd gulden broko. Het glas is kapot voor me wisselen? Ik heb geen kleingeld. Odo: Mi na af'sensi. gevallen. Fu di den bigiman gridi, den broko a kondre. Door No wan sma no kan broko mi. de hebzucht van de grote heren Spreekwoord: Ik ben als een is het land te gronde gericht. halve cent. Niemand kan me wisselen (d.w.z. niemand kan 2) bnw. gebroken, vernietigd, me breken). kapot, versleten. Heri dei langa broko ati diep teleurgesteld zijn. Glen e wroko tapu a broko oto fu en. De hele dag door werkt ZIE TREFWOORD: ati1. Glen aan zijn kapotte auto. broko ede bezorgd maken, tobben. ZIE TREFWOORD: ede. 3) ww. ontmaagden. Wan broko kindi even door de knieën skoromeister broko a pikin. Een buigen. ZIE TREFWOORD: kindi. onderwijzer heeft het meisje ontmaagd. broko kon plotseling of 4) ww. aanbreken (van de dag). onverwachts aankomen. ZIE Di dei broko a kon na oso. Hij TREFWOORD: kon. is thuis gekomen bij het aanbroko na pikin moni iets beter breken van de dag. ZIE: uitleggen, duidelijker maken. ZIE brokodei. TREFWOORD: pikinmoni. 5) ww. plukken (van vruchten). broko noso een heerlijk aroma Mi seni a boi fu go broko wantu verspreiden. ZIE TREFWOORD: noso1. broko pranasi een plantage die apresina gi mi. Ik heb de niet meer bewoond is. ZIE jongen gestuurd om een paar TREFWOORD: pranasi. sinaasappels voor me te broko saka ontmoedigen, plukken. 50
broko yu baka Sranan Tongo - Nederlands bromki beschamen, terneerdrukken, 3) ww. iets doen tot de vernietigen. ZIE TREFWOORD: morgenstond. Ro taigi mi tak' di den go na a dansi, den broko a brokosaka. dei. Ro vertelde mij dat ze naar broko yu baka in moeilijkheden het feestje zijn geweest en tot komen. ZIE TREFWOORD: baka1. zonsopgang gedanst hebben. brokobaka zn. bepaald soort broko-ede zn. problemen, hoofdslang. Ook bekend als brekens. ZIE TREFWOORD: brok'ede. trangabaka. brokobana zn. een hard, grof spel brokokowru bnw. lauw. A libi a te (meestal voetbal). A futbal san te leki a kon brokokowru. Hij den boi e prei na brokobana. De heeft de thee laten staan totdat jongens spelen grof voetbal. hij lauw geworden is. ZIE: kowru; waran; faya1. brokobatra zn. glasscherven. Den man mesre brokobatra tapu a brokokrosi zn. oude lap, vod. Teki skotu. De mannen hebben wan brokokrosi dan yu figi a glasscherven op de schutting tafra. Neem een oude lap en gemetseld. stof de tafel af. brokobere zn. diarree, buikloop. broko-oso bouwvallige woning, krot. ZIE TREFWOORD: oso. ZIE TREFWOORD: wrokobere. brokobroko brokosaka bnw. terneergedrukt, 1) ww. in stukken breken. A boi terneergeslagen, ontmoedigd, brokobroko a grasi. De jongen somber. Di a frow gwe libi a man, a firi so brokosaka dat' a heeft het glas in stukken no ben wani nyan moro. Omdat gebroken. de vrouw de man heeft verlaten, 2) bnw. brokkelig, kruimelig, was hij zo terneergeslagen dat bouwvallig, versleten, hij niet meer wilde eten. Mi ben gebroken. A brede brokobroko, brokosaka di mi yere taki mi tan yèrè. Nou! Het brood is ook sidon. Ik was terneergeslagen kruimelig. toen ik hoorde dat ik was blijven 3) ww. uitleggen, iets beetje bij zitten. beetje uitleggen. Mi no ferstan broko saka ww. iemand te a boskopu. Brokobroko en schande maken. Den wrokoman pikinso gi mi. Ik begrijp de broko den basi saka di den kon boodschap niet. Kun je het voor ferstan tak' a ben e fufuru den. me verduidelijken? ZIE: bedoi. De werknemers spraken brokodei schande van hun baas toen ze 1) zn. dageraad, morgenstond, erachter kwamen dat hij hun aanbreken van de dag. Dati ben bestolen had. de wan moi fesa! Un dansi te brokoston zn. bepaald soort brokodei. Dat was me een steekvlieg. gezellig feest! We hebben broko-tifi kabèl zn. spotnaam gedanst tot de dag aanbrak. voor iemand met gebroken 2) zn. iets dat duurt tot de voortanden. dageraad. A go na wan brom zn. bromfiets, brommer. brokodei. Hij is naar een feest geweest dat duurde tot vroeg in VAR.: brombaisigri. de ochtend. bromki zn. bloem. 51
bromkidyari Sranan Tongo - Nederlands bruya bromkidyari zn. bloembed, bronflaka zn. litteken van een bloementuin. brandwond. A bronflaka ini mi bromkipatu zn. bloempot, vaas. fesi no e gwe moro. Dat litteken bron op mijn gezicht gaat niet meer 1) onoverg.ww. branden, weg. bronsoro zn. brandwond. A faya doorbranden, verbranden, oli san fadon tapu mi futu, opo afbranden. A oso tapu a uku e wan bronsoro. De olie die op bron ete. Het huis op de hoek mijn voeten viel, heeft een brand nog. Na esde mi bai a brandwond veroorzaakt. lampu disi, dan tide a bron kba. bropresi zn. fontanel. Ik heb deze lamp gisteren brotyas ww. omroepen. SYN: bari2. gekocht en hij is vandaag al brudu doorgebrand. A oso tapu a uku 1) zn. bloed. Mi skin gro di mi si bron te na gron. Het huis op de hoek is helemaal afgebrand. a brudu. Ik kreeg kippevel toen ik het bloed zag. 2) overg.ww. branden, verbranden. A faya fu a onfu 2) zn. bloeddruk. Datra marki mi bron mi. Ik heb me gebrand brudu. De dokter heeft mijn aan het vuur (of: de hitte) van bloeddruk gemeten. A brudu de oven. Te a doti drei yu kan fu yu hei, dan yu sidon e nyan bron en na bakadyari. Als het sowt'sani let' na datra-oso! Je vuilnis droog is, kan je het lijdt aan hoge bloeddruk en achter op het erf verbranden. toch zit je zoute snacks te eten 3) ww. zich niet aan zijn woord op de poli! Fa mi mankeri houden. Mi omu bron mi. A no brudu mi e kisi drai-ede furu. bai a baisigri gi mi moro. Mijn Door de lage bloeddruk voel ik oom heeft zich niet aan zijn me vaak draaierig. woord gehouden. Hij heeft de brudutitei zn. bloedvat. VAR.: titei. fiets niet voor mij gekocht. bruku zn. broek. A bruku nanga a bronbere [břom 'be ře] zn. empi san yu e weri no e kruderi. faecaliën opruimingsdienst, De broek en het hemd dat je aan reinigingsdienst. Efu yu w.c. furu hebt passen niet bij elkaar. dan yu mu bèl bronbere. Als je brukubere zn. tailleband van een beerput vol is, moet je de broek. Mi gi a brukubere tu ploi reinigingsdienst opbellen. fu a sidon pikin moro span. Ik bronbron ['břoŋ 'břoŋ] heb twee plooien in de 1) bw. aangebrand. A fowru meti tailleband van de broek gemaakt zodat hij wat strakker fu yu e tesi bronbron. Jouw zit. kippevlees smaakt brukufutu zn. broekspijp. No kon aangebrand. in'sei nanga yu tokotoko bruku2) zn. aangebrande korst van futu! Kom niet binnen met je rijst, pesie of groenten, enz. Te bemodderde broekspijpen! yu kba dan yu mus go trowe a bruya bronbron disi gi den fowru. Als 1) zn. verwarring. Wan heri je klaar bent, moet je die bruya ben de ini a dorpu di den aangebrande korst aan de srudati kon. Er was grote kippen geven. 52
bruyabruya Sranan Tongo - Nederlands buku verwarring in het dorp toen de rommel, spullen. A pôtiman ben soldaten kwamen. VAR.: weri wan lo bugubugu na en skin. De arme man droeg een bruyabruya. hele hoop vodden aan zijn lijf. 2) ww. verwarren, in de war bui ['bu i] brengen, overhoop halen. Ala 1) zn. armband. sani ben e waka bun, ma di Boiki kon a bruya ala sani. 2) zn. handboei. Alles ging goed. Maar toen 3) ww. boeien. Skowtu bui a Boiki kwam, bracht hij alles in fufuruman tya gwe. De politie de war. heeft de dief geboeid 3) bnw. verward, rommelig. Mi weggebracht. ede bruya now. Betre yu kon buibui bnw. geboeid, met tamara baka. Ik ben momenteel handboeien om. Skowtu tyari in de war. Kom liever morgen den boi buibui go na krututerug. A kamra ben bruya sote bakra. De politie heeft de tak' mi no ben man feni a buku. jongens geboeid naar de rechter De kamer was zo rommelig dat gebracht. ik het boek niet kon vinden. buku1 zn. boek. buku2 VAR.: bruyabruya. bruyabruya ZIE TREFWOORD: bruya. 1) zn. schimmel. Koti a buku buba zn. huid, vel, schub, schil, puru, dan yu e gi a pikin a bast (van een mens, dier, vis, brede. Snij de schimmel weg en geef het kind het brood. VAR.: vrucht of boom). Te den boi e bukubuku. nyan manya, den e trowe a buba 2) ww. schimmelen. Efu yu libi a na gron. Als de jongens manja's brede tumsi langa a o buku. eten, gooien ze de schillen op de Als je brood te lang laat liggen grond. ZIE: skin. bubu1 zn. filaria. SYN: bimba; gaat het schimmelen. 3) bnw. muf. Opo den fensre. Mi bigifutu1. no man nanga a buku smeri ini bubu2 zn. boeman, boeboelaas (SN). Efu yu no wani kon, mi o a kamra. Maak de vensters open. Ik kan niet tegen die kari bubu gi yu. Luku, bubu e muffe geur in de kamer. VAR.: kon! Bubu! Als je niet wil komen, ga ik de boeman roepen. bukubuku. Kijk, hier komt de boeman! buku3 Boe! 1) ww. stoten (door een koe, geit, schaap, enz.). bugru 1) zn. kogel (b.v. van een fiets, 2) ww. stoten, duwen (door auto of vrachtwagen). ZIE: mensen met iets anders dan de kugru. handen). Mi no lobi fa den sma na wowoyo e buku yu nanga 2) zn. kogellager. Efu den bugru den skowru. Ik hou er niet van frustu, a wiel no man drai. Als als de mensen op de markt je de kogellagers verroest zijn, met de schouders duwen. ZIE: kan het wiel niet draaien. pusu. bugrumaka zn. palmsoort. ZIE: 3) bw. met grote snelheid. palmbon. buku kon ww. aanstormen. bugubugu zn. lompen, vodden, 53
bukubuku Sranan Tongo - Nederlands bunbun nog eens een groot ongeluk. Frow, kon tnapu na wan sei. 4) bw. flink, erg. A frow kosi a Bika a fasi fa den wagi e buku man bun. De vrouw heeft de kon... Mevrouw, kom aan de man flink uitgescholden. kant. Zoals die wagens komen 5) bw. erg, zwaar, behoorlijk. aanstormen... Wan dei Margie ben siki wan buku psa ww. voorbij razen. bun hebi siki. Eens was Margie Fosi mi doro a uku, a bus ben heel erg ziek. buku psa kba. Voordat ik de 6) zn. iets goeds, genoegen, hoek bereikt had, was de bus al voordeel. Ai, mi gudu, du mi voorbij geraasd. wan bun fu tyari mi go na bukubuku ZIE TREFWOORD: buku2. wenkri. Och, schatje, doe mij 1) zn. schimmel. het genoegen mij naar de 2) bnw. muf. winkel te brengen. A president bukundu ww. bukken, zich mus dini a folku, ma a man disi bukken. A man bukundu fu teki e suku en eigi bun nomo. De wan karta di fadon na gron. De president moet het volk dienen, man bukte zich om een gevallen maar deze man zoekt alleen zijn kaart op te rapen. VAR.: bukunu. eigen voordeel. bukunu ZIE TREFWOORD: bukundu. bun furu bnw. heel veel, erg veel. bukuwenkri zn. boekhandel. SYN: bogobogo. ZIE: tumsi. bulu zn. stier. SYN: burkaw. bumui ZIE TREFWOORD: bemui. bun-ati 1) zn. genade, goedheid. Na a 1) ww. bemoeien met iets, zich ergens mee bemoeien. bun-ati fu Gado tyari mi kon 2) bnw. nieuwsgierig. dya. Door Gods genade ben ik bun zo ver gekomen. ANT: takru-ati; 1) bnw. goed, juist, gunstig. Mi takrufasi. ben feni en wan bun prakseri fu 2) bnw. goedaardig, genadig. A skrifi John disi. Ik vond het een no makriki fu feni wan bun-ati sma den dei disi. Het is niet goed idee om John hierover te makkelijk om een goedhartig schrijven. Mi no teki a bun pasi mens te vinden tegenwoordig. di mi e kon. Dat' meki mi doro bunbun lati. Ik heb niet de juiste weg genomen hier naar toe. Daarom 1) bw. goed en wel. Mi ben breiti ben ik laat. A bun fu gi wan sote di a boi fu mi kon bunbun baka na oso. Ik was zo blij toen pikin tayawiwiri. Het is goed om een kind tajerblad te eten te mijn zoon gezond en wel weer geven. ANT: takru; pori1; kruktu. thuis kwam. 2) bw. op een goede manier. A 2) bw. heel goed. Mi sabi oto fu mi no e drai bun. Mijn bunbun fa den skowtu e fon auto rijdt niet goed. Fosi yu den straf'man. Ik weet heel sutu a gon, yu mus marki bun. goed hoe de agenten de Voordat je het geweer schiet, gevangenen aframmelen. moet je goed richten. 3) bnw. heel goed. A ben abi wan 3) bnw. flink, zwaar, groot. No bunbun wroko fosi a bigin rei so esi! Na bun mankeri yu o smoko takrutabaka. Hij had een kisi. Rijd niet zo hard! Je krijgt heel goede baan voordat hij 54
bunfasi Sranan Tongo - Nederlands butu drugs begon te gebruiken. busikrabasi zn. kanonsbunfasi zn. goedheid, barmkogelboom. hartigheid. ANT: takrufasi. busiponpon zn. groene oropendola bunkopu bnw. goedkoop. ANT: diri. (vogel). bunkopu seri zn. verkoop van busisekrepatu zn. bosschildpad, tweedehands goederen (meestal woudschildpad. georganiseerd door kerken en busiswipi zn. spitsneusslang. andere groeperingen). busititei zn. liaan. VAR.: titei. buriki zn. ezel. bus'kondre zn. bosland, burikiwagi zn. ezelskar. binnenland (van Suriname). burkaw zn. stier, os. Yu e luku mi bus'kondresma zn. boslandleki wan burkaw! Kijk niet zo bewoner (van Suriname). Den dom! (lett: je kijkt me aan als bus'kondresma e meki moi brei een os) SYN: bulu. ZIE: kaw1. manki. De boslandbewoners maken mooie gevlochten buru manden. 1) zn. afstammeling van de buskutu zn. beschuit. Nederlandse boeren die in de brede buskutu zn. brood19de eeuw naar Suriname emigreerden. VAN NL: boer. beschuit. buskutugrasi zn. beschuitgras. 2) zn. blanke. SYN: bakra. bus'meti 3) zn. landbouwer. Yu abi den 1) zn. wild dier. ZIE: meti. aleisi buru na Wageningen. Je hebt rijstboeren in 2) zn. vlees van een wild dier. Wageningen. SYN: gronman. bus'moismoisi zn. muisopossum. buruwei zn. weiland. ZIE: awari. bus'alata zn. bosrat. Busnengre zn. nakomeling van bus'anansi zn. vogelspin, weggelopen slaven. tarantula. butbutu ww. oplappen, half busbusi afwerken. No tyari yu wagi gi a 1) zn. bosschage, struikgewas. Mi man dati fu meki. A no e wroko taigi den boi fu kapu a busbusi fini. A o butbutu en gi yu. Breng puru. Ik heb de jongens gezegd je wagen niet naar die man voor reparatie. Hij levert geen goed om het struikgewas weg te werk. Hij doet half werk. kappen. butsweri zn. steenpuist, furunkel. 2) bnw. overwoekerd, butu verwilderd, vol onkruid, één en 1) zn. boete. Telesur meki mi pai al struikgewas. A dyari na wan butu fu di mi go tumsi lati abrasei busbusi. Het erf aan de fu pai. Telesur heeft me een overkant is overwoekerd. ZIE: boete opgelegd omdat ik mijn busi. rekening te laat heb betaald. bus'doksi zn. muskuseend. 2) ww. boeten. Noiti a man disi busi zn. bos, oerwoud. ZIE: sabana. busi-alata ZIE TREFWOORD: bus'alata. ben sori tra sma sar'ati. Now a e butu fu a fasi fa a ben libi. No busi-anansi ZIE TREFWOORD: wan sma e sori en sar'ati baka. bus'anansi. Deze man had nooit medelijden busikondre ZIE TREFWOORD: met anderen. Nu moet hij bus'kondre. 55
buweigi Sranan Tongo - Nederlands dan boeten voor de wijze waarop buweigi ZIE TREFWOORD: beweigi. hij geleefd heeft. Niemand 1) ww. bewegen (zich). heeft nu medelijden met hem. 2) zn. beweging. 3) ww. een boete opleggen, bwasi zn. melaatsheid, lepra. ZIE beboeten. Skowtu butu en fu di TREFWOORD: gwasi. a ben rei sondro faya. De bwasiman zn. melaatse, politie heeft hem een boete lepralijder. ZIE TREFWOORD: opgelegd omdat hij zonder licht gwasiman. reed.
D - d da lidw. variant van a. GEBRUIK: kerktaal. dagadaga zn. machinegeweer. dagu zn. hond. GEBRUIK: ook als scheldwoord. VAN ENG: dog. fu naki dagu bnw. in overvloed. Nyanyan ben de fu naki dagu. Er was eten in overvloed. SYN: bogobogo. wan piriskin dagu een hond met huidziekte. dagublat zn. groentesoort. daguloso 1) zn. hondenluis, bloedluis. 2) zn. vachtluis, haarluis. daguwesneki zn. tapijtslang, boa constrictor. Ook bekend als gadosneki of papasneki. daki zn. dak. dala 1) zn. dollar. 2) zn. vroeger was het een muntstuk, bankbiljet of geldsbedrag van twee gulden en vijftig cent. ZIE TABEL BIJ: moni. dalaskowtu zn. verklikker, tipgever. dalèk bw. straks, aanstonds. Go sibi a oso. Dalèk mama e kon. Ga het huis vegen. Straks komt moeder. VAN NL: dadelijk. dampu 1) zn. damp, stoom, nevel. Di a aleisi bigin kuku, wan dampu 56
bigin komoto ini a patu. Toen de rijst begon te koken, kwam er damp uit de pan. Te yu de na bus'kondre, yu kan si wan dampu te mamanten tapu a liba. Als je in het binnenland bent, kan je 's morgens nevel boven de rivier zien. 2) ww. dampen. Di mi fringi mi ai go ini a kukru, mi si wan patu e dampu tapu a faya. Toen ik een blik in de keuken wierp, zag ik een pot op het vuur staan dampen. 3) zn. onaangename geur. Di a puru a susu na en futu, wan dampu furu a heri foroisi. Toen hij zijn schoenen uittrok, vulde een onaangename geur de gehele voorkamer. 4) ww. een onaangename geur verspreiden, stinken. A gotro e dampu. De goot stinkt. Damsko zn. Amsterdam. dan1 vw. dan, daarna. A teki blon, a masi en, dan a baka brede. Hij nam blom, kneedde het, dan bakte er brood van. A boto drai dan a sungu. De boot is omgekanteld en daarna gezonken. dan fosi vw. toen pas. Di mi frow gwe libi mi, dan fosi mi kon ferstan tak' sani no ben waka
dan Sranan Tongo - Nederlands de bun ini a trowlibi. Toen mijn dati kon fufuru ini mi oso. Die vrouw me verlaten had, toen jongen is in mijn huis komen pas besefte ik dat het niet goed stelen. ZIE: disi. ging in ons huwelijk. 2) aanw.vnw. legt nadruk op een dan2 zn. dam, dijk. persoonlijk voornaamwoord. Yu si fa mi e bari yu. Yu dati mus dangra luku bun nanga mi. Ik waar1) bnw. duister, ingewikkeld, schuw je. Jíj moet oppassen moeilijk, bezwaarlijk, verward. A tori dati dangra. Mi no voor mij. Yu dati kan rei taksi ferstan en. Dat is een ala dei, ma mi dati no man. Jíj kan elke dag in een taxi rijden, ingewikkelde situatie. Ik kan maar ik kan dat niet. GEBRUIK: het niet begrijpen. ANT: krin. Soms komt er een waar2) ww. moeilijk maken, dwars schuwing bij. zitten, in de war zijn. A man go 3) tw. dus dat (gebruikt om de na en basi nanga a tori san e gedachte van de ander te dangra en. De man is naar zijn bevestigen). baas gegaan met het probleem dati2 dat hem dwars zit. Fa yu e 1) vw. dat. Den boi taki dati den o sidon so? San e dangra yu ede? Wat is er? Wat zit je dwars? kon tamara baka. De jongens danki zn. dank u. GEBRUIK: Men zeiden dat ze morgen terug zegt liever tangi. zullen komen. VAR.: taki2. dankidanki bw. alstublieft, met 2) vw. zodat. A bus ben furu dati beleefdheid vragen. GEBRUIK: no wan mira ben man psa go na Wordt gebruikt bij een dringend in'sei. De bus was zo vol dat er verzoek. Men zegt liever geen kip meer bij kon (lett: tangitangi. geen mier doorheen kon). SYN: dansi sodati; taki2. 1) ww. dansen. datra zn. medicus, dokter, arts. ZIE: 2) zn. dans, danspartij. Esde neti dresi. den birti hori wan dansi te leki datra-oso zn. kliniek, polikliniek. mus'dei-mamanten. datrasiki zn. ziekten die genezen Gisteravond hadden de buren kunnen worden door medische een danspartij tot de vroege behandelingen. ZIE: nengresiki. ochtend. de1 dans'man zn. danser. 1) ww. zijn, bestaan. A owru de dans'oso zn. dansgelegenheid. baka a doro. De houwer is dape bw. daar. ZIE TREFWOORD: drape. achter de deur. Den sortu bigi dat' vw. dat, zodat. ZIE TREFWOORD: meti dati fu fosi no de moro. dati2. Deze soort grote dieren van dat' meki daarom. ZIE TREFWOORD: vroeger bestaat niet meer. ZIE: meki. na1. dat' sei daarheen, die kant op. ZIE 2) ww. aanwezig zijn. A: Mi kon suku Ronald. B: Ronald no de. TREFWOORD: sei. A: Ik kom Ronald zoeken. B: dat'ede vw. daarom. ZIE: dat' meki. dati1 Ronald is er niet. de2 hulpww. samen met het 1) aanw.vnw. die, dat. Na a boi 57
de ini borgu Sranan Tongo - Nederlands dede-oso Yu sabi suma tyari Dede kon na werkwoord duidt aan dat de foto? Na Anansi. Weet je wie handeling voortduurt of een de dood naar de stad heeft gewoonte is. GEBRUIK: kerktaal gebracht? Dat is Anansi. (variant van e). ZIE TREFWOORD: e. de ini borgu in burgerkleren zijn, GEBRUIK: In de volksmond wordt niet in uniform. ZIE TREFWOORD: de dood soms als een persoon borgu1. aangeduid en soms als Ba Fedi. de ini srudati militair zijn. ZIE 6) ww. uitgaan (v. vuur). Te a TREFWOORD: srudati. faya suku fu dede, dan yu kan de na ai ZIE TREFWOORD: ai1. poti karu na ini fu a losi. 1) wakker zijn. Wanneer het vuur bijna uit is, 2) waakzaam zijn, alert. kan je er maïs op roosteren. a ten dati dede kba bw. die tijd de na baka achter zijn. ZIE ligt achter ons, het is voorbij. TREFWOORD: baka3. dede na watra ww. verdrinken. de na en futu menstrueren. ZIE Di a boto drai tapu, feifi sma TREFWOORD: futu. dede na watra. Toen de boot de na strafu in de gevangenis zijn. omkantelde, zijn vijf mensen ZIE TREFWOORD: strafu. verdronken. ZIE: sungu. de nanga krin ai nuchter zijn. ZIE wasi dede ww. lijkbewassing TREFWOORD: ai1. (voordat ze het lijk aankleden, de tapu yari bejaard zijn, op wassen ze het). leeftijd. ZIE TREFWOORD: yari1. dede2 dede1 1) ww. sterven. Moro furu na den 1) bnw. bot, stomp. A nefi dede. pikin-nengre ben dede. Voor Mi no man koti noti nanga en. het grootste deel waren het de Dat mes is bot. Ik kan er niets kinderen die stierven. ANT: libi1. mee snijden. ANT: srapu. VAN ENG: dead. 2) bnw. verlamd. Sensi di mi kisi a beroerte, a anu fu mi dede. 2) bnw. dood. Birman trowe wan Sinds ik een beroerte heb dede sneki na strati. Buurman gehad, is mijn arm verlamd. heeft een dode slang op straat 3) bnw. saai. A: Fa fu a dansi fu gegooid. esde? B: A presi ben dede. A: 3) zn. overledene, gestorvene; hoe was het feest gisteren? B: lijk. Mi e go kari sma fu kon Het was saai. opo a dede, mi e go beri a dede. dedebonyo zn. geraamte, dood Ik ga iemand roepen om de bot. overledene op te halen; ik ga dedeboskopu zn. overlijdensde overledene begraven. Fosi bericht. den go na berpe, a dede o kon dede-ede [de 'de∙ de] zn. doodsna oso. Voordat ze naar de kop. begraafplaats gaan, zal het lijk dedekisi zn. doodskist. eerst naar huis gebracht dedekondre zn. dodenrijk. worden. dedeman zn. dode. 4) zn. sterfgeval. Wan dede de ini dede-oso zn. dodewake, a famiri. Er is een sterfgeval in rouwbeklag dat wordt gehouden de familie. bij het huis van de overledene 5) zn. personificatie van de dood. 58
dedeskin Sranan Tongo - Nederlands deinen was, ging ik de dag daarop er totdat deze begraven wordt. ZIE: naartoe. aitidei. wan dei bw. eens, op een dag, dedeskin zn. lijk, kadaver. Den een keer. Wan dei yu o si tak' famiri bari krei di den poti a mi abi leti. Eens zal je zien dat dedeskin ini a olo. De familie ik gelijk heb. Wan dei di barstte in tranen uit toen men het Anansi ben e waka ini a busi, a lichaam in de groeve neerliet. miti Sekrepatu. Eens toen dedesma zn. dode. Anansi door het bos liep, dedesribi zn. diepe slaap. ontmoette hij de schildpad. Mi dedestrafu zn. doodstraf. o kon luku yu wan dei. Ik zal je Krutubakra gi a man dedestrafu op een dag komen bezoeken. fu di a kiri wan skowtu. De rechter heeft de man tot de doodstraf veroordeeld omdat hij TABEL 1: Delen van de dag een agent heeft vermoord. musudei voor zonsopgang dedewagi zn. lijkwagen. mamanten 's morgens dedewan zn. dode. brekten ongeveer 1 uur 's dedewatra zn. lijkvocht. middags dedeyuru zn. doodsuur, laatste bakadina 's middags levensuur. bakabreki 's middags degedege mofoneti vooravand 1) ww. wankelen, wankel staan. A (ongeveer 6 uur) wan sei futu fu a tafra syatu, mindrineti middernacht dat' meki a e degedege. Een poot van de tafel is te kort, deiten overdag daarom staat hij wankel. neti 's avonds, 's nachts 2) ww. twijfelen, wijfelen. Efu yu sabi tak' na disi yu mus du, dan deibrede zn. dagelijks brood. A e yu mus du en. No degedege waka e suku wroko ala sei, nomo moro langa. Als je zeker weet fu a kan feni en deibrede. Hij dat je dit moet doen, doe het loopt overal rond op zoek naar dan. Twijfel niet langer. VAR.: werk om zo aan zijn dagelijks degredegre. brood te komen. degredegre ww. twijfelen, deibuku zn. dagtekstboek van de wijfelen. ZIE TREFWOORD: degedege. Evangelische Broedergemeente. dei zn. dag. VAN ENG: day. deigri zn. degen, floret. bigibigi dei zn. klaarlichte dag. deimoni zn. dagloon. A deimoni tra dei bw. onlangs, laatst. Tra san Savitri e kisi no sari fu gi dei di mi ben go na wowoyo, mi den pikin fu en nyanyan. Het lasi mi portmoni. Laatst toen ik dagloon van Savitri is niet naar de markt ging, heb ik mijn genoeg om haar kinderen te portemonnee verloren. voeden. a tra dei fu en bw. de volgende deinen zn. Naam gegeven aan een dag. Di mi yere tak' a sani e kind afhankelijk van de dag seri moro bunkopu drape, mi waarop het geboren is. (Die go a tra dei fu en. Toen ik naam wordt gebruikt bij hoorde dat het daar goedkoper rituelen.). ZIE: nen. 59
deiten
Sranan Tongo - Nederlands
TABEL 2: Deinen Dag van geboorte Vrouwelijk zondag (sonde) Kwasiba maandag (munde) Adyuba dinsdag (tudewroko) Abeniba woensdag (dridewroko) Akuba donderdag (fodewroko) Yaba vrijdag (freida) Afiba zaterdag (satra) Amba deiten zn. overdag. ZIE TABEL BIJ: dei. deiwortu zn. dagtekst, dagopening. dek'ati zn. moed, durf, lef. Yu mus abi dek'ati fu psa a sula dati. Je moet wel lef hebben om over die stroomversnelling te gaan. SYN: man-ati. ZIE: lasi ati. deki 1) bnw. dik. ANT: mangri. ZIE: fatu1. VAN NL: dik. 2) bnw. gezwollen, opgezet. Esde mi drai mi futu, dat' meki a deki tide. Gisteren heb ik mijn enkel verstuikt, daarom is hij vandaag gezollen. SYN: sweri2. dem lidw, vnw. variant van den. GEBRUIK: kerktaal. den1 pers. vnw. 3de pers. meerv. (zij, hen, hun); bez. vnw. (hun). Di den man gwe na den kondre baka, den taki fu Sranan. Toen de mensen in hun land teruggekeerd waren, spraken zij over Suriname. den2 bep. lidw. meerv. Den tu pikin fu mi lobi fu nyan bami. Mijn twee kinderen houden van bami (lett: De twee kinderen van mij...). ZIE: a2; wan2; wantu. denki 1) ww. denken. Den pikin fu dis' ten no e denki fara. De 60
desko
Mannelijk Kwasi Kodyo Kwamina Kwaku Yaw Kofi Kwami
kinderen van deze tijd denken niet ver vooruit. Fa yu denki? Wat denk je ervan? ZIE: prakseri. 2) ww. nadenken. Denki a tori. Denk na over de zaak. 3) zn. idee, gedachte, verbeelding. Disi na san mi e prakseri, san na yu denki? Dit is wat ik ervan denk, wat is jouw gedachte? A e waka nanga a denki tak' a o tron datra. Hij verbeeldt zich dat hij dokter wordt (lett: hij loopt met de verbeelding...) densrefi wederk.vnw. zich, zichzelf, elkaar (3de pers. meerv. wederk. vnw). Efu skowtu no ben kon, dan den boi bo gi densrefi mankeri. Als de politie niet gekomen was, zouden de jongens elkaar verwond hebben. Den skowtu mus tyari densrefi tapu wan bun fasi. De agenten moeten zich goed gedragen. desko 1) ww. discrimineren. A man disi e desko. A e teki soso Hindustani na wroko. Deze man discrimineert. Hij neemt alleen Hindoestanen in dienst. 2) zn. discriminatie. Yari langa den blakaman na Zuid Afrika ben feti a desko san den
di
Sranan Tongo - Nederlands dinari wetiman ben desko den. Jarene didon tapu a bedi e leisi. Het lang hebben de zwarte Zuidmeisje ligt op bed te lezen. ZIE: Afrikaners gestreden tegen hari baka; rostu. discriminatie door de blanken. go didon ww. naar bed gaan. Mi di e go didon, yèrè. Tamara mi 1) vw. toen, terwijl. Di mi ben mu go na wroko. Ik ga naar bed, hoor. Morgenochtend kon suku yu esde, yu no ben de. moet ik aan het werk. SYN: sribi. Toen ik je gisteren kwam opzoeken, was je er niet. Di mi didyonsro bw. zonet, kort geleden. ben e sribi, a fufuruman kon na Didyonsro a bus kmopo fu ini a oso. Terwijl ik sliep, dyaso. De bus is zonet van hier vertrokken. kwam de dief het huis binnen. ZIE: te1. difrenti bnw. verschillende. Un abi difrenti sortu ingi dya na 2) betr.vnw. die, dat. A man di gi Sranan. Er zijn verschillende mi a papira no taigi mi san fu Indianenstammen in Suriname. du nanga en. De man die me het formulier gaf, heeft me niet VAN ENG: different. gezegd wat ik ermee moet diki doen. ZIE: san. 1) ww. delven, graven. Mi diki 3) vw. omdat (uitspraak variant wan olo nanga wan skopu. Ik van fu di). heb een gat gegraven met een di fu vz. wordt gebruikt in schop. ZIE: krabu1. combinatie met telwoorden 2) ww. zich bemoeien. A man vanaf twee om rangtelwoorden disi e diki ini mi tori. Deze man te vormen. Hesdie kon leki bemoeit zich met mijn zaken. fosiwan. Baka dati Ernie doro. diki puru ww. (uit)graven, Yu na a di fu dri sma di kon tide. pulken, eruit peuteren. No diki Hesdie kwam als eerste. Daarna den bromki puru na sei a gotro. kwam Ernie. Jij komt vandaag Graaf die bloemen naast de als derde. ZIE TABEL BIJ: nomru. goot niet uit. Efu yu no diki a di psa terug, geleden. ZIE sika puru, yu kan lasi yu futu. Als je de zandvlo niet eruit TREFWOORD: psa2. peutert, kan je je voet dia zn. hert. Er zijn drie hertenverliezen. soorten in Suriname. SPEC: diki skopu graven, delven. ZIE kuriaku; prasaradia; sabanadia. TREFWOORD: skopu2. teki dia futu snel weggaan. Di diki suku blijven onderzoeken. ZIE den boi si a skowtu, den teki dia futu. Toen de jongens de TREFWOORD: suku. agent zagen, maakten ze zich diki wan soro een wond snel uit de voeten. openkrabben. ZIE TREFWOORD: soro. dimamanten bw. vanmorgen diameti zn. hertevlees. ZIE: meti. (tussen zes en twaalf uur). dibakadina bw. vanmiddag, dimusudei bw. vanochtend voor hedenmiddag. zonsopgang. didibri ['d∙i bři] zn. duivel. dinari didibri-apra zn. noni(vrucht). 1) zn. kerkdienaar. didibrikondre zn. hel. didon ['d∙oŋ] ww. liggen. A meisje 2) zn. iemand die een overledene 61
dineti Sranan Tongo - Nederlands disi aflegt voor de begravenis. VAN fayawatra. Als Syori beschuit eet, doopt hij deze in zijn thee. NL: dienaar. SYN: dopu2. dineti bw. vanavond, deze avond, 4) zn. verborgen betekenis. A tori vannacht. SYN: tide neti. disi abi wan dipi. Dit verhaal dini heeft een verborgen betekenis. 1) ww. dienen. A president mus dipibere bnw. geheimzinnig. ZIE dini a folku, ma a man disi e suku en eigi bun nomo. De TREFWOORD: dip'bere. president moet het volk dienen, dir'diri bnw. duur betaalde, heel maar deze man zoekt alleen zijn duur. A dagu nyan mi dir'diri eigen voordeel. ZIE: knekti. susu. De hond heeft mijn duur 2) ww. vereren. Yu no kan dini betaalde schoenen vernield. Gado makandra nanga den dirèk bw. direct, meteen, gudu fu grontapu. Je kunt God onmiddellijk. Efu yu no kan hari niet dienen tegelijk met de a bon dirèk puru ini a gron, dan rijkdom van de wereld. yu e wenweni en te leki den rutu dip'bere bnw. in staat geheimen te kon lusu. Als je de plant niet houden. A uma dip'bere. A sabi direct uit de grond kan trekken, kibri en tori. Die vrouw laat moet je het eerst schudden en niets over zichzelf los. Ze weet trekken totdat de wortels haar zaken geheim te houden. losraken. ZIE: wantewante. dip'bere tori een verhaal met diri verborgen betekenissen. ZIE: 1) bnw. duur, kostbaar. A abi wan in'bere tori BIJ inibere. diri linga na en finga. Ze heeft een kostbare ring aan haar dipi vinger. ANT: bunkopu. 1) bnw. diep (als in water). A 2) bw. duur. Yu o pai diri fu wan winti wai a bon trowe fu di den oto, yèrè. Een auto is duur, rutu no ben beri go dipi ini a hoor! gron. De boom is door de wind 3) bnw. Wordt gezegd van omgewaaid omdat de wortels mensen die men lang niet heeft niet diep genoeg in de grond gezien. Baya, yu kon diri! zaten. Omeni langa mi no si yu? Sur 2) bnw. belangrijk of geheim (in NL: Je bent duur geworden! Ik een verhaal), moeilijk te heb je lang niet gezien. begrijpen (in een taal), dis' aanw.vnw. deze, dit. ZIE ingewikkeld (in een gedachte, TREFWOORD: disi. besluit of overleg). Baka di a dis' sei hier naartoe, deze kant op. dringi a dresi, a fadon ini wan ZIE TREFWOORD: sei. dipi sribi. Nadat hij het disi aanw.vnw. deze, dit. A susu medicijn ingenomen had, viel disi takru. Deze schoenen zijn hij in een diepe slaap. Di a si lelijk. A disi yu mu puru. Deze den sikisma, a firi wan dipi sari moet je weghalen. Dis' wiki mi o gi den. Toen hij de zieke kon. Deze week zal ik komen. mensen zag, had hij diep GEBRUIK: Het aanw.vnw komt medelijden met hen. meestal na het znw of het 3) ww. dopen. Te Syori e nyan en pers.vnw a, maar disi kan ook buskutu, a e dipi en ini en 62
dis'ten Sranan Tongo - Nederlands dompu wegbuizerd. voor het znw komen. ZIE: dati1. doin zn. duim. ZIE TREFWOORD: doi. VAN ENG: this. dis'ten zn. tegenwoordig, van deze Doisri1 1) zn. Duitser. tijd, thans. Den pikin dis'ten lobi weri syatu krosi san e poti den 2) zn. Duits. mindribere na doro. De jonge doisri2 zn. tropische wandluis, weegluis, bedwants. Wandluizen dames van deze tijd dragen die vroeger veel voorkwam in graag korte kleding die hun buik matrassen met kapokvulling. bloot laat. Tegenwoordig komen ze niet distrikti zn. district. meer voor omdat men matrassen dobru maakt van schuimplastic. 1) ww. verdubbelen. Doisrikondre zn. Duitsland. 2) bnw. dubbel. Doisritongo zn. Duits. 3) bnw. gespierd. Mi o go opo doitiki zn. duimstok, maatstok, isri meki mi skin kon dobru. Ik ellemaat. SYN: markitiki. zal aan gewichtheffen doen om spierballen te krijgen. dòk ww. duiken, wegduiken, zich dobrutifi zn. dubbele tand. in iets verbergen. Di mi si a ston dodoi ww. een kind sussen, in e kon, mi dòk, dan a skefti psa slaap wiegen. Dodoi a pikin, mi ede. Toen ik de steen zag meki a tan tiri. Sus dat kind. aankomen, dook ik en hij Laat het stil worden. ZIE: boboi. scheerde rakelings langs mijn hoofd. dofo ZIE TREFWOORD: dofo-oso. doksi dofo-oso zn. hut waar de bonuman 1) zn. doks (SN), eend. MNL: drèk. zijn magische rituelen en werkzaamheden verricht. VAR.: ZIE: kwakwa. VAN ENG: duck. dofo. 2) zn. muskuseend. Ook bekend dofu bnw. doof. Te wan sma dofu, als bus'doksi. a no man yere. Als iemand doof dokun zn. lekkernij gemaakt van is, kan hij niet horen. cassave en kokosnoot. (Het dofuman zn. iemand die doof is, mengsel wordt gewikkeld in een dove. A e prei dofuman, ma stukjes bananenblad en daarna a no dofu. A no wani yere. Hij dichtgebonden en in een pot met doet alsof hij doof is, maar hij is kokend water gedaan totdat het niet doof. Hij wil niet horen. gaar is). dogla zn. iemand geboren uit een dolku zn. dolk. Neger en Hindoestaan. ZIE: dompu 1) ww. dumpen. Neti yuru den malata; sambo. VAN: Hindi. doi1 zn. duim of grote teen. SYN: dompu doti ini a gotro. bigidoi. VAR.: doin. 's Nachts heeft men afval in de beri doi gi voor iemand duimen. goot gedumpt. 2) ww. kantelen. Mi dompu a doi2 zn. duizend dollar (vroeger was het 1000 gulden). ZIE TABEL bari meki ala a watra lon kmopo ini en. Ik heb het vat BIJ: moni. gekanteld om al het water eruit doifi zn. duif. ZIE: paskadoifi; te laten lopen. stondoifi. 3) ww. hinken, mank lopen. A e doifi-aka zn. roodsnavelbuizerd, 63
domri Sranan Tongo - Nederlands dopu dompu fu di a broko en wan sei 2) zn. geldsbedrag van tien cent futu. Hij loopt mank omdat hij of tien dollar (vroeger zijn been heeft gebroken. ZIE: betekende het ook tien gulden en zelfs tien duizend gulden). tingatinga. 4) ww. iemand de baas zijn op ZIE TABEL BIJ: moni. een bepaald gebied. A man disi donkaw zn. domoor, dommerik. tranga moro mi, ma efu un hori GEBRUIK: beledigend. wan streilon mi e dompu en. donman zn. domoor, domkop. Deze man is sterker dan ik, dopu1 1) ww. dopen. Sonde di e kon den maar als we een wedloop houden ben ik hem de baas. o dopu den pikin na kerki. domri zn. religieuze voorganger, Zondag aanstaande worden de dominee, predikant. GEBRUIK: ook kinderen in de kerk gedoopt. voor Hindoe en Islamitische 2) ww. gedoopt zijn. Te yu dopu religieuze leiders, b.v. wan kuli dan yu e kisi wan papira fu domri betekent een Hindoe kerki di sori tak' na den dopu priester. ZIE: preikiman. yu. Nadat je gedoopt bent krijg je een bewijs van de kerk om domrikrosi zn. kleding van een aan te tonen dat je door hen dominee of priester bij het gedoopt bent. uitvoeren van bepaalde rituelen, 3) zn. de doop. Fosi yu teki dopu, priestergewaad. yu mu kon sabi fosi san na domriwroko zn. het werk van een dopu. Voordat jij je laat dopen, dominee. moet je eerst weten wat de domru ww. wikkelen, inpakken. doop betekent. Domru a fisi ini wan pisi papira. 4) ww. figuurlijk gebruikt voor Wikkel de vis in een stuk ontgroenen of voor het eerst in papier. gebruik nemen. Mi bai wan don bnw. dom. A don no soko. nyun wagi ma mi no dopu en Gezegde: Hij is echt dom. ANT: ete. Ik heb een nieuwe wagen koni. gekocht maar ik heb mijn dondru eerste ritje nog niet gemaakt. 1) zn. donder. Dondru e bari. Het teki dopu ww. zich laten dopen. dondert. ZIE: faya3. Baka di Ronald kon na bribi, a 2) ww. donderen. ben wani teki dopu. Nadat dondruston zn. neolithische bijl Ronald tot bekering gekomen (men zegt dat die steen uit de was, wilde hij zich laten hemel gevallen is). GEBRUIK: dopen. Wordt gebruikt bij de winti dopu2 ww. soppen, onderreligie. dompelen. Johanisi ben lobi fu dongo ww. ondergaan, dalen. A dopu en boru ini en kofi. Johan son e dongo. De zon gaat had de gewoonte zijn bol in zijn onder. GEBRUIK: verouderd: Nu koffie te dopen. Mi mama dopu zegt men liever a son e saka. ZIE: a empi ini a sopo watra dan a saka2. bosro en, ma a flaka no kmoto fu doni en. Mijn moeder heeft het hemd 1) zn. muntstuk van tien cent, eerst ondergedompeld in een dubbeltje. ZIE TABEL BIJ: moni. 64
dopukerki Sranan Tongo - Nederlands doromofo mi prakseri fu go na bakrasopje en daarna geborsteld, maar kondre, ma di mi feni wan opo ze kreeg de vlek er niet uit. doro, mi gwe. Ik had geen dopukerki zn. doopdienst. Sonde plannen om naar Nederland te di e kon wi o hori dopukerki. gaan, maar toen ik de gelegenZondag aanstaande hebben we heid kreeg ben ik vertrokken. doopdienst. GEBRUIK: kerktaal. doro2 ww. aankomen, arriveren. dopu-oso zn. doopfeest. dor'ai zn. geringschatting, Fa mi doro na oso, a alen bigin onderschatting, verachting. ZIE: kon. Direkt nadat ik thuis kwam begon het te regenen. skoins'ai; sker'ai. doro3 bw. aldoor, al maar door, tyari dor'ai ww. iemand uitlokken of geringschatten, telkens, steeds. Doro mi mama e verachten. No tyari yu dor'ai kragi fu a oli tori. Mijn moeder kon na mi! Onderschat me klaagt telkens over de spijsolie niet! Di a kba suku den trawan schaarste. Dorodoro yu e kon nanga trobi, a wani tyari en lati. Je komt aldoor te laat. VAR.: dor'ai kon na mi. Nadat hij met dorodoro3. de anderen ruzie had gezocht, go doro ww. doorgaan. Fa alen wilde hij ook mij uitlokken. kon so tranga, a konmakandra dorfu ww. durven. En papa fon en no go doro. Vanwege de zware tak' a no ben dorfu fu taki wan regen is de samenkomst niet sani. Zijn vader gaf hem zo'n doorgegaan. pakslaag dat hij hem niet meer ori doro ww. volharden, durfde tegen te spreken. ZIE: volhouden. No lasi ati! Yu mu ori doro te na a kba. Geef de pruberi; prefuru. moed niet op! Je moet doro1 volhouden tot het einde. 1) zn. deur. Tapu a doro. Doe de deur dicht. VAN ENG: door. doro4 ww. zeven. Mama doro a blon fu meki a kuku. Moeder 2) zn. deuropening. A sutu en ede zeefde het meel om de koek te na a doro, dan a taki: San de fu bakken. du dya? Zij stak haar hoofd doro na ai onderschatten. ZIE door de deur en zei: Wat TREFWOORD: ai1. gebeurd hier? doro-ai zn. geringschatting, go na doro ww. op stap gaan. onderschatting. ZIE TREFWOORD: Feistedei sma no e tan na oso. dor'ai. Den e go na doro. Met de dorodoro1 zn. zeef. feestdagen blijft niemand thuis. Men gaat op stap. dorodoro2 bw. door en door. Mi na doro bw. buiten. Go na doro sabi mi pikin dorodoro. Mi sabi go teki a sisibi. Ga buiten de tak' a no o teki san no fu en. Ik bezem halen. Di a man dyuku ken mijn kind door en door. Ik en dan ala en bere kon na doro. weet dat het niet zal nemen wat Toen de man hem gestoken niet van hem is. had, kwamen zijn ingewanden dorodoro3 bw. aldoor, telkens, naar buiten. ZIE: dorosei. steeds. ZIE TREFWOORD: doro3. opo doro zn. een onverwachte dorokroku zn. deurknop. gelegenheid. Mi no ben abi ini doromofo zn. dorpel, drempel. ZIE 65
dorosei
Sranan Tongo - Nederlands dot'ipi dot'embre zn. vuilnisemmer. VAR.: dorosei dot'emre. 1) zn. buiten, buitenkant, uiterlijk dot'feba zn. slons, vuilpoets, (voorkomen). A dagu mus tan smeerpoets. SYN: dot'griki. na dorosei bika a fisti. De hond dot'fisti echt vies. ZIE TREFWOORD: fisti. moet buiten blijven omdat hij vies is. A man disi moi fu doti1 dorosei, ma a abi takru maniri. 1) zn. land, grond, erf. Yu no mus Deze man heeft een gunstig afrontu a doti pe yu kumbatitei voorkomen, maar hij heeft beri. Je moet het land waar je slechte manieren. ANT: in'sei. navelstreng begraven ligt, niet 2) bnw. buitenland. Oto no e beledigen. A frow taigi en meki dya. Den mu tyari den birfrow taki: I no o kon fon mi kmopo fu dorosei kondre. tapu mi eigi doti. De vrouw zei Auto's worden hier niet tegen haar buurvrouw: Je kan gemaakt. Ze moeten uit andere me niet op mijn eigen erf landen komen. komen slaan. ZIE: kondre; gron. dorosei kondre buitenland. ZIE 2) zn. aarde. A bon mangri TREFWOORD: kondre. mangri. Yu mus krabu doti poti dorosei moni vreemd geld, gi en. De boom ziet er iel uit. Je buitenlandse valuta. ZIE moet er wat aarde bij TREFWOORD: moni. aanbrengen. dorosei pikin kind van een man blaka doti zn. zwarte aarde. bij een andere vrouw, bastaard. doti2 ZIE TREFWOORD: pikin2. 1) zn. vuil, vuilnis. Te yu kba krin dorosei sma buitenlander. ZIE a dyari, dan yu mus bron a doti. TREFWOORD: sma. Wanneer je het erf hebt schoondorpu zn. dorp. ZIE: pranasi; foto. gemaakt, moet je het vuil dosen zn. dozijn. verbranden. dosi zn. dubbelgevouwen 2) bnw. vuil, smerig. A dyari cassavebrood met een zoete doti, yèrè. Luku fa papira lai kokosvulling. en. Het erf is vuil, hoor. Kijk dosu zn. doos. ZIE: kisi1. hoeveel papier er ligt. A pikin dot'baki zn. vuilnisbak. SYN: weri wan doti yapon. Het kind dot'kisi. heeft een vuile jurk aan. ANT: dot'doti krin. ZIE: morsu. 1) bnw. vuil, vies (maar in 3) ww. vuil maken. A gasbom mindere mate). A empi dot'doti san mi tya kon doti mi krosi. pikinso, ma mi kan weri en ete. Mijn kleren zijn vuil geworden Het hemd is een beetje vuil, door de gasbom die ik heb maar ik kan het nog dragen. ZIE: gebracht. doti2; fisti. 4) bnw. gemeen, onbetrouwbaar. 2) zn. vuil (b.v. stukjes kaf, A man disi doti. Yu mus luku schelpen, enz.). Yu e piki a bun nanga en. Deze man is aleisi fu puru dot'doti na ini. onbetrouwbaar. Kijk uit voor Men leest de rijst uit om alle hem. SYN: dyote. vuil eruit te halen. dot'ipi zn. vuilnishoop, vuilnisbelt. TREFWOORD: dromofo.
66
dotiskin Sranan Tongo - Nederlands drai lontu beslag voor me. Drai a sturu. dotiskin zn. ziekte waarbij je geen Keer de stoel om. eetlust hebt. 3) ww. kantelen, omkantelen. A dot'kisi zn. vuilnisbak. SYN: boto drai dan a sungu. De boot dot'baki. is omgekanteld en daarna dot'krosi wasgoed. ZIE TREFWOORD: gezonken. ZIE: kanti. krosi. dot'oso zn. wespennest van 4) ww. veranderen, wenden, modder gemaakt. wijzigen. A ten drai. De tijden dot'oso-waswasi zn. verzamelzijn veranderd. SYN: kenki. naam voor verschillende soorten 5) ww. goed gaan. A zaak e drai. wespen die hun nesten van De zaak gaat goed. San, dri modder maken. ZIE: waswasi. wagi yu abi? Yu e drai, man! Wat, je heb drie auto's? Het dot'sani zn. vuil vaatwerk. Te mi gaat je goed, man! kba nyan, m'o wasi den dot'sani drai baka ww. terugkeren. Di mi wanten. Wanneer ik klaar ben si taki alen bo kon, dan mi drai met eten, ga ik direkt de vaat baka go na oso. Toen ik zag dat doen. het ging regenen, ben ik naar dot'taki zn. vuile taal. Dot'taki no huis teruggekeerd. mus kmoto ini yu mofo. Er mag drai kon baka ww. terugkomen, geen vuile taal uit je mond remigreren, keren. Baka tin yari komen. Arnie drai kon baka. Na tien dot'wagi zn. vuilniswagen. jaren is Arnie teruggekomen. dot'wagiman zn. vuilnisman. drai libi ww. tot bekering dow zn. dauw, mist. A plane no komen. Meisje, na fu di yu ben man saka bika a dow ben trangayesi èn yu no wani drai deki na loktu. Het vliegtuig kon yu libi, meki den sani disi psa niet landen omdat het erg mistig nanga yu! Meisje, omdat je was. VAR.: dow-watra. VAN NL: koppig bent en niet tot dauw. bekering wilt komen, dow-watra ZIE TREFWOORD: dow. overkomen deze dingen jouw. drageman ZIE TREFWOORD: dragiman. drai baka gi iets of iemand de rug dragi zn. lijkbaar. toekeren. ZIE TREFWOORD: baka1. dragiman zn. lijkdrager. Den drai lontu dragiman meki moi futu di den 1) onoverg.ww. ronddraaien. Den tyari Oom Harry go na grebi-olo. De lijkdragers bearing frustu. Dat' meki a wiel maakten mooie pasjes toen zij e bari te a e drai lontu. De oom Harry naar de groeve kogellagers zijn verroest. Dat droegen. VAR.: drageman. veroorzaakt het geluid wanneer drai het wiel ronddraait. 1) ww. draaien. Efu den bugru 2) onoverg.ww. doelloos frustu, a wiel no man drai. Als rondlopen. Efu wan sma no ben de kogellagers verroest zijn, kon sori un a pasi, un bo drai kan het wiel niet draaien. lontu ete. Als iemand ons de 2) ww. roeren, omkeren, draaien. weg niet had gewezen, zouden Drai a kuku gi mi. Keer de we nu nog ronddwalen. A baas koek voor me om. / Roer het no gi en wan spesrutu wroko, 67
drai poku Sranan Tongo - Nederlands drei-ai wantron. Toen de politie haar dat' meki a e drai lontu te leki a vroeg of die man het gedaan feni wan sani fu du. De baas had, aarzelde ze, ze heeft hem geen speciale taak antwoordde niet meteen. gegeven, daarom loopt hij 3) ww. rondhangen, rondlopen. A doelloos rond totdat hij iets te bus no bo lusu fosi tu yuru, dat' doen vindt. meki mi tan draidrai dya. De 3) overg.ww. iets omdraaien. Te bus zou pas om twee uur yu o bai wan sani, yu mus drai vertrekken, daarom ben ik hier en lontu luku ala sei fosi yu pai blijven rondhangen. fu en. Voordat je iets koopt, drai-ede zn. duizeligheid, moet je het omdraaien en van draaierig. Fa mi mankeri brudu alle kanten bekijken en er dan mi e kisi drai-ede furu. Door de pas voor betalen. lage bloeddruk voel ik me vaak 4) overg.ww. doordraaien. No draaierig. drai a miri afu, yu mu drai en draikolku zn. draaikolk. lontu. Je moet de molen niet te draisturu zn. draaistoel. langzaam draaien. Je moet draiwinti zn. windvlaag die stof doordraaien. doet opwervelen. drai poku platen afdraaien. ZIE drape bw. daar, daarheen. Go TREFWOORD: poku. drape! Ga daarheen! ANT: dya. drai tapu VAR.: dape. 1) ww. op zijn kop zetten. Te neti Syori e hari en kruyara kon na dreba syoro dan a e drai en tapu fu a 1) zn. slavendrijver. watra lon kmopo ini en. 's 2) ww. slavendrijven, iemand Avonds trekt Syori zijn korjaal uitputten, afmatten. A boi e aan wal en zet hem op zijn kop dreba en m'ma skin. A m'ma no zodat het water eruit kan lopen. e kisi ten fu rostu pikinso. Deze jongen put zijn moeder uit. Ze 2) bnw. op zijn kop. Esde di mi e krijgt de tijd niet om even te go na oso, mi si wan wagi drai rusten. tapu na sei pasi. Gisteren zag drei ik op weg naar huis een wagen 1) bnw. droog. ANT: nati. op zijn kop langs de weg 2) overg.ww. afdrogen. Baka di liggen. mi wasi dot'sani, mi tnapu drei draibere bnw. dood zijn (van ala den preti. Nadat ik de afwas vissen in het water). Luku, ala gedaan had, heb ik al de borden den fisi ini a gotro draibere. staan afdrogen. Kijk, al de vissen in de sloot zijn 3) onoverg.ww. drogen. Anga dood. SYN: dede1. draidrai den nati krosi fu den drei. Hang 1) ww. dralen, uitstellen. I no mu de natte kleren op om te drogen. draidrai. Go es'esi na datra. Je moet niet langer dralen, ga snel drei-ai zn. vrijmoedigheid, naar de dokter. brutaliteit, vrijpostigheid. Fa a man kan abi drei-ai so, fu luku 2) ww. aarzelen, twijfelen. Di wan Amerkan dan a aksi en san skowtu aksi en efu na a man a feni fu a feti ini Irak? Hoe kan dati du en, a draidrai, a no piki 68
dreifisi Sranan Tongo - Nederlands dringi die man zo vrijpostig zijn, om 2) zn. vergif (om ongedierte uit een Amerikaan aan te kijken en te roeien). Te yu poti dresi gi hem te vragen wat hij over de alata, yu mu luku bun tak' den oorlog in Irak denkt? dagu no feni en nyan. Als je dreifisi zn. droge vis. Meestal rattengif neerlegt, moet je gebruiken ze gratfisi, een soort opletten dat de honden het niet ongeschubde vis. ZIE: batyaw; vinden en opeten. 3) ww. medische behandeling, waranfisi; sowt'fisi. verbinden. Efu yu no dresi a dreigi ww. kwellen, plagen, lastig soro, a o kon moro ogri. Als je vallen. Den tra pikin ben e de wond niet behandeld zal hij dreigi Anton fu di a ben mangri erger worden. so. De andere kinderen dresiman zn. medicijnman, plaagden Anton omdat hij zo (tover)dokter, geneesheer. ZIE: mager was. bari dreigi ww. uitjouwen. datra; lukuman; bonuman. dreiginen zn. spotnaam, dri telw. drie. ZIE TABEL BIJ: nomru. scheldnaam. di fu dri rangtelw. derde. Hesdie dreikronto zn. droge kokosnoot. kon leki fosiwan. Baka dati dreineki zn. dorst. A sneisi Ernie doro. Yu na a di fu dri nyanyan gi mi dreineki. Ik heb sma di kon tide. Hesdie kwam dorst gekregen van het Chinese als eerste. Daarna kwam Ernie. eten. Jij komt vandaag als derde. neki drei ww. dorst hebben, dribi dorstig zijn. Fu di en neki drei 1) ww. drijven. Mi e si wan pisi meki a dringi a watra. Omdat planga dape e dribi tapu a hij dorst had, heeft hij wat watra. Ik zie een plank daar op water gedronken. SYN: watra het water drijven. Te yu e swen kiri. ini a liba, a watra e dribi yu tya dreisabana zn. woestijn. gwe. Als je in de rivier zwemt, dreiten zn. droge tijd. In Suriname wordt je door de stroom is er een grote droge tijd, bigi meegetrokken. VAR.: drifi. dreiten, van augustus t/m half 2) ww. opschuiven, schuiven, november en een kleine droge verplaatsen. Dribi pikinso, meki tijd, pikin dreiten, van half mi sidon na yu sei. Schuif een februari tot half april. beetje op, laat me naast je dreiwatra zn. dorst. Dreiwatra e zitten. ZIE: skoifi; syobu. kiri mi. Ik heb erge dorst. dridewroko zn. woensdag. ZIE drèk zn. woerd. Ook bekend als TABEL BIJ: wiki1. mandoksi. drifi ww. drijven. ZIE TREFWOORD: dren dribi. 1) ww. dromen. drifutu zn. driepoot. 2) zn. droom. driktoro zn. directeur. (van een dresi maatschappij, school, kantoor, 1) zn. medicijn, geneesmiddel. enz.). Odo: Dringi dresi, wakti siki. dringi 1) ww. drinken. Spreekwoord: Voorkomen is beter dan genezen. 2) zn. drank. Nyanyan nanga 69
dritenti Sranan Tongo - Nederlands drunguman dringi ben de fu naki dagu. Er drontiki zn. trommelstok. was eten en drinken in dropu overvloed. 1) zn. druppel; wordt ook 3) ww. opmaken, opzuigen, gebruikt voor 'een beetje' bij opdrinken. A wagi fu mi e sommige dingen zoals rijst, dringi furu oli. Mijn auto suiker, enz. Baya, a no gi mi no gebruikt veel benzine. Mi no wan dropu watra srefi! Wel, ze sabi san de fu du nanga mi. A heeft me nog geen druppel gersi wan sani e dringi mi water gegeven. Mi no abi no brudu. Ik weet niet wat er met wan dropu aleisi moro. Ik heb mij aan de hand is. Het lijkt geen korrel rijst meer. alsof iets mijn bloed opzuigt. 2) ww. druppelen, druipen. Heri dritenti telw. dertig. ZIE TABEL BIJ: neti a kraan dropu. De hele nacht heeft de kraan nomru. gedruppeld. droifi 3) ww. indruppelen van de ogen, 1) zn. druif. oren of neus. A go na datra fu 2) zn. vrucht van de dropu en ai. Ze ging naar de Schüsterdruifboom. dokter om haar ogen te laten droifibon druppelen. 1) zn. wijnstok. 4) ww. verminderen. Lanti dropu 2) zn. Schüsterdruif. (Ook a moni di den e gi den bigisma. bekend in het Nederlands als De overheid heeft de oudedagszusterdruif of zeedruif.). voorzienings verminderd. droifidyari zn. wijngaard. dropu en ai ww. iemand een droipi zn. druiper (ziekte). genoegen doen. Ala yuru mi dromofo zn. dorpel, drempel. Mi mama e aksi mi fu bai wan saka ben de fu gwe, ma fa yu doro na aleisi gi en. Tide mi bai wan gi mi dromofo kba, mi no kan seni en fu dropu en ai. Elke keer yu gwe. Ik stond op het punt te vraagt mijn moeder mij om een vertrekken, maar nu je al op zak rijst te kopen. Vandaag heb mijn drempel staat kan ik je niet ik haar het genoegen gedaan wegsturen. VAR.: doromofo. om er een voor haar te kopen. drompu zn. drempel. VAR.: dropu kon in'sei ww. binnendromofo. druppelen. A konmakandra no dron zn. trom. SPEC: agida; apinti; ben span. Wanwan den sma bongo; mandron; pudya. dropu kon in'sei. De vernaki dron ww. de trom spelen, gadering was niet druk bezocht. trommelen. Een voor een druppelde men koti a dron ww. goed op de trom naar binnen. spelen. Te a boi e naki a dron, drungu den sma e dansi moro. Bika a e 1) bnw. dronken. ZIE: hei1; span. koti en. Wanneer die jongen 2) ww. versuffen. A kofu san a drumt, dansen de mensen man naki mi, a drungu mi. De graag. Want hij drumt vuistslag die de man me gaf, bijzonder goed. heeft me versuft. dronbuba zn. trommelvel. drunguman zn. dronkaard. dronman zn. trommelaar. 70
du Sranan Tongo - Nederlands dyaf du ww. doen, handelen, de kamer. ANT: leti1. volbrengen. Den sani san yu e 2) zn. donker, duisternis. A son e du no e kruderi nanga san yu e saka. Dalèk dungru o fadon. leri tra sma. De dingen die je De zon gaat onder. Straks doet komen niet overeen met wordt het donker. (lett: Straks wat je anderen leert. Di a man valt het duisternis.) bigin du ferferi, den yagi en 3) ww. van een donkere kleur puru ini a dyari. Toen de man voorzien. Weti wagi e doti esi, vervelend begon te doen, joeg dat' meki mi o dungru di fu mi. men hem het erf af. Witte auto's worden snel vuil, du fanowdu het uitoefenen van daarom zal ik de mijne donker bepaalde rituele handelingen in spuiten. de winti godsdienst. ZIE dungrudungru bnw. halfduister, schemerig. Mi no ben kan si krin TREFWOORD: fanowdu. san a ben e weri bika a kamra du wan boskopu een boodschap ben dungrudungru. Ik kon niet brengen. ZIE TREFWOORD: boskopu. duidelijk zien wat ze aan had dukrun omdat het schemerig was in de 1) ww. duiken. Te a boi disi kamer. dukrun, a e tan langa ondro a dungru-oso zn. gevangenis. ZIE watra. Als deze jongen duikt, TREFWOORD: dungr'oso. blijft hij lang onder water. dusun telw. duizend. VAN NL: 2) ww. wegduiken. Di den srudati bigin sutu, ala sma duizend. ZIE TABEL BIJ: nomru. dukrun ondro den tafra. Toen dusundusun telw. duizenden. ZIE de soldaten begonnen te TABEL BIJ: nomru. schieten, dook iedereen onder dweiri de tafels. SYN: dòk. 1) zn. dweil. duku 2) ww. dweilen. Dweiri a gron 1) zn. doek. SPEC: was'duku; bika a doti. Dweil de vloer want hij is vuil. VAN NL: dweilen. pret'duku. VAN NL: doek. dwengi ww. dwingen, verplichten. 2) zn. geld. A man disi tyari Te den pikin kon bigi, yu no kan duku! Deze man zwemt in het dwengi den moro fu du san yu geld! SYN: moni. wani. Als kinderen groot zijn duman geworden, kun je ze niet meer 1) zn. iemand die daden verricht. dwingen om te doen wat je wilt. Odo: Takiman a no duman. Spreekwoord: Blaffende ZIE: stowtu. VAN NL: dwingen. honden bijten niet. dya bw. hier. Kon dya! Kom hier! 2) zn. wintipriester, medicijnZIE: drape; dyaso. man. SYN: bonuman. dyadya bnw. bekwaam, echt, werkelijk. Solanga feti no e feti, dungr'oso zn. gevangenis. GEBRUIK: yu no man si suma na den men gebruikt liever nu straf'oso. dyadya srudati. Zolang er geen ZIE: straf'oso. oorlog is, kan je niet zien wie de dungru echte soldaten zijn. 1) bnw. donker. Leti a faya gi mi. dyaf ww. opscheppen, bluffen. A kamra dungru. Doe het licht Berto e dyaf taki a kan du ala voor me aan. Het is donker in 71
dyakti Sranan Tongo - Nederlands dyebri wroko, ma a no sabi du noti. dyangoman zn. geweldenaar. Berto bluft dat hij alle soorten dyap zn. werk, karwei. werk kan doen, maar hij kan naki dyap ww. karweitjes niets. SYN: skepi. opknappen. A man disi no abi dyakti zn. jas. fasti wroko. Na dyap a e naki. en dyakti teki faya ww. uit de Deze man heeft geen vaste gratie vallen. Fosi a ben plei baan. Hij doet losse bigiten, ma now en dyakti teki karweitjes. faya. Vroeger speelde hij de dyapwroko zn. stukwerk. geweldige vent, maar nu is hij dyaranti zn. garantie. uit de gratie. SYN: en bakasei gi dyaranti ww. garanderen. Mi kan gi yu a dyaranti tak' mi o teki faya. tyari a moni tamara. Ik kan je dyam garanderen dat ik het geld 1) zn. val, valstrik. A ontiman seti morgen breng. wan dyam gi a keskesi. De dyari zn. erf, tuin, hof. SYN: prasi1. jager heeft een valstrik voor de aap opgesteld. dyariman zn. tuinman. 2) zn. moeilijke situatie. Nownow dyar'pesi zn. pesie (=bonen) soort mi de ini wan dyam. Dat' meki dat in bundeltjes verkocht wordt mi no man yepi yu nanga no voor de bereiding van moksiwan moni. Ik zit nu in een aleisi. ZIE: pesi. moeilijke situatie, daarom kan dyarusu ik je financieel echt niet helpen. 1) ww. jaloers zijn. Den boi e 3) ww. tegenhouden. No meki a dyarusu tapu Ronald bika a abi boi psa. Dyam en gi mi. Laat de furu moni. De jongens zijn jongen niet langs gaan. Houd jaloers op Ronald omdat hij hem tegen. veel geld heeft. 4) ww. afsnauwen. Di mi go na 2) zn. jaloezie. Yu no mus meki driktoro tide, a dyam mi taki mi bigi gi yusrefi bika dati e tyari no ben man taki noti moro. dyarusu kon. Je moet niet Toen ik vandaag bij de opscheppen omdat het directeur was, heeft hij me zo jaloersheid opwekt. afgesnauwd dat ik niets meer 3) bnw. jaloers. A pikin disi na kon zeggen. wan dyarusu pikin. Dit is een 5) ww. wordt gebruikt voor een jaloers kind. motor die vastloopt, stikt, of dyarusufasi zn. jaloezie, nijd. (als kapot is. A oli di mi bai esde eigenschap). ben doti. Dat' meki a wagi dyarususturu zn. een speciaal dyam. De benzine die ik ontworpen stoel met ronde gisteren gekocht heb was vuil. rugleuning waarbij de poten met Daarom loopt de motor vast. koperen plaatjes versierd zijn. dyamanti zn. diamant. (wordt sterk geassocieerd met de dyamu zn. koeliedruif. Ook winti cultuur). bekend als kulidroifi. VAR.: dyaso bw. hier, hier ter plaatse. ZIE: dyamun. dya. dyamun ZIE TREFWOORD: dyamu. dyebri zn. een bosgeest behorend tot de kromantigeesten, die zich dyango bnw. geweldadig. SYN: tòf. 72
dyeme Sranan Tongo - Nederlands dyompo dyodyo zn. bepaald soort geest manifesteert als een tijger. SYN: (begrip uit de wintigodsdienst tigriwinti. dat op verschillende manieren dyeme wordt uitgelegd, o.a. een 1) ww. kermen. Te yu de na beschermgeest, geestelijke at'oso, yu e yere fa den sikisma ouders, of kra). e dyeme. Als je in het dyogo ziekenhuis bent, hoor je hoe de 1) zn. een literfles bier. zieken kermen. 2) zn. gekreun. Farawe yu ben 2) zn. een fles van ongeveer een kan yere a dyeme fu den liter, aarden kan. ZIE: batra. sikisma kba. Van verre kon je dyomp'ati het gekreun van de zieken al 1) zn. vreesachtigheid, horen. ZIE: soktu. bezorgdheid, zenuwachtigheid. dyendyen zn. bel. VAR.: gengen. 2) bnw. zenuwachtig, nerveus, dyèns ww. tegenwerken. President angstig. ZIE: senwe; ati de na dyompo BIJ ati1. wani tyari kenki kon ini a kondre, ma den sma fu den tra dyompo1 ww. springen. Mi broko partij e dyèns en. De president mi anu di mi dyompo kmopo fu a wil veranderingen brengen in het bon. Ik brak mijn arm toen ik uit land, maar de mensen van de de boom sprong. andere partijen werken hem ati de na dyompo ww. tegen. zenuwachtig of nerveus zijn, in dyepsi zn. gesp. Son umasma susu spanning verkeren. A dei den abi wan dyepsi tu. Sommige srudati teki a kondre abra, ala damesschoenen hebben ook sma ati ben de na dyompo. De gespen. VAN NL: gesp. dag waarop de militairen het land overnamen, was iedereen dyesi zn. gist. Yu e poti dyesi ini a nerveus. ZIE: dyugudyugu. blon fu meki a blon sweri. Je dyompo gi wan sma ww. partij doet gist in het deeg om het te trekken, voor iemand op de laten rijzen. bres staan. A papa dyompo gi kari dyesi ww. gisten (van en boi fu skowtu no tyari en vloeistoffen), fermenteren. Te gwe. De vader trok partij voor yu meki win, yu mu libi en meki zijn zoon om te voorkomen dat a kari dyesi. Als je wijn maakt, de politie hem zou meenemen. moet je het laten fermenteren. dyompo tapu wan futu ww. dyindya zn. gember. VAN ENG: hinkelen. ginger. dyompo2 bnw. vroeg stadium van dyindyabiri zn. gemberstroop. dyindyamaka zn. boomstekelbederf bij vis of vlees. Di un varken. Ook bekend als agidya. bori a dia meti, a ben tesi dyinipi dyompo fu di a ben teki langa fu 1) zn. Guyanese cavia (een un doro foto baka. Toen we het inheemse soort Guinees hert gebraden hadden, smaakte biggetje). het vlees niet helemaal fris 2) zn. Guinees biggetje meer omdat we lang over de (verzamelnaam voor terugweg naar de stad hadden verschillende caviasoorten). gedaan. ZIE: pori1. 73
dyompo-ati Sranan Tongo - Nederlands Dyuka dyompo-ati ZIE TREFWOORD: dyonsno ZIE TREFWOORD: dyonsro. dyonsro bw. straks, dadelijk, dyomp'ati. aanstonds, spoedig, weldra. 1) zn. vreesachtigheid, bezorgdheid, zenuwachtigheid. Rodney, dyonsro yu mu go na wenkri gi mi. Rodney, je moet 2) bnw. zenuwachtig, nerveus, straks voor me naar de winkel angstig gaan. SYN: dalèk. ZIE: wantewante; dyompodyompo 1) bnw. onrustig, springerig, didyonsro. VAR.: dyonsno. ongedurig. Ala pikin kan tan na dyote mi boiti a wan fu John. A dati 1) bnw. gemeen, onbetrouwbaar, dyompodyompo tumsi. Alle bedriegelijk. Yu no mu broko kinderen mogen bij mij blijven moni na den dyote boi na strati. Wissel geen geld bij die behalve de zoon van John. Die onbetrouwbare jongens op is te ongedurig. Mi granmama straat. ZIE: doti2. taki tak' noiti a no ben lobi den 2) ww. voor de gek houden, dyompodyompo dansi. Mijn oma zegt dat ze nooit van dit bedriegen, bedonderen. Den springerige dansen gehouden man dyote mi nanga a banti san heeft. SYN: dyugudyugu. mi bai. De mannen hebben me bedrogen met de band die ik 2) ww. ongedurig of onrustig heb gekocht. ZIE: kori. zijn. Heri dei a pikin disi e dyoteman zn. bedrieger. ZIE: dyompodyompo. A no man tan sidon no wan presi. Dit kind is bedrigiman. de hele dag ongedurig. Ze kan Dyu zn. Jood. nooit rustig op één plaats dyudomri zn. joodse rabbi. blijven zitten. dyugudyugu dyompofutu 1) zn. lawaai, chaos, onrust, opschudding. Dyugudyugu de 1) zn. hinkelspel. Esde mi si fa den pikin na strati ben e prei ini a kondre. Er is onrust in het dyompofutu. Gisteren zag ik land. SYN: opruru. ZIE: hoe de kinderen hinkelden op wunyuwunyu. straat. 2) bnw. onrustig. Milka na wan 2) zn. hinkelbaan. Teki wan tiki tiri pikin. A no e makandra dan yu e hari wan dyompofutu nanga dyugudyugu sma. Milka ini a santi. Neem een stok en is een stil kind. Ze gaat niet om teken een hinkelbaan in het met mensen die onrust zaaien zand. (lett: met onrustige mensen). dyompometi zn. kikker, pad. SYN: ANT: tiri1; SYN: bradyari. todo. 3) ww. lawaai maken; onrustig dyomposiki zn. besmettelijke zijn. Fu sanede a pikin fu yu no ziekte. ZIE: siki. kan sribi na neti? Bika heri dei a e dyugudyugu so. Waarom dyonki zn. drugsverslaafde. kan dat kind van jou 's avonds dyonko ww. sluimeren, dutten, niet slapen? Het komt omdat ze knikkebollen. Ala sonde yu e si a de hele dag zo onrustig is. bigisma e dyonko ini a kerki. Dyuka Elke zondag zie je de oude 1) zn. Aukaner, stam van de vrouw zitten dutten in de kerk. 74
dyuka kondre Sranan Tongo - Nederlands ede Aukaners. prodo. dyuku a rem ww. hard remmen. 2) zn. verzamelnaam voor alle A wagiman dyuku a rem fu a bosnegerstammen. no naki a boi. De bestuurder dyuka kondre zn. door Bosnegers remde hard zodat hij de bewoonde plaats. jongen niet zou aanrijden. dyukabangi zn. een houten dyukudyuku ww. porren, opklapbank met een lange meerdere malen steken. Sribi leuning vol houtsnijwerk. ben kiri mi sote tak' mi frow ben dyukerki zn. synagoge. mus dyukudyuku mi fu mi tan dyuku na ai. Ik had zo'n slaap dat mijn 1) ww. steken, een por geven. A vrouw mij telkens moest porren fufuruman dyuku a frow kiri. om wakker te blijven. SYN: De dief heeft de vrouw doodgestoken. sutusutu. 2) ww. mooi gekleed gaan. A dyul zn. soort spel. meisje dyuku tide! Het meisje is vandaag mooi gekleed! SYN:
E - e e hulpww. samen met het werkwoord duidt aan dat de handeling voortduurt of een gewoonte is. Yu no e si taki mi e tnapu dya e wakti yu! Zie je niet dat ik hier op je sta te wachten! Ala dei mi e waka kon na wroko. Elke dag loop ik naar het werk. VAR.: de2. ed'ati [ed 'a∙ ti] zn. hoofdpijn. ede 1) zn. hoofd, kop. 2) zn. reden, oorzaak. Na fu yu ede mi de na strafu. Om jou zit ik nu een straf uit. (lett: Jij bent de oorzaak dat ik op straf ben.) ZIE: sanede; dat'ede. bro ede ww. rusten. Mi e go bro mi ede. A e hati mi. Ik ga rusten. Ik heb hoofdpijn. (lett: Ik ga mijn hoofd rusten.) ZIE: hari baka. broko ede ww. zorgen, zich zorgen maken, tobben, piekeren, zich het hoofd breken over iets. I no mu broko yu ede
gi tamara. Ala dei abi en eigi broko-ede. Je moet geen zorgen maken voor morgen. Elke dag heeft zijn eigen zorgen. krasi ede ww. zich het hoofd breken, bezorgd maken, piekeren. Ala dei mi mu krasi mi ede fu sabi fa mi o nyan. Elke dag maak ik me bezorgd over wat ik zal eten. ZIE: broko-ede. piri ede ww. kaal scheren. A man piri en ede. De man schoor zijn hoofd kaal. seki ede ww. het hoofd knikken of schudden. Te yu e taki nanga mi, yu no mu seki yu ede nomo. Yu mu piki mi. Als je tot me praat moet je niet alleen knikken. Je moet me antwoord geven. weri ede 1) ww. iemand vervelen, lastig vallen. Yongu, yu e weri mi ede! Jongen, je verveelt me! 2) ww. zich zorgen maken, 75
ede krasi Sranan Tongo - Nederlands emre piekeren. No weri yu ede nanga kan zowel 'ja' als 'nee' a tori. Trek je die zaak niet betekenen. aan. Son sma lobi teki sani weri efi ZIE TREFWOORD: efu. na den ede. Sommige mensen efu vw. als, indien. Efu Carlo kon maken zich overal zorgen nanga wagi tide, taigi en fu kon over. teki mi. Als Carlo met zijn auto ede krasi intelligent, knap. ZIE komt, zeg hem dat hij mij moet komen halen. VAR.: efi. TREFWOORD: krasi1. ede-ati zn. hoofdpijn. ZIE efu noso vw. of, of dat. Den dei TREFWOORD: ed'ati. disi yu no man sabi efu alen o edekrabasi zn. schedel. kon, efu noso wi o abi wan moi edeman zn. hoofdpersoon, leider, dei. Tegenwoordig kan je niet baas, aanvoerder. SYN: fesiman. voorspellen of het zal regenen of edemoni zn. belasting. SYN: dat we een mooie dag krijgen. lantimoni. GEBRUIK: Wordt gebruikt tussen edesei nevenschikkende zinnen. Vele 1) zn. het bovenste gedeelte van mensen zeggen liever noso efu. ei tw. wordt gebruikt om iemand te iets, hoofdeind(e). Wan fu den groeten of te roepen. Ei, pikin ben sidon na a edesei fu a Hendrik, san yu e du dape? bedi, a trawan na a futusei. Een Hallo, Hendrik, wat doe je daar? van de kinderen zat aan het VAR.: èi. hoofdeind van het bed, de èi ZIE TREFWOORD: ei. andere aan het voeteneind. ANT: futusei. eigi bnw. eigen. A man disi abi 2) zn. verstand. A no de bun na moni ma a gridi tumsi fu yepi en en edesei. Hij is niet goed bij eigi m'ma. Deze man heeft geld zijn zinnen. ZIE: law. maar hij is te gierig om zijn edetonton zn. hersens. Di a fadon eigen moeder te helpen. abra a fensre, a seki ala en eiginari zn. eigenaar, huisbaas. edetonton. Toen hij uit het raam eilanti zn. eiland. ZIE: tabiki. viel, kreeg hij een eksempre zn. voorbeeld. Tra pikin hersenschudding (lett: schudde kan teki wan eksempre na a boi hij al zijn hersenen). Boi, san disi, fa a e teri bigisma. Andere psa nanga yu? A tonton fu yu kinderen kunnen het voorbeeld ede no bun! Jongen, wat is er van deze jongen volgen. Hij met je gebeurd? Je bent niet behandelt ouderen met eerbied. goed bij je hoofd. (lett: De eksi zn. ei. hersens van je hoofd zijn niet eksibuba zn. eierschaal. goed.) VAR.: tonton2. eksikuku zn. eierkoek. SYN: keksi. edewinti zn. hoofdgeest binnen eksiloli zn. eiwit van een rauw ei. een familie. elen zn. in pekel geconserveerde edewiwiri [e de 'w∙i ri] zn. haring. ZIE: bokun; dreifisi; hoofdhaar. sowt'fisi. VAR.: eren. edewowoyo voorkant van de embre zn. emmer. VAR.: emre. centrale markt in Paramaribo. ZIE empi zn. hemd, overhemd. ZIE: TREFWOORD: wowoyo. bosroko. è'èn tw. een uitroep van verbazing, emre zn. emmer. ZIE TREFWOORD: 76
en
Sranan Tongo - Nederlands ete wan leisi embre. er'eri2 zn. gerecht bestaande uit en ['eŋ] aardvruchten. ZIE TREFWOORD: 1) pers. vnw. 3de pers. enkelv. her'heri2. lijdend voorwerp en meeerfu telw. elf. werkend voorwerp (het, hem, eri bw. heel, geheel. ZIE TREFWOORD: haar). Mi gi en na Ro kba. Ik heri. heb het al aan Ro gegeven. Mi ertintin bw. Er was eens... GEBRUIK: gi en a buku. Ik gaf hem het aanhef van sprookjes en fabels. esbiten bw. direct, onmiddellijk. boek. ZIE: a1; den1. Yu mus go esbiten na oso te yu 2) 3de pers. enkelv. bez. vnw. kmopo fu skoro. Je moet na (haar, zijn). A dagu e leki en school direct naar huis gaan. ZIE: soro futu. De hond likt zijn gewonde poot. ZIE: den1. wantron; wante. 3) pers.vnw. met nadruk: 3de esde bw. gisteren. ZIE: tide; tamara. VAR.: esrede. pers. onderwerp. En na mi basi. tra esde bw. eergisteren. Hij is mijn baas. ZIE: a1; na3. es'esi bw. vlug, snel, ijlings. Omu èn ['ɛn] vw. en. Boiki papa ben kisi sukru! Go es'esi go bai tu prani gruntu èn a ben kweki paki gi mi! De Chinees heeft fowru nanga wan kaw. Boiki's suiker gekregen! Ga vlug twee vader plantte groenten, hield pakken voor me kopen! ANT: kippen en had een koe. GEBRUIK: wordt gebruikt bij nevenschiksafrisafri. ZIE: gaw. kend zinsverband. ZIE: nanga. esi bw. snel, vlug, gauw. No rei so esi! Na bun mankeri yu o kisi. enki zn. inkt. Rijd niet zo hard! Je krijgt nog enkibatra zn. inktfles. eens een vreselijk ongeluk. VAR.: enkiflaka zn. inktvlek. es'esi. enkipatu zn. inktpot. esko bw. trouwens, immers. Te mi enkri bnw. enkele, enige. Mi abi friyari, sma no abi fu kon. Esko wan enkri golu nomo ini mi mi no abi noti. Als ik jarig ben portmoni. Ik heb maar één hoeft niemand te komen. Ik heb enkele gulden in mijn immers niets aan te bieden. portemonnee. No wan sma ben espresi bw. opzettelijk, met opzet. man trowstu a frow, bika a lasi A taki a sani espresi fu den sma en enkri pikin di a oso bron. kan meki dyugudyugu. Hij zei Niemand kon de vrouw troosten dat opzettelijk zodat de mensen omdat zij haar enige kind in oproer zouden komen. verloor toen het huis afbrandde. esrede bw. gisteren. ZIE TREFWOORD: SYN: kodo. esde. ensrefi wederk.vnw. zichzelf ete bw. nog. So lati un de, dan a (derde pers. enkelv. wederk. no kon na oso ete. Het is al zo vnw). A gi ensrefi mankeri. Hij laat en hij is nog niet thuis heeft zichzelf verwond. gekomen. eren zn. in pekel geconserveerde ete wan leisi weer, nog een keer. haring. ZIE TREFWOORD: elen. ZIE TREFWOORD: leisi2. er'eri1 bw. heel, in zijn geheel. ZIE TREFWOORD: her'heri1. 77
fa
Sranan Tongo - Nederlands
fala
F - f fa1 1) vrag.vnw. hoe, op welke wijze, maar soms ook wat of waarom. Fa yu e meki boyo? Hoe maak je boyo? Fa wi e go du now? Wat gaan we nu doen? (lett: Hoe gaan we...?) Fa i no go na skoro tide? Waarom ben je vandaag niet naar school gegaan? (van: Hoe komt het dat je...) VAR.: ofa. 2) bw. hoe. Mi no sabi fa yu e meki boyo. Ik weet niet hoe je boyo maakt. Fa? Hoe gaat het? GEBRUIK: Informele groet. mi na ala fa het maakt me niets uit. A: San wi o nyan? Her'heri noso moksi aleisi? B: Mi na ala fa. A: Wat zullen we eten? Her'heri of moksi aleisi? B: Het maakt me niets uit. a no de nanga wan fa het is geen verplichting. I kan rei mi go na skoro? Ma a no de nanga wan fa, yèrè. Kan je me naar school brengen? Maar het is geen verplichting, hoor. fa2 1) vw. zodra, direct, nadat, nauwelijks. Fa un doro un bigin wroko. Direct nadat we aankwamen, gingen we aan de slag. ZIE: baka di. 2) vw. aangezien, omdat. Fa tamara na wan feistedei, den man kenki a skoro yuru. Aangezien morgen een feestdag is, hebben ze de schooltijd gewijzigd. ZIE: bika; fu di. fa a no fa 1) vw. ondanks, hoewel. Fa a no fa mi bari a meisje, toku a teki 78
waka nanga a boi. Ondanks dat ik dat meisje gewaarschuwd heb, gaat ze toch met die jongen om. VAR.: ala fa; aladi; awinsi fa. 2) vw. hoe dan ook, toch. Ala sani kon diri. Fa a no fa wi e nyan ete. Alles is duur geworden. Maar hoe dan ook eten we nog. fadon 1) ww. vallen. A boi fadon kmopo fu a bon, dan a broko en anu. De jongen viel uit de boom en brak zijn arm. 2) ww. laten vallen, morsen. Moismoisi beti wan olo ini a saka, dat' meki a pesi fadon na gron. Muizen hebben een gat in de zak geknaagd, daarom is de pesie op de vloer gevallen. No drai so tranga ini a kan. Yu o meki kofi fadon tapu a tafra. Roer niet zo hard in de kan, anders mors je koffie op de tafel. fadon flaw flauwvallen, bezwijmen. ZIE TREFWOORD: flaw. fakansi zn. vakantie. A nyan fakansi na bakrakondre. Hij genoot zijn vakantie in Nederland. faki zn. vak. Te yu kba leisi, dan yu mu luku sortu wan fu den bun, dan yu poti wan kroisi ini a faki. Als je het gelezen heb, moet je nagaan wat goed is en een kruisje zetten in het juiste vakje. fala1 ww. omhakken, vellen. Den man fala a bigi kankantri bon. De mannen hebben de grote (wilde) kapokboom geveld.
fala Sranan Tongo - Nederlands fas'fasi Odo: Pikin aksi e fala bigi bon. fanga ww. vangen. Spreekwoord: Klein maar fanowdu bnw. nodig. Na wan sani dapper. (lett: Kleine bijlen nomo de fanowdu. Er is maar vellen grote bomen.) één ding nodig. fala2 ww. eb worden. A watra o abi fanowdu ww. behoeven, nodig hebben. A pikin abi rostu fala. Het wordt eb. ANT: frudu. fanowdu. Het kind heeft rust ZIE: saka2. nodig. falawatra zn. eb, laagtij. Now na du fanowdu ww. het uitoefenen falawatra un de. Het is nu eb. van bepaalde rituele hanANT: fruduwatra. delingen in de winti godsdienst. falsi bnw. vals, nep, onecht. fanowdu sani zn. benodigdGEBRUIK: Wordt meer als kerktaal heden bij het uitoefenen van beschouwd. In de dagelijkse rituele handelingen in de winti omgang zegt men gewoon vals. godsdienst. famiri fara bnw. ver. Mi pikin no abi fu 1) zn. familie, gezin. Di omu dede waka fara go na skoro, bika a dan a heri famiri ben kon na a skoro de krosbei. Mijn kind dede-oso. Toen oom gestorven hoeft niet ver naar school te was, kwam de hele familie op lopen want de school is dichtbij. rouwbezoek. 2) zn. familielid, relatie. Mi e go ANT: krosbei. luku wan famiri na Nickerie. Ik farawe bw. ver, erg ver, verweg. ga een van mijn familieleden in ANT: krosbei. Nickerie bezoeken. ZIE: ososma. fas'fasi famiriman zn. familielid, relatie. 1) ww. betasten. Let' na ini kerki
Mama Papa Brada Sisa Omu Tanta Swagri Nefo granpapa granmama Afo Trotro Pikin manpikin umapikin Boi granpikin afopikin
TABEL 3: Familieleden Relatie (Aanspreekvorm) moeder (Ma) vader (Pa) broer (Ba) zus (Sa) oom (Omu) tante (Tanta) zwager neef grootvader (Opa) grootmoeder (Oma) overgrootmoeder/vader (Oma/Opa) moeder of vader van je overgrootouders kind, dochter zoon dochter zoon kleinkind achterkleinkind 79
fasi
Sranan Tongo - Nederlands fatu a boi e fas'fasi a pikin. Zelfs in manja. SYN: trobi. de kerk betast de jongen het fasi4 meisje. ZIE: fir'firi. 1) ww. vastzitten. A oto tan fasi ini a tokotoko. De auto bleef in 2) ww. regelmatig vast blijven zitten. Yu no mu drai a banti de modder vastzitten. 2) ww. vastzetten, vastmaken. Yu disi. A e fas'fasi. Draai deze mus fasi a tiki na a ambra. Je cassetteband niet af. Hij blijft moet de steel aan de hamer steeds vastzitten. vastzetten. fasi1 zn. manier, wijze, eigenschap. fasti bnw. vast. Sensi mi e gro kon, A fasi fa yu e libi no bun. De mi abi wan fasti mati. Van manier waarop je leeft is niet kleinsaf heb ik één vaste vriend. goed. ZIE: gwenti. Yu abi wantu grupu ingi di no firi wan fasi ww. in verlegenheid abi fasti tanpresi. Je hebt enkele brengen. Fa a kari mi nen fesi groepen Indianen die geen vaste ala sma, a meki mi firi wan verblijfplaats hebben. fasi. Door mijn naam in het publiek te noemen, heeft hij me fatu1 in verlegenheid gebracht. 1) bnw. dik. A moro fatu frow fu tra fasi bw. op een andere grontapu de ini Italië. De manier, anders. Un mus fu pai a dikste vrouw ter wereld woont moni. Tra fasi no de. We in Italië. ANT: mangri. ZIE: deki. moeten het geld betalen. Er is VAN ENG: fat. geen andere uitweg. Na skoro 2) zn. vet. Nyan-oli no de fu feni, den leri un wan fasi fu du a dat' meki mi e bori nanga agu wroko, ma dya na wroko wi e fatu. Er is geen spijsolie, dus du sani tra fasi. Op school kook ik maar met varkensvet. heeft men ons één manier 3) zn. vettige substantie, b.v. geleerd om het werk te doen. haarvet, maar ook een dik Maar hier op het werk doen we smeermiddel (grease). Lobi het anders. pikin fatu gi a keti fu a baisigri. fasi2 Smeer wat vet aan de ketting 1) ww. aanraken, aan iets komen. van de fiets. Yu poti wan switi Te yu go na wan tra sma oso, fatu gi yu wiwiri! Je hebt een yu no mu fasi noti. Als je bij lekker geurend haarvet iemand anders op bezoek gaat, gebruikt. moet je nergens aankomen. 4) ww. met vet insmeren, 2) ww. gebruiken. Di datra invetten. Yu mus fatu a keti fu a marki mi brudu, a taigi mi tak' no frustu te yu e rei ini watra. mi no mus fasi no wan dropu Je moet de ketting invetten, sowtu. Nadat de dokter mijn dan roest hij niet als je door bloeddruk gemeten had, zei hij water rijdt. me dat ik geen korrel zout 5) bnw. vruchtbaar. A gron fatu, mocht gebruiken. a e gi furu nyanyan. De grond fasi3 ww. twisten, ruzie krijgen, in is vruchtbaar, hij brengt een conflict raken. Fu a manya ede goede oogst voort. meki den tu boi fasi. De twee fatu2 zn. grap, mop. jongens kregen ruzie om een prati fatu ww. grappen maken, 80
faya Sranan Tongo - Nederlands fayaskrati mensen aan het lachen maken. no de. Er is geen stroom. A boi disi e prati soso fatu. 3) zn. stroomrekening. Tamara Deze jongen houdt ervan om mi o go pai faya. Morgen ga ik grappen te maken. de stroomrekening betalen. tyari fatu ww. gezellig, lollig. A gi faya ww. branden. A lampu e pikin disi tyari fatu. Dit is een gi faya. De lamp brandt (lett: gezellig meisje. SYN: tyari en. geeft licht). SYN: bron. faya1 faya3 zn. bliksem. Faya e koti, 1) zn. vuur, vlam, brand. Pe dondru e bari. Het bliksemt en smoko de, faya de. Waar er dondert. rook is, daar is vuur. faya4 ww. verklikken, verklappen. 2) bnw. heet, fel, warm. A patu Fu sanede yu faya mi na Robby? faya. De pot is heet. A son Waarom heb je me verklikt aan faya. De zon is fel. A faya tide! Robby? ZIE: konkru. Het is warm vandaag! ANT: faya-ati bnw. driftig, woedend. No kowru. ZIE: waran. ferferi a frow dati bika en na 3) bnw. fel, gloeiend. A feti kon wan faya-ati sma. Iriteer die faya. De strijd is fel geworden. vrouw niet want ze wordt snel 4) ww. boos zijn. Mi ati e faya driftig. ZIE: atibron. nanga yu. Ik ben boos op je. fayadosu zn. aansteker. ZIE: atibron. fayafaya koti faya ww. vonken. Esde a 1) bw. vurig, heftig, triki-isri koti faya. Baka dati a hartstochtelijk. Wi e begi Gado no wani hati moro. Gisteren fayafaya fu wi kan kon luku heeft het strijkijzer gevonkt. unu. Vurig bidden we God dat Daarna werd het niet meer heet. we jullie kunnen komen poti faya gi ww. in brand steken. bezoeken. Son sma ben opo Fu di a man ati bron, a poti bari fayafaya tak' president faya gi a oso. Uit woede stak mus saka. Sommigen stonden de man het huis in brand. SYN: op en schreeuwden heftig dat sutu faya gi. de president moest aftreden. sutu faya gi ww. ophitsen. 2) bnw. vurig, vol ijver, fanatiek. Sonwan fu den sma ben wani Ala sma ben wani gwe, ma kiri a tori, ma trawan ben e Norbert ben de fayafaya fu sutu faya gi den sma fu staak klari a wroko tide. Iedereen go doro. Sommigen wilden een wilde weggaan, maar Norbert eind maken aan de staking, was vol ijver om het werk maar anderen hitsten de vandaag af te maken. Furu sma mensen op om door te staken. ben drai baka gi en, ma a ben teki faya ww. vlam vatten. A oso abi wantu fayafaya bakaman teki faya. Het huis vatte vlam. ete. Velen hadden hem de rug faya2 toegekeerd, maar hij had nog 1) zn. licht. Efu yu no de ini a enkele fanatieke aanhangers. fayalobi zn. sierheester met rode kamra, yu mu kiri a faya. Als je of gele bloemtrossen. niet in de kamer bent, moet je fayaskrati zn. cacao. ZIE: het licht uitdoen. 2) zn. electriciteit, stroom. Faya fayawatra. 81
fayatongo Sranan Tongo - Nederlands ferleigi fayatongo zn. vlam. ferferi fayawatra zn. warme dranken 1) ww. lastig vallen, plagen, (thee, koffie, cacao). SPEC: te2; vervelen. Ala yuru birfrow e kofi2; skrati. ferferi mi nanga swarfu. fayaworon1 zn. vuurvlieg, Telkens valt buurvrouw me glimworm. lastig om lucifers. Efu yu e ferferi a dagu, a o beti yu. Als fayaworon2 zn. brandrups, alle rupsen met haren die de huid je de hond plaagt zal hij je iriteren. bijten. Mi sabi taki a umapikin fu mi kon bigi kba bika den boi Fedi zn. Frederik de Dood (de fu a strati e bigin ferferi en. Ik personificatie van de dood). ook Ba Fedi of Ba Dede genoemd. merk dat mijn dochter al groot feifi telw. vijf. ZIE TABEL BIJ: nomru. wordt want de jongens van de di fu feifi rangtelw. vijfde. straat beginnen haar lastig te feifitenti telw. vijftig. ZIE TABEL BIJ: vallen. VAR.: fruferi. nomru. 2) ww. zich vervelen. Fu di mi e feiri ferferi meki mi go wakawaka 1) zn. vijl. pikinso. Omdat ik mij verveelde ben ik maar wat gaan 2) ww. vijlen. A owru dede. Feiri rondlopen. en pikinso. De houwer is bot. 3) bnw. vervelend. A bus Vijl hem een beetje. problema kon ferferi kba. Het feistedei zn. feestdag. ZIE bus probleem is vervelend TREFWOORD: fesadei. geworden. fengrutu zn. vingerhoed. ferfi feni ww. vinden, achterhalen. Mi 1) zn. verf. feni wan tyawa na gron. Ik heb 2) ww. verven, schilderen. Mi o een kwartje op de vloer ferfi a foroisi. Ik ga de gevonden. voorkamer verven. feni wan beti fooi, een meevaller. 3) bnw. geverfd. A foroisi ferfi ZIE TREFWOORD: beti. kba. De voorzaal is al geverfd. fensre zn. venster, raam. ferfiman zn. schilder. fensrebangi zn. vensterbank. fergiti ww. vergeten. Mi fergiti fu fensre-olo zn. open venster. go teki den pikin tide. Vandaag ferberde zn. verbeelding, ben ik vergeten om de kinderen inbeelding. A e waka nanga a op te halen. VAR.: frigiti. ferberde tak' en na datra. Hij verbeeld zich dat hij arts is. (lett: fergitibuku zn. vergeetboek. Den Hij loopt met de verbeelding skowtu naki papira ma den poti dat...) a tori ini fergitibuku. De politie ferberdesiki zn. verbeelding, heeft proces verbaal opgemaakt verwaandheid. Ferberdesiki no maar doet niets aan de zaak (lett: abi dresi. Er bestaat geen ze hebben het in het vergeetmedicijn tegen verwaandheid. boek gezet). ferbontu zn. verbond. (een ferleigi ferbontu is meer bindend dan 1) bnw. verlegen, beschaamd. Mi een kruderi). ZIE: kruderi. firi so ferleigi fa mi no kon na yu trow. Ik schaam me dat ik 82
ferlusu Sranan Tongo - Nederlands fesa kon ferstan tak' sani no ben niet op je bruiloft ben gekomen. waka bun ini a trowlibi. Toen SYN: syen. VAN NL: verlegen. mijn vrouw me verlaten had, 2) bnw. verlegen. Fa a pikin fu toen pas besefte ik dat het niet yu ferleigi so? A no wani taki goed ging in ons huwelijk. mi odi. Waarom is dat kind van fersteri jou zo verlegen? Ze wil me niet 1) ww. feliciteren, gelukwensen. groeten. ferlusu ww. verlossen. A di mi yere yu friyari, dan mi ferlusuman zn. verlosser. kon fersteri yu. Daar ik gehoord fermorsu ww. vermorsen, heb dat je jarig bent, ben ik je verkwisten, verspillen. Fu komen feliciteren. VAR.: frusteri. sanede yu libi a kraan opo? 2) zn. felicitatie. Luku fa watra e fermorsu. ferteri ww. vertellen. Harry Jong Waarom laat je de kraan open? Loy ben ferteri moi anansitori. Kijk hoe het water verspild Harry Jong Loy vertelde leuke wordt. Sodra en papa e gi en fabels. ZIE: taigi; taki1. VAR.: moni, a e fermorsu en. Zodra fruteri. zijn vader hem geld geeft, fertrow ww. vertrouwen. Luku verkwist hij het. VAR.: frumorsu. bun! Yu no kan fertrow den sortu sma dati. Let op! Je kunt VAN NL: vermorsen. zulke mensen niet vertrouwen. ferplekti VAR.: frutrow. 1) zn. plicht, verplichting. Wan p'pa abi a ferplekti fu sorgu gi poti fertrow tapu ww. veren pikin. Het is de plicht van trouwen op iemand stellen, op een vader voor zijn kinderen te iets vertrouwen. No poti yu zorgen. SYN: plekti. fertrow tapu libisma. 2) ww. verplicht zijn. Solanga yu Vertrouw niet op mensen. no tapu tin-na-aiti yari, yu ferwakti ww. verwachten, rekenen m'ma nanga yu p'pa ferplekti fu op. Mi no ben ferwakti tak' John sorgu yu. Zolang je nog geen bo kon tide. Ik had niet achttien jaar bent, zijn je ouders verwacht dat John vandaag zou verplicht voor je te zorgen. komen. ferplekti paiman een schuld waar ferwondru je niet onderuit kan komen. ZIE 1) ww. verwonderen. A e ferwondru mi fa Carlo no kon TREFWOORD: paiman. ete. Ala dei a e kon fruku. Het ferstan verwondert me dat Carlo er 1) ww. verstaan, begrijpen. A boi nog niet is. Hij komt elke dag disi no e ferstan san yu e taigi vroeg. en. Deze jongen begrijpt niet wat je tegen hem zegt. SYN: 2) bnw. verbazend, wonderbaarlijk. Tide un si tumsi ferwondru grabu. VAR.: frustan. 2) zn. verstand. Sowan pikin boi sani. Vandaag hebben we heel no abi ferstan. Zo'n kleine wonderbaarlijk dingen jongen heeft geen verstand. meegemaakt. kon ferstan ww. beseffen, zich fesa zn. feest. Fu di a wrokope ben realiseren, bewust worden. Di tapu 25 yari, den gi wan fesa. mi frow gwe libi mi, dan fosi mi Omdat de werkplaats 25 jaar 83
fesadei Sranan Tongo - Nederlands fet'feti bestaat, was er een feest. blijven maken, komt het land fesadei zn. feestdag. VAR.: feistedei. niet vooruit. Fu so wan syatu pisten a man go na fesi. In die fes'doro zn. voordeur. TEGENH: korte tijd is de man wel vooruit bakadoro. gekomen. ANT: go na baka. fes'ede zn. voorhoofd. fesi1 zn. gezicht. DELEN: ai2; fes'ede; fesidoro zn. voordeur. ZIE kakumbe; mofo; noso1; seifesi; TREFWOORD: fes'doro. yesi. fesi-ede zn. voorhoofd. ZIE TREFWOORD: fes'ede. swa en fesi ww. een boos gezicht fesifutu zn. voorpoot (van een zetten, onvriendelijk kijken. A dier). ANT: bakafutu. fasi fa a man swa en fesi meki mi frede fu aksi en wan sani. fesiman zn. voorganger, leider, De man keek zo onvriendelijk aanvoerder. ZIE TREFWOORD: dat ik hem niets durfde te fes'man. vragen. Di en m'ma taigi en tak' fesinen zn. voornaam. ZIE: nen. a no e go na doro, a swa en fesisei zn. voorkant, voorgrond. ZIE fesi. Toen zijn moeder hem zei TREFWOORD: fes'sei. dat hij niet naar buiten mocht, fesitifi zn. voortand, snijtand. ZIE zette hij een boos gezicht. TREFWOORD: fes'tifi. fesi2 vz. voor. Wan bigi dagu e fesiwan zn. voorste. ANT: bakawan. sidon fesi a doro, dat' meki mi feskoki zn. schort, voorschoot. no o go in'sei. Er zit een grote fes'man zn. voorganger, leider, hond voor de deur, daarom ga ik aanvoerder. ZIE: bakaman; niet naar binnen. ANT: baka3. edeman; driktoro. na fesi fes'sei zn. voorkant, voorgrond. A: 1) bw. daarvoor, voorafgaand. A Pe a pikin go? B: A go na fes'sei. A: Waar is het kind heen yari di psa alen fadon, ma a gegaan? B: Hij is naar voren yari na fesi a no kon srefsrefi. gegaan. ANT: bakasei. Vorig jaar heeft het geregend, maar het jaar daarvoor fes'tifi zn. voortand, snijtand. ALG: tifi. helemaal niet. fes'wowoyo zn. de voorkant van 2) bw. vooraf. Mi gi a man afu fu de centrale markt. ZIE TREFWOORD: a moni na fesi fu a kan bai a wowoyo. ferfi. Ik gaf de man de helft van fet'bakru het geld vooraf zodat hij de verf 1) zn. geest die iemand aanzet tot kon kopen. vechten. A pikin abi wan di de na fesi bw. voor. Den dei fet'bakru. Dat' meki a lobi feti. di de na un fesi o tranga gi a Het kind is bezeten door een kondre. De dagen die voor ons vechtgeest. Daarom houdt ze liggen zullen moeilijke dagen van vechten. SYN: fet'obia. zijn voor het land. GEBRUIK: het 2) zn. vechtersbaas. A pikin na pers. vnw. wordt aangepast in wan fet'bakru. A lobi feti. Het de zin. ANT: di de na baka. kind is een vechtersbaas. Ze go na fesi ww. vooruit gaan, houdt van vechten. SYN: fet'man. vooruit komen. Solanga den e fet'feti tan feti, a kondre no o go na 1) ww. steeds kibbelen, vaak fesi. Zolang ze maar ruzie 84
feti
Sranan Tongo - Nederlands figi grond te komen, zal je geen ruzie maken. Te yu abi furu huis hebben als je oud bent. Mi pikin yu mu abi pasensi, bika e feti fu doro kantoro fosi aiti her' dei den e fet'feti. Als je yuru. Ik haast me om voor acht veel kinderen hebt, moet je uur op kantoor te zijn. SYN: meki geduldig zijn, omdat ze de hele dag ruzie maken. muiti. 2) zn. geruzie. A fet'feti fu den feti baka ww. tegenstand bieden, pikin e weri mi ede! Ik heb terugvechten. genoeg van het geruzie van de fet'man zn. vechter, vechtersbaas. kinderen (lett: Het geruzie van fet'musu zn. helm. de kinderen maakt mijn hoofd fet'obia moe). 1) zn. geest die iemand aanzet tot vechten. SYN: fet'bakru. 3) ww. schermutselen. Amerika teki a kondre abra kba, ma na 2) zn. strijdamulet. son presi den e fet'feti ete. fetre zn. veter. Amerika heeft het land al fetre lusu een draadje los zijn, veroverd, maar op sommige niet goed wijs zijn. Di un taki plaatsen vinden er nog pikinso nanga a man, un kon si schermutselingen plaats. tak' en fetre lusu. Nadat we een 4) zn. klein ongeregeld gevecht, tijdje tot de man gesproken schermutseling. Dya na foto un hadden, kwamen we tot de no yere noti fu den fet'feti na conclusie dat er een draadje Moengo. Hier in de stad hebben los was. we niets gehoord van de fet'sani zn. wapen. schermutselingen te Moengo. fet'sipi zn. oorlogsschip. feti fet'wagi zn. strijdwagen, 1) ww. vechten, strijden, kampen, pantserwagen. feyanti zn. vijand. ANT: mati. worstelen. Den tu boi feti bika a wan ben broko a trawan f'furu ww. stelen. ZIE TREFWOORD: fufuru. baisigri. De twee jongens vochten omdat de ene de fiets fiadu zn. bepaald soort gebak. van de andere stuk gemaakt figa zn. vijg. had. figabon zn. vijgeboom. figi 2) zn. gevecht, oorlog, strijd. A 1) ww. bezemen, vegen. Te yu feti fu den tu kondre dati e go doro. De oorlog tussen die kba wasi den dot'sani, dan yu twee landen gaat door. mu figi a kukru. Als je klaar 3) ww. ruzie maken, kibbelen. bent met de afwas, moet je de Solanga den e tan feti, a kondre keuken vegen. SYN: sibi. no e go na fesi. Zolang ze maar 2) ww. afvegen, wissen. Figi a ruzie blijven maken, komt het tafra; a lai doti. Veeg de tafel land niet vooruit. ANT: agri. af; hij is vuil. Te un kba skrifi 4) ww. moeite doen, haasten. Efu tapu a bord, wan fu unu mus yu no feti now gi wan pisi gron, figi en. Als jullie klaar zijn met yu no o abi wan tanpresi te yu schrijven op het bord, moet een kon owru. Als je nu geen van jullie het wissen. moeite doet om aan een stuk 3) ww. vergeten. Holland kan 85
figifutu Sranan Tongo - Nederlands fir'firi figi en! Holland kan het finga vergeten! SYN: fergiti. 1) zn. vinger (ook: teen). GEHEEL: anu1; DELEN: nangra; SPEC: doi; figi puru ww. wegvegen, mindrifinga; pikinfinga. ZIE: uitwissen. Fosi den pikin e meki rep, dan ifrow e meki wan fu futufinga. 2) zn. één bacove of banaan. Mi den boi figi ala sani puru fu a bai wan moi anu bakba na bord. Voordat de kinderen de wowoyo, dan mi nyan tu finga repetitie maken, laat de fosi mi doro oso. Ik heb een juffrouw een van de jongens mooie tros bacoven op de markt alles op het bord uitwissen. gekocht, en ik heb er twee (lett: figifutu zn. deurmat. SYN: twee vingers) gegeten voordat matamata. ik thuis kwam. fin'botro zn. fijne boter, sutu wan finga go na loktu roomboter. ZIE: botro. vinger opsteken. Ifrow taki: Te fin'fini yu wani aksi wan sani, yu mu 1) bw. haarfijn, in heel kleine sutu yu finga go na loktu. stukjes, in detail. A ferteri a tori Juffrouw heeft gezegd: Als je fin'fini. Hij vertelde het verhaal wat wil vragen moet je eerst je in detail. No poti a konofroku vinger opsteken. her'heri ini a nyanyan. Koti en fingamarki zn. vingerafdruk. fin'fini fosi. Doe de knooflook fini niet heel in het eten, maar snijd 1) bnw. mager, dun. SYN: mangri. hem eerst in kleine stukjes. 2) zn. details. Un ben taki fu a 2) bnw, bw. een verfijnde vorm sani, ma a no gi mi a fin'fini fu of manier, van betere kwaliteit, a tori ete. We hebben erover niet grof. Latinos e prei fini gesproken, maar hij heeft me de poku. Latinos speelt betere details van de zaak nog niet muziek. Yu mu aksi Rudi fu verteld. meki a kasi, bika a e wroko fini. 3) bnw. slank, dun. Luku a pikin Je moet Rudi vragen om de kast nanga den fin'fini frekti. Kijk te maken omdat hij netjes naar dat kind met de fijne werkt. vlechtjes. Fu ala den pikin fu 3) zn. kern, essentie, belangrijkmi, disi na a moro fin'fini wan. ste deel. San na a fini fu a tori? Van al mijn kinderen, is deze Wat is het kern van de zaak? de slankste. finpeiri zn. vuurwerk. ZIE: bombel; 4) ww. in heel kleine stukjes pagara. snijden, scheuren, enz. Mi finyoro zn. viool. fin'fini a papira fu sma no leisi fir'firi ww. rondtasten, betasten, san ben skrifi na en tapu. Ik bevoelen. Fa a faya ben gwe mi versnipperde het papier zodat no si pe a korku fadon. Ma mi men niet meer kon lezen wat fir'firi na gron te leki mi feni en. erop stond. Doordat de stroom uitgevallen fin'fini alen lichte regen, was kon ik niet zien waar de motregen. A alen ben e fin'fini kurk gevallen was. Maar ik heb tide mamanten. Het motregende rondgetast totdat ik hem vond. vanmorgen. ZIE TREFWOORD: alen. ZIE: firi. 86
firi Sranan Tongo - Nederlands fiti firi we hem een paar dagen niet 1) ww. voelen. Mi no firi switi gezien hadden, gingen we hem bezoeken. SYN: luku. tide. Ik voel me niet zo lekker vandaag. tapu fisiti op bezoek. Mi no ben man kon esde. Mi ben abi sma 2) ww. tasten. Yu mu abi dek'ati tapu fisiti. Ik kon gisteren niet fu firi nanga yu anu ini wan komen. Ik had mensen op fisi-olo. Je moet lef hebben om bezoek. met je handen in een visgat te fis'man1 zn. visser. tasten. ZIE: fir'firi; fasi4. 3) zn. gevoel, voorgevoel. Mi abi fis'man2 zn. verzamelnaam voor wan firi taki wan sma o kon verschillende vogelsoorten die luku mi tide. Ik heb zo het vissen vangen. gevoel dat iemand me vandaag fis'neti zn. visnet. zal komen opzoeken. fisti bnw. vies, slordig, smerig. ZIE: firi wan fasi in verlegenheid doti2. brengen. ZIE TREFWOORD: fasi1. dot'fisti bnw. erg vies. No wan sma no lobi en te a dot'wagi firi wan sma mofo iemand dropu a dot' fisti watra na den proberen uit te horen. ZIE mofodoro. Niemand vindt het TREFWOORD: mofo. leuk wanneer de vuilniswagen fis'bonyo zn. graat. smerig vies water voor hun fis'boto zn. vissersboot. inrit gelekt heeft. fis'buba zn. vissenhuid, schub. fisti sani zn. eufemisme voor fisi sexuele handelingen. 1) zn. vis. fisti tori 2) ww. vissen. 1) zn. schuine mop. fisi-aka zn. visarend. 2) zn. affaire, vuile zaakjes. Esde fisiman ZIE TREFWOORD: fis'man1. fisi-olo zn. kunstmatig aangelegde den taki na radio fa driktoro du vijver om vissen te kweken, of wan lo fisti tori. Gisteren een natuurlijke vijver waarin hebben ze op de radio gezegd vissen zich vermenigvuldigd dat de directeur in vele vuile hebben, een visgat (SN). zaakjes betrokken is. fiti fisiti 1) ww. passen. A susu no e fiti mi 1) zn. gast, visite. Mi no man kon. Mi abi fisiti. Ik kan niet komen. moro. De schoenen passen me Ik heb gasten. niet meer. 2) zn. vriend; vriend, kameraad. 2) ww. passen. Go fiti a bruku, A: Na yu kon nanga den sma meki mi si efu a sidon bun na disi? B: No, den sma disi a no yu skin. Ga de broek passen, mi fisiti. A: Hoor jij bij deze laat me zien of hij goed zit. mensen? B: Nee, ik bemoei me 3) bnw. goed, rechtvaardig, niet met hen (lett: deze mensen passend, welverdiend. A no fiti behoren niet tot mijn vrienden fu lei gi yu mama. Het is niet kring). GEBRUIK: heeft vaak een goed om tegen je moeder te jokken. A no fiti fu wan negatieve klank. krutubakra teki tyuku. Het past 3) ww. bezoeken. Di un no si en niet voor een rechter smeergeld wantu dei, un go fisiti en. Toen 87
flaka Sranan Tongo - Nederlands folku aan te nemen. ZIE: bun. flit. Ik zal een muskietenkaars fiti ai ww. mooi (en goed) aansteken want ik heb geen vinden, bevallen. Kownu trow flitspuit. Etym: een oude merknaam voor insekticide. nanga a frow di ben fiti en ai. De koning trouwde met de 2) zn. vloeibare insekticide. A flit vrouw die hij mooi vond. ZIE: disi bun gi mira nanga maskita. moi. Deze insekticide is werkzaam flaka1 tegen mieren en muskieten. 3) ww. spuiten, flitten (SN). Flit 1) zn. vlek. Luku, wan flaka de na yu seifesi! Kijk, er zit een den mira. Spuit de mieren dood (met insekticide). vlek op je wang! VAR.: fraka. 4) ww. wordt gebruikt voor 2) ww. vlekken. Luku bun, boi. A iemand die met spetters spreekt. dyamu o flaka yu krosi. Kijk Tya wan prasoro! A man dati e uit, jongen. De koelidruiven flit te a e taki. Neem een maken vlekken op je kleren. paraplu mee! Die man sproeit flaka2 ww. in de gaten houden, als hij spreekt. bespieden. Na wan pisten kba di fluku den skowtu e flaka en. De politie 1) ww. vervloeken. Di a frow no houdt hem al enige tijd in de gaten. feni san a ben suku, a bigin flamingo zn. rode ibis. Ook fluku. Toen de vrouw niet vond waarnaar ze zocht begon ze te bekend als korikori. vloeken. ZIE: wisi; kosi1. VAR.: flaw fruku2. 1) bnw. flauw, bewusteloos, bezwijmd. Di a wagi naki a 2) zn. vloek. A oso disi abi wan boi, a ben didon flaw wan yuru fluku. Er rust een vloek op dit langa. Toen de auto die jongen huis. VAN NL: vloek. had aangereden, was hij een uur fo telw. vier. ZIE TABEL BIJ: nomru. lang bewusteloos. di fu fo rangtelw. vierde. 2) ww. slap hangen. Te a son opo fo-ai-awari zn. vieroog opossum hei den bromki e flaw. Als de (zo genoemd omdat hij een zon hoog staat, hangen de lichte scherp begrensde vlek bloemen slap. boven elk oog heeft). ZIE: awari. fadon flaw ww. flauwvallen, fodewroko zn. donderdag. ZIE TABEL bezwijmen. A skreki taki a BIJ: wiki1. fadon flaw. Hij schrok zodanig fokanti dat hij flauwviel. 1) bnw. vierkant. flèi ['flɛⁱ] ww. bliksemsnel 2) zn. vierkant. ZIE: faki. handelen. Di den pikin si den fokofoko zn. longen. m'ma e kon, den flèi go wasi den folku zn. volk, bevolkingsgroep. A dot'sani. Toen de kinderen hun president mus dini a folku, ma a moeder zagen aankomen, vlogen man disi e suku en eigi bun ze weg om de afwas doen. nomo. De president moet het flit volk dienen, maar deze man 1) zn. spuitbus (van insekticide), zoekt alleen zijn eigen voordeel. flitspuit. Mi o leti wan Fos'fosi den folku ini Sranan no maskitakandra, bika mi no abi ben makandra nanga densrefi. 88
fon Sranan Tongo - Nederlands fosten Vroeger konden de volkeren in ANT: laste; kriboi. Suriname niet met elkaar 2) vw. voordat. Fosi mi go opschieten. SYN: pipel. drape, mi mus du wan sani. fon Voordat ik daarnaar toe ga, 1) ww. zwepen, rammelen, slaan, moet ik eerst iets doen. ANT: baka di. verslaan, afranselen. A mama fon a pikin, bika a hogri. De 3) bw. vroeger. Fosi mi ben waka nanga futu go na skoro. moeder heeft het kind Vroeger ging ik te voet naar afgerammeld omdat ze stout school. A no e du den sani was. ZIE: naki; wipi. moro san a ben lobi du fosi. Hij 2) ww. stampen. Yu e fon a aleisi doet de dingen niet meer die hij fu puru a buba. Je stampt de vroeger graag deed. ANT: now; rijst om het kaf te verwijderen. nownow. SYN: stampu1. dan fosi vw. toen pas. Di mi frow fon nanga mofo overbluffen, door gwe libi mi, dan fosi mi kon grootspraak iemand tot zwijgen ferstan tak' sani no ben waka brengen. ZIE TREFWOORD: mofo. bun ini a trowlibi. Toen mijn fonfon zn. pak slaag, slaag, vrouw me verlaten had, toen afranseling. A frow kisi fonfon pas besefte ik dat het niet goed fu a man. De vrouw heeft een ging in ons huwelijk. pak slaag van de man gehad. fosi dati bw. voordien, daar fonsu zn. fonds, geld verzameld voor, eerder. A dei dati den tu voor een bepaald doel. man tron mati. Ma fosi dati den forku zn. vork. ZIE: spun; nefi. ben libi leki feyanti nanga foroisi zn. voorkamer, densrefi. Op die dag werden de woonkamer, voorzaal (SN). twee mannen vrienden. Maar fos'fosi bw. vroeger, eerder. daar voor leefden ze in Fos'fosi mi ben go furu na vijandschap met elkaar. strati. Ma now di mi trow, mi no fosiwan zn. eerste, voorste. Hesdie e go na strati someni moro. kon leki fosiwan. Baka dati Vroeger ging ik veel de straat Ernie doro. Hesdie kwam als op. Maar nu ik getrouwd ben, ga eerste. Daarna kwam Ernie. ANT: ik niet zoveel meer uit. fos'fosi sani zn. eerste vaardiglastewan; kriboiwan. heden, grondbeginselen. A ben fosten [fos 'teŋ] de wan bun temreman. Ma 1) bw. vroeger, eerder, lang terug. baka di a kisi wan mankeri, a Fosten yu ben kan bai kasababen mus leri den fos'fosi sani brede fu wan sensi wan. fu a wroko baka. Hij was een Vroeger kon je cassavebrood goede timmerman. Maar nadat kopen voor één cent per stuk. hij een ongeluk gekregen had, SYN: fosi. moest hij de basisbeginselen 2) bnw. ouderwets. Wan fosten van het werk weer aanleren. kukru de fu feni ete pe a fosi krutu-oso ben de. Er is nog 1) rangtelw. eerst(e). Mi na a fosi steeds een keuken van vroeger te vinden waar het gerechtspikin fu mi mama. Ik ben het gebouw stond. eerste kind van mijn moeder. 89
fotenti Sranan Tongo - Nederlands frafra fu fosten bw. van vroeger. Yu mu sabi triki den fow gi a anyisa, a kba now fu taki fu den sani fu no o sidon bun na yu ede. Als je fosten. Je moet nu ophouden niet weet hoe je de vouwen in om over de dingen van vroeger een anyisa (hoofddoek) moet te spreken. strijken, zit hij niet goed op je fotenti telw. veertig. ZIE TABEL BIJ: hoofd. fowru nomru. 1) zn. vogel. foto 1) zn. stad. Damsko na wan bun 2) zn. kip, hen. MNL: kakafowru. bigi foto. Amsterdam is een pikin fowru zn. kuiken. fowrudoti zn. parasitaire planten zeer grote stad. ZIE: dorpu. VAN die voornamelijk op bomen en ENG: fort. struiken groeien. 2) zn. Paramaribo, de binnenstad fowrukoi zn. vogelkooi, van Paramaribo. Mi e go na kippenhok. foto. Ik ga naar de stad fowruloso zn. mijt die leeft op (Paramaribo). GEBRUIK: Vanuit kippen en andere vogels, rode een buitenwijk komende bloedmijt. betekent dat het stadscentrum. fowrumeti zn. kippevlees. ZIE: Vanuit andere plaatsen komende duidt het heel meti. Paramaribo aan. fowruwiwiri zn. veer (van een fotoman vogel). 1) zn. iemand uit Paramaribo. fowtow 2) zn. stadsbewoner, stedeling. 1) zn. foto. SYN: fotosma. 2) zn. röntgenfoto. A datra puru fotosei zn. het centrum van de wan fowtow fu luku efu a bonyo stad. GEBRUIK: binnen de stad broko. De dokter liet een duidt dat het stadscentrum aan. röntgenfoto maken om te zien fotosma of het bot gebroken was. 1) zn. iemand uit Paramaribo. fowtu 1) zn. fout, schuld, vergissing. Na Den sma fu Nickerie ben sabi wantron tak' wi na fotosma. De mi fowtu. Het is mijn schuld. Gado no e meki fowtu. God mensen van Nickerie wisten maakt geen fouten. direct dat we uit Paramaribo kwamen. 2) bnw. verkeerd. A wagi no e 2) zn. stadsbewoner, stedeling. tnapu bun tapu a pasi, a tnapu SYN: fotoman. fowtu. De wagen staat niet fow goed op de weg; hij staat 1) ww. vouwen. Fow den krosi verkeerd. moi fosi yu poti den ini a kasi. frafra 1) bw. heel weinig, een beetje. Vouw de kleren netjes op Poti pikin sowtu gi a nyanyan, voordat je ze in de kast legt. ZIE: bika mi poti frafra nomo. beni. 2) bnw. krom, gevouwen. Ala Strooi een beetje zout op het den papira fow. Al de papiereten, want ik heb er heel weinig tjes zijn gevouwen. ZIE: kron. in gedaan. SYN: pikinso. 3) zn. vouw, plooi. Efu yu no 2) bw. iets vluchtig doen. Mi 90
fraga Sranan Tongo - Nederlands fredefrede franya taigi Robby fa fu krin a prasi, 1) zn. franje, rafel. Den boi meki ma a du en frafra nomo. Ik heb Robby gezegd hoe hij het erf moi franya gi den frigi. De moest schoonmaken. Maar hij jongens hebben mooie franje heeft het slechts vluchtig aan hun vliegers gemaakt. gedaan. 2) ww. aan flarden scheuren. Den fraga zn. vlag. yonguwan fu now e franya den fragatiki zn. vlaggemast. brukufutu. Dan den taki na a frak bnw. heel veel. A no wan frak modo tan so. De jongeren van krosi mi mu wasi tide. Ik moet deze tijd scheuren hun heel wat kleren wassen vandaag. broekspijpen af. Ze zeggen dat rafels in de mode zijn. GEBRUIK: wordt meestal met wan frede gebruikt. ANT: pikinso; frafra. 1) ww. bang zijn, vrezen. Yu no fraka zn. vlek. ZIE TREFWOORD: flaka1. mus frede ini yu eigi oso. Je frambo zn. flambouw, fakkel. moet niet bang zijn in je eigen frambow ZIE TREFWOORD: frambo. huis. ZIE: skreki1. 2) ww. bang maken. A boi disi Fransikondre ZIE TREFWOORD: lobi fu frede a pikin. Deze Franskondre. jongen houdt ervan om dat kind Franskondre zn. Frankrijk. bang te maken. fransman zn. Frans sprekend 3) bnw. bang, vreesachtig. A persoon. frow ferteri unu wan frede tori. fransman-birambi zn. carambola. Die vrouw heeft ons een Frans'sei zn. Frans Guyana. angstaanjagend verhaal frantwortu verteld. A frede pikin fu mi no e 1) zn. verantwoordelijkheid. A skreki so esi moro. Dat bange frantwortu disi bigi tumsi. Mi kind van mij schrikt nu niet no man tyari en. Het is een te meer zo gauw. grote verantwoordelijkheid. Ik 4) zn. vrees, angst. A frede fu a kan die niet dragen. pikin disi kon moro mofo now. 2) bnw. verantwoordelijk. Yu De angst van dit kind is nu mus du a wroko tapu wan erger geworden. ZIE: groskin. frantwortu fasi. Je moet het 5) bnw. lelijk. Mi no wani a boi, werk op een verantwoordeyongu. En fesi frede. Ik mag die lijke manier doen. jongen niet, hoor. Hij heeft een gi frantwortu ww. lelijk gezicht. GEBRUIK: jongelui verantwoording afleggen, rekenschap geven van, onderling. verantwoorden. En a no mi fredefrede basi. Mi no abi fu gi en 1) bnw. vreesachtig, bang. Efu yu frantwortu. Hij is niet mijn fredefrede, yu no abi fu kon baas. Ik ben hem geen nanga unu. Als je bang bent, verantwoording schuldig. A hoef je niet met ons mee te no kan gi frantwortu san a du komen. nanga a moni. Hij kan niet 2) ww. vreesachtig zijn. Un no verantwoorden wat hij met het abi fu aksi Henri. A man dati e geld gedaan heeft. fredefrede tumsi. We hoeven 91
fredeman Sranan Tongo - Nederlands frikowtu Henri niet te vragen. Die man is dangra; fromu. te bang. 4) ww. omwikkelen. A aboma fredeman zn. iemand die bang is. frekti a dia. De boa heeft zich Odo: Fredeman ede no e broko. om het hert heen gewikkeld. Spreekwoord: Beter blo(de) Jan fremusu zn. vleermuis. dan do(de) Jan. fremusu-aka zn. vleermuisvalk. frei fri 1) ww. vliegen. Den plane no 1) bnw. vrij. mag frei abra a foto. 2) zn. vrijheid. Ini 1863 kownu gi Vliegtuigen mogen niet over de den srafu fri, ma den no ben fri stad vliegen. fu libi den pranasi te leki 1873. 2) zn. vleugel, vlerk. In 1863 gaf de koning de slaven freida zn. vrijdag. ZIE TABEL BIJ: de vrijheid, maar ze waren niet wiki1. vrij de plantages te verlaten tot freide zn. vrede. 1873. freifrei zn. vlieg. 3) bw. vrij, niet beperkt, freigron zn. vliegveld, ongelimiteerd. Awinsi mi de na landingsplaats, landingsbaan. ZIE: straf'oso, mi firi fri. Hoewel ik lanpresi. in de gevangenis zit, voel ik me freiri vrij. Nyanyan de fu naki dagu, 1) ww. vrijen, flirten. Di un ben yu kan nyan fri. Er is eten in yongu, un ben lobi fu sidon overvloed, je mag eten zoveel freiri te un ben go na kino. je wilt. Toen we jong waren, hielden frifi ww. wrijven, inwrijven, we ervan om te flirten als we in smeren. ZIE TREFWOORD: wrifi. het theater zaten. frigi zn. vlieger (speelgoed). 2) ww. vrijen, seksuele omgang frigiti ww. vergeten. ZIE TREFWOORD: hebben. Di mi broko kon ini a fergiti. oso, mi kon miti den didon e frikowtu freiri. Toen ik onverwachts het 1) zn. snot. Ala den pikin-nengre huis binnenkwam, trof ik ze ben e waka nanga frikowtu na vrijend in bed aan. den noso. Al de kinderen liepen 3) zn. vrij(st)er. met een snotneus rond (lett: met frekti snot aan hun neus). 1) ww. vlechten. Sandra frekti 2) zn. verkoudheid. Wan hebi wan moi wiwiri. Sandra heeft frikowtu naki en. Hij heeft een een mooi kapsel gevlochten. zware verkoudheid opgelopen. SYN: brei. 3) bnw. verkouden. A pikin 2) zn. vlecht. A Hindustani pikin frikowtu pikinso, dat' meki a e abi wan langa frekti. Het kreikrei. Het kind is een beetje Hindoestaanse meisje heeft een verkouden, daarom is het lange vlecht. huilerig. 3) bnw. moeilijk, ingewikkeld, abi frikowtu ww. verkouden gecompliceerd. A tori disi zijn. Ernie abi frikowtu, dat' frekti. Mi no man grabu en. meki a no kon na wroko tide. Deze situatie is ingewikkeld. Ik Ernie is verkouden, daarom is kan het niet begrijpen. SYN: hij vandaag niet aan het werk 92
fringi Sranan Tongo - Nederlands fruferi gekomen. ZIE: awari. fringi ww. werpen, gooien, froktubon zn. vruchtboom. smijten. ZIE: iti. VAN ENG: fling. fromu fringi trowe ww. weggooien, 1) bnw. moeilijk, ingewikkeld, wegsmijten. Di mi kba dringi a gecompliceerd. A tori ben soft, mi fringi a batra trowe. fromu, dat' meki skowtu teki so Nadat ik de frisdrank langa fu tyari en kon na krin. opgedronken had, wierp ik de De zaak was ingewikkeld, fles weg. daarom duurde het zo lang fringi wan ai tapu letten op, in de voordat de politie hem kon gaten houden. ZIE TREFWOORD: ai2. oplossen. SYN: dangra; frekti. 2) ww. verwarren, in de war friyari raken. Di mi e saka a frigi, mi 1) ww. jarig zijn. Oten yu o fromu a titei. Toen ik mijn friyari? Wanneer ben je jarig? vlieger neerhaalde, is het touw ZIE: bigiyari. in de war geraakt. 2) zn. verjaardag, frow verjaardagsfeest. Grantangi gi 1) zn. vrouw, mevrouw. SYN: uma. ala sma san kon na mi friyari esde. Ik wil iedereen bedanken 2) zn. echtgenote. SYN: wefi. die gisteren op mijn frowa bnw. tot op de draad verjaardag is gekomen. versleten. No weri a empi dati. A friyaridei zn. verjaardag. Tapu mi frowa tumsi. Trek dat hemd niet friyaridei ala mi famiri bèl aan. Het is tot op de draad kmopo fu Nederland. Op mijn versleten. verjaardag belde mijn hele fru vw. voor (wordt alleen familie me vanuit Nederland. gebruikt in de uitdrukking wan friyari-oso [fri 'yar o so] zn. fru wan). verjaardagsfeest. wan fru wan bw. één voor één. frodyadya bnw. aan flarden, Datra kari den sma wan fru haveloos. SYN: prit'priti. wan kon in'sei. De dokter riep de mensen één voor één naar froisi ww. verhuizen, verhuisd binnen. SYN: wan wan. zijn. Di mi ben abi tin yari, mi froisi kon na a foto. Toen ik tien frudu jaar oud was, ben ik naar de stad 1) bnw. vloed, hoogtij. Nownow a verhuisd. Te un froisi, dan mi o Srananliba frudu. Het is nu go na wan tra skoro. Als we vloed in de Suriname rivier. verhuisd zijn, ga ik naar een SYN: hei1. andere school. 2) ww. vloed worden, froiti overstromen. ANT: fala2. 1) ww. fluiten. Her' dei a man e 3) zn. overstroming. fruduwatra zn. vloed, hoogtij. froiti. De hele dag fluit de man. Nownow a Srananliba abi VAN NL: fluiten. fruduwatra. Het is nu vloed in 2) zn. fluit. Den pikin e bro tapu de Suriname rivier. ANT: a froiti. De kinderen blazen op falawatra. de fluit. fruferi ww. lastig vallen, plagen, froktu zn. vrucht. vervelen. ZIE TREFWOORD: ferferi. froktu-awari zn. bruine opossum. 93
fruk'fruku Sranan Tongo - Nederlands fuga fruk'fruku bw. heel vroeg. Yu mus pinda fu a frow dati. Ik heb go fruk'fruku na bakri-oso fu pinda's van die vrouw gekocht. feni brede. Je moet heel vroeg 3) vz. om. Den bigiman e kon naar de bakkerij gaan om brood makandra fu taki a moni tori. te krijgen. De leiders komen bij elkaar om fruku1 bw. vroeg. Tamara de geldzaak te bespreken. 4) vz. over. Den e taki wan tori mamanten mi o go fruku na fu Anansi. Ze praten over wowoyo. Morgenochtend ga ik Anansi. vroeg naar de markt. ANT: lati1. 5) vz. voor, ten behoeve van VAN NL: vroeg. (t.b.v.). Mi bai a paki spesrutu fruku2 ww. vervloeken. ZIE fu en, ma a no e weri en. Ik heb TREFWOORD: fluku. dit pak speciaal voor hem frumorsu ww. vermorsen, gekocht, maar hij draagt het verkwisten, verspillen. ZIE niet. ZIE: gi2. TREFWOORD: fermorsu. frustan ww. verstaan, begrijpen. fu di vw. omdat, doordat. Fu di mi mu wasi den krosi fu mi, meki mi ZIE TREFWOORD: ferstan. no man gwe. Omdat ik mijn frusteri ww. feliciteren, kleren moet wassen, kan ik niet gelukwensen. ZIE TREFWOORD: weg. SYN: bikasi; na di. fersteri. frustu fu sanede bw. waarom. ZIE TREFWOORD: sanede. 1) zn. roest. Sorgu tak' yu krabu ala frustu puru fosi yu spoiti a fu tru bw. werkelijk, echt. Di mi wagi. Zorg dat je alle roest m'ma kmopo at'oso, mi ben verwijdert voordat je de wagen breiti fu tru. Toen mijn moeder spuit. uit het ziekenhuis ontslagen 2) bnw. verroest. Wan frustu werd, was ik echt blij. baisigri. Een verroeste fiets. fufuru ww. stelen. Te yu go na 3) ww. verroesten. Yu mu tara a wenkri, yu mus keti yu baisigri, wagi noso a o frustu. Je moet noso den o fufuru en. Wanneer de auto laten asfalteren anders je naar de winkel gaat, moet je je verroest hij. fiets met de ketting vastzetten, fruteri ww. vertellen. ZIE anders wordt hij gestolen. fufurubakru zn. kleptomanie, TREFWOORD: ferteri. stelende geest. A boi disi mus frutrow ww. vertrouwen. ZIE abi wan fufurubakru. Ala sani TREFWOORD: fertrow. san a si, a e fufuru. Deze jongen fruwakti ww. verwachten, rekenen lijdt aan kleptomanie (lett: heeft op. ZIE TREFWOORD: ferwakti. een stelende geest). Alles dat hij fruwondru ww. verwonderen. ZIE ziet, steelt hij. TREFWOORD: ferwondru. fufuruman zn. dief. fu fuga ww. balen, een hekel hebben 1) vz. van. A oto na fu en. De aan, geïrriteerd raken. Te alen e auto is van hem. bigin kon mi e fuga, bika mi sabi 2) vz. uit, van. A granman fu den taki a heri dyari fu mi o sungu. Dyuka kmopo fu Dritabiki. Het Wanneer het begint te regenen opperhoofd van de Aukaners baal ik, want ik weet dat mijn komt uit Drietabbetje. Mi bai 94
fugufugu Sranan Tongo - Nederlands futu hebi, dan ala den gotro e furu. hele erf zal onderlopen. Als het hard regent raken alle fugufugu goten vol. 1) bnw. wollig, ruigharig (van furu leisi vaak. ZIE TREFWOORD: leisi2. dieren). futu 2) bnw. mul, niet compact (van 1) zn. voet, poot. Mi kon nanga zand). futu. Ik ben te voet gekomen. funamku 1) bw. voornamelijk. A boskopu ZIE: aifutu; bakafutu; futufinga; disi na funamku gi den sma di ondrofutu; tapufutu. 2) zn. been. Den ben mu koti a e libi na Abrabroki. Deze boodschap is voornamelijk futu let' ondro a kindi. Ze voor de mensen die te moesten het been vlak onder de Abrabroki wonen. VAR.: namku. knie amputeren. ZIE: bonfutu; bowtu1; kindi; koiti. VAN NL: voornamelijk. 2) bnw. belangrijk. Na wan bro futu ww. zitten rusten. Mi e funamku sani fu leri den pikin go bro mi futu. Mi waka tumsi. maniri. Het is belangrijk om Ik ga even zitten. Ik heb te veel de kinderen manieren te leren. gelopen. ZIE: sidon. de na en futu ww. menstrueren. SYN: prenspari. Te Henna de na en futu, a no e fundamenti zn. fundament, bori gi en masra. Als Henna fundering. ZIE: stonfutu. menstrueert, kookt ze niet fungubon zn. kranspalm, naam voor haar man. ZIE: munsiki; voor twee soorten sierplanten (de bladeren worden gebruikt als futuman nyanyan. versieringen en ook om kaka futu ww. tegenstand grafkransen te maken). bieden, weerstand bieden, zich furu verzetten. Den ben wani poti mi 1) bw. vaak, erg. Te pikin-nengre nanga tranga na dorosei, ma e kisi tifi, den e baba furu. Als mi kaka futu gi den. Ze wilden me met geweld buiten zetten, kinderen tanden krijgen, maar ik heb me verzet. kwijlen ze erg. Fa mi mankeri kisi futu ww. pootjes krijgen brudu mi e kisi drai-ede furu. Vanwege een lage bloeddruk (wordt gebruikt als iets voel ik me vaak draaierig. verdwenen of gestolen is). Ala den wrokosani ini a kantoro 2) telw. veel. A wagi fu mi e kisi futu. Alle benodigdheden dringi furu oli. Mijn auto van het kantoor hebben gebruikt veel benzine. ANT: pootjes gekregen. pikinso. meki futu ww. dansen. Esde neti 3) bnw. vol. A nyan te en bere yu ben mu si fa den sma ben furu. Hij heeft zijn buikje rond meki futu na a friyari-oso. gegeten (lett: totdat zijn buik Gisteren avond had je moeten vol was). ANT: leigi. zien hoe uitbundig ze dansten 4) ww. vullen, volgieten. Go na op het verjaardagsfeest. SYN: liba go furu ala den dyogo nanga watra. Ga naar de rivier lusu futu. om al de flessen te vullen. misi futu ww. struikelen. Son 5) ww. vol worden. Te a alen kon leisi te yu e opo fu yu bedi, yu 95
futubangi Sranan Tongo - Nederlands gari erende vrouw klaargemaakt is. kan misi yu futu dan yu e futumarki zn. voetafdruk. fadon. Als je uit je bed komt, futupasi zn. voetpad. kun je soms over je voeten futusei zn. het onderste gedeelte struikelen en vallen. ZIE: aka1. van iets, voet. Wan fu den pikin futubangi zn. voetbank. ben sidon na a edesei fu a bedi, futuboi zn. loopjongen, a trawan na a futusei. Een van boodschappenjongen. ZIE: de kinderen zat aan het boskopuman. hoofdeind van het bed, de futufinga zn. teen. andere aan het voeteneind. ANT: futuketi zn. voetketting. ZIE: keti. futuman nyanyan zn. eten klaaredesei. gemaakt door een menstruerende fyofyo1 zn. schildwants. VAR.: vrouw. Son sma abi a trefu tak' bonfyofyo. den no man nyan futuman fyofyo2 zn. magische ziekte nyanyan. Sommige mensen samenhangend met onenigheid hebben een treef, ze mogen niets en ruzie, in het bijzonder tussen eten dat door een menstrufamilieleden.
G - g gaba zn. houten rustbank, brits. gado zn. god, godheid. ala gado dei bw. elke dag, door God gegeven dag. Ala gado dei te mi kmopo na wroko, den pikin e gi mi ed'ati! Elke dag wanneer ik van het werk thuis kom, geven mijn kinderen me hoofdpijn! GEBRUIK: met nadruk. Masra Gado zn. God, Here God. Gadobuku zn. bijbel. SYN: Gadowortu. gadodede zn. bepaald soort plant. gadofowru zn. (huis)winterkoning. Ook bekend als gadotyo of tyotyofowru. Gadokondre zn. hemel. SYN: heimel. gadomarki zn. moedervlek. gadosneki zn. tapijtslang, boa constrictor. Ook bekend als daguwesneki of papasneki. gadotyo zn. (huis)winterkoning. Ook bekend als gadofowru of tyotyofowru. Gadowortu zn. bijbel. 96
gagu ww. stotteren. Di skowtu aksi a boi pe a feni a moni, a bigin gagu. A no ben sabi san fu taki. Toen de agent aan de jongen vroeg hoe hij aan het geld kwam, begon hij te stotteren. Hij wist niet uit zijn woorden te komen. gangan zn. oudje, oud moedertje. ZIE: nene; musye. gansi zn. gans. garden zn. gordijn. ZIE: yarsin. gari1 1) bnw. klaar, gaar. A meti no gari ete. Het vlees is nog niet gaar. ANT: lala. 2) ww. gaar koken. Saka a faya ondro a patu, meki a aleisi gari. Zet het vuur op een lage stand en laat de rijst gaar koken. ZIE: klari. VAN NL: gaar. gari2 1) zn. geelzucht. Yu no mu nyan someni grun manya. Yu o kisi gari. Je moet niet zo veel groene manja's eten, anders
gaw Sranan Tongo - Nederlands gi ensrefi abra krijg je geelzucht. vruchten; het moes van de vruchten wordt gekookt met 2) zn. gal. suiker om (limonade)siroop te kari gari ww. zich opmaken bereiden. ZIE: markusa. voor een confrontatie. gaw bw. snel, vlug. Mi si mi pikin gersi brada go gaw na wenkri, ma a 1) ww. lijken op, schijnen. A no kon baka ete. Ik zag mijn meisje gersi en mama. Het broertje vlug naar de winkel meisje lijkt op haar moeder. ZIE: gaan, maar hij is nog niet agersitori. teruggekeerd. SYN: es'esi. ZIE: 2) ww. niet kunnen waar maken, wantewante. fantaseren, verbeelden. A: Mi gawgaw bw. heel snel. SYN: es'esi. kan opo 180 kilo. B: Man, i Gayana zn. Guyana. gersi! A: Ik kan 180 kilo Gayanaman zn. iemand uit optillen. B: Je fantaseert! Guyana, Guyanees. gesi zn. gist. ZIE TREFWOORD: dyesi. gebore ww. geboren zijn. Mi a no gesontu bw. gezond. Fu meki yu wan dorosei sma. Na dya mi skin tan gesontu, yu mu nyan gebore. Ik ben geen furu froktu. Om gezond te buitenlander. Ik ben hier blijven moet je veel fruit eten. A geboren. ekonomia fu a kondre kon geme ZIE TREFWOORD: dyeme. gesontu baka. De economie van 1) ww. kermen. het land is weer gezond 2) zn. gekreun. geworden. ANT: siki. VAR.: gengen zn. bel. ZIE TREFWOORD: kusontu. VAN NL: gezond. dyendyen. gi1 ger' bana n. half rijpe kookbanaan 1) ww. geven. Gi mi wan golu. (Is net geel geworden en nog Geef me een gulden. hard). ZIE TREFWOORD: bana. 2) ww. voortbrengen. A bon disi geri bnw. geel. ALG: kloru1. no e gi bun nyanyan. Deze geri kopro zn. geelkoper, brons. boom brengt geen goede geri pesi zn. gele erwt. ZIE: pesi. vruchten voort. geri-ede tingifowru gi2 vz. voor, ten behoeve van, aan. 1) zn. grote geelkopgier. Wordt Go bai wan brede gi mi. Ga een ook gewoon tingifowru brood voor me kopen. Te den go genoemd als het niet nodig is na krutu-oso, a afkati e taki gi a hem te onderscheiden van man. Als zij naar het andere soorten gieren. ZIE: gerechtsgebouw gaan, pleit de tingifowru. advocaat voor de man. 2) zn. kleine geelkopgier. Wordt gi abra overleveren. ZIE TREFWOORD: ook gewoon tingifowru abra. genoemd als het niet nodig is gi bere zwanger maken. ZIE hem te onderscheiden van TREFWOORD: bere1. andere soorten gieren. ZIE: gi bigi nen iemand (ver)eren. ZIE tingifowru. TREFWOORD: grani. gerikorsu zn. gele koorts. gi dyaranti garanderen. ZIE gerimarkusa zn. een zure TREFWOORD: dyaranti. passievruchtsoort met ronde gele gi ensrefi abra zich overgeven. ZIE 97
gi faya
Sranan Tongo - Nederlands goma varken. ZIE TREFWOORD: gi faya branden. ZIE TREFWOORD: dyindyamaka. faya2. ginipi zn. Guinees biggetje. ZIE gi frantwortu verantwoording TREFWOORD: dyinipi. afleggen, rekenschap geven van, gitara zn. guitaar. verantwoorden. ZIE TREFWOORD: go ww. gaan. Den pikin e go na skoro. De kinderen gaan naar frantwortu. school. ZIE: gwe. gi grani iemand (ver)eren. ZIE TREFWOORD: grani. go baka teruggaan. ZIE TREFWOORD: gi granman-oso uitdrukking om baka3. aan te geven dat men het go doro doorgaan. ZIE TREFWOORD: antwoord niet kent van een doro3. opgeven raadsel. ZIE TREFWOORD: go na baka achteruit gaan. ZIE granman-oso. TREFWOORD: baka3. gi keti opwinden (van uurwerk). go na doro op stap gaan. ZIE ZIE TREFWOORD: keti. TREFWOORD: doro1. gi mankeri verwonden. ZIE go na fesi vooruit gaan, vooruit TREFWOORD: mankeri. komen. ZIE TREFWOORD: fesi2. gi odi groeten, de groeten doen. ZIE go na loktu in de lucht springen. ZIE TREFWOORD: loktu. TREFWOORD: odi. gi pardon vergeven, vergiffenis go na strati uitgaan. ZIE TREFWOORD: strati. schenken. ZIE TREFWOORD: pardon. gi pasi toestemming geven. ZIE go na waka op reis gaan. ZIE TREFWOORD: pasi. TREFWOORD: waka. gi prisiri blij maken, plezier go nanga baka achteruit gaan. ZIE geven, genoegen scheppen. ZIE TREFWOORD: baka3. TREFWOORD: prisiri. go sribi slapen gaan. ZIE TREFWOORD: gi rai adviseren, advies geven. ZIE sribi. go teki ophalen. ZIE TREFWOORD: teki. TREFWOORD: rai. gi spoiti injectie geven, injecteren. godo1 zn. bijen- of wespennest. ZIE TREFWOORD: spoiti. VAR.: waswas'godo. gi tongo ontzettend hard huilen of godo2 zn. gedroogde uitgeholde schreeuwen. ZIE TREFWOORD: tongo. kalebas. (Wordt bij hengelen gi tori ZIE TREFWOORD: tori. gebruikt om aas te bewaren). 1) verhalen vertellen. gogo zn. billen, zitvlak, achterste. 2) iemand op zijn nummer zetten SYN: bakasei. (de mond snoeren). gogobonyo zn. staartbeen. gogo-olo zn. aars, anus. GEBRUIK: gi wan anu een handje helpen. ZIE TREFWOORD: anu1. plat taalgebruik; om het te gi yesi verhoren. ZIE TREFWOORD: verzachten gebruikt men bille uit het Nederlands. SYN: kaka-olo. yesi. gindya zn. gember. ZIE TREFWOORD: golu ['xo lu] zn. gulden. VAR.: kolu. dyindya. VAN NL: gulden. ZIE TABEL BIJ: moni. gindyabiri zn. gemberlimonade, goma gemberstroop. ZIE TREFWOORD: 1) zn. stijfsel (poeder of vloeibaar). Boi, lon go bai wan dyindyabiri. gindyamaka zn. boomstekelpaki goma gi mi na sneisi. TREFWOORD: abra.
98
gomakuku Sranan Tongo - Nederlands granbun Jongen, haal snel een pak stijfel kook je gezouten vis. Straks voor me bij de Chinees. Te mi krijg je gowt'man mofo. gowt'moni zn. gouden munt. m'ma kba wasi den krosi moi gowt'sani zn. gouden sieraden. dan a e poti den ini a beki gowt'smeti zn. goudsmid. nanga goma. Nadat mijn gowtu moeder de kleren gewassen 1) zn. goud. ZIE: kopro; solfru; isri; heeft, zet zij ze in een bekken loto. met stijfsel. N.B. Werd vroeger 2) bnw. gouden. gemaakt van bittere cassave. wroko gowtu ww. goud winnen. ZIE: stesre. Furu Brasyonman kon dya fu 2) ww. stijven. Mi no lobi te mi wroko gowtu. Veel Brazilianen m'ma goma mi krosi. Ik houd er zijn hier gekomen om goud te niet van als mijn moeder mijn winnen. kleren stijft. SYN: stesre. gowtuman zn. gouddelver, gomakuku zn. koekjes goudzoeker. (variant van oorspronkelijk gemaakt van gowt'man). stijfsel (goma) uit de bittere gowtusmeti zn. goudsmid. (variant cassave (Nu worden ze gemaakt van gowt'smeti). van maïzena.). grabu gomawiwiri zn. een soort 1) ww. grijpen, graaien, pakken. bladgroente. gon zn. geweer, pistool. Di a Sanede yu e grabu a sani fu mi ontiman si a tigri, a lon teki en anu? Waarom graai je dat ding gon, dan a sutu a tigri kiri. Toen uit mijn hand? SYN: kisi2. de jager de tijger zag, haalde hij 2) ww. begrijpen, vatten. Mi snel zijn geweer en schoot hem grabu a tori san a man ben dood. SPEC: dagadaga; ontigon; ferteri. Ik heb het verhaal dat de tumofo gon. VAN ENG: gun. man vertelde begrepen. SYN: gonini zn. harpijarend. ferstan. gorogoro zn. keel(gat). SYN: gran1 zn. gram. A Dyuka boi kon seri tin gran gowtu na foto. De neki-olo. jongen uit het binnenland kwam gosontu bw. gezond. ZIE TREFWOORD: tien gram goud in de stad gesontu. verkopen. ZIE: kilo; pontu. gotro zn. goot, sloot, trens. Te a alen kon hebi, dan ala den gotro gran-2 voorvg. Duidt aan dat het e furu. Als het hard regent raken bijbehorende znw de grootste of alle goten vol. belangrijkste in zijn soort is (b.v. gotromotyo zn. katoenvogeltje. granman 'opperhoofd', Ook bekend als katunfowru. grankrutu 'hoogste gerechtshof'). gowe vw. Weg! ZIE TREFWOORD: gwe. granaki-apra zn. granaatappel. gowt'man zn. gouddelver, granakibon zn. granaatappelgoudzoeker. boom. gowt'man mofo zn. witte, granbun zn. Avondmaal. GEBRUIK: gescheurde mondhoeken als Alleen binnen de Evangelische gevolg van vitaminegebrek. Ala Broedergemeente, maar niet dei yu e bori sowt'fisi. Dalèk yu bekend daarbuiten. o kisi gowt'man mofo. Elke dag nyan granbun ww. deelnemen 99
grandomri Sranan Tongo - Nederlands grasi onafhankelijkheidsplein. aan het Avondmaal, het granman-tingifowru zn. Avondmaal vieren. koningsgier. Wordt ook gewoon grandomri zn. opperpriester, tingifowru genoemd als het niet hogepriester. nodig is hem te onderscheiden gran-edeman zn. opperhoofd. van andere soorten gieren. ZIE: grangran zn. droog struikgewas. A dagu lon a alata gwe ondro a tingifowru. grangran. De hond joeg de rat granm'ma zn. grootmoeder, oma. onder het droge struikgewas. ZIE TREFWOORD: granmama. grani granpapa 1) bnw. bejaard, oud. 1) zn. grootvader, opa. ZIE TABEL BIJ: famiriman. 2) zn. eer. Na wan bigi grani efu den kari yu fu kon na granman2) zn. oude man. oso. Het is een grote eer als granpikin zn. kleinkind. ZIE TABEL men je oproept om naar het BIJ: famiriman. presidentiële paleis te komen. granp'pa zn. grootvader, opa. ZIE gi grani ww. iemand (ver)eren. I TREFWOORD: granpapa. mu gi grani na Gado. Je moet gransma zn. voornaam persoon. God de eer geven. SYN: gi bigi SYN: bigiman. nen. grantangi zn. dank je wel, granisma zn. grijsaard, oudere. bijzondere dank, wel bedankt. grankownu zn. keizer, Grantangi gi ala sma san kon opperkoning. na mi friyari esde. Ik wil granmama zn. grootmoeder, oma. iedereen bedanken die gisteren op mijn verjaardag is gekomen. ZIE TABEL BIJ: famiriman. granwe bw. reeds lang. Odo: granman Granwe granmama tifi e seki 1) zn. stamhoofd van de kba, ma na grun bana o tyari a Boslandcreolen. nen. Spreekwoord: De tanden 2) zn. gouverneur. (vertegenvan oma zaten allang los, maar woordiger van de koning(in) in de groene banaan kreeg de de koloniale tijd). schuld. granman-kapasi zn. reuzengrasbarki zn. libel. gordeldier. ZIE: kapasi. gras'grasi granman-oso zn. residentie van de 1) bnw. grasrijk, vol met onkruid. gouverneur tijdens de koloniale periode, nu bekend als het A prasi gras'grasi. Het erf staat presidentiële paleis. onder het onkruid. ZIE: gi granman-oso uitdrukking om busbusi. VAR.: grasigrasi. aan te geven dat men het 2) zn. hoog gras. Mi no lobi antwoord niet kent van een waka ini grasigrasi, bika sneki opgeven raadsel. Yu e gi de dape. Ik houd er niet van om granman-oso? Geef je het op? door hoog gras te lopen. Daar granmanpren zn. plein voor het kunnen slangen zitten. paleis. Vroeger heette het paleis grasi1 granman-oso, daarom noemde 1) zn. glas, scherven. Wan lo men het plein granmanpren. Nu grasi ben de na gron. Er lagen wordt het genoemd veel scherven op de grond. 100
grasi Sranan Tongo - Nederlands gridi 2) zn. drinkglas, glas. Mi no wani grati. Moro lati. Oké‚ ik ga dringi ini wan grasi nanga yu weg. Tot later. GEBRUIK: plat. bika mi no wani dringi yu baba. grati fadon uitglijden en vallen. Ik wil niet samen met jou uit Suma trowe a bakba buba dya? een glas drinken, omdat ik je A meki mi grati fadon. Wie speeksel niet wil drinken. ZIE: heeft die bacoveschil hier kan2; krabasi. gegooid? Ik ben erover grasi2 zn. gras. SPEC: gadodede; uitgegleden. grati wiwiri sluik haar. ZIE paragrasi; langagrasi; babunTREFWOORD: wiwiri. nefi2; buskutugrasi; mangrasi. grasigrasi ZIE TREFWOORD: gras'grasi. grebi zn. graf. ZIE: berpe. 1) bnw. grasrijk, vol met onkruid. grebimofo zn. opening of ingang 2) zn. hoog gras. van het graf (het wordt ook grat'fisi zn. katvis, ongeschubde figuurlijk gebruikt met de vis. betekenis van ternauwernood grat'grati ww. iets haastig strijken aan de dood ontsnapt zijn). Den of gladstrijken (niet netjes). waka kon te na grebimofo fu Grat'grati a yapon, bika un no trowe den bromki tapu a abi furu ten moro. Strijk die dedekisi. Ze kwamen tot vlak jurk snel even, we hebben niet voor de grafopening om de veel tijd meer. bloemen op de kist te werpen. grat'hari bw. onomwonden, recht Ferdi ben siki tranga, ma Gado door zee. Mi no draidrai, ma mi puru en na grebimofo. Ferdi was taigi en grat'hari san mi denki erg ziek, maar met Gods hulp is fu a tori. Ik heb er geen doekjes hij aan de dood ontsnapt. om gewonden, maar ik heb hem grebi-olo zn. open groeve. onomwonden gezegd wat ik van grebiston zn. grafsteen. de zaak denk. greni grati 1) zn. grendel. 1) bnw. glad, vlak, sluik (haar). A 2) ww. sluiten met een grendel, gron grati leki wan spikri. De grendelen. Greni a doro fu a no wai opo. Doe de grendel op de vloer is zo glad als een spiegel. deur zodat hij niet open waait. ANT: grofu. VAN NL: glad. gridi 2) ww. uitglijden. A stupu nati. 1) bnw. hebberig, hebzuchtig. A Luku bun tak' yu no grati. De stoep is nat. Pas op dat je niet sneisi tapu uku gridi. Ala san a uitglijdt! e seri moro diri. De Chinees op 3) ww. gladstrijken (met de de hoek is hebzuchtig. Alles is handen). A teki a papira, a duurder bij hem. grati en, dan a leisi san skrifi 2) bnw. gierig. A man disi abi na en tapu. Hij nam het moni ma a gridi tumsi fu yepi papiertje, streek het glad en las en eigi m'ma. Deze man heeft wat erop geschreven stond. geld maar hij is te gierig om 4) ww. strijken (met strijkijzer). zijn eigen moeder te helpen. ZIE: Grati a empi gi mi. Strijk het bowtu4; kundu3. hemd even voor me. SYN: triki2. 3) bnw. gretig, gulzig. No nyan leki Ba Gridi! Eet niet zo 5) ww. weggaan. A bun. M'o 101
gridifasi Sranan Tongo - Nederlands gron gulzig! VAN ENG: greedy. Wij Creolen, wij zijn met elkaar opgegroeid en opgevoed, we gridifasi eten met elkaar en we maken 1) zn. hebzucht, gulzigheid. Yu pret met elkaar. denki tak' Anansi ben teki leri gro skin ergens kippenvel van fu a sani disi? Nono. A no e kba krijgen, huiveren. ZIE TREFWOORD: nanga a gridifasi fu en. Denk je dat Anansi lering hieruit skin. getrokken heeft? Helemaal niet! grofu Hij leert zijn gulzigheid niet af. 1) bnw. ongemanierd, onbeleefd, ruw. A pikin disi grofu. A no 2) zn. gierigheid. SYN: gridi maniri. abi maniri. Dit kind is gridiman zn. gierigaard, onbeleefd, ze heeft geen gulzigaard. manieren. VAN NL: grof. grikibi 2) bnw. grof, ruw, onbehouwen. 1) zn. grote kiskadie (bekend om Mi no man sidon tapu a ston; a zijn grietjebie roep), grietjebie grofu. Ik kan niet op de steen (SN). zitten, die is te ruw. ANT: grati. 2) zn. vogels die op de echte 3) bnw. groot. Mi o bai den grietjebie lijken maar de apresina, bika den grofu moi. grietjebie roep niet hebben, Ik koop de sinaasappels want ze zoals de tropische koningstiran, zijn mooi groot. SYN: bigi; ANT: bekend als kronto grikibi, de pikin1. bootsnaveltiran, bekend als grometi zn. litteken met wildvlees. bigimofo grikibi en de roestgron vleugeltiran, bekend als 1) zn. grond, kostgrond, veld, marechaussee grikibi. akker. A prani a siri ini a gron. grit'bana supu soep gemaakt van Hij heeft het zaad in de grond geraspte onrijpe kookbanaan. ZIE geplant. ZIE: pranasi; dyari; doti1; prasi1. VAN ENG: ground. TREFWOORD: bana. 2) zn. grond, vloer. Te yu de na grit'griti zn. rasp. prasi nanga a pikin, i no mus griti meki a sidon tapu a gron. 1) ww. raspen. Griti a kronto gi Wanneer je met het kind op het mi. Rasp de kokosnoot even erf bent, moet je haar niet op de voor me. grond laten zitten. Dweiri a 2) ww. schuren, wrijven, gron bika a doti. Dweil de schrobben. Griti a patu krin. vloer want hij is vuil. Schuur de pot schoon. Den boi 3) zn. beneden. Wi e sribi soso mus griti den skin bun te den e na sodro, den kamra na gron wasi, bika den prei heri dei ini na fu wi fisiti. Wij slapen a santi. De jongens moeten zich boven, de kamers beneden zijn goed schrobben bij het baden, voor onze gasten. ANT: sodro. want ze hebben de hele dag in 4) zn. de achtergrond van een het zand gespeeld. situatie. Yu no sa man koti a gro ww. groeien, opgroeien. Wi trobi disi efu yu no sabi a gron kriorosma, un gro makandra, un fu en. Je zal dit probleem niet kweki makandra, w'e nyan kunnen oplossen zonder dat je makandra, w'e prisiri makandra. 102
gronmama Sranan Tongo - Nederlands gwasiman de achtergrond kent. SYN: rutu. Hij is er te ongeduldig voor. gruma ww. schrobben op een pisi gron zn. perceel, een stuk wasplank. I mu gruma den krosi land. Te yu wani wan pisi gron, bun meki den kon krin. Je moet yu mus go na Domeinkantoor. de kleren goed schrobben om ze Wanneer je een stuk land wil schoon te krijgen. VAR.: kopen, moet je naar het Domeinkantoor gaan. grumagruma. gronmama zn. godin van de aarde. grumagruma gronman zn. landbouwer. ZIE: 1) zn. wasplank. Tide mi wasi krosi nanga a grumagruma. buru. gron-nyanyan zn. aardvrucht. Vandaag waste ik kleren op een Her'heri na wan switi nyanyan wasplank. SYN: was'uma. san yu e meki fu gron-nyanyan. 2) ww. schrobben. VAR.: gruma. Her'heri is een lekker gerecht dat grun bnw. groen. ALG: kloru1. van aardvruchten wordt grun bana groene kookbanaan. ZIE gemaakt. SPEC: bana; napi; TREFWOORD: bana. kasaba; swit'patata. grun pesi zn. groene erwt. ZIE: pesi. grontapu gruntu zn. groente, bladgroente. 1) zn. wereld, aarde, aardbodem. VAN NL: groente. grupu zn. groep. Yu abi wantu Sranan na wan fu den moro grupu ingi di no abi fasti pikin kondre fu a heri tanpresi. Je hebt enkele groepen grontapu. Suriname is een van Indianen die geen vaste verblijfde kleinste landen ter wereld. 2) bw. geweldig, enorm, erg. Di plaats hebben. mi weri a nyun yapon go na gudu kerki, den taigi mi dat' a moi 1) zn. rijkdom, schat, vermogen, grontapu. Toen ik mijn nieuwe kapitaal. Den fufuruman tyari jurk naar de kerk droeg, zeiden ala mi gudu gwe. De dieven ze dat hij erg mooi was. SYN: hebben al mijn bezittingen kfalek. ZIE: srefsrefi. meegenomen. VAN NL: goederen. gropesi zn. taugé. 2) bnw. rijk, dierbaar. A man dati groskin zn. koude rillingen, mus fu gudu. Luku a oso san a kippenvel. A kino san mi go e bow. Die man moet rijk zijn. luku, a e gi groskin. Ik kreeg Kijk eens naar het huis dat hij kippenvel van de film waarnaar bouwt. ANT: pôti. ik ben gaan kijken. ZIE: gro skin mi gudu zn. mijn schat, BIJ skin. lieveling, geliefde. Fa fu mi groto gudu? Hoe gaat het met mijn 1) zn. gerst. schatje? 2) zn. gepelde, geslepen en guduman zn. rijkaard. SYN: geglansde gerst; gort. gudusma; ANT: pôtiman. grubagruba bnw. te ongeduldig gudusma ZIE TREFWOORD: guduman. guyaba zn. gujave (vrucht). om iets gedetailleerd te doen, gwasi zn. melaatsheid, lepra, ongedurig. Henri no man du huidvraat. ZIE: kokobe. VAR.: fin'fini wroko. A grubagruba tumsi. Henri is niet in staat om gwasisiki; bwasi. gedetailleerd werk te verrichten. gwasiman zn. melaatse, 103
gwasisiki Sranan Tongo - Nederlands hari lepralijder. SYN: kokobesma. VAR.: werkwoorden met de betekenis van 'weg', b.v. seni gwe 'wegbwasiman. sturen', tyari gwe 'wegbrengen'. gwasisiki zn. melaatsheid, lepra, 4) ww. heengaan, sterven huidvraat. ZIE TREFWOORD: gwasi. (eufemisme). Pôti André, a gwe gwe. Arme André. Hij is er niet 1) ww. weggaan, vertrekken. Di meer. mamanten mi gwe go te na foto gwenti e suku dresi. Vanmorgen ben ik 1) zn. gewoonte. Un no abi a helemaal naar de stad geweest gwenti fu nyan aleisi nanga om medicijn te kopen (lett: ben wan forku. We zijn niet ik weggegaan naar de stad...) Gwe! Weg! / Ga weg! VAR.: gewend om rijst met een vork gowe. VAN ENG: go away. te eten. VAN NL: gewend. 2) bnw. weg, verdwenen. Di 2) ww. wennen, aanwennen, mamanten mi poti nyansani ini gewend zijn. A pikin mus kon a kasi. Ma di mi drai baka, dan gwenti mi. Het kind moet nog ala sani gwe. Vanmorgen heb aan me wennen. ANT: lasi ik etenswaren in de kast gezet. gwenti. Maar toen ik terug kwam was lasi gwenti ww. ontwennen, niet alles verdwenen. Sensi meer kennen. A pikin kon lasi mamanten mi brada gwe. Mijn gwenti fu mi. Het kind kent me broeder is sinds vanmorgen niet meer. Mi kon lasi a gwenti weg. fu rei baisigri. Ik ben het 3) bw. wordt gebruikt met andere fietsen ontwend.
H - h haira bnw. gewiekst, gehaaid, zeer behendig (in negatieve zin). VAR.: aira2. haira tapu ww. zeer hebberig of hebzuchtig zijn. No meki a pikin disi si pe yu e poti yu keti, bika a haira tapu gowt'sani. Zorg ervoor dat dit kind niet ziet waar je je ketting bewaart, want ze is dol op gouden sieraden. har'hari 1) zn. hark. SYN: prasi sisibi. 2) ww. harken. Har'hari a prasi gi mi. Hark het erf voor me. 3) ww. eventjes kammen. Har'hari a wiwiri fu a pikin wan pikinso gi mi. Haal even een kam door het haar van het 104
kind. hari1 1) ww. trekken, rukken. Den man hari a oto kmopo fu a gotro. De mannen trokken de auto uit de sloot. A boi hari en nefi dan a sutu a man kiri. De jongeman trok zijn mes en stak de man dood. ANT: pusu. 2) ww. verlengen, vergroten. Fu di a wroko furu, den hari a wrokoman yuru nanga ete wan yuru. Omdat er veel werk is, hebben ze de werktijd met een uur verlengd. Mi e go hari a oso bika a pikin. Ik ga het huis vergroten omdat het te klein is. 3) ww. vertrekken. A lanti bus e hari siksi yuru mamanten. De
hari Sranan Tongo - Nederlands hati 's landsbus vertrekt om zes uur hari watra ZIE TREFWOORD: watra. 's morgens. SYN: lusu. 1) groeien, opkomen. 2) indrogen, uitlekken. 4) ww. wegtrekken, weggaan. Te hariman zn. messentrekker. ZIE: alen kon tranga a watra ini den dyari no e hari esi. Wanneer nefiman. het hard regent loopt het water haswa op de erven niet snel weg. VAR.: 1) ww. zich haasten. Mi e haswa hari gwe. go na wowoyo fu mi kan doro 5) ww. tekenen, trekken. Teki oso baka fosi a alen lusu. Ik wan tiki dan yu e hari wan haast mij naar de markt om dyompofutu ini a santi. Neem weer thuis te zijn voor het een stok en teken een begint te regenen. hinkelbaan in het zand. A hari 2) ww. zwoegen, worstelen met wan strepi ini a santi. Hij trok iets. een streep in het zand. hati1 hari2 1) ww. heet worden. A isri no 1) bnw. slank, mager. Yu kon bun. A no man hati. Het hari! Je bent mager geworden! strijkijzer is niet goed. Het ANT: deki; fatu1. ZIE: mangri. wordt niet heet. 2) ww. slank worden, mager 2) ww. verhitten, verwarmen, worden. Meisje, y'e hari! opwarmen. A te kowru. Hati en Meisje, je wordt slank! ANT: gi mi. De thee is koud. Warm fatu1. hem even voor me op. ANT: hari baka liggen, uitrusten. ZIE kowru. VAN ENG: hot. TREFWOORD: baka1. hati2 hari bro inademen, ademhalen. ZIE 1) ww. pijn doen. A susu fu mi TREFWOORD: bro. pikin. A e hati mi. Mijn hari gwe wegtrekken, weggaan. ZIE schoenen zijn te klein. Ze doen TREFWOORD: hari1. me pijn. ZIE: skin-ati. VAR.: ati3. hari kon langa (uit)rekken, VAN ENG: hurt. verlengen. ZIE TREFWOORD: langa1. 2) ww. spijten, kwetsen, pijn hari lesi zich uitrekken. ZIE doen (in figuurlijke zin). A e TREFWOORD: lesi. hati mi fu si den pikin e pina so. hari neki titei schreeuwen, zich Het doet me pijn de kinderen ergeren. ZIE TREFWOORD: titei. zo te zien lijden. hari noso ZIE TREFWOORD: noso1. 3) ww. spijten. A e hati mi fa mi 1) de neus ophalen, snotteren. naki a pikin. Het spijt me dat ik 2) de neus optrekken voor iets. dat kind geslagen heb. hari skin ZIE TREFWOORD: skin. hat' sani zn. pijnlijke dingen. 1) masseren. Son sma no man gi den srudati pardon fu den hat' sani san den 2) zwepen. ben du den sma. Sommige hari skowru schouders ophalen. mensen kunnen de soldaten niet ZIE TREFWOORD: skowru. vergeven voor de pijnlijke hari taki tegenspreken, dingen die ze de mensen bekvechten. ZIE TREFWOORD: taki1. aangedaan hebben. hari wan mofo een slok nemen. ZIE TREFWOORD: mofo. 105
hebi Sranan Tongo - Nederlands hel zware tabak heeft bij de jongen hebi hallucinaties veroorzaakt. ZIE: 1) bnw. zwaar. A planga hebi drungu. sote taki tu man no man tyari go na hei ww. zich ergens over en. De plank is zo zwaar dat opwinden, tekeergaan. Fu twee mannen hem niet kunnen sowan pikin krabu tapu yu wagi dragen. ANT: lekti1. VAN ENG: yu e go so na hei gi mi? Voor heavy. zo'n kleine kras op je wagen ga 2) bnw. zwaar, ondraaglijk. Fu je zo tekeer tegen mij? SYN: go ala pikin fowtu den ben kisi na loktu; rigeri. hebi strafu. Voor elke kleine hei2 zn. Surinaamse haas, paca. fout werden zij zwaar gestraft. hei-ede-kwikwi zn. zoetwater A libi kon hebi. Mi no man pantsermeervalsoort met een moro. Het leven is ondraaglijk uitgerande staartvin. Ook geworden. Ik kan het niet meer bekend als sokekwikwi. aan. heigron-aboma zn. regenboogboa. 3) zn. last. A sani de leki wan heihei hebi na mi tapu. Dit ding is mij tot last. ZIE: lai1. 1) bnw. hooggeplaatst. Den 4) ww. zwaar maken. I no mu heihei man ini a legre na den hebi a wagi moro. Je moet de ofisiri. De hooggeplaatsten in het leger zijn de officieren. wagen niet zwaarder beladen. 2) bnw. gewichtig. Son sma lobi hebiman zn. onderwereldfiguur. fu taki nanga heihei wortu. Disi hei1 e meki tak' ala sma no man 1) bnw. hoog. A bon hei. De grabu san den e taki. Sommige boom is hoog. ZIE: langa1; lagi. mensen houden ervan om VAN ENG: high. gewichtige woorden te 2) ww. verhogen. Den hei a oso gebruiken. Dit maakt dat niet meki a no sungu te alen kon. Ze iedereen hun begrijpt. hebben het huis verhoogd heiman zn. belangrijk persoon, zodat het bij regen niet onder notabele. SYN: bigiman. water loopt. heimel zn. hemel. SYN: Gado3) bnw. belangrijk. A presidenti kondre. na a moro hei man ini a heimemre zn. hoogmoed. kondre. De president is de Heimemre broko en saka. Zijn belangrijkste persoon in het hoogmoed kwam voor de val. land. SYN: prenspari; funamku. SYN: bigifasi; ANT: sakafasi. 4) ww. voortrekken. Fu di a man abi heimemre ww. hoogmoedig abi furu moni, den hei en. zijn. A pikin disi abi heimemre. Omdat de man veel geld heeft, Dit meisje is hoogmoedig. ANT: trekt men hem voor. abi sakafasi. 5) bnw. hoogmoedig. A sma hei. heisi ww. hijsen. Fosi a skoro A no wani taki nanga mi moro. bigin, den heisi a fraga. Voordat Dat mens is hoogmoedig. Ze de school begint, wordt de vlag wil niet meer met me praten. gehesen. GEBRUIK: verouderd. SYN: ANT: abi sakafasi. opo3. 6) bnw. high, dronken. A tranga hel zn. hel. tabaka meki a boi kon hei. De 106
helpi Sranan Tongo - Nederlands hurupikin helpi ww. helpen, bijstaan. GEBRUIK: TREFWOORD: ogri. verouderde kerktaal. Tegenhoigri woordig gebruikt men yepi. 1) ww. huichelen. A man disi e Helpiman zn. Verlosser. GEBRUIK: hoigri. Yu no man fertrow en. verouderde kerktaal. SYN: Deze man huichelt. Je kan hem ferlusuman. niet vertrouwen. her'esi bw. in de naaste toekomst, 2) ww. roddelen. Den tu sma spoedig, heel gauw. Yu mu du dape e sidon hoigri sma tori muiti fu kon her'esi, bika dalèk heri dei, ma den no e luku den mi o gwe. Probeer om gauw te eigi tori. Die twee mensen daar komen want ik ga straks weg. zitten de hele dag te roddelen, ZIE: es'esi. maar ze kijken niet naar her'heri1 bw. heel, in zijn geheel. zichzelf. SYN: konkru. Son sma no e koti a okro te den hoigriman zn. huichelaar. meki supu. Den e poti en hondro telw. honderd. VAR.: her'heri na ini. Sommige hondru. ZIE TABEL BIJ: nomru. mensen snijden de okers niet als hondru telw. honderd (variant van ze soep bereiden. Ze doen ze er hondro). heel in. hori ZIE TREFWOORD: ori. her'heri2 zn. gerecht bestaande uit 1) ww. houden, tegenhouden, aardvruchten. vasthouden. heri 2) ww. pakken, vastpakken, aanhouden. 1) bnw. heel, geheel. A heri kondre ben row di Dobru dede. howpu Het hele land rouwde toen 1) zn. hoop. Wi e howpu taki yu Dobru overleed. VAR.: eri. VAN sa man yepi wi, bika a howpu NL: heel. fu un de na tapu yu wawan. Wij 2) bw. heel. Fosi yu ben kan bai hopen dat u ons kunt helpen. wan heri bigi fowru fu tin golu. Onze hoop is alleen op u Vroeger kon je een hele grote gevestigd. kip voor tien gulden kopen. SYN: 2) ww. hopen. Mi e howpu taki bun. mi kan kon tamara. Ik hoop dat her'ipi bnw. heel veel, heleboel. ik morgen kan komen. Mi piki her'ipi apresina. Ik heb huru een heleboel sinaasappels 1) ww. hoereren, ontucht plegen. geplukt. SYN: furu. VAR.: uru. hilahila bnw. heel veel, in 2) zn. hoer, slet. SYN: wakawaka overvloed. SYN: furu; fur'furu; frow. ZIE: motyo. VAR.: urufrow. bogobogo; ipi-ipi. hurulibi zn. ontucht, hoererij, Hindustani zedeloos gedrag. SYN: motyolibi. 1) zn. Hindoestaan. VAR.: urulibi. 2) bnw. Hindoestaanse. huruman zn. hoereerder, hipi zn. hoop, stapel. ZIE TREFWOORD: overspeler. SYN: motyop'pa. ipi. hurupikin zn. kind geboren buiten hipsi bnw. groot, robuust, lang en het huwelijk of concubinaat. fors gebouwd. ZIE: bigi; stampu2. hogri bnw. ondeugend. ZIE 107
i
Sranan Tongo - Nederlands
inibere
I - i i vnw. pers. vnw. 2de pers. enkelv. (je, jij, u); bez. vnw. (jouw, uw). ZIE TREFWOORD: yu. ibri onbep.vnw. elk(e). Ibri bon san no e gi bun froktu, den o kapu trowe. Elke boom die geen goede vruchten geeft, zullen ze omhakken. ZIE: ala. ibri leisi telkens, elke keer. ZIE TREFWOORD: leisi2. ibri sma iedereen, elkeen. ZIE TREFWOORD: sma. ibriwan zn. elkeen, ieder afzonderlijk. Mi poti den pikin sidon dan mi aksi ibriwan fu den suma du en. Ik heb de kinderen gezegd te gaan zitten en heb ieder van hen gevraagd wie het gedaan heeft. ifrow 1) zn. juffrouw. GEBRUIK: aanspreekvorm. 2) zn. onderwijzeres (variant van skoro-ifrow). ijskasi ['ɛⁱs 'ka si] zn. ijskast. No poti a lemki ini a ijskasi. A o swa a merki. Leg het lemmetje niet in de ijskast. Het zal de melk zuur maken. in' vz. in. ZIE TREFWOORD: ini. in'bere zn. ingewanden, machine onderdelen. Opo a masyin fu un kan luku en in'bere. Maak de motor open zodat we de onderdelen kunnen bekijken. in'bere tori zn. geheim binnen een bepaalde familie of groep, privé zaak. Mi mama ferteri mi wan in'bere tori fu mi granpapa. Mijn moeder vertelde me een geheim van mijn opa. Mi no e taki mi in'bere tori na wroko. Ik praat 108
niet over mijn privé zaken op het werk. ZIE: dip'bere tori BIJ dipibere. ingi ['iŋ gi / 'in dʒi] 1) zn. Indiaan. Un abi difrenti sortu ingi dya na Sranan. Er zijn verschillende Indianenstammen in Suriname. 2) bnw. Indiaans. 3) zn. Indiaanse geest. A frow abi wan ingi na en tapu. De vrouw heeft een Indiaanse geest. ZIE: winti2. ingi kondre zn. Indianendorp. ingi poku zn. Indiaanse muziek. ingi tongo zn. Indianentaal. ingibakba zn. Indiaanse bacove, de vruchten hebben een roodbruine schil. Deze bacove heeft een speciale betekenis binnen de winti godsdienst. ZIE: bakba. ingibangi zn. 1) bruine rattenslang. 2) maanslang. 3) pseudo boa constrictor. Ook bekend als srikasneki. inginoto zn. paranoot. Ook bekend als paranoto. ZIE: noto. ingisneki zn. slanke boomboa. Ook bekend als takrutitei. Ingrisman zn. iemand die Engels spreekt. Ingristongo zn. Engels. ini 1) vz. in. A bedi de na ini a kamra. Het bed staat in de (slaap)kamer. VAR.: in'. 2) bw. binnen. Yu no e kon na ini? Kom je niet binnen? ANT: doro1. ini-anu zn. handpalm. ZIE: anu1. inibere zn. ingewanden, machine
inineki Sranan Tongo - Nederlands iya onderdelen. ZIE TREFWOORD: is sterk, en toch roest het in in'bere. water. 2) zn. metaal. ZIE: gowtu; solfru; inineki zn. keel. ZIE TREFWOORD: kopro; loto. neki. 3) bnw. ijzeren, van metaal. Teki ini-oso sani zn. huishoudelijke a isri kan gi a pikin. A o broko artikelen en meubelen. a grasi wan. Geef het kind een inisei bw. binnen. ZIE TREFWOORD: metalen beker. Een glas kan ze in'sei. breken. iniwan onbep.vnw. welk(e). Yu opo isri ww. aan gewichtheffen kan teki iniwan fu den. Je mag doen. Mi o go opo isri meki mi nemen welke je wilt. skin kon dobru. Ik zal aan iniwan sma ZIE TREFWOORD: sma. gewichtheffen doen om 1) wie dan ook. spierballen te krijgen. 2) een ieder. isri2 zn. strijkijzer. Teki a isri gi iniwan ten op elk moment. ZIE mi, meki mi triki mi bruku. Haal TREFWOORD: ten. even het strijkijzer voor me in'sei bw. binnen, van binnen, aan zodat ik mijn broek kan strijken. de binnenkant. A apra ben luku SYN: triki-isri. moi fu dorosei, ma na in'sei a isribedi zn. metalen bed. ben pori. De appel zag er van isrifowru zn. vliegtuig. GEBRUIK: buiten mooi uit, maar van Meestal wordt vliegtuig binnen was hij bedorven. Te yu gebruikt. Verouderd. SYN: e bai wan oto, yu no mus luku opolangi. dorosei wawan. Yu mus luku en iti ww. gooien, werpen, smijten. A fu in'sei tu. Als je een auto boi iti wan ston tapu a daki. De koopt moet je hem niet alleen jongen gooide een steen op het van buiten bekijken. Je moet ook dak. ANT: fanga. ZIE: fringi. de binnenkant bekijken. ANT: iti trowe ww. weggooien. Iti den dorosei. patata buba trowe tapu a inspektoro zn. inspekteur. dot'ipi. Gooi de aardappelipi schillen op de vuilnishoop. 1) zn. hoop, stapel. Gi mi tu ipi iti wan ai tapu opletten, in de tomati. Geef me twee hoopjes gaten houden. ZIE TREFWOORD: ai1. tomaten. VAR.: hipi. iya 2) ww. ophopen, opstapelen. Ipi 1) tw. ja. Di a aksi mi efu mi bo a doti moro. Stapel het vuil kon, mi taki: Iya. Toen hij me beter op een hoop. SYN: hei1. vroeg of ik zou komen, zei ik: 3) bw. veel. Mi abi ipi krosi fu ja. SYN: ai3. VAR.: ya. wasi. Ik heb veel kleren om te 2) vw. ja (als inleiding van een wassen. SYN: furu. zin). Iya, a man taki disi, a taki ipi-ipi bnw. heel veel. SYN: dati, ma a no sabi noti. Ja, hij bogobogo; hilahila. praat over dit en dat maar hij iri zn. hiel. VAR.: baka-iri. weet niets. ZIE: we. isri1 1) zn. ijzer, staal. Isri tranga, ma toku watra kan frustu en. IJzer 109
kaba
Sranan Tongo - Nederlands
kaksi
K - k kaba ZIE TREFWOORD: kba. 1) ww. eindigen, ophouden. 2) ww. op zijn. 3) zn. einde. 4) bw. al, klaar zijn. 5) bnw. klaar, gaar. kabesa zn. wordt alleen gebruikt in de uitdrukking tya kabesa met als betekenis pienter, heel knap. A boi disi tya kabesa. Deze jongen is heel knap. VAN SP: kabesa. kabra zn. geest van een overledene die gedoopt was in een christelijke kerk. ALG: yorka. ZIE: profen. kadasneki zn. groene boomboa. Ook bekend als popokaisneki of bigi-popokaisneki. kado 1) zn. cadeau, geschenk. 2) bw. gratis, als cadeau, als gift. Mi no ben abi fu pai noti gi en. Mi kisi en kado. Ik hoefde er niets voor te betalen. Ik heb hem kado gekregen. kafti 1) zn. kaft. 2) ww. kaften, van een kaft voorzien. Kafti yu buku fu a no flaka. Kaft je boek zodat er geen vlekken op komen. kailan zn. een bittere bladgroente (het heeft brede witte bladstelen). kaiman zn. kaaiman. SPEC: bergikaiman; blakakaiman; redikaiman; wetberekaiman. kaisoi zn. bepaald soort bladgroente verwant aan Chinese mosterd. (lijkt op amsoi maar is lichter van kleur en fijner van structuur). 110
kaka1 zn. uitwerpsel, drek, ontlasting, poep. VAR.: k'ka. kaka2 1) ww. spannen (van een geweer). 2) bnw. gespannen (van een geweer). Luku bun, a gon kaka. Pas op, het geweer staat op scherp. kaka3 zn. haan. ZIE TREFWOORD: kakafowru. kaka futu tegenstand bieden, weerstand bieden. ZIE TREFWOORD: futu. kaka yesi aandachtig luisteren. ZIE TREFWOORD: yesi. kakafowru zn. haan. FEM: fowru. VAR.: kaka3. kakalaka zn. kakkerlak. kakalaka-skowtu zn. inspecteur v.d. gezondheidsdienst. kaka-olo zn. aars, anus. GEBRUIK: plat taalgebruik; om het te verzachten gebruikt men bille uit het Nederlands. SYN: gogo-olo. kaka-oso zn. w.c. op het erf, privaat. GEBRUIK: plat taalgebruik. SYN: kumakoisi. kakaston zn. Chinese lekkernij bestaande uit gekonfijte zoetzoute pruimen. kakaw 1) zn. cacaoboom. 2) zn. vrucht van de cacaoboom. ZIE: skrati. kaksi bnw. vrijpostig, mondig, kattig (meestal gezegd van vrouwen). Saskia skin no bigi ma a kaksi. A e ori feti nanga moro bigiwan èn a sa piki den nomo baka. Saskia is niet groot (van gestalte) maar kattig. Ze houd stand tegen groteren en ze moet altijd het laatste woord
kakumbe Sranan Tongo - Nederlands kankan wani spikri Yesus baka na a hebben. kroisi. Ik kan de bank niet op kakumbe zn. kin, kaak. kamikami zn. trompetvogel. Goede Vrijdag maken. Ik wil kamisa zn. lendendoek, Jezus niet opnieuw aan het schaamdoek (meestal gedragen kruis spijkeren. ZIE: man2. door Boslandcreoolse mannen). 2) ww. mogelijk zijn. Efu a kan, dan mi wani aksi yu fu luku a ZIE: pangi. pikin gi mi. Als het mogelijk is, kampu wil ik je vragen om voor me op 1) zn. een tijdelijke verblijfplaats het kind te passen. die op een primitieve manier kan2 zn. mok, beker (van plastic of gebouwd is; hut. Di den man go aluminium). A pikin furu a kan onti na busi, den ben mu seti nanga watra. Het kind vulde de wan kampu fu psa a neti. Toen beker met water. die mannen in het bos gingen kan3 jagen, moesten ze een hut 1) ww. kammen. Susan ben breiti maken om erin te overnachten. sote di Janie leri fu kan en eigi ZIE: afdaki. wiwiri. Susan was heel blij toen 2) zn. huis gebouwd op de traditionele wijze van de Janie had geleerd haar eigen Indianen of Bosnegers. Di a haar te kammen. frow go suku yepi na wan 2) zn. kam (variant van kankan). bonuman, a ben mu tan wan kanari1 zn. geeldas (zangvogel). Ook bekend als gerdas of heri wiki langa ini wan kampu. gerdas-kanari. Toen die vrouw hulp was gaan kanari2 zn. kanaal. zoeken bij een bonuman, moest kande bw. misschien. Efu mi ben ze een hele week in een hut luku a sani biten, dan kande a doorbrengen. no bo broko. Als ik er tijdig naar srudati kampu zn. kazerne, had laten kijken, dan was het bivak. misschien niet stuk gegaan. kamra zn. kamer, zaal, vertrek. kandra zn. kaars. SPEC: botri; foroisi; kukru; kandrafatu zn. kaarsvet. sribikamra; wasi-oso. kandratiki1 zn. kandelaar. kamra-oso zn. eenkamerwoning. Vaak zijn ze te vinden in een kandratiki2 zn. een slanke, zilverbarak die onderverdeeld is in grijze zeevis met geelachtige eenkamerwoningen. vinnen, die zeer smakelijk is. kaner'apra zn. kaneelappel. kamrawenke zn. kaneri zn. kaneel. 1) huisgekko. kankan1 zn. kam. VAR.: kan3. 2) daggekko. kankan2 bnw. volbloed. Mi 3) skink. granmama ben de wan kankan 4) wenkpootje (hagedis). Ook ingi frow. Mijn grootmoeder was bekend als wai-anu. een volbloed Indiaanse vrouw. kamsoro zn. vest, kamizool. SYN: lala. kan1 kankan3 bnw. fors gebouwd, 1) hulpww. kunnen, mogen (het is stevig. A kankan nengre dape, toegestaan). Mi no kan meki a yu no man fon en fu tu sensi. Die bangi tapu Bun Freida. Mi no 111
kankantri Sranan Tongo - Nederlands kari fors gebouwde man daar kan je kapasi-waswasi zn. soort in niet zomaar een pak slaag geven. zwermen levende wesp (hij is staalblauw en 20-24 mm lang). SYN: stampu2. ZIE: hipsi. kankantri zn. wilde kapokboom. ZIE: waswasi. kapelka zn. vlinder. kanti kapten 1) zn. kant. ZIE: lanki. 1) zn. leider, aanvoerder (van een 2) ww. kantelen, omkantelen, kapseizen (van een boot of een sportploeg). schip). Yu mu poti a lai bun 2) zn. kapitein, hoofdman van noso a boto o kanti go na wan een Indianen- of Bosnegerdorp. sei. Je moet de vracht goed ZIE: basya; granman. stouwen anders gaat de boot 3) zn. kapitein (officier in het kantelen. A boto kanti, ma a leger). ZIE: ofisiri. no sungu. De boot is 4) zn. scheepsgezagvoerder, omgekanteld maar hij is niet schipper. gezonken. SYN: anga go na wan kapu sei. ZIE: sungu; drai tapu. 1) ww. kappen. Kapu tyen a no 3) ww. aan een kant hangen. syen Riet kappen is geen Odo: Mi kanti ma mi no fadon. schande. ZIE: koti. Spreekwoord: Ik heb vele 2) zn. kapwond, gapende wond. problemen gehad, maar ik ben Esde wan man kon na at'oso niet verslagen. nanga wan kapu na en sei-ede. 4) ww. gieten, schenken. A kanti Gisteren kwam een man naar pikin watra go ini a batra. Hij het ziekenhuis met een schonk wat water in de fles. kapwond aan zijn hoofd. kantoro zn. kantoor. kapu trowe ww. omhakken, kanu zn. kanon. Tapu den feistedei vellen. Ibri bon san no e gi bun den e lusu kanu na Fort froktu, den o kapu trowe. Elke Zeelandia. Op feestdagen boom die geen goede vruchten schieten ze op Fort Zeelandia geeft, zal worden omgehakt. kanonnen af. VAR.: kanun. SYN: fala1. kanun zn. kanon. ZIE TREFWOORD: kapuwa zn. capibara, watervarken, kanu. waterzwijn, waterhaas. Ook kapa zn. ketel voor het koken van bekend als watra-agu. suikerriet. Odo: Te yu naki kapa kapuweri ZIE TREFWOORD: kapweri. lasi, yu sa yere boriman tongo. kapweri zn. struikgewas. VAR.: Spreekwoord: Wie kaatst, moet kapuweri. de bal verwachten. karafu zn. karaf (meestal van glas kapasi zn. gordeldier. Er zijn of plastic met inhoud van 1 of 2 verschillende gordeldiersoorten liter). in Suriname, o.a. het reuzenkar'barba zn. meeldraden van gordeldier, bekend als granmanmaïskolf. kapasi, de makakapasi, en het karet zn. onechte karet (bepaald naaktstaartgordeldier, bekend als soort zeeschildpad). ZIE: krape. pikinkapasi. kari kapasisneki zn. bosmeester. Ook 1) ww. roepen. Mi kari a boi, ma bekend als makasneki. a no yere mi. Ik riep de jongen, 112
kari dyesi Sranan Tongo - Nederlands kar'tiki maar hij hoorde me niet. karki 2) ww. noemen, opnoemen. Mi 1) zn. kalk. kari wan fu den pranasi kba, 2) bnw. bros; hard aanvoelend Katweki. Ik heb reeds de naam maar makkelijk breekbaar. Te van een plantage genoemd, son naki a plastiek, a e kon Katwijk. Yu mu kari ala den karki. Als plastic lang in de zon nen gi mi. Noem alle namen ligt wordt het bros. voor me op. kar'kon enzovoorts, noem maar 3) zn. uitnodiging, oproep. A seni op. A wenkri disi abi ala sani: wan kari fu mi kon na en trowijskasi, wasmachine, kar'kon. oso. Hij heeft me een uitDeze winkel heeft van alles: nodiging gestuurd voor zijn koelkasten, wasmachines, noem huwelijk. Mi kisi kari fu go na maar op. krutu-oso tamara. Ik heb een kar'papa zn. maïspap, korenpap oproep gekregen om morgen in (SN). het gerechtsgebouw te karsin-oli zn. petroleum. verschijnen. karta bari kari ww. schreeuwen, 1) zn. speelkaart. schreeuwend roepen. Di a dagu 2) zn. bewijs, toegangsbewijs. Mi beti a boi, a bari kari en mama. bai tu karta fu go luku a plei. Ik Toen de hond de jongen beet, heb twee kaarten gekocht om schreeuwde hij om zijn de wedstrijd te gaan zien. Efu moeder. yu no abi karta, yu no mag psa kari kon go na in'sei. Als je geen 1) ww. roepen om te komen. I no toegangsbewijs hebt, mag je yere di mi kari yu kon? Heb je niet naar binnen. niet gehoord dat ik je riep om 3) zn. (land)kaart. te komen? prei karta ww. kaarten, 2) ww. uitnodigen. A kari mi kon kaartspelen. Den man di ben go na en trow-oso. Hij heeft me na a koleisi ben prei karta te uitgenodigd voor zijn lati neti èn den ben dringi hebi huwelijk. sopi. De mannen die het seni kari ww. oproepen, laten speelhol bezochten, hebben tot roepen. Te den boi tapu laat in de nacht gekaart en tin-na-aiti yari, dan a legre e zwaar gedronken. seni kari den fu dini a kondre kartaman zn. kaartspeler, fu tu yari. Zodra de jongens dobbelaar. achttien jaar zijn, roept het karta-oso zn. speelhol. ZIE: koleisi. leger ze op om het land twee kartaprei zn. kaartspel. SPEC: pakta. jaar lang te dienen. kar'tiki kari dyesi gisten (van vloei1) zn. afgepelde maïskolf, stoffen). ZIE TREFWOORD: dyesi. korenspier (SN). kari gari zich opmaken voor een 2) ww. kleren wassen met een confrontatie. ZIE TREFWOORD: gari2. maïskolf. Mi granm'ma e sungu kari pontu geschikt geworden den krosi na ini sopo watra fosi voor gebruik. ZIE TREFWOORD: a kar'tiki den. Mijn grootpontu. moeder weekt de kleren eerst in 113
karton Sranan Tongo - Nederlands katibo kasabasupu zn. cassavesoep. VAR.: zeepwater voordat zij ze met de maïskolf bewerkt. kasababrafu. karton zn. karton. kasabatiki zn. cassavestengel. karton dosu zn. kartonnen doos. Stukken daarvan worden in de karu zn. maïs, koren (SN). grond gestoken om opnieuw wortel te schieten. mi wan ai karu zn. mijn kasabawatra zn. vocht dat uit oogappel, mijn liefste. Yu na mi bittere cassave geperst is. Het wan ai karu. Je bent mijn wordt o.a. gebruikt voor het oogappel. ZIE: mi gudu BIJ gudu. karufowru zn. grote koespreeuw bereiden van peprewatra en (een geheel zwarte spreeuw die kasripo. zijn eieren in de nesten van kas'buba zn. kaaskorst. andere vogels legt, m.n. de kaseko zn. een bepaalde stijl van ponpon en banabeki). muziek en dans. karuw'wiri zn. schede van kaseri bnw. rein. maïsaar. kasi1 zn. kaas. karuw'wiri faya zn. strovuur (in kasi2 zn. kast. Fow den krosi moi figuurlijke zin). A man disi na fosi yu poti den ini a kasi. Vouw karuw'wiri faya. Es'esi en ati e de kleren netjes op voordat je ze teki faya, ma es'esi a e kowru in de kast legt. baka. Deze man is net een kasiri zn. gegiste soort drank strovuur. Hij is snel gemaakt door de Indianen van aangebrand, maar ook weer bittere cassave. snel bedaard. kasmoni zn. kasgeld, d.w.z. geld karwertyi zn. karwei, bijbaantje. dat door een aantal mensen gespaard wordt, waarbij ZIE TREFWOORD: krawerki. maandelijks een bepaald bedrag kasaba zn. cassave. De wortel van (anu) door elk lid gestort wordt. de cassaveplant wordt als Elke maand wordt de opbrengst voedsel gebruikt. We aan één van de leden gegeven. onderscheiden de bitakasaba en Dat heet ook anu. de swit'kasaba. ZIE: matapi. kasripo zn. een donkere stroop die kasababrafu zn. cassavesoep. ZIE bereid wordt door het koken van TREFWOORD: kasabasupu. het vocht uit bittere cassave, kasababrede zn. cassavebrood. gebruikt in verscheidene Het wordt bereid uit bitakasaba. gerechten. Deze wordt geraspt en in een kastroli zn. ricinusolie, matapi gedaan zodat het vocht wonderolie. eruit geperst kan worden. Het overblijfsel wordt op een hete kasyu ijzeren plaat gebakken in een 1) zn. acajoeboom. platte ronde vorm. Het wordt 2) zn. cashewnoot. ook parakoranti genoemd. Grote kasyuma zn. kasjoema (de cassavebroden worden besun vruchten hebben een leerachtig genoemd. Dubbelgevouwen schil en zijn roodachtig-bruin bij cassavebrood met een rijping). stofukronto vulling wordt dosi katfisi zn. katvis, ongeschubde vis. genoemd. katibo zn. slavernij. Den bakra 114
katrinakwikwi Sranan Tongo - Nederlands kenki ben ori den nengre ini katibo. van Frans Guyana). ZIE: Frans'sei. De blanken hielden de negers in kba slavernij. ZIE: srafu. 1) ww. eindigen, ophouden. A katrinakwikwi zn. een grote pasi kba dya. Het pad eindigt zoetwater pantsermeerval, ook hier. Kaba! Stop! Houd op! SYN: gevlekte- of amazonestotu2; tapu2. VAR.: kaba. pantsermeerval genoemd. 2) ww. op zijn. Baya, mi kon katun tumsi lati. Merki kba. Jammer! 1) zn. katoen. Ik ben te laat, de melk is op. 3) zn. einde. Mi tyari wan kba 2) bnw. katoenen. kon ini a tori. Ik heb een einde katunbon zn. katoenboom. gemaakt aan het verhaal. katunfowru zn. katoenvogeltje. 4) bw. al, klaar zijn. A no kba Ook bekend als gotromotyo. wroko ete. Hij is nog niet klaar kaw1 zn. koe, rund. MNL: bulu. VAN met werken. I kba weri krosi? ENG: cow. Heb je je kleren al aangetrokpikin kaw zn. kalf. ken? Mi de kba. Ik ben er al. kaw2 ww. kauwen. VAN NL: kauwen. 5) bnw. klaar, gaar. A kuku no kaw tifi ZIE TREFWOORD: tifi. kba ete. De koek is nog niet 1) tandenknarsen. klaar. SYN: klari; gari1. 2) iemand op zijn nummer zetten. ke tw. uitroep van medelijden, ach! kawbuba zn. huid van een koe. ZIE TREFWOORD: tye. kawdatra zn. kwakzalver. ke pôti uitroep van medelijden. ZIE kawfrei zn. daas. TREFWOORD: pôti. kawfutuboi zn. kleine ani (een kebroiki ww. gebruiken. Mi no zwarte vogel met een kromme sabi a wortu disi, ma Robby e kam op de snavel). kebroiki en. Ik ken dit woord kawina zn. een bepaalde stijl van niet, maar Robby gebruikt het. muziek en dans. ZIE TREFWOORD: VAN NL: gebruiken. kawna2. kefalek ZIE TREFWOORD: kfalek. kawlade zn. soort snoepgoed. 1) bnw. gevaarlijk. kawmerki zn. koemelk. 2) bnw. groot, geweldig. kawmeti zn. rundvlees. ZIE: meti. 3) bw. wordt gebruikt om een Kawna1 zn. het district bijvoeglijk naamwoord te Commewijne. versterken. kawna2 zn. een bepaalde stijl van keksi zn. eierkoek. SYN: eksikuku. muziek en dans. Esde den boi kel zn. een volwassen man. prei kawna te lati a neti. GEBRUIK: plat. Gisteren hebben de jongens tot kenki laat in de avond kawina muziek gespeeld. VAR.: kawina. 1) ww. veranderen, wijzigen. Fa prisiri kawna zn. feestelijke tamara de wan feistedei, den kawinamuziek (niet voor man kenki a skoro yuru. Omdat het morgen een feestdag is, religieuze doeleinden). hebben ze de schooltijd Kawnaliba zn. Commewijnerivier. veranderd. SYN: drai. kawpen zn. koestal. kawston zn. soort snoepgoed. 2) ww. ruilen. Di mi si dati a Kayana zn. Cayenne (hoofdstad susu no e fiti mi, mi tyari en go 115
kensi Sranan Tongo - Nederlands keti kenki. Toen ik zag dat die vrucht heeft een zeer hoog schoenen me niet pasten, ben ik vitamine-C gehalte. Hij kan ze gaan ruilen. rauw gegeten worden, of 3) ww. wisselen. Esde mi go gestoofd, of tot sap of jam kenki moni na bank. Gisteren verwerkt worden. ben ik op de bank geld gaan 2) zn. Surinaamse kers, geribde wisselen. SYN: broko2. kers. Ook bekend als monkimonki-kersi. De 4) zn. verandering, wijziging. boombladeren worden Wan kenki kon ini a presi. Er gedroogd en voor medicinale heeft hier een verandering doeleinden gebruikt. plaats gevonden. Kersow zn. Curaçao. ZIE TREFWOORD: kensi Korsow. 1) bnw. kinds. I no mu atibron kesekese zn. onenigheid, nanga oma, bika a kon kensi meningsverschil. Efu a baas no kba. Je moet niet boos worden seti a wroko bun, a kan tyari op oma. Ze is kinds geworden. wan kesekese ondro den 2) ww. kinds worden. Te yu kon wrokoman. Als de baas het werk grani, yu e bigin kensi. Als je niet goed indeelt, kan er oud bent, begin je kinds te onenigheid onstaan onder de worden. arbeiders. kepi ZIE TREFWOORD: tyepi. keskesi zn. verzamelnaam voor 1) zn. inkeping, kerf. verschillende soorten kleinere 2) ww. inkepen, beschadigen apen. SYN: yapyapi. ZIE: monki. (van aardewerk). 1) zn. zwarte capucijneraap, 3) bnw. gek, krankzinnig. mutsaap. kerfi ww. kerven, inkerven. ZIE 2) zn. grijze capucijneraap. Ook TREFWOORD: tyerfi. bekend als bergikeskesi. kerki keskesmaka zn. palmsoort. ZIE: 1) zn. kerk. VAN NL: kerk. palmbon. 2) zn. kerkdienst. Kerki no de keti tide. Er is geen kerkdienst 1) zn. ketting, halsketting, keten. vandaag. SPEC: botoketi; futuketi. ZIE: ori kerki ww. een kerkdienst ketikoti. VAN NL: ketting. houden. Te mi friyari, mi o kari 2) ww. met een ketting vastdomri kon fu ori kerki na mi maken of vastleggen. Te yu e oso. Als ik jarig ben, zal ik de go na wenkri, yu mus keti yu dominee vragen om een dienst baisigri, noso den o fufuru en. bij mij thuis te houden. Wanneer je naar de winkel gaat, kerkibangi zn. kerkbank. moet je je fiets met de ketting kerkiman zn. kerkganger. SYN: vastzetten, anders wordt hij kerkisma. gestolen. kerkisingi zn. kerklied. gi keti ww. opwinden (van kerkisma zn. kerkganger. SYN: uurwerk). Efu yu no gi a oloisi kerkiman. keti te neti, a no o bari tamara kerk'oso zn. kerkgebouw. mamanten. Als je de wekker 's kersi avonds niet opwint, zal hij 1) zn. Westindische kers. Deze 116
ketikoti Sranan Tongo - Nederlands kibrisani morgenochtend niet aflopen. pikinso gi mi. Laten de ketikoti zn. emancipatiedag, kinderen niet al het eten afschaffing v.d. slavernij. 1 juli opmaken. Bewaar een beetje na ketikoti. 1 juli is onze voor me. emancipatiedag. SYN: manspasi. 4) ww. verbergen. Fred kibri en moni ini wan tomati blik baka a ketoigi ww. getuigen. ZIE ijskasi. Fred verborg zijn geld TREFWOORD: kotoigi. achter de ijskast in een ketre zn. ketel. tomatenblikje. kfalek 5) ww. beschermen. Na Gado 1) bnw. gevaarlijk. Na wan mus kibri unu fu den ogri sma kefalek sani fu abra a liba te a disi! God moet ons winti e wai tranga. Het is beschermen tegen deze slechte gevaarlijk om de rivier over te mensen! steken als het hard waait. VAR.: 6) bnw. verborgen. A man disi e kefalek. wroko tapu wan kibri fasi, ma 2) bnw. groot, geweldig. Na wan baka wan pisten yu o si a ogri kefalek sani a boi disi du. Deze san a e du. Deze man is jongen heeft iets geweldigs stiekem met iets bezig, maar gedaan. later zal het kwaad aan het licht 3) bw. wordt gebruikt om een komen. Den kuku kibri fu den bijvoeglijk naamwoord te pikin no si den. De koekjes zijn versterken. Den man di e wroko verborgen voor de kinderen. moni wan kruktu fasi lobi fu Ala sani san kibri, o kon na bow kefalek bigi oso. Zij die doro. Alles dat verborgen is, niet op eerlijke wijze aan geld zal aan het licht komen. komen, houden ervan om kibrifasi bw. heimelijk, steels, geweldig grote huizen te stiekem. A kmopo na pranasi bouwen. kibrifasi fu no wan sma no sabi. kibri Heimelijk verliet hij de plantage 1) ww. schuilen, verschuilen, zich zodat niemand het te weten verbergen, zich verstoppen. Di kwam. SYN: kibrikibri. den srudati kon, den sma fu a kibrikibri bw. steelsgewijs, dorpu lon go kibri ini a busi. stiekem, in het verborgene, Toen de soldaten kwamen, achteraf. Den ben mus fu du a verborgen de mensen van het sani kibrikibri, bika no wan sma dorp zich snel in het bos. no si. Ze moeten het stiekem 2) ww. sparen, opsparen, gedaan hebben, niemand heeft opslaan. Fred kibri moni wan het gezien. SYN: kibrifasi. langa pisten te leki a ben kan kibripe ZIE TREFWOORD: kibripresi. bai a baisigri. Fred heeft lange kibripresi zn. bewaarplaats, tijd geld gespaard totdat hij de schuilplaats. VAR.: kibripe. fiets kon kopen. Den fowru no e kibrisani zn. verborgenheden. Den kibri nyanyan, ma ala dei den e sma di e orga a fesa no taki ala nyan. Vogels slaan geen voedsani san den o du. Wantu sani o sel op, maar ze eten elke dag. tan leki kibrisani fu a dei srefi. 3) ww. bewaren. No meki den De organisatoren van het feest pikin nyan ala a nyanyan. Kibri 117
kibritori Sranan Tongo - Nederlands kisi hebben niet al hun plannen luku, a e gi groskin. De film bekend gemaakt. Enkele dingen waarnaar ik ben gaan kijken, blijven geheim tot de dag zelf. geeft je koude rillingen. kibritori zn. geheim. Ala famiri kiri abi den kibritori san den no e 1) ww. (ver)moorden, doden, puru kon na doro. Elke familie doen sterven. A fufuruman kiri heeft zijn geheimen die ze niet a frow. De dief heeft de vrouw naar buiten brengen. SYN: vermoord. A oli san leki fu a kibrisani. wagi kiri a grasi. Door de olie kiki ww. een handeling waarbij die uit de wagen is gelekt, is het rukken of trekken gebeurt. ZIE gras dood gegaan. ZIE: dede1. TREFWOORD: tyityi. 2) ww. uitdoen, uitmaken, kilo zn. kilogram. ZIE: gran1; pontu. afzetten. Te yu e gwe yu mu kiri kindi a faya, yèrè. Als je weggaat 1) zn. knie. Di a boi fadon, a naki moet je het licht uitdoen, hoor. 3) ww. (uit)doven. Baka te yu en kindi. Toen die jongen was gevallen, had hij zijn knie kba bron a doti, yu mu kiri a bezeerd. A kindi kmopo na en faya bun. Nadat je het vuil verbrand heb, moet je het vuur komki. De knie is uit de kom geschoten. ZIE: futu. goed uitdoven. 4) ww. afmaken, een eind maken 2) ww. knielen. A no bun fu kindi aan iets, stoppen, een verhaal of gi wan stonpopki. Het is niet gesprek beëindigen. Mi kiri a goed om voor een beeld te tori. Ik heb een eind gemaakt knielen. Di a pikin har' taki aan de situatie. nanga en m'ma, en m'ma taigi 5) bw. dood. Skowtu sutu a man en taki: Yu o kindi kon begi mi! kiri. De politie heeft de man Toen dat kind haar moeder doodgeschoten. A mama fon en tegensprak, zei deze tegen haar: eigi pikin kiri. De moeder sloeg Je zal het op je knieën komen haar eigen kind dood. goedmaken. (lett: je zal me 6) zn. moord. Yu yere fu a bigi knielen komen smeken) SYN: kiri na Coronie? Heb je van de saka kindi. grote moord te Coronie broko kindi ww. even door de gehoord? knieën buigen. (als teken van kiri hori ww. achterhouden, eerbied). stoppen. No kiri a bal hori. kindikoko zn. knieschijf. VAR.: Sutu en! Houd de bal niet vast. kindikrabasi. Schiet hem! A brifi san mi ben kindikrabasi ZIE TREFWOORD: seni go na driktoro, a sekretarsi kindikoko. kiri en hori tapu en tafra. De kino brief die ik naar de directeur 1) zn. bioscoop. Te yu e sidon na had gezonden, is door de kino, den sma e trapu psa secretaris achtergehouden op sondro fu taki pardon. Als je in zijn bureau. het bioscoop zit, trapt men op kiriman zn. moordenaar. je bij het passeren zonder kisi1 pardon te zeggen. 1) zn. kist. Fosi mi kan teki a kisi, 2) zn. film. A kino san mi go 118
kisi
Sranan Tongo - Nederlands klari Maar langzamerhand wordt ze a douane mus luku in'sei. weer de oude. Voordat ik de kist kan kisi bere zwanger raken. ZIE meenemen, moet de douane er TREFWOORD: bere1. eerst in kijken. ZIE: dosu. kisi futu wordt gebruikt als iets 2) zn. vliegtuig. A kisi no kon verdwenen of gestolen is; ete. Het vliegtuig is nog niet pootjes krijgen. ZIE TREFWOORD: aangekomen. ZIE: opolangi. futu. kisi2 kisi pikin kinderen krijgen, 1) ww. krijgen. Tide mi kisi wan bevallen, verwekken. ZIE tin golu fu mi mama. Ik heb TREFWOORD: pikin2. vandaag tien gulden van mijn kisi pontu geschikt geworden voor moeder gekregen. gebruik. ZIE TREFWOORD: pontu. 2) ww. vangen, pakken, te kisi stoipi stuiptrekken. ZIE pakken krijgen. Esde mi kisi TREFWOORD: stoipi1. wan lo fisi. Gisteren heb ik een k'ka zn. uitwerpsel, drek, ontheleboel vis gevangen. Skowtu lasting, poep. ZIE TREFWOORD: kisi a fufuruman. De politie kaka1. heeft de dief gepakt. ZIE: ori. k'ko zn. pit. ZIE TREFWOORD: koko1. 3) ww. te pakken nemen, voor de klambu zn. muskietennet, gek houden, beetnemen. A ben klamboe. denki taki a bo kisi mi, ma mi klapu sabi den triki fu en. Hij dacht 1) ww. een klap geven. A: Mi o dat hij mij te pakken kon klap' en! B: Suma yu o klapu? nemen, maar ik ken zijn A: Ik ga hem een klap geven! streken. SYN: kori. ZIE: ori na spotu BIJ spotu. B: Wie ga je een klap geven? kisi ensrefi ww. tot bezinning 2) zn. klap. Mi naki en wan klap' komen, iets te binnen schieten, tapu en baka. Ik heb hem een tot bewustzijn komen, nuchter klap op zijn rug gegeven. worden, weer de oude worden. 3) ww. slaan, kloppen, Mi ben fergiti fa a strati nen, uitkloppen. Klapu a mata gi mi ma baka wan pisten mi kisi a doro. Klop de mat buiten misrefi tak' na Grafustrati. Ik voor me uit. SYN: naki. ZIE: was de straatnaam vergeten, krawasi; bòks. maar na een poosje schoot het klapu ini den anu in de handen me te binnen dat het de klappen. ZIE TREFWOORD: anu1. Gravenstaat was. A no sabi klari srefi di a fadon flaw, ma di a 1) bnw. klaar, op, afgelopen, kisi ensrefi a ben de na at'oso. gereed. Brede klari fu tide. Het Hij wist niet dat hij flauwbrood voor vandaag is op. Efu gevallen was, maar toen hij tot den no wini tide, dan a klari gi bewustzijn kwam, lag hij in den kba. Als ze vandaag niet het ziekenhuis. Baka di en winnen, dan is het afgelopen masra dede, a ben kon mangri. voor hen. Ma saf'safri a e kisi ensrefi 2) bnw. klaar, gaar. A aleisi klari baka. Nadat haar man overkaba. De rijst is al gaar. SYN: leden was, is ze afgevallen. gari1. 119
klar'klari Sranan Tongo - Nederlands kodyo 3) ww. klaarmaken, aflopen, knepa zn. knippa (vrucht). afmaken, volbrengen, knopo voltooien. Mi o klari a wroko gi 1) zn. knoop. yu. Ik zal het werkstuk voor je 2) ww. dichtknopen. Fa mi broko afmaken. SYN: kba. mi finga, mi no man knopo mi klar'klari bw. gereed, klaar. empi. Omdat mijn vinger Someni langa mi sidon gebroken is, kan ik mijn hemd klar'klari dya e wakti yu. Ik ben niet dichtknopen. allang fb{gereed} en zit hier op 3) zn. knoop (in touw). Di mi seti je te wachten. Un mus de mi frigi, a titei kisi wan knopo. klar'klari ala ten fu yepi tra Toen ik mijn vlieger opliet, sma. We moeten altijd klaarraakte het touw in de knoop. staan om anderen te helpen. SYN: kundu1. klarun zn. klaroen (soort 4) ww. knopen, in de knoop bladgroente). raken, in de knoop maken. Di kleidoti zn. kleiaarde. mi suku fu lusu a krabita, mi klep zn. een soort val om vogeltjes knopo a titei fu en. Toen ik de te vangen (b.v. roti, kanarie, geit probeerde los te maken, is pikolet). het touw in de knoop geraakt. kleri ZIE TREFWOORD: kleriman. 5) bnw. gierig, vrekkig. Brada, i kleriman zn. kleermaker. A no abi fu aksi a baas moro kleriman e nai krosi gi sma. De moni. A man disi knopo. Man, kleermaker naait kleren voor de je hoeft de baas niet om meer mensen. SYN: sneiri. ZIE: nai. VAR.: geld te vragen. Hij is een vrek. kleri. SYN: gridi. klompu zn. eenvoudige slipper knopo-olo zn. knoopsgat. met houten zool die van boven knoru ww. knorren. Sientje e van een rubberen band is knoru ala leisi te yu e aksi en fu voorzien. SYN: teptep. du wan sani. Sientje knort altijd kloru1 zn. kleur. SPEC: redi; weti; als je haar vraagt om iets te blaka; geri; blaw; grun; broin; doen. lila. koba zn. teil, kom. kloru2 ZIE TREFWOORD: kroru. kodo bw. wordt gebruikt in combinatie met wan om te 1) ww. krullen. benadrukken dat het slechts om 2) bnw. krullend. één gaat. A frow disi abi wan 3) zn. krul. kodo pikin. Deze vrouw heeft kmopo ZIE TREFWOORD: komopo. slechts één kind. SYN: enkri. 1) ww. komen van, komen uit, kodya zn. knuppel. Odo: Tangi fu vandaan komen. VAR.: kmoto; bun na kodya. Spreekwoord: komoto. Ondank is 's werelds loon. (lett: 2) ww. vertrekken. Dank voor goedheid is de 3) vz. vanuit, vanaf. knuppel.) kmoto ZIE TREFWOORD: komopo. Kodyo1 zn. naam van een man die knapu ww. staan. ZIE TREFWOORD: op maandag geboren is. ZIE TABEL tnapu. BIJ: deinen. knekti zn. dienaar, knecht. VAN NL: kodyo2 zn. bruine pelikaan. knecht. 120
Kofi Sranan Tongo - Nederlands kokobe Kofi1 zn. naam van een man die op kooi dicht, anders eten de vrijdag geboren is. ZIE TABEL BIJ: buidelratten de kippen op. ZIE: pen2; krafana1. deinen. koiri kofi2 1) ww. kuieren, wandelen. A winti 1) zn. koffie. ZIE: fayawatra. ben e wai switi di un ben e koiri 2) zn. koffieplant. na watrasei. Het woei lekker kofibon zn. koffieplant. VAR.: kofi2. kofimama zn. grote boom die toen we langs de waterkant geplant werd als schaduwboom wandelden. voor de koffieboom. 2) ww. uitgaan. Tamara na wan kofru zn. koffer. VAN NL: koffer. feistedei, dan mi nanga mi frow o go koiri. Morgen is een kofu zn. vuist. feestdag, dan gaan mijn vrouw kofu fadon ww. vechten, er en ik uit. vallen slagen. Den man kosi 3) ww. reizen. Susan p'pa lobi makandra te kofu fadon. De koiri. A yari di psa a go na mannen scholden mekaar uit Ptata nanga Doisrikondre, dan totdat er slagen vielen. SYN: feti; disi yari a o go na Afrikanaki kofu. kondre. Susans vader houdt van kofu kofu tw. een weddenschap reizen. Vorig jaar bezocht hij waarbij een stootje wordt Holland en Duitsland en dit jaar gegeven met een vuist. A: Kofu gaat hij naar Afrika. kofu, suma o wini? B: teki wan koiri ww. een Transvaal. A: Ra, ra, wie gaat wandeling maken. winnen? B: Transvaal. GEBRUIK: koiti zn. kuit (lichaamsdeel). ZIE: Het is merendeels spottend futu. bedoeld. koki zn. kok. GEBRUIK: verouderd. meki wan kofu ww. samen de strijd aangaan, een eenheid koko1 vormen (lett: een vuist maken). 1) zn. pit. ZIE: siri; ati1. VAR.: k'ko. Den wrokoman meki wan kofu 2) zn. zaadballen, testikels, fu feti nanga den basi. De teelbal. arbeiders verenigden zich om 3) zn. hoofd, verstand. No denki actie te voeren tegen hun baas. taki yu o kisi mi. Mi de na mi SYN: bondru kon na wan. ZIE: koko ete. Denk niet dat je mij meki mofo. voor de gek kan houden. Ik ben naki kofu ww. vechten, nog goed bij mijn verstand. ZIE: stompen. SYN: feti. kensi. naki wan kofu ww. een stomp koko2 geven. Di mi trapu tapu a man 1) zn. knobbel, bult. SYN: kundu1. futu, a naki mi wan kofu. Toen 2) zn. knokkel. ik de man op zijn voet trapte, 3) ww. tikken of kloppen met de gaf hij mij een stomp. Mi o knokkels, met de knokkels was' en wan kofu na en fesi! Ik slaan. Mi o koko yu na yu ede. zal hem een muilpeer Ik ga je met mijn knokkels op verkopen! VAR.: wasi wan kofu. je hoofd slaan. ZIE: naki. koi zn. kooi. Tapu a koi, noso kokobe awari o nyan den fowru. Doe die 1) zn. door lepra misvormde 121
kokobesma Sranan Tongo - Nederlands komopo vingers en tenen. Sensi en koloku yongu yari a man disi abi 1) zn. geluk. Yu abi koloku taki kokobe. Al op jonge leeftijd alen kon tide. Je heb geluk dat had deze man door lepra het vandaag geregend heeft. misvormde vingers en tenen. 2) bnw. gelukkig. Yu kan gudu Na gwasi gi den sma kokobe. ma toku yu no koloku. Je kan De misvorming van de rijk zijn maar toch niet vingers is door lepra gelukkig. veroorzaakt. ZIE: gwasi. kolu zn. gulden. ZIE TREFWOORD: 2) bnw. door lepra misvormd. Mi golu. frede fu a fasi mi nanga den komandanti zn. bevelhebber. ZIE: kokobe anu fu en. Ik ben bang ofisiri. om door hem aangeraakt te komanderi worden met zijn door lepra 1) ww. bevelen. A kapten misvormde vingers. komanderi den srudati fu en fu kokobesma zn. iemand met door kiri ala den sma ini a dorpu. De lepra misvormde vingers en kapitein gaf zijn soldaten het tenen. ZIE: gwasiman. bevel om iedereen in het dorp kokodiako tw. ter nabootsing van te doden. het hanegekraai, kukeleku. 2) zn. bevel, gebod. kokolampu zn. olielampje (wordt kombekasi zn. komijnekaas, vaak zelf gemaakt). Leidse kaas. kokro zn. koker, duiker. Te den komedi zn. grap. Efu yu miti a kokro lai nanga santi, dan a man dati wan presi, a mus meki watra no e hari moro. Als de yu lafu nanga den komedi fu en. duikers vol zand zitten, kan het Als je die man ergens ontmoet, water er niet meer doorheen brengt hij je zeker aan het lachen stromen. met zijn grappen. ZIE: fatu2. kokronto zn. kokosnoot. ZIE komediman zn. grappenmaker. ZIE: TREFWOORD: kronto. spotuman. koleisi komediprei zn. toneelspel. 1) zn. club, sociëteit. komki 2) zn. speelhuis, speelhol. A 1) zn. een kom of kommetje. koleisi na a oso pe den sma e 2) zn. gewricht (van knie of go prei karta, dobbel, nanga been). A kindi kmopo na en dringi sopi. Een speelhuis is komki. De knie is uit de kom een huis waar men kaart speelt, geschoten. ZIE: skrufu2. dobbelt en sterke drank komkomro zn. komkommer. gebruikt. komopo kolera zn. psychiatrische 1) ww. komen van, komen uit, inrichting. In Suriname is 's vandaan komen. Ope yu Lands Psychiatrische Inrichting kmopo? Waar kom je vanbeter bekend als L.P.I. SYN: daan? A kmopo fu straf'oso. lawman-oso. Hij is uit de gevangenis koleradatra zn. psychiater. SYN: vrijgekomen. VAR.: komoto; lawman-datra. kmoto; kmopo. 2) ww. vertrekken. O lati mi mu 122
komoto Sranan Tongo - Nederlands kon na wan verjaarsfeest gestuurd, maar ze kmopo fu oso? Hoe laat moet ik denkt er niet aan om terug te van huis vertrekken? SYN: lusu. komen. ZIE: drai baka BIJ drai; 3) vz. vanuit, vanaf. Mi waka go baka BIJ go. kmopo fu foto go na oso. Ik ben kon go ww. meekomen, vanuit de stad naar huis meegaan. Mi e go na wowoyo. gelopen. Kmopo fu now dan ala Yu e kon go? Ik ga naar de sma mus abi wan karta fu kon markt. Kom je mee? Angri e in'sei. Vanaf nu moet een ieder kiri mi. Kon un go na kukru. Ik een toegangsbewijs hebben om heb honger. Kom mee naar de binnen gelaten te worden. keuken (lett: kom laat ons naar komoto ZIE TREFWOORD: komopo. de keuken gaan). kompe zn. kameraad, vriend, kon bun baka ww. verzoenen, een vriendin. SYN: mati. relatie herstellen. Yari langa den komsarsi zn. commissaris, tu man disi ben abi trobi, ma a districtshoofd. ZIE: inspektoro; owruyari di psa den kon bun driktoro. baka nanga makandra. Deze kon mannen hadden jaren lang ruzie, 1) ww. komen, aankomen. maar tijdens de afgelopen Tamara mi o kon luku yu. Oudejaarsviering hebben ze het Morgen kom ik je opzoeken. A weer goed gemaakt. plane o kon tide neti neigi yuru kon ferstan beseffen, zich ten so. Het vliegtuig komt realizeren, bewust worden. ZIE vanavond omstreeks negen uur TREFWOORD: ferstan. aan. ZIE: doro2. kon makandra bij elkaar komen, 2) ww. worden. A ben de wan vergaderen. ZIE TREFWOORD: kankan man-nengre, ma now a makandra. kon swaki. Hij was een flinke kon na krin openbaar worden, aan man, maar nu is hij zwak het licht komen, onthuld geworden. ZIE: tron1. worden. ZIE TREFWOORD: krin. broko kon ww. plotseling of kon na leti in het openbaar komen, onverwachts aankomen. Di mi zichtbaar worden. ZIE TREFWOORD: ben tnapu na dorosei e taki leti1. nanga mi mati, ne mi si mi p'pa kon na syen jezelf te schande e broko kon tapu a uku. Toen maken. ZIE TREFWOORD: syen. ik buiten met mijn vriend stond kon na wan ww. bij elkaar komen. te praten, zag ik plotseling mijn kari kon na wan ww. bij elkaar vader op de hoek aankomen. roepen. Te a bel naki, a efu a kon so tak'... als mocht skoromisi e kari den pikin kon blijken dat. Efu a kon so tak' na wan. Als de bel luidt, roept yu tron driktoro dya, mi o libi a de juf de kinderen bijeen. wroko. Als mocht blijken dat hari kon na wan ww. bij elkaar jij directeur wordt, neem ik halen of trekken. Di un kba wai ontslag. a prasi, un hari ala a grasi kon kon baka ww. terugkomen. Mi na wan dan un sutu faya gi en. seni a pikin go na a friyari-oso, Nadat we het erf gewied ma a no e denki fu kon baka na hadden, haalden we al het gras oso. Ik heb het kind naar dat 123
konbaka Sranan Tongo - Nederlands konkru Deze man heeft geen onderwijs bijeen en staken het in brand. genoten. Vanwaar heeft hij lon kon na wan ww. naar elkaar deze wijsheid dan? ZIE: triki1. toe rennen. Di den pikin fowru si a dagu, den lon kon na wan. koniman zn. een geleerde, Toen de kuikens de hond slimmerik. ZIE: bradi-edeman. zagen, renden ze naar elkaar konkoni toe. 1) zn. goudhaas, Surinaams tyari kon na wan ww. bij elkaar konijn. Ook bekend als aguti. brengen. Fosi un bigin, a o bun 2) zn. konijn. Soms ook bakraefu un tyari ala sani san un abi konkoni genoemd om het te fanowdu kon na wan. Voordat onderscheiden van het we beginnen, zou het goed zijn Surinaams konijn. als we alles wat we nodig konkonisneki zn. indigoslang. hebben bijeen brengen. Ook bekend als kruyaraman. konbaka zn. terugkomst. Sensi konkru Ronald gwe bigin fu januari na 1) ww. klikken, konkelen, Kersow fu tu wiki, te nanga now verraden. A boi konkru na en mi no man si a konbaka fu en. mama taki en brada fufuru wan Sinds Ronald begin januari voor pisi fowrumeti ini a patu. Die twee weken naar Curaçao is jongen heeft aan zijn moeder gegaan, heb ik hem nog niet zien verklikt dat zijn broer een stuk terugkomen. kippevlees uit de pot gestolen kondre heeft. Mi nanga a boi go fufuru 1) zn. land, landstreek. awara, dan a boi go konkru mi 2) zn. dorp waar de boslandna a man san abi a gron. Die bewoners wonen. jongen en ik zijn awara's gaan dorosei kondre zn. vreemd land, stelen. Toen heeft hij mij buitenland. verraden aan de eigenaar. ZIE: kondreman zn. landgenoot. hoigri. VAN NL: konkelen. GEBRUIK: Wordt meestal gehoord 2) ww. roddelen, kwaadspreken. als aanspreektitel in toespraken. Den frow san yu e si sidon konfriyari dape, na konkru den e konkru sma tori. Die twee vrouwen die 1) zn. groot feest, kermis. ZIE: je daar ziet zitten, zitten over fesa. 2) zn. koninginnedag, anderen te roddelen. Aladi a verjaardagsfeest van de frow e libi wan krin libi, den koningin in de koloniale tijd. sma e konkru taki a e libi wan motyo libi. Hoewel die vrouw koni een behoorlijk leven leidt, 1) bnw. knap, slim, wijs, pienter. zeggen de mensen dat ze een Te yu no tranga, yu mu koni. hoer is. Wie niet sterk is moet slim zijn. 3) ww. smoezen, influisteren, 2) zn. streek, list, wijsheid, vooruit vertellen. Di a frow ben kennis, slimheid. Dan a frow konkru na a trawan abra en prakseri wan koni. Toen birfrow, a skreki di a si en bedacht de vrouw een list. A birfrow e waka e kon. Toen die man disi no ben go na skoro. vrouw de ander iets over haar Dan pe a feni a koni disi dan? 124
konkrudosu Sranan Tongo - Nederlands korikori buurvrouw influisterde, schrok VAR.: kopki. ze, want ze zag haar buurvrouw kopi2 zn. houtsoort. net aankomen. kopki ZIE TREFWOORD: kopi1. konkrudosu kopro 1) zn. radio. GEBRUIK: Men zegt nu 1) zn. koper, koperwerk. Mi o bai meestal pokudosu of radio. lemki fu krin a kopro fu mi. Ik 2) zn. iemand die veel roddelt. ga lemmetjes kopen om mijn koperwerk op te poetsen. konkruman GEBRUIK: Waar nodig maakt men 1) zn. roddelaar. onderscheid tussen redi kopro 2) zn. verrader. (roodkoper) en geri kopro konkrutitei zn. telefoon. (geelkoper). ZIE: gowtu; solfru; naki wan konkrutitei ww. isri; loto. bellen, telefoneren. Naki wan 2) bnw. koperen. konkrutitei gi mi go na mi koprokanu zn. wroko. Bel even voor me naar 1) scheldwoord (gebruikt voor mijn werkgever. SYN: bèl. een mulat). konmakandra zn. vergadering, 2) soort Assepoester. bijeenkomst, samenkomst. Den ori wan konmakandra fu taki fa kopronengre zn. neger met a wroko mus seti. Men hield een geelachtige kleur. vergadering om te bespreken koproprin hoe het werk gedaan moest 1) zn. malariamuskiet. worden. SYN: krutu. 2) zn. bepaald soort mug die konofroku zn. knoflook. VAN NL: bekend staat om zijn harde knoflook. steek. konsensi zn. geweten. Mi abi wan koprosensi zn. koperen cent. Mi krin konsensi fesi Gado. Ik heb no abi no wan koprosensi. Ik een zuiver geweten voor God. heb geen rooie cent. N.B. konsensi fonfon zn. gewetens vroeger waren de muntstukken wroeging. Mi no abi konsensi van één cent van koper. fonfon bika a no mi kiri a man. koprosmeti zn. kopersmid. Ik heb geen wroeging want ik koranti zn. krant. heb de man niet gedood. mofokoranti zn. gerucht, onkontren zn. omgeving, buurt, zeker bericht, geruchtenmolen. streek (gebied), wijk. Ala den korenti1 zn. krent. ZIE TREFWOORD: sma fu Moengo nanga a kontren krenti1. drape ben kon luku a plei. Al de korenti2 zn. kleine haarkrullen. ZIE mensen van Moengo en TREFWOORD: krenti2. omgeving kwamen naar de kori ww. voor de gek houden, wedstrijd kijken. bedriegen, foppen, bedonderen. kopi1 zn. kop. Antoon ben lobi kon A man kori mi taki a bo kon. Die nanga en eigi kopi nanga man heeft me voor de gek skotriki te a ten ben doro fu un gehouden toen hij zei dat hij go dringi kofi. Antoon kwam zou komen. SYN: kisi2. ZIE: ori na altijd met zijn eigen kop en spotu BIJ spotu; dyote. schotel als het tijd was voor de korikori zn. rode ibis. Ook bekend koffiepauze. TEGENH: skotriki1. als flamingo. 125
kork'ati Sranan Tongo - Nederlands kosodresi ongeveer 5 cm lang. wordt ook kork'ati zn. tropenhelm. gewoon apra genoemd als het korke zn. verzamelnaam voor niet nodig is hem te onderverschillende soorten kolibrie. scheiden van andere appelkor'kori soorten. 1) ww. vleien. Efu yu kor'kori en, korsu zn. koorts. A siki e gi tranga yu o kisi san yu wani. Als je korsu. Door deze ziekte krijgt hem vleit, krijg je van hem wat men hoge koorts. A korsu e je wilt. saka. De koorts vermindert. 2) ww. paaien. Den kor'kori a kosi1 pikin nanga wan sukrusani di 1) ww. uitschelden. Yu yere fa a en m'ma gwe. Men paaide het frow kosi en masra di a no gi kind met een snoepje toen de en a moni? Heb je gehoord hoe moeder wegging. de vrouw haar man uitschold 3) zn. vleierij. Mi kon weri fu a toen hij haar geen geld gaf? kor'kori fu en. Ik heb genoeg Kosi granm'ma na noti, ma fu van zijn vleierij. begi en baka. Uitdrukking: Het korku is makkelijk je grootmoeder uit 1) zn. kurk. A furu a batra te na a te schelden, maar vergiffenis neki, dan a naki wan korku na vragen is moeilijker. SYN: a batra mofo. Hij vulde de fles sangabanga; skuru; was' go. ZIE: tot de rand en plaatste daarna krutu. VAR.: kos'kosi2. een kurk op de opening. kosi2 zn. revérence, eerbiedige 2) zn. dobber, drijver. Den buiging. Te den bigisma e miti fis'man tai korku na den fis'neti densrefi dan fu lespeki den e fu den kan si pe den de. De meki wan kosi gi densrefi. vissers bevestigden dobbers Wanneer oudere mensen elkaar aan hun netten om te kunnen ontmoeten, maken ze uit respekt zien waar ze zijn. een buiging voor elkaar. GEBRUIK: korkutreki zn. kurketrekker. verouderd. VAN ENG: curtsy. koro1 zn. kool. kos'kosi1 koro2 zn. waterbreuk (med.). 1) zn. gescheld, gekibbel. A korpatu zn. houtskoolpot. Ala sma kos'kosi fu den tu sma dati e abi wan korpatu na oso. Dan te weri mi ede. Het gescheld van gas no de, den e bori tapu krofaya. Iedereen heeft een die twee mensen maakt me houtskoolpot in huis. Als er moe. geen gas is, kookt men op 2) ww. kibbelen, zeuren. Heri dei houtskool. ZIE: krofaya. yu e kos'kosi a mi yesi. De hele korpu zn. korporaal. ZIE: ofisiri. dag zit je aan mijn oor te Korsow zn. Curaçao. VAR.: Kersow. zeuren. ZIE: krut'krutu. kos'kosi2 ww. uitschelden. ZIE korsow-alanya TREFWOORD: kosi1. 1) zn. citrussoort, zuuroranje. koso ww. hoesten. Ai, wakti. Mi Ook bekend als swa-alanya. mu koso even. Wacht, ik moet 2) zn. mandarijn (Curaçaose even hoesten. oranje). ZIE: alanya. kosodresi zn. hoestdrank. korsow-apra zn. Curaçaose appel. Is wit, roze of rood en is 126
kosokoso Sranan Tongo - Nederlands koti pasi koti. De man heeft geld bij de kosokoso bank geleend, daarom wordt er 1) ww. constant of veel hoesten. maandelijks iets van zijn geld A griep naki mi. Heri dei mi e ingehouden. SYN: puru; hori. kosokoso. Ik heb griep. Ik 7) ww. gesneden zijn, gebroken. hoest de hele dag. A titei koti. Het touw is door2) zn. hoest. A kosokoso teki mi. gesneden. of Het touw is Ik hoest. Odo: Yu kan kibri yu gebroken. granmama, ma yu no man kibri 8) ww. schiften (van melk). Efu en kosokoso. Spreekwoord: Al yu libi a merki tnapu langa na is de leugen nog zo snel, de dorosei, a o koti. Als je de melk waarheid achterhaalt hem wel. lang buiten laat staan zal hij koti1 schiften. ZIE: pori; skefti1. 1) ww. snijden, knippen, zagen. A bere koti een onverwachts nefi dede. Mi no man koti a opkomende drang om af te meti. Dat mes is bot. Ik kan het gaan, meestal gepaard gaande vlees niet snijden. Bifo yu nai met krachtige darmkrampen. wan yapon yu mus koti a krosi. koti2 Als je een jurk gaat naaien, 1) ww. ruzie hebben, vijandschap. moet je hem eerst uitknippen. Mi no e taki nanga en. Mi koti Koti a planga pe a marki de. nanga en. Ik heb ruzie met Zaag de plank waar het haar, ik heb met haar gebroken. merkteken staat. ZIE: sa3; kapu. SYN: kaba; prati; skotu. 2) ww. breken (van een draad of 2) ww. opschieten, het met touw). Di a bigin hari tranga iemand kunnen. Meisje, mi no na a titei, a titei koti. Toen hij sabi fa yu kan koti nanga hard aan het touw begon te sowan gridi man. Meisje, ik trekken, brak het. weet niet hoe je met zo een 3) ww. opereren. A datra koti a gierige man kan opschieten. Mi frow. De dokter heeft de vrouw no e koti nanga en. A no abi geopereerd. maniri. Ik kan niet met hem 4) ww. oogsten. Fosi den ben opschieten. Hij is onbeleefd. koti aleisi nanga anu, ma now SYN: feni; waranfaya. den e koti en nanga combine. koti3 ww. mooi gekleed gaan. Vroeger oogstte men rijst met Man, yu e koti tide! Zeg, wat zie de hand, maar nu doen ze het je er mooi uit vandaag! SYN: met een combine. ANT: sai; prodo. prani. VAN ENG: cut. koti a dron goed op de trom 5) ww. afsluiten. Di a frow no spelen. ZIE TREFWOORD: dron. pai en faya dri mun langa, den koti abra oversteken. ZIE koti en faya. Omdat die vrouw TREFWOORD: abra. drie maanden lang de electra koti faya vonken. ZIE TREFWOORD: rekening niet heeft betaald, faya1. hebben ze de electriciteit koti odo een spreekwoord afgesloten. gebruiken. ZIE TREFWOORD: odo. 6) ww. aftrekken, inhouden. A koti pasi de weg afsnijden, een man leni wan moni na bangi, kortere weg nemen. ZIE dati meki ala mun en moni e 127
koti pasi gi
Sranan Tongo - Nederlands kowrupe psa. De politie heeft twee koti pasi gi uit de weg gaan, mannen gehaald die getuigen vermijden. ZIE TREFWOORD: pasi. dat ze gezien hebben dat de koti puru afsnijden, wegsnijden, vrouw door deze hond is amputeren. ZIE TREFWOORD: puru. gevallen. Maar een van de getuigen zat achterin te eten koti strafu straf ondergaan. ZIE TREFWOORD: strafu. toen het voorval plaats vond. koti wan boktu een bocht VAR.: ketoigi. beschrijven. ZIE TREFWOORD: boktu. kotomisi1 zn. vrouw gekleed in de koti wan luku diagnose van een traditionele Creoolse kledertoverdokter. ZIE TREFWOORD: luku. dracht. kotomisi2 zn. maagdenpalm. koti wan sma mofo iemand in de kownu zn. koning. rede vallen, iemand onderkownukondre zn. koninkrijk. breken. ZIE TREFWOORD: mofo. kownu-oso zn. paleis. koti wan tori een verhaal of kownusturu zn. troon. gesprek beëindigen. ZIE TREFWOORD: tori. kowru koti wan trobi bemiddelen. ZIE 1) bnw. koud. Esde mi kowru TREFWOORD: trobi. sote taki mi bigin beifi. Gisteren kotimarki zn. litteken van een had ik het zo koud, dat ik snijwond. begon te bibberen. ANT: faya1; kot'koti1 ww. versnijden. ZIE: koti1. waran. ZIE: brokokowru. kot'koti2 zn. veenmol. 2) zn. kou. Kiri a airco. Mi no kot'loto zn. een stukje lood man nanga a kowru moro. Zet gesneden van een oude batterij. de airco af. Ik krijg het te koud. Fosi un ben sutu slinger nanga (lett: Ik kan de kou niet meer kot'loto te un ben go onti verdragen.) legwana. Vroeger gebruikten we 3) ww. koud maken. Kowru a stukjes lood bij het schieten met biri. Laat het bier koud onze katapult als we op worden. leguanenjacht gingen. kowru ati bedaren, tot rust komen koto of brengen. ZIE TREFWOORD: ati1. 1) zn. rok. ZIE: yapon. kowru-ati zn. gerust hart. Di a kon 2) zn. klederdracht, traditionele na wroko, en ati ben bron. Ma Creoolse jurk speciaal gedragen baka di a taki nanga a basi, a op feestdagen. ZIE: anyisa. gwe nanga kowru-ati. Toen hij op zijn werk kwam, was hij kotodansi zn. dansfeest, meestal boos. Maar nadat hij met de baas gehouden op een bigiyari, gesproken had, ging hij met een waarbij vrouwen alleen koto's gerust hart weg. mogen dragen. kowrudresi zn. laxeermiddel. SYN: kotoigi lakseri. ZIE: dresi. 1) zn. getuige. kowrupe zn. schaduw, koele 2) ww. getuigen. Skowtu tyari tu plaats. A faya! Kon un suku wan man kon di e kotoigi tak' den si kowrupe fu bro un futu. Het is tak' na a dagu disi meki a frow benauwd! Laten we een koele fadon. Ma wan fu den kotoigi plaats opzoeken om even te ben de bakasei e nyan di a sani TREFWOORD: pasi.
128
kowruten Sranan Tongo - Nederlands kragi rusten. nyanyan ini a patu, ma yu mu kowruten zn. de koude tijd, libi wan krab'patu gi mi. winter. Robby, je kan eten wat in de kowsbanti zn. kouseband (een pot is, maar laat een restje voor soort lange sperzieboon). mij. 2) zn. een apart gemaakte portie kowsu van wat achtergehouden deeg 1) zn. sok, kous. (b.v. van een pom of een koek). 2) zn. condoom. SYN: pipikowsu. Tide te yu e meki a pon, dan yu kra zn. de menselijk geest, ziel. mu meki wan pikin krab'patu gi ZIE: sili. mi tu. Als je vandaag pom krabasi zn. kalebas. maakt, moet je ook een kleine krabasibon zn. kalebasboom. portie voor mij maken. krab'dagu zn. wasbeer. krabu1 krabita zn. geit. MNL: bokoboko. 1) ww. krabben, schuren. Fosi yu krab'krabu1 ferfi a sturu, yu mu krabu a 1) zn. krabber, ijzeren rooster om owru ferfi puru. Voordat je die schoenen op af te vegen. SYN: stoel verft, moet je de oude lak figifutu. eraf schuren. SYN: skuru. ZIE: 2) zn. hark. SYN: har'hari. krasi1. 3) zn. schraapsel. 2) zn. kras. Mi oto kisi wan krab'krabu2 krabu na a doro. Er zit een 1) ww. voortdurend of vaak kras op de deur van mijn auto. krabben. Di a ben pikin, a ben ZIE: krab'krabu2. krab'krabu den soro. Dat' meki krabu 2 zn. krab. a abi someni flaka na en futu. krabu wan olo een kuil graven Toen hij klein was heeft hij (bijv. als een hond). ZIE vaak aan zijn puisten gekrabt. TREFWOORD: olo. Daarom heeft hij zo veel krabu-aka zn. krabbenbuizerd. vlekken op zijn benen. krafana1 zn. vogelknip. ZIE: klep. 2) ww. krabbelen. Puru a buku krafana2 zn. karavaan. GEBRUIK: na a pikin anu fosi a wordt niet meer vaak gebruikt, krab'krabu en. Haal het boek meestal zeggen de mensen stoet. uit de handen van het kind kragi voordat het (met een potlood) 1) ww. klagen, aanklagen, klagen erin krabbelt. over. Heri dei den pikin disi e 3) zn. krassen, gekrabbel. A CD kragi tak' brede no de. De hele lai krab'krabu, dat' meki a no e dag klagen deze kinderen dat er drai bun. De CD zit vol geen brood is. A go kragi en krassen, daarom draait hij niet masra gi en brada. Ze is bij goed. haar broer gaan klagen over 4) bnw. bekrast, bekrabbeld. Ala haar man. Mi o tyari en go den skorobangi krab'krabu. Al kragi na skowtu. Ik ga hem de schoolbanken zijn bekrast. aanklagen bij de politie. krabnari zn. rib. SYN: lebriki. 2) zn. klacht. Den wrokoman krab'patu tyari den kragi go na 1) zn. schraapsel uit pot of pan, ministerie. De werknemers restje. Robby, yu kan nyan a 129
kraka Sranan Tongo - Nederlands krasi hebben een klacht ingediend de dokter. De hele weg zat hij op het ministerie. in een krampachtige houding. kraka ww. iets of iemand steunen. (lett: zat hij zichzelf te Opo a banabon tnapu, kraka en, krampen) dan yu e poti doti gi en. Zet de krampu2 bananeboom recht op, zet er een 1) zn. klem. stut bij en doe er wat aarde 2) zn. houten klamp voor het omheen. afsluiten van een deur of krakatiki zn. gevorkte stok die venster. gebruikt wordt om een tak van 3) ww. een deur of venster een boom te ondersteunen; stut. vastmaken met een klamp. krakeri krape 1) bnw. vitterig, klagerig, lastig. 1) zn. verzamelnaam voor Mi no lobi go luku mi verschillende soorten granm'ma bika a krakeri tumsi. zeeschildpad. SPEC: aitikanti; Awinsi san mi e du, a no e feni karet; warana. ZIE: sekrepatu. en bun. Ik ga mijn grootmoeder 2) zn. soepschildpad. niet graag bezoeken omdat ze krara zn. kraal. A pikin tringi den altijd klaagt. Wat ik ook doe, krara meki wan moi keti fu den. het is nooit goed. Het kind reeg de kralen aaneen 2) ww. lastig zijn, lastig vallen. A tot een mooie ketting. pikin disi e krakeri mi. Dit kind kraraketi zn. kralensnoer. valt me lastig. krarasneki zn. krakti 1) echte koraalslang. 1) zn. kracht. Baka di a siki, a no 2) onechte koraalslang. ben abi krakti moro. Na zijn 3) wormhagedis. Ook bekend als ziekte, had hij geen kracht tu-ede sneki. meer. ZIE: makti. kras'dagu zn. valse hond, wilde 2) bnw. krachtig, overtuigend, hond. veel voedingsstoffen bevattend. kras'ede zn. bezorgdheid, Efu lanti no feti a drugs tori ongemak. Mi o seti ala un tori gi tapu wan krakti fasi, ala sma o unu, dan un srefi no o abi no lasi bribi ini den. Als de wan enkri kras'ede. Ik zal alle regering het drugs probleem zaken voor jullie regelen, dan niet op een overtuigende hebben jullie er geen zorg over. manier aanpakt, zal iedereen SYN: brok'ede. het geloof in hen verliezen. Mi krasi1 o bori wan krakti supu gi yu. Ik 1) ww. krassen, krabben. Yu no zal een krachtige soep voor je mu krasi den poisi tapu yu skin. klaarmaken. Je moet de puisten op je huid krakun zn. kalkoen. niet openkrabben. ZIE: skuru. krampu1 zn. kramp. VAN NL: krassen. krampu ensrefi gespannen, 2) ww. jeuken. A poisi e krasi mi. krampachtig. Yu kan si tak' Het puistje jeukt. Norbert frede datra. A heri pasi ede krasi bnw. intelligent, knap. a sidon krampu ensrefi. Je kunt Marlon ede krasi; a e kisi soso zien dat Norbert bang is voor neigi nanga tin na skoro. 130
krasi Sranan Tongo - Nederlands Kresneti Marlon is intelligent; hij krijgt Mi no ben abi wroko, ma now mi alleen maar negens en tienen op feni wan krawerki. Ik had geen school. SYN: srapu. werk, maar nu heb ik een karwei gevonden. ZIE: wroko. krasi2 krawkraw1 zn. chips. GEBRUIK: 1) bnw. agressief, wild, razend. A (Tegenwoordig gebruikt men het dagu disi krasi. No meki grap engelse woord chips.). nanga en. Deze hond is krawkraw2 zn. kraanral (vogel). agressief. Wees voorzichtig kreb’ede met hem. 1) bnw. kaal, kaalhoofdig. SYN: 2) bnw. fel, heet. A son krasi tide. De zon is fel vandaag. ZIE: pir'ede. faya1; pepre. 2) zn. kaalkop. 3) bnw. onstuimig. Te alen kon krebi hebi, dan a watra ini a liba e 1) bnw. kaal. krasi. Als het zwaar geregend 2) ww. kaalknippen. heeft, is de rivier onstuimig. krefti zn. verzamelnaam voor 4) bnw. geil, wellustig. A man kreeften en kreeftachtige dieren. disi krasi, dati meki a abi krei someni frow. Deze man is een 1) ww. huilen, schreien. Mi ati e wellusteling, daarom heeft hij krei. Ik ben diep bedroefd (lett: zoveel vrouwen. Mijn hart huilt). ANT: lafu. krasi ede zich het hoofd breken, 2) zn. gehuil. Mi no man nanga a bezorgd maken, piekeren. ZIE krei fu a pikin disi. Ik kan het TREFWOORD: ede. gehuil van dit kind niet langer krasiwiwiri zn. brandnetel. aanhoren. VAR.: kreikrei. kraskrasi zn. uitslag, jeuk, bari krei ww. in tranen eczeem, schurft. Mi no man uitbarsten. Di en mama dede, a dringi merki noso mi e kisi bari krei. Toen zijn moeder kraskrasi. Ik mag geen melk overleed, barstte hij in tranen drinken, anders krijg ik jeuk. uit. kras'meti zn. wild dier dat mensen kreikrei zn. gehuil. ZIE TREFWOORD: aanvalt. SYN: ogrimeti. krei. kras'mira zn. diefmier. kreiti zn. krijt. kras'taya zn. niet eetbare soorten krempi ww. krimpen. Di mi wasi a tajer met een scherpe smaak. bruku, a krempi tak' mi no man kras'todo zn. reuzenpad. Ook weri en moro. Toen ik de broek bekend als bigitodo. gewassen had was hij zo kratafra zn. rituele maaltijd om de gekrompen dat ik hem niet geest te versterken. meer kon dragen. krawasi kren ww. klimmen. Mi kren go na 1) ww. slaan, zwepen. GEBRUIK: loktu. Ik klom naar boven. verouderd. ZIE: naki; klapu; krenti1 zn. krent. VAR.: korenti1. wipi. krenti2 zn. kleine haarkrullen. ZIE: 2) zn. karwats, zweep. SYN: wipi. wiwiri. VAR.: korenti2. krawatasneki zn. bepaald soort Kresneti zn. kerstnacht, kerstslang. Ook bekend als swipi. dag(en), kerstfeest. Wi winsi unu krawerki zn. karwei, bijbaantje. wan switi Kresneti nanga wan 131
Kribisi Sranan Tongo - Nederlands krioro bun nyun yari. Wij wensen u een aangebroken (lett: de dag is al vrolijk kerstfeest en een helder). A boi ferstan no krin gelukkig nieuw jaar. ZIE: Bedaki. ete. De jongen begrijpt het nog niet (lett: zijn verstand is nog Kribisi niet helder). Yu ede krin ete. Je 1) zn. Indiaan uit de stam der bent nog goed bij je hoofd. ANT: Karaïben. dungru. 2) bnw. Karaïbs. 4) bw. duidelijk, verstaanbaar. A Kribisitongo zn. Karaïbse taal. man taki a tori krin. De man kriboi bnw. laatste. Now mi o gi heeft dat geval duidelijk unu a kriboi pisi fu a tori. Nu ga uitgelegd. ANT: dangra. ik jullie het laatste gedeelte van kon na krin ww. openbaar het verhaal vertellen. ANT: fosi; worden, aan het licht komen, SYN: laste. onthuld worden. Mi suku fu kriboiwan zn. laatste. SYN: kibri a tori, ma baka wan pisten lastewan; ANT: fosiwan. ala sani kon na krin. Ik kriki zn. kreek, beek, zijrivier. ZIE: probeerde de zaak verborgen te liba; swampu; gotro; kanari2. houden, maar na een tijdje is krimneri zn. spade, soort schop. alles aan het licht gekomen. ZIE: skopu2. SYN : kon na leti. krin tyari kon na krin ww. openbaar 1) bnw. schoon, netjes, rein, maken, onthullen, aan het licht zonder schuld. I mu gruma den brengen. Baka di en masra krosi bun meki den kon krin. Je dede, dan fosi a frow tyari kon moet de kleren goed schrobben na krin sortu siki a ben abi. Pas om ze schoon te krijgen. Griti a nadat haar man overleden was, patu krin. Schuur de pot maakte de vrouw bekend aan schoon. Aladi a frow e libi wan welke ziekte hij leed. krin libi, den sma e konkru taki krin skin voorgevoel, een a e libi wan motyo libi. Hoewel gelukkig toeval, een meevaller. die vrouw een behoorlijk leven ZIE TREFWOORD: skin. leidt, zeggen de mensen dat ze krinkrin1 bw. volledig, werkelijk, een hoer is. Mi anu krin. Ik heb volkomen. Tide te mi e kon na geen schuld (lett: mijn handen oso dan mi o taigi yu krinkrin fa zijn schoon). ANT: doti2. a tori de. Als ik vandaag thuis 2) ww. schoonmaken, poetsen. kom, zal ik je vertellen wat er Te yu kba krin a dyari, dan yu werkelijk gebeurd is. mus bron a doti. Wanneer je het krinkrin2 zn. gerinkel, geluid van erf hebt schoongemaakt, moet een bel. Mi no man nanga a je het vuil verbranden. Mi o bai krinkrin fu a telefoon disi. Ik lemki fu krin a kopro fu mi. Ik kan niet tegen het gerinkel van ga lemmetjes kopen om mijn deze telefoon. koperwerk op te poetsen. ANT: krioro morsu. 1) zn. Creool. SYN: nengre; 3) bnw. helder. Mi ai krin ete. Ik blakaman. kan nog goed zien (lett: mijn 2) bnw. Creools. ogen zijn nog helder). Dei kon 3) zn. kindertje. krin kba. Het daglicht is al 132
kriorosma Sranan Tongo - Nederlands krontokuku kromantiwinti zn. een groep kriorosma zn. Creool, neger. SYN: geesten binnen de winti religie. blakaman. krofaya zn. houtskool. kron kroi1 ww. kruien. A frow kroi kon 1) bnw. krom, scheef. A uma disi na fes'sei fu a kerki meki domri ben kron. A no ben man tnapu kan begi gi en. Die vrouw is in let'opu srefsrefi. Deze vrouw de kerk (in haar rolstoel) naar was krom. Ze kon zich helevoren gereden (lett: gekruid) maal niet oprichten. A: Sortu zodat de voorganger voor haar wan fu den yu lobi? B: A wan kon bidden. nanga den kron futu. A: Van kroi2 ww. magisch beïnvloeden. wie hou je? B: Van die ene met Sofia kroi a man, dati meki a de kromme benen. man lobi en, no? Sofia heeft die 2) ww. krom maken, krom man magisch beënvloed, worden, laten buigen. I no mu daarom houdt hij toch van haar? rei ini den olo-olo nanga yu kroiki1 baisigri, noso yu o kron den 1) ww. kreuken. wiel. Je moet niet in kuilen rijden met je fiets, anders komt 2) bnw. gekreukt. ZIE: proiproi. er een slag in de wielen (lett: kroiki2 zn. kruik. anders maak je de wielen kroipi ww. kruipen. krom. SYN: beni. kroisi kronkron bnw. krom, kronkelig. 1) zn. kruis. Wan kronkron tiki. Een 2) ww. kruisigen, vals beschulkromme stok. Wan kronkron digen, verguizen. Wins' fa pasi. Een kronkelig weg. minister du ala muiti, toku den kron-neki zn. verschillende e kroisi en. Hoewel de minister soorten moerasschildpadden die zijn best doet, toch wordt hij de kop niet recht naar achteren, verguizigd. maar zijdelings intrekken. Ook kroiti zn. kruit. ZIE: kugru; agra; bekend als skoifineki. patron; lai2. 1) roodkop-deukschildpad. kroiwagi zn. kruiwagen. 2) bochelschildpad. kroku1 ww. broeden. A fowru e 3) kikkerkopschildpad. kroku den eksi fu en. De kip kronto zn. kokosnoot. ZIE: broedt haar eieren uit. palmbon. VAR.: kokronto; kroku2 krontonoto. 1) zn. kruk. Sensi di a kisi a kronto-aleisi zn. rijst gekookt met mankeri, a e waka nanga tu kokosmelk. kroku. Sedert hij het ongeluk krontobon zn. kokospalm, gehad heeft, loopt hij met twee kokosboom. ZIE: palmbon. krukken. krontobrede zn. kokosbrood. 2) zn. krukas. A kroku e naki krontobuba zn. kokosbast. pikinso. De krukas rammelt krontokuku zn. kokoskoek een beetje. (gemaakt van geraspte of fijn kromantitongo zn. taal van gesneden kokosnoot, suiker en Afrikaanse oorsprong waarin de een beetje gember). SYN: geesten zich manifesteren in de stofukronto. ZIE: dosi. winti religie. 133
krontomerki Sranan Tongo - Nederlands kruktudu wan taitai fu den was'krosi dan krontomerki zn. kokosmelk (sap den tyari en tapu den ede. geperst uit geraspt en daarna met Vroeger maakten de vrouwen heet water overgoten kokoseen bundel van het wasgoed en vlees). droegen deze op hun hoofd. krontonoto zn. kokosnoot. ZIE kros'kasi zn. klerenkast. TREFWOORD: kronto. kros'kisi zn. klerenkist. kronto-oli zn. kokosolie. krontowatra zn. kokoswater. kruderi1 kroru 1) ww. afspreken, beraadslagen, 1) ww. krullen. A wiwiri e kroru. in overleg zijn. Nownow lanti nanga den man fu Surland e Het haar krult. VAR.: kloru2. kruderi san den kan du fu no 2) bnw. krullend. ANT: grati. tapu a wrokopresi. De regering 3) zn. krul. is momenteel in beraad met de kroru wiwiri zn. krulhaar (dat niet mensen van Surland om te moeilijk te kammen is). ZIE: safu voorkomen dat het bedrijf wiwiri BIJ wiwiri. gesloten wordt. krorukroru bnw. krullig, vol krullen. 2) ww. bij elkaar passen (kleren); goed samen gaan (voedsel). A krosbei bruku nanga a empi san yu e 1) bw. dichtbij, in de buurt. Mi weri no e kruderi. De broek en pikin no abi fu waka fara go na het hemd die je aan hebt passen skoro, bika a skoro de krosbei. niet bij elkaar. Pon nanga Mijn kind hoeft niet ver naar dyindyabiri no e kruderi. Den e school te lopen want de school wroko yu bere. Pom en is dichtbij. GEBRUIK: kerktaal: gemberbier gaan niet goed klosibei. ANT: farawe. samen. Je krijgt er diarree van. 2) bnw. nauw (verwant). Yu no kruderi2 ZIE TREFWOORD: akruderi. kan hori nanga a pikin dati. Na 1) zn. overeenkomst. wan krosbei famiri fu yu. Je kan geen relatie met dat meisje 2) ww. overeenkomen. aangaan. Ze is te nauw krukt'anu zn. linkerhand. ANT: let'anu. verwant. ANT: fara. VAN ENG: close by. krukt'anu sei zn. links, linkerkant. ANT: let'anu sei. krosi kruktu bnw. verkeerd. Na di mi 1) zn. kleren, kleding. Efu yu e go teki a kruktu pasi, mi doro na dat' sei fu a wenkri, yu o feni dungru-oso. Omdat ik op het mansma krosi. Als je naar die verkeerde pad was, kwam ik in kant van de winkel gaat, zal je de gevangenis terecht. ANT: bun. mannenkleding vinden. ZIE: takru; kron. 2) zn. stof (textiel), lap, doek. Mi kruktu-anu zn. linkerhand. ZIE feni wan moi pisi krosi fu meki TREFWOORD: krukt'anu. wan empi. Ik heb een leuk lapje kruktudu zn. slechte daden, gevonden om een hemd te ongerechtigheid. Gado o tyari a maken. kruktudu fu wi kon na doro. dot'krosi zn. vuil wasgoed. God zal onze slechte daden was'krosi zn. schoon wasgoed. openbaar maken. Fosi den umasma ben e meki 134
kruktufasi Sranan Tongo - Nederlands kruwa kruktufasi zn. ongerechtigheid, fufuruman. Morgen wordt de verkeerde manieren of dief berecht. gewoonten. Ala sei yu e feni 2) zn. gerecht, rechtbank, kruktufasi. Overal vind je rechtszitting. Tamara a tori fu ongerechtigheid. ZIE: bunfasi. mi o go na krutu. Morgen komt mijn zaak voor het gerecht. kruktuman zn. duivel, slechte 3) ww. kletsen, mopperen, persoon. SYN: takruman; didibri. klagen, uitschelden, kijven, kruktuneki zn. luchtpijp. Oma bekritiseren, ruzie maken. Her' bigin kosokoso di wan sani go dei birfrow e krutu na mi yesi. ini en kruktuneki. Oma begon te De buurvrouw kletst me de hoesten toen er iets in haar oren van het hoofd. ZIE: kosi1; luchtpijp terechtkwam. kragi. VAR.: krut'krutu. kruktusei 4) zn. vergadering (van de men1) zn. verkeerde kant, binnenste sen van het binnenland). Lanti buiten. I no weri a empi bun. Yu kari ala den granman kon na weri en na kruktusei. Je hebt foto fu ori wan krutu. De overhet hemd niet goed aan. Het zit heid riep alle stamhoofden naar binnenste buiten aan. de stad voor een vergadering. 2) zn. linkerkant (variant van krutubakra zn. rechter. krukt'anu sei). krutubasi zn. rechter. kruktutere zn. schorpioen. krutuman krumu zn. tandvlees. 1) zn. iemand die houdt van krusu wiwiri kroeshaar. ZIE kletsen, uitschelden, of kritiek TREFWOORD: wiwiri. leveren. krut'krutu 2) zn. rechter. 1) ww. kibbelen, klagen. Henna krutu-oso zn. rechtsgebouw. nanga birfrow e krut'krutu krututori zn. rechtszaak. Yu mu suma pikin bigin nanga a feti. abi pasensi nanga krututori. Son Henna en haar buurvrouw leisi yu e wakti yari langa fosi yu kibbelen erover wiens kind tori go na krutu. Je moet begonnen is met vechten. Heri geduldig zijn bij rechtszaken. dei a frow disi e krut'krutu tak' Soms duurt het jarenlang den pikin e morsu a oso. De voordat je zaak voorkomt. hele dag klaagt deze vrouw dat kruwa de kinderen het huis vuil 1) bnw. niet goed door gekookt, maken. GEBRUIK: niet zo sterk als krutu of kosi. ongaar. A aleisi kruwa. De rijst 2) zn. gekibbel. Di a p'pa dede, a is niet gaar. ANT: gari1. ZIE: lala. tyari wan heri krut'krutu ondro 2) ww. niet goed gaar koken (b.v. den pikin fa a gudu fu en mus als je niet genoeg water bij de prati. Toen de vader stierf, rijst doet, of als je de rijst niet ontstond er een heel gekibbel direkt op het vuur zet). A sma onder de kinderen over de disi no sabi bori aleisi. Ala leisi verdeling van zijn vermogen. a e kruwa a aleisi. Deze persoon kan geen rijst koken. krutu Ze kookt hem altijd slechts 1) ww. berechten, beraadslagen. half gaar. Tamara den o krutu a 135
kruwakruwa Sranan Tongo - Nederlands kumbatitei 3) bnw. niet volgroeid, half rijp. alamala. Ik had een pak A boi disi ben siki hebi di a e koekjes gekocht, maar de gro kon, dat' meki a tan kruwa. jongen heeft ze allemaal Deze jongen is zwaar ziek opgegeten. geweest toen hij opgroeide, kuku2 ww. koken. Wakti te a daarom is hij kort gebleven. A watra kuku, dan yu poti a te ini tomatibon no ben kisi nofo son, en. Wacht tot het water kookt, dat' meki den froktu fu en dan doe je de thee erin. ZIE: bori. kruwa. De tomatenplant kreeg kuku fu atibron koken van niet genoeg zon, daarom zijn de woede. ZIE TREFWOORD: atibron. vruchten klein gebleven. Efu kuku skuma schuimen, gisten, yu koti den bakba tumsi fruku, fermenteren. ZIE TREFWOORD: den o kruwa. Den no o lepi skuma. bun. Als je de bacoven te vroeg kuku-opo ww. opkoken (als bij kapt, worden de vruchten niet suikerwater, soep, rijst, melk, goed rijp. enz.). ZIE TREFWOORD: opokuku. kruwakruwa bnw. gedeeltelijk kulekule zn. amazone papegaai, niet goed door gekookt. oranjevleugel amazone. kruyara zn. korjaal, kano, kuli uitgeholde boomstam. ZIE: boto. 1) zn. Hindoestaan (wordt kruyaraman zn. indigoslang. Ook beschouwd als scheldnaam bekend als konkonisneki. door vele Hindoestanen). ksaba zn. cassave. ZIE TREFWOORD: 2) bnw. Hindoestaans. VAR.: kuri. kasaba. kulibonki zn. koelieboontje ksababrede zn. cassavebrood. ZIE (peulvrucht). Ook bekend als TREFWOORD: kasababrede. sèm. ksabatiki zn. cassavestok. ZIE kulidroifi zn. koeliedruif. Ook TREFWOORD: kasabatiki. bekend als dyamu. kubi zn. een zilverkleurige kuliman zn. Hindoestaanse man. ombervis, voornamelijk GEBRUIK: het wordt gezien als een voorkomend in de benedenlopen minachtende aanduiding. SYN: van rivieren. babun2. kugru kulturu 1) zn. kogel (van een geweer). 1) zn. cultuur. SYN: lai2. ZIE: agra; kroiti; patron. 2) bnw. cultureel. 2) zn. kogel (in kogellager). ZIE: kumakoisi zn. w.c. op het erf, bugru. privaat, buiten closet. VAN SN: kukru zn. keuken (binnen- of gemak(s)huisje. buitenshuis). ZIE: botri. kumakriki bnw. eenvoudig, kuku1 makkelijk, gemakkelijk, 1) zn. gebak, koek, taart. Gi mi gemakzuchtig. ZIE TREFWOORD: wan pisi kuku fu yu. Maak ik makriki. een stuk van je koek? SPEC: kumba zn. navel. boyo; eksikuku; fiadu; kumbatitei zn. navelstreng. Yu no sopikuku. mus afrontu a doti pe yu kumbatitei beri. Je moet het 2) zn. koekje. Mi bai wan paki land waar je navelstreng kuku ma a boi nyan den 136
kumbu Sranan Tongo - Nederlands kwakwasneki begraven ligt, niet beledigen. kunsusropu zn. kussensloop. kumbu zn. palmsoort (sap wordt kupari zn. teek. Andere parasieten bereid van de vruchten). ZIE: zijn sneisi (vlo), loso (luis), sika palmbon. (zandvlo) en miti (mijt). kundu1 zn. knobbel, bult. A boi kuri zn. Hindoestaan. ZIE TREFWOORD: kuli. kisi wan kundu tapu en ede. De kuriaku zn. klein boshert. ZIE: dia. jongen kreeg een bult op zijn kurkuru zn. rieten korf met een hoofd. SYN: koko2. deksel, visben. kundu2 bnw. kort. Fa a kundu boi knapu sei a langa wan, a e sori kusontu bw. gezond. ZIE TREFWOORD: moro syatu leki a de. Omdat die gesontu. korte jongen naast die lange kusuwe zn. een kleine boom met staat, lijkt hij nog korter. GEBRUIK: rode bloemen en rode vruchten plat. SYN: syatu. waarvan rode kleurstof wordt gemaakt. kundu3 kutai zn. vieroogvis, slijkspringer, 1) bnw. gierig. GEBRUIK: plat. SYN: hoogkijker. GEBRUIK: spotnaam gridi; bowtu4; sroiti. voor iemand met grote ogen. 2) ww. gierig zijn. A man abi a kuyake zn. moni ma a e kundu en! De man 1) verzamelnaam voor heeft geld maar hij is gierig! verschillende soorten toekan. kundukundu zn. knobbels, bulten. 2) roodsnaveltoekan. Ook bekend Di mi kmoto fu Nickerie mi skin als bigikuyake. ben lai kundukundu fa mampira sutu mi. Toen ik uit Nickerie kwabangi zn. een slaginstrument kwam zat mijn lichaam vol dat gebruikt wordt bij een bulten door de steekvliegen. kawnaprei. ZIE TREFWOORD: kuneti tw. groet bij komen en kwakwabangi. weggaan in de avond uren; kwabu zn. virale ontsteking van de goedenavond, goedenacht. oorspeekselklier, de bof. Kuneti, arkiman. Goedenavond, kwai luisteraars. GEBRUIK: In 1) bnw. ondeugend. Paramaribo zegt men liever 2) zn. ondeugende streek, kattegoedenavond. ZIE: morgu; adyosi; kwaad. Yu no mu prefuru fu libi nafun; odi. den tu boi disi wawan na oso. kunkun Den o du wan lo kwai. Riskeer het niet om deze twee jongens 1) ww. poepen, ontlasting alleen thuis te laten. Ze zullen hebben, afgaan. GEBRUIK: wordt heel wat kattekwaad uithalen. door sommigen als vulgair Kwaku zn. naam van een man die beschouwd. op woensdag geboren is. ZIE 2) zn. drek, uitwerpsel, TABEL BIJ: deinen. ontlasting, poep. SYN: kaka1. kunkun-oso zn. w.c. op het erf, kwakwa zn. loopeend. ZIE: doksi. privaat. GEBRUIK: geacht als ruw kwakwabangi zn. een slaginstrument dat gebruikt taalgebruik. SYN: kumakoisi. kunofroku zn. knoflook. ZIE wordt bij een kawnaprei. ZIE: TREFWOORD: konofroku. kawna2. VAR.: kwabangi. kunsu zn. kussen, hoofdkussen. kwakwasneki zn. knolstaartgekko. 137
Kwami Sranan Tongo - Nederlands kwinsi Kwami zn. naam van een man die TREFWOORD: kwekipapa. op zaterdag geboren is. ZIE TABEL kweri BIJ: deinen. 1) ww. splijten, klieven (van Kwamina zn. naam van een man hout). die op dinsdag geboren is. ZIE 2) ww. hout bewerken met een TABEL BIJ: deinen. dissel, of in vierkante blokken kwartyi zn. vijfentwintig cent, hakken. kwartje. SYN: tyawa. ZIE TABEL BIJ: kweriman zn. een soort hardervis. moni. ZIE: prasi2. Kwasi1 zn. naam van een man die kwet'kweti bw. geenszins, op zondag geboren is. ZIE TABEL volstrekt niet, helemaal niet. A BIJ: deinen. basi nanga den wrokoman no kwasi2 zn. kwast. man feni densrefi kwet'kweti! Kwasiba zn. naam van een vrouw De baas en de werknemers die op zondag geboren is. ZIE kunnen volstrekt niet met TABEL BIJ: deinen. elkaar opschieten. ZIE: srefsrefi. kwasibita zn. bitterhout. kwikwi zn. pantsermeerval. Er zijn kwaskwasi zn. neusbeer. drie soorten pantsermeerval in kwata zn. zwarte spinaap, Suriname die te vinden zijn in slingeraap. ZIE: monki. zoetwater, de plata-ede-kwikwi, kwataswagri zn. satanaap, de katrinakwikwi en de baardsaki. Ook bekend als bisa. sokekwikwi. ZIE: monki. kwinsi kwek zn. kwik(zilver). 1) ww. duwen, dringen. Mi no abi kwek ini en skin beweeglobi fu go na wowoyo bika den lijk; wild of onrustig zijn. A sma e kwinsi yu fu ala sei. Ik ga pikin abi kwek ini en skin. Dat niet graag naar de markt omdat kind is erg beweeglijk. (lett: je van alle kanten wordt Dat kind heeft kwik in haar geduwd. lichaam.) SYN: dyompodyompo. 2) ww. drukken, (uit)persen. Mi kweki ww. kweken, opvoeden, anu swaki tumsi fu kwinsi a grootbrengen. Mi mama no ben merki puru fu a kronto. Mijn man sorgu fu someni pikin. Dat' handen zijn niet sterk genoeg meki mi pepe ben kweki mi. om de melk uit de kokosnoot te Mijn moeder kon niet voor persen. zoveel kinderen zorgen. Daarom 3) ww. uitwringen. Puru den heeft mijn peetje me grootgekrosi ini a watra dan yu kwinsi bracht. Boiki papa ben kweki den gi mi. Haal de kleren uit het fowru nanga wan kaw. Boiki's water en wring ze voor me uit. vader hield kippen en een koe. kwinsi go na ini ww. erin GEBRUIK: voor kinderen evenals dringen. Di a bus rei kon, ala dieren. sma pruberi fu kwinsi go na kwekimama zn. pleegmoeder. ini. Toen de bus aangekomen kwekipapa zn. pleegvader. VAR.: was, probeerden iedereen zich kwekitata. erin te dringen. kwekipikin zn. pleegkind. kwekitata zn. pleegvader. ZIE 138
la
Sranan Tongo - Nederlands
lai
L - l la zn. lade. labaria zn. lanspuntslang. Ook bekend als owrukuku of rasper. lafu 1) ww. lachen. Den boi e tnapu tapu a uku e lafu. De jongens staan op de hoek te lachen. SYN: pir'tifi. VAN ENG: laugh. 2) ww. uitlachen. Den lafu a boi di a weri wan priti bruku. Ze lachten de jongen uit toen hij een gescheurde broek droeg. ZIE: spotu. 3) zn. gelach, lachertje. A sani ben de wan lafu, yèrè! Het was een lachertje! A lafu disi na meki wan. Dit is gemaakt gelach. 4) ww. glimlachen. Sanede yu e lafu? Waarom glimlach je? 5) ww. toelachen. Di a frow gi a pikin wan pisi brede, a lafu nanga a frow. Toen de dame het meisje een stuk brood gaf, lachte het kind haar toe. bari lafu ww. schateren, schaterlachen. Den pikin bari lafu di a boi fadon nanga a baisigri. De kinderen schaterlachten toen de jongen van zijn fiets viel. gi lafu ww. aan het lachen maken. Te yu luku a sani dati, a mus gi yu lafu. Als je daarnaar kijkt, moet je erom lachen. meki lafu ww. meelachen maar niet van harte. Mi no ben firi prisiri, so mi meki lafu meki a sma no firi wan fasi. Ik was niet blij, maar lachte mee om haar niet te beledigen. lafufesi [laf 'fe si] zn. glimlach. Te a boi disi e waka e kon, ala leisi
a abi wan lafufesi. Elke keer als deze jongen komt, heeft hij een glimlach op zijn gezicht. lafutori [laf 'to ři] zn. anekdote of verzonnen grappig verhaal, mop. A man ben ferteri wan lafutori, ma a no ben tru. De man vertelde een grappig verhaal, maar het was niet waar gebeurd. lagadisa zn. hagedis. VAR.: lagadisya. lagadisya ZIE TREFWOORD: lagadisa. lagi 1) bnw. laag. A watra lagi ini a kriki. Het water in de kreek staat laag. ANT: hei1. VAN NL: laag. 2) bnw. weinig. A moni lagi gi mi. Het geld is te weinig. ANT: furu; hipi. 3) bnw. laf, laag, laaghartig, gemeen. Johnny naki a man a tapu wan lagi fasi. Johnny heeft de man op een lafhartige manier geslagen. ANT: dek'ati. lagiman 1) zn. een ondergeschikte, kleine man (fig.). SYN: pikinman. 2) zn. lafaard. lai1 1) ww. inladen, laden, vullen. Den botoman sabi fu lai den boto, meki den boto no sungu. De bootslieden weten hun boot zodanig te laden dat hij niet zinkt. Mi fergiti fu lai oli dimamanten, dat' meki mi lon drei. Ik ben vanmorgen vergeten te tanken, daarom zit ik zonder brandstof. SYN: furu. 2) ww. veel hebben, overstromen, overvloedig zijn. A pasi lai olo. Er zitten veel 139
lai
Sranan Tongo - Nederlands langagrasi kuilen in de weg. gestalte). Grafustrati na wan 3) zn. last, vracht, spullen, langa strati. De Gravenstraat is lading. Puru ala a lai ini a oto een lange straat. A boi langa. dan yu e tyari en kon in'sei. Die jongen is lang. ANT: syatu. Haal de lading van de auto af 2) bw. lang (van tijdsduur). en breng alles binnen. Teki yu Nownowde yu e wakti langa fu lai dan yu e gwe. Pak je biezen feni wan bus. Tegenwoordig en ga weg. ZIE: bagasi; taitai. moet je lang wachten op de bus. lai a bal ww. doelpunt maken hari kon langa ww. (uit)rekken, (voetbal of basketball). verlengen. Ef' yu hari a elastiek lai2 zn. patroon, kogel. Poti a lai fu yu bruku kon langa, a o kon dan yu span a gon. Doe een slap. Als je het elastiek van je patroon in het geweer en maak broek te veel uitrekt, wordt het het schietklaar. SYN: patron. ZIE: kugru; agra; kroiti. slap. lai3 ww. raden. ZIE TREFWOORD: rai. o langa bw. hoelang. O langa yu o tan disi leisi? Hoelang blijft laitori zn. raadsel. ZIE TREFWOORD: u dit keer? raitori. langa2 lala 1) bnw. rauw, ongekookt, vers 1) ww. toereiken, aanreiken, (hout). No nyan lala meti. Yu o aangeven. Langa a buku gi a siki. Eet geen rauw vlees. Je boi gi mi. Geef die jongen dat wordt er ziek van. A meti e boek even. ZIE: gi1. 2) ww. uitstrekken, de hand smeri lala. Het vlees ruikt rauw. ANT: gari1. uitstrekken. Datra langa en anu fasi a man. The doctor reached 2) zn. rauwe geur. Yu mu wasi a out his hand and touched the fowru nanga asin fu puru a man. lala. Je moet het kippevlees langa bere onverzadigbaar, wassen met azijn om zodoende constant eten. ZIE TREFWOORD: de rauwe geur weg te halen. bere1. 3) bnw. volbloed, rasecht. Mi langa en mofo een pruimenomu na wan lala ingi. Mijn mondje trekken. ZIE TREFWOORD: oom is volbloed Indiaan. SYN: kankan2. mofo. lalabrede zn. brooddeeg. langabere bnw. langdradig, wijdlampu lopig, langdurig. A boi e ferteri 1) zn. lamp. wan lo langabere tori. De jongen vertelt veel langdradige 2) zn. gloeilamp, lamp. Na esde verhalen. Te mi lasi mi paspoort, mi bai a lampu disi, dan tide a a o de wan langabere tori fu bron kba. Ik heb deze lamp meki en baka. Als ik mijn gisteren gekocht en hij is vanpaspoort verlies, zal het een daag al doorgebrand. SYN: per. lan bw. verlamd. GEBRUIK: langdurig proces zijn om er weer een te krijgen. verouderd, men gebruikt meestal langafutu-aka zn. blauwe verlamd. ZIE: malengri. sperwerkiekendief. langa1 langagrasi zn. lisdodde. 1) bnw. lang (van lengte of 140
langalanga Sranan Tongo - Nederlands lantistrati tafel, anders valt het eraf. A langalanga1 kanti watra go ini a grasi te na a 1) bw. rechtdoor. Efu yu waka lanki. Hij schonk water in het langalanga ini a strati, dan a glas tot aan de rand. oso fu yu tanta na a laste wan lanman zn. verlamde persoon, na yu kruktu-anu. Als je de lamme. straat uit loopt, is het huis van lanpe ZIE TREFWOORD: lanpresi. je tante het laatste aan de lanpresi zn. haven, landingsplaats, linkerkant. (lett: Als je landingsbaan. Odo: Wan boto rechtdoor in de straat loopt...) sondro kapten no abi lanpresi. 2) bw. regelrecht, meteen. Baka Spreekwoord: Zonder een kerki a go langalanga na a oso kapitein komt het schip nooit fu Simon. Na de kerkdienst ging aan wal. ZIE: broki; freigron. hij regelrecht naar het huis van Simon. A orkaan ben e go VAR.: lanpe. langalanga na tapu Florida. lansma zn. verlamde personen, De orkaan ging recht op lammen. Florida aan. lansri zn. spies, speer. 3) bw. recht, precies. A krosi lanteri zn. lantaarn. priti langalanga na mindri. Het lanti kleed scheurde precies 1) zn. overheid, regering, doormidden. gouvernement. Lanti e du ala langalanga2 bw. zomaar, onnodig. muiti fu meki nofo nyanyan de ini a kondre. De overheid doet Langalanga mi kosi mi birfrow. Now mi no abi no wan sma fu alle moeite om de bevolking taki wan tori. Ik heb mijn van voedsel te voorzien. buurvrouw nodeloos 2) bnw. behorend bij de uitgescholden. Nu heb ik overheid. A lanti bus e hari niemand om mee te praten. siksi yuru mamanten. De Langalanga a man kon dan a staatsbus vertrekt om zes uur 's naki mi. De man is mij zonder morgens. reden komen slaan. lantibakra zn. ambtenaar. GEBRUIK: langaman Verouderd. Men zegt nu liever 1) zn. lange man. lantiman. lantibuku zn. een of andere 2) zn. eufemistisch gebruikt voor register van de staat. slang. lantidan zn. openbare weg. ZIE langaten bw. reeds lang, allang. Langaten mi no si den sma fu TREFWOORD: lantistrati. yu. Al een hele tijd heb ik je lantiman zn. ambtenaar. familie niet gezien. Disi no luku lantimoni zn. belasting. SYN: wan sani fu now. A ben mus du edemoni. en langaten kba. Dit ziet er niet lantipasi ZIE TREFWOORD: lantistrati. uit als iets dat pas gedaan is. Hij lantistrati zn. openbare weg. Yu moet er al lange tijd mee bezig no kan tapu mi fu waka na zijn. lantistrati! Jij kan me niet lanki zn. rand. No poti a buku na a beletten om op de openbare lanki fu a tafra. A o fadon. Leg weg te lopen! SYN: lantipasi; het boek niet op de rand van de lantidan. 141
lantiwroko Sranan Tongo - Nederlands lawlaw lantiwroko zn. overheidsdienst. lasi pasi verdwalen, verdwaald lantyi zn. rand. ZIE TREFWOORD: lanki. zijn. ZIE TREFWOORD: pasi. lapu lasiman zn. verliezer. ANT: winiman. 1) ww. lappen, oplappen. Te a banti fu yu boro dan yu mu laste bnw. laatste. I no kisi a laste lapu en. Als je een lekke band brifi fu mi? Heb je die laatste hebt, moet je hem lappen. ZIE: brief van me niet gekregen? ANT: butbutu. fosi; SYN: kriboi. 2) zn. lap. lastewan zn. laatste. Den lastewan lasi o tron fosiwan, èn den fosiwan o 1) ww. verliezen, (ver)missen. Mi tron lastewan. De laatsten zullen de eersten zijn, en de lasi mi oloisi. Ik heb mijn horloge verloren. A taki: Un eersten de laatsten. SYN: boi, mi lasi mi kakafowru. Ze kriboiwan; ANT: fosiwan. zei: Jongens, ik mis mijn haan. lati1 bw. laat. Mi kmopo bun fruku na oso, ma mi doro lati. Ik ben ANT: feni. heel vroeg van huis gegaan, 2) ww. verliezen (een wedstrijd, maar ik ben laat aangekomen. gevecht, enz.). Nini Harpal lasi ANT: fruku1. a feti fu en nanga Jozefzoon. lati kba bw. te laat, al laat. Now Nini Harpal heeft de wedstrijd fosi i doro? A lati kba. Kom je tegen Jozefzoon verloren. ANT: nu pas? Je bent te laat. wini. o lati bw. hoe laat. O lati yu e 3) ww. verdwaald zijn. A yari di kon? Hoe laat kom je? VAR.: psa wantu srudati ben lasi ini a busi. Een jaar geleden waren er olati. een paar soldaten in het bos lati2 verdwaald. 1) zn. liniaal. 4) bnw. verloren. Yu no abi fu 2) zn. een lang, dun en smal stuk broko yu ede nanga a sani disi. hout, lat. Na wan lasi tori. Je hoeft hier lat'lati bw. erg laat. Esde mi masra geen tijd mee aan te besteden, doro lat'lati na oso. Gisteren is het is een verloren zaak. mijn man erg laat thuis tyari go lasi ww. verkwisten, gekomen. vermorsen. A boi tyari ala a law bnw. gek, krankzinnig. A man moni fu en go lasi. De jongen disi law. Deze man is gek. SYN: heeft al zijn geld verkwist. SYN: kepi. lawkrabu zn. druktemaker. fermorsu. lawlaw lasi ati de moed opgeven 1) bnw. dwaas, gek, onverstandig. (verliezen), wanhopen. ZIE TREFWOORD: ati1. Son leisi te yu e sidon prakseri, lasi bere miskraam. ZIE TREFWOORD: yu e prakseri wan lo lawlaw bere1. sani. Soms wanneer je zit te lasi gwenti ontwennen. ZIE denken, denk je aan vele gekke dingen. TREFWOORD: gwenti. 2) bnw. eenvoudig, gewoon, lasi howpu de moed opgeven klein; van weinig betekenis, (verliezen), wanhopen. ZIE onbelangrijk, onbenullig. Fu TREFWOORD: ati1. 142
lawman Sranan Tongo - Nederlands leisi sanede yu e rigeri so? Na wan volkomen leeg. Den pikin nyan lawlaw sani a man aksi yu fu ala a aleisi, dan den libi a du. Waarom ga je zo tekeer? leigileigi patu gi mi. De Hij vroeg je toch maar een kinderen hebben alle rijst kleinigheid te doen. Wan pikin opgegeten en de totaal lege pot lawlaw sani, mi meki a kon so voor me achtergelaten. bigi dati mi doro te na datraleilei zn. rituele handeling. Mi omu oso. Zo een klein onbenullig ben siki sote. Dan mi tanta du ding heb ik zo laten verergeren wan pikin leilei fu si efu dati bo dat ik bij de dokter terechtyepi. Mijn oom was ernstig ziek. gekomen ben. Toen heeft mijn tante een rituele lawman zn. gek persoon, handeling gepleegd om te zien krankzinnige. of dat misschien zou helpen. lawman-datra zn. psychiater. SYN: leiman ZIE TREFWOORD: leimofoman. koleradatra. leimofoman zn. leugenaar. VAR.: lawman-oso zn. psychiatrische leiman. inrichting. SYN: kolera. leisi1 ww. lezen. A de fanowdu dat' leba zn. soort geest; wan sma sabi leisi nanga skrifi. spookverschijning ('t is een Het is goed als iemand kan lezen lange vrouw met versleten en schrijven. kleren en een mand op haar leisi2 zn. keer, maal. Wan sma mus nyan dri leisi ini wan dei. Men hoofd). ZIE: bakru; takrusani. moet drie maal per dag eten. lebriki zn. rib, ribbenkast. SYN: krabnari. SYN: tron2. lefre zn. lever. ala leisi bw. telkens, elke keer. legre zn. leger. ZIE: srudati. Ala leisi te mi e nyan na watrasei, mi e kisi ber'ati. legrekampu zn. kazerne. Telkens als ik eten heb gekocht legwana zn. leguaan. Ook bekend aan de waterkant, krijg ik als legu. buikpijn. SYN: ibri leisi. lei ete wan leisi bw. weer, nog een 1) ww. liegen. A e lei pe grasi no keer. Den o drai a film ete wan e gro. Hij liegt als of het leisi. Ze gaan de film nog een gedrukt staat. ZIE: yoku. keer vertonen. SYN: baka4. 2) zn. verloochening, leugen. Lei hati moro soro. Verloochend furu leisi bw. vaak. worden doet meer pijn dan een son leisi bw. soms. Son leisi te wond. ANT: tru. yu e sidon prakseri, yu e prakseri wan lo lawlaw sani. leigi Soms wanneer je zit te denken, 1) bnw. leeg. ANT: furu. denk je aan vele gekke dingen. 2) ww. ledigen, leegmaken. Di mi kon suku nyanyan den ben SYN: son ten; son tron. ZIE: noiti. leigi a patu kba. Toen ik kwam tra leisi bw. volgende keer. Te om te eten, hadden ze de pot al yu e kon tra leisi, tyari wantu leeggegeten. Fufuruman leigi kuku kon gi mi. Als je een mi heri oso. Dieven hebben volgende keer komt, breng dan mijn huis leeggestolen. wat koekjes voor me mee. leigileigi bnw. helemaal leeg, wan leisi bw. eens, een keer. Yu 143
leisi boskopu Sranan Tongo - Nederlands lekti-ede mu kon wan leisi na mi. Je in de kamer. ANT: dungru. ZIE: moet eens bij me langs lopen. leti1. SYN: wan dei. 2) ww. verlichten. A faya fu strati leisi boskopu vermanen. ZIE lekti a heri kamra. Het licht van de straat verlicht de hele TREFWOORD: boskopu. kamer. SYN: krin. leisi strafu berechten, veroordelen. 3) bnw. licht (van kleur). A ZIE TREFWOORD: strafu. kamra dungru tumsi. Wi o gi en leisibuku zn. leesboek. ALG: buku1. wan moro lekti kloru. De kamer leitori zn. leugentje, verzinsel. Te is te donker. We zullen hem een a boi disi e kmopo skoro, a e lichtere kleur geven. SYN: ferteri wan lo leitori. Als deze dungru. jongen van school komt, vertelt lekti2 hij heel wat leugenverhalen. 1) bnw. licht (van gewicht). A lekdoru zn. likdoorn, eelt. leki1 dosu disi lekti ma a trawan 1) ww. lekken. A patu disi e leki. hebi. Deze doos is licht maar de andere is zwaar. ANT: hebi. Deze pot lekt. 2) zn. lek. A leki fu a daki kon 2) ww. licht maken, verlichten, moro bigi. Het lek in het dak is vergemakkelijken. Lekti a boto groter geworden. noso a o sungu. Maak de boot leki2 ww. likken. Den dagu leki a licht, anders zal hij zinken. Mi abi fu suku wan krawerki fu okrobrafu tapu a gron. De lekti a libi. Ik moet een honden hebben de okersoep van bijbaantje zoeken om het leven de vloer gelikt. te vergemakkelijken. ANT: hebi. leki3 1) vw. als, alsof, zoals. A lobi en 3) bnw. licht, makkelijk. Kantoro wroko na lekti wroko. Kantoor leki en eigi pikin. Ze houdt van haar als van haar eigen kind. werk is licht werk. ANT: hebi. 4) bnw. zwak van gesteldheid. 2) vw. maar. A no draidrai moro Mi ede lekti. Es'esi mi e drungu leki a dyompo go ini a watra. te mi dringi sopi. Ik heb een Hij draalde niet langer maar zwak gestel. Ik wordt vlug sprong in het water. dronken als ik alcohol drink. te leki vw. totdat, tot. Den tan 5) bnw. licht in het hoofd. A: Yu wroko ini a gron te leki neti o dringi ete wan syòt? B: No, bigin fadon. Ze bleven op het mi ede lekti kba. A: Wil je nog veld werken totdat de avond een borrel? B: Neen, Ik voel me begon te vallen. Te leki a dei fu al licht in het hoofd. ZIE: tide den tan lobi densrefi. Tot waiwai1. nu toe (lett: tot de dag van lekti en ede ww. ontspannen, vandaag) zijn ze van elkaar van beslommeringen af komen. blijven houden. Mi o go nanga fakansi fu go lektere zn. bruine rattenslang. lekti mi ede. Ik ga met vakantie lekti1 om mij te ontspannen. ZIE: bro 1) bnw. licht, verlicht. I no abi fu leti a faya. A kamra lekti nofo ede BIJ ede. lekti-ede bnw. lichtgelovig. A frow kba. Je hoeft het licht niet aan disi na wan lekti-ede frow. Ala te doen. Het is al licht genoeg 144
lek'tongo Sranan Tongo - Nederlands lespeki san yu e taki a e bribi. Ze is een 2) ww. leren. Ini a heri lichtgelovige vrouw. Ze gelooft dyugudyugu san psa, mi leri alles wat je zegt. A frow disi ede wan sani. Van al de moeilijklekti. Deze vrouw is lichtheden die er geweest zijn, heb gelovig. ik iets geleerd. ZIE: stuka. lek'tongo zn. soort snoepgoed. 3) zn. les, onderwijs. A e gi leri lemki ['lem tʃi] zn. lemmetje, na skoro. Hij geeft les op limoen. ZIE: apresina; strun; school. Fu di den no ben abi moni, den no ben kisi bun leri. alanya; ponpon1. lemkibon zn. lemmetjesboom. Omdat ze geen geld hadden, lemtyi zn. lemmetje, limoen. ZIE hebben ze geen goed onderwijs TREFWOORD: lemki. genoten. leni 4) zn. leer. Fu kan tron wan Dyu, 1) ww. lenen, uitlenen. Mi leni wan sma kan teki a leri fu den. Om een Jood te worden, kan wan man wan buku ma noiti a men hun leer aanvaarden. tyari en kon baka. Ik heb leri2 zn. leer. iemand een boek geleend, maar hij heeft het nooit leriba ZIE TREFWOORD: leribuba. leribuba teruggebracht. ZIE: borgu2. 1) zn. riem (niet alleen van leer). 2) ww. lenen. Mi e go leni moni 2) ww. met een riem slaan. Te mi na bangi fu bow wan oso. Ik ga kisi a boi, mi o leribuba en! geld bij de bank lenen om een Wanneer ik de jongen te huis te bouwen. pakken krijg, krijgt hij met de lenti zn. lint. riem! lep' bana rijpe kookbanaan. ZIE leriman zn. leerkracht; geleerde. TREFWOORD: bana. lesi lepi 1) bnw. lui. 1) bnw. rijp, ook figuurlijk. Den lepi manya ben moi fu si ini a 2) zn. luiheid. Lesi beti mi tide. bon. Het was mooi te zien hoe Ik ben een beetje lui vandaag de rijpe manje's aan de boom (lett: luiheid heeft me gebeten hingen. A butsweri no lepi ete vandaag). hari lesi ww. zich uitrekken. Te fu un bòs en. De steenpuist is nog niet rijp genoeg om dooryu e si wan sma e hari lesi, dan geprikt te worden. yu sabi taki sribi e kiri en. Als 2) ww. rijpen. Yu no mu nyan a je ziet dat iemand zich uitrekt, manya ete. Libi en meki a lepi. dan weet je dat hij slaap heeft. Je moet de manje nog niet eten. lesiman zn. luiaard, luilak. Laat hem eerst rijp worden. lespeki 3) bnw. slim. A boi disi lepi moi 1) zn. respect, eerbied. Yu mu abi fu en yari. Deze jongen is erg lespeki gi yu mama nanga yu slim voor zijn leeftijd. papa. Je moet respect hebben leri1 voor je moeder en vader. Den 1) ww. leren, onderwijzen. Ifrow boi disi ten no e sori lespeki gi no wan sma. De jongens van e leri den pikin leisi. De juffrouw leert de kinderen tegenwoordig tonen voor lezen. niemand meer respect. VAR.: 145
let'
Sranan Tongo - Nederlands libaspari respeki. abi leti. Je hebt gelijk. taki leti ww. eerlijk zijn, de 2) ww. respecteren, achten. Den waarheid spreken. Efu mi mu skowtu mus tyari densrefi tapu taki leti, dan mi no denki tak' wan bun fasi, meki den borgu na en du en. Om eerlijk te zijn, kan lespeki den. De agenten denk ik niet dat hij het gedaan moeten zich goed gedragen, heeft. zodat de burgers respect voor leti4 ['let] bw. vlak, net, direct. A hen kunnen hebben. let' bw. vlak, net, direct. ZIE mankeri psa let' na mi fesi. Het TREFWOORD: leti4. ongeluk is vlak voor mijn ogen let'anu zn. rechterhand. ANT: gebeurd. Let' baka a konkrukt'anu. makandra, faya gwe. Direct na let'anu sei zn. rechterkant, de samenkomst viel het licht uit. rechts. ANT: krukt'anu sei. GEBRUIK: leti heeft de betekenis leti1 van 'vlak' als het gebruikt wordt 1) zn. schijnsel van het licht. A samen met een voorzetsel of met faya na foto ben bigi sote tak' te de aanwijzende vnw dya of na Kwata yu ben kan si a leti fu drape. en. De brand in de stad was zo leti-anu zn. rechterhand. ZIE groot dat je helemaal op Kwatta TREFWOORD: let'anu. het licht kon zien. Yu ben kan letisei zn. rechterkant. ZIE si a leti fu a kandra na strati. Je TREFWOORD: let'sei. kon het licht van de kaars op let'opo ZIE TREFWOORD: let'opu. straat zien. let'opu bw. rechtop, rechtdoor. 2) ww. aansteken, aanmaken, Sidon let'opu tapu a sturu. Zit aandoen. Leti a faya gi mi. Doe rechtop in de stoel. VAR.: let'opo. het licht eens aan. ANT: kiri; let'sei zn. rechterkant. Luku, a tapu2. buku de na a let'sei fu a kasi. kon na leti ww. openbaar Kijk, dat boek staat rechts in de worden, aan het licht komen, kast. ANT: kruktusei. letyan zn. Surinaamse eekhoorn. onthuld worden. Ala sani san Ook bekend als bonboni. de na dungru sa kon na leti. lew ['le u] zn. leeuw. ZIE: tigri1. Alles wat in het duister is zal liba zn. rivier. ZIE: kriki. openbaar worden. SYN: kon na krin. libakanti zn. rivieroever. Den leti2 zn. recht. Mi no abi leti fu go pikin go prei na libakanti. De dape. Ik heb niet het recht om kinderen zijn aan de oever van daarheen te gaan. VAR.: reti. de rivier gaan spelen. SYN: libasei. ZIE: watrasei; syoro. leti3 bnw. juist. Mi no denki tak' un teki a leti pasi. Ik denk niet dat libamofo zn. monding van een we de juiste weg genomen rivier. Tide mi swen tu leisi go hebben. Brada, disi a no a leti na a libamofo. Vandaag ben ik sani fu du ini a tori disi. tweemaal naar de Broeder, dit is niet de juiste riviermonding gezwommen. manier van handelen in deze libasei zn. rivieroever. SYN: situatie. SYN: yoisti. libakanti. abi leti ww. gelijk hebben. Yu libaspari zn. zoetwaterrog. 146
libi Sranan Tongo - Nederlands lingaworon libi1 naar de politie brengen. Mi no 1) ww. leven, bestaan. Den fowru abi dek'ati fu fasi wan libilibi tigri. Ik heb het lef niet om een e libi ete; den no dede. Die vogels leven nog; ze zijn niet levende tijger aan te raken. dood. 2) bw. in levenden lijve. Di wi e 2) zn. leven. Sensi a frow dati de, taki fu en, wantron so a ben en libi de so pinapina. Het tnapu libilibi na un fesi. Terwijl leven van die vrouw is een en we over hem spraken, stond hij al armoede. in levenden lijve voor ons. 3) ww. wonen. A man libi someni libimarki zn. leeftijd. A doro a yari na Abrabroki. De man libimarki fu aititenti yari. Hij woont al zoveel jaren op bereikte de leeftijd van tachtig Abrabroki. SYN: tan1. ZIE: froisi. jaar. libisani zn. levend wezen. prati libi ww. scheiden (van libisma zn. mens. Libisma lai huwelijk). Mi m'ma nanga mi drape leki mira. Het krioelde er p'pa prati libi. Mijn moeder en van de mensen (lett: mensen vader zijn gescheiden. ANT: seti waren daar als mieren). SYN: sma. libi. libiten zn. tijdens het leven. Noiti seti libi ww. samenwonen. Di mi ben kon nanga a prakseri tak' Sonja kon bigi, a go seti libi so wan sani bo psa ini mi nanga Carlo. Toen Sonja ouder libiten. Nooit had ik gedacht dat werd, is ze met Carlo gaan zoiets tijdens mijn leven zou samenwonen. ANT: prati libi. ZIE: gebeuren. trow. libiwan zn. de levende. ANT: libi2 1) ww. verlaten. Di a man ati dedewan. bron, a gwe libi en frow. Toen ligi ZIE TREFWOORD: ligiligi. die man kwaad was, heeft hij ligiligi ww. rijgen. Fu di mi no ben zijn vrouw verlaten. ZIE: prati. abi ten moro fu nai a mow meki mi ligiligi en. Omdat ik geen tijd 2) ww. laten, verlaten, weggaan. meer had om de mouw te naaien, Wi o libi en, dan tamara wi o heb ik hem alleen maar geregen. go moro fara. We zullen het hierbij laten, morgen zullen we VAR.: ligi. verder gaan. ZIE: gwe. likanu zn. dwergmiereneter, wespeneter. ZIE: tamanuwa; 3) ww. overblijven. A nyanyan san libi ini a patu yu kan tyari mirafroiti. go na oso. Het eten dat in de lila zn. paars. ALG: kloru1. pot is overgebleven, kan je lin mee naar huis nemen. SYN: tan 1) zn. lijn. Hari wan lin ini a abra. santi. Trek een lijn in het zand. libi na baka achterlaten. ZIE 2) zn. vislijn. Sma na tap'sei e TREFWOORD: baka3. uku nanga lin. In het binnenland vissen de mensen libilibi met een vislijn. 1) bnw. levend. No kiri a linga zn. ring. fufuruman. Un mu tyari en lingaworon zn. ringworm libilibi gi skowtu. Doodt de dief (huidziekte). niet. We moeten hem levend 147
lo Sranan Tongo - Nederlands lolo logologo lo1 ww. roeien. A no spotu fu lo 1) zn. aal. SYN: snek'fisi. boto kmopo Katweki kon na foto. 2) zn. sidderaal en verwante Het is geen kleinigheid een boot vissoorten. van de plantage Katwijk naar loi ww. luiden. Fosi kerki bigin Paramaribo te roeien. ZIE: pari. den e loi a dyendyen. Voordat de lo2 zn. stam. ZIE TABEL BIJ: kerkdienst aanvangt, luidt men famiriman. de klokken. lo3 zn. rij. Mi tnapu ini wan lo. Ik loiki1 zn. luik, klein raampje, loket. stond in de rij. GEBRUIK: verouderd. loiki2 zn. luitenant. ZIE: ofisiri. lo4 bnw. een heleboel, veel. ZIE: loiri zn. luiaard. Er zijn twee wan lo. soorten in Suriname, de lobi1 skapuloiri (tweeteen-luiaard) en de sonloiri (drieteen-luiaard). 1) zn. liefde. 2) ww. houden van, verliefd zijn loko zn. trein. Fosi den sma ben op, beminnen. A man nanga en kmopo fu Bersaba kon na foto frow lobi makandra. Die man nanga loko. Vroeger kwamen de en zijn vrouw houden van mensen met de trein uit Bersaba elkaar. Di a boi si a meisje a naar Paramaribo. ben lobi en wantron. Toen die loksi zn. lokusboom, rode lokus. jongen dat meisje zag, was hij loktu meteen verliefd op haar. 1) zn. lucht, hemel. Te den e bron 3) ww. houden van, opschieten tyen na Maryanborgu, a loktu e met. Mi no lobi fa a boi disi e kon blaka. Als ze het riet op tan. Noiti a e arki te yu taki Mariënburg verbranden, wordt nanga en. Ik kan niet met deze de lucht zwart. jongen opschieten. Hij luistert 2) bw. boven. Mi kren go na nooit naar wat je zegt. loktu. Ik klom naar boven. SYN: 4) ww. houden van, gewend zijn. tap'sei; sodro. Mi papa lobi fu go uku te go na loktu ww. tekeergaan, zich sonde. Mijn vader is gewend ergens over opwinden. Fu om op zondag te gaan sanede yu e go na loktu? hengelen. SYN: gwenti. Waarom ga je tekeer? SYN: go 5) ww. houden van, lekker na hei; rigeri. vinden. Mi lobi den kuku fu loli Ronald. Den switi, ba! Ik hou 1) zn. slijm. van de koekjes van Ronald. Die 2) bnw. slijmerig, glibberig. zijn lekker! Furu sma no lobi okro. Den lobi2 ww. smeren, wrijven, feni tak' a loli tumsi. Vele inwrijven. A frow lobi a dresi gi mensen houden niet van oker. en skin. De vrouw heeft dat Ze vinden het te slijmerig. medicijn op haar lichaam 3) bnw. traag. No wan sma wani gesmeerd. SYN: wrifi. ZIE: poti. wroko nanga a man dati. A loli tumsi. Niemand wil met die lobiwan zn. geliefde, vriend. GEBRUIK: vaak gebruikt als man werken. Hij is te traag. aanspreekvorm. lolo 1) ww. rollen, oprollen. Lolo a 148
lolo wan boskopu Sranan Tongo - Nederlands losi lont'fon ww. samenspannen tegen. bari go na wan sei. Rol het vat naar de zijkant. A lolo a papaya ZIE TREFWOORD: lontu. poti na wan sei. Hij rolde de lont'oso zn. politiebureau. SYN: slaapmat op en legde hem aan skowtu-oso. de kant. lontu 2) zn. cassette bandje. 1) bnw. rond, cirkelvormig, 3) zn. roller (om te verven). bolvormig. A upru lontu. De lolo wan boskopu een bericht hoepel is rond. doorgeven. ZIE TREFWOORD: 2) vz. om. A doro na fes'sei sroto, dus mi mus waka lontu. boskopu. De voordeur is gesloten, dus lomboto ww. omringen, moet ik omlopen. omsingelen. GEBRUIK: verouderd. 3) bw. rond, rondom. Mi yuru ZIE: lont'fon. VAR.: romboto. wan oto fu rei lontu ini a foto. Lomsu Ik heb een auto gehuurd om in 1) zn. Rooms-Katholiek. Mi na de stad rond te rijden. Lomsu ma mi masra na Anitri. 4) ww. omringen, omsingelen, Ik ben Rooms-Katholiek maar rondgaan. Den skowtu lontu a mijn man is EBG-er. oso pe a fufuruman ben de. De 2) bnw. behorend bij de Roomspolitie heeft het huis waarin de Katholieke kerk. De Hoeksteen dief was, omsingeld. na wan Lomsu bukuwenkri. De lontu fon ww. met vereende Hoeksteen is een katholieke krachten optreden tegen, boekhandel. samenspannen tegen iemand. Lomsukerki zn. RoomsDen dri brada lontu a man fon. Katholieke kerk. De drie broers zijn met lon vereende krachten tegen de 1) ww. rennen. Den fufuruman man opgetreden. ZIE: lomboto; lon di den si a skowtu. De dieven renden weg toen ze de meki wan kofu BIJ kofu. VAR.: lont'fon. politie zagen. lontu-birambi zn. ronde birambi 2) ww. stromen, lozen, vloeien. A (de vruchten zijn klein en rond). watra e lon ini a kriki. Het ZIE: birambi. water stroomt in de kreek. Mi los'bana groene kookbanaan noso e lon. Ik heb een loopneus geroosterd op houtskool. ZIE (lett: mijn neus loopt). TREFWOORD: bana. 3) ww. met grote snelheid rijden, los'fowru zn. geroosterd kip. hollen. A oto disi e lon. Deze auto rijdt met grote snelheid. losi lon abra overlopen. ZIE TREFWOORD: 1) ww. roosteren. Te a faya suku abra. fu dede, dan yu kan poti karu lon watra vocht afgeven. ZIE na ini fu a losi. Wanneer het TREFWOORD: watra. vuur bijna uit is, kan je er maïs lonbaisigri zn. racefiets. op roosteren. ZIE: baka2; lonka zn. karamel, snoepgoed. brabakoto. lont'ai zn. specerij bestaande uit 2) ww. braden (in een oven). de gedroogde, onrijpe bessen Esde mi granmama losi wan van de pimentboom. fowru. Gisteren heeft mijn oma 149
loso Sranan Tongo - Nederlands luku na den pranasi kon fufuru sani. een kip gebraden. ZIE: baka2; Vaak keerden de gevluchte bori. slaven terug naar de plantage Mi e taki los'losi, dan yu e taki om er te stelen. bor'bori. gezegde. elkaar lowe nengre zn. ontvluchte slaaf, tegenspreken. marron. loso loweman zn. een voortvluchtige, 1) zn. luis, hoofdluis. een wegloper. 2) zn. verzamelnaam voor loweman-bana zn. bananensoort. soortgelijke insekten die (deze is groter dan de normale voorkomen bij vogels en andere banaan). ALG: bana. dieren. ZIE: dagu loso; fowru loso. lowkrosi zn. rouwkleding. ZIE TREFWOORD: rowkrosi. losodresi zn. luizenverdelgingsmiddel. luku loso-eksi zn. luizeëi. 1) ww. kijken, aankijken, lostu ww. lusten, ergens zin in bekijken. Den sma e luku hebben. fowtow. Ze bekijken de foto's. lostuflaka zn. moedervlek. Te wan ZIE: si. bereman e lostu wan sani, efu a 2) ww. bezoeken. Fosi mi go na no kisi a sani èn a fasi wan presi oso, mi o go luku mi mama. na en skin, dan a pikin o kisi Voordat ik naar huis ga, zal ik wan lostuflaka dape. Als een mijn moeder bezoeken. ZIE: zwangere vrouw ergens zin in fisiti. heeft maar het niet krijgt, en dan 3) ww. oppassen, bewaken, een plek op haar lichaam verzorgen, verplegen. Suma o aanraakt, krijgt het kind daar een luku den pikin gi mi? Wie gaat moedervlek. ZIE: gadomarki. op mijn kinderen passen? Luku loto1 bun! Kijk uit! / Pas op! / 1) zn. lood. ZIE: gowtu; solfru; isri; Voorzichtig! kopro. koti wan luku ww. diagnose van 2) zn. schietlood. een toverdokter. Fa a birfrow loto2 zn. stuiver (vijf cent). ZIE masra siki heri yari, a no man TABEL BIJ: moni. moro, a lon go koti wan luku. low ww. rouwen. ZIE TREFWOORD: De man van mijn buurvrouw row. was al het hele jaar ziek. Ze kon lowe het niet meer aanzien en is een 1) ww. vluchten, weglopen, toverdokter gaan raadplegen. voortvluchtig zijn. Di a luku bun tw. misschien. A: Pe a straf'man kisi okasi fu lowe, a brede fu mi de? B: Luku bun, no draidrai. A lon go na busi. na Jake gwe nanga en. A: Waar Toen de gevangene de is mijn broodje? B: Misschien gelegenheid kreeg te vluchten, is Jake ermee vandoor gegaan. liet hij er geen gras over Fa mi skin firi so anga-anga groeien. Hij rende het bos in. tide? Luku bun, wan griep e 2) bnw. ontvluchte, gevluchte, freiri mi? Waarom voel ik me weggelopen. Furu leisi den zo lusteloos vandaag? Zou het lowe srafu ben drai kon baka kunnen dat ik griep te pakken 150
lukuman Sranan Tongo - Nederlands mai stellen. Di den skowtu si taki a heb? SYN: kande. man no du noti, den lusu en. Luku dya! tw. alstublieft (als Toen de politie zag dat de man men iemand iets aanreikt). onschuldig was, werd hij in lukuman zn. ziener, magieër, vrijheid gesteld. toverdokter, waarzegger. ZIE: 4) ww. vertrekken, van wal bonuman; wisiman. steken. Tamara a boto o lusu lumpia zn. loempia. neigi yuru. Morgen zal de boot lun zn. room. Fosi den buru seri a om negen uur vertrekken. merki, den e puru a lun. Voordat 5) ww. uit elkaar halen, de boeren de melk verkopen, demonteren. Fu krin a gon bun halen ze de room eraf. yu mu lusu en fosi. Om een luru ww. loeren op, beloeren, in de geweer goed schoon te maken, gaten houden. A puspusi e luru a moet je het eerst uit elkaar moismoisi. De poes loert op de halen. muis. VAN NL: loeren. lusu a bal (sport) de bal een lus'bere zn. diarree, buikloop. harde trap geven, naar het doel lusu schieten (b.v. voetbal, 1) bnw. los. A skrufu fu a doro basketball). disi lusu. De schroef van deze lusu wan schot een kogel deur zit los. ANT: tai1. afschieten. 2) ww. losmaken. Lusu a amaka lusu futu dansen. ZIE TREFWOORD: gi mi. Wil je de hangmat even voor me losmaken? futu. 3) ww. loslaten, in vrijheid lusumbe zn. duizendpoot.
M - m m' 1) vnw. afkorting van mi. 2) hulpww. afkorting van musu1. Ma1 aanspr.vorm. moeder. GEBRUIK: wordt gebruikt o.a. in volksverhalen en om oudere vrouwen aan te spreken. ZIE: Sa1; Ba1; Tata; Pa. ZIE TABEL BIJ: famiriman. ma2 1) vw. maar (tegenstelling), echter. Tide mi no man yepi yu nanga wroko, ma tamara mi man. Vandaag kan ik je niet helpen met het werk, maar morgen wel. VAN NL: maar. 2) vw. wordt gebruikt als aandachttrekker aan het begin van nieuwe informatie in een
verhaal. Josef teki en wefi Maria fu go nanga en na Betlehem. Ma Maria ben abi bere. Jozef ging samen met zijn vrouw Maria naar Betlehem. Maar Maria was zwanger. ZIE: dan1; ne; so; we; now. mahonibon zn. mahonieboom. mai1 1) ww. maaien. Wan man e kon ala tu wiki fu mai a grasi. Een man komt om de twee weken om het grasveld te maaien. 2) ww. maaien. Fosi den ben mai den gron nanga babun-nefi, ma now den e du en nanga combine. Vroeger maaide men de velden met een sikkel, maar nu gebeurt dat met een 151
mai Sranan Tongo - Nederlands malengri Suriname niet met elkaar combine. opschieten. ZIE: bemui. mai2 zn. benaming voor een oudere Hindoestaanse vrouw. kon makandra ww. bij elkaar ZIE: babun2; kuli. komen, vergaderen. Ala satra Maisa zn. godin van de aarde (ze den man e kon makandra fu manifesteert zich meestal als een taki abra a wroko. Elke vrouw). ZIE TREFWOORD: Aisa. zaterdag komen de mannen bij maka elkaar om over het werk te 1) zn. doorn, stekel. Te yu e piki praten. rowsu, yu mu luku bun taki den makasneki zn. bosmeester. Ook maka no sutu yu. Als je rozen bekend als kapasisneki. makriki bnw. eenvoudig, plukt, moet je oppassen dat de makkelijk, gemakkelijk, dorens je niet steken. gemakzuchtig. A stuka san mi e 2) zn. angel, stekel. du no makriki. De studie die ik maka-alata zn. stekelrat. volg is niet makkelijk. ZIE: makabon zn. doornstruik. makadroifi zn. matrozendruif (een tranga; hebi. VAR.: kumakriki. stekelige struik met witte maksin bloemen, de vrucht is rood en 1) zn. magazijn, opslagplaats, depot. eetbaar)). 2) zn. magazijn (van een makakapasi zn. bepaald soort geweer). gordeldier. ZIE: kapasi. makti zn. macht, gezag. A sori leki makamaka lanti no abi makti ini a kondre 1) zn. doornstruik. A sneki e kibri moro. Ala sma e du san den ini a makamaka. De slang wani. Het blijkt dat de regering verschuilt zich in de doorngeen gezag meer in het land struik. SYN: makabon. heeft. Iedereen doet wat hij wil. 2) bw. doornachtig, vol doornen. malasi zn. melasse. Luku bun! A grasi disi malata zn. mulat. ZIE: dogla; makamaka. Let op! Dit onkruid sambo; bonkoro. zit vol doornen. malatakronto zn. half droge makandra kokosnoot. 1) bw. samen. Carlo nanga Evert malengri wroko makandra tapu a boto. 1) bnw. lichamelijk gebrek Carlo en Evert werken samen op de boot. hebbend. A man disi abi wan malengri finga. A lasi wan pisi 2) vnw. elkaar. A sori leki den di a ben e kapu sowt'meti. Deze ben e libi switi nanga makandra. Het leek erop dat ze man heeft een verminkte prettig met elkaar omgingen. vinger. Hij is een kootje Den brasa makandra. Ze kwijtgeraakt toen hij zoutvlees omhelsden elkaar. kapte. Boike no man prei gitara bika a abi wan malengri finga. 3) ww. opschieten met anderen, optrekken, bijvoegen, mengen. Boike kan geen gitaar spelen Fos'fosi den folku ini Sranan no omdat hij een verminkte ben makandra nanga densrefi. vinger heeft. Vroeger konden de volkeren in 2) ww. verminken, invalide 152
malengrisma Sranan Tongo - Nederlands mandi maken. A man disi no ben waka hele morgen was het weer so, ma na oto malengri en. betrokken, maar nu is het een Deze man liep eerst niet zo beetje opgeklaard. Mi e kan mi gebrekkig, maar hij is door een wiwiri mamanten yuru fosi mi e auto aangereden en invalide go na doro. Ik kam mijn haar 's geraakt. morgens voordat ik naar buiten malengrisma zn. invalide. ga. ZIE TABEL BIJ: dei. mama1 ['m·a] zn. moeder. GEBRUIK: mamma bnw. zeer groot, ontzettend veel, heel erg. VAR.: de eerste klinker wordt meestal mama2. niet uitgesproken. ZIE TABEL BIJ: famiriman. mampira zn. zeer kleine mama2 ['mam 'm∙a] bnw. zeer bloedzuigende mug, steekgroot, ontzettend veel, heel erg. vliegje, mampier (SN). Na mama moni a man ben abi man1 na en oso. Het was een 1) zn. man. TEGENH: uma; frow. aanzienlijk bedrag dat hij in 2) zn. echtgenoot. TEGENH: wefi. huis had. Di a aksi mi fu yepi en man2 hulpww. in staat zijn, wai en dyari, mi no ben ferwakti kunnen. Tide mi no man meki a tak' na mama busi mi bo go miti. bangi gi yu, bika mi mu go na Toen hij me vroeg hem te helpen wroko. Ma tamara mi o man. zijn erf te wieden, had ik niet Vandaag ben ik niet in staat om verwacht dat ik zo'n bosschage die bank voor je te maken omdat zou aantreffen. Fa a lawman e ik aan het werk moet. Maar waka e swai nanga a owru, a morgen kan ik het wel doen. ZIE: kan gi sma mama mankeri! kan1. Zoals die gek met een houwer man3 tw. uitroep van verveeldheid loopt te zwaaien, kan hij iemand of afkeer. Man! Mi ben mu vreselijk verwonden. GEBRUIK: wakti heri mamanten fosi den Bij de uitspraak wordt nadruk ben naki a stampu gi mi. Nou, ik gelegd op beide medeklinkers. moest de hele morgen wachten VAR.: mamma. voordat ik een stempel kreeg. Mama Aisa zn. godin van de aarde -man achtervg. In samengestelde (ze manifesteert zich meestal als woorden wordt het gebruikt om een vrouw). ZIE TREFWOORD: Aisa. een persoon aan te duiden die is of doet wat aangegeven wordt mamabere zn. moeders buik, door het eerste deel van het baarmoeder. Mi nanga mi sisa woord. b.v. fufuruman (stelende fu wan mamabere. Mijn persoon) 'dief', gronman (grondzuster en ik hebben één moeder persoon) 'landbouwer', bereman (lett: zijn van één moeders (zwanger-persoon) 'zwangere buik). VAR.: bere1. vrouw', breniman 'blinde', mamafoto zn. hoofdstad. guduman 'rijkaard'. mamafowru zn. kloek. manari zn. vierkante, gevlochten mamakerki zn. hoofdkerk. zeef. mamanten ['m∙an teŋ] zn. morgen, man-ati zn. moed. SYN: dek'ati. 's morgens, 's ochtends. Heri mandi ww. boos zijn, boos mamanten a weer ben masi en worden. Mi pikin brada mandi fesi, ma now a opo pikinso. De 153
mandimandi Sranan Tongo - Nederlands mansma di mi taigi en taki a no mu kon afwezig zijn. A moni no sari. nanga en susu ini a oso. Mijn Feifi dusun mankeri ete. Het broertje was boos toen ik hem geld is niet genoeg. Er erop wees dat hij niet met zijn ontbreekt nog vijf duizend. schoenen aan naar binnen Suma mankeri ete? Wie is er mocht. GEBRUIK: minder sterk dan nog afwezig? ati bron. ZIE: ati bron BIJ ati1. gi mankeri ww. verwonden. Efu yu e tan rei so, yu o gi sma mandimandi zn. onenigheid, mankeri. Als je zo blijf rijden jaloersheid. A konmakandra zal je iemand een ongeluk tapu nanga wan mandimandi. bezorgen. De vergadering eindigde in manki zn. mand. (kan zijn van riet onenigheid. ZIE: trobi; dyarusu. of ander materiaal; heeft meestal mandron zn. een lange trom met een handvat en/of een deksel). lage toon. ALG: dron. SYN: baskita. ZIE: kurkuru. mangrasi zn. grassoort. man-nengre zn. man, manskerel. mangri 1) bnw. mager. Baka di en masra SYN: man1; mansma. dede, a ben kon mangri. Ma manpikin saf'safri a e kisi ensrefi baka. 1) zn. jongen. Na den Lomsu skoro den manpikin e weri Nadat haar man overleden was, blaw syatu bruku èn den is ze afgevallen. Maar umapikin e weri wan blaw koto. langzamerhand wordt ze weer de oude. ANT: fatu1. Op de katholieke scholen 2) bnw. onvruchtbaar (qua dragen de jongens een blauwe bodemgesteldheid). korte broek en de meisjes een mangrimangri bnw. tenger, slank. blauwe rok. GEBRUIK: Minder sterk dan 2) zn. zoon. Kobi ben abi tu mangri. manpikin nanga wan umapikin. maniri Kobi had twee zonen en een 1) zn. manier. Yu no kan kweki dochter. SYN: boi; TEGENH: pikin tapu so wan maniri. Je umapikin. ZIE TABEL BIJ: kan kinderen niet op die famiriman. manier opvoeden. SYN: fasi1. manpresi zn. mannelijk geslachtsdeel. TEGENH: umapresi. 2) zn. manieren, zeden. A boi dati no abi maniri. De jongen mansma heeft geen goede manieren. 1) zn. manspersoon, man. Furu fu den wenkri prati. Yu abi wan mankeri sei gi mansma, nanga wan sei 1) zn. letsel, ongeluk, gi umasma. Veel winkels zijn verwonding. A mankeri san a kisi nanga baisigri no ori en na onderverdeeld in een afdeling oso. Het ongeluk dat hij met de voor herenkleding en een afdeling voor dameskleding. fiets heeft gekregen heeft hem 2) bnw. mannelijk, mannen-. Efu toch niet thuis kunnen houden. yu e go dat' sei fu a wenkri, yu A abi wan mankeri na en anu. Hij heeft een letsel aan zijn o feni mansma krosi. Als je hand. naar die kant van de winkel gaat, zal je herenkleding 2) ww. ontbreken, missen, 154
manspasi Sranan Tongo - Nederlands masi marki den batra di no bun vinden. TEGENH: umasma. moro. Markeer de flessen die manspasi zn. emancipatiedag (1 niet goed meer zijn. juli). Tapu manspasi dei furu 5) ww. meten. Marki a tafra, kon frow e weri den anyisa nanga un luku efu a o fiti ini a uku. den koto. Op emancipatiedag Meet de tafel zodat we kunnen dragen vele vrouwen hun zien of hij in de hoek past. hoofddoek en traditionele 6) ww. mikken, richten. Fosi yu klederdracht. SYN: ketikoti. VAR.: sutu, yu mus marki bun. maspasi. Voordat je schiet, moet je goed mantyi zn. mand. ZIE TREFWOORD: richten. manki. psa marki bw. buitensporig, manwan zn. mannelijke plant of overmatig, uitermate, meer dan dier, mannetje. ANT: umawan. normaal. A bigi psa marki. Het manya zn. mango, manja (SN). is erg groot. Bill Gates gudu mara ww. malen. Yu e mara den psa marki. Bill Gates is siri ini wan miri meki a tron buitensporig rijk. puiri. Je maalt de graankorrels markitiki zn. maatstok, duimstok, in een molen om er meel van te ellemaat. SYN: doitiki. maken. ZIE: miri. marai zn. marail (vogel). markusa zn. verzamelnaam voor maraka zn. rammelaar gemaakt verschillende soorten van een holle kalebas. SYN: passievrucht (zoals de bigimarkusa, blakamarkusa, sek'seki. gerimarkusa, paramarkusa, en marbonsu zn. naam voor enige snekimarkusa). bruine veldwespen. ZIE: waswasi. Marwina zn. het district maripa zn. palmsoort, ook de Marowijne (in oost Suriname). vrucht ervan. ZIE: palmbon. Marwinaliba zn. Marowijnerivier. marki Maryanborgu zn. Mariënburg 1) zn. (merk)teken. Poti wan (stad in het district Commemarki tapu a planga pe den mu wijne). Na Maryanborgu den e koti en. Zet een merkteken op wroko tyen. Op Mariënburg de plank waar hij gezaagd moet verwerken ze suikerriet. worden. masi 2) zn. afdruk. Mi no sabi san den 1) ww. drukken, kneden, ben poti dya, ma a sani libi wan marki na baka ini a santi. Ik verpletteren, verpulveren, weet niet wat hier gestaan heeft, indeuken. Masi a perki tron maar het heeft een afdruk in puiri. Verpulver de tablet. A het zand achtergelaten. trapu tapu a kakalaka, masi en. 3) zn. doel, eindstreep. Yu mus Hij trapte op de kakkerlak en du ala muiti fu doro a marki. verpletterde hem. Yu e masi No meki no wan sani ori yu na droifi fu meki win. Men perst de druiven uit om wijn te baka. Je moet alle moeite doen maken. No masi a batra, mi o om het doel te bereiken. Laat niets je ervan weerhouden. lai watra ini en. Maak geen 4) ww. markeren, van een deuk in de fles, ik ga er water (merk)teken voorzien. Yu mu in doen. A teki blon, a masi en, 155
maskaderi Sranan Tongo - Nederlands mati dan a baka brede. Hij nam heeft ze geen andere genomen. meel, kneedde het, en bakte er TEGENH: wefi. 2) zn. meester. Wan knekti mu du brood van. san en masra e taki. Een 2) bnw. gekneusd. Mi no wani dienstknecht moet doen wat nyan a masi manya disi. Ik wil zijn meester zegt. ZIE: basi1. deze gekneusde manje niet 3) aanspr.vorm. meneer, de heer. eten. Tide neti wi o kari masra Anijs 3) ww. bezeren. Mi masi mi finga fu kon taki abra en wroko. na a doro. Ik heb mijn vinger Vanavond hebben we meneer aan de deur bezeerd. Anijs uitgenodigd om over zijn masi ati ww. wroeging krijgen. werk te praten. GEBRUIK: formeel. Di a kon ferstan sortu ogri a du a trawan, a sani masi en ati. 4) zn. heer. Mi Gado, mi Masra, Toen hij begreep wat voor luku san miti mi tide! Mijn kwaad hij de ander aangedaan Heer, mijn God, kijk wat me had, kreeg hij wroeging (lett: vandaag is overkomen! kneedde het zijn hart). Masra Gado God, Here God. ZIE masi fesi ww. betrekken (van TREFWOORD: gado. gezicht). Di un yere tak' un o masusa zn. vrucht die wordt abi fu wroko satra, ala sma gebruikt bij het bereiden van masi en fesi. Toen we hoorden masusa-aleisi. dat we zaterdag zouden moeten masyin zn. machine, motor. Efu yu werken, betrok ieders gezicht. no ondrow a masyin, a o broko Heri dei a weer masi en fesi. es'esi. Als je de motor niet De hele dag was het weer onderhoud, zal hij snel kapot betrokken. gaan. maskaderi ww. verpletteren. Efu mata1 zn. vijzel (grote houten). wan wagi naki a puspusi, a o TEGENH: matatiki. maskaderi en. Als een wagen de mata2 deurmat. ZIE TREFWOORD: poes overrijdt, zal hij hem matamata. verpletteren. ZIE: masi. matamata zn. deurmat. SYN: maskita zn. muskiet, steekmug. figifutu. ZIE: papaya2. VAR.: mata2. SPEC: koproprin. matapi zn. lang gevlochten pers maskitakandra zn. muskietendie gebruikt wordt om het vocht kaars. uit de bittere cassave te maskitaworon zn. made van een verwijderen. bepaalde soort vlieg die eieren matatifi zn. kies. ALG: tifi; SYN: legt in levend weefsel. bakatifi. mason zn. müllers amazone matatiki zn. grote houten stamper. papegaai. TEGENH: mata1. maspasi zn. emancipatiedag. ZIE mati TREFWOORD: manspasi. 1) zn. vriend(in), kameraad. SYN: masra kompe. 1) zn. echtgenoot. Sensi di en 2) ww. seksuele relatie tussen masra gwe libi en, a no teki vrouwen. Den tu sma disi e wan tra wan. Sinds haar mati. Deze twee mensen zijn echtgenoot haar verlaten heeft, lesbisch. 156
matifasi Sranan Tongo - Nederlands memre san meki bw. waarom (lett: wat matifasi zn. vriendschap. Luku maakt of wat veroorzaakt). Mi bun nanga suma yu e hori no sabi san meki a no kon esde. matifasi. Pas op met wie je Ik weet niet waarom hij vriendschap sluit. gisteren niet kwam. San meki matrasi zn. matras. ZIE: papaya2; den sma fu yu kon so lati? bedi. Waarom zijn jouw mensen zo Matreti zn. Ma Retraite, een wijk laat gekomen? SYN: sanede. in Groot Paramaribo. matrosi zn. matroos. SYN: sipiman. meki baka ww. herstellen, ZIE: botoman. repareren. ZIE TREFWOORD: meki. mayoro zn. majoor. ZIE: ofisiri. meki bigi bluffen, opscheppen. ZIE TREFWOORD: bigi. meki meki futu dansen. ZIE TREFWOORD: 1) ww. maken. Mi aksi a temreman fu meki wan bangi gi futu. mi. Ik vroeg de timmerman om meki lafu een gemaakte lach. ZIE een bank voor mij te maken. TREFWOORD: lafu. meki modo pronken, mode maken ANT: broko1. VAN ENG: make. 2) ww. veroorzaken. Na a bigi (SN). ZIE TREFWOORD: modo. alen fu freida meki tak' furu meki mofo afspreken, beslissen, sma no kon. De zware regen overeenkomen. ZIE TREFWOORD: van vrijdag was de oorzaak dat mofo. vele mensen niet kwamen. meki muiti moeite doen. ZIE 3) ww. herstellen, repareren. TREFWOORD: muiti. Sensi mi meki a oloisi, noiti meki pikin kinderen krijgen, moro a tan tiri. Sinds ik de klok bevallen, verwekken. ZIE hebt gerepareerd, is hij nooit TREFWOORD: pikin2. meer stil blijven staan. A brom meki prisiri fu mi broko. Mi mus meki en 1) feest vieren. ZIE TREFWOORD: baka. Mijn bromfiets is kapot. prisiri. Ik moet hem repareren. VAR.: 2) pret maken. ZIE TREFWOORD: meki baka. yowla. 4) hulpww. laten. Meki mi taigi meki trobi ww. ruzie maken. ZIE TREFWOORD: trobi. yu wan sani. Laat me je iets meki wan kofu samenspannen, vertellen. een eenheid vormen (lett: een dat' meki bw. daarom (lett: dat vuist maken). ZIE TREFWOORD: kofu. maakt). Mi brom no ben abi oli. mekititei zn. spatader. Dat' meki mi no ben man kon memre1 esde. Ik had geen benzine in mijn bromfietstank, daarom 1) wederk.ww. zich herinneren. kon ik gisteren niet komen. Mi no man memre moro san yu fu sanede meki bw. waarom. Fu ben taigi mi. Ik kan me niet sanede meki yu kon so lati? meer herinneren wat je me Waarom ben je dan ook zo laat gezegd hebt. gekomen? (Je wist wel beter!) 2) overg.ww. herinneren aan iets. GEBRUIK: wordt retorisch Efu yu no memre Norbert fu go gebruikt en houdt een verwijt teki den pikin na skoro, a o in. fergiti den. Als je Norbert er 157
memre Sranan Tongo - Nederlands milyun-milyun mesre niet aan herinnert de kinderen 1) ww. bouwen met mortel en van school te halen, vergeet hij het. specie, metselen. Den man memre2 zn. lid. Mi no man nyan mesre brokobatra tapu a skotu. granbun bika mi a no wan De mannen hebben glasmemre fu a kerki disi. Ik kan scherven op de schutting niet deelnemen aan het vastgemetseld. Avondmaal omdat ik geen lid 2) ww. bestrijken met cement. ben van deze kerk. 3) bnw. metsel-. A e du mesre menti zn. een of andere muntsoort wroko. Hij is metselaar. (lett: (plant). Hij verricht metselwerk.) ment'watra zn. een oplossing van mesre tapu ww. dichtmetselen. pepermuntolie in water (o.a. Fosi yu ferfi a ososkin, yu mus gebruikt voor babies bij mesre den olo tapu. Voordat je buikklachten). het huis verft, moet je de gaten meri dichtmetselen. 1) ww. beroeren, licht aanraken. mesreman zn. metselaar. Yu si a soft ini a ijskasi? No meti meri en! Zie je de frisdrank 1) zn. dier, beest. Odo: Ala den daar in de ijskast? Raak hem meti fu a busi e nyan kasaba, niet aan! A doi fu en hati en so ma konkoni e tyari nen. tranga tak' not'noti no man Spreekwoord: Alle dieren in meri en. Zijn duim doet hem zo het bos eten kassave, maar het konijn krijgt de schuld. ZIE: vreselijk pijn dat hij zelfs de bus'meti. lichtste aanraking niet kan verdragen (lett: dat helemaal 2) zn. vlees. Mi e go na niets het mag aanraken). ZIE: srakti-oso fu bai wan pisi meti. fasi4. Ik ga naar de slagerij om een stuk vlees te kopen. SPEC: 2) ww. aanraken (emotioneel). agumeti; ameti; diameti; Wi e begi tak' Gado sa meri en. fowrumeti; kawmeti. We bidden dat God hem zal 3) zn. vlees. Di a wagi naki en, a aanraken. puru wan bigi pisi meti fu en merki futu. Toen hij door de wagen 1) zn. melk. Go bai tu paki merki werd aangereden, kreeg hij een gi mi. Wil je even twee pakken grote vleeswond aan zijn been. melk voor me gaan halen. (lett: ...sloeg hij een grote stuk 2) ww. melken. Ala dei den buru vlees van zijn been weg.) mus merki den kaw fu den. Elke mi pers. vnw. 1ste pers. enkelv. (ik, dag moeten de boeren hun me, mij); bez. vnw (mijn). Mi koeien melken. priti mi empi. Ik heb mijn hemd merkikan zn. melkkan (om melk gescheurd. Gi mi en dya. Geef in te schenken). hier (lett: geef het me hier). merkiman zn. melkboer. milyun telw. miljoen. ZIE TABEL BIJ: merkipatu zn. melkpan (waarin je melk kookt). nomru. merkitodo zn. bepaald soort milyun-milyun telw. miljoenen. boomkikker. ZIE TABEL BIJ: nomru. 158
mindri Sranan Tongo - Nederlands miti mindri miri zn. molen, pelmolen. Fosten 1) zn. midden. Te yu e bigin fu ala sneisi wenkri ben abi wan kakaw miri. Vroeger hadden alle prati a nyanyan, dan yu mu Chinese winkels een cacaobigin na mindri. Als je het eten gaat verdelen, moet je in het molen. ZIE: mara. midden beginnen. Den e piki miri-oso zn. molen (gebouw). moni fu yepi den pôtisma na un misi1 mindri. Ze halen geld op om de 1) ww. missen. Mi misi fu kapu a behoeftigen in ons midden te sneki. Ik sloeg met een kapmes op de slang, maar ik miste hem. helpen. 2) vz. tussen. Fa a boi kan psa Sensi mi mama gwe, mi e misi mindri den tu oto? Hoe kan de en furu. Sinds mijn moeder weg is, mis ik haar erg. GEBRUIK: voor jongen tussen beide auto's handelingen en ook gevoelens. doorkomen? 2) zn. misser. Lodi ben de wan mindribaka zn. rug. Den man e bun ontiman. Te a sutu a no abi wroko sondro empi, poti den misi. Lodi was een goede jager. mindribaka gi a son. De Als hij schoot, was het altijd mannen werken zonder hemd raak (lett: had hij geen misser. met de zon op de rug. misi2 zn. meisje, vrouw, mevrouw, mindribere zn. bovenbuik. Den pikin dis'ten lobi weri syatu meesteres, dame. Misi, skoifi yu krosi san e poti den mindribere futu pikinso meki mi psa. na doro. De jonge dames van Mevrouw, kunt u uw voeten deze tijd dragen graag korte even verzetten zodat ik er langs kleding waarbij hun buik bloot kan? GEBRUIK: verouderd. blijft. misi futu struikelen. ZIE TREFWOORD: mindrifinga zn. middelvinger. futu. mindrifutu zn. kruis, misi mofo verspreken. ZIE schaamstreek. TREFWOORD: mofo. mindriman zn. middelaar of misrefi wederk.vnw. mezelf (1ste tussenpersoon. pers. enkelv. wederk. vnw). Mi mindrineti zn. middernacht, midgi misrefi mankeri di mi ben e den in de nacht. ZIE TABEL BIJ: dei. kapu den taki. Ik heb mezelf verwond toen ik de takken mindrisei zn. middengedeelte. A kapte. banti fu mi boro let' na miti1 mindrisei. Mijn band heeft precies in het midden een lek. 1) ww. ontmoeten. Di mi ben rei mindriwan zn. middelste. go na oso, mi miti mi brada mira zn. mier. Er zijn verschilondro pasi. Toen ik naar huis lende soorten van mieren in reed, ontmoette ik mijn broer Suriname, o.a. alukumira, onderweg. kras'mira, papamira, redimira, 2) ww. overkomen, gebeuren. Mi siseimira, sukrumira, no ben prakseri taki so wan wakawaka-mira, en yayomira. sani bo miti mi tide. Ik had niet mira nesi zn. mierennest. gedacht dat zoiets mij zou mirafroiti zn. boommiereneter. ZIE: overkomen vandaag. 3) ww. raken, bij elkaar brengen, tamanuwa; likanu. 159
miti Sranan Tongo - Nederlands mofo aansluiten. No meki den tu vuile taal uit je mond komen. kabel disi miti, noso yu o bron 2) zn. hapje, slok, teug. A a triki-isri. Laat deze twee nyanyan fu yu e smeri switi. Gi kabels elkaar niet raken, mi wan mofo. Jouw eten ruikt anders gaat het strijkijzer kapot. lekker. Mag ik een hap? Mi miti baka ww. weerzien. Tra dringi wan mofo nomo. Ik heb leisi te wi miti baka dan wi kan maar één slok gedronken. taki a tori moro fara. Wanneer 3) zn. wat er gezegd wordt. Odo: we elkaar weer zien kunnen we Mama mofo na banawatra. verder over deze zaak praten. Spreekwoord: De uitspraken miti kon na wan ww. aan elkaar van een moeder zijn niet uit te verbinden of knopen. Teki ala wissen. den pis'pisi titei dan yu e miti 4) zn. bek, snavel. Odo: Kakaden kon na wan. Neem al de laka no abi leti na fowru mofo. stukjes touw en verbind ze aan Spreekwoord: De kakkerlak elkaar. heeft geen rechten in de snavel miti2 zn. mijt. VAR.: mit'miti. van de kip. 5) zn. monding, mondstuk, mit'miti ZIE TREFWOORD: miti2. opening. Yu mu poti wan m'ma ['m∙a] zn. moeder. (variant planga fu tapu a mofo fu a peti. van mama). ZIE TABEL BIJ: Je moet de opening van de put famiriman. met een plank afdekken. ZIE: modo 1) zn. mode. Disi ben de a modo mofosei. fu mi granm'ma ten. Dit was de 6) zn. punt. Kapu wan mofo gi a mode in mijn grootmoeders tiki fu poti en na a sisibi. Maak tijd. een punt aan de stok om de 2) bnw. modieus. A boi disi bezem eraan te zetten. modo. Ala dei a e weri den 7) zn. het gebied vlak voor of moro moi jeansbruku. Deze vlak bij iets. Bari den pikin fu jongen is modieus gekleed. den no prei na a mofo liba. Elke dag draagt hij de mooiste Waarschuw de kinderen dat ze jeansbroeken. niet te dichtbij de rivier spelen. meki modo ww. pronken, mode Omeni langa mi no si Hendrik, maken (SN). Di a meisje si a boi dan tide un miti mofo Wanicakerki. Ik heb Hendrik a bigin meki modo. Toen het lange tijd niet gezien, maar meisje de jongen zag begon ze vandaag hebben we elkaar vlak te pronken. voor de Wanicakerk ontmoet. modoman zn. pronker. firi wan sma mofo ww. iemand mofina bnw. arm, armzalig. ZIE: proberen uit te horen. Di den e pôti; pina1. koiri e taki tori, a p'pa fir'firi a mofina wowoyo markt op Flora. boi mofo efu a sabi wan sani fu ZIE TREFWOORD: wowoyo. a moni di lasi. Terwijl ze mofinawan zn. arme, behoeftige. wandelden en babbelden SYN: pôtiwan; pinawan. probeerde de vader de jongen mofo uit te horen of hij iets wist van 1) zn. mond. Dot'taki no mus het verdwenen geld. kmoto ini yu mofo. Er mag geen 160
mofo Sranan Tongo - Nederlands mofo niet kan houden, dan is het fon nanga mofo ww. door beter dat we je niets zeggen. grootspraak iemand tot zwijgen moro mofo bw. ondraaglijk, brengen, overbluffen. onhoudbaar, te veel. No wakti hari wan mofo ww. een slok te a sani kon moro mofo fosi yu nemen. Langa a kan gi mi meki du wan sani. Wacht niet totdat mi hari wan mofo watra. Reik het je te veel wordt voordat je me de beker even aan zodat ik er iets aan doet. ZIE: yere skin. een slok water kan nemen. koti wan sma mofo ww. iemand naki mofo ww. de hand op de in de rede vallen, iemand mond leggen (om te voorkomen onderbreken. Brada, mi no e dat hetgeen men gezegd heeft koti yu mofo, ma meki mi taki a plaats vindt; het gaat gepaard sani disi. Man, ik wil je niet met het tikken op de mond). Di onderbreken, maar laat me dit a taigi mi taki a o dede, mi taigi zeggen. en fu naki en mofo. Toen hij langa en mofo ww. een pruimenme zei dat hij zou sterven, zei mondje trekken. Eduard langa ik hem de hand op zijn mond en mofo dan a meki wan tyuri. te leggen. Eduard trok een pruimennanga opo mofo bw. verbaasd, mondje en maakte een geluid met open mond. Nanga opo van misnoegen. mofo un ben sidon luku a meki mofo ww. afspreken, televisie. We zaten met open overeenkomen. Fu sanede yu e mond te kijken naar wat er op kragi? Fosi yu bigin wroko un de televisie gebeurde. ben meki mofo tak' na someni nyan wan sma nanga mofo ww. moni mi bo pai yu. Waarom zo praten dat de tegenpartij klaag je? Voordat je met geen gelegenheid krijgt iets werken begon, hebben we terug te zeggen. No taki nanga afgesproken dat ik je dit a man dati. A o nyan yu nanga bedrag zou betalen. SYN: en mofo. Praat niet tot de man. Hij geeft je de gelegenheid kruderi2. ZIE: besroiti; agri. niet te spreken. misi mofo ww. iets zeggen dat je poti takru mofo kwaad veroorniet van plan was te zeggen of zaken door ergens negatief over beter niet had kunnen zeggen, te praten, ongeluk voorspellen. verspreken. A baas taigi den SYN: poti ogri mofo. man fu wroko moro tranga, ma psa mofo ww. iets doen wat a misi en mofo tak' afu fu den o verboden is. Fa a boi psa en lasi den wroko. De baas zei p'pa mofo, a ben syen fu go tegen de arbeiders om harder te baka na oso. Omdat de jongen werken, maar hij versprak zich gedaan had wat zijn vader door te zeggen dat de helft van hem verboden had, schaamde hen ontslagen zouden worden. hij zich om terug naar huis te mofo gi wroko iemand die zijn gaan. mond niet kan houden. Efu yu puru mofo ww. herroepen of sabi taki yu mofo e gi yu intrekken van woorden. Baka di wroko, dan betre un no taigi a m'ma kosi a pikin, a bigisma yu. Als je weet dat je je mond 161
mofo wowoyo Sranan Tongo - Nederlands moi tapu wan sma mofo ww. iemand fu sei taigi en tak' a mus puru de mond snoeren, het zwijgen mofo noso a pikin o kisi fyofyo. opleggen. Di un si taki a e taki Nadat de moeder het kind uitsani san no fiti, un tapu en gescholden had, zei haar oude mofo gi en. Toen we merken buurvrouw om de woorden te dat hij dingen zei die niet herroepen, anders zou het kind geschikt waren, legden we hem ziek worden. het zwijgen op. seki mofo ww. praten. Te wasi mofo ww. tanden poetsen. bigisma e taki, pikin-nengre no Te mi opo te mamanten, mi e mus seki den mofo. Wanneer de wasi mi mofo. Als ik 's morgens ouderen praten, moeten de opsta, poets ik mijn tanden. kinderen zwijgen. (lett: moeten mofo wowoyo het terrein voor de de kinderen hun mond niet centrale markt. ZIE TREFWOORD: bewegen) sek'seki mofo zn. versnapering. wowoyo. Te un o sidon taki tide neti, wan mofobuba zn. lippen. ZIE: mofo. pikin sek'seki mofo mus de. mofodoro bw. voor de deur, Wanneer we vanavond zitten te voorerf, straat voor het huis. Te praten, moeten er neti mi granmama e sidon na versnaperingen zijn. mofodoro e taki tori nanga suku mofo birfrow. 's Avonds zit oma met 1) bnw. aanstoot gevend, de buurvrouw voor de deur te babbelen. onaardig. A pikin disi suku mofokoranti zn. gerucht, onzeker mofo. Awinsi a no sabi yu, a bericht, geruchtenmolen. luku yu nanga sker'ai. Dit is Mofokoranti taki na den skowtu een onaardig kind. Wie het srefi kiri a man. Geruchten ook is, ze kijkt iemand altijd doen de ronde dat de politie de vuil aan. man zelf gedood heeft. 2) ww. uitdagen. Someni langa mofoneti zn. avondschemering, den sma fu sei e suku mi mofo, vooravond (van 6:00 tot 7:30 ma mi no e piki den. De buren nm). A: O lati yu o kon na oso? dagen me allang uit, maar ik B: Te mofoneti. A: Hoe laat kom geef ze geen antwoord. je thuis? B: In de vooravond. taki mofo ww. een gebed mofosei zn. monding, mondstuk, uitspreken (winti cultuur). Un opening. go miti wan grupu sma ini a mofoyari zn. de laatste weken van berpe e taki mofo na wan het jaar. TEGENH: bakayari. grebi. We troffen op de begraafplaats een groepje moi mensen aan die bezig waren 1) bnw. mooi, knap (van uitereen gebed uit te spreken bij lijk), aardig (n.b. het woord kan een graf. herhaald worden om nadruk te taki wan mofo ww. zijn zegje leggen.). Tide yu e weri wan doen. Di a kba taki wan mofo, moi empi. Vandaag draag je a saka sidon baka. Nadat hij een mooi hemd. A enki fadon zijn zegje gedaan had, ging hij tapu mi moi moi empi. De inkt weer zitten. is op mijn hele mooie hemd 162
moimoi Sranan Tongo - Nederlands moni gevallen. ANT: takru. Chinese restaurants. moksi-aleisi zn. éénpansgerecht 2) ww. mooi maken, versieren. van rijst met: pesi, of groente, en (variant van moimoi). (gedroogde) garnalen, en/of vis moimoi ww. mooi maken, en (gezouten of gedroogd) vlees, versieren. Den man moimoi a en/of kokosmelk en pepers. oso fu a friyaridei. Ze hebben moksimoksi ww. dooreen mengen. het huis versierd in verband met A blaka nanga weti ferfi, yu mus de verjaardag. VAR.: moi. moksimoksi en te a tron grijs. Je moismoisi zn. muis. moet de zwarte en de witte verf moismoisi-awari grondig mengen totdat het grijs 1) zn. opossumsoort. ZIE: awari. wordt. 2) zn. kortstaart opossum. moksipatu mokro zn. moker. 1) zn. gerecht met verschillende moksi 1) ww. mengen, vermengen. A groenten en/of vlees dooreen dresi disi yu mus moksi nanga gemengd. A nyanyan san mi bai pikinso watra. Dit medicijn esde ben de wan moksipatu. A ben abi bitawiwiri, klarun, moet je in een beetje water gomawiwiri, tayawiwiri, oplossen. ANT: prati. waranfisi, sowt'meti, agumeti, 2) bnw. gemengd. Fosi, den boi nanga sowt'fisi. A ben switi! nanga den umapikin no ben go Het eten dat ik gisteren gekocht na a srefi skoro, ma now moro had, bestond uit verschillende furu fu den skoro na moksi groenten en vlees. Er was skoro. Vroeger gingen jongens bitawiwiri, klaroen, gomaen meisjes niet naar dezelfde wiwiri, tajerblad, gerookte vis, school, maar nu zijn de meeste zoutvlees, varkensvlees en scholen gemengd. Mi no man zoute vis. Het was lekker! feni a buku san yu aksi bika ala den buku moksi ini a kasi. Ik 2) zn. een maaltijd waarbij kan het boek niet vinden dat je verschillende gerechten worden me gevraagd hebt omdat alle opgediend. Di mi granmama boeken door elkaar in de kast friyari a bori ala sortu sani: liggen. pon, pastei, los'fowru, doksi, moksi kon na wan ww. bami, nasi, pindasupu, moksiverzamelen, bij elkaar komen. aleisi, kari kon. A ben de wan Den bigiman fu a kondre moksi trutru moksipatu. Toen mijn kon na wan fu taki abra den grootmoeder jarig was, kookte nowtu fu a kondre. De ze allerlei gerechten: pom, notabelen zijn bij elkaar pastei, geroosterde kip, eend, gekomen om de problemen van bami, nasi, pindasoep, moksihet land te bespreken. aleisi, enzovoorts. Het was echt moksi meti bnw. met gemengde een overvloedige maaltijd. soorten vlees. Gi mi wan tyauw momenti zn. moment, ogenblik. min moksi meti. Geef me een moni tjauw min met verschillende 1) zn. geld. Fosi mun tapu dan soorten vlees. GEBRUIK: het wordt ala mi moni kba. Voor de meestal gebruikt bij gerechten in maand om is heb ik geen geld 163
monibon Sranan Tongo - Nederlands moro meer. SYN: sensi1. monkimonki; keskesi; kwata; saguwenke; wanaku. ZIE: 2) zn. loon, salaris. Ala yari lanti yapyapi. e opo a moni fu den lantiman. monki2 zn. moot, part (b.v. van Elk jaar verhoogt de overheid citrusvrucht). ZIE TREFWOORD: de salarissen van de montyi. ambtenaren. monkimonki zn. doodskopaapje, dorosei moni zn. vreemd geld, doodshoofdaapje, eekhoornaap. buitenlandse valuta. ZIE: monki. papira moni zn. bankbiljet. ZIE: monkimonki-kersi zn. pikinmoni. Surinaamse kers, geribde kers. wroko moni ww. geld verdienen. De bladeren worden gedroogd en voor medicinale doeleinden TABEL 4: Moni gebruikt. Muntstukken en bankbiljetten montyi zn. moot, part (b.v. van af’sensi halve cent citrusvrucht). No koti a sensi cent apresina. Piri en ini montyi gi koprosensi cent mi. Snij de sinaasappel niet. bigisensi 2 1/2 cent Verdeel hem in partjes voor me. loto 5 cent Te yu bai wan bigi fisi, yu kan doni 10 cent, 10 dollar aksi a man fu koti en ini montyi kwartyi 25 cent gi yu. Wanneer je een grote vis tyawa 25 cent, 25 dollar koopt, kun je de man vragen om het voor je in moten te snijden. banknotu 50 cent monyo ww. overvloedig zijn, bank 50 cent, 50 dollar wemelen van, stikken van. Piren golu/kolu gulden ben monyo ini a watra. Het dala dollar water wemelde van piranha. dala 2 1/2 gulden Kawna abi apresina? Brada, barki 100 dollar apresina e monyo dape. Zijn er doi 1000 dollar sinaasappelen te Commewijne? Meneer, daar zijn sinaasappels monibon zn. geldboom. Mi no abi in overvloed. SYN: lai1. a monibon. Ik heb geen mope zn. varkenpruim (fel geelgeldboom. oranje, zure vrucht; wordt monigreba zn. geldwolf, rijkaard. meestal gestoofd of tot sap A man dati na wan monigreba. verwerkt). A gridi gi moni. Die man is een morgu tw. groet bij komen en geldwolf. Hij zoekt alleen maar weggaan in de morgen uren; geld. goedemorgen. GEBRUIK: In moniman zn. iemand die veel geld Paramaribo zegt men liever heeft en het op buitensporige goedemorgen. ZIE: kuneti; adyosi; wijze uitgeeft. ZIE: guduman. nafun; odi. monisaka zn. geldzak. morisi zn. palmsoort. ZIE: palmbon. monitori zn. financiële zaken. mormo zn. knikker. SYN: yowka. monki1 zn. verzamelnaam voor moro verschillende soorten van apen. 1) onbep.telw. meer. Poti moro SPEC: babun1; bergikeskesi; bisa; 164
moro mofo Sranan Tongo - Nederlands munkenki watra ini a embre. Doe meer veel relaties heeft. motyokampu zn. bordeel, hoerenwater in de emmer. tent. SYN: motyotenti. 2) bw. meer. Fa a alen kon, mi no ben man kon moro. Omdat motyolibi zn. zedeloos gedrag, het regende, kon ik niet meer immoraliteit. Mi no man nanga komen. a motyolibi fu en moro. Ik kan 3) bw. geeft de vergrotende trap, haar zedeloos gedrag niet meer -er. Mi brada moro langa. Mijn verdragen. SYN: hurulibi. broer is langer. motyop'pa zn. vrouwenverleider, 4) ww. overmeesteren, te zwaar iemand die vrouwen verleidt. ZIE: zijn. A wroko disi e moro mi. huruman. Dit werk is te zwaar voor mij. motyotenti zn. bordeel, hoerenSYN: hebi. tent. SYN: motyokampu. moro nanga moro bw. steeds mow zn. mouw. VAN NL: mouw. (meer), herhaaldelijk. Moro mu hulpww. moeten. ZIE TREFWOORD: nanga moro a watra e kren ini musu1. a liba. Het water in de rivier muiti wordt steeds hoger. 1) zn. moeite. (moro) ... moro -er dan. Mi 2) zn. bezwaar. Tide mi no abi brada (moro) langa moro mi. muiti fu leni yu mi oto. VanMijn broer is langer dan ik. daag heb ik er geen bezwaar moro ... wan geeft de tegen je mijn auto te lenen. SYN: overtreffende trap, -ste. Mi trobi. brada na a moro langa wan. meki muiti ww. moeite doen. Mi Mijn broer is de langste. meki someni muiti fu kisi a moro mofo ondraaglijk, te veel. ZIE rijbewijs. Ik heb zoveel moeite TREFWOORD: mofo. gedaan om een rijbewijs te morsu krijgen. 1) ww. vies maken, morsen. Den mumui bnw. nieuwsgierig. Yu no mu mumui so. Je moet niet zo pikin morsu a heri gron nanga nieuwsgierig zijn. SYN: bemui. aleisi. De kinderen morsten rijst over de hele vloer. mun 2) bnw. slordig, vies, smerig. 1) zn. maand. Te mun tapu yu o Den sma disi morsu. Ala sei yu kisi a moni. Eind van de maand e si wan lo dot'doti sani. Deze krijg je dat geld. mensen zijn slordig. Overal zie 2) zn. maan. je rommel. munde zn. maandag. ZIE TABEL BIJ: wiki1. motyo munduku zn. maandverband. A 1) zn. hoer, slet, prostituee. ZIE: mu weri wan munduku bika a huru. de na en futu. Ze moet maand2) ww. hoereren. verband dragen omdat ze 3) bnw. veel relaties hebbend. ongesteld is. Aladi a frow e libi wan krin munkenki libi, den sma e konkru taki a e 1) zn. volle maan. Te furu mun libi wan motyo libi. Hoewel die de, dan yu kan si a munkenki vrouw een behoorlijk leven fruk'fruku bakadina. Tijdens leidt, zeggen de mensen dat ze 165
munsiki Sranan Tongo - Nederlands na fesi vroeg, tussen 3:00 en 5:00 uur volle maan is de maan heel v.m. ZIE TREFWOORD: musudei. vroeg 's middags te zien. 2) zn. maneschijn. Kon un go musu1 hulpww. moeten. Mi mu go koiri pikinso. A neti moi, koti mi wiwiri. Ik moet mijn munkenki de. Laten we een haar laten knippen. Ala den beetje gaan wandelen. Het is mama mus tyari den pikin fu go een mooie avond met teki spoiti. Alle moeders moeten maneschijn. hun kinderen laten vaccineren. munsiki zn. menstruatie, Te den pikin tapu fo yari, den maandelijkse ongesteldheid. ZIE: mus fu go na skoro. Als de kinderen vier jaar oud zijn, de na en futu. moeten ze naar school. muru1 zn. moer. TEGENH: bowtu2. musu2 zn. muts. ZIE: ati2; anyisa. muru2 zn. baarmoeder. SYN: bere1. murudresi zn. medicijn voor musudei zn. 's morgens vroeg, baarmoederklachten. tussen 3:00 en 5:00 uur v.m. murusiki zn. baarmoederziekte. (Het kan ook betekenen na 12:00 mus hulpww. moeten. ZIE uur 's nachts.). VAR.: mus'deiTREFWOORD: musu1. mamanten. ZIE TABEL BIJ: dei. mus'dei zn. 's morgens vroeg, musye zn. een bejaarde Creoolse tussen 3:00 en 5:00 uur v.m. ZIE vrouw (wordt ook gebruikt als aanspreektitel). ZIE: grani; oma. TREFWOORD: musudei. mus'dei-mamanten zn. 's morgens VAN NL: moesje.
N - n na1 ww. zijn. Den tu man na skowtu. De twee mannen zijn agenten. GEBRUIK: Wordt alleen gebruikt in de tegenwoordige tijd. ZIE: de1. na2 1) vz. voorzetsel dat de plaats aanduidt. Mi e go na mi mama oso. Ik ga naar mijn moeders huis. Mi de na mi mama. Ik ben bij mijn moeder. Poti a sensi a tapu a tafra. Leg het geld op de tafel. GEBRUIK: Na kan ook met andere voorzetsels gebruikt worden, b.v. na ini 'in', na tapu 'op', enz. VAR.: a3. 2) vz. bij. San den sma ben du fosi te yu ben kari wan bigisma na en nen? Wat deed men vroeger als je een volwassene bij zijn naam noemde? 166
3) lidw. geeft nadruk op een zinsdeel dat vooraan in een zin wordt geplaatst. Na kon yu e kon kba fu teki a moni? Kom je nu al het geld halen? Na yu fufuru mi moni! Jíj hebt mijn geld gestolen! Na drape un mus go. Dáár moeten we heen. na3 bep. lidw. enkelv. (de, het). ZIE TREFWOORD: a2. na di vw. omdat. Na di den dagu bari so mi no kon ini a dyari. Omdat de honden zo blaften, ben ik het erf niet op gegaan. SYN: bikasi; fu di. na doro buiten. ZIE TREFWOORD: doro1. na fesi ZIE TREFWOORD: fesi2. 1) daarvoor, voorafgaand. 2) vooraf.
na fu Sranan Tongo - Nederlands naki wan wèt na fu hoort niet zo goed meer. 1) ww. behoren tot, behoren aan, 3) ww. botsen. Di mi e kon na wroko, mi si tu oto naki tapu a toebehoren, in het bezit zijn uku fu Tourtonnelaan. Op weg van. A wagi na fu mi. De auto naar het werk zag ik twee auto's is van mij. A man disi na fu op elkaar botsen op de hoek NPS. Deze man behoort tot de van de Tourtonnelaan. SYN: NPS. Alliance nanga L'Espérance ben de fu wan bòks. famiri. Alliance en L'Espérance fu naki dagu bnw. in overvloed, waren in het bezit van één overvloedig. Nyanyan de fu familie. GEBRUIK: na fu is de naki dagu! Er is een overvloed aan eten! SYN: bogobogo. tegenwoordige tijd. De naki wan ... ww. met iets slaan. verleden tijd is ben de fu. Di mi trapu tapu a man futu, a 2) ww. afkomstig uit. A man disi naki mi wan kofu. Toen ik op na fu Galibi. Deze man komt de man zijn voet trapte, gaf hij uit Galibi. mij een stomp. Mi naki a sneki nafu ['na∙f] hulpww. niet hoeven wan tiki, dan mi trowe en abra (afkorting van no abi fu). I naf' a skotu. Ik sloeg de slang met waka yu wawan, mi sa kon een stok en gooide hem over de nanga yu. Je hoeft niet alleen te schutting. lopen, ik zal met je meegaan. A: naki dron de trom spelen, Mi mus kon baka? B: No, yu trommelen. ZIE TREFWOORD: dron. nafu. A: Moet ik terugkomen? B: Nee, het hoeft niet. ZIE naki dyap karweitjes opknappen. TREFWOORD: abi. ZIE TREFWOORD: dyap. nafun tw. avondgroet bij het naki en tongo smakken met lippen komen, goedenavond. GEBRUIK: In of tong. ZIE TREFWOORD: tongo. Paramaribo zegt men liever naki kofu vechten, vuistslag. ZIE goedenavond. ZIE: morgu; adyosi; TREFWOORD: kofu. kuneti; odi. naki mofo de hand op de mond nagri zn. kruidnagel. leggen. ZIE TREFWOORD: mofo. naki papira formulier invullen. ZIE nai ww. naaien. Mama e nai krosi TREFWOORD: papira. gi ala en pikin. Moeder naait naki poku slaginstrument kleren voor al haar kinderen. ZIE: bespelen. ZIE TREFWOORD: poku. nanai; kleriman; sneiri. naki naki spoiti injectie geven, 1) ww. slaan, uitkloppen. Kaba! injecteren. ZIE TREFWOORD: spoiti. Mi o naki yu! Houd op! Ik sla naki tapu dichtslaan. ZIE TREFWOORD: tapu1. je, hoor! Go naki a figifutu gi mi na dorosei. Klop die mat naki wan blaka een blunder slaan. even buiten voor me uit. ZIE: ZIE TREFWOORD: blaka. fon; tuma. VAN ENG: knock. naki wan kofu een stomp geven. 2) ww. kloppen. Yu mus naki ZIE TREFWOORD: kofu. pikin tranga na a doro fu Ba naki wan konkrutitei bellen, Dofi bika a no e yere so bun telefoneren. ZIE TREFWOORD: moro. Je moet hard op de deur konkrutitei. van Ba Dofi kloppen want hij naki wan wèt een wet uit167
nak'naki Sranan Tongo - Nederlands neki vaardigen. ZIE TREFWOORD: wèt. met nasi in het algemeen verwezen naar gebakken rijst, zelfs nak'naki ww. meermalen slaan. die van de Chinese restaurants Aka a fensre, noso a o nak'naki afkomstig.). ZIE: aleisi. te winti e wai. Zet het venster op de haak, anders zal het heen en nati weer slaan in de wind. 1) ww. nat maken. Alen nati mi te mi krosi dropu. Ik werd kletsnamku bw. voornamelijk. ZIE nat door de regen. VAN NL: nat. TREFWOORD: funamku. 2) bnw. nat. A empi fu mi nati; nanai ['n∙aⁱ] zn. naald. mi no man weri en. Mijn hemd nanai-olo zn. oog van een naald. is nat; ik kan het niet aannanasi zn. ananas. trekken. nanga nat'nati 1) vw. en. Boiki p'pa ben kweki 1) ww. vochtig maken, besprenfowru nanga wan kaw. Boiki's vader hield kippen en een koe. kelen. Yu mu nat'nati den krosi fosi yu kan triki den. Je moet de ZIE: èn. VAR.: anga2. kleren vochtig maken voordat 2) vz. met, samen met. Mi go je ze kan strijken. nanga mi brada na foto. Ik 2) bnw. vochtig, kleverig. ging met mijn broer naar de stad. ANT: sondro. GEBRUIK: normaal uitgesproken. 3) vz. tegen, in strijd met. Mi no 3) bnw. doordrenkt. GEBRUIK: uitgesproken met nadruk. sabi san a abi nanga mi. Mi no ne vw. duidt aan dat iets op du en noti. Ik weet niet wat hij hetzelfde tijdstip gebeurd. Di mi tegen me heeft. Ik heb hem opo a doro, ne mi si Hendrik e niets gedaan. Mi no lobi go kon. Toen ik de deur open deed, satra mamanten na foto fu di mi zag ik net (op dat moment) dat no man nanga a dyugudyugu. Hendrik eraan kwam. ZIE: dan1. Ik ga niet graag op zaterdagmorgen naar de stad daar ik niet nefi zn. mes. SPEC: bredenefi. ZIE: forku; spun; owru2. tegen de drukte kan. nefiman zn. messentrekker. SYN: nanga krin ai klaarwakker. ZIE TREFWOORD: ai1. hariman. nanga opo mofo verbaasd. ZIE nefo TREFWOORD: mofo. 1) zn. neef (zoon van broer of nangra zuster). GEBRUIK: jongens zeggen 1) zn. nagel (van de hand of ook soms ne. voet). GEHEEL: finga. 2) zn. neef (zoon van oom of tante). ZIE TABEL BIJ: famiriman. 2) zn. klauw (van een dier). naniwagi zn. lijkwagen voor de neigi telw. negen. ZIE TABEL BIJ: nomru. armen. GEBRUIK: bestaat nu niet di fu neigi rangtelw. negende. meer. neigitenti telw. negentig. ZIE TABEL napi zn. bepaald soort aardvrucht. ALG: gron-nyanyan. BIJ: nomru. nasi zn. gerecht van gebakken rijst neki met groenten en vlees. (Nasi is 1) zn. nek, hals. afkomstig van het javaans woord 2) zn. keel. SYN: gorogoro. VAR.: dat rijst betekent. Echter wordt inineki. 168
neki-olo Sranan Tongo - Nederlands neti neki-olo 2) bnw. Creools. 1) zn. keelgat. 3) zn. man. Tranga nengre no de 2) zn. halsopening. Mi lobi a dape. Daar zijn geen sterke bosroko ma a neki-olo smara. mannen. VAR.: man-nengre. Ik vind de trui leuk, maar de 4) zn. Sranan Tongo. A man disi halsopening is te nauw. e taki soso nengre. Deze man neleki vz. net als, alsof. A man disi spreekt alleen maar Sranan abi 90 yari kba. Mi denki tak' Tongo. SYN: nengretongo. neleki den brada fu en, a o dede nengredoro zn. ingang (naar nanga 100 yari. Deze man is al achtererf). Meestal een smalle 90 jaar oud. Ik geloof dat hij, net doorgang van gebruikte als zijn broers, de honderd wel zinkplaten. zal halen. Mi no e firi switi. Mi nengregron zn. kostgrond. SYN: abi a firi neleki wan sani o psa. nyangron. ZIE: gron. Ik voel me niet op mijn gemak. nengrekondre zn. Afrika. SYN: Ik heb het gevoel alsof er iets zal Afrikakondre. gebeuren. SYN: soleki. nengrenoto zn. sawarinoot. Ook bekend als sawarinoto. ZIE: noto. neleki fa vz. net zoals. Den boi nengre-oso zn. kleine erfwoning. disi e wroko tranga neleki fa den p'pa ben wroko tranga. SYN: prasi-oso. Deze jongens werken hard, net nengre-oso sabi specifieke zoals hun vader dat deed. kennis van zaken betreffende de nen Afro-Surinaamse cultuur. 1) zn. naam. ZIE: fesinen. nengre-oso siki bepaalde 2) onoverg.ww. heten. A: Fa a ziekteverschijnselen waarvan langa boi nen san e lon dape? men gelooft dat de oorzaak op B: A nen Jerrel. A: Hoe heet cultureel vlak ligt. SYN: die lange jongen die daar rent? nengresiki. B: Hij heet Jerrel. ZIE: kari. nengresiki zn. geestesziekte, psychische aandoeningen die tyari nen behandeld moeten worden door 1) ww. iemands naam dragen. Mi een toverdokter. Datra dresi no tyari mi mama nen. Ik draag e yepi nanga nengresiki. Medimijn moeders naam. cijnen van de dokter helpen niet 2) ww. zondebok zijn, de schuld bij psychische aandoeningen. krijgen. Odo: Ala bus'meti e ZIE: datrasiki. VAR.: nengre-oso nyan kasaba, ma konkoni e siki. tyari nen. Spreekwoord: Alle nengretongo zn. Sranan Tongo. bosdieren eten kassave, maar SYN: nengre. het konijn krijgt de schuld. nengre-uma zn. negerin. SYN: nene zn. oudere kinderverzorgster of huisbediende, grootmoeder, blaka-uma. oude vrouw. GEBRUIK: niet meer nesi zn. nest. vaak gebruikt. ZIE: gangan; neti zn. tijd tussen zonsondergang musye. ZIE TABEL BIJ: famiriman. en zonsopgang, nacht. Den srudati lasi dri dei nanga tu neti nengre ini a busi. De soldaten waren 1) zn. neger. SYN: krioro; blakaman. drie dagen en twee nachten 169
niri Sranan Tongo - Nederlands noso verdwaald in het bos. A e teki gewaarschuwd om niet met die neti meki dei. Gezegde: Hij jongens op te trekken. werkt dag en nacht (lett: hij noiti bw. nooit, nimmer. Noiti mi maakt van de nacht een dag.) Te kisi ini mi prakseri taki so wan neti yuru dan birman nanga en sani bo psa. Ik had nooit kunnen frow lobi go teki wan koiri. De denken dat zoiets zou gebeuren. buurman en zijn vrouw zijn noko zn. hoogste punt van een gewend 's avonds een wandelgebouw, nok, top. ing te maken. ZIE TABEL BIJ: dei. nomo 1) bw. slechts, echter, maar. Mi niri zn. nier. nyan en niri ww. zich ergeren of go wan leisi nomo na Nickerie. storen aan iets. Ik ben slechts een keer naar no Nickerie geweest. VAN ENG: no 1) bw. niet, geen. Mi no man kon more. 2) bw. echter, maar. Nomo di a tamara. Ik kan morgen niet komen. No wan enkri sma kon bigin taki, a trawan ati bron. Toen hij echter begon te tide. Geen enkel persoon is praten, werd de ander boos. SYN: vandaag gekomen. 2) tw. uitdrukking van ontkendan1; ma2. ning, nee, neen. A: Yu o kon nomonomo bw. voortdurend, tamara? B: No, mi no o kon. A: aldoor maar. Nomonomo mi taki Kom je morgen? B: Nee, ik nanga a pikin fu a leri na skoro. kom niet. VAR.: nono. Ik zeg voortdurend tegen het kind dat ze goed haar best moet 3) tw. vragend partikel waarop doen op school. SYN: dorodoro2. men een bevestiging verwacht. nomru zn. nummer, getal. A film ben span, no? De film nono tw. uitdrukking van ontkenwas spannend, hè? ning, nee, helemaal niet. Wi o 4) tw. duidt verwondering aan. wroko tide te siksi yuru? Nono, A: I yere tak' a man dati dede? tamara baka. Zullen we vandaag B: No! Fa a du dede? A: Heb tot zes uur werken? Nee, morgen je gehoord dat die man is weer. Yu denki tak' Anansi ben overleden? B: Echt waar? Hoe teki leri fu a sani disi? Nono. A is het gebeurd? no e kba nanga a gridifasi fu en. no wan telw. geen enkel, niet één. Denk je dat Anansi lering hieruit A no abi no wan pikin. Ze heeft getrokken heeft? Helemaal niet! geen enkel kind. ZIE: noti. Hij leert zijn gulzigheid niet af. no wan pe zn. nergens. ZIE TREFWOORD: presi. ZIE: kwet'kweti. no wan presi nergens. ZIE noordsei zn. noord, het noorden. TREFWOORD: presi. ZIE: zuidsei; oostsei; westsei. nofo telw. genoeg. A batra abi noso1 zn. neus. Mi noso e lon. Ik nofo watra. Er zit genoeg water heb een loopneus (lett: mijn in de fles. neus loopt). ZIE: nosobonyo; nofotron bw. dikwijls, vaak nosolinga; noso-olo. genoeg. Mi bari en nofotron fu bro noso ww. neus snuiten. A boi no waka nanga den boi dati. Ik no sabi fu bro en noso ete. De heb hem vaak genoeg jongen kan zijn neus nog niet 170
noso Sranan Tongo - Nederlands noso snuiten. snotteren. Fa a abi a frikowtu, broko noso ww. een heerlijk a e hari en noso heri dei. aroma verspreiden. A broin Omdat hij verkouden is bonki san birfrow bori tide snottert hij de hele dag. broko mi noso! De bruine 2) ww. de neus optrekken voor bonen die de buurvrouw iets. Te wan sani no fiti en ai, a vandaag kookte roken heel e hari en noso. Als iets niet lekker. naar haar zin is, trekt ze haar hari noso neus ervoor op. 1) ww. de neus ophalen, TABLE 5: Telwoorden 17 tin-na-seibi 18 tin-na-aiti 19 tin-na-neigi 20 tutenti 21 tutenti-na-wan 22 tutenti-na-tu 23 tutenti-na-dri 24 tutenti-na-fo 25 tutenti-na-feifi 26 tutenti-na-siksi 27 tutenti-na-seibi 28 tutenti-na-aiti 29 tutenti-na-neigi 30 dritenti 31 dritenti-na-wan …
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
wan tu dri fo feifi siksi seibi aiti neigi tin erfu twarfu tin-na-dri tin-na-fo tin-na-feifi tin-na-siksi
40 50 60 70 80
fotenti feifitenti siksitenti seibitenti aititenti
90 100 101 102 …
neigitenti wan hondro wan hondro nanga wan wan hondro nanga tu
110 111 112 113
wan hondro nanga tin wan hondro nanga erfu wan hondro nanga twarfu wan hondro nanga tin-na-dri
200 300 400 …
tu hondro dri hondro fo hondro
1.000 … 1.000.000
wan dusun wan milyun
Rangtelwoorden 1ste fosi di fu tu 2de di fu dri 3 de
4 de 5 de …
di fu fo di fu feifi 171
noso
Sranan Tongo - Nederlands
noso2 bw. anders, of, indien niet. Yu no mus go drape noso yu o kisi mankeri. Je moet daar niet heen gaan anders krijg je een ongeluk. nosobonyo zn. neusbeen. nosolinga zn. neusring. noso-olo zn. neusgat. VAR.: nos'oro. nos'oro zn. neusgat. ZIE TREFWOORD: noso-olo. notarsi zn. notaris. noti onbep.vnw. niets. A: San psa nanga yu? B: Noti no psa nanga mi. A: Wat is er met jou aan de hand? B: Met mij is niets aan de hand. ZIE: not'noti. notmuskati zn. nootmuskaat, muskaatnoot. not'noti vnw. helemaal niets. Yu e plei bigi arkiman, ma yu no man taigi mi not'noti fu san a boskopuman taki dape. Je doet je voor als een goede luisteraar, maar je kan me niet eens vertellen wat de spreker daar gezegd heeft. GEBRUIK: Sterker dan noti. noto zn. noot. SPEC: paranoto; inginoto; nengrenoto; sawarinoto; babun-noto; sketnoto. now bw. nu, thans. Fosi yu ben bai wan bruku bunkopu, ma now yu e pai diri fu en. Vroeger waren broeken goedkoop, maar nu moet je er veel voor betalen. ANT: fosi. ZIE: nownow. nownow bw. meteen, nu meteen, op dit moment. (nu) direct. Yu mu kon nownow! Je moet meteen komen! Mi yere tak' nownow srudati e feti nanga skowtu fu teki a kondre. Ik hoor dat op dit moment soldaten en agenten in gevecht zijn om de macht in het land. SYN: wantron; 172
nyan
wantewante. nownowde bw. nu, thans, op dit ogenblik. Nownowde soso verkiezing tori e taki. Momenteel praat men alleen over de verkiezingen. nowtu zn. nood, probleem, moelijkheid. Mi de klar'klari fu yepi den sma di de na nowtu trutru. Ik sta klaar om mensen te helpen die echt in nood zijn. Dati na wan nowtu di kon miti Johan! Dat is een probleem waar Johan mee zit! SYN: problema; dyam; broko-ede; trobi. nyamprei ww. onbezorgd plezier maken, verheugen. ZIE TREFWOORD: nyanprei. nyamsi zn. bepaald soort aardvrucht. ALG: gron-nyanyan. ZIE: napi; swit'patata. VAR.: yamsi. nyamsi-bredebon broodvruchtboom. ZIE TREFWOORD: bredebon. nyan 1) ww. eten, vreten. Mi bai wan paki kuku ma a boi nyan den alamala. Ik heb een pakje koek gekocht, maar de jongen heeft ze allemaal opgegeten. Den woron nyan ala den rutu fu den siri. De wormen hebben alle wortels van de jonge plantjes opgevreten. ZIE: nyanyan. 2) ww. figuurlijk betekent het opmaken, verkwisten, genieten. A nyan fakansi na bakrakondre. Hij genoot zijn vakantie in Nederland. A nyan ala en moni. Hij heeft al zijn geld verkwist. A e nyan pina. Ze lijdt gebrek. 3) ww. lijden. A e nyan pina. Ze lijdt gebrek. nyan en niri zich ergeren of storen
nyan Sranan Tongo - Nederlands o aan iets. ZIE TREFWOORD: niri. yu bai den nyofinyofi apresina disi? Yu ben mu piki moro grofu nyan wan sma nanga mofo zo wan. Waarom heb je deze kleine praten dat de tegenpartij geen sinaasappels gekocht? Je had gelegenheid krijgt iets terug te grotere moeten nemen. SYN: zeggen. ZIE TREFWOORD: mofo. nyoni. VAR.: nyofinyofi. nyangron zn. kostgrond. SYN: nyofinyofi ZIE TREFWOORD: nyofi. nengregron. ZIE: gron. nyanman zn. veelvraat, gulzignyoni bnw. heel klein. Den froktu aard, schrok, vreetzak. ZIE: nyoni a yari disi. Den no bigi leki a yari di psa. De vruchten akanswari. zijn klein uitgevallen dit jaar. Ze nyan-oli zn. spijsolie. zijn niet zo groot als vorig jaar. nyanprei [nʸam 'přeⁱ] ww. onbezorgd plezier maken, verheugen. SYN: nyofi. nyun bnw. nieuw. Mi papa e rei GEBRUIK: verouderd. ZIE: prisiri; wan nyun wagi. Mijn vader rijdt breiti. een nieuwe auto. ANT: owru1. nyansani zn. eetwaar, voedsel, nyunmun zn. nieuwe maan. levensmiddelen. nyunsu zn. nieuwsbericht. Leti a nyanyan zn. spijs, eten, voedsel, radio fu un arki a nyunsu na ini voer. Nyanyan ben de fu naki Sranan Tongo. Zet de radio even dagu. Er was eten in overvloed. aan zodat we naar het nieuws in gi nyanyan ww. te eten geven, het Surinaams kunnen luisteren. voeden, voeren. Fa a no fa mi o nyunyari zn. nieuwjaarsdag. feni wan fasi fu gi den pikin nyunyun bnw. fonkelnieuw, nyanyan. Ik zal alle moeite gloednieuw, splinternieuw. doen om een manier te vinden Baya! Esde mi libi mi nyunyun de kinderen te voeden. Ala dei slipper na doro, dan dagu nyan Karin ben mus gi den fowru en. Verdorie! Ik heb gisteren nyanyan. Elke dag moest Karin mijn splinternieuwe slippers de kippen voeren. buiten laten liggen en de honden puru a nyanyan na wan sma hebben ze stuk gebeten. mofo iemand het brood uit de nyunyun pikin pasgeboren kind. mond stoten. nyofi bnw. heel klein. Fu sanede ZIE TREFWOORD: pikin2.
O - o o1 hulpww. duidt de toekomende tijd aan. No span. Mi o tyari en kon tamara. Maak je niet bezorgd. Ik zal het morgen meebrengen. ZIE: sa2. o2 bw. wordt in combinatie gebruikt met bnw. om een vraag in te leiden, b.v. o fara 'hoe ver', o bradi 'hoe breed', o langa 'hoe lang', o hei 'hoe hoog}, o lati
'hoe laat', enz. O fara a de fu go na skoro? Hoe ver is het naar school? O bradi Srananliba de? Hoe breed is de Surinamerivier? o3 tw. uitroep van verbazing. Anansi taki: Ooo, na dya mati Dede e libi? A taki: Ai, na dya mi e libi. Anansi zei: O! Dus hier woont de Dood? Hij zei: Ja, hier woon ik. 173
o langa Sranan Tongo - Nederlands okasi o langa hoelang. ZIE TREFWOORD: 2) bnw. slecht, gemeen, gevaarlijk, kwaad. Te yu e go langa1. neti na foto, yu mu luku bun o lati hoe laat. ZIE TREFWOORD: lati1. obe zn. palmsoort en ook de vrucht nanga den ogri boi. Als je 's ervan (men haalt olie uit de avonds naar de stad gaat, moet pitten). ZIE: palmbon. je oppassen voor de slechte obia zn. magisch geneesmiddel. jongens. obiaman zn. medicijnman, 3) zn. ongeluk, iets kwaads. A toverdokter, genezer (priester) in begi fu no wan ogri no miti en de winti religie. na pasi. Hij bad, dat hem geen odi kwaad zou overkomen 1) zn. groet, gegroet. Tide un kisi onderweg. ogri-ai odi fu Arnie. Vandaag hebben 1) zn. boze oog. we de groeten van Arnie 2) zn. ziekte vooroorzaakt door gekregen. TEGENH: adyosi. ZIE: het boze oog. (Het is een kuneti; morgu; nafun. bekend bijgeloof dat iemand 2) tw. dag. Di a doro na oso, a een ander ziek kan maken door taki: Odi, tanta; odi, omu. Toen hem met het boze oog aan te hij thuis kwam, zei hij: Dag, kijken. Ook beweert men dat tante; dag, oom. GEBRUIK: tegenbaby's het boze oog kunnen woordig zegt men gewoon dag. krijgen als je hen bewondert.). taki odi ww. groeten, de groeten ogri-ati doen. Te yu go na oso, taki yu 1) zn. kwaadaardigheid, wreedmasra odi gi mi. Als je naar heid. Yu mus abi bun ogri-ati fu huis gaat, groet dan je man luku wan sma dan yu sutu en voor me. SYN: bari odi; gi odi. kiri. Je moet wel heel slecht odo zn. spreekwoord, spreuk. zijn om iemand aan te kijken en koti odo ww. een spreekwoord hem dan dood te schieten. gebruiken. 2) bnw. kwaadaardig, hartsofa bw. hoe, op welke wijze, maar tochtelijk, slecht. Den ogri-ati soms ook wat of waarom. ZIE sma dati e fufuru èn kiri sma. TREFWOORD: fa1. Die slechte mensen stelen en ofisiri zn. officier. SPEC: kapten; vermoorden anderen. SYN: komandanti; korpu; loiki2; mayoro; syant. takru-ati. ofrandi zn. offerande. GEBRUIK: ogridu zn. kwaad, slechte daden. verouderde kerktaal; tegenSYN: takrudu. woordig gebruikt men in de kerk ogriman zn. boosdoener, het Nederlandse woord offer; bij misdadiger. de winti godsdienst gebruikt ogrimeti zn. wild dier dat mensen men paiman. aanvalt. SYN: kras'meti. ogri ogriwan zn. boosdoener. 1) bnw. ondeugend. A ogri boi fu a ogriwan zn. de boze, de mi broko wan grasi baka. Die duivel. ZIE: didibri. ondeugende jongen van me ogriyeye zn. demon, boze geest. SYN: takruyeye. heeft al weer een glas gebroken. okasi zn. gelegenheid, kans. Mi ZIE: takru; kwai. VAR.: hogri. 174
okro Sranan Tongo - Nederlands omeni wani taki nanga a baas, ma mi me zodat ik de lamp kan no feni wan bun okasi ete. Ik wil ophangen. met de baas spreken, maar ik krabu wan olo ww. een kuil heb nog geen goede gelegenheid graven (bijv. als een hond). ZIE: gevonden. diki. okro zn. oker. Odo: Ef' yu lobi oloisi zn. horloge, klok. okro, yu mu lobi en siri tu. luku oloisi ww. klok kijken. Spreekwoord: Geen rozen Betje no sabi luku oloisi ete. zonder doornen. (lett: Als je van Betje kan nog geen klok oker houdt, moet je ook van kijken. haar zaden houden.) olometi zn. knikkerspel waarbij okrobrafu zn. okersoep. men met een rèis de knikkers olanga bw. hoelang. Olanga yu o probeert te raken. (Om het tan gwe? Hoelang blijft u weg? moeilijker te maken wordt er een Mi no man taki olanga a boi ben kuiltje (olo) gemaakt waarin de abi fu wakti bus. Ik kan niet knikkers terecht kunnen zeggen hoelang de jongen op komen.). ZIE: yowka. een bus moest wachten. olo-olo olati bw. hoe laat. Olati un de? 1) zn. veel gaten. Luku bun, a Hoe laat is het? Den no taigi mi pasi disi lai olo-olo. Let op, olati mi mu kon. Ze hebben me deze weg heeft vele gaten. niet gezegd hoe laat ik moet 2) bnw. vol gaten. A olo-olo pasi komen. disi no switi fu rei. Deze weg oleif vol gaten is niet prettig om te 1) zn. Indische jujube (vruchtrijden. olotifi zn. rotte kies. soort). 2) zn. olijf (zoals bekend in oma Europa). 1) zn. grootmoeder. SYN: oleif-oli zn. olijfolie. granm'ma. oleifbon zn. olijfboom. 2) aanspr.vorm. aanspreektitel oli voor een oudere vrouw. ZIE: 1) zn. spijsolie. Poti oli ini a pan musye. ZIE TABEL BIJ: famiriman. gi mi. Doe wat olie in de pan. omeni telw. hoeveel. Omeni sma SYN: nyan-oli. ZIE: fatu1. de? Hoeveel mensen zijn er? Mi no sabi omeni sma o kon. Ik 2) zn. smeersel, olie. Mi lobi oli weet niet hoeveel mensen er gi a pikin. Ik heb het kind met zullen komen. olie ingesmeerd. SPEC: omeni langa bw. hoelang. Yu kronto-oli; oleif-oli; baby-oli; sabi omeni langa mi e sidon kastroli. wakti dya, ma zuster no e kari 3) zn. benzine. A brom fu yu abi mi. Weet je hoelang ik hier zit oli? Heb je benzine in je te wachten? Maar de zuster (bromfiets)tank? roept me niet binnen. GEBRUIK: olilampu zn. olielampje. SYN: omeni langa is sterker dan kokolampu. ZIE: karsin-oli. olanga. olo zn. gat, kuil, opening. Boro omeni langa kba bw. allang. A: wan olo gi mi, dan mi kan anga Den birti fu yu e prei poku a lampu. Maak een gaatje voor 175
omu Sranan Tongo - Nederlands ongoloku tranga. B: Brada, omeni langa ondrosei bw. beneden, onderin, kba. A: Je buren hebben hun onderkant. ANT: tap'sei. ZIE: gron. muziek hard staan. B: Man, dit ondrosuku is allang zo. 1) ww. onderzoeken. Skowtu e omu ondrosuku a tori. De politie 1) zn. oom. ZIE TABEL BIJ: onderzoekt de zaak. famiriman. 2) zn. onderzoek. Nanga a heri ondrosuku san datra du, toku a 2) zn. Chinese winkelier, aanno feni noti. Ondanks het spreekvorm voor Chinese grondig onderzoek dat de winkelier. Go na omu go bai tu dokter gedaan heeft, heeft hij brede gi mi. Ga bij de Chinese toch niets kunnen vinden. winkelier even twee broden ondrow voor me kopen. GEBRUIK: Men 1) zn. onderhoud (in goede staat). noemt de vrouw van de Chinese Odo: Bigimemre abi ondrow winkelier Misi Amoi. fanowdu. Spreekwoord: Hoogondro 1) vz. onder. A dagu didon ondro moed komt voor de val. (lett: hoogmoed heeft onderhoud a tafra. De hond ligt onder de tafel. ANT: tapu3. nodig) 2) ww. onderdoen. Fu sanede 2) ww. onderhouden (in goede meki yu ondro yusrefi gi a staat houden). Efu yu no man? Waarom doe jij zo ondrow a masyin, a o broko onderdanig? ZIE: saka ensrefi. es'esi. Als je de motor niet onderhoudt, zal hij snel kapot ondro-anu zn. oksel. gaan. ondrobere zn. onderbuik. ondroyan bw. smadelijk; op een ondrobosroko zn. onderborstrok. smadelijke manier. Ini a WK ondrobruku zn. onderbroek. Duitsland wini Saudi Arabia ondrofeni ondroyan. Tijdens de WK leed 1) ww. ondervinden, ervaren. Te Saudi Arabia een smadelijke yu go na ini srudati, yu o nederlaag tegen Duitsland . VAR.: ondrofeni fa a de. Als je in de militaire dienst gaat, zul je wel ondronyan. ondervinden hoe het daar is. ondroyapon zn. onderjurk. 2) zn. ervaring, ondervinding, onfu zn. oven. wijsheid. Mi leri ondrofeni fu ongoloku no smoko. Ik heb door onder1) zn. ongeluk, tegenspoed. Odo: Ongoloku no e blaka leki alen. vinding geleerd om niet te roken. Spreekwoord: Een ongeluk ligt ondrofeni tori zn. verhaal met een in een klein hoekje. (lett: Een moraal, leerrijk verhaal. ongeluk is niet zwart als een ondrofutu zn. voetzool. ZIE: futu. regenbui.) 2) bnw. ongeluk hebben. A man ondrokoto zn. onderrok. disi ongoloku. Ala yuru sani e ondrokrosi zn. ondergoed, ondermiti en. Deze man heeft altijd kleding. ongeluk, hem overkomt telkens ondroneki zn. hals. wat. ANT: koloku. ondronyan bw. op een smadelijke manier. ZIE TREFWOORD: ondroyan. 176
oni Sranan Tongo - Nederlands opo presi oni portier alle deuren open. ANT: 1) zn. honing. sroto. 2) zn. honingbij, korfbij. 4) bnw. open. I no abi fu go teki 3) zn. angelloze bij. VAR.: onifrei. a sroto. A doro opo kba. Je onifrei hoeft de sleutel niet te gaan 1) zn. honingbij. halen. De deur is al open. 2) zn. verzamelnaam voor 5) ww. opklaren. Heri mamanten verschillende angelloze soorten a weer ben masi en fesi, ma van bijen. ZIE: waswasi. now a opo pikinso. De hele onigodo zn. bijennest. morgen was het weer onti betrokken, maar nu is het een 1) ww. jagen. ZIE: luru. VAN ENG: beetje opgeklaard. wai opo ww. openwaaien. A hunt. winti wai a fensre opo. Door de 2) zn. jacht. A ontiman go na wind waaide het raam open. onti, so a feni wan bofru fu kiri. opo2 De jager ging op jacht en 1) ww. opstaan. Te mi e opo te schoot een tapir. ontidagu zn. jachthond. mamanten, mi e go wasi ontigon zn. jachtgeweer. wantron. Als ik 's morgens opsta, ga ik direkt in bad. Opo! ontiman zn. jager. Sta op! ANT: didon; sidon. oostsei zn. oost, het oosten. ZIE: westsei; noordsei; zuidsei. 2) ww. spruiten, opkomen. Luku opa fa a karu e opo so moi. Kijk 1) zn. grootvader. SYN: granp'pa. hoe mooi dat koren opkomt. 2) aanspr.vorm. aanspreektitel SYN: sproiti. ZIE: gro. voor een oudere man. opo3 ope bw. waar, op welke plaats. 1) ww. optillen. Opo a saka aleisi èn poti en tapu tafra. Til de zak GEBRUIK: verouderd; men zegt nu liever pe. rijst even op en zet hem op de Opete zn. god van het luchtruim tafel. ANT: saka2. die zich manifesteert in de 2) ww. verhogen. Ala yari lanti e gedaante van een aasgier. Soms opo a moni fu den lantiman. ook tingifowru-winti genoemd. Elk jaar verhoogt de overheid opo1 de salarissen van de ambtenaren. ANT: saka2. ZIE: hei1. 1) ww. opendoen, openmaken, openzetten. Opo a doro gi mi. opo4 ww. beginnen. Un n'e go opo a tori dati moro. We zullen niet Zet de deur even open. A opnieuw met dat verhaal waran! Opo a oso. Het is beginnen. warm! Zet de deuren en opo doro een onverwachte vensters open. ANT: tapu1. gelegenheid. ZIE TREFWOORD: doro1. 2) bnw. open. A fensre opo. Het venster staat open. opo oso leeg huis. ZIE TREFWOORD: oso. 3) ww. openen, openmaken. Fosi opo presi ZIE TREFWOORD: presi. den wrokoman kon na wroko, a waktiman opo ala den doro. 1) lege plaats. 2) vakature, lege positie (in een Voordat de arbeiders in de bedrijf). werkplaats komen, maakt de 177
opo tnapu Sranan Tongo - Nederlands ori opo tnapu ZIE TREFWOORD: tnapu. lawaai hoorde dat de kinderen 1) opstaan. beneden schopten! 2) rechtop zetten. 3) bnw. lawaaierig, luidruchtig, opokuku ww. opkoken (bijv. rumoerig. Na soso opruru sma suikerwater, soep, rijst, melk, e go luku futbal na Engeland. enz.). A: Luku ef' a merki no e In Engeland gaan alleen kuku-opo ete. B: Mama, a sani e luidruchtige mensen naar een opokuku kba. A: Kijk of de voetbalwedstrijd. SYN: bradyari. melk aan de kook komt. B: orga Mama, hij kookt al. ZIE: bori; 1) ww. regelen, organiseren. kuku2. VAR.: kuku-opo. VAN NL: 2) zn. organisatie. opkoken. ori opolangi zn. vliegtuig. Tide a 1) ww. houden, tegenhouden, opolangi e lusu tu yuru. vasthouden. Ori a kasi fu a no Vandaag vertrekt het vliegtuig fadon. Houd de kast tegen om twee uur. SYN: isrifowru; kisi. zodat hij niet omvalt. A m'ma ori a pikin na en anu. De opo-opo moeder hield het kind vast bij 1) zn. feest, viering. Wan opo-opo de arm. ANT: lusu. VAR.: hori. ben de na mi oso. Er was een 2) ww. pakken, vastpakken. Hori feest bij me thuis. A yari disi, a fufuruman gi mi! Pak de dief! mi no wani no wan opo-opo. SYN: kisi2; grabu. Dit jaar wil ik geen enkel feest 3) ww. houden, bewaren. Mi no vieren. abi en fanowdu moro. Yu kan 2) zn. drukte, fanfare. Den meki ori en. Ik heb het niet meer tumsi opo-opo, ma not'noti den nodig. Je mag het houden. Ori no du. Ze maakten wel veel a moni gi mi te leki mi kon drukte, maar ze hebben niets baka. Bewaar dit geld voor mij gedaan. tot ik terug kom. Wan koniman opo-oso no e ori moni na oso. A e poti 1) zn. tractatie bij het bereiken en na bangi. Een wijs persoon van het hoogste punt van een bewaart geen geld in huis. Hij huis in aanbouw. De gewoonte zet het op de bank. is een bloemetje of vlag te 4) ww. houdbaar zijn. Son spijkeren op de eerste kap, nyansani yu mus nyan wantron. waarbij er een drankje Den no e ori langa. Sommige gesprenkeld wordt. Daarna etenswaren moet je meteen wordt er wat gedronken. nuttigen. Ze zijn niet lang 2) zn. inwijding bij het betreden houdbaar. van een nieuw huis, oftewel bij 5) ww. een relatie of verhouding verhuizing naar een ander huis; hebben. Di mi si den tu sma disi open huis. wantu leisi makandra, mi kon opruru ferstan taki den e hori. Toen ik 1) zn. rel, onrust, oproer, oploop. beide mensen een paar keer SYN: dyugudyugu. samen had gezien begreep ik 2) zn. lawaai, rumoer. Efu yu dat ze een relatie hadden. yere a opruru san den pikin ori ensrefi ww. zich beheersen, ben e meki na gron! Als je het 178
ori ai na tapu Sranan Tongo - Nederlands oten zich bedwingen, zich in toom broko-oso zn. bouwvallige houden. Mi p'pa no ben man ori woning, krot. ensrefi. Ala pikin sani ben e opo oso zn. leeg huis. meki a kisi atibron. Mijn vader -oso achtervg. Met zelfstandige kon zich niet beheersen. Om naamwoorden om het soort het minste of geringste werd hij gebouw aan te duiden. bv. datraboos. Di mi no ben man hori oso (lett: dokter-huis) 'kliniek', misrefi moro, mi priti en wan doti-oso (lett: klei-huis) 'een klap. Toen ik mezelf niet meer soort wespennest'. kon bedwingen gaf ik hem een osodresi zn. huismiddel, klap. zelfgemaakt(e) geneesmiddel. ori ai na tapu strak aankijken. ZIE ZIE: dresi. osofowru zn. scharrelkip, huiskip TREFWOORD: ai1. (SN). Yu mus bori wan osofowru ori baka ondersteunen. ZIE TREFWOORD: baka1. langa bika a meti tai. Een ori bere zwanger raken. ZIE huiskip moet je lang koken want het vlees is taai. ALG: fowru. TREFWOORD: bere1. ori doro volharden, volhouden. ZIE osokrosi zn. huiskleren. Di mi TREFWOORD: doro3. kmopo na wroko, mi puru mi ori kerki een kerkdienst houden. wrokokrosi dan mi weri mi ZIE TREFWOORD: kerki. osokrosi. Nadat ik van het werk ori na ati een wrok koesteren kwam, deed ik mijn kleren uit en tegen iemand. ZIE TREFWOORD: ati1. trok mijn huiskleren aan. ososkin zn. buitenmuren van een ori na baka ZIE TREFWOORD: baka3. 1) achterhouden. huis. ososkrati eigengemaakte choco2) tegenhouden, weerhouden. ori na spotu voor de gek houden. lade, meestal in rechthoekige vorm. ZIE TREFWOORD: skrati. ZIE TREFWOORD: spotu. ori stan ww. standhouden, weerososma zn. de mensen die in een stand bieden. Den srudati ori huis wonen, maar ook degene stan langa fosi den gi densrefi die er vaak komen; iemand die abra. De soldaten hielden lang geregeld over de vloer komt. stand voordat ze zich Den ososma fu Serena na sma overgaven. san lobi prisiri. De huisgenoten ori wakti ZIE TREFWOORD: wakti. van Carmen zijn mensen die van plezier houden. 1) wacht houden, bewaken. osowroko zn. huishoudelijk werk. 2) op de uitkijk staan. osoyuru zn. huishuur. Mi e pai a ori wan ai tapu letten op, in de eiginari a osoyuru na bigin fu gaten houden. ZIE TREFWOORD: ai2. ala mun. Ik betaal de eigenaar de oso huishuur aan het begin van 1) zn. woning, huis, tehuis. ZIE: iedere maand. SYN: yuru-oso. tanpresi. oten 2) zn. huishouden, de mensen die 1) bw. wanneer. Oten wi o drai in een huis wonen. Ala oso kan kisi wan pakket. Elk go baka? Wanneer keren we terug? huishouden kan een pakket krijgen. 2) vw. wanneer. Yu kan kon oten 179
oto
Sranan Tongo - Nederlands pai yu wani. Je kunt komen peniblaka-owrukuku, en de wanneer je wilt. gestreepte ransuil, of penitutuoto zn. auto, voertuig. ZIE: wagi. owrukuku. VAN NL: auto. owrukukusneki zn. lanspuntslang. owktu bw. ook, eveneens. A birti ZIE TREFWOORD: owrukuku1. disi na Charlesburg, ma den e owruten bnw. niet meer in de kari en Crepi owktu. Deze buurt mode, ouderwets. Boiki bigin heet Charlesburg, maar men zegt lafu di a si a owruten susu san ook Crepi. Etym: een combinatie Ruben ben weri. Boiki begon te van het Nederlands ook en het lachen toen hij de ouderwetse Sranan Tongo tu. schoenen zag die Ruben aan owru1 had. 1) bnw. oud. Te yu kon owru yu e owruwan zn. oude, oudere. Den yonguwan mus saka densrefi gi bigin kensi. Als je oud wordt, den owruwan. De jongeren wordt je kinds. ANT: yongu. moeten zich aan de ouderen 2) ww. oud worden. Mi e owru onderwerpen. Mi feni tak' den kba. Ik wordt al oud. owruwan ben moro bun. Ik owru2 zn. houwer, kapmes. Mi no vindt dat de ouden beter waren. man wai a grasi nanga a owru owruyari disi. A dede. Ik kan het gras niet 1) zn. 31 december, oudejaarsmet dit kapmes maaien. Het is bot. ZIE: babun-nefi1; ambeiri. dag. owrukuku1 zn. lanspuntslang. Ook 2) zn. de dag voor een verjaarbekend als labaria of rasper. dag. VAR.: owrukukusneki. owruyari boketi een ruiker die owrukuku2 zn. uil. Er zijn gegeven wordt een dag voor een verjaardag. ZIE TREFWOORD: boketi. verschillende uilensoorten in owruyari pikin kind geboren op Suriname, o.a. de kerkuil, of 31 december. ZIE TREFWOORD: puspusi-owrukuku, de bril- of pikin. maskeruil, of krabu-owrukuku, de zwart-wit gestreepte uil, of
P - p Pa aanspr.vorm. aanspreektitel voor een vooraanstaand persoon. ZIE: Tata; Ba1; Ma1; Sa1. ZIE TABEL BIJ: famiriman. padi zn. padie, ongepelde rijst. pagara 1) zn. vuurwerk bestaande uit een groot aantal rotjes die in serie verbonden zijn. 2) zn. groot knalvuurwerk. ZIE: bombel; finpeiri. 180
pai 1) ww. betalen. Fosi yu ben pai den botoman wan kwartyi fu abra a liba. Vroeger moest je de bootslieden een kwartje betalen om de rivier over te kunnen steken. 2) zn. betaling, loon. Te mun tapu den wrokoman e kisi den pai. Eind van de maand krijgen de arbeiders hun loon. SYN: moni.
paiman Sranan Tongo - Nederlands panya Palmsonde zn. Palmzondag. ZIE: 3) zn. offer aan een god of geest. tyari wan pai ww. een offer Paska. brengen. Di a bonuman koti a palmtaki zn. tak van een palmluku, a taigi mi tak' mi mus boom. tyari wan pai. Toen de palulu medicijnman zijn diagnose 1) zn. paloeloe. gesteld had, zei hij me dat ik 2) zn. grote paloeloe. Ook een offer moest brengen. bekend als bigipalulu. paiman pampun zn. pompoen. 1) zn. schuld. Mi no kan kba ala pan zn. koekepan (met of zonder steel). ZIE: patu. mi moni, bika mi mu pai someni paiman ete. Ik kan niet al mijn pangi zn. lendendoek, overslagrok geld opmaken, want ik heb nog (meestal gedragen door Boslandheel wat schulden te betalen. creoolse vrouwen). ZIE: kamisa. 2) zn. betaling, beloning. Te wi pankuku zn. pannekoek. tnapu na fesi Gado, dan wi panti alamala o kisi a paiman fu den 1) ww. verpanden. Mi no ben abi sani san un ben du. Wanneer moni so mi panti mi keti. Ik zat we voor God staan, dan zullen zonder geld dus heb ik mijn we allemaal de beloning ketting verpand. krijgen voor de dingen die we 2) zn. pand. Mi kan gi yu a moni, gedaan hebben. ma dan yu mu libi wan sani leki ferplekti paiman een schuld panti na baka. Ik kan je het waar je niet onderuit kan geld lenen, maar dan moet je komen. iets als pand achterlaten. pakani-aka zn. wurgarend. poti na panti iets als onderpand paki1 zn. pak, pakje. Omu abi geven. A: San psa? Yu lasi yu oloisi? B: No, mi poti en na sukru, ma a o seri wan paki panti. A: Wat is er gebeurd? nomo gi yu. De winkelier heeft Ben je je horloge kwijt? B: suiker, maar hij verkoopt maar Nee, ik heb het in pand één pak per persoon. gegeven. paki2 zn. pak. Domri e weri wan pant'oso ['pant o∙ so] zn. pandjesblaka paki tide. De dominee huis. draagt vandaag een zwart pak. panya pakira zn. halsband peccarie. ZIE: 1) ww. verspreiden, uitspreiden. pingo. pakro A nyunsu panya ini a foto. Het 1) zn. slak. nieuws is over de hele stad 2) zn. slakkehuis. ZIE: skropu. verspreid. A oli panya tapu a pakro-aka zn. slakkenwouw. watra. De olie verspreidde paksoi zn. een soort bittere zich over het water. bladgroente. 2) ww. uit elkaar vallen, palmbon zn. diverse geslachten en opblazen, verpletteren. Den soorten palmbomen. SPEC: sutu a boto panya. Ze hebben de boot opgeblazen. A grasi bambam-maka; bugrumaka; fadon panya. Het glas is keskesmaka; kronto; kumbu; versplinterd. maripa; morisi; obe; pramaka. 181
panya-agra Sranan Tongo - Nederlands parelkrara panya opo priti opo bnw. opslapen. ZIE: bedi. windend, spannend. Sonde mi o papayabon zn. papajaboom. go na Colakreek, bika na tin papira pokugrupu o de dape. Dan na 1) zn. papier. panya opo priti opo. Zondag ga 2) zn. diploma, document. Den ik naar Colakreek, want er papira fu yu no bun. Je zullen tien muziekgroepen opdocumenten zijn niet in orde. treden. Het wordt opwindend. naki papira ww. formulier panya-agra zn. hagelkorrel, invullen. Skowtu naki papira schroot. ZIE: tumofo gon. ma den poti a tori ini panyapanya fergitibuku. De politie heeft 1) ww. ordeloos verspreiden. Te proces verbaal opgemaakt mi m'ma e bori, a e panyamaar doet niets aan de zaak. panya dot'sani ini a heri kukru. papira moni bankbiljetten. ZIE TREFWOORD: moni. Als mijn moeder kookt, verspreidt ze de vaat door de papira-owru zn. houwer met een hele keuken. brede punt. papitodo zn. onkruidkikker. 2) bw. ordeloos verspreid. Ala Para zn. het district Para (ten pisi fu a masyin dya, ma den zuiden van Paramaribo). didon panyapanya ini a kamra. paragrasi zn. grassoort. Alle onderdelen van de motor parakoranti zn. groot cassavezijn er, maar ze liggen ordeloos brood. ZIE: kasababrede. in de kamer. papa1 paramarkusa zn. een zoete 1) zn. pap. markoesasoort die voornamelijk voorkomt in het savannegebied 2) bnw. papperig. Mi no lobi van Para (de zoete oranje nyan manya te den kon papa. vruchten kunnen zo uit de hand Den mu trangatranga ete. Ik gegeten worden). ZIE: markusa. houd er niet van om manjes te eten als ze zacht zijn geworden. Paranengre zn. bewoner van de Ze moeten nog een beetje hard Parastreek. zijn. VAR.: papapapa. paranoto zn. paranoot. Ook bekend als inginoto. ZIE: noto. papa2 ['p∙a·] zn. vader. GEBRUIK: de eerste klinker wordt meestal niet pardon uitgesproken. ZIE TABEL BIJ: 1) zn. vergiffenis, vergeving. 2) tw. pardon, excuseer. Pardon, famiriman. meneer. Yu kan dribi pikinso? papapapa bnw. papperig. ZIE Pardon, meneer. Kunt u wat TREFWOORD: papa1. opschuiven? papasneki zn. tapijtslang, boa gi pardon ww. vergeven, vergifconstrictor. Ook bekend als fenis schenken. A mama gi a daguwesneki of gadosneki. pikin pardon fu den ogri san a papaya1 zn. papaja. ben du. De moeder vergaf het papaya2 zn. gevlochten slaapmat. kind het kwade dat ze gedaan Tide neti mi o bradi wan papaya had. gi den pikin, meki den kan sribi. parelkrara zn. parel. Vanavond leg ik een papajamat neer voor de kinderen om op te 182
pari Sranan Tongo - Nederlands patawa pari worden. 1) ww. pagaaien, met een pagaai prati pasi ww. uit elkaar gaan. Te un doro tapu a uku, dan un o roeien. Na wan switi sani fu si prati pasi. Als we op de hoek fa den busnengre e pari den komen, gaan we uit elkaar. kruyara. Het is fijn om te zien syatu pasi ww. een kortere weg hoe de Bosnegers hun korjalen nemen. Efu un waka so wi o met pagaaien roeien. ZIE: lo1. doro lati. Kon un syatu pasi. 2) zn. pagaai. Den busnengre Als we zo lopen komen we te lobi fu moimoi den pari. De laat. Laten we een kortere weg Bosnegers houden ervan om nemen. SYN: koti pasi; boro2. ZIE: hun pagaaien te versieren. boropasi. pasa1 ww. gebeuren, vóórkomen. tapu pasi ww. versperren. ZIE TREFWOORD: psa1. Someni langa mi ben mus tron pasa2 vz. voorbij, langs. ZIE basi fu mi afdeling, ma driktoro TREFWOORD: psa2. e tapu pasi gi mi fu di a no lobi pasensi zn. geduld. Den pikin fu a mi. Reeds lang moest ik ten disi no abi pasensi. Den afdelingschef geworden zijn, wani ala sani wantewante. maar de directeur houdt het Kinderen van deze tijd hebben tegen omdat hij me niet mag. geen geduld. Ze willen alles teki pasi ww. weggaan. Di a si direct hebben. Odo: Te yu abi tak' a no man feni en drai dya, pasensi, yu o si mira bere. a teki pasi go na Gayana. Toen Spreekwoord: Als je geduldig hij merkte dat hij hier zijn draai bent, kan je de buik van de mier niet kon vinden, vertrok hij zien. (d.w.z. Geduld is de sleutel naar Guyana. ZIE: gwe. tot overwinning.) pasi zn. weg, straat, pad. Paska zn. Pasen, Joods Paasfeest. gi pasi ww. toestemming geven. paskadoifi Lanti no gi den sma pasi fu seri 1) zn. grijsvoorhoofd grondduif. sani na mofo wowoyo. De 2) zn. roestbruine grondduif. regering heeft de mensen geen pastifi zn. spleet tussen de toestemming gegeven om hun voortanden. waren voor de markt te pata zn. gymnastiekschoen. verkopen. pataka zn. vissoort. koti pasi ww. de weg afsnijden, patata een kortere weg nemen. SYN: 1) zn. aardappel. Meki den nyan den ptata, mi sa nyan tonton. boro2. koti pasi gi ww. uit de weg gaan, Gezegde: Laten ze hun vermijden. Te a si mi, a e koti aardappels maar eten, ik eet pasi gi mi. Als hij me ziet, gaat tomtom. VAR.: ptata2. hij me uit de weg. 2) zn. bataat (een tropisch lasi pasi ww. verdwalen, knolgewas), zoete patat. SYN: verdwaald zijn. Den sma dati swit'patata. ZIE: napi; yamsi. sabi a busi. Noiti den lasi pasi. patataloso zn. grasluis. Die mensen kennen het bos. Ze patawa zn. palmsoort (van de zijn nooit verdwaald. GEBRUIK: vruchten wordt sap gemaakt). Ook bekend als patawakumbu. Het kan ook figuurlijk gebruikt 183
patron Sranan Tongo - Nederlands pî Waar zijn mijn wasknijpers? patron zn. patroon. SYN: lai2. ZIE: peni bnw. gevlekt, gespikkeld. kugru; bugru; agra; kroiti. VAR.: penipeni; pen'peni. patu penipeni ZIE TREFWOORD: peni. 1) zn. pan, pot (SN). Mi no bori mi patu ete. Ik heb nog niet penitigri zn. jaguar; deze naam wordt gebruikt om hem te gekookt (lett: Ik heb mijn pot onderscheiden van de zwarte nog niet gekookt.) VAN ENG: pot. jaguar die ook voorkomt in 2) zn. knalpot. Suriname. ALG: tigri1. patyapatya bnw. drassig. Baka a pen'peni bnw. gevlekt, gespikkeld. bigi alen, a heri bakadyari ben patyapatya. Na de zware ZIE TREFWOORD: peni. regenval was het hele achtererf pepe ['p∙ɛ] zn. peet. drassig. pepre pe 1) zn. verzamelnaam voor 1) bw. waar. Pe yu e go? Waar verschillende pepersoorten; ga je naartoe? cayenne peper, spaanse peper. 2) vw. waar. Mi e tan pe a SPEC: alatapepre; a-gi-uma-nen. ZIE: blakapepre. skowtu-oso de. Ik woon waar 2) bnw. gepeperd. A nyanyan disi de politiepost is. pepre tumsi gi mi. Dit eten is te 3) zn. plaats, plek. Mi no go no gepeperd voor mij. wan pe. Ik ben naar geen enkele 3) bnw. moeilijk. A wroko pepre, plaats geweest. GEBRUIK: Het yèrè. Het werk is moeilijk, wordt vaak in combinatie met hoor. SYN: tranga; hebi. andere woorden gebruikt, zoals: 4) bnw. fel. A son pepre tide! De berpe 'begraafplaats', kowrupe zon is fel vandaag! SYN: krasi2; 'schaduwplek', wrokope 'werkplaats', enz. SYN: presi. faya1; hati1. peipi zn. pijp, buis (van metaal of peprementi zn. pepermunt. plastic). peprewatra zn. vissoep met peper. peiri zn. pijl. TEGENH: bo2. peprewoisi zn. een kegelvormig gevouwen papieren zakje, pemba zn. witte klei, pijpaarde, peperhuisje. SYN: pindapaki. kaolien. VAR.: pembadoti. pembadoti ZIE TREFWOORD: pemba. per zn. gloeilamp, lamp. SYN: pen1 zn. pijn. Tye, Masra, pen e lampu. moro en tumsi! O, Heer, hij perki zn. pil, tablet. heeft hevige pijn! SYN: skin-ati. pesi zn. erwt, boon. SPEC: blaka-ai pen2 zn. stal, hok. Odo: Tranga no pesi; dyar'pesi; seibiyari; geri pesi; grun pesi. ZIE: bonki. e tyari kaw go na pen. Spreekwoord: Men leidt een koe petepete bw. intensiteit van niet met geweld naar de stal. natheid. A heri pis'duku ben nati pen3 zn. schrijfpen. Langa a pen gi petepete. De hele luier was druipnat. mi, meki mi skrifi a sani. Geef peti me even die pen zodat ik het kan 1) zn. put, wel. VAR.: watrapeti. opschrijven. 2) zn. bron. pen4 zn. wasknijper, waspen. Mi o anga den krosi. Pe den pen fu mi pet'watra zn. putwater. de? Ik ga de was ophangen. pî ['pi∙] bnw. rustig, stil, kalm. Di 184
piaiman Sranan Tongo - Nederlands pikin yu bori en. Je moet de rijst eerst a driktoro broko kon ini a uitlezen en dan koken. kamra, ala sma kon pî. Toen de directeur de kamer plotseling pikin1 binnenkwam, werd iedereen stil. 1) bnw. klein. Ala dei den sma e piaiman zn. priester van de kragi taki a brede kon pikin. Indiaanse godsdienst die ook op Men klaagt elke dag dat het bovennatuurlijke wijze ziekten brood steeds kleiner wordt. geneest. Ook soms gewoon piai ANT: bigi; grani; hipsi. ZIE: smara; genoemd. mangri. pikadu zn. zonde. GEBRUIK: 2) bnw. jong, klein. Fa yu kan verouderde kerktaal. SYN: sondu. seni so wan pikin boi go na foto piki1 nanga someni moni? Hoe kun 1) ww. antwoorden. Ala leisi te je zo'n kleine jongen naar de mi taki nanga yu, yu no e piki stad sturen met zoveel geld? Di mi. Telkens als ik tot je spreek, den pikin fowru si a dagu, den antwoord jij me niet. TEGENH: lon kon na wan. Toen de aksi2. kuikens (lett: jonge kippen) de 2) ww. melden. Te a kon dya, hond zagen, renden ze naar dan yu mus piki mi. Meld me elkaar toe. ZIE: yongu. wanneer hij hier komt. 3) telw. een beetje, weinig. Fosi 3) zn. antwoord. Mi kisi piki tapu Merlin go na strati, a spoiti a brifi di mi ben seni gwe. Ik pikin switismeri na en sei neki. heb antwoord gekregen op de Voordat Merlin de straat op brief die ik had weggestuurd. ging, spoot ze wat parfum in piki2 haar hals. (variant van pikinso). 1) ww. oprapen, opnemen. pikin2 Sanede meki te wan sani fadon 1) zn. kind. Te den pikin tapu fo na gron yu no e piki en? yari, den mus fu go na skoro. Waarom raap je nooit op wat Als de kinderen vier jaar oud er op de grond valt? zijn, moeten ze naar school. 2) ww. plukken. Sanede yu e piki ANT: bigisma. ZIE TABEL BIJ: den grun froktu na a bon? famiriman. Waarom pluk je de groene 2) zn. meisje. MNL: boi; SYN: umavruchten? SYN: broko1. pikin; pikinmisi. ZIE: uma; 3) ww. uitkiezen, uitzoeken. Un musye; frow; misi2. no o go onti nanga ala den 3) zn. jong dier. Son dagu no e man. Un o piki den moro bun beti. Ma te den abi pikin, dan wan. We zullen niet met alle den e krasi. Sommige honden mannen op jacht gaan. We bijten niet. Maar als ze jongen zullen de besten uitkiezen. hebben, dan zijn ze agressief. 4) ww. collecteren. A de a gwenti dorosei pikin zn. kind van een te kerki e hori fu den sma piki man bij een andere vrouw, moni. Het is de gewoonte dat er bastaard. tijdens een kerkdienst wordt meki pikin ww. kinderen gecollecteerd. krijgen, bevallen, verwekken. 5) ww. uitlezen (van rijst, bonen, Dyonsro a frow o meki wan enz.). Yu mus piki a aleisi fosi pikin. De vrouw moet straks 185
pikin fowru Sranan Tongo - Nederlands pikintongo maken. Mi no e ferstan a tori so bevallen. A e meki pikin leki bun. I kan broko en gi mi na alata. Het is bij de konijnen af pikinmoni? Ik kan je niet zo (lett: ze krijgt kinderen als de goed begrijpen. Kan je me het ratten). SYN: kisi pikin. uitleggen? SYN: brokobroko. nyunyun pikin zn. pasgeboren kind. SYN: watrapikin. pikin-nengre zn. kind. ANT: owruyari pikin zn. kind geboren bigisma. VAR.: pikin2. op 31 december. pikinpikin pikin pikin zn. kind van zoon of 1) bnw. heel klein. Fu sowan dochter, kleinkind, nakomeling. pikinpikin sani den e meki wan Den seni kari ala bigisma, bigi trobi. Om zo'n kleinigheid pikin, nanga pikin pikin fu a maken ze zoveel ruzie. SYN: pranasi. Ze hebben alle volnyofi. wassenen, kinderen en kinds 2) bw. van jongs af aan. kinderen van de plantage laten Pikinpikin a boi disi bigin roepen. SYN: bakapikin. smoko. Van jongs af begon tap'bere pikin zn. laatste kind. deze jongen te roken. Kenneth de a tap'bere pikin fu pikinsensi zn. kleingeld. en mama. Kenneth is het pikinso laatste kind van zijn moeder. 1) telw. een beetje, weinig. A pikin fowru kuiken. ZIE TREFWOORD: fufuruman gwe nanga a pikinso fowru. moni san mi ben kibri. De dief pikin kaw kalf. ZIE TREFWOORD: is weggegaan met het kleine kaw1. beetje geld dat ik bewaard had. pikin skapu lam. ZIE TREFWOORD: ANT: furu. VAR.: pikin. skapu. 2) bw. even, een beetje ; weinig. pikin wowoyo noodmarkt (markt A nyanyan kon kowru. Mi o zuid te Paramaribo). ZIE skreki en pikinso gi yu. Het eten is koud geworden. Ik zal TREFWOORD: wowoyo. het even voor je opwarmen. pikinfinga zn. pink. Angri no e kiri en. Dat' meki a pikinfowru zn. zangvogel. teki pikinso nomo. Hij heeft pikinkapasi zn. naaktstaart geen honger. Daarom heeft hij gordeldier, cabassou. ZIE: kapasi. pikinman zn. een ondergeschikte, zo weinig genomen. kleine man. pikintiki berpe zn. openbare pikinmasra zn. jongeheer. begraafplaats waar armen door pikinmisi zn. jongedame, de overheid werden begraven juffrouw. (hoogstwaarschijnlijk omdat er pikinmisi-finga bakba zn. een geen grafsteen werd geplaatst, bacovensoort met korte zoete maar slechts een klein houten vruchten. Ook bekend als paaltje). Te den taki a sma beri sukrubakba. na pikintiki, dan dat' wani taki pikinmoni zn. kleingeld. Mi no abi na lanti beri en. Als ze zeggen pikinmoni na mi. Ik heb geen dat iemand begraven is te kleingeld bij me. ZIE: sensi1. pikintiki, betekend het dat hij door de overheid is begraven. broko na pikinmoni ww. iets pikintongo zn. huig. beter uitleggen, duidelijker 186
pikinwan Sranan Tongo - Nederlands pindakasi pikinwan zn. de kleine, noemt). Ook bekend als onbelangrijke. TEGENH: bigiwan. prasarabon. VAR.: pina3. pikin-watradagu zn. zwampotter, pinakampu zn. hutje gemaakt van kleine Surinaamse otter. Hij bladeren van de pinapalm. wordt ook gewoon watradagu pinaman zn. armoedig persoon, genoemd als het niet nodig is behoeftige. SYN: pôtiman; mofinawan. VAR.: pinasma; hem te onderscheiden van de pinawan. Braziliaanse reuzenotter. pina-owrukuku zn. kattenoogpikipikiplei zn. een spel dat slang. gespeeld, of een team dat pinapina ww. (voort)sukkelen, gevormd wordt door de voortslepen. A oto fu mi broko. aanwezigen. Mi o pinapina te mi kan meki en pikolet zn. dwergbisschop, baka. Mijn auto is stuk. Ik zal zo zwartkopzaadkraker (zeer doorsukkelen totdat hij gemaakt geliefd als zangvogel). is. ZIE: tingatinga. pina1 1) ww. pinaren (SN), lijden (door pinasma zn. armoedig persoon, behoeftige. ZIE TREFWOORD: pijn of gebrek), kwellen. Efu yu no wani wroko, yu o pina. Als pinaman. je niet wilt werken, zul je pinaten zn. moeilijke tijd, tijd van armoede lijden. Na kon yu kon armoede en schaarste. Winsi fa dya fu pina mi? Ben je hier pinaten ben de ini a kondre, toku mi mama sorgu mi te mi gekomen om me te kwellen? 2) zn. leed, plaag, gebrek, kon bigi. Hoewel er een tijd van armoede. A e nyan pina. Ze armoede en schaarste in het lijdt gebrek. land was, heeft mijn moeder mij 3) ww. schaars zijn. Dis' ten verzorgd totdat ik volwassen sukru e pina ini a kondre. was. Tegenwoordig is de suiker pinawan zn. armoedig persoon, schaars in het land. behoeftige. ZIE TREFWOORD: 4) bnw. armoedig. Mi e tan ini pinaman. wan pina oso. Ik woon in een pinawiki zn. lijdensweek, de week armoedig huis. tussen Palmzondag en Pasen. pina leki wan kerki-alata arm pinda zn. pinda, aardnoot. zijn als een kerkrat. pindabrafu zn. pindasoep; dikke pina2 zn. speld. soep tegenwoordig gemaakt van pina3 zn. palmsoort. ZIE TREFWOORD: pindakaas met stukjes vlees en tonton erin. ZIE TREFWOORD: pinabon. pindasupu. pinablad zn. bladeren van de pindakasi pinapalm. Ze worden gebruikt 1) zn. pindakaas. om hutten te bedekken en met 2) zn. figuurlijk gebruikt voor zinplaten overdekte ruimten te iemand die veel oproer of versieren voor een feest. lawaai maakt. Y'e meki leki pinabon zn. pinapalm (de takken pindakasi. Je maakt oproer en bladeren worden gebruikt (lett: je maakt als pindakaas). voor het maken van kleine hutten die men pinakampu GEBRUIK: wordt vaak gebruikt 187
pindakuku Sranan Tongo - Nederlands piri samen met het woord Dyu, b.v. dief houdt een pistool tegen het den pindakasi Dyu 'de hoofd van de man. oproermakers'. pipa2 ww. naar lucht happen (zoals vissen op het droge); (fig.) op pindakuku sterven liggen. Di mi go luku mi 1) zn. koekje gebakken van deeg omu na at'oso, a ben e pipa. met gemalen pinda's met een Toen ik bezoek bracht aan mijn halve pinda er midden op. oom in het ziekenhuis, lag hij op 2) zn. koekje bestaande uit een sterven. plakje licht gebrande pinda's in pipa3 ww. sluimeren. SYN: dyonko. gestolde suikerstroop. pipatodo zn. pipa, Surinaamse pindasupu zn. pindasoep; dikke pad. Ook bekend als swampusoep tegenwoordig gemaakt van todo of watratodo. pindakaas met stukjes vlees en pipel zn. volk, natie, bevolking, tonton erin. VAR.: pindabrafu. bevolkingsgroep. SYN: folku. ZIE: pingi sma. VAN ENG: people. 1) ww. knijpen. Son sma lobi pipi zn. penis. SYN: toli; toitoi. pingi pikin-nengre na den pipikowsu zn. condoom. GEBRUIK: seifesi te den e prei nanga den. men zegt meestal gewoon Sommige mensen houden ervan kowsu. om kinderen in hun wang te pir'ede bnw. kaal, kaalhoofdig. A: knijpen als ze met hen spelen. Suma mi mu aksi? B: Aksi a 2) ww. tokkelen (op een gitaar), pir'ede man san e wroko drape. bespelen. A switi fu arki fa a A: Wie moet ik vragen? B: boi disi e pingi a gitara. Het is Vraag de kale man die daar prettig om te horen hoe deze werkt. SYN: kreb'ede. jongen op zijn gitaar tokkelt. piren zn. pirana (vis). 3) zn. tip, wenk. Skowtu kisi wan piri pingi pe a fufuruman e kibri. 1) ww. schillen, pellen. Den boi e De politie kreeg een tip over de piri a buba fu a manya nanga schuilplaats van de dief. den tifi. De jongens schillen de 4) ww. een wenk of tip geven. manja's met hun tanden. Wan sma pingi mi tak' tra mun 2) ww. opensperren, spreiden. Yu den o opo un moni. Iemand mu leri yu umapikin tak' te a heeft me getipt dat ze volgende sidon, a no mus piri en futu. Je maand ons salaris zullen moet je dochter leren dat ze verhogen. haar benen niet moet spreiden bere pingi ww. lichte buikpijn. als ze zit. Ala leisi te mi dringi 3) ww. vervellen, afschilferen. dyindyabiri, mi bere e pingi mi. Mi skin bigin piri fa mi waka Telkens als ik gemberbier ini a son. Mijn huid begint te drink, krijg ik lichte buikpijn. vervellen omdat ik in de zon pingo ['piŋ go] zn. witlip peccarie. heb gelopen. ZIE: pakira. 4) ww. kaal worden. Furu manpipa1 nengre e bigin piri te den tapu 1) zn. pijp (om tabak te roken). fotenti yari. Veel mannen 2) zn. pistool. A fufuruman e hori beginnen kaal te worden op wan pipa na a man sei-ede. De 188
piri ai Sranan Tongo - Nederlands plata veertig jarige leeftijd. ZIE: pis'pisi1 1) zn. stukken, flarden. Te yu kba pir'ede. piri ai met grote ogen (aan)kijken. dya, yu mu tyari ala den pis'pisi ZIE TREFWOORD: ai1. gwe. Als je klaar bent moet je piri ai gi al die stukken wegbrengen. 2) bw. aan stukken. A grasi 1) ww. vermanen, waarschuwen, berispen. Mi o piri ai gi en! Ik fadon broko pis'pisi. Het glas is in stukken gebroken. zal hem vermanen! ZIE: pis'pisi2 ww. hier en daar plassen, warskow. wildplassen. Weri wan bruku gi 2) goed opletten, in de gaten a pikin noso a o pis'pisi a heri houden. ZIE TREFWOORD: ai2. oso. Doe dat kind een broek aan, piri ede het hoofd kaal scheren. ZIE anders plast ze door het hele TREFWOORD: ede. huis. piri tifi ZIE TREFWOORD: tifi. pisten zn. tijdje, tijdstip. Mi e go 1) lachen. tan wan pisten na Matreti. Ik ga 2) grijnzen. voor een tijdje op Ma Retraite piri-ede bnw. kaal, kaalhoofdig. wonen. A pisten dati Karl brada ZIE TREFWOORD: pir'ede. ben de takiman fu lanti. In die piriskin zn. droge huid, huidtijd was Karls broer woordvlekken. voerder van de regering. wan piriskin dagu een schurfa srefi pisten dati bw. tige hond met kale plekken. inmiddels, ondertussen. wan piriskin vijf een magere planga1 vijf. pir'neki zn. naakthalskip. 1) zn. plank. A temreman sa a pir'piri planga ini fo pisi. De 1) bnw. schilferig. timmerman zaagde de plank in 2) bnw. licht van kleur. vier stukken. ZIE: bowtu3. VAR.: pir'tifi zn. grijns. Odo: Ala pir'tifi pranga. 2) ww. iemand met een plank a no lafu. Spreekwoord: Het is slaan. Mi o planga yu. Ik ga je niet alles goud wat er blinkt. met een plank slaan. GEBRUIK: pis'duku zn. luier. Yu kenki a nati pis'duku gi a pikin kba? Heb je plat. de natte luier van het kind al planga2 zn. bankbiljet van honderd verwisseld? dollar. GEBRUIK: plat. SYN: barki2. pisi1 zn. stuk, deel. Gi mi wan pisi plata kuku. Mag ik een stuk koek? 1) bnw. plat, laag. Mi e tan ini pisi2 wan plata oso. Ik woon in een 1) zn. urine. laagbouw woning. A wenkri abi wan plata stupu fesi a doro. 2) ww. urineren, plassen. pisi gron perceel, een stuk land. ZIE Voor de deur van de winkel is TREFWOORD: gron. een lage stoep. ANT: hei1. pisi na en tere uitschelden. ZIE 2) bnw. ondiep, plat. Yu kan poti a nyanyan san libi ete ini wan TREFWOORD: tere. plata baki. Je kan de etenspis'patu zn. po, nachtspiegel. SYN: resten in een platte bak doen. akuba-dyendyen. Yu no kan poti supu ini wan 189
plata broki Sranan Tongo - Nederlands poko plata preti. Je kan geen soep in plekti zn. plicht, verplichting. A no een ondiep boord doen. ANT: mi plekti fu kiri a airco te mi e dipi. gwe. Ik ben niet verplicht om de 3) bnw. dun. Ala leisi a boi fu mi airco uit te doen als ik wegga. e suku den moro plata buku fu (lett: Het is niet mijn plicht leisi. Mijn zoon zoekt elke keer om...) Wan sma mus sabi en leti, steeds het platste boek uit om ma a mus sabi en prekti tu. Men te lezen. Mi no o go na doro a moet zijn rechten kennen, maar wiki disi. Mi saka plata. Deze ook zijn plichten. SYN: ferplekti. week ga ik niet uit. Ik ben VAR.: prekti. platzak. ANT: deki. plen1 idiofoon. geluid gemaakt 4) ww. plat maken, vlak maken. door een bel, cimbaal of deksel. VAR.: plenplen2. Plata den dosu dan yu no abi plen2 zn. plein. ZIE TREFWOORD: pren. someni presi fanowdu. Maak de dozen plat, dan nemen ze plenplen1 zn. Javaanse gezouten wafel. minder ruimte in. plenplen2 idiofoon. geluid 5) ww. lager maken, verlagen. A stupu disi hei. Yu mu plata en gemaakt door een bel, cimbaal pikinso. Deze stoep is te hoog. of deksel. ZIE TREFWOORD: plen1. Je moet hem wat lager maken. ploi ANT: hei1. ZIE: lagi. 1) ww. plooien. 6) ww. laag worden. Te a drei 2) zn. plooi, rimpel. Mi gi a hori langa, dan a watra ini a brukubere tu ploi fu a sidon kriki e plata. Als de droogte pikin moro span. Ik heb twee aanhoudt, komt het water in de plooien in de tailleband van de kreek laag te staan. broek gemaakt zodat hij wat 7) ww. egaliseren, gelijk maken. strakker zit. ZIE: kroiki1. Fosi mi bigin bow mi yuru wan ploiploi bnw. gerimpeld, rimpelig. tractor fu plata a gron. Voor ik ploiploi anu gerimpelde handen met bouwen ben begonnen, heb VAR.: proiproi. ik een tractor gehuurd om het pluga zn. ploeg (sport). Na a perceel te egaliseren. kriboi WK, Argentinië wini ala plata broki platte brug, waar den tra pluga. In de laatste WK kleine boten in- en uitgeladen heeft Argentinië al de andere worden. ZIE TREFWOORD: broki. ploegen verslagen. GEBRUIK: plata-ede-kwikwi zn. een slanke straattaal. zoetwater pantsermeerval met podosiri een platte kop en een ronde 1) zn. vrucht van de pinapalm. 2) zn. sap gemaakt van podosiri. staartvin. poisi plei1 ww. bedriegen. A man plei 1) zn. puistje, pukkel. Yu no mu mi. Sensi di mi gi en a moni fu ferfi a oso, mi no si en moro. Die krasi den poisi tapu yu skin. Je moet de puisten op je huid niet man heeft me bedrogen. Sinds openkrabben. ik hem het geld gegeven heb om 2) zn. vetpuistje, meeëter. mijn huis te verven, heb ik hem poko ww. balanceren. A boi e poko niet meer gezien. SYN: bedrigi. tapu a baisigri. De jongen plei2 zn. plee, toilet, w.c. VAN: NL. 190
poku Sranan Tongo - Nederlands popokai balanceert op de fiets. geladen, werd hij door een boot tan poko ww. blijven zitten (op naar Paranam geduwd. ZIE: boto. school), niet over gaan. SYN: tan 2) ww. pont, veerboot. Fosi den sidon; ANT: abra. bow a broki, den sma ben abra a liba nanga pondo. Voordat de tan poko Jantje zn. zittenblijver. brug gebouwd was, stak men de Yu tan poko Jantje yu! Jij rivier met de veerboot over. zittenblijver! GEBRUIK: om ponpon1 zn. pompelmoes. ZIE: iemand te treiteren. alanya; apresina; lemki; strun. poku ponpon2 1) zn. muziek. Den birti fu yu e prei poku tranga. Je buren 1) zn. kuiforopendola (vogel). 2) zn. groene oropendola (vogel). hebben harde muziek aan Ook bekend als busi-ponpon. staan. pontaya zn. gekweekte tajer met 2) zn. een plaat, cassettebandje een zeer grote, bovengrondse of CD. A poku kon na doro knol. kba. De CD is al uitgekomen. pontu drai poku ww. muziek 1) zn. gewichtsmaat van één pond afdraaien. (500 gram). Wan kilo abi tu naki poku ww. slaginstrument pontu. Er gaan twee ponden in bespelen. pokudosu zn. radio. een kilo. ZIE: gran1; kilo. pokugrupu zn. muziekgroep, 2) zn. gewicht. A boi fu yu tyari band. Difrenti pokugrupu prei moi pontu kba. Die jongen van na a manspasi fesa. Verschilje heeft al een aardig gewicht. lende muziekgroepen hebben kisi pontu geschikt geworden opgetreden bij de viering van voor gebruik. SYN: kari pontu. emancipatie. GEBRUIK: men zegt popki ['pop tʃi] meestal grupu. 1) zn. pop, beeld. Di Ba Aleksi bo pokuman zn. muzikant. go na doro, a tuka nanga a pomerak zn. pommerak (de peerpopki. Toen Ba Aleksi de deur vormige vruchten zijn dieprood wilde openen, kwam hij met de en ongeveer 7 cm lang). pop in aanraking. pompu 2) zn. beeld, afgodsbeeld. Den 1) zn. pomp. meki wan popki di ben gersi wan yongu kaw fu ambegi leki 2) ww. pompen, opblazen. Luku, gado. Ze hadden een beeld in a banti fu yu plata. Tyari en go de vorm van een kalf gemaakt pompu na Esso. Kijk, je band is om als god te aanbidden. A sipi zacht. Ga hem even oppompen ben tyari a popki fu a twelengi bij de Esso. gado leki marki na en edesei. pomusteri zn. pomme de cythère. Het schip droeg het beeld van pon zn. gerecht bereid uit geraspte de tweeling god als boegbeeld. pomtajer. SYN: stonpopki. pondo popkipatu zn. kinderen die spelen 1) zn. aak. Baka di den lai a dat ze koken. pondo nanga bauxiet, wan boto popokai zn. papegaai. SPEC: pusu en go na Paranam. Nadat men de aak met bauxiet had kulekule; mason. VAR.: p'pokai. 191
popokaisneki Sranan Tongo - Nederlands poti takru mofo popokaisneki zn. TREFWOORD: pôti. 1) groene lanspuntslang, portmoni zn. portemonnee. papegaaislang. Portogisi zn. Portugees. ZIE 2) groene boomboa. Ook bekend TREFWOORD: Potogisi. als kadasneki of bigiposentri zn. zandkokerboom. popokaisneki. postu 1) zn. post, paal. popokaitongo zn. papegaaietong (plant). 2) zn. balk. SYN: barki1. pori1 poti ww. zetten, (neer)leggen, 1) overg.ww. bederven, stoppen, (in)doen. Poti a buku beschadigen. A man kon espresi tapu a tafra. Leg het boek even op de tafel. Mi no o rei so fara, fu pori un prisiri. De man is opzettelijk gekomen om ons ma mi kan poti yu af'pasi. Ik ga plezier te bederven. niet zo ver, maar ik kan je 2) onoverg.ww. bederven. Yu no halverwege afzetten. Mi o poti mu libi den apresina te den yu na oso. Bigin poti yu sani ini pori. Je moet de sinaasappels a wagi. Ik zal je thuis brengen. niet laten bederven. A libi pori. Begin alvast je spullen in de Het leven is slecht geworden. auto te zetten. Den sma poti wan waktiman fu luku taki boroman GEBRUIK: ook fig. in de betekenis no ben kan kon na ini a presi. van 'misdadig'. ZIE: skefti1. 3) bnw. bedorven. A no bun fu De mensen hadden een wachter nyan pori meti. Het is aangesteld zodat niemand gevaarlijk om bedorven vlees zonder te betalen kon binnente eten. VAR.: por'pori. gaan. Den pikin dis'ten lobi weri syatu krosi san e poti den 4) ww. uit elkaar gaan, scheiden. mindribere na doro. De jonge Den tu sma pori. Die twee dames van deze tijd dragen mensen zijn uit elkaar gegaan graag korte kleding die hun buik (d.w.z. zijn gescheiden). SYN: bloot laat. prati. poti faya gi in brand steken. ZIE pori2 1) ww. verwennen, bederven. Yu TREFWOORD: faya1. no mu pori a pikin tumsi. poti fertrow tapu vertrouwen op Bakaten yu no o man nanga en. iemand stellen, op iets vertrouwen. ZIE TREFWOORD: fertrow. Je moet het kind niet te veel verwennen. Later zal je hem poti na panti iets als onderpand niet meer aankunnen. geven. ZIE TREFWOORD: panti. poti na tesi op de proef stellen. ZIE 2) bnw. verwend, bedorven. A TREFWOORD: tesi2. pikin disi pori. A no wani du poti na udubaki bekendmaken. ZIE san yu e taigi en. Dit kind is verwend. Ze wil niet doen wat TREFWOORD: udubaki. er gezegd wordt. poti prakseri aandacht schenken, pori tifi rotte tand of kies. ZIE nadenken. ZIE TREFWOORD: prakseri. poti sten stemmen (bij verTREFWOORD: tifi. kiezingen). ZIE TREFWOORD: sten. por'pori bnw. bedorven. ZIE poti takru mofo kwaad verTREFWOORD: pori1. oorzaken door ergens negatief porti bnw. arm, behoeftig. ZIE 192
poti tapu asin Sranan Tongo - Nederlands prakseri is sterk. over te praten, ongeluk voorpowema zn. gedicht. VAR.: spellen. ZIE TREFWOORD: mofo. puwema. poti tapu asin op azijn zetten. ZIE powemaman zn. dichter. TREFWOORD: asin. powisi zn. zwarte hokko (vogel). poti tapu en presi iemand op zijn p'pa zn. vader. (variant van papa). nummer zetten. ZIE TREFWOORD: presi. ZIE TABEL BIJ: famiriman. pôti ['po∙ ti] bnw. arm, behoeftig. I p'pokai ['p∙o kaⁱ·] zn. papegaai. ZIE TREFWOORD: popokai. no abi sar'ati gi mi? Mi pôti prakiki zn. parkiet. sote. Heb je geen medelijden prakseri met mij? Ik ben zo arm. ANT: 1) ww. denken. Mi no prakseri gudu. ZIE: pina1. VAR.: porti. pôti mi tw. uitroep van tak' mi o kmopo na oso tide. Ik ontkenning; Arme, ik?, Wie, denk niet dat ik van huis ga ik? VAR.: pôti fu mi. vandaag. ZIE: denki. tye pôti tw. uitroep van 2) ww. peinzen, piekeren. San yu medelijden. VAR.: ke pôti. e sidon prakseri so? Waar zit je over te peinzen? Yu no mus pôtiman ZIE TREFWOORD: pôtisma. pôtisma zn. arme, behoeftige. Den prakseri a sani tumsi. Je moet e piki moni fu yepi den pôtisma er niet te veel over piekeren. na un mindri. Ze halen geld op 3) zn. gedachte, idee. Di mi ben om de behoeftigen onder ons te sidon luku teevee, nomo a kon helpen. ANT: gudusma; guduman. ini mi prakseri fu bèl mi omu. VAR.: pôtiwan; pôtiman. Toen ik televisie zat te kijken, pôtiwan zn. arme, behoeftige. ZIE kwam het plotseling in mijn gedachten om mijn oom te TREFWOORD: pôtisma. bellen. Mi ben kisi a prakseri Potogisi kba tak' den bo seni un gwe. Ik 1) zn. een afstammeling van de had al zo'n idee dat ze ons Portugese Joden in Suriname. zouden wegzenden. A e sidon 2) bnw. behorend tot de na prakseri broki. Gezegde: Hij Portugese Joden. zit te piekeren (lett: Hij zit op 3) zn. Portugese taal. Yu e feni de brug van gedachten.) wan lo sma san e taki Potogisi 4) zn. plan, bedoeling, na Tourtonne sei. Je treft veel voornemen. Mi no wani a man mensen die Portugees spreken dati tron president. No wan fu in de buurt van Tourtonne aan. den prakseri fu en bun. Ik wil VAR.: Portogisi. niet dat die man president pototo zn. spullen, rommel. Mi o wordt. Geen van zijn plannen teki ala mi pototo dyaso dan mi zijn goed. No meki a boi dati o gwe. Ik zal al mijn spullen van taki nanga yu pikin. A no abi hier weghalen en vertrekken. bun prakseri. Laat die jongen GEBRUIK: meestal negatief. ZIE: niet met je dochter praten. Hij samasama; bondru; taitai; heeft geen goede bedoelingen. bagasi. kon nanga wan prakseri ww. powa zn. biceps. ZIE: anu1. met een voorstel komen, iets tyari powa ww. sterk zijn. A voorstellen. Di un no ben sabi man disi tyari powa. Deze man 193
pramisi Sranan Tongo - Nederlands prasi san fu du, John kon nanga wan planga1. bun prakseri. Toen we niet prani wisten wat we moesten doen, 1) ww. planten. Prani den bon na kwam John met een goed bakadyari. Plant die bomen op voorstel. het achtererf. ANT: koti1. ZIE: sai. poti prakseri ww. aandacht 2) ww. beplanten. Baka di den schenken, nadenken. A no e puru ala den ksaba, dan den poti prakseri tapu en wroko prani a heri gron baka nanga srefsrefi. Hij schenkt helemaal ksaba. Nadat ze de cassave geen aandacht aan zijn werk. geoogst hadden, beplantten ze prakseri go prakseri kon ww. de hele kostgrond weer met overpeinzen, nadenken. Heri cassave. neti mi didon prakseri go pranpran prakseri kon san a man ben 1) zn. ophef. Te yu e gi wan wani taki nanga a odo san a pôtisma wan sani, no du en koti. Ik heb de hele nacht liggen nanga pranpran. Als je een peinzen wat de man met dat arme iets geeft, doe het dan spreekwoord bedoelde. zonder ophef. pramisi 2) zn. versiering, versierselen. O 1) ww. beloven. A pramisi mi tak' moro den sani lai pranpran, o a no o dringi sopi moro. Hij moro den lobi en. Hoe meer de heeft me beloofd dat hij geen dingen versierd zijn, des te alcohol meer zou drinken. leuker zij het vinden. 2) zn. belofte. A gi mi a pramisi pransun zn. spruit, jonge plant. tak' a o kon fruku na oso. Hij Wantu wiki baka te a tayawiwiri heeft me de belofte gegeven dat sproiti, yu kan koti den pransun. hij vroeg thuis zou komen. Een paar weken nadat het tajerpranasi zn. een stuk grond waar blad ontsproten is, kun je de vroeger een landbouwonderjonge planten oogsten. ZIE: neming (plantage) was. Vaak sproiti. wonen er nu nog maar enkele prapi zn. Indiaanse schaal mensen die van de vroegere gemaakt van klei. SYN: kroiki2. bewoners afstammen. Pranasi prasara zn. afgehouwen stam van zijn te vinden in de districten de prasarabon. Para en Coronie, en ook langs de prasarabon zn. pinapalm (de Suriname-, Commewijne- en takken en bladeren worden Saramaccarivier, waar de gebruikt voor het maken van vroeger plantages waren tijdens kleine hutten die men de slaventijd. In slechts enkele pinakampu noemt). Ook bekend van de oude pranasi doen ze nu als pinabon. nog aan landbouw op grote prasaradia zn. groot boshert. Ook schaal. De pranasi's hebben een bekend als redidia. ZIE: dia. eigen beleidssysteem naast dat prasi1 zn. erf (waar mensen wonen van de overheid. of kunnen wonen; de prasi kan broko pranasi zn. een plantage nog onbebouwd zijn). Efu yu no die niet meer bewoond wordt. hei a prasi fosi yu bow a oso, pranga zn. plank. ZIE TREFWOORD: dan a oso o sungu te alen kon. 194
prasi Sranan Tongo - Nederlands prefuru wan switi sani fu nyan, yu mu Als je het erf niet ophoogt prati en nanga yu sisa. voordat je erop bouwt, zal het Wanneer je wat lekkers krijgt huis onderlopen als het regent. om te eten, moet je het met je Wan fufuruman kon ini a prasi zus delen. Nyanyan san prati fu Fine. Er is een dief op het erf moro switi. Gedeeld eten van Fine gekomen. SYN: dyari. smaakt lekkerder. prasi2 zn. hardervis, verzamelabi prati ww. meedelen in iets, naam voor verschillende soorten ergens deel aan hebben. Den vis van de familie Mugilidae (in sma di yepi mi suku sa abi prati het Surinaams Nederlands wordt ini a gudu san mi o feni. De hij aarde genoemd). mensen die me helpen zoeken prasi sisibi hark. ZIE TREFWOORD: zullen meedelen in de schat die sisibi. ik zal vinden. prasi-oso zn. kleine erfwoning teki prati ww. bij iets betrokken (wordt meestal geassocieerd met zijn, deel uitmaken van iets. een krotwoning). ZIE: nengre-oso. Den kari ala den sma di ben prasoro zn. paraplu, parasol. teki prati ini a wroko fu kon na prasoromira zn. draagmier, fesi. Ze hebben iedereen die bij parasolmier. Ook bekend als het werk betrokken was, naar siseimira. voren geroepen. prasoro-waswasi zn. parasolwesp prati fatu aardig. ZIE TREFWOORD: (hun raat heeft de vorm van een omgekeerde parasol). ZIE: fatu2. waswasi. prati libi scheiden (van huwelijk). prati ZIE TREFWOORD: libi1. 1) ww. delen, uit elkaar halen. prati pasi uit elkaar gaan. ZIE Prati den tu pisi fisi na mindri TREFWOORD: pasi. dan yu e poti den ini a kasi. pratifasi zn. scheiding, verdeeldheid, tweedracht. Fu di den tu Snij de twee stukken vis man no man agri, meki pratifasi doormidden en zet ze in de kon ini a grupu. Omdat de twee kast. Skowtu kon prati den tu mannen geen overeenstemming boi di ben feti. De agenten konden bereiken, kwam er hebben de twee jongens die aan verdeeldheid in de groep. het vechten waren uit elkaar pratilobi zn. een soort wolfsgehaald. klauw; wordt in de zwarte magie 2) zn. scheiding. Den tu man disi gebruikt om scheiding te ben de bun mati te leki wan brengen tussen twee geliefden. uma tyari prati kon na den prefu vw. in plaats van. Prefu yu mindri. Deze twee mannen sidon, betre yu bigin wroko. In waren dikke vrienden totdat een plaats van te zitten, ga liever vrouw scheiding tussen hen aan het werk. bracht. prefuru ww. durven, wagen. 3) ww. delen, verdelen, uitdelen, Prefuru fu naki mi, dan yu o si! distribueren. Teki den brede Durf me eens te slaan! Dan zal disi dan yu prati den gi den je zien er gebeurt. SYN: dorfu. ZIE: pôtisma. Verdeel deze broden onder de armen. Te yu e kisi pruberi; dek'ati. 195
prei Sranan Tongo - Nederlands presi prei preiskoro zn. kleuter- of 1) ww. spelen. Den pikin e prei peuterschool. SYN: yosyosi-skoro. na bakadyari. De kinderen prekti zn. plicht, verplichting. ZIE spelen achter op het erf. TREFWOORD: plekti. pren zn. plein. GEBRUIK: nu zegt 2) ww. bespelen van een muziekinstrument. Boike no man prei men liever plein. VAR.: plen2. VAN NL: plein. gitara bika a abi wan malengri prenki zn. prent, plaat, tekening, finga. Boike kan geen gitaar foto. ZIE: fowtow; skedrei. VAR.: spelen omdat hij een verminkte prentyi. vinger heeft. prenspari bnw. belangrijk. A moro 3) ww. beheksen, betoveren. Ala prenspari nyunsu fu a dei den e sma sabi tak' na prei den prei bari te mamanten na radio. Het Ba Sjori meki a lasi a wroko. belangrijkste nieuws van de Iedereen weet dat Ba Sjori door dag wordt 's morgens via de hekserij zijn baan kwijt is. radio omgeroepen. 4) ww. voor de gek houden. Di a prentyi zn. prent, plaat, tekening, boi no kon nanga a moni, a foto. ZIE TREFWOORD: prenki. man kon ferstan tak' na prei a prei en. Toen de jongen niet presenti zn. geschenk. GEBRUIK: met het geld kwam, begreep de men zegt liever kado. man dat hij voor de gek was presi zn. plaats, ruimte. Te yu kba gehouden. wasi den preti, yu mu drei den prei karta kaarten, kaartspelen. ZIE dan yu poti den na den presi. TREFWOORD: karta. Als je de borden gewassen hebt, preiki moet je ze afdrogen en op hun 1) ww. preken. plaats zetten. Presi de ete. Er is nog plaats. ZIE: pe. VAN ENG: 2) zn. preek. preikiman zn. predikant. place. opo presi preiprei 1) zn. lege plaats. 1) bw. voor de grap, niet ernstig, 2) zn. vakature, lege positie (in spelenderwijs. Preiprei fasi yu een bedrijf). kan leri wan pikin wan sani. wan presi bw. ergens. A ambra Spelenderwijs kun je een kind mus de wan presi. Mi ben poti iets leren. Odo: Preiprei feti e en dya esde. De hamer moet kiri stondoifi. Spreekwoord: ergens zijn. Ik heb hem Spelenderwijs vechten is gisteren hier gelegd. gevaarlijk (lett: maakt de no wan presi bw. nergens. Mi steenduif dood). suku ala sei, ma mi no man feni 2) bnw. doen alsof, voorwenden, en no wan presi. Ik heb overal onecht, namaak. Efu yu feni gezocht maar ik kan hem wan wroko na PPS yu e go, nergens vinden. VAR.: no wan awinsi den sma e kari yu pe. preiprei skowtu. Als je werk poti tapu en presi ww. iemand aangeboden wordt bij de PPS op zijn nummer zetten. Di a aanvaard je het, ook al noemt man ben wani du ferferi, a frow men je namaak politie. poti en tapu en presi. Toen de preisani zn. speelgoed. 196
pret'duku Sranan Tongo - Nederlands pristeri man lastig werd, heeft de makandra, un kweki makandra, vrouw hem op zijn nummer w'e nyan makandra, w'e prisiri gezet. makandra. Wij Creolen, wij pret'duku zn. vaatdoek, theedoek. zijn met elkaar opgegroeid en preti zn. etensbord. GEBRUIK: Men opgevoed, we eten met elkaar en we maken pret met elkaar. maakt onderscheid tussen diepe No teki den problema weri na borden, dipi preti, die gebruikt yu ede. Kon un go meki prisiri. worden om o.a. soep op te Maak je niet druk om de dienen, en platte borden, plata problemen. Kom, laten we pret preti. maken. SYN: yowla. prijs1 zn. prijs (beloning voor een prestatie). A sma di wini e kisi 3) zn. plezier, pret. Mi no abi no wan prijs. De winnaar krijgt een wan prisiri moro nanga a prijs. wroko. Ik heb helemaal geen prijs2 zn. prijs (kosten). Den opo a plezier meer in het werk. prijs fu oli agen. Ze hebben de abi prisiri ww. zich amuseren, prijs van benzine al weer plezier hebben (in). Mi abi verhoogd. prisiri fu si fa den pikin e prei prijse ww. prijzen. A man disi du so moi. Het amuseert me om someni ogri. Ma di a dede, den de kinderen zo leuk te zien prijse en leki en ben de a moro spelen. bun man fu a foto. Deze man gi prisiri ww. blij maken, plezier heeft zoveel kwaad gedaan. geven, genoegen scheppen. Ala Maar toen hij overleden was, leisi a e gi mi prisiri te a tyari prees men hem alsof hij de beste en rapport kon na oso. Elke man van de stad was. keer maakt hij me blij als hij primisi zn. permissie, vergunning, met zijn rapport thuis komt. toestemming. Lanti no gi den meki prisiri ww. feest vieren. boi primisi fu seri sani na mofo Heri Sranan ben e meki prisiri wowoyo. De jongens hebben van di Brasyon wini a WK. Heel de overheid geen toestemming Suriname vierde feest toen om dingen buiten de markt te Brazilië het wereldkampioenverkopen. schap won. Den bus'kondresma printa zn. bladnerf (i.h.b.v. de e meki prisiri te den abi wan cocospalm). dede ini a famiri, noso te den e printasisibi zn. bezem gemaakt puru blaka. De binnenlandvan samengebundelde nerven bewoners vieren feest wanneer van cocosbladeren. zij een dode in de familie prisiri hebben en bij de afsluiting van 1) ww. aangenaam vinden. Mi e hun rouwperiode. prisiri kawna feestelijke kawinaprisiri te wan sma kari mi kon muziek (niet voor religieuze na en fesa. Ik vind het aandoeleinden). ZIE TREFWOORD: genaam wanneer iemand me op zijn feest uitnodigt. SYN: kawna2. breiti. pristeri ww. aanbieden. Te wan 2) ww. pret maken, feest vieren. sma kon luku yu na oso dan na Wi kriorosma, un gro wan gwenti fu pristeri en wan 197
prit'bere Sranan Tongo - Nederlands psa sani fu dringi. Als iemand je den problema weri na yu ede. thuis komt opzoeken, dan is het Maak je niet druk om de de gewoonte om hem iets te problemen. ZIE: sorgu. drinken aan te bieden. prodo prit'bere bw. plat op de buik 1) ww. pronken. Den boi lobi terechtkomen. A fosi leisi di a prodo nanga den moi wagi fu meisje go swen, a dyompo den. De jongens houden ervan prit'bere go ini a watra. Toen om met hun mooie auto's te het meisje de eerste keer ging pronken. SYN: meki modo. zwemmen, is ze plat op haar 2) zn. pracht, praal. President buik in het water terechtkon nanga bigi prodo ini a gekomen. kamra. De president kwam met prit'finga zn. voetschimmel. grote praal de zaal binnen. priti prodokaka1 zn. pauw. VAR.: 1) ww. scheuren, afscheuren. prodokaka-fowru. prodokaka2 zn. pronkster. VAR.: Priti wan pisi papira gi mi. Wil je een stuk papier voor me prodomisi. afscheuren? prodoman zn. pronker. GEBRUIK: meestal zegt men modoman. 2) bnw. gescheurd. Mi no o weri prodomisi zn. pronkster. ZIE a priti empi dati. Ik ga dat TREFWOORD: prodokaka. gescheurde hemd niet profeiti zn. profeet. aantrekken. profen zn. geest van een over3) zn. scheur, barst. Den no meki ledene die niet gedoopt was in a oso bun. Now a abi wan lo een christelijke kerk. ALG: yorka. priti. Ze hebben het huis niet goed gebouwd. Nu zit het vol ZIE: kabra. scheuren. profosu zn. Guyanadolfijn. 4) ww. splijten, kloven. priti a proiproi bnw. gerimpeld, udu hout splijten SYN: kweri. rimpelig. ZIE TREFWOORD: ploiploi. priti opo ww. openscheuren. pruberi ww. proberen, trachten. priti skin een pakslaag geven. ZIE Mi ben pruberi fu kon esde na yu, ma mi no feni okasi fu kon TREFWOORD: skin. moro. Ik probeerde gisteren bij prit'pangi bnw. openhartig, geen jou te komen, maar het is me blad voor de mond nemen. niet meer gelukt. VAR.: proberi. Joosje prit'pangi. A e taki den sani leki fa den de. Joosje neemt psa1 ww. gebeuren, vóórkomen, voorvallen. Yu yere san psa ini a geen blad voor de mond. Ze kondre? Heb je gehoord wat er zegt de dingen zoals ze zijn. in het land is gebeurd? VAR.: prit'priti 1) bnw. aan flarden, gescheurd, pasa1. haveloos. SYN: frodyadya. psa2 2) zn. barsten, scheuren. A oso1) ww. voorbijgaan, langs gaan, skin lai prit'priti. De wanden passeren. Un psa a broki kba. van het huis zitten vol barsten. We zijn de brug al gepasseerd. proberi ww. proberen, trachten. ZIE Wantu wiki psa fosi mi si a man TREFWOORD: pruberi. kon baka. Er gingen een paar problema zn. probleem. No teki weken voorbij voordat ik de 198
psa
Sranan Tongo - Nederlands puru man zag terugkeren. Ptata1 zn. Nederland. SYN: 2) vz. voorbij, langs. Esde mi rei bakrakondre. VAR.: Patata; psa yu oso. Gisteren ben ik Ptatakondre. langs je huis gereden. VAR.: ptata2 zn. aardappel. ZIE TREFWOORD: pasa2. patata. 3) ww. overschrijden van Ptatakondre zn. Nederland. ZIE TREFWOORD: Ptata1. bepaalde grenzen. Furu a batra pu zn. fleskomkommer, type van te dya. Yu no mus psa a strepi. de fleskalebas met lange, knotsVul de fles tot hier. Je moet niet vormige vruchten. voorbij de streep gaan. pudya zn. een kleine konisch trom 4) onbep.telw. vergrotende trap. ca. 45 cm lang die naar onderen Mi brada langa psa tu meter. smal toeloopt. ALG: dron. Mijn broer is langer dan twee meter. ZIE: moro. puiri 1) zn. poeder. Yu e mara den siri di psa bw. terug, geleden. Tu ini wan miri meki a tron puiri. wiki di psa Norbert kon na wroko baka. Sinds twee weken Je maalt de graankorrels in een is Norbert weer aan het werk molen om er meel van te (lett: Twee weken geleden is...) maken. psa3 2) ww. poederen, verpulveren. SYN: masi. 1) ww. door lopen, doorheen gaan. Un ben mus fu psa ini a 3) zn. cocaïne. GEBRUIK: straattaal. busi fu kon na a dorpu. We ZIE: weti. moesten door het bos lopen om puiriskrati cacao in poedervorm. ZIE TREFWOORD: skrati. het dorp te bereiken. puirisopo zn. zeeppoeder. 2) ww. doorbrengen. A kon puirisukru zn. poedersuiker. dungru kba. Wi o abi fu psa a puru neti dyaso. Het is al donker. We 1) ww. weghalen. Puru a patu moeten de nacht hier doorbrengen. tapu a kasi gi mi. Haal de pot even van de kast. 3) ww. doorstaan. No broko yu ede. Wi o psa a tranga ten disi 2) ww. (iemand) uit de nood owktu. Maak je niet bezorgd. helpen; verlossen. Ferdi ben We zullen ook deze moeilijke siki tranga, ma Gado puru en tijd doorstaan. na grebimofo. Ferdi was erg psa4 ww. halen of slagen (van/voor ziek, maar met Gods hulp is hij een examen), overgaan. Efu yu aan de dood ontsnapt. Disi na a no leri yu les, yu no o psa. Als je tori fa Anansi puru Monki na je les niet leert, zal je het niet nowtu. Dit is het verhaal hoe halen. ZIE: abra. Anansi Aap uit de nood hielp. 3) ww. oplossen (v.e. raadsel), psa marki buitensporig, ontmaskeren (v.e. leugen). Mi overmatig, uitermate, meer dan no man puru a raitori disi. Ik normaal. ZIE TREFWOORD: marki. kan dit raadsel niet oplossen. psa mofo iets doen wat verboden Mi e go teki a pikin boi tyari en is. ZIE TREFWOORD: mofo. psa wan toko ruzie maken. ZIE kon dya. Mi e go puru lei gi en. Ik zal dat kleintje hier brengen TREFWOORD: toko. 199
puru Sranan Tongo - Nederlands redi-ede tingifowru en u laten zien dat hij liegt. puru taki uiten. ZIE TREFWOORD: koti puru ww. afsnijden, taki1. wegsnijden, amputeren. A futu puspusi zn. huiskat, poes. ben masi sote, taki na koti den puspusi-owrukuku zn. kerkuil. ben abi fu koti en puru. Zijn pusu ww. stoten, duwen. Di a voet was zodanig verbrijzeld, bromfiets lon drei, mi ben abi fu dat ze hem moesten pusu en go na oso. Toen de tank amputeren. A dyariman koti leeg was, moest ik de bromfiets ala den taki puru san ben lai naar huis duwen. ZIE: trusu; fowrudoti. De tuinman sneed syobu. alle takken weg die vol zaten pusu puru ww. wegstoten, van met fowrudoti. zich afstoten. Di a frow si tak' puru atibron tapu woede koelen. na fasi a man ben wani fasi en, a pusu en puru na en tapu. ZIE TREFWOORD: atibron. Toen de vrouw merkte dat de puru bere aborteren, abortus man haar wou aanraken, duwde plegen. ZIE TREFWOORD: bere1. ze hem van zich af. puru mofo herroepen of intrekken puwema zn. gedicht. ZIE TREFWOORD: van woorden. ZIE TREFWOORD: mofo. powema. puru smoko roken. ZIE: smoko.
R - r rafru zn. ara. Er zijn drie arasoorten in Suriname, de rode ara (bokrafru), de blauwgele ara (tyambarafru), en de roodgroene ara (warawrafru). rai 1) zn. advies, raad. Mi e go suku rai na wan afkati. Ik ga een advocaat raadplegen. 2) ww. raden. Rai omeni moni mi abi ini mi portmoni. Raad hoeveel geld ik in mijn portemonnee heb. VAR.: lai3. 3) zn. raadsel. (variant van raitori). gi rai ww. adviseren, advies geven. A man disi e taki switi, ma mi e gi yu a rai fu no teki den sani san a e taki. Deze man weet goed te praten, maar ik adviseer je om zijn woorden niet aan te nemen. raiman zn. adviseur, raadgever. 200
raitori zn. raadsel. Mi no man puru a raitori disi. Ik kan dit raadsel niet oplossen. A ben de wan rai pe a man ben go. Het was een raadsel waar de man naar toe was gegaan. VAR.: rai; laitori. raparapa zn. matamataschildpad. rasi zn. Javaanse specerij gemaakt van garnalen. rasper zn. lanspuntslang. Ook bekend als labaria of owrukuku. redi bnw. rood, roodbruin, bruin. ALG: kloru1. redi kopro zn. koper. redi-banabeki zn. roodstuitbuidelspreeuw. redidia zn. groot boshert. Ook bekend als prasaradia. ZIE: dia. redi-ede tingifowru zn. roodkopgier. Hij wordt ook tingifowru genoemd als het niet nodig is hem te onderscheiden van
redifutu sekrepatu Sranan Tongo - Nederlands rutu andere soorten gieren. ZIE: tigriman; yong'man. respeki zn. respect. ZIE TREFWOORD: tingifowru. lespeki. redifutu sekrepatu zn. savannereti ww. gelijk hebben. ZIE schildpad. Ook bekend als sabanasekrepatu. TREFWOORD: leti2. redikaiman zn. dwergkaaiman. rigeri Ook bekend als blakakaiman. 1) ww. tekeergaan, zich woest gedragen. Ala leisi te birman ZIE: kaiman. redinengre zn. Creool met een drungu, a e rigeri. Elke keer als buurman dronken is, gaat hij te licht bruine kleur. A: Suma yu e keer. suku? B: Mi e suku Sam, a 2) ww. regeren, besturen, leiden. redi-skin boi san e prei a gitara. Den srudati ben wani rigeri a A: Wie zoekt je? B: Ik zoek kondre. De militairen wilden Sam, de lichtkleurige jongen het land regeren. GEBRUIK: die gitaar speelt. meestal met een negatieve redipiren zn. rode pirana. betekenis. ZIE: tiri2. reditere zn. kielrugslang, geelbuikslang. romboto ww. omringen, reditigri zn. poema, Amerikaanse omsingelen, samenspannen leeuw. ALG: tigri1. tegen, iemand te lijf gaan. ZIE TREFWOORD: lomboto. refrensi rosen zn. rozijn. 1) zn. revanche. rostu 2) ww. wreken. Mi o refrensi a 1) ww. rusten. Mi o rostu pikinso. dede fu mi papa. Ik zal de dood Ik ga een beetje rusten. SYN: van mijn vader wreken. teki refrensi ww. wreken. hari baka; bro futu; bro. 2) zn. rust. Mi abi wan bun rostu rei1 1) ww. rijden (auto, fiets, enz.), fanowdu. Ik heb goede rust nodig. taxiën (vliegtuig), varen (boot, rostupresi zn. rustplaats. schip). Mi papa e rei wan nyun roti zn. plat Hindoestaans brood wagi. Mijn vader rijdt in een (als pannekoek). nieuwe auto. row 2) ww. rijden. Mi e rei ala 1) ww. rouwen. Den e row gi den mamanten nanga mi papa go na wroko. Elke morgen rijd ik dede. Ze rouwen over de met mijn vader naar het werk. doden. VAR.: low. rei2 ww. voor de gek houden, 2) ww. rouw. iemand beetnemen. Mi brada rei rowkrosi zn. rouwkleding. Baka mi nanga mi moni. Mijn broer aiti dei den puru den rowkrosi. heeft me beetgenomen. SYN: Na acht dagen trokken ze geen rouwkleding meer aan. VAR.: kori; kisi2. ZIE: fufuru; ori na lowkrosi. spotu BIJ spotu. rèis zn. loden schijf die gebruikt rowsu zn. roos. wordt bij bepaalde knikkerrutu spelen. 1) zn. wortel. Den woron nyan repman zn. volwassen ala den rutu fu den siri. De mannetjeszangvogel. ZIE: wormen hebben alle wortels 201
Sa
Sranan Tongo - Nederlands safri dit probleem niet kunnen van de jonge plantjes oplossen zonder dat je de opgevreten. achtergronden ervan weet. SYN: 2) zn. oorsprong, afstamming, geslacht, herkomst. A rutu fu gron. mi kmopo fu Nengrekondre. rutu puru ww. uitroeien, Afrika is het land van mijn ontwortelen, met wortel en al herkomst. uittrekken. Son grasi, efu yu no 3) zn. het begin of de rutu den puru, dan den e gro achtergrond van een situatie. Yu baka. Sommige grassoorten no sa man koti a trobi disi efu komen weer op, tenzij je ze met yu no sabi a rutu fu en. Je zal wortel en al uittrekt.
S - s Sa1 aanspr.vorm. mevrouw, zus, zuster. GEBRUIK: aanspreektitel die o.a. in volksverhalen wordt gebruikt. ZIE: Ba1; Ma1; Pa; Tata. ZIE TABEL BIJ: famiriman. sa2 hulpww. duidt de toekomende tijd aan (met een onzekerheid); zullen. Efu a no kon tide, dan a sa kon tamara. Als hij vandaag niet komt, zal hij morgen wel komen. ZIE: o1. sa e hulpww. duidt aan dat een handeling gaande kan zijn. A no de, ma a sa de na pasi e kon kba. Hij is er niet, maar hij zal reeds onderweg zijn. sa3 1) ww. zagen (hout of metaal). A temreman sa a planga ini fo pisi. De timmerman zaagde de plank in vier stukken. 2) zn. zaag. sabadei zn. sabbat. sabaku zn. naam voor verschillende kleine witte reigersoorten. sabana 1) zn. savanne. 2) zn. eufemisme voor graf, eeuwige jachtvelden. sabanadia zn. strandhert, savannehert. 202
sabanasekrepatu zn. savanneschildpad. Ook bekend als redifutu sekrepatu. sabi 1) ww. weten, kennen. Mi no sabi fa fu meki boyo. Ik weet niet hoe je boyo maakt. Den sma dati sabi a busi. Noiti den lasi pasi. Die mensen kennen het bos. Ze zijn nog nooit verdwaald. 2) zn. kennis, wetenschap, wijsheid. sabiman zn. geleerde, expert. sabiso bnw. eigenwijs, betweterig. A man disi sabiso, yèrè. A e denki tak' a sabi ala sani moro bun moro trawan. Deze man is eigenwijs, hoor. Hij denkt dat hij alles beter weet dan anderen. safri 1) bw. zachtjes, rustig, stilletjes (m.b.t. geluid). A e bro safri tapu a tutu. Hij blaast zachtjes op zijn hoorn. Den pikin e sribi. Waka safri kon in'sei. De kinderen slapen. Kom zachtjes binnen. ANT: tranga. 2) bw. rustig, stil (m.b.t. beweging). A pikin e sidon safri tapu en m'ma bowtu. Het kind zit rustig op zijn moeders
safri-ati Sranan Tongo - Nederlands saka schoot. A winti e wai safri zodat niemand anders het hoort. dineti. De wind waait zachtjes 2) bw. rustig, stil (m.b.t. vanavond. ZIE: tiri1; bradyari. beweging). (variant van safri). VAR.: saf'safri. 3) bw. heel langzaam, 3) bw. langzaam. Te yu e rei psa langzamerhand, geleidelijk. wan skoro, yu mu rei safri. Als (variant van safrisafri). je een school voorbij rijdt, moet safu je langzaam rijden. ANT: tranga; 1) bnw. zacht. Poti a broin bonki es'esi. ini watra meki a kon safu. Zet de bruine bonen in water, zodat safri nanga ww. voorzichtig, ze zacht worden. ANT: tranga. zuinig zijn. Safri nanga a ZIE: safri. sukru. A no de fu feni. Wees 2) ww. zacht maken, zacht zuinig met de suiker, hij is worden. Te yu e bori a meti, a e schaars. Safri nanga a tafra. safu. Als je het vlees kookt, Den futu fu en no bun. wordt het zacht. Yu mu safu Voorzichtig met de tafel. De den broin bonki fosi, noso yu poten zijn niet stevig. mu bori den langa. Je moet de safri-ati bruine bonen eerst zacht laten 1) zn. zachtmoedigheid, mildheid. worden, anders moet je ze lang Wan sma di e taki tak' a sabi koken. Gado, mus sori trutru safri-ati 3) bnw. teder, mild, liefdevol. na ala sma. Iemand die beweert Wan mama e kweki den pikin God te kennen, moet ware nanga wan safu ati. Een zachtmoedigheid tonen aan moeder voedt haar kinderen alle mensen. SYN: safrifasi. liefdevol op. Wan mama ati 2) bnw. zachtmoedig. Yu e si den safu gi en pikin. Een moeder leki safri-ati sma, ma no suku koestert haar kinderen. den nanga trobi. Den sabi feti! safu wiwiri haar dat niet moeilijk Ze lijken zachtmoedig, maar te kammen is. ZIE TREFWOORD: maak geen ruzie met hen, ze wiwiri. kunnen goed vechten! saguwenke zn. zijde-aap, safrifasi zn. zachtmoedigheid, roodhandtamarin. ZIE: monki. mildheid. sai ww. zaaien. Ini Nickerie den e safrisafri bw. heel langzaam, sai aleisi nanga wan plane. In langzamerhand, geleidelijk. Fa a Nickerie zaaien ze rijst met een winti e wai so tranga meki vliegtuig. ZIE: prani. safrisafri mi ben go na fesi. Omdat de wind zo hard woei, saka1 kwam ik maar heel langzaam 1) zn. zak (van papier, plastic of vooruit. Safrisafri a kondre e go stof). Ala yuru mi mama e aksi na fesi. Het land gaat geleidelijk mi fu bai wan saka aleisi gi en. vooruit. ANT: es'esi. VAR.: saf'safri. Elke keer vraagt mijn moeder saf'safri mij om een zak rijst te kopen. 1) bw. heel rustig of zachtjes (het 2) zn. zak, broekzak. A trusu en is sterker dan safri). Taki a sani anu go ini en saka. Hij stopte saf'safri meki no wan tra sma zijn hand in zijn zak. no yere. Zeg het heel zachtjes 203
saka Sranan Tongo - Nederlands sakasaka saka2 besroiti. Hij wilde zich niet bij het besluit neerleggen. 1) ww. zakken, naar beneden saka gi wan sma ww. iemand komen of gaan, zinken. Di a ervan langs geven. Fu di en ati alen bigin kon, mi saka kmopo ben e bron meki a kosi mi fu fu a bon. Toen het begon te soso. Ma mi saka baka gi en. regenen, kwam ik uit de boom Omdat hij boos was schold hij naar beneden. A boto kanti, me zonder reden uit. Maar ik dan a saka go ondro a watra. gaf hem ervan langs. De boot kantelde om en zonk. saka en skafu kalmeren, tot Saka! Kom beneden! bedaren brengen. ZIE TREFWOORD: 2) ww. dalen, landen (vliegtuig). skafu. A plane no ben man saka bika a saka kindi ww. knielen, dow ben deki na loktu. Het neerknielen. Yu a no Gado tak' vliegtuig kon niet landen mi mu saka kindi gi yu! Jij bent omdat het erg mistig was. geen God dat ik voor je moet 3) ww. afstappen, uitstappen. Mi neerknielen! ZIE: kindi. saka fu a bus na mofo wowoyo. Ik stapte uit de bus vóór de saka yu ai de ogen neerslaan. ZIE markt. TREFWOORD: ai1. 4) ww. laten afstappen, laten saka-anyisa zn. zakdoek. uitstappen. A syèf saka mi na a sakafasi broki. De chauffeur liet me bij 1) zn. respect, nederigheid, de brug uitstappen. SYN: poti. onderdanigheid. Te yu go na 5) ww. neerleggen, neerlaten, fesi krutubakra, yu mus taki laten zakken. Mi saka a dosu nanga sakafasi. Als je voor de rechter staat, moet je respect na gron. Ik heb de doos op de tonen. ANT: bigimemre; vloer neergezet. heimemre; bigifasi. 6) ww. verminderen, minder worden van intensiteit. A ber'ati 2) bnw. nederig. saka. Mijn buikpijn is over. A abi sakafasi ww. nederig zijn. korsu e saka. De koorts ANT: abi heimemre. vermindert. sakapusu zn. gammel voertuig (zo 7) ww. verminderen, laag genoemd omdat je steeds moet draaien. Te a merki bigin opo uitstappen en duwen - saka en kuku, dan yu mu saka a faya. pusu). VAR.: sakatrusu. Wanneer de melk begint te sakasaka koken, moet je het vuur laag 1) zn. kruimels, schraapsel. Te yu draaien. No taki so tranga! kwinsi a merki fu wan kronto, Saka yu sten pikinso. Praat niet dan yu kan trowe a sakasaka zo hard! Praat wat zachter. gwe. Als je het vruchtvlees van saka ensrefi de kokosnoot hebt uitgeperst, 1) ww. zich vernederen. Yu mu kan je de pulp weggooien. saka yusrefi gi Masra. Je moet 2) zn. scheldwoord: leegloper, je voor de Here vernederen. nietsnut, ellendeling. Yu ZIE: sakasaka. sakasaka yu! Jij slampamper! 3) ww. vernederen. Fu sanede un 2) ww. zich neerleggen bij. A no e sakasaka unsrefi so? Waarom ben wani saka ensrefi na a 204
sakasneki Sranan Tongo - Nederlands sani vernederen jullie elkaar zo? san yu e du dape? Wat zijn dat voor dingen die je daar ZIE: broko saka. uithaalt? GEBRUIK: vaak gebruikt 4) bnw. gemeen. Yu na a moro men di. SYN: di. sakasaka sma di mi sabi. Jij 3) onbep.vnw. wat. Mi no sabi bent de gemeenste persoon die san a boi kon fu du. Ik weet ik ooit heb meegemaakt. niet wat de jongen is komen sakasneki zn. ratelslang. doen. sakatrusu zn. gammel voertuig. ZIE TREFWOORD: sakapusu. 4) tw. uitroep van verbazing. sak'duku zn. zakdoek. GEBRUIK: San! Den pikin kmopo fruku tide na skoro. Wat! De wordt meer gebruikt door kinderen zijn vandaag vroeg uit jongeren. SYN: saka-anyisa. school gekomen. saksi zn. zaagsel (meestal van san meki waarom. ZIE TREFWOORD: hout). salfu meki. 1) ww. zalven (kerkelijk gebruik). sanede 1) bw. waarom. Sanede yu naki a Ini a owruten den profeiti ben salfu den man san Gado ben dagu? Waarom sloeg je de hond? ZIE: san meki. VAR.: fu poti leki kownu fu Israelkondre. sanede. Vroeger zalfden de profeten de 2) bw. waarom. A boi no taigi mi mannen die God als koning van fu sanede a naki a dagu. De Israël had aangesteld. jongen heeft me niet verteld 2) zn. geestelijke zalving of waarom hij de hond heeft bekwaamheid om een bepaald geslagen. geestelijk werk te verrichten. sangabanga ww. iemand op zijn sali zn. hemoglobinegehalte in het kop gegeven, uitschelden. Di mi bloed. Esde di mi go na datra, a kon si tak' den meki mi wakti fu dyuku mi na mi finga fu luku efu soso sondro fu den yepi mi, mi mi sali bun. Toen ik gisteren sangabanga den. Toen ik naar de dokter ging, heeft hij me merkte dat ze me voor in mijn vinger geprikt om mijn niemendal hadden laten wachten hemoglobinegehalte te zonder me te helpen, ben ik controleren. tegen hen uitgevaren. SYN: kosi1. samasama zn. spullen, rommel. Mi teki wan sisibi dan mi figi a sani heri samasama poti na dorosei. 1) zn. dingen, spullen. Pe yu poti Ik pakte een bezem en veegde den sani fu mi? Waar heb je alle rommel de deur uit. ZIE: mijn spullen gezet? bagasi; pototo; taitai; lai1. 2) ww. doen (regelen, maken, sambo zn. iemand geboren uit een enz.). Mi tyari a wagi go na a Indiaan en een Neger. ZIE: dogla; monteur, ma a no man sani en gi mi. Ik bracht de wagen naar malata. de monteur, maar hij kon hem san niet voor me maken. ZIE: meki. 1) vrag.vnw. wat. San yu e kon du dyaso? Wat ben je hier wan sani onbep.vnw. iets. Mi komen doen? fergiti fu libi wan sani gi a pikin. Ik ben vergeten iets voor 2) betr.vnw. die. San na den sani 205
santa Sranan Tongo - Nederlands sei huilen. het kind achter te laten. 6) zn. verdriet, leed. Baka di santa bnw. heilig. domri taki nanga a famiri, den Santa Yeye zn. Heilige Geest. fergiti ala sari èn den tapu santi nanga krei. Nadat de dominee 1) zn. zand. tot de familie gesproken had, 2) bnw. zanderig. A oso santi. De vergaten ze alle verdriet en vloer is zanderig. hielden ze op met huilen. 3) ww. zanderig maken. Noiti sari2 den boi disi e figi den futu. Den e santi a heri foroisi. Deze 1) telw. voldoende, genoeg. A jongens vegen hun voeten nyanyan disi sari. Dit eten is nooit. Ze maken de hele genoeg. SYN: nofo. voorkamer zanderig. 2) ww. tevreden stellen, sapakara zn. reuzenteju (grote, bevredigen, genoegdoening blauwpaarse hagedis). geven, vermurwen. Awinsi a sapakarasneki zn. kippenslang. kon begi mi tapu en kindi, a no sarasara zn. garnaal. o sari gi mi. Ook al komt hij me sar'ati zn. medelijden. A man dati op de knieën smeken, ik laat me no abi sar'ati nanga no wan toch niet vermurwen. sma. Die man heeft met niemand sari-ati zn. medelijden. ZIE medelijden. ZIE: sari1. TREFWOORD: sar'ati. sargi bnw. zaliger, wijlen. sarki zn. haai. sari1 sasi ww. doorzoeken, rommelen in iets. Suma go sasi ini mi 1) ww. medelijden hebben met. kros'kasi? Wie heeft er in mijn Mi e sari den siki sma. Ik heb klerenkast gerommeld? medelijden met de zieken. satra zn. zaterdag. ZIE TABEL BIJ: 2) ww. spijten. A boi sari dat' a naki en pikin brada. Het speet wiki1. de jongen dat hij zijn broertje sawarinoto zn. sawarinoot. Ook had geslagen. ANT: breiti. bekend als nengrenoto. ZIE: noto. 3) ww. treuren, bedroefd zijn. A se zn. zee, oceaan. boi ben sari di en p'pa dede. De se watra zn. zeewater. Den meki jongen treurde om de dood van sroisi fu se watra no kan kon ini zijn vader. a den kriki. Men maakt sluizen 4) bnw. droevig, verdrietig. Di zodat het zeewater niet in de un kon na wroko, un kisi a sari kreken kan komen. boskopu tak' wantu wrokoman sebiyari zn. bonensoort. ZIE kisi mankeri. Toen we op het TREFWOORD: seibiyari. werk kwamen, kregen we het sedre droevige bericht dat enkele 1) zn. cederhout (wordt veel medewerkers verongelukt gebruikt voor houtsnijwerk). waren. 2) zn. boomsoort (de geur van 5) bw. verdrietig, droevig. Di a het hout lijkt op die van cederboi luku en mama so sari, a bomen uit het Middellandsezeemama bigin krei. Toen de gebied), cederboom. jongen zijn moeder zo sei verdrietig aankeek, begon ze te 1) zn. kant. Sortu sei fu a pasi yu 206
-sei
Sranan Tongo - Nederlands sekanti e tan? Aan welke kant van de di fu seibi rangtelw. zevende. seibitenti telw. zeventig. ZIE TABEL straat woon je? SYN: kanti; lanki. BIJ: nomru. 2) zn. zij, flank. Wan pen e nyan mi na mi sei. Ik heb pijn in mijn seibiyari zn. bonensoort. ZIE: pesi. zij. SYN: seibere. VAR.: sebiyari; seibiyaribonki. 3) vz. naast. Mi e go sidon ondro seibiyaribonki ZIE TREFWOORD: seibiyari. a bon sei a oso. Ik ga onder de seibowtu zn. lies. A Jockey e banti boom naast het huis zitten. mi na mi seibowtu. De ala sei bw. overal. Den panya a onderbroek knelt in mijn lies. nyunsu na ala sei. Ze hebben sei-ede zn. zijkant van het hoofd. het bericht overal verspreid. ZIE: alape. Efu a hari wan tyuri, mi o naki dat' sei bw. daarheen, die kant en na en sei-ede. Als hij zijn op. Mi si a e go na dat' sei. Ik neus optrekt, geef ik hem klap zie hem die kant op gaan. Te tegen zijn hoofd. yu kba dya, dan yu mu go na seifesi zn. wang. A winiman kisi dat' sei. Als u hier klaar bent, wan bosi na ala en tu seifesi. De moet u daarheen gaan. winnaar kreeg een zoen op beide de na en sei iemands partij wangen. kiezen of trekken. Furu sma seigi ben de na en sei fu di den sabi 1) ww. zegenen. SYN: blesi. taki en na wan man di e du san 2) zn. zegen. a taki. Velen kozen zijn partij seimofo omdat ze wisten dat hij een 1) zn. mondhoek. man was die zijn woord hield. 2) zn. binnenkant van de wang. dis' sei bw. hier naartoe, deze Di a ben e nyan, a beti en kant op. Den e kroipi kon dis' seimofo. Terwijl hij at, beet hij sei. Ze kruipen hier naartoe. op de binnenkant van zijn tra sei bw. andere kant. A poti wang. wan paki sukru na a wan sei fu seiri a wegi nanga tu wegi fu wan 1) ww. zeilen. pontu na a tra sei. Hij plaatste 2) zn. zeil. een pak suiker op de ene kant 3) ww. lopen als een dronkaard. van de weegschaal en twee 4) ww. smijten, draaien. M'o seiri gewichten van een pond aan de yu wan klap'! Ik geef je een andere kant. draai om je oren! ZIE: iti; fringi. -sei achtervg. In combinatie met seiriboto zn. zeilboot. een zelfstandig naamwoord seirisaka zn. jutezak, zeilzak (SN). duidt het een plaats of richting seisei zn. zijkant, kant. Te na seisei aan, b.v. libasei betekent 'in de a man rei kon naki mi. Helemaal richting van de rivier'. aan de kant (van de straat) heeft seibere zn. zij, flank. Ala skowtu e de man me aangereden. SYN: waka nanga en pipa na en kanti; lanki. seibere. Elke agent draagt zijn sekanti zn. strand, zeeoever. Te pistool aan zijn zij. neti den krape e kon na sekanti seibi telw. zeven. ZIE TABEL BIJ: fu meki eksi. 's Nachts komen de zeeschildpadden hun eieren op nomru. 207
seki Sranan Tongo - Nederlands senwe zinken stond. ZIE: skwala. het strand leggen. SYN: syoro. na sekanti bw. zeewaarts. Den sèm bnw. zelfde. Mi nanga mi fis'man go na sekanti kba. De brada abi a sèm oto. Mijn broer vissers zijn de zee al op en ik hebben dezelfde auto. ZIE: gevaren. srefi; speri1. seki ww. schudden, wiebelen. Di a semprefisi zn. aloë. fadon abra a fensre, a seki ala seni ww. sturen, (ver)zenden. Fa en edetonton. Toen hij uit het yu kan seni so wan pikin boi go raam viel, kreeg hij een na foto nanga someni moni? hersenschudding (lett: schudde Hoe kun je zo'n kleine jongen hij al zijn hersenen). Sheila no naar de stad sturen met zoveel man sidon sondro a no seki en geld? Mi seni tu brifi kba go na futu. Sheila kan niet zitten kantoro, ma te nanga now mi no zonder met haar benen te kisi no wan piki. Ik heb al twee wiebelen. SYN: degedege. brieven verzonden naar het seki ede het hoofd knikken of kantoor, maar ik heb nog geen schudden. ZIE TREFWOORD: ede. antwoord gekregen. seni gwe ww. wegsturen. No seki mofo praten. ZIE TREFWOORD: broko yu ede nanga den boi. mofo. Seni den gwe. Maak je niet sekrepatu zn. verzamelnaam voor druk over de jongens. Stuur ze verschillende soorten schildpad. weg. sekretarsi zn. secretaris. seni kari oproepen, laten roepen. sek'seki ZIE TREFWOORD: kari. 1) zn. rammelaar. sensi1 2) ww. wiebelen (instabiel zijn), onstuimig zijn. Fu di wan fu 1) zn. cent. Fosten yu ben kan bai den futu fu a tafra syatu, meki a dri pisi ksababrede fu feifi e sek'seki pikinso. Omdat een sensi. Vroeger kon je drie van de poten van de tafel te kort kassavebroden voor vijf cent is, wiebelt hij een beetje. Son kopen. ZIE TABEL BIJ: moni. sma frede fu go ini wan kruyara 2) zn. geld. Mi no abi sensi. Ik te a watra e sek'seki. Sommige heb geen geld. SYN: moni. mensen zijn bang om in een sensi2 vw. sinds, vanaf. Sensi esde korjaal te stappen wanneer de mi abi ber'ati. Sinds gisteren rivier onstuimig is. heb ik buikpijn. 3) ww. heen en weer schudden. senwe Den boi sek'seki a bon te leki 1) zn. zenuw. Efu den senwe ini den lepi manya fadon. De yu anu koti, dan yu no man firi jongens schudden de boom nanga yu finga moro. Als de totdat de rijpe manja's eruit zenuwen van je hand zijn vielen. doorgesneden, heb je geen seku zn. zeekoe, lamantijn. gevoel meer in je vingers. sek'watra zn. storm, het onstuimig 2) zn. een ziekte waarbij zich zijn van de zee of rivier. A verschijnselen voordoen, b.v. sek'watra kon so hebi dat' a beven, enz. Sensi a wagi naki a boto ben de fu sungu. De storm boi, a boi abi senwe. Sinds de was zo hevig dat de boot op jongen is aangereden, heeft hij 208
seri Sranan Tongo - Nederlands siki last van zenuwziekte. TREFWOORD: libi1. 3) zn. zenuwachtigheid, setkoiri zn. fijt, een ontsteking nervositeit. Na senwe meki a rond de nagelriem. boi no man piki skowtu. Uit si ww. zien. Di un no si en wantu zenuwachtigheid kon de dei, un go fisiti en. Toen we hem jongen de politieagent niet een paar dagen niet gezien hadantwoorden. den, gingen we hem bezoeken. 4) ww. zenuwachtig zijn. Di un Yu kan si tak' a man disi no teki ben meki examen, mi ben senwe skoro. Je kan zien dat deze man a heri dei dati. Toen we geen onderwijs heeft genoten. examen deden, was ik de hele kon si ww. beseffen, inzien. Mi dag zenuwachtig. kon si tak' yu abi leti. Ik heb gi senwe ww. zenuwachtig ingezien dat je gelijk hebt. maken. A fasi fa Ernie e rei a sibi ww. bezemen, vegen. Go sibi wagi, a e gi mi senwe. De wijze a oso. Dalèk mama e kon. Ga het waarop Ernie de auto rijdt huis bezemen. Straks komt maakt me zenuwachtig. moeder. ZIE: figi; sisibi. seri sibibusi zn. slagregen, zware regen 1) ww. verkopen. Fa yu e seri gepaard gaande met rukwinden. watramun? Wat kosten je ALG: alen. meloenen? (lett: Hoe worden je sidon ww. zitten. Den pikin e meloenen verkocht?) sidon tapu a bangi. De kinderen zitten op de bank. 2) ww. ervoor zorgen dat de tan sidon ww. blijven zitten (op tegenstander wint, verraden. Yu school), niet over gaan. A boi seri a plei! Je hebt de wedstrijd tan sidon ini a tweede klas. De verkocht! Yudas seri Yesus gi jongen bleef zitten in de den dyudomri fu dritenti tweede klas. SYN: tan poko; ANT: solfrumoni. Judas heeft Jezus aan de Joodse priesters abra. verraden voor dertig zilveren sidon baka trarki in de munten. ZIE: konkru. gevangenis zitten. ZIE TREFWOORD: seriman zn. verkoper, handelaar, trarki. koopman. sidonpresi zn. zitplaats. Efu un no seryusu bnw. ernstig. kmoto fruk'fruku na oso, un no o sesei zn. schaar. (variant van sisei). feni wan bun sidonpresi ini a sespari zn. zoutwaterrog, stadion. Als we niet vroeg van zweepstaartrog. huis gaan, vinden we geen goede seti zitplaats in het stadion. 1) ww. regelen, in orde maken. sigara zn. sigaar. sika zn. zandvlo. Van deze vlo Efu mi brada tori seti, dan a no boort het wijfje zich in de huid o drai kon moro. Als de zaken van mens of dier om eieren te van mijn broer geregeld zijn, leggen. ZIE: sneisi2. komt hij niet meer terug. siki 2) ww. stellen, zetten. Seti a 1) bnw. ziek (met een of andere oloisi tapu aiti yuru. Zet de kwaal). Fu di a boi fu mi siki, klok op acht uur. mi no seni en go na skoro tide. seti libi samenwonen. ZIE 209
sikibedi Sranan Tongo - Nederlands sipifowru Omdat mijn zoon ziek is, heb ik sikisma zn. iemand die ziek is, hem vandaag niet naar school zieke. SYN: sikiman. gestuurd. Mi e go na datra meki sikiwan zn. een zieke. Luku bun te a luku mi siki anu. Ik ga naar de yu e bai pikin fowru tak' den no dokter om naar mijn zieke hand gi yu sikiwan. Als je kuikens te laten kijken. ANT: gesontu. koopt, let dan op dat er geen 2) ww. ziek zijn, ziek worden. Te zieke bij is. yu siki, a no switi. Het is niet siksi telw. zes. ZIE TABEL BIJ: nomru. prettig om ziek te zijn. Tide mi di fu siksi rangtelw. zesde. kisi wan brifi fu mi omu taki a e siksikanti zn. lederschildpad siki. Vandaag heb ik een brief (bepaald soort zeeschildpad). van m'n oom ontvangen waarin Ook bekend als aitikanti. ZIE: staat dat hij ziek is. Efu yu prei krape. ini a alen, yu o siki. Als je in de siksitenti telw. zestig. ZIE TABEL BIJ: regen speelt, wordt je ziek. nomru. 3) ww. ziek maken. Doti watra siksiyuru zn. zingende cicade. kan siki yu te yu e dringi en. Ook bekend als sinsin. Vuil water kan je ziek maken sili zn. ziel. GEBRUIK: kerktaal. ZIE: als je het drinkt. kra; dyodyo. 4) ww. verliefd doen raken. Di sin idiofoon. klanknabootsing of mi si a pikin, a siki mi. Toen verhoogde toon van een mijn oog op dat meisje viel, voorwerp, b.v. een stemvork. bracht zij mijn hoofd helemaal GEBRUIK: wordt uitgesproken met op hol. lang aangehouden n. 5) zn. ziekte. Efu yu no luku bun singi nanga a siki disi, a kan kiri yu. 1) ww. zingen. Als je niet oppast voor deze 2) zn. lied, zang, gezang. Efu yu ziekte, kan je eraan sterven. e singi den singi tu tron wan N.B. In de volksmond maakt dei, yu mus kon sabi den. Als je men onderscheid tussen de liederen twee keer per dag datrasiki en nengresiki. ZIE: zingt, moet je ze wel kennen. singibuku zn. zangboek. dyomposiki. singiman zn. zanger. sikibedi zn. ziekbed. A e didon sinsin1 zn. tamboerijn. tapu sikibedi. Hij ligt op zijn sinsin2 zn. zingende cicade. Ook ziekbed. sikiman zn. iemand die ziek is, bekend als siksiyuru. zieke. sinsyart zn. katapult. ZIE TREFWOORD: sikisiki syinsyart. 1) ww. sukkelen (door ziekte), sipi zn. schip. Odo: Libisma e meki ziekelijk zijn. Sensi a pikin disi barki, ma Gado e bow en sipi. gebore, a e sikisiki. Dit kind Spreekwoord: De mens wikt maar God beschikt. (lett: De sukkelt al vanaf de geboorte. 2) bnw. lichamelijk of geestelijk mens maakt een balk, maar God gebrek hebbend. Suma e krei bouwt een schip.) ZIE: boto; so? A sikisiki pikin fu sei. Wie kruyara; pondo; barki3. sipifowru zn. zwaluwstaartwouw. huilt daar zo? Het Ook bekend als sisei-aka. gehandicapte kind hiernaast. 210
sipiman Sranan Tongo - Nederlands skin sipiman zn. matroos, schepeling. skefti1 SYN: matrosi. 1) ww. schiften, verzuren, siri zn. zaad, pit. ZIE: koko1. bederven. Efu yu go nanga doti siri-bredebon zn. spun ini a batra, a syurkoro o broodvruchtboom. (de vruchten skefti. Als je een vuile lepel in hebben stekels vanbuiten en de pot steekt, bederft de zaden binnenin). ZIE: bredebon. zuurkool. ZIE: pori1. sisa ['s∙a] zn. zus, zuster. ZIE TABEL 2) bnw. verzuurd. Mi m'ma no e BIJ: famiriman. trowe skefti merki. A e meki sisei zn. schaar. No priti a papira; toffee fu en. Mijn moeder gooit koti en nanga a sisei. Scheur het de verzuurde melk niet weg. papier niet. Knip het met een Ze maakt er toffee van. schaar. skefti2 ww. rakelings voorbijgaan, sisei-aka zn. zwaluwstaartwouw. langs scheren. Di mi si a ston e Ook bekend als sipifowru. kon, mi dòk, dan a skefti psa mi siseimira zn. draagmier, ede. Toen ik de steen zag parasolmier. Ook bekend als aankomen, dook ik en hij prasoromira. scheerde rakelings langs mijn sisibi ['s∙i bi] zn. bezem. Mi teki hoofd. wan sisibi dan mi figi a heri skempi ww. beschimpen. Di den si samasama poti na dorosei. Ik tak' mi weri wan nyun empi kon pakte een bezem en veegde alle na wroko, den bigin skempi taki: rommel de deur uit. ZIE: sibi. A gersi tak' wan sma wini a prasi sisibi zn. hark. SYN: lotto. Toen ze merkten dat ik een har'hari. nieuw hemd op het werk aan skafu had, begonnen ze me te 1) ww. schaven. beschimpen met de woorden: 2) zn. schaaf. Het ziet er naar uit dat iemand saka en skafu ww. kalmeren, tot de lotto gewonnen heeft. ZIE: bedaren brengen. Di mi bigin dreigi. taki nanga en, a kon saka en skepi ww. opscheppen, skafu. Toen ik tegen haar grootspreken. Monki skepi taki a begon te praten, kwam ze wat e rei Tigri fa a wani. De aap tot bedaren. schepte op dat hij de tijger kon skapu zn. schaap. berijden wanneer hij wilde. SYN: pikin skapu zn. lam. dyaf. skapububa zn. schapevel. sker'ai zn. schele ogen. skapuloiri zn. tweeteen-luiaard. luku nanga sker'ai ww. vuil Ook bekend als tufinga-loiri. ZIE: aankijken. A pikin disi suku loiri. mofo. Awinsi a no sabi yu, a skapuman zn. herder. luku yu nanga sker'ai. Dit is skapupen zn. schaapskooi. een onaardig kind. Wie het ook skarki zn. schaal (schotel). ZIE: is, ze kijkt iemand altijd vuil koba; komki. aan. SYN: koti wan ai. skedrei zn. schilderij. ZIE: prenki; sketnoto zn. purgeernoot. ZIE: noto. fowtow. skin 1) zn. lichaam, lijf, figuur. Mi 211
skin-ati Sranan Tongo - Nederlands skoins'ai mij een pak slaag. ZIE: fonfon. skin weri. Ik ben moe (lett: mijn lichaam is moe). Mi e go skin piki ww. voorgevoel hebben. Mi skin e piki mi tak' wasi mi skin. Ik ga baden (lett: mijn lichaam wassen). wan sani o psa. Ik heb een voorgevoel dat er iets zal 2) zn. huid, vel (van een mens of gebeuren. dier). Mi skin drei. Mijn huid weri skin is droog. SYN: buba. 1) ww. vermoeien, afmatten. A 3) zn. buitenkant/wanden (van een huis, auto, berg, enz.). wroko e weri skin. Het werk vermoeit me. SYN: yere skin. Tamara mi e go wasi a ososkin. Morgen zal ik de buitenkant 2) zn. vermoeidheid. A: Sanede van het huis wassen. Fosi wan yu e sidon so? B: Baya, na weri brantmiri ben fasi na sei a skin nomo. A: Waarom zit je kukruskin. Vroeger was er een zo? B: Ach, ik ben moe (lett: stenen kookplaats tegen de het is vermoeidheid). wand van de keuken yere skin bnw. buitensporig, aangebouwd. overdrijven, de perken te buiten abi krin skin ww. geluk hebben, gaan. A boi disi yere skin! boffen. Solanga son no piri tifi, a no e gro skin ww. ergens kippenvel kmoto fu en bedi. Deze jongen van krijgen, huiveren. A sani is buitengewoon lui! Hij komt san yu e du dape, a e gro mi pas uit zijn bed als de zon fel skin. Ik krijg kippenvel van schijnt. wat je daar doet. Mi skin gro di skin-ati zn. lichaamspijn, spiermi si a brudu. Ik kreeg kippijn. Mi no ben man sribi nanga penvel toen ik het bloed zag. ala a skin-ati. Ik kon vanwege hari skin spierpijn niet slapen. 1) ww. masseren. Mi mama hari skiti zn. sperma. skoifi ww. schuiven, opschuiven, mi skin nanga oli fu di a ben opzij gaan, verschuiven. Skoifi a hati mi. Mijn moeder kasi go ini a uku. Schuif de kast masseerde mijn lichaam met op naar de hoek. Skoifi pikinso olie omdat ik pijn had. meki mi sidon na yu sei. Schuif 2) ww. zwepen. Mi o hari yu eens een beetje op zodat ik naast skin te mi e kon na oso. Ik ga je je kan zitten. zwepen als ik thuis kom. skoifineki zn. verschillende krin skin zn. voorgevoel, een soorten moerasschildpadden die gelukkig toeval, een meevaller. de kop niet recht naar achteren, A sma dati abi krin skin, baya. maar zijdelings intrekken. Ook A sabi oten wan sma wani du bekend als kron-neki. wan sani nanga en. Hij heeft 1) roodkop-deukschildpad. altijd een voorgevoel. Hij weet 2) bochelschildpad. van te voren wanneer iemand 3) kikkerkopschildpad. hem kwaad wil doen. skoins'ai zn. woeste blik, schuine priti skin ww. een pak slaag blik (drukt minachting of boosgeven. Di mi kon lati na oso, mi heid uit). Sanede yu e luku mi p'pa priti mi skin. Toen ik te wan skoins'ai? Mi no du yu noti. laat thuis kwam, gaf mijn vader 212
skoinsi Sranan Tongo - Nederlands skotu Waarom kijk je kwaad naar me? skoro Ik heb je toch niets gedaan. (lett: 1) zn. school. Waarom kijk je naar me met 2) ww. instrueren, instructies schuine blik?...) ZIE: sker'ai; geven, uitleggen. Mi skoro yu san yu mus taki. Ik heb je dor'ai. instructies gegeven wat je skoinsi bw. schuin, scheef. Suma moet zeggen. meki a tafra? A e tnapu skoinsi. teki skoro ww. onderwijs Wie heeft die tafel gemaakt? Hij genieten. Yu kan si tak' a man staat scheef. A bon fadon skoinsi disi no teki skoro. A no man abra a strati. De boom viel skrifi en eigi nen. Je kan zien schuin over de straat. Skoinsi dat deze man geen onderwijs abra a kerki mi e tan. Ik woon heeft genoten. Hij kan zijn schuin aan de overkant van de eigen naam niet schrijven. kerk. VAN NL: schuin. skorobangi zn. schoolbank. Ala afu skoinsi bw. een beetje schuin den skorobangi krab'krabu. Al / scheef. Poti a teevee afu de schoolbanken zijn bekrast. skoinsi meki mi kan si en moro skoro-ifrow zn. onderwijzeres (tot bun. Zet de televisie even een en met MULO niveau). SYN: beetje schuin zodat ik beter kan zien. skoromisi. skoinsi-ai zn. woeste blik, schuine skoromeister zn. onderwijzer (tot blik (drukt minachting of en met MULO niveau). boosheid uit). ZIE TREFWOORD: skoromisi zn. onderwijzeres (tot skoins'ai. en met MULO niveau). skopu1 ww. schoppen, trappen. A skoropapira zn. diploma, boi misi a bal dan a skopu mi na certificaat, getuigschrift. Te yu e mi bonfutu. De jongen miste de go suku wroko, yu mu tyari ala bal en trapte tegen mijn yu skoropapira. Als je werk scheenbeen. zoekt, moet je al je diploma's skopu en fara ww. een bepaald meenemen. niveau bereiken in de skoropikin zn. schoolkinderen (tot maatschappij, het ver schoppen. middelbaar niveau). Efu yu no leri bun na skoro, yu skoroprasi zn. schoolerf, no o skopu en fara. Als je je schoolplein, speelplaats. Meister best niet doet op school, zal je warskow den boi tak' den no het niet ver schoppen. mus feti na skoroprasi. De skopu2 zn. schop, spade. Mi diki meester waarschuwde de jongens dat ze niet op het wan olo nanga wan skopu. Ik schoolerf moesten vechten. heb een gat gegraven met een skotriki1 zn. schotel. TEGENH: kopi. schop. ZIE: krimneri. diki skopu ww. graven, delven. skotriki2 zn. blanke soldaten in het Mi p'pa taki tak' efu yu no wani Nederlandse koloniale leger. ZIE: leri na skoro, yu o diki skopu. srudati. M'n vader zegt dat als je je best skotu niet doet op school, je 1) zn. schutting, muur. Den man mesre brokobatra tapu a skotu. putjesschepper zal worden. De mannen hebben glas213
skowru Sranan Tongo - Nederlands skreki oom van me. scherven op de schutting skowt'uma zn. vrouwelijke vastgemetseld. politieagent. 2) ww. beschutten, van een skowtu-oso zn. politiepost of schutting voorzien. Yu mu -bureau. SYN: lont'oso. skotu a dyari tapu pe den kaw e waka kon in'sei. Je moet een skrati schutting plaatsen om de 1) zn. chocoladedrank. ZIE: koeien buiten te houden (lett: fayawatra. waar de koeien lopen naar 2) zn. cacao. binnen). fayaskrati zn. warme chocolade3) ww. een gesprek of een drank. ZIE: fayawatra. onderwerp beëindigen. Baka di ososkrati zn. eigengemaakte den taki go taki kon, den skotu chocolade, meestal in rechta tori. Nadat ze over en weer hoekige vorm. gesproken hadden, maakten ze puiriskrati zn. cacao in poedereen eind aan het gesprek. vorm. 4) ww. iemand negeren of sukruskrati zn. chocolade met uitsluiten, zich niet meer met suiker. GEBRUIK: nu zegt men iemand bemoeien. Fosi un liever syokola. nanga den sma fu sei ben de skreki1 bun mati, ma now un skotu den. 1) overg.ww. schrikken. No Vroeger waren we goede skreki a pikin. A no bun. Laat vrienden met de buren, maar nu dat kind niet schrikken. Dat is bemoeien we ons niet meer niet goed. met hen. Suma wi o kari kon? 2) onoverg.ww. geschrokken Un kan kari ala sma kon, ma zijn. Di a fufuruman si skowtu, w'o skotu Hennie. Wie zullen a skreki dan a lon. Toen de dief we uitnodigen? Jullie kunnen de politie zag, schrok hij en iedereen uitnodigen, maar we rende weg. Mi skreki di mi si zullen Hennie uitsluiten. someni sma na a friyari-oso. Ik skotu lontu rondom van een schrok toen ik zoveel mensen schutting voorzien. Te den kba op het verjaardagsfeest zag. bow a oso, den o skotu a heri 3) zn. schrik. Na skreki meki a dyari lontu. Als men klaar is fadon flaw. Van schrik is hij met bouwen, zullen ze rond het flauwgevallen. hele erf een schutting tapu skreki ww. bang maken, plaatsen. angst inboezemen. Di Ernest no skowru zn. schouder. ben wani du san Robby taki, hari skowru ww. schouders Robby tapu skreki gi en tak' a o ophalen. taigi en frow. Toen Ernest niet skowtu wilde doen wat Robby zei, 1) zn. politie. A tori disi yu musu maakte Robby hem bang door tya go na skowtu. Deze zaak te zeggen dat hij zijn vrouw op moet je bij de politie aangeven. de hoogte zou stellen. 2) zn. politieagent. A skowtu san skreki2 e waka dape na wan omu fu mi. 1) ww. vlees, vis of kip De agent die daar loopt is een aanbraden. Fosi yu poti a fowru 214
skrifi Sranan Tongo - Nederlands sma ini a pon, i mu skreki en a wasmachine bika a no e gi pikinso. Voordat je de kip in de furu skuma. Deze zeep is pom doet, moet je hem eerst geschikt voor de wasmachine aanbraden. ZIE: baka2. omdat hij niet erg schuimt. (lett: omdat hij niet veel 2) ww. opwarmen (meestal voor schuim geeft) vlees, vis of kip). A: Mi no 2) ww. schuimen. Te a biri nyan a sani so kowru. B: We, kowru bun, a no e skuma. Als dan yu e skreki en pikinso. A: het bier goed koud is, schuimt Ik ga dat ding niet zo koud het niet erg. eten. B: Wel, warm het een kuku skuma ww. schuimen, beetje op. gisten, fermenteren. No dringi a skrifi dyindyabiri. A e kuku skuma. 1) ww. schrijven. Yu mu skrifi yu Drink het gemberbier niet. Het nen tapu a buku. Schrijf je gist al. naam op het boek. sopo skuma zn. zeepschuim. 2) ww. geschreven zijn. Mi no skurki zn. zwartbuikboomeend. man leisi san skrifi ini a buku. skuru Ik kan niet lezen wat er in het 1) ww. schuren, schrobben. Un boek staat. skrifiman ben go na libasei fu go skuru 1) zn. schrijver, auteur. Mi sabi a den patu. We waren naar de buku san yu e taki, ma mi no kant van de rivier gegaan om de sabi a skrifiman. Ik ken het pannen te schuren. ZIE: skrobu. VAN NL: schuren. boek wel waar je het over hebt, 2) ww. flink uitschelden. Esde maar ik ken de schrijver niet. bakadina Henna skuru en 2) zn. administrateur op plantage birfrow. Gistermiddag heeft van vroeger. Henna haar buurvrouw flink skrobu ww. schrobben, schuren. uitgescholden. ZIE: kosi1. Yu abi fu skrobu den patu, meki den patu kon krin. Je moet de skwala zn. golf, deining. Bigi potten schuren zodat ze schoon skwala ben naki kon ini a boto. worden. SYN: skuru. VAN NL: Grote golven sloegen over de schrobben. rand van de boot. skropu zn. schelpen. ZIE: pakro. sma zn. persoon, mens. Dyaso sma skrufu1 no e sidon tapu wan tafra. Hier zit men niet op de tafel. SYN: 1) zn. schroef, moerbout. ZIE: bowtu2; muru1. libisma; SPEC: man1; uma; pikin-nengre. 2) ww. schroeven. Skrufu a ala sma onbep.vnw. iedereen, batra tapu gi mi. Schroef de allen. Ala sma di tapu tin-nafles even dicht. siksi yari mus fu meki wan skrufu2 zn. gewricht. Di mi fadon ID-karta. Iedereen die zestien fu a trapu, mi skowru kmopo fu jaar geworden is, is verplicht en skrufu. Toen ik van de trap een ID-kaart te laten maken. viel, is mijn schouder uit de kom dorosei sma zn. buitenlander. geraakt. ZIE: komki. skuma ibri sma onbep.vnw. iedereen. 1) zn. schuim. A sopo disi bun gi Ibri sma di tapu tin-na-siksi 215
-sma Sranan Tongo - Nederlands smoko yari mus fu meki wan ID-karta. de ijslolly niet direkt opeet, gaat Iedereen die zestien jaar hij smelten. geworden is, is verplicht een smenti zn. cement. ID-kaart te laten maken. smeri 1) overg.ww. ruiken. Smeri a GEBRUIK: ibri sma legt meer nadruk op het individu dan ala nyanyan gi mi efu a no swa. Ruik eens of het eten bedorven sma. is. iniwan sma 2) onoverg.ww. ruiken, geur of 1) onbep.vnw. een ieder. Iniwan sma di tapu tin-na-siksi yari stank verspreiden, rieken, mus fu meki wan ID-karta. Een stinken. A nyanyan fu yu e smeri switi! Jouw eten ruikt ieder die zestien jaar geworden lekker! A oso e smeri is, is verplicht een ID-kaart te moismoisi. Het huis stinkt naar laten maken. GEBRUIK: iniwan muizen. sma legt nog sterker nadruk op 3) zn. geur, stank. A switi smeri het individu dan ibri sma. fu a nyanyan furu a heri oso. 2) onbep.vnw. wie dan ook. Yu De lekkere geur van het eten kan kon nanga iniwan sma. Je vulde het hele huis. mag met wie dan ook komen. smeti zn. smid, metaalbewerker. son sma onbep.vnw. sommigen. Son sma no lobi dansi. smoko Sommigen houden niet van 1) ww. roken (van tabak, enz.). dansen. 2) ww. roken. Yu mu tyari a wagi -sma achtervg. In samengestelde fu yu go meki. A e smoko. Je woorden wordt het gebruikt om: moet je wagen naar de garage 1) een persoon aan te duiden die brengen. Hij rookt. SYN: puru is of doet wat aangegeven wordt smoko. door het eerste deel van het 3) ww. roken (om te drogen en te woord. b.v. dedesma 'een dode', verduurzamen). Den fis'man e granisma 'een bejaarde'; 2) een smoko afu fu den fisi fu hori persoon aan te duiden die deel den moro langa. De vissers uitmaakt van een bepaalde groep roken een deel van hun vangst of plaats, b.v. fotosma 'stadsom ze langer te conserveren. persoon', bus'kondresma 4) zn. stoom, rook. A smoko fu a 'binnenlandbewoner'. sigara fu yu no e smeri switi. smara De rook van je sigaar ruikt niet 1) bnw. smal, nauw. A pasi lekker. M'ma, a watra bori kba. smara fu waka. Het pad is te A ketre e puru smoko. Mama, smal om er te kunnen lopen. het water kookt al. De ketel ANT: bradi. ZIE: fini. stoomt. 2) bnw. klein, nauw, smal. A 5) bnw. gerookt. Moksi aleisi bruku smara gi mi. De broek is switi nanga smoko fowru. mij te nauw. ANT: bigi. ZIE: Moksi aleisi is lekker als het pikin1. bereid is met gerookte kip. smèlter ww. smelten, smelteren 6) ww. spoorloos verdwenen. Di (SN). Efu yu no nyan a popsicle skowtu kon fu teki a boi, a ben wantewante, a o smèlter. Als je smoko. Toen de politie de 216
smokopatu Sranan Tongo - Nederlands sobun jongen kwam halen, was hij 2) zn. soort specerij. spoorloos verdwenen. sneisi-alatria Chinese vermicelli. smokopatu ZIE TREFWOORD: alatria. 1) zn. blik waarin een rooksneisitaya zn. Chinese tajer (bepaald soort aardvrucht). vuuurtje gestookt wordt om snek'fisi zn. aal. ZIE: logologo. muskieten te verdrijven. Te maskita lai dan opa e leti wan sneki zn. slang. smokopatu. Wanneer er veel snekimarkusa zn. een kleinere soort markoesa die in het wild muskieten zijn, maakt opa een groeit, de vruchten zijn oranje en smookpot aan. omgeven door een soort netje. 2) zn. eufemisme voor een ZIE: markusa. rokende auto. snoifi ww. snuiven. Yu no mu smuru1 snoifi a frikowtu go na in'sei. Je 1) ww. zweten als gevolg van te moet de verkoudheid niet naar weinig ventilatie; benauwd binnen snuiven. ANT: snoiti. krijgen, smoren. Den awara snoiti ww. snuiten. ZIE: snoifi. smuru ini a saka. De awara's snorku ww. snurken. hebben in de zak gezweet. Efu snuku zn. Amerikaanse zeesnoek. yu tapu a oso, yu o smuru na so ini en. Als je het huis helemaal 1) vw. zo, dus. Tamara mi mu go dichtmaakt, zal je het benauwd na datra. So, i no abi fu kon na krijgen. SYN: sweti. wroko. Morgen moet ik naar de 2) ww. doordrenken met waterdokter. Je hoeft dus niet te damp. Fosi mi mama e triki komen. krosi a e nati den, a e domru 2) bw. zo. Na so yu mus du a den, dan a e tapu den meki den sani. Zo moet je het doen. So a smuru. Voordat mijn moeder de. Zo is het. kleren strijkt, vocht zij ze eerst 3) bw. zulk. Disi na a fosi leisi in. Dan rolt ze ze op en dekt ze san mi si so bigi awara. Het is af zodat ze helemaal vochtig de eerste keer dat ik zulke grote worden. awara's gezien heb. 3) ww. smoren, vlees of vis met sobun weinig water in een pan met 1) vw. met andere woorden, dat gesloten deksel op een zacht wil zeggen, dus, oftewel. Ini a vuur gaar laten worden. ZIE: ten fosi maspasi, sobun ini a stofu. srafuten, den srafu ben mus fu smuru2 zn. smoel. wroko tranga. In de tijd voor de snapu ww. staan. ZIE TREFWOORD: emancipatie, dat wil zeggen tnapu. gedurende de slavernij, waren sneiri zn. kleermaker. SYN: kleri. de slaven verplicht hard te Sneisi1 werken. 1) zn. Chinees. 2) vw. soms ook. Den ben prei fu 2) bnw. Chinese. hebi moni. Sobun den ben prei sneisi2 zn. vlo. fu wan srafu. Ze speelden om sneisi puiri veel geld, soms ook om een 1) zn. medicinale poeder voor slaaf. hoofdpijn, buikpijn, griep, enz. 217
sodra Sranan Tongo - Nederlands son sodra bw. zodra. Sodra en papa e Zolang er drank is, zullen de gi en moni, a e fermorsu en. mannen hier blijven. Solanga a Zodra zijn vader hem geld no pai mi, mi no o gi en san a geeft, verkwist hij het. VAR.: mus kisi. Zolang hij me niet betaalt, geef ik hem niet wat hij sodrai. moet krijgen. sodrai ZIE TREFWOORD: sodra. sodro zn. zolder, boven. Den sma 2) vw. telkens wanneer, iedere lobi fu sribi na sodro bika a keer. Solanga mi e si en, mi e winti e wai switi drape. Men fon en Telkens wanneer ik slaapt liever boven omdat de hem zie, sla ik hem. wind daar lekker waait. ANT: soleki vw. zoals. Someni sani ben gron. ZIE: ondrosei. de fu nyan, soleki her'heri, sofasi vw. aldus, op die manier. Yu moksi-aleisi, losi fowru, kari mu tan du a wroko soleki fa mi kon. Er was veel te eten, zoals sori yu. Sofasi yu no o kon ini her'heri, moksi-aleisi, problema. Je moet het werk geroosterde kip, enzovoorts. blijven doen zoals ik het je soleki fa vw. zoals, net als, gewezen heb. Op die manier evenals. Soleki fa mi ben seti a kom je niet in de problemen. tafra, na so yu mus seti en. soi bnw. saai. Zoals ik de tafel heb gedekt, zo soifri bnw. zuiver. moet jij hem ook dekken. A psa soigi ww. zuigen. A pikin e soigi soleki fa mi taigi yu. Het tapu en doi. Dat kind zuigt op gebeurde precies zoals ik je haar duim. gezegd hebt. soigi gwe ww. opzuigen. Baka a solfru bigi alen san fadon, a gron 1) zn. zilver. ZIE: gowtu; kopro; soigi a watra gwe es'esi. Na die isri; loto. VAR.: sorfu. zware regenbui, zoog de aarde 2) bnw. zilveren. het water snel op. ZIE: hari1. solfrumoni zn. zilveren munt. solfrusmeti zn. zilversmid. sokekwikwi zn. bepaald soort someni zoetwater pantsermeerval met 1) telw. zoveel. A abi someni een uitgerande staartvin. Ook bekend als hei-ede-kwikwi. moni, tak' a no sabi san a mus soktu du nanga en. Zij heeft zoveel geld dat ze niet weet wat ze 1) ww. zuchten. Di mi ferteri en ermee moet doen. VAN ENG: so san psa, a no taki noti. A soktu many. nomo. Toen ik hem vertelde wat er gebeurd was, zei hij 2) bw. zoveel. Mi no lobi bonki niets. Hij zuchtte alleen maar. someni. Ik houd niet zoveel van 2) zn. zucht. Odo: Efu soktu no snijbonen. SYN: so furu. ben de, ati ben sa priti. Spreeksomeni langa kba bw. allang, woord: Een zucht geeft lucht reeds lang. Mi taigi yu someni aan een hart vol smart. ZIE: langa kba, ma yu no ben wani arki. Ik heb je het allang dyeme. gezegd, maar je wilde niet solanga luisteren. 1) vw. zolang. Solanga sopi de, son1 zn. zon. ZIE: mun. den man o tan na un tapu. 218
son Sranan Tongo - Nederlands sori son2 onbep.vnw. sommige. Yu no e sopikuku zn. rumkoek. sopiman zn. verslaafde aan drank, ferstan son sani te bigisma taki. dronkaard. Wanneer de ouderen spreken, sopo zn. zeep. begrijp je sommige dingen niet. swit'sopo zn. geparfumeerde ANT: no wan. zeep, toiletzeep. son leisi soms. ZIE TREFWOORD: leisi2. wan pisi sopo zn. een stuk zeep. son sma sommigen. ZIE TREFWOORD: sopo skuma zeepschuim. ZIE sma. TREFWOORD: skuma. son ten soms. ZIE TREFWOORD: leisi2. son tron soms. ZIE TREFWOORD: leisi2. sopo watra zeepwater, zeepsop. sonde zn. zondag. ZIE TABEL BIJ: ZIE TREFWOORD: watra. wiki1. sopropo zn. bittere groentesoort sonde wowoyo zondagsmarkt, met een wratachtige schil. meestal buiten de stad. ZIE sor'ai zn. oogontsteking. ZIE TREFWOORD: wowoyo. TREFWOORD: soro-ai. sondro bw. zonder. ANT: nanga. sorfu zn. zilver. ZIE TREFWOORD: sondu zn. zonde. solfru. sondusma zn. zondaar. Sorgu zn. Zorg en Hoop, een wijk sonloiri zn. drieteen-luiaard. Ook in Groot Paramaribo. bekend als drifinga-loiri. ZIE: sorgu loiri. 1) ww. zorgen, verzorgen. Ala dei sonte bw. misschien. Den pikin no Hettie e sorgu taki a kofi de ben de tumsi bigi ete, sonte aiti klari. Elke dag zorgt Hettie nanga tin yari. De kinderen voor de koffie. Efu yu no man waren nog niet oud, misschien sorgu wan pikin, no go meki. acht en tien jaar. GEBRUIK: Als je een kind niet kan verouderd. SYN: kande. verzorgen, krijg het dan niet. sonwan onbep.vnw. sommige. Den 2) zn. zorg, verzorging. No weri srafu ben kisi bun steifi fonfon den sorgu fu disi ten na yu ede. taki sonwan fu den ben e dede Neem de zorgen van deze tijd srefi. De slaven werden stevig niet op je nek. ZIE: problema. afgeranseld zodat sommigen er sori zelfs aan stierven. Sonwan fu 1) ww. wijzen, aanwijzen, tonen. den sma di kon no ben wani Olati a oloisi e sori? Hoe laat wroko. Sommigen van de wijst de klok? Sori mi pe a mensen die kwamen, wilden niet kerki de. Wijs me even aan werken. waar de kerk staat. sopi 2) ww. iemand een lesje geven. 1) zn. sterke drank. SYN: bita; oli. M'o sori en te mi go na oso! Ik ZIE: biri. zal hem een lesje geven als ik naar huis ga! 2) zn. rum. Sopi e meki fu sukru. 3) ww. lijken op. A no e sori taki Rum wordt van suiker a man disi owru. Deze man gemaakt. lijkt niet oud. A sori leki sopibere zn. bierbuik. Te yu e Transvaal o wini. Het lijkt dringi furu biri yu o kisi wan erop dat Transvaal gaat sopibere. Als je veel bier drinkt, winnen. ZIE: gersi. dan krijg je een bierbuik. 219
soro Sranan Tongo - Nederlands sosrefi soro Maar toen ik in de keuken 1) zn. wond, ontsteking, pijnlijke kwam, vond ik alleen een lege pan. A seni a man gwe nanga plek. Lei hati moro soro. Een leugen is pijnlijker dan een soso anu. Hij stuurde de man wond. ZIE: ati3. met lege handen weg. fu soso 2) bnw. gevoelig, pijnlijk of 1) bw. gratis, spotgoedkoop (voor ontstoken zijn. Mi neki soro tak' mi no man swari. Mijn keel is niets). Den e seri den buku fu ontstoken zodat ik nauwelijks soso. Ze verkopen de boeken kan slikken. Ala en tu ai soro. spotgoedkoop. Un kisi den Zijn beide ogen zijn onstoken. batra fu soso. Wij hebben de diki wan soro een wond flessen gratis gekregen. openkrabben. Efu yu tan diki a 2) bw. voor niemendal. Fu soso soro, a no o drei. Als je de mi bai den preisani gi den wond blijft openkrabben, zal pikin. Voor niemendal heb ik hij niet genezen. ZIE: krabu1. speelgoed voor de kinderen gekocht. Fu soso mi tnapu ini a soro-ai zn. oogontsteking. rei tide. Mi no feni no wan soromarki zn. litteken. brede. Ik ben vandaag voor sorosoro zn. veel wondjes, puistjes niets in de rij gaan staan. Ik heb of zweren. A gwasiman skin ben geen enkel brood gekregen. lai sorosoro. Het lichaam van de sosofutu bw. blootsvoets. Fosi den melaatse zat vol wondjes. pikin ben go sosofutu na skoro. sortu Vroeger gingen de kinderen 1) zn. soort. Omeni sortu blootsvoets naar school. I no mu froktubon de tapu a dyari? waka nanga sosofutu ini a prasi. Hoeveel soorten vruchtbomen Loopt niet met blote voeten op staan er op het erf? het erf. 2) vrag.vnw. welk(e), wat voor sososani zn. nonsens, kleine soort. Sortu sma o wini? Wie dingen, stommigheid. A e taki gaat winnen? (lett: Welke wan lo sososani. Hij vertelt een persoon gaat winnen?) Sortu hoop nonsens. gruntu mi mu bai tide? Welke sososkin bnw. naakt, bloot. Weri groenten moet ik vandaag krosi gi a pikin. Luku, a didon kopen? sososkin dape. Kleed dat kindje 3) betr.vnw. welk(e). Mi no sabi even aan. Kijk, ze ligt daar sortu gruntu mi mu bai tide. Ik naakt. weet niet welke groenten ik sosrefi vandaag moet kopen. 1) vw. ook, eveneens, even als het soso 1) bw. alleen. Den abi soso voorgaande. Di un e go na stof'sani tapu a tafra. Ze Galibi, den taigi un tak' un no abi fu tyari sribisani. Sosrefi un hebben alleen gestoofde no abi fu tyari sani fu nyan. vruchten op tafel. 2) bnw. leeg. Den taigi mi tak' Toen we naar Galibi gingen, nyanyan de. Ma di mi go ini a zeiden ze tegen ons dat we geen botri, mi go miti a s'so patu. Ze beddegoed hoefden mee te zeiden dat er nog eten was. nemen. Ook eten hoefden we 220
sote Sranan Tongo - Nederlands span sowtu1 niet mee te nemen. SYN: owktu. 1) zn. zout. A tori no abi sowtu. 2) vw. inclusief, inbegrepen, Het verhaal is saai (lett: het zelfs. Den srudati kiri ala sma heeft geen zout). ini a dorpu, sosrefi den umasma nanga pikin-nengre. 2) bnw. zout(e). A nyanyan De soldaten doodden iedereen sowtu tumsi. Het eten is te in het dorp, zelfs vrouwen en zout. kinderen. 3) ww. pekelen, zouten. Te den sote bw. zoveel, zodanig, zeer, erg, sutu meti na busi, den e sowtu veel. A frow kosi a man sote dat' en fu a tan bun te leki den doro a man naki en. De vrouw schold na foto. Als men wild geschode man zodanig uit dat hij haar ten heeft in het bos, pekelt men sloeg. het vlees zodat het onderweg sowan bnw. zo een, soortgelijke. naar de stad niet bederft. Mi wani bai sowan oloisi. Ik wil sowtu poti het juiste moment zo'n horloge kopen. afwachten om iemand iets te sowsu zn. saus, jus. doen. Ernie denki taki mi fergiti sowt'aleisi zn. gezouten rijst. Mi fa a naki mi, ma mi sowtu en no ben abi noti fu bori tide, na poti. Ernie denkt dat ik de klap pikinso sowt'aleisi nanga oli mi vergeten ben die hij mij bori. Ik had niets om vandaag gegeven heeft. Maar ik wacht klaar te maken, ik heb alleen een het geschikte moment af om beetje gezouten rijst met olie het hem betaalt te zetten. klaar gemaakt. ZIE: moksi-aleisi; sowtu2 zn. wrat. anitriberi. sowtu3 bnw. ongelukkig, geen sowt'amsoi zn. gezouten amsoi. geluk hebben. Mi no lobi prei fu Yu sabi olanga mi no nyan wan moni fu di mi sabi taki mi sowtu. sowt'amsoi nanga agumeti? Ik speel niet graag om geld Weet je hoelang ik geen omdat ik weet dat ik geen geluk gezouten amsoi met heb. varkensvlees heb gegeten? sowt'watra zn. pekel. Te yu e meki sowt'fisi zn. gezouten vis. SYN: syurkoro dan yu mu sorgu tak' ala a koro de ondro a batyaw. ZIE: waranfisi; dreifisi; sowt'watra. Als je zuurkool elen; tri; bokun. maakt, moet je ervoor zorgen dat sowt'lemki zn. gezouten alle kool zich onder de pekel lemmetjes (gebruikt als bevindt. tafelzuur). span sowt'meti zn. pekelvlees. 1) bnw. spannend. A plei fu esde sowt'meti-owru zn. een korte houwer. ben span. De wedstrijd van sowt'sani zn. zoutjes, zoute gisteren was spannend. snacks. A brudu fu yu hei, dan 2) zn. spanning. A span fu a plei yu sidon e nyan sowt'sani let' na meki taki mi fergiti a aleisi tapu datra-oso! Je lijdt aan hoge a faya. Door de spanning van bloeddruk en toch zit je zoute de wedstrijd ben ik de rijst op snacks te eten op de poli! het vuur vergeten. 3) ww. boos zijn, zich ergens 221
spansfrow Sranan Tongo - Nederlands spesrutu over opwinden. Tu dei langa a Spanyoro. Ik versta die mannen span fu di a frow bori antruwa niet. Ze spreken Spaans. gi en. Hij was twee dagen boos Spanyorokondre zn. Spanje. omdat de vrouw antruwa voor Spanyoroman zn. Spanjaard, hem gekookt had. SYN: mandi. iemand die Spaans spreekt. ZIE TREFWOORD: Spanyoro. 4) ww. aanspannen, uitspannen. spare zn. reserve autoband. ZIE Efu yu no span a keti, a o dyompo kmopo. Als je de TREFWOORD: speri2. ketting niet aanspant loopt hij spari zn. rog (er is onderscheid er weer af. Span a titei gi mi. gemaakt tussen zoetwaterMi wani anga den krosi. Span roggen, libaspari, en zoutde waslijn even, ik wil de was waterroggen, sespari). ophangen. speri1 5) bnw. strak, vol geladen. A 1) bnw. gelijk. Den tu wagi dati bruku span na yu skin. De na speri. Den bigi a srefi. Die twee auto's zijn gelijk. Ze zijn broek zit strak om je lijf. A even groot. Ronaldo no abi boto span. De boot is vol geladen. Mi ede span. Mijn speri ini heri Sranan. Ronaldo hoofd zit vol (ik denk over heeft zijns gelijke niet in geheel teveel dingen na). of Mijn Suriname. hoofd is gespannen (soort 2) bnw. dezelfde leeftijdsgroep. hoofdpijn). Mi bere span. Ik A man dati n'e arki yonguwan. heb mijn bekomst (lett: mijn Soso wan man fu en speri kan buik is vol). taki nanga en. Die man luistert 6) ww. laden. Te yu span a gon, niet naar jongeren. Alleen dan dati wani taki tak' yu poti iemand van zijn leeftijd kan lai ini en. Als je een geweer met hem praten. geladen hebt, dan betekent het speri2 zn. reserve autoband. VAR.: dat je er kogels in gedaan hebt. spare. VAN ENG: spare. SYN: lai1. spesrei 7) bnw. geladen. Luku bun! A 1) zn. specerij, kruiden (van gon span. Pas op! Het geweer eten). Yu e poti spesrei ini a is geladen. nyanyan fu gi en wan switi tesi. No span! Maak je niet druk. No Men doet specerijen in het eten span. Mi o seti a heri tori gi yu. om het lekker te maken. Maak je niet druk. Ik zal alles 2) ww. marineren, inleggen van voor je regelen. vlees (SN). Te wan friyari de, spansfrow zn. bidsprinkhaan. den sma e spesrei den meti wan Spanyoro dei na fesi. Bij een verjaardags1) zn. Spanjaard, iemand die feest marineert men het vlees een dag van te voren. Spaans spreekt. SYN: Spanyoroman. spesrutu 1) bnw. speciaal, bijzonder. Mi 2) bnw. Spaans. Wan Spanyoro boto kon. Er is een Spaanse frow lobi bori spesrutu boot gekomen. nyanyan gi Kresneti. Mijn vrouw houd ervan om iets 3) zn. Spaanse taal. Mi no e speciaals klaar te maken met ferstan den man. Den e taki 222
spikri Sranan Tongo - Nederlands sproiti Kerst. 4) zn. injectiespuit. 5) ww. ejaculeren. 2) bw. speciaal. A buku disi skrifi naki spoiti ww. injectie geven, spesrutu gi pikin-nengre. Dit injecteren. Di mi go na datra, a boek is speciaal voor kinderen naki mi tu spoiti. Ik ben naar de geschreven. dokter geweest en hij heeft me spikri1 twee injecties gegeven. SYN: gi 1) zn. spijker. spoiti. 2) ww. spijkeren. Mi spikri den teki spoiti ww. injectie krijgen. lati fasi na a postu. Ik heb die Te yu e go na dorosei kondre, latjes vastgespijkerd aan de yu mu go na BOG go teki balk. spoiti. Voor je naar het buitenspikri2 zn. spiegel. land gaat, moet je naar het spikrimarki zn. spijkergat, maar BOG voor een injectie. ook een litteken veroorzaakt sponsu zn. spons. door een spijker. In'sei fu a oso spot'popki zn. spotpopje (SN), ben lai nanga spikrimarki. De iemand die bespot of geplaagd binnenkant van het huis zat vol wordt, risee. spijkergaten. spotu zn. spot, grap. A dedespikri-olo zn. spijkergat. boskopu di mi yere, mi ben denki spiti taki na spotu den e meki. Toen 1) ww. spuwen, uitspugen. Te den ik het overlijdensbericht hoorde, boi e nyan watramun, den lobi dacht ik dat het een grap was. luku suma man spiti den siri a no spotu bw. bijzonder veel. A moro fara. Wanneer de jongens no spotu alen kon tide! Het watermeloen eten, houden ze heeft vandaag echt hard ervan om te zien wie de pitten geregend! het verste kan spugen. meki spotu nanga ww. spotten 2) zn. speeksel, spuug. met, plagen. A no bun fu spotu spoiti nanga Gado. Het is niet goed 1) ww. spuiten, bespuiten (met met God te spotten. No meki een middel), besproeien. Mi mu spotu nanga a dagu disi. Plaag spoiti a sei oso fu kiri den mira. deze hond niet. ZIE: dreigi. Ik moet de zijkant van het huis ori na spotu ww. voor de gek bespuiten om de mieren te houden. A boi disi no abi doden. Fosi Merlin go na strati, lespeki. A e ori bigi bigi sma na a spoiti pikin switismeri na en spotu. Deze jongen heeft geen sei neki. Voordat Merlin de respect. Hij houd ouderen voor straat op ging, spoot ze wat de gek. parfum in haar hals. spotuman zn. grappenmaker, 2) ww. inspuiten, inenten, spotter. ZIE: komediman. injecteren. Datra spoiti a dresi sprenka zn. sprinkhaan. VAN NL: fu a wroko moro esi. De dokter sprinkhaan. spoot hem het medicament in sproiti ww. spruiten. Dri dei baka voor een sneller effect. di un sai den siri, den bigin 3) zn. injectie. Wan klem spoiti sproiti. Drie dagen nadat we het no sari. Eén tetanusinjectie is zaad gezaaid hadden, begon het niet voldoende. 223
spuku Sranan Tongo - Nederlands srefi uit te spruiten. ZIE: pransun. sani. Mi no e bai sani fu dorosei kondre. Als ik naar de spuku winkel ga, koop ik Surinaamse 1) zn. spook. goederen. Ik koop geen dingen 2) ww. spoken. A kamra e spuku. uit het buitenland. Het spookt in de kamer. 3) zn. de Surinaamse taal. SYN: 3) ww. problemen geven van onbekende aard. A wagi e Sranan Tongo. spuku mi. Ala mamanten mi mu Sranan Tongo zn. de Surinaamse feti nanga en fosi a start. Ik taal. ZIE: Takitaki. VAR.: Sranan. Sranankondre zn. Suriname. weet niet wat het probleem is Sranankondre, Sranankondre, met de wagen. Elke morgen mi moi kondre mi lobi yu! kost het me veel moeite om Suriname, Suriname, mijn hem te starten. ZIE: dangra. mooi land, ik hou van jou! spun Srananliba zn. Surinamerivier. 1) zn. lepel. ZIE: forku; nefi. Srananman zn. Surinamer. Wi de 2) ww. uitlepelen. I naf' puru a tan Srananman. Wij blijven wiel. I kan spun a banti kon na Surinamers. doro dan yu e lapu en. Je hoeft Sranansma zn. Surinamer (ook het wiel er niet af te halen. Je collectief). kan de binnenband eruit halen sranga bw. voor een korte tijd, en daarna lappen. voorlopig, tijdelijk. Mi de dya spuru ww. spoelen. Yu kan poti nanga fakansi. Mi e tan sranga pikinso watra gi mi fu spuru den na mi s'sa. Ik ben hier op krosi? Kun je wat water voor me vakantie. Ik blijf voorlopig bij klaarzetten om die kleren te mijn zuster. Wakti sranga. Mi e spoelen? VAN NL: spoelen. kon. Wacht even. Ik kom. srafu zn. slaaf. FEM: umasrafu. ZIE: sranti bnw. brutaal, vrijpostig. ZIE katibo. srafumasra zn. slavenhouder. TREFWOORD: asranti. srafumisi zn. een vrouw die slaven srapu bezit. 1) bnw. scherp. A owru no srapu. srafuten zn. slaventijd. A dede. De houwer is niet srakti ww. slachten. scherp, hij is bot. ANT: dede2. sraktiman zn. slager. 2) ww. wetten, aanzetten. Srapu srakti-oso a owru nanga wan feiri. Zet de 1) zn. slachthuis, abattoir. houwer aan met een vijl. 3) bw. helder, scherp. Oma no e 2) zn. slagerij. Mi e go na si srapu moro. Oma ziet niet srakti-oso fu bai wan pisi meti. scherp meer. SYN: krin. Ik ga naar de slagerij om een 4) bnw. intelligent, slim. A boi stuk vlees te kopen. VAR.: disi srapu. Es'esi a e grabu ala srakt'oso. sani. Deze jongen is intellisrakt'oso ZIE TREFWOORD: srakti-oso. gent. Hij snapt alles heel gauw. Sranan srefi 1) zn. Suriname. VAR.: 1) bnw. zelfde. Ala dei na den Sranankondre. srefi sma e kon ferferi unu. 2) bnw. Surinaams. Te mi e go na wenkri, mi e bai Sranan Elke dag komen dezelfde 224
srefidensi Sranan Tongo - Nederlands sroiti mensen ons plagen. SYN: sèm. zilverkleurige vissen die als lokaas gebruikt worden. 2) bw. legt nadruk op het sribi onderwerp. Skowtu srefi no 1) ww. slapen. Tide mi sribi te sabi suma fufuru a wagi. Zelfs aiti yuru. Vandaag heb ik tot de politie weet niet wie die wagen gestolen heeft. Yu srefi acht uur geslapen. 2) zn. slaap. Baka di a dringi a sabi a sani dati, san wani taki dresi, a fadon ini wan dipi yu lan. Je weet zelf wat het sribi. Nadat hij het medicijn betekent om verlamd te zijn. Na ingenomen had, viel hij in een en srefi ben mus du ala sani. diepe slaap. Sribi ben kiri mi Hij moest alles zelf doen. tide mamanten. Dat' meki mi srefidensi zn. onafhankelijkheid, kon lati. Ik was erg slaperig zelfstandigheid. SYN: manspasi. vanmorgen, daarom ben ik laat srefsrefi bw. legt nadruk op wat gekomen. (lett: Slaap heeft me gezegd is. Pikin-nengre no mag gedood vanmorgen...) kon ini a wrokopresi srefsrefi. go sribi ww. slapen gaan. Den Kinderen mogen beslist niet in pikin go sribi bika tamara den deze werkplaats komen. Mi lobi mus go na skoro. De kinderen dyindyabiri srefsrefi. Ik houd zijn al gaan slapen omdat ze erg veel van gemberbier. morgen naar school moeten. sreka ww. jezelf of iets sribikamra zn. slaapkamer. voorbereiden of prepareren. A sribikrosi zn. deken, pyjama, man sreka a dede fu a no pori. beddelaken, nachtjapon. Odo: De man heeft het lijk Mama na sribikrosi. A no e tapu geprepareerd zodat het niet zal dede, ma a e tapu syen. Spreekbederven. Birfrow go sreka en woord: Bij moeilijkheden skin fu ogri no miti en. De spreekt het moederhart (lett: buurvrouw is zichzelf gaan Moeder is als een slaapkleed. voorbereiden zodat haar geen Ze kan de dood niet tegenkwaad kan overkomen. houden, maar de schande kan ze sren zn. oude geldwaarde van 8 wel bedekken). cent. GEBRUIK: verouderd. sribi-papaya zn. gevlochten srepi ww. slepen. Yu no mu opo a slaapmat. VAR.: papaya2. hebi kisi. Srepi en go na wan sei. sribipe ZIE TREFWOORD: sribipresi. Til de zware kist niet op, sleep hem naar de kant. A wagi libi mi sribipresi zn. slaapplaats, bed, na pasi. Un ben abi fu srepi en hangmat. VAR.: sribipe. sribisani zn. beddegoed, go moro fara. De auto heeft me slaapkleren. in de steek gelaten. We hebben srikasneki zn. pseudo boa hem verder moeten slepen. Sensi constrictor. Ook bekend als di a wagi naki en, a e srepi en ingibangi. wan sei futu. Sinds hij aangesrio zn. jacarinavink, dansreden is, trekt hij met zijn ene meestertje. been (lett: sleept hij zijn ene sroisi zn. sluis. VAN NL: sluis. been). sroiti bnw. gierig, zuinig, niet sriba zn. naam voor een groot goedgeefs zijn. A man pe mi ben aantal soorten van kleine 225
sroto Sranan Tongo - Nederlands steifi wroko fosi ben sroiti. De man militaire dienst. waar ik eerst gewerkt heb, was srudati kampu kazerne, bivak. ZIE gierig. SYN: kundu3; gridi. TREFWOORD: kampu. s'sa zn. zus, zuster. (variant van sroto sisa). ZIE TABEL BIJ: famiriman. 1) zn. slot. A sroto mu kisi pikinso s'sei zn. schaar. (variant van sisei). oli. Het slot heeft een beetje s'sibi zn. bezem. (variant van olie nodig. GEBRUIK: Er is maar sisibi). een woord voor slot en sleutel. s'so bnw. leeg. ZIE TREFWOORD: soso. Als men onderscheid moet s'su zn. schoenen. (variant van maken tussen slot en sleutel is susu). het mama nanga pikin (moeder stampu1 en kind). 1) ww. stampen (in een vijzel). Yu 2) zn. sleutel. Mi lasi a sroto. Mi e stampu pinda ini wan mata fu no man opo a doro moro. Ik meki pindakasi. Men stampt heb de sleutel verloren. Ik kan pinda's in een vijzel om er de deur niet meer openmaken. pindakaas van te maken. 3) ww. sluiten. Sroto a doro gi 2) ww. stampen (met de voeten). mi. Sluit de deur voor me. N.B. No stampu so tapu a trapu! Men kan een deur op verschilStamp niet zo op de trap! lende manieren sluiten, b.v. met stampu2 bnw. gedrongen (kort en behulp van een slot (sroto), een breed) gebouwd. ZIE: hipsi. grendel (greni), een klamp stampu3 (krampu), een haak en oog 1) ww. stempelen. Solanga den (aka), of een houten balk no stampu a papira, a no abi (bowtu). ANT: opo1. warti. Zolang het document niet 4) bnw. op slot, gesloten. A doro gestempeld is, heeft het geen sroto. De deur is op slot. ANT: waarde. opo1. 2) zn. stempel, zegel. Mi ben abi 5) ww. opsluiten, wegsluiten. fu tnapu wakti wan heri yuru Skowtu tyari a man go sroto. langa fosi den naki wan stampu De politie heeft de man wegtapu a sani. Ik heb een uur lang gebracht om hem op te sluiten. moeten wachten voordat men Sroto a kuku ini a kasi fu den een stempel op dat ding pikin no go na en. Sluit de geplaatst had. koekjes weg in de kast zodat de stan ZIE TREFWOORD: ori stan. kinderen er niet aan kunnen stari zn. ster. komen. stegre 6) ww. op slot zijn, opgesloten zijn. Na tu yari kba di a man 1) ww. steigeren. sroto. De man is nu al twee jaar 2) ww. een rijwiel alleen op zijn opgesloten. achterwiel rijden, wippen. srudati zn. soldaat, militair. ZIE: steifi 1) bnw. sterk, potig, stevig. A legre. de ini srudati ww. in militaire wrokopresi e suku wantu steifi dienst zijn. Ala den tu boi fu mi yong' boi fu wroko ini a maksin. omu de ini srudati. Beide Het bedrijf is op zoek naar jongens van mijn oom zijn in enkele potige jonge mannen 226
steisri Sranan Tongo - Nederlands ston toespijs uit de pan gegeten. Ik voor magazijn werkzaamheden. wil niet alleen witte rijst eten. No poti a hebi dosu tapu a tafra stof'sani zn. gekonfijte vruchten. dati. A no steifi. Zet de zware Tanta Meta e seri switi stof'sani. doos niet op die tafel. Die is Tante Meta verkoopt lekkere niet stevig. ANT: swaki. ZIE: gekonfijte vruchten (lett: tranga. gestoofde dingen). 2) bnw. stijf. Fa mi futu ben tan stofu so langa ini a gips, a kindi kon 1) ww. stoven; met matige steifi. Omdat mijn been zo lang warmte in een gesloten pot of in het gips gezeten heeft, is de pan langzaam gaar (laten) knie stijf geworden. VAN NL: worden (vis, vlees, groenten of stijf. vruchten). Te yu e stofu fowru, steisri bnw. gesteven. ZIE yu e baka en pikinso, yu e poti TREFWOORD: stesre. yu spesrei, yu e kanti pikinso stèm ww. stemmen van een watra gi en, dan yu e tapu a muziekinstrument. pan meki a stofu te a gari. sten zn. stem. Un yere wan sten, Wanneer je kip stooft, bak je ma un no si no wan sma. We hem eerst een beetje, je doet er hebben een stem gehoord, maar specerijen bij, je doet er wat we hebben niemand gezien. water bij, daarna maak je de poti sten ww. stemmen (bij pan dicht en stoof je de kip verkiezingen). Furu sma no go verder totdat hij gaar is. Te yu poti den sten a yari disi. Veel mensen zijn dit jaar niet gaan wani stofu kersi, yu e kuku den stemmen. kersi fosi, dan yu e poti sukru gi sterapra zn. sterappel. Soms en. Als je kersen wil stoven, gewoon apra genoemd. kook je ze eerst op, dan doe je stesre er suiker bij. ZIE: bori; baka2; 1) ww. stijven. Te yu e stesre den smuru1. 2) bnw. gestoofde (vis, kip, krosi, den e tan moro langa. vlees, groenten, of vruchten). Als je de kleren stijft, blijven Tide wi o nyan stofu fowru. ze langer netjes. Fosi yu e tai a Vandaag eten we gestoofde anyisa, yu mu stesre a krosi. kip. Voordat je een hoofddoek stofukronto zn. gestoofde kokosvouwt, moet je de stof eerst noot. SYN: krontokuku. ZIE: dosi. stijven. ZIE: goma. stofusani zn. gekonfijte vruchten. 2) bnw. gesteven. Wan lo stesre (variant van stof'sani). krosi didon drape san mus triki stoipi1 zn. stuipen, convulsies. ete. Er liggen nog heel veel kisi stoipi ww. stuiptrekken. gesteven kleren daar die stoipi2 zn. stuitbeen, staartbeen. gestreken moeten worden. VAR.: steisri. stoipi-siki zn. epilepsie, vallende stimofo zn. toespijs of vlees, wat ziekte. men met rijst of brood eet. Den stompu zn. stomp (van een boom), pikin nyan ala a stimofo ini a stronk. ZIE TREFWOORD: tompu. patu. Mi no wani nyan soso ston aleisi. De kinderen hebben al de 1) zn. steen. 227
stonbangi Sranan Tongo - Nederlands strafu 2) zn. bouwsteen, een stuk beton. tori stotu te dya. Hier eindigt het verhaal. ANT: bigin. ZIE: kba. SYN: bowston. 3) bnw. gemaakt van steen, maar stowtu meestal van beton. 1) ww. zeuren om iets te krijgen. broko ston zn. gebroken bouwA pikin e stowtu fu a preisani fu steen. Te den kba broko a a trawan. Het kind doet niets dan dwingen om het speelgoed skotu, dan wi o furu den olo ini van het andere kind. Mi no lobi a strati nanga den broko ston. Als ze klaar zijn met het a boi disi. Na wan stowtu pikin. afbreken van de muur, zullen Ik houd niet van deze jongen. we de gaten in the weg met de Het is een dwingerig kind. GEBRUIK: Het wordt ook als znw. gebroken stenen vullen. of bnw. gebruikt. ZIE: dwengi. stonbangi zn. stenen zitbank. stonbanti zn. suspensoir. 2) ww. huilen (van volwassenen stondoifi zn. verzamelnaam voor en van kinderen die vaak en verschillende kleine grondveel huilen). A no spotu stowtu duifjes. Ook bekend als stonka. a famiri stowtu di den poti a 1) klein grondduifje. dedeskin ini a olo. De familie 2) grijs dwerggrondduifje. heeft flink gehuild toen men 3) rood grondduifje. het lijk in de groeve neerliet. Mi stonfutu no man nanga a stowtu san a 1) zn. stenen voetstuk waarop pikin disi e stowtu te a e meki tifi. Ik kan niet tegen het gehuil men vroeger huizen bouwde. 2) zn. figuurlijk gebruikt voor van dit kind wanneer het iemand die vanaf het begin of tandjes krijgt. (lett: het gehuil voor een zeer lange tijd bij iets dat dit kind huilt als...). GEBRUIK: betrokken is. Het wordt ook als znw. of bnw. stonka zn. steenduif, verzamelgebruikt. naam voor verschillende kleine straf'man zn. gestrafte, grondduifjes. Ook bekend als gevangene, gedetineerde. stondoifi. straf'oso zn. gevangenis. ZIE: stonpopki zn. standbeeld, dungru-oso. afgodsbeeld. Den meki wan strafu stonpopki fu memre babun 1) zn. straf. Ala sma skreki di den nanga mai. Ze hebben een yere a strafu di den leisi gi en. standbeeld gemaakt van babun Iedereen schrok toen ze het en mai om de Hindoestaanse vonnis hoorden dat over hem immigranten te herdenken. A no uitgesproken werd. bun fu kindi gi wan stonpopki. 2) ww. straffen. Gado o strafu Het is niet goed om voor een den man dati. God zal die beeld te knielen. mannen straffen. stonskotu zn. stenen muur. de na strafu ww. in de stotu1 overg.ww. stoten, stuiten. gevangenis zijn. koti strafu ww. straf uitzitten. A Mi stotu mi futu na a ston dape. koti dri yari strafu. Hij heeft Ik heb mijn voet tegen die steen drie jaren straf uitgezeten. SYN: daar gestoten. stotu2 onoverg.ww. eindigen. A beni strafu. 228
strafuman Sranan Tongo - Nederlands sukru leisi strafu ww. berechten, Vandaag heeft Norbert een veroordelen. A krutubakra mooi gestreept hemd aan. SYN: wakti te leki ala sma kon tiri strepistrepi. fosi a leisi strafu gi a 3) ww. doorstrepen. Di mi si taki fufuruman. De rechter wachtte den strepi mi nen, mi ben sabi totdat iedereen stil was voordat taki mi no bo kisi wan dyari. hij de dief veroordeelde. Toen ik zag dat mijn naam nyan strafu ww. straf doorstreept was, wist ik dat ik ondergaan. niet in aanmerking kwam voor strafuman zn. gestrafte, een perceel. gevangene, gedetineerde. hari wan strepi ww. een lijn (variant van straf'man). tekenen of trekken. A hari wan strafu-oso zn. gevangenis. (variant strepi ini a santi. Hij trok een van straf'oso). lijn in het zand. strati zn. straat. VAN NL: straat. strepistrepi bnw. gestreept. stroistroi ww. strooien. Di a puru go na strati ww. uitgaan. A: Pe a kuku ini a onfu, a stroistroi yu m'ma de? B: Mi bribi a go sukrumoisi na en tapu. Toen ze na strati, yèrè. A: Waar is je de koek uit de oven haalde, moeder? B: Ik geloof dat ze strooide ze er muisjes overheen. uitgegaan is, hoor. strun zn. citroen. ZIE: alanya; strei 1) ww. strijden. Transvaal nanga apresina; lemki; ponpon1. Robinhood e strei fu wini. strungrasi zn. een grassoort die Transvaal en Robinhood ruikt naar citroen (wordt meestal strijden om de overwinning. gebruikt als geneesmiddel voor verkoudheid). SYN: feti. 2) zn. strijd. Yu wini a strei. Je struntyi zn. strontje. ZIE: soro-ai. hebt de strijd gewonnen. stuka 3) ww. wedden. Mi e strei anga 1) ww. studeren, onderzoeken. A yu taki Robinhood o wini. Ik boi o go stuka na Bakrakondre. wed met je dat Robinhood zal De jongen zal gaan studeren in winnen. Nederland. Nownowde den boi 4) zn. weddenschap. Robinhood e stuka bun fosi fa den kan wini, dus yu wini a strei. broko kon ini yu oso. TegenRobinhood heeft gewonnen, woordig onderzoeken de dus je hebt de weddenschap jongens eerst goed hoe ze in je gewonnen. huis kunnen inbreken. ZIE: leri1. streiboto zn. roeiwedstrijd, boten 2) zn. studie. A stuka san mi e du wedstrijd. no makriki. De studie die ik streilon zn. wedloop. ZIE: wega. volg is niet makkelijk. strepi stupu zn. stoep. ZIE: drompu. 1) zn. streep, lijn. A fraga fu sturu Sranan abi tu weti strepi. De 1) zn. stoel. ZIE: bangi1; tafra. vlag van Suriname heeft twee 2) zn. zetel i.d. witte strepen. volksvertegenwoordiging. 2) bnw. gestreept. Tide Norbert sukru weri wan moi strepi empi. 1) zn. suiker. 229
sukrubakba Sranan Tongo - Nederlands sunsaka meisjes het hof. 2) bnw. zoet. A te sukru tumsi. diki suku ww. onderzoeken. No De thee is te zoet. wan sma ben wani taki, ma 3) ww. suikeren, zoeten. Sukru skowtu diki suku te leki den en pikinso moro. Doe er nog feni suma kiri a frow. Niemand wat suiker bij. wilde iets zeggen, maar de 4) bnw. gezellig. Mi lobi te politie bleef onderzoeken Hendrik e kon bika a man dati totdat ze hadden uitgevist wie sukru. Ik vind het leuk als de vrouw vermoord had. SYN: Hendrik komt want hij is gezellig. SYN: switi; tyari fatu. ondrosuku. 5) zn. suikerziekte. Te yu abi suku mofo ZIE TREFWOORD: mofo. sukru, yu no mu nyan furu 1) aanstoot gevend. swit'sani. Als je diabeet bent, 2) uitlokken. mag je niet veel zoetigheid sula zn. stroomversnelling, eten. VAR.: sukrusiki. waterval. sukrubakba zn. een bacovensoort suma met korte zoete vruchten. Ook 1) vrag.vnw. wie. Suma e kon bekend als pikinmisi-finga dape de? Wie komt daar aan? bakba. 2) onbep.vnw. wie, welke sukrub'bu zn. luchtbel die ontstaat persoon. Skowtu no sabi suma in het zand na de regen. du a sani. De politie weet niet sukru-erki zn. suikergoed wie dat gedaan heeft. Luku gemaakt van kokosnoot en suma e kon! Kijk eens wie er pinda's (meestal gemaakt voor komt! een dede-oso). sungu sukrukandra zn. suikerklont, 1) ww. zinken, overstromen. Den kandij. botoman sabi fu lai den boto, sukrumira zn. faraomier. meki den boto no sungu. De sukrumoisi zn. muisjes (broodbootslieden weten hun boot beleg). zodanig te laden dat hij niet sukrupatu zn. suikerpot. zinkt. Mi granm'ma e sungu sukrusani zn. suikerwerk, snoep. den krosi na ini sopo watra fosi SPEC: kawston; kawlade; a kar'tiki den. Mijn lek'tongo; kakaston; amalan; grootmoeder weekt de kleren lonka; watrakan2; bigifutu2. eerst in zeepwater voordat zij ze met de maïskolf bewerkt. ZIE: sukrusiki zn. suikerziekte. ZIE TREFWOORD: sukru. kanti. sukruskrati chocolade met suiker. 2) ww. onder water lopen. Di ZIE TREFWOORD: skrati. alen kon hebi, a heri prasi suku sungu. Toen het hard regende, 1) ww. zoeken. Mi e suku mi liep het hele erf onder. 3) ww. verdrinken. Di a boto moni. Mi no sabi pe mi poti en. Ik zoek mijn geld. Ik weet niet drai tapu, feifi sma sungu. waar ik het gelegd heb. Toen de boot omkantelde, zijn 2) ww. het hof maken. Heri dei a vijf mensen verdronken. SYN: boi e suku den pikin meid. De dede na watra. hele dag maakt de jongen de sunsaka zn. zuurzak (vrucht). 230
supu Sranan Tongo - Nederlands swaki supu zn. soep. ZIE: brafu. hoe ze in onze oren zoemen. Te yu e piki rowsu, yu mu luku bun supuwiwiri zn. soepgroente, taki den maka no sutu yu. Als selderie. je rozen plukt, moet je susu ['s∙u] zn. schoen. GEBRUIK: oppassen dat de dorens je niet meestal duidt het een paar steken. ZIE: dyuku; beti. schoenen aan, maar soms kan sutu faya gi ophitsen. ZIE het ook één schoen betekenen. wan futu susu zn. een enkele TREFWOORD: faya1. schoen. A wan futu susu fu mi sutu wan finga go na loktu vinger boro. Er zit een gat in één van opsteken. ZIE TREFWOORD: finga. mijn schoenen. sutusutu ww. porren, meerdere malen steken. SYN: dyukudyuku. sutu1 swa 1) ww. schieten. Tide mi omu 1) bnw. zuur. sutu wan pingo. Vandaag heeft 2) ww. verzuren, zuur toevoegen. mijn oom een pingo geschoten. No poti a lemki ini a ijskasi. A o 2) ww. afsteken, afschieten. Den swa a merki. Leg het lemmetje sma lobi fu sutu finpeiri owruniet in de ijskast. Dan wordt de yari neti. Men houdt ervan om melk zuur. (lett: het zal de melk vuurwerk af te steken op oude. zuur maken) A pon sukru Skowtu e ondrosuku ete sortu tumsi. I mus swa en pikinso wan fu den man sutu a gon. De moro. De pom is te zoet. Je politie is nog bezig te ondermoet er wat meer zuur bij zoeken wie van de mannen het doen. geweer heeft afgeschoten. swa en fesi ww. nors, sutu2 ww. ontploffen, springen onvriendelijk of boos gezicht (bijv. een band). Di a oso e zetten. ZIE TREFWOORD: fesi1. bron, wan gasbom di ben de na swa-alanya zn. citrussoort, ini sutu. Toen het huis afzuuroranje. Ook bekend als brandde, ontplofte er een gaskorsow-alanya. ZIE: alanya. cylinder die zich daar bevond. swagri zn. zwager, zusters man. Wan fu den baka banti fu a wagi GEBRUIK: In het Sranan is waarsutu. Een van de achterbanden schijnlijk geen apart woord voor van de wagen is gesprongen. schoonzuster. ZIE TABEL BIJ: sutu3 famiriman. 1) ww. instoppen, insteken. Fu di swai ww. zwaaien. Fa a lawman e a susu ben bigi gi mi futu, mi waka e swai nanga a owru, a sutu papira go ini a susu. kan gi sma mama mankeri! Omdat de schoenen mij te groot Zoals die gek met een houwer waren, heb ik er papier loopt te zwaaien, kan hij iemand ingestopt. Yu kan sutu den vreselijk verwonden. ksabatiki go ini a gron. Je kan swaki de cassavestokken in de grond 1) bnw. zwak. No sidon tapu a steken. sturu. Den futu fu en swaki. Ga 2) ww. steken, prikken. Un sabi niet op die stoel zitten, de poten fa maskita kan sutu un, èn fa a zijn zwak. ANT: tranga. kan bari na sma yesi. Je weet 2) zn. zwakte. A abi wan swaki hoe muskieten ons steken en 231
swakifasi Sranan Tongo - Nederlands sweti gi sopi san e poti en ala yuru zuurgoed. SPEC: apra; oleif; na problema. Hij heeft een manya; pomusteri; birambi; zwakte voor alcohol waardoor komkomro. hij telkens weer in de swen ww. zwemmen. Te yu e swen problemen komt. ini a liba, a watra e dribi yu tya swakifasi zn. zwakheid. Gado mu gwe. Als je in de rivier zwemt, yepi wi nanga den swakifasi fu trekt de stroom je mee. wi. God moet ons helpen onze swenman zn. zwemmer. zwakheden te overwinnen. sweri1 swakisei zn. zwakke zijde. A team 1) ww. eed afleggen, zweren. A no abi no wan swakisei. Ala man man sweri tak' a no en du en. e prei bun. De ploeg heeft geen Hij zwoer dat hij het niet zwakke zijde. Elke speler is gedaan had. goed. 2) zn. eed. Den boi meki wan swakiwan zn. zwakke. Unu di sweri tak' den no o taki suma tranga mus abi pasensi nanga kiri a man. De jongens legden den swakiwan. Jullie die sterk een eed af dat ze niet zouden zijn moeten geduld hebben met zeggen wie de man vermoord de zwakken. had. swampu zn. zwamp, moeras. ZIE: sweri2 kriki; liba; gotro; se. 1) ww. zwellen, rijzen. A dyesi swamputodo zn. pipa, Surinaamse meki ala a blon sweri. De gist pad. Ook bekend als pipatodo of heeft al het deeg doen rijzen. watratodo. 2) zn. gezwel, buil, bult. A abi swarf'dosu zn. lucifersdoos. ZIE wan sweri tapu en anu pe a kawfrei beti en. Hij heeft een TREFWOORD: swarfudosu. bult op zijn arm waar de daas swarf'tiki zn. lucifershoutje. ZIE hem gebeten had. TREFWOORD: swarfutiki. 3) bnw. gezwollen. Mi no man swarfu zn. lucifer. ZIE: swarfutiki. poti a sweri futu ini a susu. Ik VAN NL: zwavel. krijg het gezwollen been niet in swarfudosu [swařf 'do su] zn. de schoen. lucifersdoos. Teki wan sweti swarfudosu gi mi. Pak even een 1) zn. zweet. A sweti bron mi ai. doos lucifers voor me. swarfutiki [swařf 'ti ki] zn. luciHet zweet brandde in mijn fershoutje. Teki wan tiki swarfu ogen. nomo. Neem maar één lucifer. 2) ww. zweten. Fa mi wroko ini a son, mi sweti te mi heri empi ZIE: swarfu. kon nati. Doordat ik in de zon swari ww. slikken. Mi neki soro werkte, zweette ik zo dat mijn tak' mi no man swari. Mijn keel hele hemd nat werd. is ontstoken zodat ik nauwelijks 3) ww. moeite doen, zwoegen. kan slikken. Mi sweti fu kon na a wenkri swasani zn. op azijn gezette disi. Ik heb me in het zweet vruchten, zuurgoed (SN). Den gewerkt om aan deze winkel te froktu san wi poti tapu asin wi e komen. ZIE: feti. kari swasani. De vruchten die wij op azijn zetten noemen we 232
swipi Sranan Tongo - Nederlands syen swipi zn. alcoholische drank, likeur. 1) paradijsboomslang. swit'sopo geparfumeerde zeep, toiletzeep. ZIE TREFWOORD: sopo. 2) bepaald soort slang. Ook bekend als krawatasneki. swit'watra zn. ritueel kruidenbad. syabisyabi bnw. slordig en onverswit'bonki zorgd (wat kleding betreft). 1) zn. regenboom. syant zn. sergeant. ZIE: ofisiri. 2) zn. bepaald soort boon (heeft zoet, wit vruchtvlees om de syatu zaden). 1) bnw. kort. A wan sei futu fu a tafra syatu, dat' meki a e switi degedege. Een poot van de tafel 1) bnw. lekker, heerlijk. A nyanyan fu yu e smeri switi. Dat is te kort, daarom staat hij eten van je ruikt lekker. wankel. En bro ben syatu. Hij was kortademig. ANT: langa1. 2) bnw. aangenaam, prettig. Un 2) ww. verkorten, inkorten. Di mi psa wan switi ten drape nanga si taki a koto langa tumsi, mi mi frow famiri. We hebben een syatu en pikinso. Toen ik zag aangename tijd daar doordat de rok te lang was, heb ik gebracht met de familie van hem wat korter gemaakt. A mijn vrouw. brifi di yu skrifi langa tumsi. Yu 3) zn. lekkere smaak. Te a psa yu mus syatu en. De brief die je tongo, yu no e tesi a switi fu en geschreven hebt is te lang. Je moro. Als het over je tong is, moet hem inkorten. ANT: hari proef je die lekkere smaak niet meer. kon langa. 4) bw. gezellig, gelukkig, prettig, syatu pasi een kortere weg nemen. lekker (ook in figuurlijke zin). ZIE TREFWOORD: pasi. A sori leki den ben e libi switi syen nanga makandra. Het lijkt er 1) zn. schande, schaamte, op dat ze gelukkig hebben verlegenheid. A sani san a du samengewoond. A wagi fu yu e meki tak' a heri famiri kisi bigi rei switi ete. Je wagen rijdt nog syen. Hetgeen hij gedaan heeft, lekker. heeft de hele familie grote switismeri zn. parfum, reukwerk. schande bezorgd. (variant van swit'smeri). 2) bnw. schandelijk. Mi no man switismeri-oli zn. geparfumeerde nanga den syen sani san den e olie. (variant van swit'smeri-oli). du drape. Ik kan niet tegen de swit'kasaba zn. cassave die zonder schandelijke dingen die ze speciale voorbereiding daar doen. klaargemaakt kan worden. SPEC: 3) ww. zich schamen. A e syen fu kon in'sei. Hij schaamt zich om botrokasaba; boyokasaba. ZIE: binnen te komen SYN: firi syen. bitakasaba. swit'patata zn. bataat, zoete patat. 4) ww. verlegen zijn (variant swit'sani zn. snoepgoed. van: syensyen). swit'smeri zn. parfum, reukwerk. kon na syen ww. jezelf te swit'smeri-oli zn. geparfumeerde schande maken. Efu yu tan du olie. so, yu o kon na syen. Als je zo swit'sopi zn. een zoete blijf doorgaan, zal je jezelf te 233
syensyen Sranan Tongo - Nederlands tai schande maken. Borgoe hebt gedronken, ben ik syensyen ww. verlegen zijn. A e licht in het hoofd. syensyen, dat' meki a no e kon syow1 ww. sjouwen. Yu kan syow a pe furu sma de. Ze is verlegen, tas gi mi na oso? Kun je de tas daarom komt ze niet waar veel voor me naar huis sjouwen? ZIE: mensen zijn. VAR.: syen. tyari. syinsyart zn. katapult. VAR.: syow2 zn. schouwspel, spektakel, show. Gi suma yu e meki syow? sinsyart. VAN ENG: slingshot. Voor wie maak je zo'n syobu ww. duwen, porren, stoten. spektakel? Te yu de na ondro wowoyo, den syowman zn. sjouwer, sma e syobu yu fu ala sei. Als je (vracht)drager. op de markt bent, duwt men je syurkoro zn. zuurkool. van alle kanten. ZIE: syobusyobu. syuru bnw. kan makkelijk lossyobusyobu ww. meerdere malen geraakt worden of uit elkaar duwen of stoten. A meti no ben vallen. Oma wiwiri syuru. A e man go ini a saka, ma a fasi bos'bosu na a kankan. syobusyobu en te leki a go. Hij Oma's haar is aan het uitvallen. kon het vlees niet in de zak Het blijft bij bosjes in de kam krijgen, maar hij bleef duwen zitten. A meti bori te a syuru. totdat het lukte. Het vlees is gekookt totdat het syoro zn. kant van een rivier of uit elkaar valt. van de zee, wal, oever. Fu di a syusyu watra ben sek'seki tumsi ini a 1) zn. gefluister. Ala dei te mi e liba, den boto tan na syoro. Omdat de rivier onstuimig was, kon na wroko mi e yere syusyu bleven de boten aan wal. ZIE: syusyu. Mi sabi taki den e taki sma sani. Elke keer wanneer ik sekanti; libakanti; watrasei. VAN aan het werk kom, hoor ik ENG: shore. gefluister. Ik weet dat ze daar syòt zn. borrel, shot. Fa mi dringi over anderen zitten te roddelen. tu syòt Borgoe, dan ala mi ede waiwai. Omdat ik twee shots 2) ww. fluisteren.
T - t tabaka zn. tabak. tabiki zn. riviereiland. ZIE: tabiki. tafra 1) zn. tafel. ZIE: sturu. 2) zn. overvloedige maaltijd met verschillende spijzen en dranken, feestmaal. Di Oom Harry tapu feifitenti yari a gi wán bigi tafra. Toen Oom Harry vijftig werd heeft hij een groot feestmaal gehouden. ZIE: 234
fesa. tai1 1) ww. vastbinden, vastzetten. Tai a dagu na a keti, meki a no lon go na strati. Leg de hond aan de ketting zodat hij niet de straat op gaat. Mi o tai mi amaka na ondro a bon bika a waran na in'sei. Ik zal mijn hangmat onder de boom vastbinden omdat het binnen te
tai
Sranan Tongo - Nederlands taki leti warm is. Mi no man opo a spraak. Yu e yere na a taki fu en batra disi. Suma tai a batra so? tak' en a no wan Srananman. Je Ik krijg deze fles niet open. Wie hoort aan zijn uitspraak dat hij heeft hem zo stevig dichtgeen Surinamer is. Na a taki fu gedraaid? VAN ENG: tie. en yu kan tesi tak' a man disi 2) ww. vastgezet zijn, vastgewani meki kenki kon. Je kan aan bonden zijn. A boto tai na wan zijn manier van spreken bon. De boot is vastgebonden merken dat hij veranderingen aan een boom. voorstaat. tai2 bnw. strak, taai. Mi no man hari taki ww. tegenspreken, bekvechten. A pikin disi lobi fu nyan den kuku disi. Den tai. Ik hari taki nanga en m'ma. Dit kan deze koeken niet eten. Ze kind houdt ervan om haar zijn te taai. ANT: syuru. ZIE: moeder tegen te spreken. Heri tranga. VAN NL: taai. dei den tu frow disi e hari taki taigi ['taⁱ gi / 'teⁱ gi] ww. vertellen, nanga makandra. Deze mededelen, zeggen aan. A boi vrouwen bekvechten de hele disi no e ferstan san yu e taigi dag. en. Deze jongen begrijpt niet puru taki ww. uiten. Den sani wat je hem zegt. Go luku efu san a man disi puru taki, no omu abi sukru, dan yu kon taigi bun fu taki baka. De dingen die mi wantron. Ga kijken of de deze man uit, zijn niet goed om Chinees suiker heeft en kom het te herhalen. me dan meteen vertellen. ZIE: taki baka ww. herhalen. I no abi ferteri; taki1. fu taki baka san mi taki. Je taitai hoeft niet te herhalen wat ik 1) zn. spullen die bijeen gezegd heb. gebonden zijn in een doek. Fosi wani taki ww. betekenen. Mi no den umasma ben e meki wan sabi san a wani taki nanga taitai fu den was'krosi dan den dati. Ik weet niet wat hij tyari en tapu den ede. Vroeger daarmee betekent. maakten de vrouwen een taki2 vw. dat. Yu denki taki yu o bundel van het wasgoed en droegen deze op hun hoofd. man du en? Denk je dat je het 2) zn. spullen, bezit. Mi taigi en kunt doen? SYN: dati2. fu piki en taitai dan a gwe. Ik taki3 heb hem gezegd om zijn 1) zn. tak (van een boom). Kapu a taki fu a bon. Kap de tak van spullen te pakken en te vertrekken. ZIE: pototo; bagasi; de boom. ZIE: tiki. 2) zn. twijg, takje (b.v. van peterlai1; samasama. tak' vw. dat. ZIE TREFWOORD: taki2. selie of soepgroente). Tide den ben seri supuwiwiri feifi taki ini taki1 wan bosu fu banknotu. Vandaag 1) ww. zeggen, praten, spreken. verkochten ze een bosje van Den taki dat' den o kon tu yuru. vijf takjes soepgroente voor Ze hebben gezegd dat ze om vijftig cent. twee uur zullen komen. ZIE: taki leti eerlijk zijn, de waarheid taigi; ferteri; piki1. zeggen. ZIE TREFWOORD: leti3. 2) zn. manier van spreken of uit235
taki mofo Sranan Tongo - Nederlands tan taki mofo in de winti cultuur is het ogriman. een gebed uitspreken. ZIE takrusani zn. spook, geest. Esde TREFWOORD: mofo. neti mi si wan takrusani na taki odi groeten, de groeten doen. Wanicastrati. Ik heb gisteravond in de Wanicastraat een spook ZIE TREFWOORD: odi. gezien. SYN: takruyeye. ZIE: winti2; taki tangi danken. ZIE TREFWOORD: yorka; leba; bakru. tangi. takrusiki zn. eufemisme voor taki wan mofo zijn zegje doen. ZIE kanker. SYN: takruboi. TREFWOORD: mofo. takiman zn. woordvoerder, takrutitei zn. slanke boomboa. spreker. Wan pisten Karl brada Ook bekend als ingisneki. ben de takiman fu lanti. Voor takruyeye zn. demon, boze geest. een tijdje was Karls broer SYN: ogriyeye. woordvoerder van de regering. tak'taki Te wi o hori a campagne, un mu 1) ww. kletsen, babbelen. Fa yu si suku wantu bun takiman. den pikin doro, den bigin Wanneer we de campagne tak'taki na yu yesi. Zodra de houden, moeten we enkele kinderen thuis komen, beginnen goede sprekers hebben. ze honderduit te babbelen. Takitaki zn. andere benaming 2) zn. geklets, gepraat, praatjes, voor Sranan Tongo (wordt door gebabbel. A tak'taki fu den Surinamers als minachtend pikin e law mi. Dat gepraat van ervaren). de kinderen maakt me gek. takru tamalen zn. tamarinde. VAR.: 1) bnw. slecht, kwalijk, laagtamaren. hartig. A frow disi takru. A kiri tamanuwa zn. reuzenmiereneter. ZIE: mirafroiti; likanu. en eigi man. Deze vrouw is slecht. Ze heeft haar eigen man tamara bw. morgen (na heden). Yu gedood. ANT: bun. no mu broko yu ede gi tamara. Je moet je niet bezorgd maken 2) bnw. lelijk. Mi no feni a tas over morgen. Tamara mi o kon disi moi. A takru. Ik vind deze luku yu. Morgen kom ik je tas niet mooi. Hij is lelijk. ANT: opzoeken. ZIE: tide; esde. moi. takru-ati bnw. slecht, boosaardig, tra tamara bw. overmorgen. kwaadaardig. SYN: ogri-ati. tamaren zn. tamarinde. ZIE TREFWOORD: tamalen. takruboi zn. eufemisme voor tan1 kanker. SYN: takrusiki. takrudu zn. kwaad, slechte daden. 1) ww. blijven. Pe yu tan so Efu yu no kba nanga den langa? Waar ben je zo lang gebleven? takrudu fu yu, yu o kisi yu strafu. Als je niet ophoud met je 2) ww. wonen, verblijven. Pe yu slechte daden, zal je je straf e tan? Waar woon je? SYN: libi1. 3) ww. logeren. Di mi go na krijgen. SYN: ogridu. Paramaribo, mi ben tan na takrufasi zn. gemeenheid, YWCA. Toen ik in Paramaribo boosaardigheid. ANT: bunfasi. was, logeerde ik bij de YWCA. takruman zn. iemand met slechte Te mi go na Ptata, mi o tan manieren of karakter. ZIE: 236
tan
Sranan Tongo - Nederlands tap'sei tanga zn. benaming voor verschilnanga mi swagri. Als ik naar lende soorten tangen, plijer (SN). Nederland ga, zal ik bij mijn zwager logeren. tangi zn. dank, dankbaarheid. Den 4) ww. blijven, doorgaan met. pikin fu tide no sabi san na Wins' yu e fon a boi, a e tan du tangi. De kinderen van ogri. Al zweep je de jongen, hij tegenwoordig kennen geen blijft toch kwaad doen. dankbaarheid. Tangi fu bun na tan abra ww. overblijven. Poti a kodya. Stank voor dank krijgen. nyanyan san tan abra ini a taki tangi ww. danken, ijskasi. Zet het eten dat is bedanken. A no taki a frow overgebleven in de ijskast. tangi srefi dan a gwe. Hij Tan bun! het beste ermee. Mi e bedankte de vrouw niet eens gwe. Un tan bun, yèrè! Ik ga maar ging weg. weg. Het beste ermee, hoor! tangitangi bw. alstublieft, met (lett: Blijven jullie goed, hoor!) beleefdheid vragen. Mi e begi yu tangitangi, poti a pikin gi mi na TEGENH: Waka bun! skoro. Kunt u alstublieft het tan na baka ww. achterblijven. kind voor me naar school Ala sma gwe. Na mi wawan tan brengen? GEBRUIK: Wordt na baka. Iedereen is weg. Ik alleen ben achtergebleven. gebruikt bij een dringend tan2 tw. uitroep van verbazing. verzoek. Tan! A no tanta Koba e kon tanpe ZIE TREFWOORD: tanpresi. dape de? Wacht eens! Is dat tanpresi zn. woonplaats, verblijfniet tante Koba die daar plaats. Mi brada no drai kon aankomt? baka na Sranan bika a feni wan tan aka blijven zitten (op school), bun tanpresi na Ptata. Mijn niet bevorderd zijn tot de volbroer keerde niet terug naar gende klas. ZIE TREFWOORD: aka1. Suriname omdat hij een goede verblijfplaats in Nederland had tan na ai wakker blijven, opletten. gevonden. VAR.: tanpe. ZIE TREFWOORD: ai1. tan na baka achter blijven. ZIE tanta 1) zn. tante. ZIE TABEL BIJ: TREFWOORD: baka3. tan poko blijven zitten, niet over famiriman. 2) zn. een grote dikke vrouw. gaan. ZIE TREFWOORD: poko. tan poko Jantje zittenblijver. ZIE tanteri ww. treiteren, tergen, TREFWOORD: poko. provoceren. Ala yuru a man disi tan sidon blijven zitten (op e kon tanteri mi! Deze man school), niet over gaan. ZIE komt me telkens weer lastig TREFWOORD: sidon. vallen! tan tiri stil blijven, zwijgen, tap'ai-wiwiri zn. wenkbrauw. stilstaan (van een uurwerk). ZIE tap'bere pikin laatste kind. ZIE TREFWOORD: tiri1. TREFWOORD: pikin2. tanbun zn. weldaad, nuttigheid. tap'futu zn. wreef. ZIE: futu. Fu dringi dresi na wan tanbun tap'sei fu yu skin. Het drinken van 1) bw. bovenkant. ANT: ondrosei. medicijn is een weldaad voor ZIE: sodro. het lichaam. 2) zn. bovenop, bovenwaarts, het 237
tapu Sranan Tongo - Nederlands taratitei binnenland van Suriname. Sma 4) zn. amulet, magisch medicijn na tap'sei e uku nanga lin. In dat moet beschermen tegen het binnenland vissen de kwaad. Mi omu abi wan tapu mensen met een vislijn. na en skin taki no wan sma kan tapu1 sutu en nanga wan gon. Mijn oom heeft een magisch amulet 1) ww. dichtdoen, dichtmaken, sluiten. Tapu den fensre te a die hem beschermt, zodat niemand hem kan neerschieten. alen e kon. Doe de ramen dicht GEBRUIK: het kan gedronken als het regent. Ala den bangi e tapu tu yuru. Alle banken worden of gedragen als amulet om je lichaam te beschermen, sluiten om twee uur. ZIE: sroto. of kan het geplaatst worden op 2) bnw. dicht, gesloten. A strati een erf, of huis, of elders. tapu gi ala oto. De straat is tapu3 vz. op, bovenop. A nyanyan voor alle auto's afgesloten. ANT: opo1. de tapu a tafra. Het eten staat op 3) ww. dekken, bedekken, tafel. ANT: ondro. afdekken. Tapu a nyanyan tapu bro sterven. ZIE TREFWOORD: nanga wan duku. Dek het eten bro. met een doek af. tapu pasi versperren. ZIE 4) ww. steriliseren. Di a kisi a di TREFWOORD: pasi. fu siksi pikin, a aksi datra fu tapu skreki angst inboezemen. ZIE tapu en fu a no kisi moro. TREFWOORD: skreki1. Nadat ze haar zesde kind tapu wan sma bowtu op schoot. gekregen had, vroeg zij de ZIE TREFWOORD: bowtu1. dokter om haar te steriliseren. tapu wan sma mofo iemand de naki tapu ww. dichtslaan. Mi mond snoeren, het zwijgen skreki wiki di a doro naki tapu. opleggen. ZIE TREFWOORD: mofo. Ik schrok wakker toen de deur tapu-ai-wiwiri zn. wenkbrauw. dichtsloeg. (variant van tap'ai-wiwiri). wai tapu ww. dichtwaaien. Aka tapun zn. deksel. a doro fu a no wai tapu. Zet de tara deur op de haak zodat hij niet 1) zn. teer, pek. dichtwaait. 2) ww. teren. Fosi yu saka den tapu2 kokro, yu mu tara den. Voordat je de duikers neerlaat, moet je 1) ww. overvallen, weerhouden, ze eerst teren. beletten. Alen tapu mi na pasi. 3) bnw. kleverig. (variant van De regen heeft me onderweg taratara). overvallen. taratara 2) ww. ophouden. Tapu nanga a 1) bnw. kleverig, plakkerig. sani san yu e du! Houd daarmee op! SYN: kaba. 2) ww. kleverig maken. Luku bun 3) ww. ervan weerhouden, te yu e nyan sterapra tak' a no tegenhouden. Yu mu tapu den taratara yu mofo. Let op bij het pikin meki den no prei na strati. eten van een sterappel dat je Je moet de kinderen ervan mond niet kleverig wordt. VAR.: tara. weerhouden om op straat te taratitei zn. bepaald soort gouden spelen. SYN: ori. 238
Tata Sranan Tongo - Nederlands telo of zilveren ketting. die dingen hier weggenomen? Tata aanspr.vorm. vader, 2) ww. kiezen, uitkiezen. Suma voorouder. Wi Tata na heimel... yu denki tak' den o teki leki Onze Vader die in de hemel president? Wie denk je dat ze zijt... GEBRUIK: Aanspreektitel als president zullen kiezen? go teki ww. halen, ophalen. Mi voor een vooraanstaand persoon. mus go teki mi boi na skoro. Ik In de kerktaal wordt het gebruikt moet mijn zoon van school voor God. ZIE: Pa; Ba1; Ma1; Sa1. ZIE TABEL BIJ: famiriman. halen. taya zn. plant met grote bladeren teki abra en eetbare wortelen. 1) ww. overnemen. Brada, mi tayawiwiri zn. tajerblad, weri! Yu teki abra. Broeder, ik groentesoort met grote bladeren. ben moe! Neem het van me te1 over. 2) ww. veroveren. Fosi den 1) vw. als, wanneer. Tamara te mi kmopo fu wroko, mi o krin a ingrisman ben abi Sranan, ma prasi. Wanneer ik morgen van dan den bakra teki a kondre abra. Vroeger was Suriname in het werk kom, zal ik het erf bezit van de Engelsen, maar schoonmaken. ZIE: di. toen veroverden de 2) vw. totdat. A pikin furu a kan Nederlanders het land. nanga watra te a lon abra. Dat teki dia futu snel weggaan. ZIE kind vulde de kan met water totdat hij overliep. TREFWOORD: dia. 3) vz. tot, tegen, in. Mi no man teki dopu zich laten dopen. ZIE TREFWOORD: dopu1. wakti tapu yu te tamara teki faya vlam vatten. ZIE mamanten! Ik kan niet tot TREFWOORD: faya1. morgenochtend op je wachten! teki na ati iets ter harte nemen. ZIE Mi kan bai dya? Iya, ma kon te bakadina. Kan ik hier iets TREFWOORD: ati1. kopen? Ja, maar kom in de teki pasi weggaan. ZIE TREFWOORD: middag. Den man kon te pasi. mindrineti. De mannen zijn teki prati bij iets betrokken zijn, tegen middernacht deel uitmaken van iets. ZIE aangekomen. TREFWOORD: prati. te2 zn. thee. ZIE: fayawatra. teki refrensi wreken. ZIE TREFWOORD: refrensi. te leki totdat, dat. ZIE TREFWOORD: teki skoro onderwijs genieten. ZIE leki3. têgo bnw. eeuwig. Na heimel un sa TREFWOORD: skoro. abi têgo prisiri. In de hemel teki spoiti injectie krijgen. ZIE wacht ons eeuwige blijdschap. TREFWOORD: spoiti. fu têgo bw. voor eeuwig, in teki wan besroiti een beslissing eeuwigheid. A lobi san mi abi nemen. ZIE TREFWOORD: besroiti. teki wan koiri een wandeling gi yu o tan fu têgo. Mijn liefde maken. ZIE TREFWOORD: koiri. voor jou is voor eeuwig. teki teki waran verwarmen. ZIE 1) ww. nemen, wegnemen. Suma TREFWOORD: waran. teki den sani dya? Wie heeft telo zn. gebakken cassave. 239
temre Sranan Tongo - Nederlands teri temre afdaki; kampu. 1) ww. iets maken uit hout, -tenti achtervg. een achtervoegsel bij tweecijferige getallen die op timmeren. Mi o temre wan bangi poti na sei oso. Ik zal een nul eindigen (b.v. 20, 30, enz.) behalve tien. (houten) bank maken en naast tentiboto zn. een overdekte boot. het huis zetten. tepatu zn. theepot, ketel. SYN: ketre. 2) ww. hameren. Heri bakadina birman ben temre sani ini a oso teptep zn. eenvoudige slipper met fu en. De hele middag was houten zool die van boven van buurman bezig te hameren in een rubberen band is voorzien. zijn huis. Michael lobi temre (De naam komt van het geluid tapu a tafra te wi e singi. dat ze maken als men loopt.). Michael houd ervan om op de SYN: klompu. tafel te hameren als we zingen. tere zn. staart (ook figuurlijk). Mi ZIE: ambra. no e tyari no wan tere na mi temreman1 zn. timmerman. Odo: baka. Ik neem niemand met me mee (lett: ik neem geen staart Temreman oso no abi bangi. achter me). A tori disi abi wan Spreekwoord: Je vindt geen tere. Dit verhaal heeft een bank in het huis van de vervolg. timmerman (d.w.z. je eigen abi tere ww. gevolgen hebben. zaken verwaarlozen). Mi no e fertrow a tori disi. A temreman2 zn. verzamelnaam mus abi wan tere. Ik vertrouw voor verschillende spechten, deze zaak niet. Het zal wel klimvogel en muisspechten. gevolgen hebben. ten zn. tijd. Tide mi no abi ten fu pisi na en tere ww. iemand kon na yu. Vandaag heb ik geen uitschelden. SYN: kosi1; sangatijd om bij jou te komen. banga. ala ten bw. altijd, voortdurend. teri Fa a e kon dati ala ten yu e kon 1) ww. tellen, optellen, uittellen, lati na wroko? Hoe komt het dat je altijd te laat op het werk neertellen, rekenen. Teri omeni komt? ANT: noiti. ZIE: têgo. eksi de ini a manki. Tel even iniwan ten bw. op elk moment. hoeveel eieren er in de mand Luku bun! A baas kan kon zitten. Di a wrokoman go fu go teki en pai, a baas teri aititenti iniwan ten. Kijk uit! De baas dusun golu gi en. Toen de kan op elk moment komen arbeider ging om zijn loon te ten na ten bw. allang. ontvangen, telde de baas wan ten bw. eens, op een keer. tachtigduizend gulden voor Wan ten wi o miti baka. Eens hem uit. zullen we elkaar weer ontmoeten. 2) ww. gelden, van belang zijn. tenti zn. tent, afdak. Fu a Den man disi e du leki a wèt no friyaridei den bow wan tenti ini e teri gi den. Deze mannen a dyari fu den sma kan dansi. doen alsof de wet niet voor hen Voor het verjaardagsfeest geldt. A no abi trobi efu yu bouwden ze op het erf een afdak gudu, san e teri na efu yu waaronder men kon dansen. ZIE: gesontu nomo. Het maak niet 240
tesi
Sranan Tongo - Nederlands tifi-ati uit dat je rijk bent, belangrijk wani poti mi na tesi fu meki mi is of je gezond bent. hori a someni moni dan mi abi 3) ww. achten, waarderen, furu paiman. Ze willen me respecteren. Wan pikin man leki verzoeken door mij zoveel geld mi no e teri gi den bigidagu te laten bewaren terwijl ik vele dati. Een kleine man als ik schulden heb. SYN: tyari kon na wordt niet gerespecteerd door tesi. die rijkelui. Tra pikin kan teki tide bw. vandaag. ZIE: esde; tamara. wan eksempre na a boi disi, fa tide aiti dei bw. vandaag over a e teri bigisma. Andere een week. kinderen kunnen het voorbeeld tide neti bw. vanavond, van deze jongen volgen. Hij vannacht. SYN: dineti. behandelt ouderen met tidetide zn. gifkikker. eerbied. tif'ati zn. kiespijn, tandpijn. teri luku ww. berekenen, (variant van tifi-ati). nagaan, natellen, uitrekenen. tifi Fosi yu bow wan oso, yu mus 1) zn. tand, kies. SPEC: fes'tifi; teri luku efu a moni fu yu sari. bakatifi; aitifi; ukutifi; matatifi. Voordat je een huis bouwt, 2) zn. kunstgebit. Te neti te mi moet je berekenen of je genoeg granm'ma e go sribi, a e puru geld hebt. Teri luku gi mi efu a en tifi poti ini wan grasi nanga pikinmoni san a sneisi gi mi watra. 's Avonds als mijn oma bun. Tel even voor me na of naar bed gaat, legt ze haar het kleingeld klopt dat de kunstgebit in een glas water. Chinees mij gegeven heeft. broko tifi zn. gebroken tand of tesi1 kies. kaw tifi 1) ww. proeven, smaken. Tesi en 1) ww. tandenknarsen. fu si efu a abi sukru. Proef even om te zien of het zoet 2) ww. iemand op zijn nummer genoeg is. zetten. A boi ben denki fu bruya 2) zn. smaak. A nyanyan abi wan mi. Ne mi no kaw tifi gi en fu tu switi tesi tide. Het eten smaakt sensi. De jongen dacht me te lekker vandaag (lett: heeft een misleiden. Toen heb ik hem lekkere smaak vandaag). niet zuinig op zijn nummer tesi2 gezet. piri tifi 1) zn. beproeving. A siki san mi ben siki ben de wan hebi tesi. 1) ww. lachen. Heri dei a pikin disi e waka e piri en tifi. De Die ziekte van me was een zware beproeving. ZIE: hele dag loopt dit kind te problema; trobi. lachen. SYN: lafu. ZIE: pir'tifi. 2) ww. verleiden, verlokken, op 2) ww. grijnzen. Di a keskesi go de proef stellen. Didibri tesi didon ini a olo, a piri en tifi. Yesus fotenti dei langa. De Toen de aap in de kuil ging duivel heeft Jezus veertig dagen liggen, grijnsde hij. lang beproeft. pori tifi zn. rotte tand of kies. poti na tesi ww. op de proef tifi-ati zn. kiespijn, tandpijn. VAR.: stellen, verzoeken. Na poti den tif'ati. 241
tifidatra Sranan Tongo - Nederlands tiri tifidatra zn. tandarts. 2) zn. stank. Mi no man nanga a tigri1 tingi fu den dot'wagi. Ik kan niet tegen de stank van de 1) zn. jaguar. Ook bekend als penitigri. vuilniswagens. 3) bnw. stinkend. Furu sma no 2) zn. poema, Amerikaanse lobi kweki bokoboko bika den leeuw. Ook bekend als feni tak' na wan tingi meti. Veel reditigri. mensen fokken niet graag tigri2 ww. kietelen, kittelen. bokken omdat men vind dat ze tigri-aka zn. sierkuifarend. stinken. tigrikati zn. ocelot. Ook bekend tingifowru zn. gier. Er zijn als hei-tigrikati. ALG: tigri1. verschillende soorten gieren in tigriman zn. mannetjes zangvogel Suriname, m.n. de koningsgier, in zijn tweede ontwikkelingsof granman-tingifowru, de fase. ZIE: yong'man; repman. zwarte gier, of blaka-ede tigriwinti zn. een bosgeest tingifowru, de roodkopgier, of behorend tot de kromantigeesten redi-ede tingifowru, en de grotedie zich manifesteert als een en kleine-geelkopgier, of geritijger. SYN: dyebri. ede tingifowru. tiki tingifowru-aka zn. geelkop1) zn. stok, staak. Teki wan tiki caracara. dan yu e hari wan dyompofutu tinkoko zn. stelt. ini a santi. Neem een stok en tin-na-aiti telw. achttien. teken een hinkelbaan in het tin-na-dri telw. dertien. VAR.: zand. ZIE: taki3. 2) ww. iemand met een stok tinadri. slaan. Efu un no sidon pî, mama tin-na-feifi telw. vijftien. o kon tiki unu. Als jullie niet tin-na-fo telw. veertien. rustig zitten, zal mama jullie tin-na-neigi telw. negentien. met een stok komen slaan. tin-na-seibi telw. zeventien. tikotiko zn. hik. Tikotiko hori en tin-na-siksi telw. zestien. wan langa pisten kba. Hij heeft tinpasi zn. kruispunt. ZIE: uku1. al een hele tijd de hik. tiri1 tin telw. tien. ZIE TABEL BIJ: nomru. 1) bw. rustig. A boi disi no lobi di fu tin rangtelw. tiende. taki. A lobi fu sidon tiri na wan tinadri telw. dertien. ZIE TREFWOORD: sei. Deze jongen houdt niet van tin-na-dri. praten. Hij zit liever rustig aan tingatinga ['tiŋ ga 'tiŋ ga] ww. de kant. voortsukkelen, met moeite 2) bnw. stil. A birti fu mi tiri. lopen. A no oma mi si e Sma no e meki dyugudyugu tingatinga kon drape? Is dat dape. De buurt waar ik woon is oma niet die ik daar met moeite rustig. Men maakt er geen zie lopen? kabaal. ZIE: dyugudyugu; opotingi ['ti ŋi] opo; bradyari. 1) ww. stinken, laten stinken. A tan tiri ww. stil blijven, zwijgen, stilstaan (van een uurwerk). A dede alata ben tingi a heri oso. m'ma bari den pikin fu den tan Het hele huis stonk naar de tiri fu a kan yere san den e taki dode rat. 242
tiri
Sranan Tongo - Nederlands tòf na radio. De moeder zei tegen yu neki titei nanga a boi. A no e de kinderen stil te blijven zodat go arki yu. Je hoeft niet tegen ze kon horen wat er door de de jongen te schreeuwen, hij radio omgeroepen werd. Efu yu luistert toch niet naar je. no gi a oloisi keti, a o tan tiri. titei dyompo ww. Als je de klok niet opwindt, spierverrekking oplopen. Di mi gaat hij stilstaan. misi fu skopu a bal, a titei fu mi tiri2 bowtu kon dyompo. Toen ik de bal miste, heb ik een spier1) ww. besturen, regeren, leiden. verrekking aan mijn dijbeen Den man di mus tiri a kondre opgelopen. now, kisi wan hebi wroko na titeisneki zn. bepaald soort slang. den tapu. De mensen die het tnapu ww. staan. Teki wan sturu gi land nu moeten besturen, mi. Mi no man tnapu moro. Haal hebben een zware taak op zich even een stoel voor me. Ik kan genomen. ZIE: rigeri. niet langer staan. ANT: sidon. 2) zn. bewind, regering. A tiri fu Sranan de na anu fu Nieuw VAR.: knapu; snapu. Front. Het besturen van opo tnapu Suriname is in handen van het 1) ww. opstaan. Ala sma mus opo Nieuw Front. Fosi 1975 tnapu te President kon ini a Sranankondre ben de ondro a kamra. Iedereen moet opstaan wanneer de president de kamer tiri fu Holland. Voor 1975 was binnenkomt. Suriname onder het bewind 2) ww. rechtop zetten. Opo a van Nederland. ZIE: lanti. tiriman zn. leider. banabon tnapu, kraka en, dan titei yu e poti doti gi en. Zet de 1) zn. touw, draad, snaar. bananeboom recht op, zet er een stut bij en doe er wat aarde 2) zn. liaan. (variant van omheen. busititei). tobo zn. tobbe. 3) zn. spier, pees. Fa mi waka so todo zn. kikker, pad. A switi no fara esde, dan ala den titei fu todo. Gezegde: Het is erg mi futu kon span. Doordat ik lekker! SYN: dyompometi. gisteren zo ver heb gelopen, todobere zn. kikkervisje. zijn alle spieren in mijn voeten tododyaki zn. paradoxale kikker. gespannen. todoprasoro zn. paddestoel. 4) zn. bloedvat. (variant van todosneki zn. bepaald soort slang. brudutitei). tòf 5) ww. winnen. Yu no man titei 1) bnw. misdadig, gemeen. A boi mi nanga swen. Mi na owru swenman. Je zal niet van me denki tak' a tòf. Dat' meki a e kunnen winnen met zwemmen, taki sani san e afrontu Gado ik heb vroeger veel gezwomnanga libisma. De jongen denkt men. GEBRUIK: meer gebruikt dat hij een zware jongen is. Daarom doet hij uitspraken door jonge mensen. SYN: fon; waarmee hij God en de mensen wini. beledigt. hari neki titei ww. schreeuwen, zich ergeren. Yu no abi fu hari 2) bnw. heldhaftig, dapper, 243
tofru Sranan Tongo - Nederlands tonton Ik heb je mijn kaart gegeven om geweldig. Den skowtu ben e naar de bioscoop te gaan, maar frede fu broko go ini a oso. So je bent toch niet gegaan. VAR.: den seni den moro tòf man fu den go. De agenten waren bang tog. VAN NL: toch. om het huis te bestormen. toli zn. penis. SYN: pipi; toitoi. Daarom stuurden ze hun tomati zn. tomaat. dapperste mannen. tomatibon zn. tomatenplant. A 3) bnw. moeilijk. Mi howpu taki tomatibon no ben kisi nofo son, yu feni a wroko bun. Disi ben dat' meki den froktu fu en kruwa. de wan tòf dyap. Ik hoop dat je De tomatenplant kreeg niet tevreden bent met het werk. Dit genoeg zon, daarom zijn de was een moeilijke taak. SYN: vruchten klein gebleven. tompu zn. stomp (van een boom), tranga. VAN ENG: tough. stronk. Kapu a bon trowe, ma un tofru ww. toveren, goochelen. ZIE: bonu. mu libi a tompu. Hak de boom tofruman zn. tovenaar, om, maar laat de stronk staan. goochelaar. VAR.: stompu. tofruwroko zn. toverij, magie. ZIE: tonbangi zn. balie, toonbank. Fu wisi. di sukru kon pina ini a kondre, tog bw. toch. ZIE TREFWOORD: toku. meki den sneisi e kibri en baka a tonbangi. Omdat suiker schaars toitoi zn. penis. SYN: pipi; toli. toke zn. parelhoen. is in het land, houden de Chinese toko zn. ruzie. Birfrow abi wan winkeliers het achter de toko nanga mi. Mijn buurvrouw toonbank. VAN NL: toonbank. heeft ruzie met me. SYN: trobi. tongo 1) zn. tong. Te a psa yu tongo, yu psa wan toko ww. ruzie maken. Mi mama nanga mi papa psa no e tesi a switi fu en moro. Als het over je tong is, proef je die wan toko tide mamanten. Mijn lekkere smaak niet meer. ouders hebben vanmorgen 2) zn. taal. Lanti naki wan wèt ruzie gemaakt. SYN: meki trobi. tokotoko tak' na so yu mus skrifi a tongo. 1) zn. modder, klei. Nanga Door de overheid is een staatsbesluit gepubliceerd over de tokotoko den ingi e meki den spelling van de taal. prapi. De Indianen maken hun 3) ww. tongzoenen, Franse kus. kruiken van klei. gi tongo ww. ontzettend hard 2) bnw. modderig. A pasi tokohuilen of schreeuwen. A baby toko fa a alen kon. De straat is fu yu no e meki spotu. A e gi modderig vanwege de regen. tongo te angri e kiri en. Die 3) ww. bemodderen, modderig baby van jou meent het echt. maken. Efu den no figi den futu Hij huilt ontzettend hard als fosi den kon in'sei, den o hij honger heeft. SYN: krei; bari tokotoko a oso. Als ze hun voeten niet vegen voordat ze krei. binnenkomen, zullen ze het naki en tongo ww. smakken met huis modderig maken. lippen of tong. toku bw. toch. Mi gi yu mi karta fu tonki zn. drijftol. go na a kino, ma toku yu no go. tonton1 zn. knoedel gemaakt van 244
tonton Sranan Tongo - Nederlands tranga geraspte groene banaan. toriman zn. verrader, verklikker. tonton2 zn. hersens. ZIE TREFWOORD: toti ZIE TREFWOORD: totitoti. edetonton. totitoti bnw. heel klein. ZIE: pikin1. tori VAR.: toti. 1) zn. verhaal, vertelling. VAN ENG: tra story. 1) bnw. andere. Pe yu poti den tra bruku fu mi? Waar heb je mijn 2) zn. geval, situatie, aangelegenheid, kwestie. Na begi wawan andere broeken neergelegd? 2) bnw. volgend. A oto fu mi no kan yepi ini a tori disi. Alleen kon nanga a boto disi, ma a o gebed kan in deze situatie kon nanga a tra boto. Mijn auto helpen. is niet met deze boot gekomen, 3) ww. verraden. Domri ferteri maar hij komt met de volgende unu fa Yudas tori Yesus. De boot. dominee vertelde ons hoe Judas wan tra onbep.vnw. een andere. Jezus heeft verraden. SYN: seri. Tya wan tra grasi nanga watra gi tori kon. Breng even een ander glas 1) ww. verhalen vertellen. water. Granmama gi den pikin tori fa tra dei onlangs, laatst. ZIE a ben de fosten. Grootmoeder vertelde de kinderen verhalen TREFWOORD: dei. van vroeger. tra esde eergisteren. ZIE TREFWOORD: 2) ww. iemand op zijn nummer esde. zetten (de mond snoeren). Di a tra fasi op een andere manier, man ben wani du ferferi, a frow anders. ZIE TREFWOORD: fasi1. tra leisi volgende keer. ZIE gi en tori. Toen de man lastig wilde doen, heeft de vrouw TREFWOORD: leisi2. hem op zijn nummer gezet. tra sei andere kant. ZIE TREFWOORD: SYN: poti tapu en presi; tapu sei. mofo. tra tamara overmorgen. ZIE TREFWOORD: tamara. n'e gi tori tra wiki volgend week. ZIE 1) ww. goed (lett: geeft geen verhaal). Yu mu bai a ferfi na TREFWOORD: wiki1. Keisistrati. A ferfi fu a man dati tra yari volgend jaar. ZIE TREFWOORD: yari1. n'e gi tori. Koop het in de Keizerstraat. De verf van die tranga man is prima. SYN: bun. 1) bnw. sterk, stevig. Suma no tranga mus koni. Wie niet 2) ww. niet met zich laten spotten. Mi p'pa tranga. A n'e sterk is, moet slim zijn. Isri gi tori, yèrè! Mijn vader is tranga, ma watra e frustu en. sterk. Hij laat niet met zich IJzer is sterk, maar door water spotten! roest het. Den Zundapp brom koti wan tori ww. een verhaal of na tranga brom yere. Luku gesprek beëindigen. Di a sani omeni langa mi abi di fu mi. kon dyugudyugu, Waldi koti a Zundapp bromfietsen zijn tori. Toen de situatie uit de sterk, hoor. Kijk hoe lang ik hand liep, beëindigde Waldi die van mij al heb. ANT: swaki. het gesprek. SYN: kiri a tori. ZIE: steifi. 245
tranga wiwiri Sranan Tongo - Nederlands trangayesi yu e swari a sakasaka fu a 2) bnw. hard, taai. A brede awara, a o gi yu trangabere. Als tranga. Het brood is hard. A je de vezels van de awara slikt, meti tranga. Het vlees is taai. zul je een moeilijke stoelgang ANT: safu. krijgen. Mi bere tranga. Ik heb 3) bnw. moeilijk of tegenvallend. een moeilijke stoelgang. Un psa wan tranga ten. Wij tranga-ede bw. koppig. A boi dati hebben een moeilijke tijd tranga-ede! Die jongen is achter de rug. A son tranga hardleers! Yu ede tranga! Je tide. De zon is fel vandaag. A bent koppig! SYN: trangayesi. siki e gi tranga korsu. Door deze ziekte krijgt men hoge trangatranga koorts. 1) bnw. halfzacht, een beetje 4) bw. hard (met veel kracht), hard. Mi no lobi nyan manya te snel, vlug. Den boi e rei tumsi den kon papa. Den mu tranga. De jongens rijden te trangatranga ete. Ik houd er hard. A winti wai so tranga niet van om manjes te eten als taki a trowe den bon. De wind ze al zacht zijn. Ze moeten nog waaide zo hard dat de bomen een beetje hard zijn. omwaaiden. ANT: safri. ZIE: esi. 2) bw. dringend, ernstig, luid5) bw. hard, stevig. A batra tapu keels, doordringend. Den pikin tranga. Mi no man opo en. De begi Gado trangatranga fu fles is stijf dicht geschroefd. Ik meki den m'ma kon betre baka. krijg hem niet open. A postu De kinderen baden ernstig tot fasi tranga ini a doti. Wi o abi God om hun moeder weer beter fu diki en puru. De paal zit te maken. Di a p'pa luku en stevig vast in het zand. We trangatranga, a boi kon ferstan zullen hem moeten uitgraven. tak' a mus tapu nanga a sani 6) bw. hard, luid. A bari tranga san a ben e du. Toen de vader di a masi en futu. Hij hem doordringend aankeek, schreeuwde luid toen hij zijn begreep de jongen dat hij moest voet bezeerde. ophouden met hetgeen hij deed. 7) ww. verharden (alleen in Meister warskow den boi combinatie met ati en yesi). A trangatranga tak' den no mus ben taigi mi kba, ma mi ben feti na skoroprasi. De meester tranga mi yesi. Hij had me al waarschuwde de jongens gewaarschuwd, maar ik heb ernstig dat ze op het schoolniet willen luisteren (lett: ik heb plein niet mochten vechten. mijn oor verhard). trangayesi tranga wiwiri haar dat moeilijk te 1) bnw. koppig, hardleers, kammen is. ZIE TREFWOORD: wiwiri. ongehoorzaam. A boi disi trangabaka zn. bepaald soort trangayesi. A no e arki san slang. Ook bekend als brokobigisma e taigi en. Deze jongen baka. VAR.: trangabaka-sneki. is koppig. Hij luistert niet naar volwassenen. trangabaka-sneki ZIE TREFWOORD: trangabaka. 2) zn. ongehoorzaamheid, trangabere zn. moeilijke koppigheid. A trangayesi fu a stoelgang, harde ontlasting. Efu boi kon moro mofo. A mus kisi 246
trap'trapu Sranan Tongo - Nederlands trobi wan bun fonfon meki en ferstan trarki zn. tralie. kon ini en ede. De koppigheid sidon baka trarki ww. in de van deze jongen loopt nu de gevangenis zitten. spuigaten uit. Hij moet een tratra bnw. andere, nog andere. A stevig pak slaag krijgen om man disi go na Jamaica, hem tot bezinning te brengen. Trinidad nanga tratra kondre ini tranga yesi ww. ongehoorzaam a kontren. Deze man is naar of koppig blijven, niet willen Jamaica, Trinidad en nog luisteren. Den bari en someni andere landen in de regio leisi, ma a ben tranga en yesi. geweest. A no ben wani arki. Ze hebben trawan vnw. andere, de volgende. hem vaak gewaarschuwd, maar Yu krin a wan susu, san meki yu hij bleef ongehoorzaam. Hij no krin a trawan? Je hebt de ene wilde niet luisteren. schoen schoongemaakt, waarom trap'trapu de andere niet? 1) ww. vertrappen. Ini a bigi trefu zn. spijsverbod, taboe. tri zn. kleine, gezouten, gedroogde dyugudyugu den sma trap'trapu vis. ZIE: dreifisi; sowt'fisi. a boi di fadon. In het grote oproer vertrapten de mensen triki1 zn. list, streek. Ala sma sabi de jongen die gevallen was. tak' Anansi lai triki. Iedereen 2) bnw. vertrapte. Di mi e kon na weet dat Anansi vol streken zit. wroko mi feni wan trap'trapu triki2 ww. met een strijkijzer dala. Op weg naar het werk strijken. Yu mu nat'nati den vond ik een vertrapte dollar. krosi fosi yu kan triki den. Je trapu1 moet de kleren vochtig maken voordat je ze kan strijken. 1) zn. trap, ladder. 2) ww. trappen, op iets stampen. triki-isri zn. strijkijzer. A asi trapu tapu mi futu. Het trikiplanga zn. strijkplank. paard trapte op mijn voet. Mi tringi ww. aaneenrijgen. A pikin opo mi futu trapu a sneki na en tringi den krara meki wan moi ede. Ik hief mijn voet op en keti fu den. Het kind reeg de stampte op de kop van de kralen aaneen tot een mooie slang. ketting. trapu psa op iemands voet trobi trappen bij het passeren. Te yu e 1) zn. ruzie, twist. Yari langa den sidon na kino, den sma e trapu tu man disi ben abi trobi, ma a psa sondro fu taki pardon. Als owruyari di psa den kon bun je in het theater zit, trapt men baka nanga makandra. Deze op je voet bij het passeren mannen hadden jaren lang zonder pardon te zeggen. ruzie, maar tijdens de trapu2 zn. val. Mi no sabi suma e afgelopen Oudejaarsviering hebben ze het weer goed kon ini mi oso te mi no de, ma gemaakt. mi o seti wan trapu gi en. Ik weet niet wie er in mijn huis 2) ww. plagen, storen, lastig komt als ik er niet ben, maar ik vallen. No meki sowan pikin zal een val voor hem zetten. ZIE: sani trobi yu. Trek je toch niets aan van zo'n kleinigheid (lett: dyam; luru. 247
trobiman Sranan Tongo - Nederlands trowe laat zo'n kleinigheid u niet mus kon sabi den. Als je de storen). liederen twee keer per dag zingt, koti wan trobi ww. bemiddelen. moet je ze wel kennen. SYN: Di den tu man fasi, den skowtu leisi2. ben abi fu kon koti a trobi. trotro zn. betovergrootouder. ZIE Toen de mannen twistten, TABEL BIJ: famiriman. moest de politie komen trow bemiddelen. 1) ww. trouwen, huwen. Son sma meki trobi ww. ruzie maken. no wani trow. Den e seti libi Taigi den tak' den no mus taki nomo. Sommige mensen willen takru fu no wan sma, èn den no niet trouwen. Ze leven in mus e meki trobi. Zeg dat ze concubinaat. Te son bigisma e van niemand moeten kwaadtrow dan den no wani someni spreken en geen ruzie maken. pranpran moro. Den e aksi wan domri fu trow den na oso. ZIE: psa wan toko BIJ toko. no abi trobi ww. geen bezwaar Wanneer sommige oudere hebben, het maakt niets uit mensen trouwen, willen ze niet (geen verschil). Mi no abi trobi al te veel ophef maken. Ze efu yu kon nanga wan tu sma. vragen een dominee om hen Ik heb er geen bezwaar tegen thuis te trouwen. als je met een paar mensen 2) zn. huwelijk, bruiloft. Fu di a komt. A no abi trobi efu yu man waka gi en frow, a trow gudu, san e teri na efu yu broko. Omdat de man overspel gesontu nomo. Het maak niet gepleegd heeft, is het huwelijk uit dat je rijk bent, belangrijk is ontbonden. Mi firi so ferleigi fa of je gezond bent. ZIE: span. mi no kon na yu trow. Ik schaam me dat ik niet op je no abi trobi nanga ww. niets te bruiloft ben gekomen. maken hebben met iets of 3) bnw. getrouwd of gehuwd iemand. Mi no abi trobi nanga zijn. A frow disi e hori nanga san John e taki. Mi e du san mi wan trow man. Deze vrouw wani! Ik heb niets te maken heeft een relatie met een met wat John zegt. Ik doe getrouwde man. gewoon wat ik wil! SYN: no abi broko trow ww. scheiden van bisi. ZIE: span; bada. huwelijk. Di a no ben man trobiman zn. onruststoker, nanga a wakawaka libi fu en ruziemaker. masra moro, a broko a trow. tromu Toen ze het immorele gedrag 1) zn. blikken doos, trommel. van haar man niet meer kon Poti den kuku ini a tromu, noso verdragen, scheidde ze van moismoisi o nyan den. Doe de hem. ZIE: prati libi BIJ libi1. koekjes in de trommel, anders trowdei zn. dag waarop men eten de muizen ze op. trouwt, trouwdag. 2) zn. lunchtrommel. trowe ww. weggooien, tron1 ww. worden. A tron datra. wegsmijten. A trowe a dede Hij is dokter geworden. ZIE: kon. alata na strati. Hij gooide de tron2 zn. keer, maal. Efu yu e singi dode rat op straat. den singi tu tron wan dei, yu 248
trowe bere Sranan Tongo - Nederlands tuka trowe bere miskraam. ZIE trusu 1) ww. instoppen. A trusu en anu TREFWOORD: bere1. trowfesa zn. bruiloftsfeest. go ini en saka. Hij stopte zijn hand in zijn zak. ZIE: sutu3. trowfrow zn. echtgenote. SYN: wefi; TEGENH: masra1. ZIE: frow; 2) ww. stoten, duwen. A winti uma. trusu a boto go na mindri fu a trowkrosi zn. trouwkleren. liba. De wind duwde de boot trowkuku zn. bruidstaart. naar het midden van de rivier. trowlibi zn. het leven binnen het San trusu mi fu teki a wroko huwelijk. Ini a ten disi furu sma disi? Wat heeft mij er toe no e lespeki a trowlibi. Den e go gedreven om dit werk aan te na bedi nanga suma den wani. nemen? In deze tijd zijn er weinigen die trutru het huwelijksleven respecteren. 1) bnw. echt. Tyari en kon meki Men heeft omgang met wie men den man si efu na trutru gowtu. wil. Neem het mee zodat men kan trowmasra zn. bruidegom. zien of het echt goud is. trowmisi zn. bruid. 2) bw. waarlijk, eerlijk. Mi taigi trow-oso zn. bruiloft. yu trutru, na en fufuru a sani. Ik zeg je eerlijk, hij heeft het trowstu gestolen. 1) ww. troosten. Son leisi yu kan tu1 telw. twee. ZIE TABEL BIJ: nomru. trowstu wan pikin nanga wan ala tu telw. beiden, alle twee. A sukrusani. Soms kan je een man nanga en frow kon in'sei kind troosten met een snoepje. dan ala tu bigin krutu. De man ZIE: kor'kori; boboi; dodoi. en zijn vrouw kwamen binnen 2) zn. troost. Gado na mi en beide begonnen ruzie te trowstu. God is mijn troost. maken. A: Fa fu Hertoch nanga trow-uma zn. getrouwde vrouw. Ronald? B: Ala den tu sma dati trow-wefi echtgenote. ZIE gwe. A: Hoe gaat het met TREFWOORD: wefi. Hertoch en Ronald? B: Beiden tru zijn vertrokken. 1) bnw. waar, werkelijk. A tru di fu tu rangtelw. tweede. tak' tamara un no abi fu kon na tu2 bw. ook, eveneens. I mu yepi wroko? Is het waar dat we wroko tu. Jij moet ook helpen morgen niet hoeven werken? werken. VAR.: owktu. 2) zn. waarheid. Yu no bribi lei, tudewroko zn. dinsdag. ZIE TABEL yu no bribi tru. Gezegde: BIJ: wiki1. Gelooft het of niet. ANT: lei. tu-ede sneki zn. wormhagedis. fu tru bw. werkelijk, echt. Di mi Ook bekend als krarasneki. m'ma kmopo at'oso, mi ben tuka ww. ontmoeten, tegenkomen. breiti fu tru. Toen mijn moeder Di Ba Aleksi bo go na doro, a uit het ziekenhuis ontslagen tuka nanga a popki. Toen Ba werd, was ik echt blij. Aleksi de deur wilde openen, tru sani zn. waarheid. Na wan kwam hij met de pop in tru sani a man taki. A no lei. aanraking. Mi nanga Karl tuka Hij heeft de waarheid esde let' fesi Kirpalani. Karl en gesproken. Hij liegt niet. 249
tuma Sranan Tongo - Nederlands tyari powa ik kwamen elkaar vlak voor 2) ww. gebruik van een hak. Kirpalani tegen. ZIE: miti1. Luku fa Anansi e tyapu a sei strati. Kijk eens hoe Anansi de tuma ww. met een vuist slaan, berm schoonmaakt met de stompen. ZIE: naki. hak. tumofo gon tyari 1) zn. dubbelloops geweer. 1) ww. dragen. Mi wawan no man 2) zn. iemand die een dubbele tyari den hebi dosu disi. Ik kan tong heeft, met twee monden deze zware dozen niet alleen spreekt. A man disi na wan dragen. ZIE: syow1; opo3. VAR.: tumofo gon. Deze man heeft tya. een dubbele tong. 2) ww. verdragen. Mi skin no tumsi bw. te veel, overdrijven, man tyari a pen moro. Ik kan zeer. Yu e meki en tumsi. Je de pijn niet meer verdragen. overdrijft. A e nyan tumsi furu. tyari go ww. meenemen. Satra Hij eet te veel. Disi tumsi, baya. mi o tyari den pikin go luku Dit is te veel. VAR.: tumusi. kino. Zaterdag zal ik de tumusi ZIE TREFWOORD: tumsi. kinderen meenemen naar de tutenti telw. twintig. VAR.: twenti. bioscoop. ZIE TABEL BIJ: nomru. tyari gwe ww. wegbrengen. I tutu kan tyari ala a samasama disi 1) ww. horen (van een dier). Odo: gwe, yèrè! Je kunt al deze Gado sabi fu sanede a no gi asi rommel wegbrengen, hoor! tutu. Spreekwoord: God weet tyari kon ww. meebrengen. Tide waarom hij het paard geen bakadina mi sa tyari den buku horens heeft gegeven. kon gi yu. Vanmiddag zal ik de 2) zn. trompet. A boi e weri mi boeken voor je meebrengen. ede. Heri dei a e bro a tutu. De tyari kon baka ww. terugjongen bezorgt me hoofdpijn. brengen. Oten yu de fu tyari mi Hij blaast de hele dag op de blaka tas kon baka gi mi? trompet. Wanneer ben je van plan m'n 3) zn. toeter, claxon (van een zwarte tas terug te brengen? auto). tyari fatu gezellig, lollig. ZIE twarfu telw. twaalf. TREFWOORD: fatu2. twatwa zn. zwarte bisschop, tyari go lasi verkwisten, dikbekzaadkraker (zeer geliefd vermorsen. ZIE TREFWOORD: lasi. als zangvogel). tyari kon na krin openbaar twenti telw. twintig. (variant van maken, onthullen, aan het licht tutenti). brengen. ZIE TREFWOORD: krin. tya ZIE TREFWOORD: tyari. tyari kon na tesi op de proef 1) ww. dragen. stellen. ZIE TREFWOORD: tesi2. 2) ww. verdragen, lijden. tyari nen ZIE TREFWOORD: nen. tyambarafru zn. blauwgele ara 1) iemands naam dragen. (een blauwe raaf met gele borst 2) zondebok zijn, de schuld en buik). ZIE: rafru. krijgen. tyapu tyari powa sterk zijn. ZIE 1) zn. hak (landbouw gereedTREFWOORD: powa. schap), tjap (SN). 250
tyari wan pai Sranan Tongo - Nederlands tyuri tyari wan pai een offer brengen. nefi. Hij kerfde de schoolbank met een mes. ZIE TREFWOORD: pai. tyityi ww. een handeling waarbij tyari yari ouder zijn dan men rukken of trekken gebeurt. A denkt. ZIE TREFWOORD: yari1. frow abra a strati es'esi èn a ben tyasneti zn. werpnet (om vis te e tyityi a pikin na en baka. De vangen). ALG: fis'neti. vrouw stak de straat haastig over tyatyari zn. opgerolde doek die als en sleurde het kind met zich stootkussen dient bij het dragen mee. A fufuruman tyityi a van een vracht op het hoofd. portmoni puru na a frow anu. tyawa De dief rukte de portemonnee 1) zn. muntstuk van vijfentwintig uit de hand van de vrouw. VAR.: cent, kwartje. SYN: kwartyi. ZIE TABEL BIJ: moni. kiki. tyok-mi-nek 2) zn. geldsbedrag van vijfen1) bnw. tot de keel geknoopt. twintig cent of vijfentwintig 2) zn. een kleding stuk dat tot de dollar (vroeger betekende het keel dichtgeknoopt is. ook vijfentwintig gulden en tyokro ww. wurgen, onder de arm zelfs vijfentwintig duizend klemmen, om de nek grijpen. A gulden). ZIE TABEL BIJ: moni. fufuruman tyokro a man kiri. De tye tw. uitroep van medelijden, dief heeft de man gewurgd. VAR.: ach! VAR.: ke. tye pôti uitroep van medelijden. ZIE yokro; yoko. tyontyon zn. magrovereiger. TREFWOORD: pôti. tyopu ww. pikken, tjoppen (SN). tyen zn. suikerriet. Luku fa den fowru e tyopu den tyepi bromki fu mi. Kijk hoe de kippen 1) zn. inkeping, kerf. Yu no e mijn bloemen kapot pikken. pristeri sma sani ini wan kopi tyotyofowru zn. (huis)wintersan abi wan tyepi. Je biedt koning. Ook bekend als mensen geen dingen aan in een gadofowru of gadotyo. kopje dat beschadigd is (lett: tyubun idiofoon. intensiteit van dat een inkeping heeft). plonzen. A fadon tyubun ini a 2) ww. inkepen, beschadigen (bij watra. Hij viel met een plons in aardewerk). Efu yu naki den het water. kopi so te yu e wasi den, yu o tyuku zn. steekpenning. Efu yu tyepi den. Als je zo rammelt wani fu den yepi yu es'esi dan yu met de kopjes bij het afwassen, mu pai den wan tyuku. Als je zal je ze beschadigen. snel geholpen wil worden, moet 3) bnw. gek, krankzinnig. Den je steekpenningen geven. ZIE: tyepi sma e tan na LPI. De krankzinigen verblijven in LPI bakafinga. ('s Lands Psychiatrische tyukutyuku ww. de mond spoelen. Inrichting). Awinsi yu no abi ten fu wasi yu tyep'tyepi bnw. beschadigd (met mofo, yu kan tyukutyuku en. veel scherven eraf), met veel Ook al heb je de tijd niet om je insnijdingen of inkepingen. tanden te poetsen, je kan toch je tyerfi ww. kerven, inkerven. A mond spoelen. tyerfi a skorobangi nanga wan tyuri zn. zuigend of smakkend 251
tyurun Sranan Tongo - Nederlands un geluid dat irritatie, afkeuring of tyurun zn. zuigend of smakkend verachting uitdrukt. No tyari yu geluid dat irritatie, afkeuring of tyuri kon dya! Houd je blijk van verachting uitdrukt. ZIE afkeuring vóór je! VAR.: tyurun. TREFWOORD: tyuri.
U - u udu 1) zn. hout. 2) bnw. houten. udubaki zn. houten bak. poti na udubaki ww. bekendmaken. Efu yu no wani meki yu tori waka, no poti en na udubaki. Als je niet wilt dat je privé leven bekend wordt, moet je het niet in een houten schaal leggen. udubangi zn. zitplaats van hout. udubari zn. houten vat. uduloso 1) zn. termiet, houtluis (SN). 2) zn. bepaald soort termiet, houtluis (SN), houtboorder (SN). udusiri zn. afval van de houtboorders. Het zijn kleine, ronde balletjes. Yu mu spoiti a kasi. A lai udusiri. Je moet de kast spuiten. Hij zit vol afval van houtboorders. uku1 zn. hoek. Den boi lobi fu tnapu tapu uku e luku den sma di e psa. De jongens houden ervan om op de hoek te staan en naar de voorbijgangers te kijken. ZIE: tinpasi. uku2 1) zn. hengel (met draad en haak). A teki en uku nanga beti dan a go na libakanti. Hij nam zijn hengel en zijn aas en ging naar de rivier. 2) ww. hengelen. A go uku na libakanti. Hij is gaan hengelen in de rivier. ukutifi zn. hoektand. SYN: aitifi. 252
ukutiki zn. hengel. uma 1) zn. vrouw. SYN: frow; TEGENH: man1. VAR.: umasma. 2) zn. getrouwde vrouw, echtgenote. TEGENH: masra1. uma-awege zn. een verwijfde man. umapikin 1) zn. meisje. Na den Lomsu skoro den manpikin e weri blaw syatu bruku èn den umapikin e weri wan blaw koto. Op de Katholieke scholen dragen de jongens een blauwe korte broek en de meisjes een blauwe rok. 2) zn. dochter. Kobi ben abi tu manpikin nanga wan umapikin. Kobi had twee zonen en een dochter. TEGENH: manpikin. ZIE TABEL BIJ: famiriman. umapresi zn. vrouwelijk geslachtsdeel, schaamspleet. TEGENH: manpresi. umasma 1) zn. vrouw, het vrouwelijk geslacht. 2) bnw. vrouwelijk, vrouwen-. TEGENH: mansma; SYN: frow. VAR.: uma. umasma-datra zn. vrouwenarts. umasrafu zn. slavin. umawan zn. vrouwelijke plant of dier, wijfje. A:Sortu dagu a teki? B:A teki a umawan. A: Welke hond heeft hij genomen? B: Hij heeft het wijfje genomen. ANT: manwan. un pers. vnw. 2de pers. meerv.
unsrefi Sranan Tongo - Nederlands wai-anu prisiri sote! Mijn hele familie (jullie, u); bez. vnw. (uw). ZIE was op het verjaardagsfeest. TREFWOORD: unu. We hadden een fijne tijd. Omu unsrefi tyari bakba kon gi unu. Oom 1) wederk.vnw. uzelf, elkaar (2de bracht bananen voor ons mee. pers. meerv. wederk. vnw). 2) wederk.vnw. onszelf, elkaar ZIE: wi. (1ste pers. meerv. wederk. vnw). upru 1) zn. hoepel. SYN: wisrefi. 2) zn. velg. unu urei tw. hoera. 1) pers. vnw. 2de pers. meerv. uru ww. hoereren, ontucht plegen. (jullie, u); bez. vnw. (uw). Mi ZIE TREFWOORD: huru. no man go nanga unu tide. Ik kan vandaag niet met jullie urufrow zn. hoer, slet. ZIE meegaan. VAR.: un. TREFWOORD: huru. 2) pers. vnw. 1ste pers. meerv. urulibi zn. ontucht, hoererij, (wij); bez. vnw. (ons). Mi heri zedeloos gedrag. ZIE TREFWOORD: famiri kon na a friyari-oso. Un hurulibi.
W - w w' vnw. afkorting van wi. wadya ww. wegwaaien. A frigi wadya. De vlieger waait weg. GEBRUIK: wordt meestal gebruikt voor een vlieger die wegwaait als het touw breekt. VAR.: waya1. wagi 1) zn. wagen. 2) zn. auto, voertuig, rijtuig. SYN: oto. wagiman zn. kruier. wai1 1) ww. waaien, wegwaaien, blazen. Te bakadina a winti e bigin wai switi. 's Middags waait de wind heerlijk. A alen wai. De regen is voorbij (lett: is weggewaaid). 2) ww. zwaaien. Tide mi si mi tanta ini wan bus, dan a wai anu gi mi. Vandaag heb ik mijn tante gezien in een bus en ze zwaaide naar me. 3) ww. wannen. Fosi yu stampu a pinda, yu mu wai a buba puru. Voordat je de pinda's stampt,
moet je ze eerst wannen. 4) ww. maaien (met een houwer). Mi o wai a grasi pikinso fosi a son kon faya tumsi. Ik zal het gras een beetje maaien voordat het te heet wordt. ZIE: mai1. 5) ww. wijken, ophouden (van een ziekte of aandoening). Baka tu dei a korsu wai. Na twee dagen was de koorts geweken. ZIE: saka2. wai2 1) tw. uitroep van vermoeidheid. 2) tw. roep om hulp. Di a dagu lon baka a pikin, a bari: Wai! Kon yepi mi! Toen de hond achter het meisje aanrende, riep ze: Wai! Kom me helpen. VAR.: wui; woi. wai opo openwaaien. ZIE TREFWOORD: opo1. wai tapu dichtwaaien. ZIE TREFWOORD: tapu1. wai-anu zn. wenkpootje (bepaald soort hagedis). ZIE TREFWOORD: waiwai-anu. 253
waiwai Sranan Tongo - Nederlands wakawaka waiwai1 bnw. licht gevoel in het in orde maken. Waka bun! tw. vaarwel. TEGENH: hoofd, draaierig zijn. Fa mi Tan bun! tnapu tumsi langa ini a son, dan waka lontu ww. omlopen. A ala mi ede waiwai now. Omdat doro na fes'sei sroto, dus mi ik te lang in de zon heb gestaan, mus waka lontu. De voordeur ben ik draaierig. Fa mi dringi is gesloten, dus moet ik tu syòt Borgoe, dan ala mi ede omlopen. waiwai. Omdat ik twee shots waka psa ww. langslopen, Borgoe hebt gedronken, ben ik voorbijgaan. Te yu waka psa a licht in het hoofd. skoro, yu e yere a wunwun fu waiwai2 zn. waaier. VAR.: waya2. den skoropikin ini den klas. Als waiwai-anu zn. wenkpootje je voorbij de school gaat, hoor (bepaald soort hagedis). Ook je het geroezemoes van de bekend als kamrawenke. VAR.: schoolkinderen in de klassen. wai-anu. wakago zn. kleine chachalaca waka (vogelsoort). 1) ww. lopen, wandelen, reizen. wakaman zn. straatjongen, Fu di mi no ben man feni wan zwerver (iemand die geen vast bus, mi ben abi fu waka kon. tehuis heeft). Omdat er geen bus kwam, was wakaman taal zn. plat taalik genoodzaakt om te lopen. A gebruik door straatjongens. man disi waka na furu kondre. Deze man heeft vele landen GEBRUIK: Dit gezegde is een afgereisd. combinatie van Sranan Tongo 2) ww. wordt figuurlijk gebruikt en Nederlands. Men zegt vaker voor aflopen, doorgaan, verder, wakaman taal dan wakaman enz. Fa a tori dati e waka now? tongo. Hoe is de situatie nu? A oloisi e wakatiki zn. wandelstok. waka. Het horloge loopt. A sori wakatyopu zn. knikkerspel leki a pasi disi e waka go doro. waarbij men al lopend de grote Het lijkt alsof dit pad verder knikker van de ander probeert te gaat. raken. ZIE: yowka. 3) ww. optrekken, bevriend zijn wakawaka (met). Mi bari en nofotron fu no 1) ww. rondlopen, op en neer waka nanga den boi dati. Ik lopen. Fa den ben e wakawaka heb hem vaak genoeg gewaarini a oso, a ijskasi bigin schuwd om niet met die degedege. Doordat ze op en jongens op te trekken. ZIE: neer liepen in het huis, begon makandra. de ijskast te wankelen. 4) ww. ontrouw zijn, uitlopen 2) ww. seksuele relatie met (SN). A man waka gi en frow. meerdere partners hebben, immoreel gedrag vertonen, De man is bij zijn vrouw ontrouw zijn. Frow, denki bun weggelopen. fosi yu hori nanga a man dati. go na waka ww. op reis gaan. A Mi yere tak' a e wakawaka dei fosi yu go na waka yu mus tumsi. Vrouw, denk goed na seti ala yu tori. De dag voor je voor je een relatie met die man op reis gaat moet je al je zaken 254
wakawaka-mira Sranan Tongo - Nederlands wan ten aangaat. Ik hoor dat hij blijft even groot. Mi pikin meerdere relaties heeft. nanga mi sisa e friyari wan dei. 3) bnw. immoreel, zedeloos. Di a Mijn dochter en mijn zuster zijn no ben man nanga a wakawaka jarig op dezelfde dag. SYN: sèm; libi fu en masra moro, a broko srefi. a trow. Toen ze het immorele 4) bw. ongeveer. A: O lati a sa gedrag van haar man niet meer de? B: Un kan de wan neigi kon verdragen, scheidde ze van yuru. A: Hoe laat kan het zijn? hem. B: Het is ongeveer negen uur. wakawaka-mira zn. trekmier. wan2 lidw. onbep. lidw. enkelv. wakti (een). A teki wan nefi dan a koti 1) ww. wachten, afwachten. a meti nanga en. Hij pakte een mes en sneed het vlees ermee. Nownowde yu e wakti langa fu feni wan bus. Tegenwoordig ZIE: a2; den2; wantu. moet je lang wachten op een wan3 vnw. -e(n), wordt gebruikt na een bnw. Gi mi tin brede, ma no bus. Odo: Dringi dresi wakti gi mi den bron wan, yèrè! Mag siki. Spreekwoord: Voorkomen ik tien broodjes? Maar niet die is beter dan genezen. zwart gebrande, hoor! 2) zn. wacht. A wakti e bigin -wan achtervg. Het wordt gebruikt mindri fu a mun. De wacht met bnw. om een persoon aan te begint midden in de maand. duiden die de eigenschappen ori wakti heeft van het bnw. b.v. breniwan 1) ww. wacht houden, bewaken. 'een blinde', pôtiwan 'een arme'. Mi omu e ori wakti te neti na Den bigiwan nanga den Kersten. Mijn oom houdt 's pikinwan. Groten en kleinen. avonds de wacht bij Kersten. wán bnw. geeft nadruk. Fu a sani 2) ww. op de uitkijk staan. Di di mi taki, a man kisi wán den fufuruman broko go ini a atibron. Hij werd erg boos om wenkri, wan tan hori wakti na hetgeen ik zei. GEBRUIK: wordt dorosei. Toen de dieven bij de winkel inbraken, bleef er een gesproken met stem verheffing buiten op de uitkijk staan. en met extra nadruk. waktiman zn. wachter, bewaker. wan dei eens, op een dag, een keer. ZIE TREFWOORD: dei. ZIE: ori wakti. wakti-oso zn. wachthuisje. wan leisi eens, een keer. ZIE TREFWOORD: leisi2. walapa zn. bepaald soort vis. wan lo bnw. heel veel, een helewalapasneki zn. bepaald soort boel, heel wat. Yu abi wan lo slang. sani fanowdu fu meki fiadu. Je wan1 heb een heleboel dingen nodig 1) telw. een. ZIE TABEL BIJ: nomru. om fiadu te maken. SYN: furu. ZIE: 2) bnw. enige. A wan sani san mi wantu. wani taigi yu... Het enige dat ik wan presi ergens. ZIE TREFWOORD: wil zeggen is... 3) bnw. hetzelfde, dezelfde. Wan presi. tyotyofowru no e kon moro bigi. wan sani iets. ZIE TREFWOORD: sani. wan ten eens, op een keer. ZIE A e tan wan. Een tyotyovogeltje wordt nooit veel groter. Hij TREFWOORD: ten. 255
wan tra Sranan Tongo - Nederlands waranfisi het werk zaten te praten, kwam wan tra een andere. ZIE TREFWOORD: plotseling de directeur de tra. kamer binnen. wan wan bw. één voor één, wantu telw. onbepaalde hoeveeltelkens een. Den sma e kon wan heidsaanduiding, een paar. Di mi wan na in'sei. De mensen go na wowoyo mi bai gruntu, komen één voor één naar kasaba nanga wantu tra sani. binnen. SYN: wan fru wan. Toen ik naar de markt ging, wana zn. houtsoort. kocht ik groenten, kassave en wanaku zn. witkopsaki, een paar andere dingen. ZIE: a2; witkopaap. ZIE: monki. wani den2. 1) ww. willen. San yu wani? Wat wanwan bnw. enkel(e), enig(e). wil je? Sowan feistedei, dan wanwan sma nomo de na strati! Zo'n 2) hulpww. willen. Esde mi ben feestdag, en toch maar enkele wani kon na yu. Gisteren wilde mensen op straat! ZIE: wantu. ik bij je komen. waran 3) zn. wil. A pikin fu yu abi wan 1) bnw. warm. ZIE: faya1; kowru. tranga wani! Jouw kind heeft 2) ww. opwarmen, verwarmen. een sterke wil! ZIE: angri2. wani taki betekenen. ZIE TREFWOORD: Waran a merki gi mi. Warm de taki1. melk even voor me op. Te alen wante ZIE TREFWOORD: wantewante. e kon tranga, dan den sneki e kmopo ini den olo fu go na drei wanten ZIE TREFWOORD: wantewante. presi fu waran densrefi. Als het wantenwanten ZIE TREFWOORD: hard regent, dan komen de wantewante. slangen uit hun holen om zich wantewante bw. meteen, direct, op droge plaatsen te onmiddellijk. I mu go verwarmen. wantewante go miti yu papa, No waran! Maak je niet druk! noso a o gwe. Je moet direct teki waran ww. zich verwarmen. naar je vader toe, anders is hij A kowru na dorosei. Kon meki weg. SYN: wantron. ZIE: dyonsro; mi sidon na in'sei fu teki pikin esbiten; nownow. VAR.: wante; waran. Het is koud buiten. wanten; wantenwanten. Kom, laat ik binnen gaan zitten wanti vw. want. GEBRUIK: half om me te verwarmen. leenwoord van het Nederlands warana zn. bastaardschildpad want. ZIE: bika. VAN NL: want. (bepaald soort zeeschildpad). ZIE: wantron bw. meteen, direct. Go luku efu omu abi sukru dan yu krape. kon taigi mi wantron. Ga kijken waranfaya ww. (met elkaar) of de Chinees suiker heeft en opschieten. Clyde nanga Ernie kom het me dan meteen no e waranfaya. Ala leisi den e vertellen. SYN: wantewante. kisi trobi. Clyde en Ernie wantron so bw. plotseling, kunnen niet met elkaar eensklaps, opeens. Esde di un opschieten. Ze maken steeds ben sidon e taki tori na wroko, ruzie. ZIE: koti2. wantron so driktoro kon ini a waranfisi zn. gerookte vis. ZIE: kamra. Toen we gisteren tijdens sowt'fisi; dreifisi; elen; tri; 256
warawrafru Sranan Tongo - Nederlands watra bokun; batyaw. die man uitschold? SYN: kosi1. warawrafru zn. roodgroene ara, wasi dede lijkbewassing. ZIE groenvleugelara (een rode ara TREFWOORD: dede1. met groen en blauwe vleugels). wasi mofo tanden poetsen. ZIE ZIE: rafru. TREFWOORD: mofo. warimbo zn. vlechtriet. wasi wan kofu een stomp geven. ZIE TREFWOORD: kofu. warskow was'krosi schoon wasgoed. ZIE 1) ww. waarschuwen. Skowtu TREFWOORD: krosi. warskow den sma fu den no rei was'oso zn. badhuisje, badkamer. tapu a pasi dape. De politie was'uma zn. wasbord, wasplank heeft de mensen gewaar(SN). A strati fu yu tron wan schuwd om niet door die straat was'uma! Uw straat is erg te rijden. ribbelig geworden (lett: is een 2) zn. waarschuwing. A warskow wasbord geworden)! SYN: dati e teri gi ala sma. Die grumagruma. waarschuwing geldt voor waswas'godo zn. wespennest. iedereen. waswasi zn. wesp, bij. SPEC: warti brasyon-waswasi; kapasi1) zn. waard, waarde. A moni no abi warti moro. Het geld heeft waswasi; marbonsu; onifrei; prasoro-waswasi. geen waarde meer. watra 2) bnw. waardig. Mi no warti fu 1) zn. water. Teki pikin watra gi kisi so wan grani. Ik ben niet waardig om zo'n eer te mi. Haal even een beetje water voor me. ontvangen. was'baki zn. wasbak. 2) bnw. waterig, dun (b.v. honing was'beki zn. grote, diepe ovalen of stroop) , slap (b.v. koffie, teil, meestal gebruikt om in te thee of soep). A oni watra. De baden of kleren te wassen. honing is dun. A te watra. De was'duku zn. baddoek. thee is slap. A gruntu watra. De was'frow zn. wasvrouw. (klaargemaakte) groente heeft wasi veel vocht. GEBRUIK: Als bnw. 1) ww. wassen. Go wasi den kan je ook zeggen watrawatra. dot'sani. Ga de vaat afwassen. VAR.: watrawatra. 3) zn. waterrekening. Mi e go pai ZIE: krin. 2) ww. baden. Go wasi! Ga watra. Ik ga mijn baden! waterrekening betalen. 3) ww. zich (laten) wassen met 4) bnw. pasgeboren, heel jong kruiden. I mu tyari a boi go kind. No opo a pikin so grofu. A wasi, noso a no e go kon betre. watra ete. Til dat kind niet zo De jongen moet een kruidenruw op. Het is nog heel jong. bad nemen, anders wordt hij ZIE: watrapikin. niet beter. ZIE: wiwiri-watra. hari watra 1) ww. groeien, opkomen. A pikin VAR.: wasi wan watra. was' go ww. uitschelden. I yere fu yu hari watra. A e nyan fa a frow was' go gi a man? aleisi kaba. Dat kind van jou is gegroeid. Het eet al rijst. SYN: Heb je gehoord hoe de vrouw 257
watra-agu Sranan Tongo - Nederlands watrasei water op te vangen of op te gro. slaan). Te alen kon hebi, ala den 2) ww. uitlekken, indrogen. Anga watrabaki e span tak' den e lon den krosi na dorosei. Dan te abra. Als het hard regent, raken den hari watra, un kan anga alle watervaten zo vol dat ze den na in'sei. Hang de kleren overlopen. maar buiten op. Als ze watrabubu zn. watergeest. uitgelekt zijn, kunnen jullie ze watradagu zn. otter. Er zijn twee binnen ophangen. A taya hari ottersoorten in Suriname. Een is watra kba? Is de tajer al goed de Braziliaanse reuzenotter, of ingedroogd? bigi-watradagu, en de tweede is lon watra ww. vocht afgeven. A de zwampotter, of pikinsoro no drei. A e lon watra ete. watradagu. De wond is nog niet droog. Er watragowtu zn. goud dat komt nog wondvocht uit. A gewonnen wordt uit kreken of smoko meki mi ai lon watra. rivieren. Door de rook tranen mijn watra-ingi zn. bepaald soort geest, ogen. Te a papaya pori, dan yu watergeest. e si fa a e lon watra. Als de watrakan1 zn. waterkruik. papaja bedorven is, zie je hoe waterig hij wordt. watrakan2 zn. zuurtje in de vorm sopo watra zn. zeepwater, van een waterkruik. zeepsop. watrakaw zn. karbouw, wasi wan watra ww. zich (laten) waterbuffel. wassen met kruiden. watrakronto zn. jonge kokosnoot watra kiri ww. dorst hebben. met veel water erin. Watra e kiri mi. Ik heb dorst watramama zn. zeemeermin; (lett: water doodt me). watergeest. watra-agu zn. capibara, waterwatraman zn. iemand die water varken, waterzwijn, waterhaas. brengt. Vooral vroeger in de Ook bekend als kapuwa. droge tijd brachten de watraman watra-ai zn. traan. Di den sma water naar de stad in een kon, a feti figi en watra-ai fu den watrawagi (waterwagen). no si tak' a ben e krei. Toen die watramofo zn. watertanden. Fa mi mensen kwamen, heeft ze vlug si den lepi bakba dape, mi kisi de tranen van haar ogen watramofo. Zodra ik die rijpe geveegd zodat ze niet konden bacoven daar zag, begon ik te zien dat ze gehuild had. watertanden. watra-alata zn. wateropossum. watramun zn. watermeloen. Ook bekend als watra-awari. watrapeti zn. put. ZIE TREFWOORD: watra-awari zn. wateropossum peti. (de tenen van de achterpoten zijn watrapikin zn. pasgeboren kind voorzien van zwemvliezen en de (tot ongeveer zes weken oud). oren zijn afsluitbaar). Ook SYN: nyunyun pikin. bekend als watra-alata of watrawatrapompu zn. waterpomp. ston-awari. ZIE: awari. watrasei zn. waterkant, rivierwatrabaki zn. watervat, waterton oever. Ala sonde bakadina den (alles dat gebruikt wordt om sma e go teki wan koiri na 258
watra-sekrepatu Sranan Tongo - Nederlands weni watrasei. Elke zondagmiddag plaatste de kool in de weeggaan de mensen een wandeling schaal om het gewicht te maken langs de waterkant. ZIE: bepalen. libakanti; syoro. 2) zn. gewicht. A poti wan paki watra-sekrepatu zn. verzamelsukru na a wan sei fu a wegi naam voor zoetwaterschildnanga tu wegi fu wan pontu na paden. GEBRUIK: Benaming die a tra sei fu si efu a sukru doro wan kilo. Hij plaatste een pak gebruikt wordt om onderscheid suiker op de ene kant van de te maken tussen de kleinere weegschaal en twee gewichten zoetwaterschildpad en de grotere van een pond aan de andere landschildpad. ZIE: krape. kant om te zien of de suiker wel watrasneki zn. verzamelnaam een kilo woog. voor verschillende slangen die in 3) ww. wegen. Wegi a koro fu si het water leven. omeni yu mus pai. Weeg de watratodo zn. pipa, Surinaamse kool evan om te zien hoeveel je pad. Ook bekend als pipatodo of moet betalen. swamputodo. wegi go wegi kon ww. overwatrawatra bnw. waterig, dun, wegen. Di den aksi mi fu go na niet sterk. ZIE TREFWOORD: watra. Galibi, mi wegi go wegi kon wawan bw. alleen, slechts. Na mi bun fosi mi piki den. Toen ze wawan kon tide. Ik ben er alleen me vroegen om naar Galibi te vandaag. Mi e tan mi wawan. Ik gaan, overwoog ik het goed woon alleen. Na a pasi disi voordat ik hen antwoordde. wawan e go na Albina. Alleen wei deze weg gaat naar Albina. 1) zn. veld, weide. Te mi no de, waya1 ww. wegwaaien. ZIE TREFWOORD: wadya. dan yu mus tyari den skapu go waya2 zn. waaier. ZIE TREFWOORD: na wei. Als ik er niet ben, moet je de schapen naar de weide waiwai2. brengen. we tw. inleidings partikel of 2) ww. vee naar de weide uitroep. We, yere dya. Mi o taigi brengen, of toezicht houden op yu wan sani. Zeg, luister eens. Ik het vee. Mi aksi a boi fu wei zal je wat zeggen. Yu o kon den meti gi mi. Ik heb de tamara? We, mi no sabi. Kom je jongen gevraagd om het vee morgen? Wel, ik weet het niet. voor me te weiden. wefi zn. echtgenote, vrouw. weigri ww. weigeren. Winsi fa GEBRUIK: Het wordt niet vaak skowtu seni papira gi driktoro, gebruikt, maar wel als iemand toku a weigri fu pai a butu. onderscheid wil maken tussen Hoewel de politie aanmaningen een getrouwde vrouw en een aan de directeur stuurde, bijvrouw. SYN: trowfrow; TEGENH: weigerde hij toch de boete te masra1. ZIE: frow; uma. VAR.: betalen. trow-wefi. weisi-oso zn. weeshuis. wega zn. wedstrijd. weisipikin zn. weeskind. wegi weni ww. losmaken door heen en 1) zn. weegschaal. A poti a koro weer te bewegen, wrikken. ZIE ini a wegi fu si o hebi a de. Hij 259
wenkri
Sranan Tongo - Nederlands wi no kon nanga wan weri ww. niet verder nadenken. A wenkri zn. winkel. fufuruman no kon nanga wan wenkriman zn. winkelier, weri, a naki a man kiri. De dief handelaar. dacht niet verder na, hij sloeg wenweni ww. losmaken door heen de man dood. en weer te bewegen, wrikken. weri ede ZIE TREFWOORD: ede. Fred teki wan nefi dan a bigin wenweni a sroto. Fred nam een 1) iemand vervelen, lastig vallen. 2) zich zorgen maken, piekeren. mes en probeerde het slot open te wrikken. Efu yu no kan hari weri skin ZIE TREFWOORD: skin. a bon dirèk puru ini a gron, dan 1) ww. vermoeien, afmatten. yu e wenweni en te leki den rutu 2) zn. vermoeidheid. kon lusu. Als je de plant niet weri-ede ZIE TREFWOORD: wer'ede. direkt uit de grond kan trekken, 1) zn. iets vervelends. moet je hem eerst schudden en 2) bnw. hinderlijk, vermoeiend. trekken totdat de wortels westsei zn. west, het westen. ZIE: losraken. VAR.: weni. oostsei; noordsei; zuidsei. werder bnw. wild (van planten en wèt zn. wet, staatsbesluit. dieren). ZIE: krasi. naki wan wèt een wet wer'ede uitvaardigen, een staatsbesluit 1) zn. iets vervelends. A de wan publiceren. Lanti naki wan wèt wer'ede fu wakti ala dei so tak' na so yu mus skrifi a tongo. langa tapu wan bus. Het is Door de overheid is een staatsbesluit gepubliceerd vervelend om elke dag zo lang over de spelling van de taal. op een bus te moeten wachten. wetbere-aka zn. gerimpelde 2) bnw. hinderlijk, vermoeiend. bosvalk. Te Robby kon dya na wan wetberekaiman zn. brilkaaiman. problema. A wer'ede! Het is een probleem wanneer Robby ZIE: kaiman. hier komt. Hij is hinderlijk. wet'ede-marai zn. witkop goean SYN: ferferi. (vogel). weri1 ww. aantrekken, aankleden. wetfisi zn. karperzalm. SYN: sriba. Freida neti ala den yongusma e weti weri den moi krosi go na foto. 1) bnw. wit, blank. ALG: kloru1. Vrijdagavond trekken de jonge2) zn. cocaïne. A wenkriman dati lui hun mooiste kleren aan om e seri weti. De winkelier daar naar de stad te gaan. VAN ENG: verkoopt cocaïne. ZIE: puiri. wear. weti-aira zn. grison (een weri2 marterachtige roofdier). 1) bnw. moe, vermoeid. Heri dei weti-aka zn. bonte buizerd. mi e wroko. Mi weri! Ik heb de wetiman zn. blanke. SYN: bakra. hele dag gewerkt. Ik ben moe! wetweti1 zn. haarroos. VAN ENG: weary. wetweti2 zn. een lichtgekleurde 2) ww. vermoeien, bemoeien, zeevis die zeer smakelijk is. moeite doen. No weri yusrefi wi pers. vnw. 1ste pers. meerv. nanga a tori. Doe geen moeite (wij); bez. vnw. (ons). Wi e kon voor de zaak. dalèk. We komen straks. ZIE: TREFWOORD: wenweni.
260
wiki Sranan Tongo - Nederlands wisi unu. winsi1 wiki1 zn. week. Wan wiki abi seibi 1) zn. wens. 2) ww. wensen. Wi winsi unu dei. Een week heeft zeven wan switi Kresneti nanga wan dagen. bun nyun yari. Wij wensen u tra wiki bw. volgende week. een vrolijk kerstfeest en een a wiki di psa bw. vorige week. gelukkig nieuw jaar. winsi 2 vw. al, ook in geval. ZIE TABEL 6: De dagen van de week : awinsi. TREFWOORD munde maandag winti 1 tudewroko dinsdag 1) zn. wind. A winti wai a fensre dridewroko woensdag opo. Door de wind waaide het fodewroko donderdag raam open. freida vrijdag 2) zn. lucht. Pikinso winti de ini satra zaterdag a banti ete. Mi kan doro oso sonde zondag nanga en. Er zit nog een beetje lucht in die band, ik haal het wiki2 wel naar huis. 1) bnw. wakker. Mi ben wiki kba winti2 zn. bovennatuurlijk wezen, di den kari mi. Ik was al geest. wakker toen ze me riepen. kisi wan winti ww. bezeten 2) ww. wakker worden. Tamara worden door een geest. yu mu wiki fruku fu go na wintidansi zn. dansritueel dat skoro. Morgenochtend moet je plaats vindt tijdens een vroeg wakker worden om naar wintiprei. school te gaan. wintiprei zn. ritueel feest waarbij 3) ww. wakker maken, wekken. men gebruikt maakt van muziekMi mu wiki den pikin fruku fu instrumenten om de geesten en den kan go na skoro. Ik moet goden op te roepen. de kinderen vroeg wakker wipi maken om naar school te gaan. 1) ww. zwepen. Efu yu no wani win zn. wijn. yere, mi o wipi yu. Als je niet wini wilt horen, zal ik je zwepen. ZIE: 1) ww. winnen. Robinhood wini a fon. strei. Robinhood heeft de 2) zn. zweep. I n'e yere? Kis' a wedstrijd gewonnen. ANT: lasi. wipi gi mi! Hoor je niet? Pak de 2) ww. verslaan, overwinnen. Na zweep voor me! a kriboi WK, Argentinië wini wisi ala den tra pluga. In de laatste 1) zn. zwarte magie. ZIE: tofruWK heeft Argentinië al de wroko. andere ploegen verslagen. 2) zn. iets dat bewerkt is door 3) zn. winst. zwarte magie om iemand in zijn winiman zn. overwinnaar, macht te krijgen of kwaad te winnaar. Mi wini a feti, so mi doen; fetisj. Na wisi den tya kon tron winiman. Ik heb de strijd poti dyaso gi yu fu yu moni ede. gewonnen, dus ben ik de Om jouw geld in handen te winnaar. ANT: lasiman. krijgen heeft men hier iets 261
wisiman Sranan Tongo - Nederlands wowoyo neergezet om je kwaad te doen. tranga wiwiri zn. kroeshaar dat 3) ww. vervloeken, het bedrijven moeilijk te kammen is. van magie met kwade wiwiri-watra zn. kruidenbad. bedoelingen, betoveren, woi tw. roep om hulp. ZIE bewiesen (SN). A dede di mi TREFWOORD: wai2. omu dede, na wan sma wisi en. wolku zn. wolk. De dood van mijn oom is wondru zn. wonder. VAR.: veroorzaakt door iemand die wondruwroko. hem vervloekt heeft. wondruwroko zn. wonder. ZIE TREFWOORD: wondru. teki syen, nyan wisi valse woron schaamte hebben. 1) zn. worm. wisiman zn. iemand die de zwarte magie beoefent. ZIE: bonuman; 2) zn. rups, made, insectenlarve. lukuman. worondresi zn. medicijn tegen wisrefi wederk.vnw. onszelf, wormen, wormkuur. elkaar (1ste pers. meerv. wederk. wortu 1) zn. woord. vnw). Efu wi e tan feti so doro, 2) zn. praatje, rede, toespraak. wi o kiri wisrefi. Als we zo Fosi den wrokoman bigin blijven vechten, zullen we wroko, driktoro taki wan wortu elkaar uitroeien SYN: unsrefi. nanga den. Voordat de wiswasi bnw. laag, gemeen. Yu abi werknemers met het werk fu den wiswasi sma di e meki begonnen, hield de directeur pikin-nengre tya weti ini een praatje met hen. ZIE: mofo. preisani sondro fu den pôti pikin 3) zn. bericht. Mi no kisi no wan sabi. Je hebt van die gemene wortu ete. Ik heb nog geen mensen die kinderen drugs in bericht gehad. ZIE: boskopu. speelgoed laten vervoeren wortubuku zn. woordenboek. zonder dat de arme kinderen het wowoyo ['w∙o yo] zn. markt. weten. ZIE: sakasaka. bakawowoyo zn. terrein aan de wiwiri ['w∙i ři] achterkant van de centrale 1) zn. haar (van een mens en markt in Paramaribo. dier). Mi e kan mi wiwiri bigiwowoyo zn. centrale markt mamanten yuru fosi mi e go na aan de waterkant in doro. Ik kam mijn haar 's Paramaribo. morgens voordat ik naar buiten edewowoyo zn. voorkant van de ga. centrale markt in Paramaribo. 2) zn. veer (van een vogel). SYN: fowruwiwiri. VAR.: fes'wowoyo. 3) zn. bladeren, kruiden; ook mofo wowoyo zn. het terrein bepaalde bladgroenten. ZIE: voor de centrale markt (waar men dingen op straat verkoopt). gruntu. mofina wowoyo zn. markt in de grati wiwiri zn. sluik haar. wijk Flora (lett: armen markt). krusu wiwiri zn. kroeshaar. SYN: pikin wowoyo zn. noodmarkt tranga wiwiri. (markt in het zuidelijk deel van safu wiwiri zn. krulhaar dat Paramaribo). makkelijk te kammen is. SYN: sonde wowoyo zn. zondagskroru wiwiri. 262
wrifi Sranan Tongo - Nederlands wrokosani markt, meestal buiten de stad. verslaafd is aan zijn werk. wrifi ww. wrijven, inwrijven, wrokobasi zn. werkgever. smeren. Wrifi pikinso oli gi a wrokobere zn. diarree, buikloop. pikin. Wrijf het kind met een A pori bami di mi nyan gi mi beetje olie in. SYN: lobi2. VAR.: wán wrokobere. Door de bedorven bami die ik heb frifi. VAN NL: wrijven. gegeten, heb ik diarree wrif'wrifi ww. meermalen over gekregen. Kerrie e wroko mi iets wrijven. Jake lobi te en bere. Van kerrie krijg ik m'ma e wrif'wrifi en baka te buikloop. ANT: trangabere; SYN: neti, te leki a fadon na sribi. Jake vindt het leuk als zijn lus'bere. VAR.: brokobere. moeder 's avonds over zijn rug wrokodei zn. wettelijk vastwrijft totdat hij in slaap valt. gestelde werkdag. wroko wrokokrosi zn. werkkleding. Di 1) ww. werken. Tide wi o wroko mi kmopo na wroko, mi puru mi tranga. Vandaag gaan we hard wrokokrosi dan mi weri mi werken. A masyin no e wroko osokrosi. Nadat ik van het werk kwam, deed ik mijn werkmoro. De motor werkt niet meer. kleding uit en trok mijn huiskleren aan. 2) ww. bewerken, verwerken, wrokoman zn. werknemer, werken met iets. A man disi e arbeider, werker. ZIE: knekti; wroko gron. Deze man is srafu; dinari; futuboi. landbouwer (lett: bewerkt zijn wrokomati zn. collega. akker). Na Maryanborgu den e wrokope wroko tyen. Op Mariënburg 1) zn. werkplaats. Mi no lobi te verwerken ze suikerriet. 3) zn. werk. Nownow wroko no sma kon suku mi na mi de. Nu is er geen werk. wrokope. Ik houd er niet van 4) zn. werkplaats. Tide mi kon dat men me komt opzoeken op fruku na wroko. Vandaag ben mijn werkplaats. ik vroeg aan het werk. 2) zn. bedrijf. A wrokope fu yu e 5) zn. beroep, baan. Sortu wroko drai bun. Jouw bedrijf draait yu e du? Wat is je beroep? goed. VAR.: wrokopresi. wroko skin ww. overwerken, wrokopresi ZIE TREFWOORD: vermoeien. Sanede meki yu e wrokope. wroko yu skin so? Waarom wrokosani werk je zo hard? (of: Waarom 1) zn. gereedschap, werktuigen. vermoei je jezelf zo?) Te yu wani wroko leki wroko wan sma ww. vloek temreman, dan yu mus abi yu leggen op iemand, iemand eigi wrokosani. Als je als kwaad doen op magische wijze. timmerman wilt werken, moet SYN: wisi. je je eigen gereedschap wroko gowtu goud winnen. ZIE hebben. TREFWOORD: gowtu. 2) zn. ingrediënten, benodigdwroko moni geld verdienen. ZIE heden. Den wrokosani fu meki TREFWOORD: moni. wan kuku na blon, sukru, botro, wrokobakru zn. iemand die kari kon. De ingrediënten om 263
wui Sranan Tongo - Nederlands yari konfriyari de, mi kan yere a een koek te bakken zijn meel, wunyuwunyu te na mi oso. Als suiker, boter, enz. er kermis is, kan ik het wui tw. roep om hulp. ZIE geroezemoes helemaal thuis TREFWOORD: wai2. horen. wunwun1 zn. geroezemoes, w'wiri ['w∙i ři] gegons. Te yu waka psa a skoro, 1) zn. haar (van mens en dier). yu e yere a wunwun fu den skoropikin ini den klas. Als je 2) zn. bladeren, kruiden, ook voorbij de school gaat, hoor je bepaalde soorten bladgroenten. het geroezemoes van de (variant van wiwiri). schoolkinderen in de klassen. w'woyo ['w∙o yo] zn. markt, plaats wunwun2 zn. houtbij. waar mensen kopen en wunyuwunyu zn. lawaai, verkopen. (variant van wowoyo). geroezemoes, drukte. Te
Y - y y' vnw. afkorting van yu. ya tw. ja. ZIE TREFWOORD: iya. Yaba zn. naam van een vrouw die op donderdag geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. yagi ww. wegjagen, verjagen, verdrijven. Di a man bigin du ferferi, den yagi en puru ini a dyari. Toen de man lastig begon te worden, joeg men hem het erf af. Efu Ronald prefuru fu kon baka, mi o yagi en gwe. Als Ronald het waagt terug te komen, jaag ik hem weg. noti no yagi geen success hebben met iets, onverrichter zake terugkeren. Un fisi heri dei ma noti no yagi. We hebben de hele dag gevist, maar zijn onverrichter zake teruggekeerd. Yampaneisi 1) zn. Javaan. 2) bnw. Javaans. VAR.: Yapaneisi. yamsi zn. bepaald soort aardvrucht. ZIE TREFWOORD: nyamsi. yana bw. daarginds. ZIE TREFWOORD: yanda. yanasei bw. daarginds. ZIE 264
TREFWOORD: yanda. yanda bw. daarginds. VAR.: yana; yandasei; yanasei. VAN ENG: yonder. yandasei bw. daarginds. ZIE TREFWOORD: yanda. yaneifri zn. jenever. ZIE: sopi. VAN NL: jenever. Yapaneisi bnw. Javaans. ZIE TREFWOORD: Yampaneisi. yapiyapi ZIE TREFWOORD: yapyapi. yapon zn. jurk. ZIE: koto. yapyapi zn. verzamelnaam van verschillende soorten apen. SYN: keskesi; SPEC: babun1; bisa; monkimonki; keskesi; bergikeskesi; kwata; saguwenke; wanaku. yarabaka zn. geelbagger (vis). yarayara bnw. licht van kleur, maar niet blank. ZIE: malata. yarfrei zn. termiet in de periode dat hij vliegt. ZIE: uduloso. yari1 1) zn. jaar. A yari tapu. Het jaar is om. ZIE: bigiyari. 2) zn. jaarwisseling, oudejaarsavond en/of nieuwjaarsdag. Pe yu o go nyan yari? Waar ga je
yari Sranan Tongo - Nederlands yes'ati huwelijkse ontrouw. SYN: de jaarwisseling vieren? Mi kon fu winsi yu wan yari. Ik ben motyolibi. je een gelukkig nieuwjaar yayolobi zn. liefde zonder trouw. komen wensen. SYN: nyunyari. yayoman zn. hoereerder, zwerver, losbol. ZIE: bakayari; mofoyari; yayo-uma zn. hoer, slet, lichteowruyari. kooi. SYN: motyo; huru; waka3) zn. oudejaarskadootje gegeven waka frow. VAR.: yayofrow. aan een trouwe klant. A yari di psa omu sneisi gi mi wan batra yepi sopi leki yari. Vorig jaar gaf de 1) ww. helpen, meewerken, bijstaan, steunen, redden. Yu Chinese winkelier mij een fles whisky als oudejaarskado. kan yepi mi fu wasi den krosi? de tapu yari ww. bejaard zijn, Kun je me helpen met kleren op leeftijd. Granmama de tapu wassen? 2) zn. hulp, steun, bijstand. Mi go en yari kba, dati meki a no man na someni datra, ma mi no feni waka moro. Oma is al op leefyepi. Ik ben bij vele artsen tijd, vandaar dat ze niet meer geweest maar kon geen hulp kan lopen. SYN: grani; owru1. krijgen. Yepi no de. Er is geen tra yari bw. volgend jaar. hulp. tyari yari ww. ouder zijn dan yepi wan anu een handje helpen. men denkt. Fa yu si mi granmama dape, a tya yari. A o ZIE TREFWOORD: anu1. tapu seibitenti yari. Zie je mijn yere1 oma daar? Ze is ouder dan ze 1) ww. horen, luisteren, eruit ziet, ze wordt zeventig vernemen. Mi ben yere a dagu jaar. e bari. Ik hoorde de hond yari2 zn. el (69 centimeter). blaffen. ZIE: arki. yari3 tw. uitroep bij dyul (een 2) ww. verhoren. Gado no e yere bepaald spel) als iemand over de begi te wi wani. God verhoort eindstreep gaat. geen gebeden wanneer wij dat yarsin zn. gordijn, jaloezie, willen. SYN: gi yesi. ZIE: piki1. zonnescherm. SYN: garden. yere skin bnw. zwaar zijn. A wroko disi yere skin. Dit is yasi zn. framboesia (een tropische zwaar werk. SYN: hebi. huidziekte). yere2 tw. hoor! ZIE TREFWOORD: yèrè. yasiman zn. iemand die lijdt aan framboesia. yèrè tw. hoor! Tide mi no o kon na Yaw zn. naam van een man die op yu oso, yèrè! Mi weri. Vandaag donderdag geboren is. ZIE TABEL kom ik niet bij je thuis, hoor! Ik BIJ: deinen. ben moe. yayo ww. ontucht plegen, zwerven, yere skin buitensporig, overuitlopen (SN). A frow disi e yayo drijven, de perken te buiten gaan. ZIE TREFWOORD: skin. ala sei. Deze vrouw slaapt met yes'ati zn. oorpijn, oorontsteking. iedereen. SYN: wakawaka. Bigisma taki: Te yu skopu wan yayofrow zn. hoer, slet, lichtekooi. todo, yu o kisi yes'ati. Oude ZIE TREFWOORD: yayo-uma. mensen zeggen: Wanneer je een yayolibi zn. zedeloos gedrag, kikker schopt, krijg je oorpijn. ongebonden levenswijze, 265
yesi Sranan Tongo - Nederlands yonkuman yesi zn. oor. TREFWOORD: tyokro. gi yesi ww. luisteren. Un ben taki yokro ww. wurgen, onder de arm nanga en, ma a no gi yesi. We klemmen, om de nek grijpen. ZIE hebben tot hem gesproken maar TREFWOORD: tyokro. hij heeft niet geluisterd. SYN: yoku ww. jokken (minder ernstig arki. ZIE: yere. dan lei). A boi yoku tak' a no en kaka yesi ww. aandachtig broko a grasi. De jongen zei dat luisteren, acht geven op. hij de ruit niet gebroken had, Arkiman, mi o ferteri unu wan maar hij jokte. ZIE: lei. fosten tori. Un kaka yesi, arki. yola ww. pret maken. ZIE TREFWOORD: Luisteraars, ik zal u een verhaal yowla. uit de oude doos vertellen. yong'boi zn. jongeman. ZIE Luister goed! Mi no poti yesi TREFWOORD: yonguboi. na a boskopu san bari na a yong'man zn. mannetjes radio. Ik heb niet geluisterd zangvogel in zijn eerste naar de radioboodschap. SYN: ontwikkelingsfase. ZIE: tigriman; repman. poti yesi. yongu Mi yesi e singi. Lett: Mijn oren 1) bnw. jong. ANT: owru1. zingen. In de volksmond wordt beweert dat men dan over je 2) bnw. onrijp. Den bakba disi roddelt. yongu ete. Deze bacoven yesi-ati zn. oorpijn, oorontsteking. (bananen) zijn nog onrijp. ANT: ZIE TREFWOORD: yes'ati. lepi. yesibuba zn. oorlel. 3) tw. aanspreekvorm voor leefyesidoti zn. oorsmeer. (variant van tijdsgenoot. Ei, yongu. Fa yu e yesikaka). tan? Hallo, jongen. Hoe gaat yesikaka zn. oorsmeer. het? yesilinga zn. oorbel, oorring. 4) zn. jongen. SYN: boi. 5) tw. uitroep: jongen! yesimama zn. trommelvlies. yonguboi zn. jongeman. yesi-olo zn. oorholte. yonguman ZIE TREFWOORD: yeye 1) zn. geest. ZIE: winti2. yonkuman. 2) zn. persoonlijke geest. ZIE: kra; yongusma zn. jongeren, jeugd. dyodyo. Freida neti ala den yongusma e yeyefasi bw. geestelijk gezien, op weri den moi krosi go na foto. geestelijk gebied. Son sma e si Vrijdagavond trekken de ala sani san e psa yeyefasi. jongelui hun mooiste kleren aan Sommige mensen zien achter om naar de stad te gaan. alles wat gebeurt iets yonguwan zn. jongeren, jeugd. A geestelijks. man dati n'e arki yonguwan. yoisti bnw. juist, zuiver. Te yu go Soso wan man fu en speri kan na a yoisti presi yu o feni yepi. taki nanga en. Die man luistert Als je naar de juiste instantie niet naar jongeren. Alleen gaat, zul je hulp krijgen. SYN: iemand van zijn leeftijd kan met soifri. hem praten. yoko ww. wurgen, onder de arm yonkuman zn. jongeman. VAR.: klemmen, om de nek grijpen. ZIE yonguman. 266
yorka Sranan Tongo - Nederlands yusrefi wachten. Yu no mus kon fosi tin yorka zn. geest van een yuru. Je moet niet voor tien uur overledene. Een yorka kan of komen. San na a yuru? Hoe laat een kabra of een profen zijn. ZIE: is het? (lett: Wat is de tijd?) winti2; yeye; spuku. afu yuru bw. pas, net, niet lang yorkaberi terug (lett: een deel van een 1) zn. schijnbegrafenis van uur). Afu yuru mi poti mi tas spoken te middernacht. dya, den boi gwe nanga en. Ik 2) zn. begrafenis waar de mensen heb net mijn tas hier gezet of alleen witte kleren dragen. ZIE: de jongens zijn er al mee beri. vandoor gegaan. yorkatafra zn. maaltijd aanala yuru bw. telkens weer, vaak. geboden aan de geest van Ala yuru a man disi e kon iemand die overleden is. tanteri mi! Deze man komt me yosyosi telkens weer lastig vallen! 1) zn. kleuter of peuter. Den yuru2 yosyosi e prei na dorosei. De peuters zijn buiten aan het 1) ww. huren. Di mi papa kon spelen. ZIE: pikin-nengre. dya, un yuru wan oto fu go luku 2) bnw. klein. Mi no o bai den a foto. Toen mijn vader hier yosyosi bakba disi. Ik koop kwam, huurden we een auto deze kleine bacoven (bananen) om de stad te gaan bezichtigen. niet. SYN: pikin1; totitoti. 2) ww. verhuren. Te mi o froisi yosyosi-skoro zn. kleuter- of go tan na Nickerie, mi o yuru peuterschool. Tra yari a boi disi mi oso na foto. Als ik naar o go na wan yosyosi-skoro. Nickerie verhuis, verhuur ik Volgend jaar gaat deze jongen mijn huis in de stad. naar een kleuterschool. ZIE: 3) zn. huur, huishuur. VAR.: preiskoro. yuru-oso. yowka zn. knikker. Knikkers 4) ww. in dienst nemen. Pe a worden in spelletjes zoals p'pa bo feni moni fu yuru wan olometi, bonsbak en wakatyopu verpleegster? Waar zou de gebruikt. SYN: mormo. vader geld vandaan halen om een verpleegster in dienst te yowla ww. pret maken. Mi e go nemen? yowla pikinso na a dans'oso. Ik ga een beetje pret maken in de yuru-oso dansclub. SYN: meki prisiri. 1) zn. huurhuis, gehuurd huis. Mi yu pers. vnw. 2de pers. enkelv. (je, e tan ini wan yuru-oso. Ik jij, u); bez. vnw. (jouw, uw). San woon in een gehuurd huis. yu du nanga yu baisigri? Wat 2) zn. huishuur. Omeni yuru-oso heb je met je fiets gedaan? Misi, yu e pai ala mun? Hoeveel yu kan skoifi yu futu pikinso huishuur betaal je per maand? meki mi psa? Mevrouw, kunt u VAR.: yuru2. uw voeten even verzetten zodat yuruten zn. ogenblik, tijdstip. ik er langs kan? VAR.: i. yusrefi wederk.vnw. jezelf (2de yuru1 zn. uur, tijd. Mi ben abi fu pers. enkelv. wederk. vnw). No wakti wan heri yuru langa. Ik weri yusrefi nanga a tori. Maak heb een uur lang moeten je niet bezorgd over de zaak. 267
zuidsei
Sranan Tongo - Nederlands
Z - z zuidsei zn. zuid, het zuiden. ZIE: noordsei; oostsei; westsei.
268
zuidsei
aak
aardvrucht
Nederlands – Sranan Tongo A - a aak zn. pondo. aal zn. logologo; snek'fisi; sidder~ logologo. aalscholver zn. fis'man2. aan voorz. fu. aanbidden ww. ambegi; begi2. aanbieden ww. pristeri. aanbraden ww. skreki2. aanbreken (van de dag) ww. broko1. aanbrengen ww. beri en gi wan sma, ZIE: beri. aandacht schenken ww. poti prakseri, ZIE: prakseri. aandeel zn. pisi1. aandoen ww. leti1. aangebrand bw. bronbron. aangelegenheid zn. tori. aangenaam bnw. switi; ~ vinden prisiri. aangeven ww. langa2. aangezicht zn. fesi1; van ~ tot ~ ai na ai, ZIE: ai1. aangezien vw. fa2. aanhanger zn. bakaman. aanheffen ww. bigin. aanhouden ww. ori. aankijken ww. luku; strak ~ ori ai na tapu, ZIE: ai1. aanklagen ww. kragi; beri en gi wan sma, ZIE: beri. aankleden ww. weri1. aankomen ww. doro2; kon; plotseling ~ broko kon, ZIE: kon. aanmaken ww. leti1. aanraken ww. fasi2; meri. aanrecht zn. botribangi. aanreiken ww. langa2.
aanrichten ww. seti. aanschaffen ww. bai. aansluiten ww. miti1. aanspannen ww. span. aansteken ww. leti1. aansteker zn. fayadosu. aanstonds bw. dalèk; dyonsro. aanstoot gevend bnw. suku mofo, ZIE: mofo. aanstormen ww. buku kon, ZIE: buku3. aantikken ww. tyopu. aantonen ww. sori. aantrekken ww. weri1. aanvoerder zn. edeman; fes'man; kapten. aanvoeren ww. tyari. aanwennen ww. gwenti. aanwezig zijn ww. de1. aanwijzen ww. bedoi; sori. aanzetten ww. srapu. aap zn. keskesi; monki1; yapyapi; brul~ babun1; capucijner~ keskesi; doodskop~ monkimonki; eekhoorn~ monkimonki; muts~ keskesi; satan~ bisa; kwataswagri; slinger~ kwata; witkop~ wanaku; zijde~ saguwenke. aardappel zn. patata. aardbodem zn. grontapu. aarde zn. doti1; grontapu; zwarte ~ blaka doti. aarden kom zn. prapi. aardig bnw. moi. aardnoot zn. pinda. aardvrucht zn. gron-nyanyan; soorten: kasaba; napi; nyamsi; 269
aars Nederlands – Sranan Tongo afschilferen achtste rangtelw. di fu aiti, ZIE: pontaya; sneisitaya; aiti. swit'patata. achttien telw. tin-na-aiti. aars zn. gogo-olo; kaka-olo. acne zn. poisi. aarsmade zn. bisbisi-woron. adem zn. bro; buiten ~ zijn bro aarzelen ww. draidrai. de na tapu; naar ~ happen bro abattoir zn. srakti-oso. syatu. abortus plegen ww. puru bere, ademen ww. bro. ZIE: bere1. ademhalen ww. hari bro, ZIE: acajoeboom zn. kasyu. ach! tussenw. tye; ~ arme tye bro. pôti, ZIE: pôti. ader zn. brudutitei; opgezette ~ mekititei. achillespees zn. bakafutu-titei. advies zn. rai; ~ geven gi rai. acht telw. aiti. adviseur zn. bakaman; raiman. acht geven op ww. kaka yesi, ZIE: advocaat zn. afkati1. yesi. achten ww. lespeki; teri. afbranden onoverg.ww. bron. achter voorz. baka3; ~ de rug afdak zn. afdaki; kampu; tenti. bakabaka; ~ zijn de na baka. afdekken ww. tapu1. achteraf bw. bakabaka. afdrogen overg.ww. drei. achterblijven ww. tan na baka, afdruk zn. marki. afgelopen bnw. klari. ZIE: baka3 of tan1. afgemaakt, niet ~ bw. af'pasi. achterbuurt zn. bakabini; afgoderij zn. afkodrei; bakabirti. bonuwroko. achterdam zn. bakadan. afgodsbeeld zn. popki; achterdeur zn. bakadoro. stonpopki. achtererf zn. bakadyari. afgunst zn. bigi-ai. achtergrond zn. gron; rutu. afgunstig zijn ww. abi bigi-ai, achterhalen ww. feni. achterhoede zn. bakatitei1. ZIE: bigi-ai. achterhoofd zn. baka-ede. afkomstig uit ww. na fu. achterhouden ww. ori na baka, aflopen (ten einde lopen) ww. klari. ZIE: baka3; kiri hori, ZIE: kiri. afmaken ww. kiri; klari. achterin zn. bakasei. afmatten ww. weri skin, ZIE: achterkant zn. bakasei. achterkleinkind zn. afopikin. skin. achterlaten ww. libi na baka, ZIE: afranselen ww. fon. afranseling zn. fonfon. baka3. Afrika zn. Afrikakondre; achternaam zn. bakanen. nengrekondre. achterop zn. bakasei. afscheid nemen ww. taki adyosi, achterpoot zn. bakafutu. achterste bnw. bakasei; zn. ZIE: adyosi. bakawan; gogo. afscheuren ww. priti. achteruitgaan ww. go na baka, afschieten ww. sutu1; (v. geweer) lusu wan schot, ZIE: ZIE: baka3. achtervenster zn. bakafensre. lusu. achterweg zn. bakapasi. afschilferen ww. piri. achterwerk zn. bakadan. 270
afslaan Nederlands – Sranan Tongo antwoorden alstublieft bw. dankidanki; afslaan (andere richting gaan) tangitangi; tussenw. Luku dya! ww. beni. afsluiten ww. koti1. ZIE: luku. afsnauwen ww. dyam. altaar zn. altari. afsnijden ww. koti puru, ZIE: altijd bw. ala ten, ZIE: ten; voor ~ puru; de weg ~ boro2; koti fu têgo, ZIE: têgo. pasi, syatu pasi, ZIE: pasi. alwaar vw. pe. afspreken ww. meki mofo, ZIE: alweer bw. agen; baka agen. mofo. amandel zn. amandra2. afstamming zn. rutu. amandel (klier) zn. amandra1. afstappen ww. saka2; laten ~ amandelboom, Surinaamse ~ saka2. zn. amandrabon. amazone (vogel) zn. afsteken ww. sutu1. oranjevleugel ~ kulekule. afstoten ww. pusu puru, ZIE: ambtenaar zn. bakra; lantibakra; pusu. lantiman. aftrekken (verminderen) ww. Amerikaan zn. Amerkan. koti1. Amerikaanse bnw. Amerkan. afvegen ww. figi. amputeren ww. koti puru, ZIE: afwachten ww. wakti. afwezig zijn ww. mankeri. puru. afzetten (v.e. motor) ww. kiri. amsoi (groente) zn. gezouten ~ agoeti zn. aguti; konkoni. sowt'amsoi. agressief bnw. krasi2. Amsterdam zn. Damsko. amulet zn. bereketi; tapu2; aira (dier) zn. aira1. akker zn. gron. strijd~ fet'obia. Akuba zn. Akuba. amuseren, zich ~ ww. abi prisiri, al bw. kba; onbep.vnw. ala; vw. ZIE: prisiri. awinsi; ~ maar door nomoanaconda zn. aboma. nomo. ananas zn. nanasi. alcohol zn. sopi. Anansi zn. Anansi1. aldoor bw. doro3. anattoboom zn. kusuwe. aldus vw. sofasi. andere bnw. tra; tratra; vnw. alert zijn ww. de na ai, ZIE: ai1. trawan; een ~ wan tra, ZIE: tra. allang bw. langaten; omeni langa anders bw. noso2; tra fasi, ZIE: fasi1. kba, ZIE: omeni; someni langa kba, ZIE: someni. anekdote zn. lafutori. angel zn. maka. alledaags bnw. aladei. angst zn. frede. ~ inboezemen alleen bw. kodo; soso; wawan. tapu skreki, ZIE: skreki1. allemaal onbep.vnw. ala; alamala. angstig bnw. dyomp'ati. ~ zijn allen onbep.vnw. alamala; ala ati de na dyompo, ZIE: ati1. sma, ZIE: sma. ani (vogel) zn. kleine ~ kawfutuboi. alle(s) onbep.vnw. ala; alamala. animo zn. prisiri. aloë zn. semprefisi. anker zn. ankra. als vw. efu; leki3; te1. antwoord zn. piki1. alsmaar bw. nomonomo. alsof vw. leki3. antwoorden ww. piki1. 271
anus Nederlands – Sranan Tongo bananenboom anus zn. gogo-olo; kaka-olo. armoede zn. pina1. armoedig bnw. pina1; ~ persoon apart bw. aparti; ~ zetten poti pinaman. aparti. armzalig bnw. mofina. apotheek zn. apteiki. Arowak zn. Arwaka. appel zn. apra; Curaçaose ~ Arowaks bnw. Arwaka; (taal) apra; korsow-apra; kaneel~ Arwakatongo. kaner'apra; ster~ apra; arresteren ww. bowtu5. sterapra. appelbacove zn. aprabakba. arriveren ww. doro2. appelboom zn. aprabon. arts zn. datra. ara (vogel) zn. rafru; soorten: as zn. asisi. bokrafru, tyambarafru, augurk zn. angorki. warawrafru Aukaner zn. Dyuka. Arabier zn. Arabiri. auteur zn. skrifiman. arbeider zn. wrokoman. authoriteiten zn. lanti. arend zn. aka2; harpij~ gonini; auto zn. oto; wagi. autoband zn. banti1; reserve ~ sierkuif~ tigri-aka; vis~ fisisperi2. aka; wurg~ pakani-aka; zwartwitte kuif~ blakaweti-aka. avocado (vrucht) zn. afkati2. arm bnw. mofina; pôti. avond zn. mofoneti; neti. arm (lichaamsdeel) zn. anu1. avondmaal (sacramenteel) zn. granbun; deelnemen aan het ~ armband zn. bui. nyan granbun. arme zn. mofinawan; pinaman; 's avonds zn. neti. pôtisma; ach ~ tye pôti, ZIE: azijn zn. asin. pôti.
B - b baan zn. wroko. baantje zn. krawerki. baard zn. barba. baarmoeder zn. bere1; mamabere; muru2. baas zn. basi1; edeman. babbelen ww. tak'taki. baby zn. watrapikin. bacove zn. bakba; soorten: aprabakba; banabakba; ingibakba; pikinmisi-finga bakba; sukrubakba. bad, kruiden~ zn. swit'watra; wiwiri-watra. baddoek zn. was'duku. baden ww. wasi; ~ met kruiden wasi; wasi wan watra, ZIE: watra. 272
badhuisje zn. was'oso. badkamer zn. was'oso. bagage zn. bagasi. bak zn. baki; houten ~ udubaki. bakken ww. baka2. bakker zn. bakriman. bakkerij zn. bakri-oso. balanceren ww. poko. balen ww. fuga. balie zn. tonbangi. balk zn. barki1; postu. banaan zn. bakba; kook~ bana; soorten: aprabakba; banabakba; ingibakba; loweman-bana; pikinmisi-finga bakba; sukrubakba. bananenboom zn. banabon.
band Nederlands – Sranan Tongo beïnvloeden bedorven bnw. dyompo2; pori1; band zn. banti1; reserve auto~ zn. speri2. pori2. band (muziek) zn. pokugrupu. bedriegelijk bnw. dyote. bandje zn. banti1; cassette ~ bedriegen ww. anga1; bedrigi; lolo. dyote; kori; plei1; jezelf ~ bedrigi yusrefi, ZIE: bedrigi. bang bnw. frede; fredefrede; ~ maken frede; tapu skreki, ZIE: bedrieger zn. bedrigiman; skreki1; ~ zijn frede. dyoteman. bangerd zn. fredeman. bedrijf zn. wrokope. bank (instelling) zn. bangi3. bedroefd zijn ww. sari1. bank (meubel) zn. bangi1. beduiden ww. bedoi. bankbiljet zn. papira moni, ZIE: bedwingen ww. basi1; zich ~ ori moni; (van honderd dollar) ensrefi, ZIE: ori. beëindigen ww. kiri; skotu; planga2. barbecuen ww. brabakoto. tapu2; (een verhaal of situatie) baren ww. meki pikin, ZIE: koti wan tori, ZIE: tori. pikin2. beek zn. kriki. barmhartigheid zn. bunfasi. beeld zn. popki. barst zn. priti; prit'priti. been zn. bonyo; futu; (besmet barsten ww. baster. door filaria) bigifutu1; bimba. bast zn. basi2; buba; boom~ beest zn. meti. beetje, een ~ bw. frafra; pikinso; bonbuba. telw. pikin1; pikinso. bastaard bnw. basra; zn. dorosei pikin, ZIE: pikin2. beetnemen ww. anga1; kisi2; rei2. bataat zn. patata; swit'patata. begeerte zn. bigi-ai. beboeten ww. butu. begin zn. bigin; gron; rutu. beboteren ww. botro. beginnen ww. bigin; opo4. bed zn. bedi; sribipresi; (van begraafplaats zn. berpe; metaal) isribedi; naar ~ gaan bonyogron; openbare ~ go didon, ZIE: didon. pikintiki berpe. begrafenis zn. beri; yorkaberi. bedanken ww. taki tangi, ZIE: begraven ww. beri. tangi. begrijpen ww. ferstan; grabu. bedaren ww. kowru ati, ZIE: ati1; behalve vw. boiti2. tot ~ brengen saka en skafu, beheersen, zich ~ ww. ori ZIE: skafu. ensrefi, ZIE: ori. beddegoed zn. sribisani. bedekken ww. tapu1. behendig, zeer ~ bnw. haira. bedelaar zn. begiman. behoeftig bnw. pôti. bedelen ww. begi1. behoeftige zn. mofinawan; pinaman; pôtisma. bederven onoverg.ww. & behoeven ww. abi fanowdu, ZIE: overg.ww. pori1; ww. pori2; skefti1. fanowdu. behoorlijk bw. bun. bedoelen ww. wani taki, ZIE: behoren tot ww. na fu. taki1. beide telw. ala tu, ZIE: tu1. bedoeling zn. prakseri. bedonderen ww. dyote; kori. beïnvloeden ww. magisch ~ kroi2. 273
beitel Nederlands – Sranan Tongo besneden bemoeienis zn. bisi1. beitel zn. beitri. benauwd bnw. benawtu; ~ bejaard bnw. grani; ~ zijn de krijgen smuru1. tapu yari, ZIE: yari1. bejaarde zn. granisma. beneden bw. ondrosei; zn. gron; bek zn. mofo. ~ gaan saka2. benijden ww. abi bigi-ai, ZIE: bekendmaken ww. bari wroko; bari boskopu, ZIE: boskopu; bigi-ai. poti na udubaki, ZIE: udubaki. benodigdheden zn. wrokosani. bekendmaking zn. boskopu. benzine zn. oli. beker zn. kan2. beplanten ww. prani. beproeven ww. tesi2. bekering zn. tot ~ komen drai beproeving zn. tesi2. libi, ZIE: drai. bekijken ww. luku; met grote beraadslagen ww. kruderi1; krutu. ogen ~ piri ai, ZIE: ai1. bekken zn. beki; was~ was'beki. berechten ww. krutu; leisi strafu, bekladden ww. blaka; iemand ~ ZIE: strafu. blakabal. bereiden ww. sreka. bekrabbeld bnw. krab'krabu2. berekenen ww. teri luku, ZIE: bekrast bnw. krab'krabu2. teri. bekvechten ww. hari taki, ZIE: berg zn. bergi2. taki1. bergachtig bnw. bergibergi. berghelling zn. bergiskin. bekwaam bnw. dyadya. bericht zn. boskopu; nyunsu; bel zn. dyendyen. wortu; een ~ doorgeven lolo belang, van weinig ~ bnw. wan boskopu, ZIE: boskopu. lawlaw. belangrijk bnw. funamku; hei1; berichten ww. bari boskopu, ZIE: prenspari; ~ persoon bigidagu; boskopu. bigiman; heiman. berispen ww. piri ai gi. belangrijke zn. bigiwan. beroep zn. wroko. belasting zn. edemoni; beroeren ww. meri. lantimoni. beroken ww. smoko. beledigen ww. afrontu. beschaamd bnw. ferleigi. beletten ww. tapu2. beschadigd bnw. tyep'tyepi. beschadigen overg.ww. pori1. België zn. Bergi1. bellen ww. bèl; naki wan beschermen ww. kibri. konkrutitei, ZIE: konkrutitei. beschimpen ww. skempi. beschuit zn. buskutu; brood~ beloeren ww. luru. brede buskutu. belofte zn. pramisi. beschutten ww. skotu. belonen ww. pai. beseffen ww. kon ferstan, ZIE: beloning zn. paiman. beloven ww. pramisi. ferstan; kon si, ZIE: si. bemiddelen ww. koti wan trobi, beslissen ww. besroiti. beslist bw. srefsrefi. ZIE: trobi. besluit zn. besroiti. beminnen ww. lobi1. besmettelijke ziekte zn. bemodderen ww. tokotoko. dyomposiki. bemoeien ww. bemui; weri2; besneden bnw. besnei. zich ~ diki. 274
besnijden Nederlands – Sranan Tongo bijbel bewust worden ww. kon ferstan, besnijden ww. besnei. ZIE: ferstan. bespelen (v. muziekinstrument) bewusteloos bnw. flaw. ww. prei. bewustzijn, tot ~ komen ww. bespieden ww. flaka2. kisi ensrefi, ZIE: kisi2. besprenkelen ww. nati; nat'nati. bezem zn. sisibi. bespuiten ww. spoiti. bezemen ww. figi; sibi. bestaan ww. de1; libi1. bezeren ww. masi. besturen ww. rigeri; tiri2. bezinning, tot ~ komen ww. kisi betalen ww. pai. ensrefi, ZIE: kisi2. betaling zn. pai; paiman. betasten ww. fas'fasi; fir'firi. bezit zn. bisi2; taitai; in ~ zijn betekenen ww. wani taki, ZIE: van na fu. bezoek zn. op ~ tapu fisiti, ZIE: taki1. betekenis zn. van weinig ~ fisiti. lawlaw; verborgen ~ dipi. bezoeken ww. fisiti; luku. beter bw. betre. bezorgd maken ww. bada; krasi beton zn. ston; van ~ ston. ede, ZIE: ede. betoveren ww. bonu; prei; wisi. bezorgdheid zn. dyomp'ati; betovergrootouder zn. trotro. kras'ede. betrekken (v. gezicht) ww. masi bezwaar zn. muiti; geen ~ fesi, ZIE: masi. hebben no abi bisi, ZIE: bisi1; betweterig bnw. sabiso. no abi trobi, ZIE: trobi. bezwaarlijk bnw. dangra. bevallen ww. fiti ai, ZIE: fiti; bezweren ww. wisi; wroko wan meki pikin, ZIE: pikin2. sma, ZIE: wroko; geesten ~ bevel zn. komanderi. bonu. bevelen ww. komanderi. bezweringsmiddel zn. tapu2; bevelhebber zn. komandanti. beven ww. beifi. wisi. bevoelen ww. fir'firi. bezwijmd bnw. flaw. bevolkingsgroep zn. folku; bezwijmen ww. fadon flaw, ZIE: pipel. flaw. bevredigen ww. sari2. bibberen ww. beifi. biceps zn. powa. bevriend zijn ww. waka. bidden ww. begi2. bewaarplaats zn. kibripresi. bewaken ww. luku; ori wakti, bidsprinkhaan zn. spansfrow. bier zn. biri; een literfles ~ ZIE: wakti. dyogo. bewaker zn. waktiman. bierbuik zn. sopibere. bewaren ww. kibri; ori. bij voorz. na2. beweeglijk bnw. abi kwek ini en skin, ZIE: kwek. bij (insect) zn. oni; waswasi; bewegen ww. beweigi. angelloze ~ oni; onifrei; beweging zn. beweigi. Braziliaanse honing~ bewerken ww. wroko; hout ~ brasyon-waswasi; honing~ kweri. onifrei. bewijs zn. karta. bijbaantje zn. bakafinga1. bewind zn. tiri2. bijbel zn. Gadobuku; Gadowortu. 275
bijeenkomst Nederlands – Sranan Tongo boeien blijken, als mocht ~ efu a kon bijeenkomst zn. konmakandra. so tak'..., ZIE: kon. bijennest zn. godo1; onigodo. bijkeuken zn. botri. blijven ww. ankra; tan1; bijl zn. aksi1; beiri; dondruston; (doorgaan met) tan1; achter~ hand~ ambeiri. tan na baka, ZIE: baka3 of tan1; ~ zitten (op school) tan aka, bijstaan ww. helpi; yepi. bijstand zn. yepi. ZIE: aka1; tan poko, ZIE: poko; bijten ww. beti. tan sidon, ZIE: sidon. bijtijds bw. biten. blikken doos zn. tromu. bijtring zn. babatiki. bliksem zn. faya3. bijvoegen ww. makandra. bliksemsnel handelen ww. flèi. bijzonder bnw. spesrutu; bw. blind bnw. breni. aparti fasi, ZIE: aparti. blinde zn. breniman. blinkend bnw. brenki. billen zn. bakadan; bakasei; bloed zn. brudu. gogo. bloeddruk zn. brudu. binden ww. tai1. bloedmijt, rode ~ zn. fowruloso. binnen bw. ini; in'sei. bloedvat zn. brudutitei; titei. binnendruppelen ww. dropu bloem (deel v.e. plant) zn. kon in'sei, ZIE: dropu. bromki. binnenkant zn. bere1. bloem (meel) zn. blon. binnenland zn. bus'kondre. bloembed zn. bromkidyari. binnenpad zn. boropasi. bloementuin zn. bromkidyari. binnenste buiten zn. kruktusei. bloempot zn. bromkipatu. bioscoop zn. kino. bloemstuk zn. boketi. birambi zn. birambi; ronde ~ blom (SN) zn. blon. lontu-birambi. bitter bnw. bita. bloot bnw. sososkin. bitterhout zn. kwasibita. blootsvoets bw. sosofutu. bivak zn. srudati kampu, ZIE: bluffen ww. dyaf; meki bigi, ZIE: kampu. bigi. blad zn. wiwiri. blunder zn. een ~ slaan naki bladgroente zn. gruntu; bittere wan blaka, ZIE: blaka. ~ bitawiwiri; soorten: amsoi; boa zn. ~ constrictor daguwedagublat; gomawiwiri; kailan; sneki; gadosneki; papasneki; kaisoi; klarun; paksoi; tayagroene boom~ bigi-popokaiwiwiri. sneki; kadasneki; regenboog~ bladnerf zn. printa. heigron-aboma; slanke boom~ blaffen ww. bari2. ingisneki; takrutitei. bochelschildpad zn. kron-neki; blank bnw. weti. skoifineki. blanke zn. bakra; buru; wetiman. bocht zn. beni; boktu; (mv.) blauw bnw. blaw. boktuboktu; een ~ beschrijven blazen ww. bro; wai1. anga wan boktu; koti wan bleekmiddel zn. breki. boktu. bleken ww. breki. bode zn. boskopuman. blij bnw. breiti; ~ maken gi boeg zn. boto-ede. prisiri, ZIE: prisiri. boeien ww. bui. 276
boek Nederlands – Sranan Tongo bouwen boor zn. boro1. boek zn. buku1. boeket zn. boketi. boos zijn ww. ati bron, ZIE: ati1; faya1; mandi; span. boekhandel zn. bukuwenkri. boeman zn. bubu2. boosaardig bnw. takru-ati. boete zn. butu; een ~ opleggen boosaardigheid zn. takrufasi. butu. boosdoener zn. ogriman; boeten ww. butu. ogriwan. bof (ziekte) zn. kwabu. boot zn. barki3; boto; tentiboto; ~ boffen ww. abi krin skin, ZIE: wedstrijd streiboto. bootrand zn. botolanki. skin. bootsketting zn. botoketi. bok zn. bokoboko. bootsman zn. botoman. bokkig bw. tranga-ede. bordeel zn. motyokampu; bokking zn. bokun. motyotenti. bol (rond broodje) zn. boru. boren ww. boro1. bolletrieboom zn. balatabon. bolvormig bnw. lontu. borrel zn. syòt. bonestaak zn. bonkitiki. borst zn. bobi; borsu. bont bnw. alakondre. borstel zn. bosro. boodschap zn. boskopu; een ~ borstelen ww. bosro. brengen du wan boskopu. borstkas zn. borsu. boodschappenjongen zn. borstrok zn. bosroko; onder~ futuboi. ondrobosroko. boodschapper zn. boskopuman. borstvoeding zn. bobimerki. boog zn. bo2. bos1 zn. bosu. boom zn. bon; soorten: bos2 zn. busi. boshert zn. groot ~ prasaradia; amandrabon; aprabon; redidia; klein ~ kuriaku. banabon; busikrabasi; bosjes, bij ~ bw. bos'bosu. granakibon; kakaw; kankantri; bosland zn. bus'kondre. kasyu; katunbon; kofimama; boslandbewoner zn. kopi2; kusuwe; loksi; bus'kondresma. mahonibon; oleifbon; bosmeester (slang) zn. papayabon; posentri; sedre; kapasisneki; makasneki. swit'bonki. Bosneger zn. Busnengre. boombast zn. bonbuba. bosrat zn. bus'alata. boomboa zn. groene ~ bosschage zn. busbusi. popokaisneki; kadasneki; bosschildpad zn. busisekrepatu. slanke ~ ingisneki; takrutitei. bosvalk zn. gerimpelde ~ boomeend, zwartbuik~ zn. wetbere-aka. skurki. bot1 zn. bonyo; dood ~ boomschors zn. bonbuba. boomslang, paradijs~ zn. swipi. dedebonyo. boomstekelvarken zn. agidya; bot2 bnw. dede2. dyindyamaka. boter zn. botro; fin'botro. boon zn. bonki; pesi; bruine ~ botervis zn. botrofisi. broinbonki; soorten: blaka-ai botsen ww. bòks; naki. pesi; dyar'pesi; kulibonki; bouwen ww. bow. seibiyari; swit'bonki. 277
bouwsteen Nederlands – Sranan Tongo buitenkant brons zn. geri kopro. bouwsteen zn. bowston; ston; brood zn. brede; dagelijks ~ gebroken ~ broko ston. deibrede; plat ~ roti. bouwval zn. broko-oso, ZIE: oso. broodbeschuit zn. brede bouwvallig bnw. brokobroko. buskutu, ZIE: buskutu. boven bw. loktu; zn. sodro. brooddeeg zn. lalabrede. bovenbuik zn. mindribere. brooddoek zn. brededuku. bovenkant bw. tap'sei. broodje, rond ~ zn. boru. bovenop voorz. tapu3; zn. broodkorst zn. bredebuba. tap'sei. broodmes zn. bredenefi. bovenste gedeelte zn. edesei. broodvruchtboom zn. bredebon; bovenwaarts zn. tap'sei. siri-bredebon. boze oog zn. ogri-ai. bros bnw. karki. braden ww. brai; losi. brug zn. broki. brand zn. faya1; in ~ steken poti bruid zn. trowmisi. faya gi. bruidegom zn. trowmasra. branden onoverg.ww. & bruidstaart zn. trowkuku. overg.ww. bron; ww. gi faya, bruiloft zn. trow; trow-oso. ZIE: faya2. bruiloftsfeest zn. trowfesa. brandnetel zn. krasiwiwiri. bruin bnw. broin; redi. brandrups zn. fayaworon2. bruine opossum zn. froktubrandvlek zn. bronflaka. awari. brandwond zn. bronsoro. brulaap zn. babun1. Braziliaan zn. Brasyonman. Braziliaans bnw. Brasyon. brutaal bnw. asranti. Brazilië zn. Brasyon. brutaliseren ww. gi bigitaki, ZIE: breed bnw. bradi. bigitaki. breien ww. brei. brutaliteit zn. drei-ai. breken ww. broko1; in stukken buidelrat zn. awari. buidelspreeuw zn. geelrug~ ~ brokobroko; (v.e. draad, banabeki; roodstuit~ touw) koti1. banabeki; redi-banabeki. brengen ww. tyari; bij elkaar ~ buigen ww. beni; boigi; broko tyari kon na wan, ZIE: kon na kindi, ZIE: kindi; laten ~ kron. wan; miti1; terug~ tyari kon baka, ZIE: tyari. buiging zn. kosi2. bres, in de ~ springen ww. buigtang zn. tanga. dyompo gi wan sma, ZIE: buik zn. bere1. dyompo1. buikband zn. berebanti. brief zn. brifi. buikloop zn. lus'bere; brits zn. gaba. wrokobere. broeden ww. kroku1. buikpijn zn. ber'ati; lichte ~ hebben bere pingi, ZIE: pingi. broek zn. bruku. buil zn. sweri2. broekspijp zn. brukufutu. broekzak zn. saka1. buis zn. peipi. broer zn. brada. buiten bw. na doro, ZIE: doro1; brokkelig bnw. brokobroko. zn. dorosei. bromfiets zn. brom. buitenkant zn. dorosei; skin. bron zn. peti. 278
buitenland Nederlands – Sranan Tongo citrussoort bukken ww. bukundu. buitenland bnw. dorosei; zn. bullepees zn. baleta. abrawatra; dorosei kondre, ZIE: bult zn. koko2; kundu1; sweri2; kondre. buitenlander zn. dorosei sma, (mv.) kundukundu. ZIE: sma. bundel zn. bondru; taitai. buitenmuur zn. ososkin. bundelen ww. bondru kon na buitenplaats zn. boiti1; wan, ZIE: bondru. boitipresi. burger zn. borgu1. buur zn. birti; (mv.) birtisma. buitensporig bw. psa marki, ZIE: buurman zn. birman. marki. buurt zn. birti; kontren; achter~ buitenwijk zn. boiti1. bakabini. buizerd zn. bonte ~ weti-aka; buurvrouw zn. birfrow. krabben~ krabu-aka; moeras~ babun-aka; roodsnavel~ doifiaka; weg~ doifi-aka.
C - c cacao zn. fayaskrati; fayawatra; kakaw; skrati. cacaoboom zn. kakaw. cadeau zn. kado. capibara zn. kapuwa; watra-agu. capucijneraap zn. grijze ~ bergikeskesi; keskesi; zwarte ~ keskesi. caracara (vogel) zn. geelkop~ tingifowru-aka. carambola (vrucht) zn. fransman-birambi. cashewnoot zn. kasyu. cassave zn. kasaba; swit'kasaba; bittere ~ bitakasaba; gebakken ~ telo. cassavebrood zn. kasababrede; groot ~ besun; parakoranti. cassavekoek zn. boyo. cassavepers zn. matapi. cassavesoep zn. kasabasupu. cassavestengel zn. kasabatiki. cassavestroop zn. kasripo. cassavewater zn. kasabawatra. cassette bandje zn. lolo. cavia zn. dyinipi; Guyanese ~ dyinipi. Cayenne zn. Kayana.
cederboom zn. sedre. cederhout zn. sedre. cement zn. smenti; bestrijken met ~ mesre. cent zn. koprosensi; sensi1. chachalaca (vogel) zn. kleine ~ wakago. chaos zn. dyugudyugu. charme zn. bereketi. Chinees zn. Sneisi1; bnw. Sneisi1. Chinese bnw. Sneisi1; ~ mosterd kaisoi; ~ tajer zn. sneisitaya; ~ vermicelli sneisialatria, ZIE: alatria. chips zn. krawkraw1. chocolade zn. sukruskrati, ZIE: skrati; eigengemaakte ~ ososkrati. chocoladedrank zn. skrati; warme ~ fayaskrati. cicade, zingende ~ zn. siksiyuru; sinsin2. cirkelvormig bnw. lontu. citroen zn. strun. citroengras zn. strungrasi. citrussoort zn. alanya; korsowalanya; swa-alanya. 279
claxon Nederlands – Sranan Tongo delen claxon zn. tutu. conflict zn. dyam; in ~ raken club zn. koleisi. fasi3. confrontatie zn. zich opmaken cocaïne zn. puiri; weti. voor ~ kari gari, ZIE: gari2. collecteren ww. piki2. collega zn. wrokomati. consument zn. baiman. Commewijne (district) zn. convulsies zn. stoipi1. Kawna1. Creool zn. blakaman; krioro; Commewijnerivier zn. kriorosma. Kawnaliba. Creools bnw. krioro; nengre. commissaris zn. komsarsi. cultureel bnw. kulturu. condoom zn. kowsu; pipikowsu. cultuur zn. kulturu. Curaçao zn. Korsow.
D - d daar bw. drape; vw. bika. daarginds bw. yanda. daarheen bw. dat' sei, ZIE: sei. daarna vw. baka dati; dan1. daarom bw. dat' meki, ZIE: meki; vw. dat'ede. daarvoor bw. na fesi, ZIE: fesi2. daas zn. kawfrei; witte ~vlieg bakrakawfrei. dadelijk bw. dyonsro. daden, slechte ~ zn. kruktudu. dadenmens zn. duman. dag tussenw. odi; zn. dei; klaarlichte ~ bigibigi dei; op een ~ wan dei; volgende ~ a tra dei fu en. dagelijks bnw. aladei. dageraad zn. brokodei. dagloon zn. deimoni. dagnaam zn. deinen. dak zn. daki. dalen ww. dongo; saka2. dam zn. dan2; achter~ bakadan. dame zn. misi2; jonge~ pikinmisi. damp zn. dampu. dampen ww. dampu. dan vw. dan1. dank zn. grantangi; tangi; ~ u danki. danken ww. taki tangi, ZIE: tangi. 280
dans zn. dansi; ~ in trance wintidansi. dansen ww. dansi; meki futu, ZIE: futu. danser zn. dans'man. dansfeest zn. ritueel ~ wintiprei; bepaald soort ~ kotodansi. dansgelegenheid zn. dans'oso. dansmeestertje (vogel) zn. srio. danspartij zn. dansi. dansstijl zn. kaseko; kawna2. dapper bnw. tòf. dat aanw.vnw. dati1; betr.vnw. di; vw. dati2; taki2. dauw zn. dow. de lidw. a2; da; den2. debiteur zn. borguman. deeg, brood~ zn. lalabrede. deel zn. pisi1; een ~ afu. deelnemen aan ww. teki prati, ZIE: prati. defaecatie zn. kunkun. defaeceren ww. kunkun. defensie zn. bakatitei1. degen zn. deigri. deining zn. skwala. deken zn. sribikrosi; sribisani. dekken ww. tapu1. deksel zn. tapun. delen ww. prati.
delven Nederlands – Sranan Tongo doodstraf diploma zn. papira; skoropapira. delven ww. diki; diki skopu, ZIE: direct bw. dirèk; esbiten; leti4; skopu2. demon zn. ogriyeye; takruyeye. wantewante; wantron; vw. fa2. demonteren ww. lusu. directeur zn. driktoro. denken ww. denki; prakseri. discriminatie zn. desko. derde rangtelw. di fu dri, ZIE: dri. discrimineren ww. desko. distribueren ww. prati. dertien telw. tin-na-dri. district zn. distrikti. dertig telw. dritenti. districtshoofd zn. komsarsi. detail zn. fin'fini; in ~ fin'fini. dit aanw.vnw. disi. deur zn. doro1; achter~ dobbelaar zn. kartaman. bakadoro; voor~ fes'doro; dobber zn. korku. voor de ~ mofodoro. dochter zn. umapikin. deurknop zn. dorokroku. document zn. papira. deurmat zn. figifutu; matamata. dode zn. dedeman; dedesma; deuropening zn. doro1. dedewan. deze aanw.vnw. disi. doden ww. kiri. dezelfde bnw. wan1. dodenrijk zn. dedekondre. diagnose ww. koti wan luku, ZIE: dodewake zn. dede-oso. luku. doek zn. duku; krosi; brood~ diamant zn. dyamanti. brededuku; thee~ pret'duku. diarree zn. lus'bere; wrokobere. doel zn. marki. dicht bnw. tapu1. doelpunt maken ww. lai a bal, dichtbij bw. krosbei. dichtdoen ww. tapu1. ZIE: lai1. dichter zn. powemaman. doen ww. du; poti; sani. dichtknopen ww. knopo. dok zn. broki. dichtslaan ww. naki tapu, ZIE: doks (SN) zn. doksi. tapu1. dokter zn. datra; dresiman. dichtwaaien ww. wai tapu, ZIE: dolboord zn. botolanki. dolfijn, Guyana~ zn. profosu. tapu1. dolk zn. dolku. die aanw.vnw. dati1; betr.vnw. dollar zn. dala. di; san. dom bnw. babaw; don. dief zn. fufuruman. dominee zn. domri; werk van diefmier zn. kras'mira. een ~ domriwroko. dienaar zn. knekti. domkop zn. donman. dienen ww. dini. domoor zn. donkaw; donman. dienst zn. in ~ nemen yuru2. donder zn. dondru. diep bnw. dipi. donderdag zn. fodewroko. dier zn. meti; wild ~ bus'meti; donderen ww. dondru. kras'meti; ogrimeti. donker bnw. dungru; zn. dierbaar bnw. gudu. dungru; ~ maken dungru. dij zn. bowtu1. dood bnw. dede1; bw. kiri; de ~ dijk zn. dan2. dik bnw. deki; fatu1. dede1; ~ zijn draibere. dikwijls bw. nofotron. doodskist zn. dedekisi. ding zn. sani. doodskop zn. dede-ede. dinsdag zn. tudewroko. doodstraf zn. dedestrafu. 281
doodsuur Nederlands – Sranan Tongo druk maken draagmand zn. baskita. doodsuur zn. dedeyuru. draagmier zn. prasoromira; doof bnw. dofu; iemand die ~ is siseimira. zn. dofuman. draaien ww. drai. doop zn. dopu1. draaierig bnw. waiwai1; zn. doopdienst zn. dopukerki. drai-ede. doopfeest zn. dopu-oso. draaikolk zn. draikolku. door voorz. abra; ~ en ~ draaistoel zn. draisturu. dorodoro2. dragen ww. tyari. doorboorde bnw. boro1. drager zn. syowman. doorboren ww. boro psa. dralen ww. draidrai. doorbranden onoverg.ww. bron. drank zn. dringi; gegiste ~ doorbrengen ww. psa3; tyari. kasiri; sterke ~ bita; sopi; doordat vw. fu di. soort: podosiri. doordraaien overg.ww. drai drankliefhebber zn. sopiman. lontu. drassig bnw. patyapatya. doordrenkt bnw. nat'nati. drek zn. kaka1; kunkun. doordringend bw. trangatranga. dooreen mengen ww. moksidrempel zn. dromofo; drompu. moksi. drie telw. dri. doorgaan ww. go doro, ZIE: driepoot zn. drifutu. driftig bnw. faya-ati. doro3; ~ met tan1. drijftol zn. tonki. doorheen gaan ww. psa3. drijven ww. dribi. doorlopen ww. psa3. drijver zn. korku. doorn zn. maka. dringen ww. kwinsi; erin ~ doornachtig bw. makamaka. kwinsi go na ini. doornstruik zn. makabon; dringend bw. trangatranga. makamaka. drinkebroer zn. sopiman. doorstaan ww. psa3. drinken ww. dringi. doorstrepen ww. strepi. drinkglas zn. grasi1. doorzoeken ww. sasi. doos zn. dosu; blikken ~ tromu; droesem zn. sakasaka. kartonnen ~ karton dosu, ZIE: droevig bnw, bw. sari1. karton. droge tijd zn. dreiten. dopen ww. dipi; dopu1; zich drogen onoverg.ww. drei. dromen ww. dren. laten ~ teki dopu. dronkaard zn. drunguman; dorp zn. dorpu; kondre; pranasi; sopiman. Bosneger ~ dyuka kondre; dronken bnw. banti3; drungu; Indianen~ ingi kondre. dorpel zn. dromofo. hei1. dorpsleider zn. basya. droog bnw. drei. dorst zn. dreineki; dreiwatra; ~ droom zn. dren. hebben neki drei, ZIE: dreineki; drugsverslaafde zn. dyonki. druif zn. droifi; koelie~ dyamu; watra kiri, ZIE: watra. dove zn. dofuman. kulidroifi. doven ww. kiri. druipen ww. dropu. dozijn zn. dosen. druiper zn. droipi. draad zn. titei. druk maken, zich ~ ww. bada. 282
drukken Nederlands – Sranan Tongo eer drukken ww. kwinsi; masi. duizeligheid zn. drai-ede. drukte zn. opo-opo; wunyuduizend telw. dusun; ~ dollar wunyu. doi2. druktemaker zn. lawkrabu. duizenden telw. dusundusun. druppel zn. dropu. duizendpoot zn. lusumbe. druppelen ww. dropu. dumpen ww. dompu. dubbel bnw. dobru. dun bnw. fin'fini; fini; plata; dubbelloops geweer zn. tumofo watra. gon. durf zn. dek'ati. dubbeltje zn. doni. durven ww. dorfu; gersi; duidelijk bw. krin; ~ maken prefuru. broko na pikinmoni, ZIE: dus vw. so. dutten ww. dyonko. pikinmoni. duur bnw, bw. diri; ~ betaalde duif zn. doifi. dir'diri. duiken ww. dòk; dukrun. duwen ww. buku3; kwinsi; pusu; duiker zn. kokro. duim zn. bigidoi; doi1. syobu; trusu; (meerdere duimstok zn. doitiki; markitiki. malen) syobusyobu. duister bnw. dangra. dwaas bnw. lawlaw. duisternis zn. dungru. dwars zitten ww. dangra. Duits zn. Doisri1; Doisritongo. dweil zn. dweiri. dweilen ww. dweiri. Duitser zn. Doisri1. dwergbisschop (vogel) zn. Duitsland zn. Doisrikondre. pikolet. duivel zn. didibri; kruktuman; a dwingen ww. dwengi. ogriwan, ZIE: ogriwan.
E - e eb zn. falawatra. ebben ww. fala2. echt bnw. dyadya; trutru; bw. fu tru, ZIE: tru. echter bw. nomo; vw. ma2. echtgenoot zn. man1; masra. echtgenote zn. frow; trowfrow; uma; wefi. eczeem zn. kraskrasi. eed zn. sweri1; ~ afleggen sweri1. eekhoorn, Surinaamse ~ zn. bonboni; letyan. eelt zn. lekdoru. een lidw. wan2; telw. wan1. één voor één bw. wan wan; wan fru wan, ZIE: fru.
eend zn. doksi; loop~ kwakwa; muskus~ bus'doksi; doksi; zwartbuikboom~ skurki. eenheid vormen ww. bondru kon na wan, ZIE: bondru; meki wan kofu, ZIE: kofu. eenkamerwoning zn. kamraoso. eenmaal bw. wan ten, ZIE: ten. eens bw. wan dei, ZIE: dei; wan leisi, ZIE: leisi2; wan ten, ZIE: ten. eens zijn ww. agri. eensklaps bw. wantron so, ZIE: wantron. eenvoudig bnw. lawlaw; makriki. eer zn. grani. 283
eerbied Nederlands – Sranan Tongo ezel Engelssprekende zn. Ingrisman. eerbied zn. lespeki; sakafasi. enig(e) bnw. enkri; wan1; eerder bw. fos'fosi; fosten. wanwan. eergisteren bw. tra esde, ZIE: enkel zn. aifutu. esde. enkel(e) bnw. enkri; wanwan; eerlijk bw. trutru. telw. wantu. eerst(e) zn. fosiwan; rangtelw. enorm bw. grontapu. fosi. enz. kar'kon. eetwaar zn. nyansani. epilepsie zn. stoipi-siki. eeuwig bnw. têgo; voor ~ fu -er bw. moro; ~ dan (moro) ... têgo. moro. eeuwigheid, in ~ bw. fu têgo, ZIE: eren ww. gi grani, ZIE: grani. têgo. egaliseren ww. plata. erf zn. doti1; dyari; prasi1; ei zn. eksi. achter~ bakadyari. eierkoek zn. eksikuku; keksi. erfwoning zn. nengre-oso; prasieierschaal zn. eksibuba. oso. eigen bnw. eigi. erg bw. bun; furu; grontapu; eigenaar zn. eiginari. sote. eigenschap zn. fasi1. ergens bw. wan presi, ZIE: presi. eigenwijs bnw. sabiso. ergeren ww. bada; zich ~ nyan eiland zn. eilanti; rivier~ tabiki. en niri, ZIE: niri; hari neki titei, einde zn. kba; ten ~ lopen klari. ZIE: titei. eindigen onoverg.ww. stotu2; erna bw. bakaten. ernstig bnw. seryusu; bw. ww. kba. trangatranga; niet ~ preiprei. eindstreep zn. marki. ervaren ww. ondrofeni. eiwit (van rauw ei) zn. eksiloli. ervaring zn. ondrofeni. ejaculeren ww. spoiti. erwt zn. pesi; gele ~ geri pesi; el zn. yari2. groene ~ grun pesi. electriciteit zn. faya2. eten ww. nyan; zn. nyanyan; elephantiasis zn. bigifutu1; dagelijks ~ deibrede; te ~ bimba. geven gi nyanyan, ZIE: elf telw. erfu. elk onbep.vnw. ala; ibri; op ~ nyanyan. moment iniwan ten, ZIE: ten. etensbord zn. preti. Evangelische Broedergemeente elkaar vnw. makandra; wederk. zn. Anitrikerki; lid van de ~ vnw. densrefi; unsrefi; wisrefi. Anitri. elkeen zn. ibriwan. even bw. pikinso. elleboog zn. bak'anu. evenals vw. soleki fa, ZIE: soleki. ellemaat zn. doitiki; markitiki. ellendeling zn. sakasaka. eveneens bw. owktu; tu2; vw. emancipatiedag zn. ketikoti; sosrefi. manspasi. excuseer tussenw. pardon. emmer zn. embre. experiment zn. ondrosuku. en vw. èn; nanga. experimenteren ww. ondrosuku. -e(n) vnw. wan3. expert zn. sabiman. extraatje zn. bakafinga1; baksis. Engels zn. Ingristongo; Westindisch ~ Bedyan. ezel zn. buriki. 284
ezelskar Nederlands – Sranan Tongo ezelskar zn. buriki wagi.
gaan
F - f faecaliën opruimingsdienst zn. bronbere. fakkel zn. frambo. familie zn. famiri; oso; verwante ~ berefamiri. familiebericht zn. dedeboskopu. familielid zn. famiri; famiriman. familienaam zn. bakanen. fanatiek bnw. fayafaya. fantaseren ww. gersi. faraomier zn. sukrumira. fayalobi (heester) zn. fayalobi. feest zn. fesa; konfriyari; opoopo; ~ vieren prisiri; meki prisiri, ZIE: prisiri. feestdag zn. fesadei. feestmaal zn. tafra. feite, maar in ~ vw. ala dati. fel bnw. faya1; krasi2; pepre. felicitatie zn. fersteri. feliciteren ww. fersteri. fermenteren ww. kari dyesi, ZIE: dyesi. fetisj zn. wisi. fiets zn. baisigri. figuur zn. skin. fijn bnw, bw. fini; ~ vinden prisiri. fijt zn. setkoiri. filaria zn. bigifutu1; bimba; bubu1. film zn. kino. financiële zaken zn. monitori. flambouw zn. frambo. flank zn. sei; seibere. flard zn. pisi1.
flarden zn. pis'pisi1; aan ~ frodyadya; prit'priti; aan ~ scheuren franya. flauw bnw. flaw; ~ hangen flaw. flauwvallen ww. fadon flaw, ZIE: flaw. fles zn. batra; dyogo. fleskalebas zn. pu. flink bnw, bw. bun. flirten ww. freiri. floret zn. deigri. fluisteren ww. syusyu. fluit zn. froiti. fluiten ww. froiti. foetus zn. bere1. fonds zn. fonsu. fonkelnieuw bnw. nyunyun. fontanel zn. bropresi. fooi krijgen ww. feni wan beti, ZIE: beti. foppen ww. kori. fors gebouwd bnw. hipsi; kankan3. foto zn. fowtow; prenki; röntgen~ fowtow. fout zn. fowtu. framboesia zn. yasi. framboesialijder zn. yasiman. franje zn. franya. Frankrijk zn. Franskondre. Frans Guyana zn. Frans'sei. Franssprekende zn. fransman. Frederik de Dood zn. Fedi. fundering zn. fundamenti. furunkel zn. butsweri.
G - g gaan ww. go; achteruit~ go na baka, ZIE: baka3; mee~ kon go,
ZIE:
kon; op stap ~ go na doro, 285
gaar
Nederlands – Sranan Tongo gekreukt geduld zn. pasensi. doro1; terug~ go baka, ZIE: geel bnw. geri. baka3. geelbagger (vis) zn. yarabaka. gaar bnw. gari1; kba; klari; ~ geelbuikslang zn. reditere. koken gari1. geeldas zn. kanari1. gammel bnw. brokobroko; geelkoper zn. geri kopro. swaki. geelzucht zn. gari2. gans zn. gansi. garanderen ww. gi dyaranti, ZIE: geen bw. no; ~ enkel no wan. dyaranti. geenszins bw. kwet'kweti; garantie zn. dyaranti. tussenw. nono. garnaal zn. sarasara. geest zn. winti2; yeye; boze ~ gast zn. fisiti. ogriyeye; takrusani; takruyeye; gat zn. olo. persoonlijke ~ yeye; soorten: gaten, veel ~ zn. olo-olo; vol ~ apuku; bakru; dyebri; dyodyo; olo-olo. edewinti; ingi; kromantiwinti; gauw bw. esi; heel ~ her'esi. leba; tigriwinti; yorka. gebabbel zn. tak'taki. Geest, Heilige ~ zn. Santa Yeye. gebak zn. kuku1; soorten: geesten bezweren ww. bonu. geestenmaaltijd zn. yorkatafra. eksikuku; fiadu; keksi. geestesziekte zn. nengresiki. gebarsten bnw. baster. gefluister zn. syusyu. gebed zn. begi2. gegons zn. wunwun1. gebergte zn. bergipresi. gehaaid bnw. haira. gebeuren ww. psa1. geheel bnw. heri; in zijn ~ gebied zn. kontren. her'heri1. gebit zn. tifi; kunst~ tifi. gebocheld bnw. bokru. geheim zn. kibritori; in'bere tori, gebod zn. komanderi. ZIE: in'bere. geboeid bnw. buibui. geheimzinnig bnw. dip'bere. gebogen bnw. beni. gehoorzamen ww. arki. geboord bnw. boro1. gehuil zn. krei. gehuwd bnw. trow. geboren zijn ww. gebore. geil bnw. krasi2. gebouw achtervg. -oso. gebrek zn. pina1. geit zn. krabita. gek bnw. law; tyepi; ~ persoon gebrekkig bnw. malengri. lawman; voor de ~ houden gebroken bnw. broko1; dyote; kisi2; kori; rei2; ori na brokobroko; (v.e. draad of touw) koti1. spotu, ZIE: spotu. gebruiken ww. fasi2; kebroiki; gekibbel zn. kos'kosi1; nyan. krut'krutu. gecompliceerd bnw. frekti; gekkenhuis zn. lawman-oso. fromu. gekko zn. kamrawenke; gedachte zn. denki; prakseri. knolstaart~ kwakwasneki. gedetineerde zn. straf'man. geklets zn. tak'taki. gedicht zn. powema. gekneusd bnw. masi. gedoopt zijn ww. dopu1. gekonfijte vruchten zn. stof'sani. gedrongen gebouwd bnw. gekreukt bnw. kroiki1. stampu2. ZIE:
286
gekreun Nederlands – Sranan Tongo geslacht genezer (priester) zn. bonuman; gekreun zn. dyeme. obiaman. gelach zn. lafu. genieten ww. nyan. geladen bnw. span. genoeg telw. nofo; sari2. geld zn. duku; moni; sensi1; klein~ pikinsensi; ~ verdienen genoegdoening geven ww. sari2. genoegen zn. bun; een ~ doen wroko moni; vreemd ~ dorosei dropu en ai, ZIE: dropu. moni. geldboom zn. monibon. gepeperd bnw. pepre. gelden ww. teri. geperforeerd bnw. boro1. geldzak zn. monisaka. gepraat zn. tak'taki. gele koorts zn. gerikorsu. geraamte zn. dedebonyo. geleden bw. di psa, ZIE: psa2; gerecht (eten) zn. nyanyan; gemengd ~ moksipatu; kort ~ didyonsro. soorten: anitriberi; brafu; geleerde zn. bradi-edeman; broinbonki; lumpia; moksikoniman; leriman; sabiman. aleisi; nasi; pon; supu; telo. gelegenheid zn. okasi; opo doro, gerecht (rechtbank) zn. krutu. ZIE: doro1. gereed bnw. klari; bw. klar'klari. geleidelijk bw. safrisafri. gereedschap zn. wrokosani. geliefde zn. mi gudu, ZIE: gudu; gerimpeld bnw. ploiploi. lobiwan. geringschatten ww. tyari dor'ai, gelijk bnw. speri1; ~ hebben abi ZIE: dor'ai. leti, ZIE: leti3; ~ maken plata. gelijkenis zn. agersitori. geringschatting zn. dor'ai. geloof zn. bribi. gerinkel zn. krinkrin2. geloven ww. bribi. geroezemoes zn. wunwun1; gelovige zn. bribisma. wunyuwunyu. geluk zn. koloku; ~ hebben abi gerookt bnw. smoko; (v. vis) krin skin, ZIE: skin. brabakoto. geroosterd (vlees) bnw. gelukkig bnw. breiti; koloku; brabakoto. bw. switi. gerst zn. groto. gemakkelijk bnw. makriki. gerucht zn. mofokoranti. gemakzuchtig bnw. makriki. geruchtenmolen zn. gember zn. dyindya. mofokoranti. gemberstroop zn. dyindyabiri. gerustgesteld bnw. ati sidon, ZIE: gemeen bnw. doti2; dyote; lagi; ogri; sakasaka; tòf; wiswasi. ati1. gemeenheid zn. takrufasi. geruzie zn. fet'feti. gemengd bnw. moksi. geschenk zn. kado; presenti. gemengdbloedig bnw. basra. gescheurd bnw. frodyadya; priti; gemengdbloedige zn. dogla; prit'priti. malata; sambo. geschreeuw zn. babari. genade zn. bun-ati. geschreven zijn ww. skrifi. geneesheer zn. datra; dresiman. geschrokken zijn onoverg.ww. geneesmiddel zn. dresi; magisch skreki1. ~ obia. geslacht zn. rutu. genezen ww. betre. 287
geslachtsdeel Nederlands – Sranan Tongo glasscherven geweten zn. konsensi. geslachtsdeel zn. mannelijk ~ gewetens wroeging zn. konsensi manpresi; vrouwelijk ~ fonfon. umapresi. geweven bnw. brei. gesloten bnw. tapu1. gewicht zn. pontu; wegi. gesneden zijn ww. koti1. gewichtheffen, aan ~ doen ww. gesp zn. dyepsi. opo isri, ZIE: isri1. gespannen bnw. kaka2. gespierd bnw. dobru. gewichtig bnw. heihei. gespikkeld bnw. peni. gewiekst bnw. haira. gesteven bnw. stesre. gewoonte zn. gwenti. gestoofd bnw. stofu. gewricht zn. skrufu2; (van knie gestorvene zn. dede1. of been) komki. gezag zn. makti. gestrafte zn. straf'man. gezang zn. singi. gestreept bnw. strepi; gezegend bnw. blesi. strepistrepi. gezellig bnw. sukru; bw. switi; ~ getal zn. nomru. zijn tyari fatu, ZIE: fatu2. getrouwd bnw. trow. getuige zn. kotoigi. gezicht zn. fesi1; ~ betrekken getuigen ww. kotoigi. masi fesi, ZIE: masi; een boos ~ getuigschrift zn. skoropapira. zetten swa en fesi. geur zn. smeri; onaangename ~ gezin zn. famiri; oso. dampu; rauwe ~ lala. gezond bw. gesontu. gevaarlijk bnw. kfalek; ogri. gezondheidsdienst, inspecteur geval zn. tori. v.d. ~ zn. kakalaka-skowtu. gevangene zn. straf'man. gezouten bnw. ~ rijst gevangenis zn. dungr'oso; sowt'aleisi; ~ vis sowt'fisi. straf'oso; in de ~ zijn de na gezwel zn. sweri2. strafu, ZIE: strafu; in de ~ zitten gezwollen bnw. deki; sweri2. sidon baka trarki, ZIE: trarki. gier zn. tingifowru; soorten: blaka-ede tingifowru; geri-ede gevecht zn. feti; klein tingifowru; granmanongeregeld ~ fet'feti. tingifowru; redi-ede geven ww. gi1. tingifowru. geverfd bnw. ferfi. gierig bnw. bowtu4; gridi; knopo; gevlekt bnw. peni. gevlochten bnw. brei. kundu3; sroiti; ~ zijn kundu3. gevoel zn. firi. gierigaard zn. gridiman. gevolgen hebben ww. abi tere, gierigheid zn. gridifasi. gieten ww. kanti. ZIE: tere. ginds bw. yanda. gevouwen bnw. fow. gist zn. dyesi. geweer zn. gon; ontigon; gisten ww. kari dyesi, ZIE: dyesi. dubbelloops ~ tumofo gon; machine~ dagadaga. gisteren bw. esde. geweldadig bnw. dyango. glad bnw. grati. geweldenaar zn. dyangoman. gladstrijken ww. grat'grati; grati. geweldig bnw. kfalek; bw. glanzend bnw. brenki. grontapu; kfalek. glas zn. grasi1. gewend zijn ww. gwenti; lobi1. glasscherven zn. brokobatra. 288
glibberig Nederlands – Sranan Tongo groente gouverneur zn. granman; glibberig bnw. loli. residentie van ~ granman-oso. glimlach zn. lafufesi. graaien ww. grabu. glimlachen ww. lafu. graat zn. fis'bonyo. glimmend bnw. brenki. graf zn. grebi. glimworm zn. fayaworon1. grafsteen zn. grebiston. gloednieuw bnw. nyunyun. gram zn. gran1. gloeiend bnw. faya1. gloeilamp zn. lampu; per. granaatappel zn. granaki-apra. God zn. Gado; Masra Gado. granaatappelboom zn. god zn. gado. granakibon. godheid zn. gado. grap zn. fatu2; komedi; spotu; godin v.d. aarde zn. Aisa; voor de ~ preiprei. gronmama. grappen maken ww. prati fatu, goean (vogel) zn. witkop ~ ZIE: fatu2. wet'ede-marai. grappenmaker zn. komediman; goed bnw. bun; fiti; bw. bun; spotuman. heel ~ bunbun; ~ en wel grappig verhaal zn. lafutori. bunbun; ~ gaan drai. gras zn. grasi2;. hoog ~ goedaardig bnw. bun-ati. gras'grasi; soorten: babungoedaardigheid zn. bun-ati. nefi2; buskutugrasi; mangrasi; goedemorgen tussenw. morgu. paragrasi. goedenacht tussenw. kuneti. grasluis zn. patataloso. goedenavond tussenw. kuneti; gratie, uit de ~ vallen ww. en nafun. dyakti teki faya, ZIE: dyakti. goedheid zn. bunfasi. gratis bw. kado; fu soso, ZIE: goedkoop bnw. bunkopu. soso. golf zn. skwala. graven ww. diki; diki skopu, ZIE: goochelaar zn. tofruman. skopu2; kuil ~ krabu wan olo, goochelen ww. tofru. ZIE: olo. gooien ww. fringi; iti; weg~ iti grazig bnw. gras'grasi. trowe. grendel zn. greni. goot zn. gotro. grendelen ww. greni. gordeldier zn. kapasi; gretig bnw. gridi. naaktstaart ~ pikinkapasi; grietjebie (vogel) zn. grikibi. grijns zn. pir'tifi. reuzen~ granman-kapasi; grijnzen ww. piri tifi, ZIE: tifi. bepaald soort: makakapasi. gordijn zn. garden; yarsin. grijpen ww. bowtu5; grabu. gort zn. groto. grijsaard zn. granisma. goud zn. gowtu; ~ winnen grison (dier) zn. weti-aira. wroko gowtu. groeien ww. gro; hari watra, ZIE: gouddelver zn. gowt'man. watra. gouden bnw. gowtu; ~ munt groen bnw. grun. gowt'moni; ~ sieraden groente zn. gruntu; soorten: gowt'sani. amsoi; antruwa; bitawiwiri; goudhaas zn. konkoni. dagublat; gomawiwiri; gropesi; goudsmid zn. gowt'smeti. kailan; kaisoi; klarun; gouvernement zn. lanti. 289
groep Nederlands – Sranan Tongo handboeien grootspraak zn. bigitaki. kowsbanti; paksoi; sopropo; grootspreken ww. skepi. supuwiwiri; tayawiwiri. grootvader zn. granpapa; opa. groep zn. grupu; ~ mensen bosu. grot zn. bergi-olo. groet zn. odi. grote voorvg. gran-2; zn. groeten ww. taki odi, ZIE: odi. groeve zn. grebi-olo. bigiwan. grof bnw. grofu. guitaar zn. gitara. grond zn. doti1; gron. gujave zn. guyaba. gulden zn. golu. grondbeginsel zn. fos'fosi sani, gulzig bnw. gridi. ZIE: fos'fosi. gulzigaard zn. gridiman; grondduif zn. stondoifi; stonka; nyanman. grijsvoorhoofd ~ paskadoifi; gulzigheid zn. gridifasi. roestbruine ~ paskadoifi. gunstig bnw. bun. groot bnw. bigi; bun; grofu; Guyana zn. Gayana. hipsi; kfalek. Guyanees zn. Gayanaman. grootbrengen ww. kweki. gymnastiekschoen zn. pata. grootmoeder zn. granmama; oma.
H - h haai zn. sarki. haak zn. aka1; stok met een ~ akatiki. haan zn. kakafowru. haar bez.vnw. en; pers.vnw. en. haar (van mens en dier) zn. wiwiri; kroes~ krusu wiwiri; krul~ kroru wiwiri; sluik ~ grati wiwiri. haarfijn bw. fin'fini. haarroos zn. wetweti1. haarspeld zn. blakapina. haarvet zn. fatu1. haas zn. Surinaamse ~ hei2; water~ kapuwa; watra-agu. haasten ww. feti; zich ~ haswa. hagedis zn. lagadisa; reuzen ~ sapakara; soorten: kamrawenke; waiwai-anu. hagel (munitie) zn. agra. hagelkorrel zn. panya-agra. hak zn. tyapu; gebruik v.e. ~ ww. tyapu. haken, vast~ ww. aka1. 290
halen ww. psa4; go teki, ZIE: teki; bij elkaar ~ hari kon na wan, ZIE: kon na wan; uit elkaar ~ lusu. half telw. afu. halfgaar bnw. kruwakruwa. halfzacht bnw. trangatranga. hallo tussenw. ei. hals zn. neki; ondroneki. halsketting zn. keti. halsopening zn. neki-olo. halsstarrig bw. tranga-ede. halswender (schildpad) zn. kron-neki; skoifineki. halve cent zn. af'sensi. halverwege bw. af'pasi. ham zn. ameti. hamer zn. ambra. hameren ww. temre. hand zn. anu1; (van banaan) anu1. handboei zn. bui. handboeien, met ~ om bnw. buibui.
handelaar Nederlands – Sranan Tongo het heet bnw. faya1; krasi2; ~ handelaar zn. seriman; worden hati1. wenkriman. heftig bw. fayafaya. handelen ww. du; bliksemsnel ~ heilig bnw. santa. flèi. Heilige Geest zn. Santa Yeye. handelsbank zn. bangi3. heimelijk bw. kibrifasi. handen, in de ~ klappen ww. hekel, een ~ hebben aan ww. klapu ini den anu, ZIE: anu1. fuga. handjevol zn. anu1. heks zn. wisiman. handpalm zn. ini-anu. hel zn. didibrikondre; hel. hangen ww. anga1; scheef ~ helder bnw. krin; bw. srapu. anga go na wan sei. heldhaftig bnw. tòf. hangerig zijn ww. anga-anga. heleboel bnw. her'ipi; lo4. hangmat zn. amaka. hapje zn. mofo. helft telw. afu. hard bnw. tranga; bw. tranga; helm zn. fet'musu; tropen~ een beetje ~ trangatranga. kork'ati. harder (vis) zn. kweriman; helpen ww. helpi; yepi; een prasi2. handje ~ yepi wan anu, ZIE: hardleers bw. tranga-ede. anu1; iemand uit de nood ~ puru. hardlopen ww. lon. helper zn. bakaman. haring (in pekel) zn. elen. hem pers.vnw. en. hark zn. har'hari; krab'krabu1; hemd zn. empi. prasi sisibi, ZIE: sisibi. hemel zn. Gadokondre; heimel; harken ww. har'hari. loktu. harpijarend zn. gonini. hemoglobinegehalte zn. sali. hars zn. bontara. hen1 zn. fowru. hart zn. ati1; gerust ~ kowru-ati. hartstochtelijk bnw. ogri-ati; hen2 pers.vnw. den1. hengel zn. uku2; ukutiki. bw. fayafaya. haten ww. no man si na ai, ZIE: hengelen ww. uku2. ai1. herder zn. skapuman. haveloos bnw. frodyadya; Here God zn. Masra Gado, ZIE: prit'priti. gado. haven zn. broki; lanpresi. herhaaldelijk bw. moro nanga hebben ww. abi. moro, ZIE: moro. hebberig bnw. gridi. herhalen ww. taki baka, ZIE: hebzucht zn. bigi-ai; gridifasi. taki1. hebzuchtig bnw. gridi; ~ zijn herinneren overg.ww. memre1; bakru; haira tapu, ZIE: haira. zich ~ memre1. heden bw. tide. herkomst zn. rutu. hedenmiddag bw. dibakadina. Hernhutter zn. Anitri. heel bnw. heri; bw. her'heri1; hersens zn. edetonton. herstellen ww. meki. heri. hert zn. dia; savanne~ heengaan ww. gwe. sabanadia; strand~ sabanadia. heer zn. masra. hertevlees zn. diameti. heerlijk bnw. switi. het1 lidw. a2; da; den2. 291
het Nederlands – Sranan Tongo hoor! hoeveel telw. omeni. het2 pers.vnw. a1; en. hoewel vw. aladi; awinsi fa, ZIE: heten onoverg.ww. nen. awinsi; fa a no fa. hetzelfde bnw. wan1. hof zn. dyari; het ~ maken suku. heuvel zn. bergi2. hok zn. pen2. heuvelachtig bnw. bergibergi. hokko (vogel) zn. zwarte ~ hibiscus zn. angalampu. powisi. hiel zn. bakafutu; baka-iri; iri. Hollands, op zijn bw. bakra fasi, hier bw. dya; dyaso; ~ naartoe dis' sei, ZIE: sei. ZIE: bakra. high bnw. hei1. hollen ww. lon. hond zn. dagu; bijtende ~ hij pers.vnw. a1; en. kras'dagu; jacht~ ontidagu. hijsen ww. heisi. hondenluis zn. daguloso. hik zn. tikotiko. honderd telw. hondro; ~ dollar hinderlijk bnw. wer'ede. barki2; planga2. Hindoestaan zn. Hindustani. Hindoestaanse bnw. Hindustani. honger zn. angri1; angribere. Hindoestaanse man zn. babun2; hongersnood zn. angri1; kuliman. angriten. hinkelbaan zn. dyompofutu. honing zn. oni. hinkelen ww. dyompo tapu wan honingbij zn. oni; onifrei. futu, ZIE: dyompo1. hoofd zn. ede; achter~ bakaede; voor~ fes'ede; zijkant hinkelspel zn. dyompofutu. van ~ sei-ede; het ~ hinken ww. dompu. kaalscheren piri ede, ZIE: ede. hobbelstoel zn. boboisturu. hoe bw. fa1; o2; vrag.vnw. fa1; ~ hoofddoek zn. anyisa. dan ook fa a no fa; ~ laat hoofdeind(e) zn. edesei. olati. hoofdgeest zn. edewinti. hoed zn. ati2; vilten ~ banalew. hoofdhaar zn. edewiwiri. hoofdkussen zn. kunsu. hoek zn. uku1. hoofdluis zn. loso. hoektand zn. aitifi; ukutifi. hoofdman zn. kapten. hoelang bw. olanga; omeni hoofdpersoon zn. edeman. langa, ZIE: omeni. hoofdpijn zn. ed'ati. hoepel zn. upru. hoofdstad zn. mamafoto. hoer zn. huru; motyo; yayo-uma. hoog bnw. hei1. hoera tussenw. urei. hoereerder zn. huruman; hooggeplaatst bnw. heihei. yayoman. hoogkijker (vis) zn. kutai. hoerengedrag zn. motyolibi. hoogmoed zn. bigifasi; hoerenloper zn. yayoman. bigimemre; heimemre. hoerentent zn. motyokampu; hoogmoedig bnw. bigimemre; motyotenti. hei1; ~ zijn abi bigimemre; abi hoereren ww. huru; motyo. heimemre, ZIE: heimemre. hoererij zn. hurulibi; yayolibi. hoogtij bnw. frudu; zn. hoest zn. kosokoso. fruduwatra. hoestdrank zn. kosodresi. hoop1 zn. ipi. hoesten ww. koso; veel ~ hoop2 zn. howpu. kosokoso. hoor! tussenw. baya; yèrè. 292
hopen Nederlands – Sranan Tongo immoraliteit hopen ww. howpu. huilerig ww. stowtu. horen ww. tutu; yere1. huis zn. kampu; oso; leeg ~ opo horloge zn. oloisi. oso. houdbaar zijn ww. ori. huisbaas zn. eiginari. houden ww. ori; achter~ of huisgenoot zn. ososma. tegen~ dyam; ori; ori na baka, huishond zn. dagu. ZIE: baka3; vast~ ori; weer~ ori huishoudelijk werk zn. na baka. osowroko. houden van ww. lobi1. huishoudelijke artikelen zn. inioso sani. hout zn. udu; dik stuk ~ bowtu3. huishouden zn. oso. houtbij zn. wunwun2. huishuur zn. osoyuru; yuru2; houtboorder (SN) zn. uduloso. houten bnw. udu; ~ vat zn. yuru-oso. udubari; ~ zitbank udubangi. huisje zn. afdaki. houtluis (SN) zn. uduloso. huiskat zn. puspusi. huiskleren zn. osokrosi. houtskool zn. krofaya. huismiddel zn. osodresi. houtskoolpot zn. korpatu. huiswinterkoning zn. gadohoutsoort zn. wana. fowru; gadotyo; tyotyofowru. houwer zn. owru2. huiveren ww. gro skin, ZIE: skin. hovaardig bnw. bigimemre. hulp zn. yepi; roep om ~ hovaardij zn. bigifasi; tussenw. wai2. bigimemre. huichelaar zn. awaridomri; hun vnw. den1. hoigriman. huren ww. yuru2. huichelen ww. hoigri. hut zn. kampu. huid zn. buba; skin. hutje zn. pinakampu. huidvlekken zn. piriskin. huur zn. yuru2. huidvraat zn. gwasi. huurhuis zn. yuru-oso. huig zn. pikintongo. huwelijk zn. trow. huilen ww. krei; hard ~ gi huwelijksleven zn. trowlibi. tongo, ZIE: tongo; vaak en veel huwen ww. trow. ~ ww. stowtu.
I - i ibis, rode ~ zn. flamingo; korikori. idee zn. denki; prakseri. idioot zn. lawman. ieder onbep.vnw. ala; ~ afzonderlijk ibriwan; een ~ iniwan sma, ZIE: sma. iedere keer vw. solanga. iedereen onbep.vnw. alamala; ala sma, ibri sma, ZIE: sma.
iets onbep.vnw. wan sani, ZIE: sani; ~ goeds bun. ijlings bw. es'esi. ijskast zn. ijskasi. ijsvogel zn. fis'man2. ijverig bnw. fayafaya. ijzer zn. isri1. ijzeren bnw. isri1. ik pers.vnw. mi. immers bw. esko. immoraliteit zn. motyolibi. 293
immoreel Nederlands – Sranan Tongo jarig zijn immoreel bnw. wakawaka. injectie zn. spoiti; ~ geven naki in voorz. ini; te1. spoiti; ~ krijgen teki spoiti. inademen ww. hari bro, ZIE: bro. injectiespuit zn. spoiti. inbeelding zn. ferberde; inkepen ww. tyepi. ferberdesiki. inkeping zn. tyepi. inbegrepen vw. sosrefi. inkepingen, met veel ~ bnw. inclusief vw. sosrefi. tyep'tyepi. indeuken ww. masi. inkerven ww. tyerfi. Indiaan zn. ingi. inkorten ww. syatu. Indiaans bnw. ingi. inkt zn. enki. Indiaanse bacove zn. ingibakba. inktfles zn. enkibatra. Indiaanse geest zn. ingi. inktpot zn. enkipatu. Indianendorp zn. ingi kondre. inktvlek zn. enkiflaka. Indianentaal zn. ingi tongo. inladen ww. lai1. indien vw. efu. inmiddels bw. a srefi pisten dati, indigoslang zn. konkonisneki; ZIE: pisten. kruyaraman. inpakken ww. domru. indoen ww. poti. insectenlarve zn. woron. indrogen ww. hari watra, ZIE: insekticide, vloeibare ~ zn. flit. insluipen ww. boro2. watra. inspekteur zn. inspektoro. indruppelen ww. dropu. inspuiten ww. spoiti. inenten ww. spoiti. insteken ww. sutu3. influisteren ww. konkru. ingang (naar achtererf) zn. instoppen ww. sutu3; trusu. nengredoro. instrueren ww. skoro. ingewanden zn. bere2; in'bere. intelligent bnw. ede krasi, ZIE: ingewikkeld bnw. dangra; frekti; krasi1; srapu. fromu. invalide zn. malengrisma. ingrediënt zn. wrokosani. invalide maken ww. malengri. inhouden ww. koti1. invetten ww. fatu1. injecteren ww. spoiti; naki inwrijven ww. lobi2; wrifi. inzien ww. kon si, ZIE: si. spoiti.
J - j ja tussenw. ai3; iya; vw. iya. jaar zn. yari1; begin van het ~ bakayari; einde van het ~ mofoyari; volgend ~ bw. tra yari. jaarwisseling zn. yari1. jacarinavink (vogel) zn. srio. jacht zn. onti. jachtgeweer zn. ontigon. jachthond zn. ontidagu. jagen ww. onti. 294
jager zn. ontiman. jaguar zn. penitigri; tigri1. jaloers bnw. dyarusu; ~ zijn dyarusu; abi bigi-ai, ZIE: bigiai. jaloersheid zn. mandimandi. jaloezie1 zn. dyarusu; dyarusufasi. jaloezie2 (zonnescherm) zn. yarsin. jarig zijn ww. friyari.
jas Nederlands – Sranan Tongo kanarie jongeman zn. yonguboi; jas zn. dyakti. yonkuman. Javaan zn. Yampaneisi. jongen zn. boi; manpikin; yongu. Javaans bnw. Yampaneisi. jongeren zn. yongusma; je pers.vnw. yu. yonguwan. jenever zn. yaneifri. jongs, van ~ af aan bw. jengelen ww. stowtu. pikinpikin. jeugd zn. yongusma; yonguwan. Jood zn. Dyu. jeuk zn. kraskrasi. jouw bez.vnw. yu. jeuken ww. beti; krasi1. juffrouw zn. ifrow; pikinmisi. jezelf wederk.vnw. yusrefi. juist bnw. bun; leti3; yoisti; bw. jij pers.vnw. yu. jokken ww. yoku. bun. jong bnw. pikin1; yongu; (v.e. jujube, Indische ~ zn. oleif. jullie vnw. unu. dier) zn. pikin2; heel ~ bnw. jurk zn. yapon; traditionele ~ watra. koto. jongedame zn. pikinmisi. jus zn. sowsu. jongeheer zn. pikinmasra. jutezak zn. seirisaka.
K - k kaaiman zn. kaiman; bril~ wetberekaiman; dwerg~ redikaiman; wigkop~ bergikaiman; zwarte ~ blakakaiman. kaak zn. kakumbe. kaal bnw. krebi; kreb’ede; ~ worden piri. kaalhoofdig bnw. pir'ede. kaalknippen ww. krebi. kaalkop zn. kreb’ede. kaalscheren ww. piri ede, ZIE: ede. kaars zn. kandra. kaarsvet zn. kandrafatu. kaart zn. land~ karta; speel~ karta. kaartspel zn. kartaprei. kaartspelen ww. prei karta, ZIE: karta. kaartspeler zn. kartaman. kaas zn. kasi1; Leidse ~ kombekasi. kaaskorst zn. kas'buba. kabaal zn. babari.
kadaver zn. dedeskin. kaf zn. buba. kaft zn. kafti. kaften ww. kafti. kakelen ww. bari2. kakkerlak zn. kakalaka. kalebas zn. krabasi; uitgeholde ~ godo2. kalebasboom zn. krabasibon. kalf zn. pikin kaw, ZIE: kaw1. kalk zn. karki. kalkoen zn. krakun. kalm bnw. pî; bw. tiri1. kalmeren ww. saka en skafu, ZIE: skafu. kam zn. kankan1; (van banaan) anu1. kamer zn. kamra. kameraad zn. fisiti; kompe. kamizool zn. kamsoro. kammen ww. kan3; eventjes ~ har'hari. kampen ww. feti; tyari. kanaal zn. kanari2. kanarie zn. kanari1. 295
kandelaar Nederlands – Sranan Tongo ketting kattenoogslang zn. pinakandelaar zn. kandratiki1. owrukuku. kandij zn. sukrukandra. kattig bnw. kaksi. kaneel zn. kaneri. katvis zn. grat'fisi; katfisi. kanker zn. takruboi; takrusiki. kauwen ww. kaw2. kano zn. kruyara. kanon zn. kanu. kazerne zn. srudati kampu, ZIE: kanonskogelboom zn. kampu; legrekampu. busikrabasi. keel zn. neki. kans zn. okasi. keelgat zn. gorogoro; neki-olo. kant zn. kanti; sei; seisei; keer zn. leisi2; tron2; een ~ wan andere ~ tra sei, ZIE: sei. leisi; iedere ~ solanga; nog kantelen ww. dompu; kanti. een ~ ete wan leisi; op een ~ kantoor zn. kantoro. wan ten, ZIE: ten; volgende ~ kaolien zn. pemba. tra leisi. kapitaal zn. gudu. keizer zn. grankownu. kapitein zn. kapten. kennen ww. sabi. kapmes zn. owru2. kennis zn. koni; sabi. kepen, van ~ voorzien ww. kapokboom zn. kankantri. tyepi. kapot bnw. broko1; ~ maken kerel zn. boi; kel. broko1. keren ww. drai kon baka, ZIE: kappen ww. kapu. kapseizen ww. kanti. drai. kapwond zn. kapu. kerf zn. tyepi. karaf zn. karafu. kerk zn. kerki; hoofd~ Karaïb zn. Kribisi. mamakerki. Karaïbs bnw. Kribisi; (taal) kerkbank zn. kerkibangi. Kribisitongo. kerkdienaar zn. dinari. karamel zn. lonka. kerkdienst zn. kerki; ~ houden karavaan zn. krafana2. ori kerki. kerkganger zn. kerkiman; karbouw zn. watrakaw. kerkisma. karperzalm zn. sriba; wetfisi. kerkgebouw zn. kerk'oso. karton zn. karton. kerkhof zn. berpe. karwats zn. krawasi. kerklied zn. kerkisingi. karwei zn. dyap; krawerki. kerkuil zn. puspusi-owrukuku. karweitjes opknappen ww. naki kermen ww. dyeme. dyap, ZIE: dyap. kermis zn. konfriyari. kasgeld zn. kasmoni. kern zn. fini. kasjoema (vrucht) zn. kasyuma. kers zn. kersi; geribde ~ kast zn. kasi2. monkimonki-kersi. kat zn. puspusi. kerstdag(en) zn. Bedaki. katapult zn. syinsyart. kerstfeest zn. Kresneti. katoen zn. katun. kerven ww. tyerfi. katoenboom zn. katunbon. ketel zn. kapa; ketre. katoenen bnw. katun. ketenen ww. keti. katoenvogeltje zn. gotromotyo; ketting zn. keti; soorten: katunfowru. botoketi; taratitei. kattekwaad zn. kwai. 296
keuken Nederlands – Sranan Tongo kleuter kippenvel zn. groskin; ergens ~ keuken zn. botri; kukru. van krijgen gro skin, ZIE: skin. keukentafel zn. botritafra. kippevlees zn. fowrumeti. keukentje zn. popkipatu. kiskadie (vogel) zn. grote ~ kever zn. asege; actaeon ~ grikibi. asege. kist zn. kisi1; kofru. kibbelen ww. feti; kos'kosi1; krut'krutu; strei; steeds ~ kittelen ww. tigri2. klaar bnw. gari1; kba; klari; bw. fet'feti. klar'klari; ~ wakker nanga krin kiekendief (vogel) zn. blauwe ai, ZIE: ai1; ~ zijn kba. sperwer~ langafutu-aka. kielrugslang zn. reditere. klaarmaken ww. gari1; klari. kies zn. bakatifi; matatifi; tifi; klacht zn. kragi. gebroken ~ broko tifi; rotte ~ klagen ww. krut'krutu; krutu; ~ pori tifi. (over) kragi. kiespijn zn. tifi-ati. klagerig bnw. krakeri. kietelen ww. tigri2. klamp zn. krampu2. kiezen ww. teki; uit~ piki2. klap zn. klapu; een ~ geven kijken ww. luku; onvriendelijk klapu. ~ swa en fesi, ZIE: fesi1. klappen ww. klapu ini den anu, ZIE: anu1. kijven ww. krutu. klaroen zn. klarun. kikker zn. dyompometi; todo; klauw zn. nangra. boom~ merkitodo; gif~ klederdracht zn. koto; Creoolse tidetide; onkruid~ papitodo; ~ kotomisi1. paradoxale ~ tododyaki. kikkerkopschildpad zn. kronkleding zn. krosi. neki; skoifineki. kleermaker zn. kleriman; sneiri. kikkervisje zn. todobere. klei zn. tokotoko; witte ~ pemba. kilogram zn. kilo. kleiaarde zn. kleidoti. kin zn. kakumbe. klein bnw. pikin1; smara; kind zn. pikin2; pikin-nengre; yosyosi; heel ~ nyofi; nyoni; pikinpikin; totitoti. laatste ~ tap'bere pikin; kleine zn. pikinwan; ~ man pasgeboren ~ zn. nyunyun lagiman; pikinman. pikin; watrapikin. kleingeld zn. pikinmoni; kinderen krijgen ww. meki pikinsensi. pikin, ZIE: pikin2. kleinkind zn. granpikin; pikin kindertje zn. krioro. pikin, ZIE: pikin2. kinderverzorgster zn. nene. kinderwagen zn. babywagi. kleintje zn. pikin2; yosyosi. kinds bnw. kensi; ~ worden klem zn. krampu2. kensi. kleptomanie zn. fufurubakru. kip zn. fowru; osofowru; kleren zn. krosi; osokrosi. geroosterd ~ los'fowru; klerenkast zn. kros'kasi. naakthals~ pir'neki. klerenkist zn. kros'kisi. kippeluis zn. fowruloso. kletsen ww. krutu; tak'taki. kippenhok zn. fowrukoi. kletser zn. krutuman. kippenslang zn. sapakarasneki. kleur zn. kloru1. kleuter zn. yosyosi. 297
kleuterschool Nederlands – Sranan Tongo konijn knuppel zn. kodya. kleuterschool zn. preiskoro; koe zn. kaw1. yosyosi-skoro. koeiehuid zn. kawbuba. kleverig bnw. nat'nati; taratara; ~ koek zn. kuku1. maken taratara. klieven ww. kweri. koekepan zn. pan. klikken ww. konkru. koekje zn. kuku1. klimmen ww. kren. koeksoort zn. sopikuku. klimvogel zn. temreman2. koeliedruif zn. dyamu; kliniek zn. datra-oso. kulidroifi. kloek zn. mamafowru. koemelk zn. kawmerki. klok zn. oloisi; ~ kijken luku koereiger zn. sabaku. oloisi. koespreeuw, grote ~ zn. kloppen ww. klapu; koko2; naki. karufowru. koestal zn. kawpen. kloven ww. priti. koffer zn. kofru. klutsen ww. naki. koffie zn. fayawatra; kofi2. knalpot zn. patu. knap bnw. koni; ede krasi, ZIE: koffieplant zn. kofi2; kofibon. krasi1; (van uiterlijk) moi. kogel zn. agra; bugru; kot'loto; kugru; lai2. knarsetanden ww. kaw tifi, ZIE: tifi. kogellager zn. bugru. knecht zn. knekti. kok zn. boriman; koki. kneden ww. masi. koken ww. bori; kuku2; knellen ww. banti1. opokuku; gaar ~ gari1. knie zn. kindi. koker zn. kokro. knielen ww. kindi; broko kindi; kokosbast zn. krontobuba. saka kindi. kokosbrood zn. krontobrede. knieschijf zn. kindikoko. kokoskoek zn. krontokuku. knijpen ww. pingi. kokosmelk zn. krontomerki. knikkebollen ww. dyonko. kokosnoot zn. kronto; droge ~ knikken ww. seki ede, ZIE: ede. dreikronto; gestoofde ~ stofukronto; half droge ~ malataknikker zn. mormo; yowka. kronto; jonge ~ watrakronto. knikkerspel zn. bonsbak; kokosolie zn. kronto-oli. olometi; wakatyopu. kokospalm zn. krontobon. knippa (vrucht) zn. knepa. kokoswater zn. krontowatra. knippen ww. koti1. kolibrie zn. korke. knobbel zn. koko2; kundu1; kom zn. koba. (mv.) kundukundu. komen ww. kon; aan iets ~ fasi2; knoedel zn. tonton1. knoflook zn. konofroku. bij elkaar ~ kon na wan; knokkel zn. koko2. moksi kon na wan, ZIE: moksi; knoop zn. knopo; in de ~ raken mee~ kon go; terug~ kon ww. knopo. baka; ~ uit/van komopo. knoopsgat zn. knopo-olo. komijnekaas zn. kombekasi. knopen ww. knopo; tai1; aan komkommer zn. komkomro. kom(metje) zn. komki. elkaar ~ miti kon na wan, ZIE: konijn zn. konkoni; Surinaams miti1; dicht~ knopo. ~ konkoni. knorren ww. knoru. 298
koning Nederlands – Sranan Tongo kruier kous zn. kowsu. koning zn. kownu. kouseband (plant) zn. koninkrijk zn. kownukondre. kowsbanti. konkelen ww. konkru. kraal zn. krara. kooi zn. koi. kraanral (vogel) zn. krawkraw2. kookbanaan zn. bana; gebakken ~ bakabana; krab zn. krabu2. geroosterde ~ los'bana; krabbelen ww. krab'krabu2. groene ~ grun bana; half rijpe krabben ww. krabu1; krasi1; ~ ger' bana; rijpe ~ lep' bana. voortdurend ~ krab'krabu2. kookplaats zn. brantmiri. krabber zn. krab'krabu1. kool zn. koro1. kracht zn. krakti. koopman zn. seriman. krachtig bnw. krakti. koorts zn. korsu. kralensnoer zn. kraraketi. kop zn. ede; kopi1; op zijn ~ drai kramp zn. krampu1. tapu; op zijn ~ zetten drai krankzinnig bnw. law; tyepi. tapu. krankzinnige zn. lawman. kopen ww. bai. kranspalm zn. fungubon. koper1 zn. baiman. krant zn. koranti. kras zn. krabu1. koper2 zn. kopro; geri kopro; redi kopro. krassen ww. krasi1; zn. krab'krabu2. koperen bnw. kopro. kopersmid zn. koprosmeti. krediet, op ~ kopen ww. borgu2. koperwerk zn. kopro. kreeft zn. krefti. koppig bnw. trangayesi; bw. kreek zn. kriki. tranga-ede; ~ blijven tranga krenken ww. afrontu. yesi, ZIE: trangayesi. krent zn. krenti1. koppigheid zn. trangayesi. kreuken ww. kroiki1. koraalslang zn. krarasneki; krijgen ww. kisi2. onechte ~ krarasneki. krijt zn. kreiti. korenpap (SN) zn. kar'papa. krimpen ww. krempi. kroeshaar zn. krusu wiwiri, ZIE: korenspier (SN) zn. kar'tiki. korf, rieten ~ zn. kurkuru. wiwiri. korfbij zn. oni; onifrei. krokodil zn. kaiman. korjaal zn. kruyara. krom bnw. beni; fow; kron; ~ korporaal zn. korpu. maken kron. korrel zn. ai2. Kromantitaal zn. kromantitongo. korst zn. buba. kronkelig bnw. boktuboktu; kort bnw. kundu2; syatu. kronkron. kortstaart opossum zn. kronkels zn. boktuboktu. moismoisi-awari. krot zn. broko-oso, ZIE: oso. kostbaar bnw. diri. kostgrond zn. gron; nengregron; kruid zn. spesrei; wiwiri. nyangron. kruidenbad zn. swit'watra; kou zn. kowru. wiwiri-watra. koud bnw. kowru; ~ maken kruidnagel zn. nagri. kowru. kruien ww. kroi1. koude rilling zn. groskin. kruier zn. wagiman. 299
kruik Nederlands – Sranan Tongo landgenoot kruik zn. kroiki2; prapi. kurk zn. korku. kruimelig bnw. brokobroko. kurketrekker zn. korkutreki. kruimels zn. sakasaka. kus zn. bosi. kruipen ww. kroipi; er kussen1 ww. bosi; tongo. tussendoor ~ boro2. kussen2 zn. kunsu. kruis zn. kroisi; (lichaamsdeel) kussensloop zn. kunsusropu. mindrifutu. kwaad bnw. ogri; zn. ogridu; kruisigen ww. kroisi. takrudu; ~ zijn ati bron, ZIE: kruispunt zn. tinpasi. ati1. kruit zn. kroiti. kwaadaardig bnw. ogri-ati; kruiwagen zn. kroiwagi. takru-ati. kruk zn. kroku2. kwaadaardigheid zn. ogri-ati. kwaads, iets ~ zn. ogri. krukas zn. kroku2. kwaadspreken ww. konkru. krul zn. kroru; kleine ~ krenti2. kwaadspreker zn. konkruman. krullen ww. kroru. kwakzalver zn. kawdatra. krullend bnw. kroru. kwalijk bnw. takru. krullig bnw. krorukroru. kwartje zn. kwartyi; tyawa. kuieren ww. koiri. kwast zn. kwasi2. kuiken zn. pikin fowru, ZIE: fowru. kweken ww. kweki. kuil zn. olo; ~ graven krabu wan kwellen ww. dreigi; pina1. olo. kwestie zn. tori. kuit (lichaamsdeel) zn. koiti. kwetsen ww. afrontu; hati2. kukeleku tussenw. kokodiako. kwijl zn. baba. kunnen hulpww. kan1; man2. kwijlen ww. baba. kwik(zilver) zn. kwek. kunstgebit zn. tifi.
L - l laag bnw. lagi; plata; wiswasi; ~ worden plata. laaghartig bnw. lagi; takru. laagtij zn. falawatra. laat bw. lati1; erg ~ lat'lati; hoe ~ o lati; te ~ lati kba. laatst bw. tra dei, ZIE: dei. laatste bnw. kriboi; laste; zn. bakawan; kriboiwan; lastewan. lach zn. lafu. lachen ww. lafu; piri tifi, ZIE: tifi; aan het ~ maken gi lafu, ZIE: lafu. lachertje zn. lafu. lachvalk zn. alen-aka. ladder zn. trapu1. lade zn. la. 300
laden ww. lai1; (van een geweer) span. lading zn. lai1. laf bnw. lagi. lafaard zn. lagiman. laken zn. sribikrosi; sribisani. lam zn. pikin skapu, ZIE: skapu. lamme zn. lanman; (mv.) lansma. lamp zn. lampu. land zn. doti1; gron; kondre; vreemd ~ dorosei kondre, ZIE: kondre. landbouwer zn. buru; gronman. landen ww. saka2. landgenoot zn. kondreman.
landingsplaats Nederlands – Sranan Tongo les leed zn. pina1; sari1. landingsplaats zn. freigron; leeftijd zn. libimarki. lanpresi. leeftijdsgroep bnw. speri1. landkaart zn. karta. landschildpad zn. sekrepatu. leeg bnw. leigi; soso; volkomen landstreek zn. kondre. ~ leigileigi. lang (van lengte of gestalte) leegmaken ww. leigi. bnw. langa1. leep bnw. koni. leer (stofnaam) zn. leri2. lang (van tijdsduur) bw. langa1; reeds ~ bw. granwe; someni leer zn. leri1. langa kba, ZIE: someni. leerkracht zn. leriman. leerrijk verhaal zn. ondrofeni langdradig bnw. langabere. tori. langdurig bnw. langabere. leesboek zn. leisibuku. lange man zn. langaman. leeuw zn. lew; Amerikaanse ~ langs voorz. psa2; ~ gaan boro reditigri; tigri1. psa; psa2; iemand ervan ~ geven saka gi wan sma, ZIE: lef zn. ati1; dek'ati. saka2. lege maag zn. angribere. langslopen ww. waka psa, ZIE: lege plaats zn. opo presi, ZIE: waka. presi. langzaam bw. safri; heel ~ legen ww. leigi. safrisafri. leger zn. legre. langzamerhand bw. safrisafri. leggen ww. poti. lanspuntslang zn. labaria; legplank zn. planga1. owrukuku1; rasper; groene ~ leguaan zn. legwana; soort: agama. popokaisneki. leiden ww. rigeri; tiri2. lantaarn zn. lanteri. lap zn. krosi; lapu; oude ~ leider zn. edeman; fes'man; brokokrosi. kapten; tiriman. lappen ww. lapu. lek zn. leki1. last zn. hebi; lai1. lekken ww. leki1. lastig bnw. krakeri; ~ vallen lekker bnw. switi; ~ vinden dreigi; ferferi; krakeri; trobi. lobi1. lat zn. lati2. lekkernij, Chinese ~ zn. bigifutu2; kakaston. laten hulpww. meki; ww. libi2; achter~ libi na baka, ZIE: lelijk bnw. frede; takru. lemmetje zn. lemki; gezouten ~ baka3. sowt'lemki. later bw. bakaten. lemmetjesboom zn. lemkibon. lauw bnw. brokokowru. lendendoek zn. kamisa; pangi. lawaai zn. babari; dyugudyugu; lenen ww. leni. opruru; wunyuwunyu; ~ lepel zn. spun. maken bari2; dyugudyugu. lepra zn. gwasi; kokobe. lawaaierig bnw. bradyari; lepralijder zn. gwasiman. opruru. leproos zn. gwasiman. laxeermiddel zn. kowrudresi. leren ww. leri1. lederschildpad zn. aitikanti; siksikanti. leren riem zn. leribuba. ledigen ww. leigi. les zn. leri1. 301
letsel Nederlands – Sranan Tongo loslaten lijf zn. skin. letsel zn. mankeri. lijk zn. dede1; dedeskin. letten op ww. iti wan ai tapu, ZIE: ai1. lijkbaar zn. dragi. lijkbewasser zn. dinari. leugen zn. lei. lijkdrager zn. dragiman. leugenaar zn. leimofoman. lijken op ww. gersi; sori. leugentaal zn. leitori. lijkwagen zn. dedewagi; leugentje zn. leitori. naniwagi. leuk vinden ww. prisiri. lijn zn. lin; strepi; een ~ tekenen leunen ww. anga1. hari wan strepi. leven ww. libi1; zn. libi1; tijdens lijve, in levenden ~ bw. libilibi. het ~ libiten. likdoorn zn. lekdoru. levend bnw. libilibi; ~ wezen likken ww. leki2. libisani. levende, de ~ zn. libiwan. limoen zn. lemki. levenden lijve, in ~ bw. libilibi. liniaal zn. lati2. levensmiddelen zn. nyansani. linkerhand zn. krukt'anu. lever zn. lefre. linkerkant zn. kruktusei; leveren ww. tyari kon, ZIE: tyari. krukt'anu sei, ZIE: krukt'anu. lezen ww. leisi1. links zn. krukt'anu sei, ZIE: liaan zn. busititei; titei; soort: krukt'anu. babun-noto. lint zn. lenti. libel zn. grasbarki. lippen zn. mofobuba. lichaam zn. skin. lisdodde zn. langagrasi. lichaamspijn zn. skin-ati. list zn. koni; triki1. licht1 bnw. lekti1; zn. faya2; leti1; litteken zn. grometi; kotimarki; (van kleur) lekti1; pir'piri. soromarki; (v.e. brandwond) bronflaka. licht2 bnw. lekti2; (in het hoofd) loempia zn. lumpia. lekti2; ~ maken lekti2. loeren op ww. luru. lichtekooi zn. yayo-uma. logeren ww. tan1. lichtgelovig bnw. lekti-ede. lid zn. bakaman; memre2. lokaas zn. beti. lied zn. singi. loket zn. loiki1. liefdadigheidsbazaar zn. lokus (boom) zn. rode ~ loksi. bunkopu seri, ZIE: bunkopu. lollig zijn ww. tyari fatu, ZIE: liefde zn. lobi1; ~ zonder trouw fatu2. yayolobi. lompen zn. bugubugu. liefdevol bnw. safu. longen zn. fokofoko. liefste zn. mi wan ai karu, ZIE: lood zn. kot'loto; loto1. karu. loon zn. moni; pai. liegen ww. lei. loopjongen zn. boskopuman; lies zn. seibowtu. futuboi. lieveling zn. mi gudu, ZIE: gudu. lopen ww. waka; met moeite ~ tingatinga; op en neer ~ liever bw. betre. wakawaka. liggen ww. didon; hari baka, ZIE: los bnw. lusu. baka1. losbol zn. yayoman. lijden ww. nyan; pina1; tyari. loslaten ww. lusu. lijdensweek zn. pinawiki. 302
losmaken Nederlands – Sranan Tongo mango luidkeels bw. trangatranga. losmaken ww. lusu; wenweni. luidruchtig bnw. bradyari; losraken, makkelijk ~ bnw. opruru. syuru. luier zn. pis'duku. loven ww. prijse. luiheid zn. lesi. lozen ww. lon. luik zn. loiki1. lucht zn. loktu; winti1. luchtpijp zn. kruktuneki. luilak zn. lesiman. lucifer zn. swarfu. luis zn. loso. lucifersdoos zn. swarfudosu. luisteraar zn. arkiman. lucifershoutje zn. swarfutiki. luisteren ww. arki; yere1; gi yesi, lui bnw. lesi. ZIE: yesi; aandachtig ~ kaka luiaard zn. lesiman. yesi, ZIE: yesi. luiaard (dier) zn. loiri; luitenant zn. loiki2. drieteen~ sonloiri; tweeteen~ lunchtrommel zn. tromu. skapuloiri. lusteloos bw. anga-anga. luid bw. tranga. lusten ww. lostu. luiden ww. loi.
M - m maag zn. bere1. maagdenpalm zn. kotomisi2. maaien ww. mai1; (met een houwer) wai1. maal (keer) zn. leisi2; tron2. maaltijd, rituele ~ zn. kratafra. maan zn. mun; nieuwe ~ nyunmun; volle ~ munkenki. maand zn. mun. maandag zn. munde. maandverband zn. munduku. maar bw. nomo; tussenw. we; vw. leki3; ma2. maatstok zn. doitiki; markitiki. machine zn. masyin. macht zn. makti. made zn. woron; bepaald soort: maskitaworon. magazijn zn. maksin. mager bnw. fini; hari2; mangri; ~ worden hari2. magie zn. bonuwroko; tofruwroko; zwarte ~ wisi; ~ uitoefenen wroko wan sma, ZIE: wroko. magieër zn. lukuman.
magisch beïnvloeden ww. kroi2. magische ziekte zn. fyofyo2. magrovereiger zn. tyontyon. mahonieboom zn. mahonibon. maïs zn. karu. maïsaar, schede van ~ zn. karuw'wiri. maïskolf zn. kar'tiki. maïspap zn. kar'papa. maïzenakoek zn. gomakuku. majoor zn. mayoro. maken ww. meki; sani; niets te ~ hebben met no abi trobi nanga, ZIE: trobi. makkelijk bnw. lekti2; makriki. malariamuskiet zn. koproprin. malen ww. mara. mampier (SN) zn. mampira. man zn. kel; man1; man-nengre; mansma; nengre; oude ~ granpapa. mand zn. manki; rieten ~ baskita. mandarijn zn. korsow-alanya. maneschijn zn. munkenki. mango zn. manya. 303
manier Nederlands – Sranan Tongo metalen meebrengen ww. tyari kon, ZIE: manier zn. fasi1; maniri; op die ~ sofasi. tyari. manja (SN) zn. manya. meedelen ww. abi prati, ZIE: mank lopen ww. dompu. prati. mannelijk bnw. mansma; zn. meeëter zn. poisi. manwan. meekomen ww. kon go, ZIE: kon. mannen zn. mansma. meelzak zn. blonsaka. mannen- bnw. mansma. meenemen ww. tyari go, ZIE: mannetje zn. manwan. tyari. manskerel zn. man-nengre. meer bw. moro; onbep.telw. mantel zn. alendyakti. moro; ~ dan psa2. marail (vogel) zn. marai. meester zn. masra. margarine zn. botro. meesteres zn. misi2. Mariënburg zn. Maryanborgu. meeuw zn. fis'man2. marineren ww. spesrei. meevaller ww. feni wan beti, ZIE: markeren ww. marki. beti. markt zn. wowoyo; centrale ~ meewerken ww. yepi. bigiwowoyo; zondags~ sonde meisje zn. misi2; pikin2; wowoyo. umapikin. marmerleguaan zn. agama. melaatse zn. gwasiman; marmot zn. dyinipi. kokobesma. Marowijne (district) zn. melaatsheid zn. gwasi. Marwina. melasse zn. malasi. Marowijnerivier zn. Marwinamelden ww. piki1. liba. melk zn. merki. marron zn. lowe nengre, ZIE: melkboer zn. merkiman. melken ww. merki. lowe. melkpan zn. merkipatu. masseren ww. hari skin, ZIE: men pers.vnw. yu. skin. meneer aanspr.vorm. Ba1; matamataschildpad zn. raparapa. masra. matig bw. af'afu. mengen ww. makandra; moksi; matras zn. matrasi. dooreen ~ moksimoksi. matroos zn. matrosi; sipiman. meningsverschil zn. kesekese. matrozendruif zn. makadroifi. mens zn. libisma; sma. me pers.vnw. mi. menstruatie zn. munsiki. mededelen ww. taigi. menstrueren ww. de na en futu, medelijden zn. sar'ati; ~ hebben ZIE: futu. met sari1; uitroep van ~ merkteken zn. marki. mes zn. nefi. tussenw. tye. messentrekker zn. hariman; medicijn zn. dresi; magisch ~ nefiman. obia; soort: bita. met voorz. nanga; ~ opzet medicijnman zn. bonuman; espresi. dresiman; duman; obiaman. metaal zn. isri1. medicus zn. datra. medische behandeling ww. metaalbewerker zn. smeti. dresi. metalen bnw. isri1. 304
meteen Nederlands – Sranan Tongo mondig misschien bw. kande; sonte. meteen bw. dirèk; langalanga1; missen ww. mankeri; misi1. nownow; wantewante; misser zn. misi1. wantron. meten ww. marki. mist zn. dow. metsel- bnw. mesre. modder zn. tokotoko. metselaar zn. mesreman. modderig bnw. tokotoko; ~ metselen ww. mesre; dicht~ maken tokotoko. mesre tapu. modderschildpad zn. arakaka. meubelen zn. ini-oso sani. mode zn. modo. mevrouw zn. frow; misi2; modieus bnw. modo. moe bnw. weri2. aanspr.vorm. Sa1. mezelf wederk.vnw. misrefi. moed zn. dek'ati; man-ati; de ~ middag zn. bakabreki; bakadina; opgeven lasi ati, ZIE: ati1. brekten. moeder zn. mama1; m'ma; middaguur zn. bakadina. aanspr.vorm. Ma1. middelaar zn. mindriman. moedermelk zn. bobimerki. middelste zn. mindriwan. moeders buik zn. mamabere. middelvinger zn. mindrifinga. moedertje, oud ~ zn. gangan. midden zn. mindri. moedervlek zn. gadomarki; middengedeelte zn. mindrisei. lostuflaka. middernacht zn. mindrineti. moeilijk bnw. dangra; frekti; mier zn. mira; dief~ kras'mira; fromu; pepre; tòf; ~ maken draag~ prasoromira; siseimira; dangra. farao~ sukrumira; parasol~ moeite zn. muiti; ~ doen feti; prasoromira; siseimira; trek~ meki muiti; sweti; weri2. wakawaka-mira. moelijk bnw. tranga. miereneter zn. boom~ moelijke tijd zn. pinaten. mirafroiti; dwerg~ likanu; moelijkheid zn. nowtu. reuzen~ tamanuwa. moer zn. muru1. mierennest zn. mira nesi, ZIE: moeras zn. swampu. moerasschildpad zn. arakaka. mira. moerbout zn. bowtu2; skrufu1. mij pers.vnw. mi. mijn bez.vnw. mi. moeten hulpww. abi fu, ZIE: abi; mijt zn. aleisimiti; miti2. mu; mus; musu1. mikken ww. marki. mogelijk zijn ww. kan1. mild bnw. safu. mogen hulpww. kan1. mildheid zn. safri-ati; safrifasi. mok zn. kan2. militair zn. srudati. moker zn. mokro. militaire dienst, in ~ zijn ww. molen zn. miri; (gebouw) miride ini srudati, ZIE: srudati. oso. moment zn. momenti. miljoen telw. milyun. momenteel bw. nownowde. miljoenen telw. milyun-milyun. mond zn. mofo; ~ spoelen misdadig bnw. tòf. tyukutyuku. misdadiger zn. abani; ogriman. mondhoek zn. seimofo. misdrijf zn. ogri. mondig bnw. kaksi. miskraam ww. lasi bere, ZIE: bere1. 305
monding Nederlands – Sranan Tongo navelstreng monding zn. mofo; (van een mug zn. maskita; malaria~ rivier) libamofo. koproprin. mondstuk zn. mofo; mofosei. muis zn. moismoisi. monster zn. bubu2. muisopossum zn. bus'moismoisi. mooi bnw. moi; ~ gekleed gaan mul bnw. fugufugu. dyuku; koti3; ~ maken mulat zn. bonkoro; malata. munt zn. gouden ~ gowt'moni; moimoi. zilveren ~ solfrumoni. moord zn. kiri. munt (plant) zn. menti. moorden ww. kiri. muntstuk (v. 2 1/2 ¢) zn. moordenaar zn. kiriman. bigisensi. moot zn. montyi. muskaatnoot zn. notmuskati. mop zn. fatu2; lafutori. muskiet zn. maskita. mopperen ww. krutu. muskietenkaars zn. mopskopleguaan zn. agama. maskitakandra. morgen bw. tamara; zn. muskietennet zn. klambu. mamanten. muts zn. musu2. 's morgens zn. mamanten; ~ vroeg musudei. mutsaap zn. keskesi. morgenstond zn. brokodei. muur zn. skotu; stenen ~ morsen ww. fadon; morsu. stonskotu. mosterd, Chinese ~ zn. kaisoi. muziek zn. poku; ~ afdraaien motor zn. masyin. drai poku; Indiaanse ~ ingi motregen zn. fin'fini alen, ZIE: poku; bepaald soort: kaseko; kawna2. alen. mouw zn. mow. muziekgroep zn. pokugrupu. muf bnw. buku2. muzikant zn. pokuman.
N - n na voorz. baka3. naaien ww. nai. naakt bnw. sososkin. naald zn. nanai; oog van een ~ nanai-olo. naam zn. nen; ~ dragen tyari nen. naar voorz. na2. naast voorz. sei; vw. boiti2. nacht zn. neti. nachtgewaad zn. sribikrosi. 's nachts zn. neti. nachtspiegel zn. akubadyendyen; pis'patu. nadat vw. baka di; fa2. nadenken ww. denki; poti prakseri; prakseri go prakseri 306
kon, ZIE: prakseri; niet ~ no kon nanga wan weri, ZIE: weri2. nadien bw. bakabaka; bakaten. nagel zn. nangra. nagelriemontsteking zn. setkoiri. nakomeling zn. bakapikin; pikin pikin, ZIE: pikin2. nakomer zn. bakaman. namaak bnw. preiprei. namiddag zn. bakadina. nat bnw. nati; ~ maken nati. nauw bnw. krosbei; smara. nauwelijks vw. fa2. navel zn. kumba. navelstreng zn. kumbatitei.
nederig Nederlands – Sranan Tongo nu neusgat zn. noso-olo. nederig bnw. sakafasi; ~ zijn abi neusring zn. nosolinga. sakafasi. nevel zn. dampu. nederigheid zn. sakafasi. niemandal, voor ~ bw. fu soso, Nederland zn. bakrakondre; Ptata1. ZIE: soso. Nederlander zn. bakra. nier zn. niri. Nederlandse taal zn. niet bw. no; volstrekt ~ Bakratongo. kwet'kweti. neef zn. nefo. nietigheid zn. sososani. nee(n) tussenw. no; nono. niets onbep.vnw. noti; helemaal neerknielen ww. saka kindi. ~ not'noti. neerlaten ww. saka2. nietsnut zn. sakasaka. niettemin bw. toku. neerleggen ww. poti; saka2; zich nieuw bnw. nyun. ~ bij saka ensrefi. nieuwjaar zn. yari1. neerslaan, de ogen ~ ww. saka yu ai, ZIE: ai1. nieuwjaarsdag zn. nyunyari; na neertellen ww. teri. ~ bakayari; voor ~ mofoyari. negen telw. neigi. nieuwsbericht zn. nyunsu. negende rangtelw. di fu neigi, nieuwsgierig bnw. bemui; mumui. ZIE: neigi. nijd zn. dyarusufasi. negentien telw. tin-na-neigi. nijptang zn. tanga. negentig telw. neigitenti. nimmer bw. noiti. neger zn. blakaman; kriorosma; nodig bnw. fanowdu; ~ hebben nengre. abi fanowdu. negeren ww. skotu. noem maar op kar'kon. negerin zn. blaka-uma; nengrenoemen ww. kari. uma. nog bw. ete; ~ een keer baka4. nek zn. bakaneki; neki. nemen ww. teki. nogmaals bw. agen. nep bnw. falsi. nok zn. noko. nergens bw. no wan presi, ZIE: noni (vrucht) zn. didibri-apra. nonsens zn. sososani. presi. nood zn. nowtu. nerveus bnw. dyomp'ati; ~ zijn noodlijdend bnw. pina1. ati de na dyompo, ZIE: ati1 of dyompo1. noodmarkt zn. pikin wowoyo, nervositeit zn. senwe. ZIE: wowoyo. nest zn. nesi. nooit bw. noiti. net bw. leti4; afu yuru, ZIE: yuru1; noord zn. noordsei. noot zn. noto. ~ als neleki; soleki fa, ZIE: nootmuskaat zn. notmuskati. soleki. notabele zn. bigidagu; bigifisi; netel zn. krasiwiwiri. heiman. netjes bnw. krin. notaris zn. notarsi. neus zn. noso1; de ~ nu bw. now; nownowde; vw. ophalen/optrekken hari noso; ma2; ~ meteen nownow. ~ snuiten bro noso. neusbeen zn. nosobonyo. neusbeer zn. kwaskwasi. 307
nuchter Nederlands – Sranan Tongo onderrok nuchter bnw. ~ worden kisi nul onbep.vnw. noti. ensrefi, ZIE: kisi2; ~ zijn de nummer zn. nomru. nanga krin ai, ZIE: ai1. nuttigheid zn. tanbun.
O - o obstinaat bw. tranga-ede. oceaan zn. se. ocelot zn. tigrikati. 's ochtends zn. mamanten. oerwoud zn. busi. oever zn. syoro; watrasei. oevergewas, doornig zn. brantimaka. of bw. noso2; vw. efu; efu noso. offer zn. pai; ~ brengen tyari wan pai. offerande zn. ofrandi. officier zn. ofisiri. oftewel vw. sobun. ogen neerslaan ww. saka yu ai, ZIE: ai1. ogenblik zn. momenti; yuruten; op dit ~ nownowde. oké tussenw. afen. oker zn. okro. okersoep zn. okrobrafu. oksel zn. ondro-anu. olie zn. oli; geparfumeerde ~ swit'smeri-oli. olielampje zn. kokolampu; olilampu. olifant zn. asaw. olijf zn. oleif. olijfboom zn. oleifbon. olijfolie zn. oleif oli, ZIE: oleif. om voorz. fu; lontu. oma zn. granmama; aanspr.vorm. oma. omdat vw. bika; di; fa2; fu di; na di. omdraaien overg.ww. drai lontu. omgeving zn. birti; kontren. omhakken ww. fala1; kapu trowe, ZIE: kapu. omhelzen ww. brasa. 308
omhelzing zn. brasa. omkantelen ww. drai; kanti. omkeren ww. drai. omlopen ww. waka lontu, ZIE: waka. omringen ww. lomboto; lontu. omroepen ww. bari2; brotyas. omsingelen ww. lomboto; lontu. omspelen (bij sport) ww. beni. omwikkelen ww. frekti. onaardig bnw. suku mofo, ZIE: mofo. onafhankelijkheid zn. srefidensi. onbehouwen bnw. grofu. onbelangrijk bnw. berefuru. onbelangrijke zn. pikinwan. onbeleefd bnw. grofu. onbenullig bnw. lawlaw. onbetrouwbaar bnw. doti2; dyote. ondanks vw. aladi; fa a no fa; awinsi fa, ZIE: awinsi. onder voorz. ondro. onderbroek zn. ondrobruku. onderbuik zn. ondrobere. onderdanigheid zn. sakafasi. onderdelen zn. in'bere. onderdoen ww. ondro. ondergaan ww. dongo. ondergeschikt persoon zn. lagiman; pikinman. ondergoed zn. ondrokrosi. onderhoud zn. ondrow. onderhouden ww. ondrow. onderin bw. ondrosei. onderjurk zn. ondroyapon. onderkant bw. ondrosei. onderkleding zn. ondrokrosi. onderrok zn. ondrokoto.
onderschatten Nederlands – Sranan Tongo ontwennen onlangs bw. tra dei, ZIE: dei. onderschatten ww. doro na ai, ZIE: ai1. onmiddellijk bw. dirèk; esbiten; onderschatting zn. dor'ai. wantewante. onderste gedeelte zn. futusei. onnodig bw. langalanga2. ondersteunen ww. kraka; ori onomwonden bw. grat'hari. baka, ZIE: baka1. onrijp bnw. yongu. onrust zn. dyugudyugu; opruru. ondertussen bw. a srefi pisten onrustig bnw. dyompodyompo; dati, ZIE: pisten. dyugudyugu; ~ zijn ondervinden ww. ondrofeni. dyompodyompo; abi kwek ini ondervinding zn. ondrofeni. en skin, ZIE: kwek; onderwereldfiguur zn. hebiman. onderwijs zn. leri1; ~ genieten onruststoker zn. trobiman. ons vnw. unu; wi. teki skoro, ZIE: skoro. onstuimig bnw. krasi2; ~ zijn onderwijzen ww. leri1. onderwijzer zn. skoromeister. sek'seki. onderwijzeres zn. ifrow; skoroonstuimige zee of rivier zn. ifrow; skoromisi. sek'watra. onderzoek zn. ondrosuku. onszelf wederk.vnw. unsrefi; onderzoeken ww. ondrosuku; wisrefi. stuka; diki suku, ZIE: suku. ontbreken ww. mankeri. onthuld worden ww. kon na ondeugend bnw. kwai; ogri. krin, ZIE: krin; kon na leti, ZIE: ondiep bnw. plata. ondraaglijk bnw. hebi; bw. leti1. moro mofo, ZIE: mofo. onthullen ww. tyari kon na krin, ZIE: krin. onecht bnw. falsi; preiprei. ontlasting zn. kaka1; kunkun; oneens zijn ww. feti. onenigheid zn. kesekese; harde ~ trangabere; ~ hebben mandimandi. kunkun. ongaar bnw. kruwa. ontmaagden ww. broko1. ongeduldig bnw. grubagruba. ontmaskeren ww. puru. ongedurig bnw. ontmoedigd bnw. brokosaka. dyompodyompo; grubagruba. ontmoeten ww. miti1; tuka. ongehoorzaam bnw. trangayesi; ontploffen ww. panya; sutu2. ~ blijven tranga yesi. ontrouw zijn ww. waka; ongehoorzaamheid zn. wakawaka. trangayesi. ontspannen ww. lekti en ede, ZIE: ongekookt bnw. lala. lekti2. ongeluk zn. mankeri; ongoloku; ontsteking zn. soro; nagelriem~ ~ hebben ongoloku. setkoiri; oog~ soro-ai; oor~ ongelukkig bnw. sowtu3. yes'ati. ontstoken bnw. soro. ongemak zn. kras'ede. ontucht zn. hurulibi; ~ plegen ongenode gast zn. boroman. yayo. ongerechtigheid zn. kruktudu; ontvluchte bnw. lowe. kruktufasi. ontwaken ww. wiki2. ongeveer bw. wan1. onhoudbaar bw. moro mofo, ZIE: ontwennen ww. lasi gwenti, ZIE: mofo. gwenti. 309
ontwortelen Nederlands – Sranan Tongo oproepen openhartig bnw. prit'pangi. ontwortelen ww. rutu puru, ZIE: opening zn. olo. rutu. openmaken ww. opo1. onverstandig bnw. lawlaw. onverzadigbaar bnw. langa openscheuren ww. priti opo, ZIE: bere, ZIE: bere1. priti. onvruchtbaar bnw. mangri. opensperren ww. piri. onze bez.vnw. unu; wi. openwaaien ww. wai opo, ZIE: oog zn. ai1; ~ in ~ ai na ai; opo1. scheel ~ sker'ai; (v.e. naald) opereren ww. koti1. nanai-olo. opgeven ww. de moed ~ lasi ati, oogappel zn. mi wan ai karu, ZIE: ZIE: ati1. karu. opgezet bnw. deki. ooghaar zn. ai wiwiri. opgroeien ww. gro. ooglid zn. ai buba. ophalen ww. go teki, ZIE: teki. oogontsteking zn. soro-ai. ophangen ww. anga1; anga-anga. oogsten ww. koti1. ophef zn. babari; pranpran. ook bw. owktu; tu2; vw. sosrefi. opheffen (optillen) ww. opo3. oom zn. omu. ophitsen ww. sutu faya gi, ZIE: oor zn. yesi; achter het ~ faya1. bakayesi. ophopen ww. ipi. oorbel zn. yesilinga. ophouden ww. kba; tapu2; wai1. oorholte zn. yesi-olo. opklaren ww. opo1. oorlel zn. yesibuba. opkoken ww. opokuku. oorlog zn. feti. opkomen ww. opo2; hari watra, oorlogsschip zn. fet'sipi. ZIE: watra. oorpijn zn. yes'ati. oplappen ww. butbutu; lapu. oorring zn. yesilinga. opletten ww. iti wan ai tapu; tan oorschelp zn. yesibuba. na ai, ZIE: ai1; goed ~ piri ai gi, oorsmeer zn. yesidoti. ZIE: ai1. oorsprong zn. rutu. oplichten ww. anga1. oorzaak zn. ede. oplossen ww. puru. oost zn. oostsei. opmaken ww. dringi; zich ~ op bnw. klari; voorz. na2; tapu3; voor een confrontatie kari gari, ZIE: gari2. ~ slot sroto; ~ zijn kba. opnemen (optillen) ww. piki2. opa zn. granpapa; aanspr.vorm. opa. opnieuw bw. agen; baka4. opblazen ww. pompu. opossum zn. awari; soorten: opdat vw. bika. bus'moismoisi; fo-ai-awari; opeens bw. wantron so, ZIE: froktu-awari; moismoisi-awari; watra-alata; watra-awari. wantron. oppassen ww. luku. open bnw. opo1. oppergodheid zn. Anana. openbaar bnw. ~ maken tyari opperhoofd zn. gran-edeman. kon na krin, ZIE: krin; ~ oppoetsen ww. brenki. worden kon na krin, ZIE: krin; oprapen ww. piki2. kon na leti, ZIE: leti1. opendoen ww. opo1. oproep zn. kari. oproepen ww. seni kari, ZIE: kari. openen ww. opo1. 310
oproer Nederlands – Sranan Tongo overlopen otter zn. watradagu; oproer zn. opruru. Braziliaanse reuzen~ bigioproerig bnw. bradyari. watradagu; zwamp~ pikinoprollen ww. lolo. watradagu. opscheppen ww. dyaf; skepi; oud bnw. bigi; grani; owru1; ~ meki bigi, ZIE: bigi. opschieten ww. koti2; worden owru1. waranfaya; ~ met lobi1; ~ met oude man zn. granpapa. anderen makandra. oude vrouw zn. gangan. opschik zn. pranpran. oudejaarsdag zn. owruyari. opschudding zn. dyugudyugu. oude(re) zn. granisma; owruwan. opschuiven ww. dribi; skoifi. ouders zn. bigisma. opslaan ww. kibri. ouderwets bnw. fosten; (mode) opsluiten ww. sroto. owruten. opsnijden ww. dyaf; meki bigi, oven zn. onfu. over voorz. abra; fu. ZIE: bigi. overal bw. alape; ala sei, ZIE: sei. opstaan ww. opo2; opo tnapu, ZIE: tnapu. overblijven ww. libi2; tan abra, opstapelen ww. ipi. ZIE: tan1. optellen ww. teri. overbluffen ww. fon nanga optillen ww. opo3. mofo, ZIE: mofo. optreden ww. met vereende overdag zn. deiten. krachten ~ tegen lontu fon, overdrijven bw. tumsi. overeenkomen ww. agri; ZIE: lontu. akruderi; meki mofo, ZIE: mofo. optrekken ww. makandra; waka. opvoeden ww. kweki. overeenkomst zn. akruderi. opwarmen ww. hati1; skreki2; overgaan ww. abra; psa4. waran. overgeven, zich ~ ww. gi ensrefi opwinden ww. (van uurwerk) abra, ZIE: abra. gi keti, ZIE: keti; zich ergens overgrootouder zn. afo. overheid zn. lanti; van de ~ over ~ span; go na hei, ZIE: lanti. hei1; go na loktu, ZIE: loktu. overheidsdienst zn. lantiwroko. opwindend bnw. panya opo priti overhellen ww. anga go na wan opo, ZIE: panya. sei, ZIE: anga1. opzettelijk bw. espresi. overhemd zn. empi. opziener zn. basya. overkant zn. abrasei; aan de ~ opzij gaan ww. skoifi. van abrasei fu. opzuigen ww. soigi gwe, ZIE: overkomen (gebeuren) ww. soigi. miti1. oranjestokje zn. alanyatiki. orde, in ~ maken ww. seti. overledene zn. dede1. organisatie zn. orga. overleveren ww. gi abra, ZIE: organiseren ww. orga. abra. orleaan (boom) zn. kusuwe. overlijdensbericht zn. oropendola (vogel) zn. groene ~ dedeboskopu. busiponpon; ponpon2; kuif~ overlopen ww. lon abra, ZIE: ponpon2. abra. os zn. burkaw. 311
overmatig Nederlands – Sranan Tongo papier overstroming zn. frudu. overmatig bw. psa marki, ZIE: overtuigend bnw. krakti. marki. overvallen ww. tapu2. overmeesteren ww. moro. overmorgen bw. tra tamara, ZIE: overvloed, in ~ bnw. bogobogo; tamara. hilahila; fu naki dagu, ZIE: dagu of naki. overnemen ww. teki abra. overvloedig zijn ww. lai1; overpeinzen ww. prakseri go prakseri kon, ZIE: prakseri. monyo. overschrijden ww. psa2. overwegen ww. wegi go wegi kon, ZIE: wegi. overslagrok zn. pangi. overspeler zn. huruman. overwerken ww. wroko skin, ZIE: oversteken ww. abra; koti abra, wroko. overwinnaar zn. winiman. ZIE: abra. overwinnen ww. wini. overstromen ww. frudu; lai1; overwoekerd bnw. busbusi. sungu.
P - p paadje zn. alatapasi. paaien ww. kor'kori. paal zn. postu. paar telw. wantu. paard zn. asi. paardenwagen zn. asiwagi. paardestal zn. asipen. paars zn. lila. paca zn. hei2. pad zn. pasi. pad (dier) zn. dyompometi; todo; reuzen~ bigitodo; kras'todo; Surinaamse ~ pipatodo; swamputodo; watratodo. paddestoel zn. todoprasoro. padie zn. padi. pagaai zn. pari. pagaaien ww. pari. pak (kleren) zn. paki2. pak slaag zn. fonfon; een ~ geven priti skin, ZIE: skin. pak (verpakking) zn. paki1. pakken ww. grabu; kisi2; ori. paleis zn. kownu-oso. palm zn. palmbon; krans~ fungubon; soorten: awarabon; bambam-maka; bugrumaka; 312
keskesmaka; krontobon; kumbu; maripa; morisi; obe; patawa; pinabon; prasarabon. palmtak zn. palmtaki. palmvrucht zn. soorten: awara; obe; podosiri. Palmzondag zn. Palmsonde. paloeloe zn. palulu; grote ~ palulu. pan zn. patu; ijzeren ~ blakapan. pand zn. panti. pandjeshuis zn. pant'oso. pannekoek zn. pankuku. pantalon zn. bruku. pantsermeerval zn. kwikwi; soorten: hei-ede-kwikwi; katrinakwikwi; plata-edekwikwi; sokekwikwi. pap zn. papa1. papaja zn. papaya1. papajaboom zn. papayabon. papegaai zn. popokai; amazone ~ kulekule; müllers amazone ~ mason. papegaaietong (plant) zn. popokaitongo. papegaaislang zn. popokaisneki. papier zn. papira.
papperig Nederlands – Sranan Tongo pinaren pekelen ww. sowtu1. papperig bnw. papa1. Para (district) zn. Para. pekelvlees zn. sowt'meti. parabel zn. agersitori. pelikaan, bruine ~ zn. kodyo2. paradijsboomslang zn. swipi. pellen ww. piri. Paramaribo zn. foto. pelmolen zn. miri. paranoot zn. inginoto; paranoto. penis zn. manpresi; pipi; toitoi; paraplu zn. prasoro. toli. parasol zn. prasoro. peper zn. pepre; spaanse ~ a-giparasolmier zn. prasoromira; uma-nen; zwarte ~ blakapepre. siseimira. peperhuisje zn. peprewoisi. parasolwesp zn. prasoropepermunt zn. peprementi. waswasi. pepermuntwater zn. pardon tussenw. pardon. ment'watra. parel zn. parelkrara. perceel zn. pisi gron, ZIE: gron. parelhoen zn. toke. perken, de ~ te buiten gaan parfum zn. swit'smeri. bnw. yere skin, ZIE: skin. parkiet zn. prakiki. permissie zn. primisi. part zn. montyi. persen ww. kwinsi. partij zn. iemands ~ kiezen de persoon zn. sma; achtervg. na en sei, ZIE: sei; ~ trekken man; -sma; -wan; voornaam ~ zn. gransma. dyompo gi wan sma, ZIE: petroleum zn. karsin-oli. dyompo1. peuter zn. yosyosi. pas bw. afu yuru, ZIE: yuru1. peuteren, eruit ~ ww. diki puru, Pascha zn. Paska. Pasen zn. Paska. ZIE: diki. pasgeboren bnw. watra. peuterschool zn. preiskoro; passen overg.ww. & yosyosi-skoro. onoverg.ww. fiti; bij elkaar ~ piekeren ww. prakseri ; broko kruderi1. ede; krasi ede; weri ede, ZIE: passend bnw. fiti. ede. passeren ww. psa2. pienter bnw. koni; kabesa. pier zn. broki. passievrucht zn. markusa; pijl zn. peiri. soorten: bigimarkusa; pijn zn. pen1; skin-ati; ~ doen blakamarkusa; gerimarkusa; paramarkusa; snekimarkusa. ww. hati2. patat, zoete ~ zn. patata; pijnlijk bnw. soro. swit'patata. pijnlijke dingen zn. hat' sani, ZIE: patroon zn. lai2; patron. hati2. pauw zn. prodokaka1. pijp zn. peipi; (om tabak te roken) pipa1. peccarie zn. halsband ~ pakira; pijpaarde zn. pemba. witlip ~ pingo. pikken ww. tyopu. pees zn. titei; achilles~ bakafutupil zn. perki. titei. piment zn. lont'ai. peet zn. pepe. pinapalm zn. pinabon; peinzen ww. prakseri. prasarabon. pek zn. tara. pinaren ww. pina1. pekel zn. sowt'watra. 313
pinda Nederlands – Sranan Tongo post ploeg (sport) zn. pluga. pinda zn. pinda. ploffen ww. bòs. pindabanket zn. pindakuku. plooi zn. fow; ploi. pindakaas zn. pindakasi. plooien ww. ploi. pindakoek zn. pindakuku. plotseling bw. wantron so, ZIE: pindasoep zn. pindasupu. pink zn. pikinfinga. wantron. pipa (amfibie) zn. pipatodo; plukken ww. piki2; (van swamputodo; watratodo. vruchten) broko1. pirana (vis) zn. piren; rode ~ po zn. akuba-dyendyen; pis'patu. redipiren. poeder zn. puiri. pistool zn. gon; pipa1. poedercacao zn. puiriskrati, ZIE: pit zn. koko1; siri. skrati. poederen ww. puiri. plaag zn. pina1. poedersuiker zn. puirisukru. plaat zn. prenki. poema zn. reditigri; tigri1. plaats zn. pe; presi; in ~ van prefu; lege ~ opo presi, ZIE: poep zn. kaka1; kunkun. presi. poepen ww. kunkun. plagen ww. dreigi; ferferi; meki poes zn. puspusi. spotu nanga, ZIE: spotu; trobi. poetsen ww. brenki; krin. polijsten ww. brenki. plakkerig bnw. taratara. polikliniek zn. datra-oso. plan zn. prakseri. politie zn. skowtu. plank zn. planga1. politieagent zn. skowtu. plant zn. jonge ~ pransun; politiebureau zn. lont'oso; soorten: gadodede; pratilobi. skowtu-oso. plantage zn. pranasi; verlaten ~ politiepost zn. skowtu-oso. broko pranasi. pomme de cythère (vrucht) zn. planten ww. prani. pomusteri. plassen ww. pisi2; wild~ pommerak (vrucht) zn. pis'pisi2. pomerak. plat bnw. plata; ~ maken plata; pomp zn. pompu. ~ op de buik (duiken) pompelmoes (vrucht) zn. prit'bere. ponpon1. platteland zn. boiti1. platvoeten zn. bredefutu. pompen ww. pompu. plee zn. plei2. pompoen zn. pampun. pond zn. pontu. pleegkind zn. kwekipikin. pont ww. pondo. pleegmoeder zn. kwekimama. poot zn. futu; achter~ bakafutu; pleegvader zn. kwekipapa. voor~ fesifutu. plein zn. pren. pop zn. popki. pleisteren ww. mesre. por, een ~ geven ww. dyuku. pleitbezorger zn. afkati1. porren ww. syobu. plek zn. pe. portemonnee zn. portmoni. plezier zn. prisiri; ~ geven gi Portugees zn. Potogisi. prisiri; ~ hebben (in) abi Portugese bnw. Potogisi; (taal) prisiri; ~ maken nyanprei. Potogisi. plicht zn. ferplekti; plekti. post zn. postu. plijer (SN) zn. tanga. 314
post(stuk) Nederlands – Sranan Tongo rattenslang post(stuk) zn. brifi. probleem zn. brok'ede; nowtu; pot, ijzeren ~ zn. blakapatu. problema. potig bnw. steifi. proef zn. ondrosuku; op de ~ praal zn. prodo. stellen poti na tesi, ZIE: tesi2. praatje zn. wortu. proeven ww. tesi1. praatjes zn. tak'taki; brutale ~ profeet zn. profeiti. bigitaki. pronken ww. prodo; meki modo, pracht zn. prodo. ZIE: modo. praten ww. taki1; seki mofo, ZIE: pronker zn. modoman; prodoman. mofo. pronkster zn. prodokaka2. predikant zn. domri; preikiman. preek zn. preiki; een ~ houden prostituee zn. motyo. tyari wan boskopu, ZIE: provoceren ww. tanteri. pruim zn. Chinese ~ bigifutu2; boskopu. gezouten Chinese ~ amalan. preken ww. preiki. psychiater zn. koleradatra; prent zn. prenki. lawman-datra. pret zn. prisiri; ~ maken prisiri; psychiatrische inrichting zn. yowla. kolera; lawman-oso. prettig bnw. switi. psychische aandoeningen zn. priester zn. Indiaanse ~ nengresiki. piaiman; opper~ grandomri. puist zn. poisi. priestergewaad zn. domrikrosi. pul zn. dyogo. prijs (kosten) zn. prijs2. pulken ww. diki puru, ZIE: diki. prijs (beloning) zn. prijs1. prijzen (loven) ww. prijse. punt zn. mofo. prikkelen ww. beti. purgeernoot zn. sketnoto. privaat zn. kaka-oso; kumakoisi; purperhoen zn. blawkepanki. kunkun-oso. put zn. peti. privé zaak zn. in'bere tori, ZIE: putwater zn. pet'watra. pyjama zn. sribikrosi. in'bere. proberen ww. pruberi.
R - r raad zn. rai. raadgever zn. raiman. raadsel zn. rai; raitori. raam zn. fensre. raampje zn. loiki1. rabbi zn. dyudomri. racefiets zn. lonbaisigri. raden ww. rai. radio zn. konkrudosu; pokudosu. rafel zn. franya. rammelaar zn. maraka; sek'seki. rammelen ww. fon.
rand zn. lanki. ras zn. van gemengd ~ basra; iemand van gemengd ~ dogla; malata; sambo. rasecht bnw. lala. rasp zn. grit'griti. raspen ww. griti. rat zn. alata; bus'alata; stekel~ maka-alata. ratelslang zn. sakasneki. rattenslang, bruine ~ zn. ingibangi; lektere. 315
rauw Nederlands – Sranan Tongo rijpen reis, op ~ gaan ww. go na waka, rauw bnw. lala. ZIE: waka. razend bnw. krasi2. reageren ww. rigeri. reizen ww. koiri; waka. realiseren, zich ~ ww. kon rekenen ww. teri; ~ op bow tapu, ferstan, ZIE: ferstan. ZIE: bow. recht1 bw. langalanga1; ~ door rekening, op ~ kopen ww. borgu2. zee grat'hari. rekenschap afleggen ww. gi recht2 zn. leti2. rechtbank zn. krutu. frantwortu, ZIE: frantwortu. rechtdoor bw. langalanga1; rekken ww. hari kon langa, ZIE: let'opu. langa1. rel zn. opruru. rechter zn. krutubakra; relatie zn. famiri; famiriman; krutubasi; krutuman. een ~ hebben ori. rechterhand zn. let'anu. remmen, hard ~ ww. dyuku a rechterkant zn. let'sei; let'anu rem, ZIE: dyuku. sei, ZIE: let'anu. rechtop bw. let'opu; ~ zetten rennen ww. lon; naar elkaar toe opo tnapu, ZIE: tnapu. ~ lon kon na wan, ZIE: kon na rechts zn. let'anu sei, ZIE: let'anu. wan. rechtsgebouw zn. krutu-oso. repareren ww. meki. rechtszaak zn. krututori. respect zn. lespeki; sakafasi. rechtszitting zn. krutu. respecteren ww. lespeki. rechtvaardig bnw. fiti. reuk zn. smeri. redden ww. yepi. reukwerk zn. swit'smeri. rede zn. wortu; in de ~ vallen revanche zn. refrensi. koti wan sma mofo, ZIE: mofo. revérence zn. kosi2. reden zn. ede. rib zn. krabnari; lebriki. reeds lang bw. granwe; langaten. ribbenkast zn. lebriki. regelen ww. orga; sani; seti. richten ww. marki. regelrecht bw. langalanga1. richting, andere ~ gaan ww. beni. regen zn. alen; sibibusi; lichte ~ ricinusolie zn. kastroli. fin'fini alen. rieken onoverg.ww. smeri. regenbak zn. alenbaki. riem zn. banti1; leribuba; met regenboog zn. alenbo. regenboom zn. swit'bonki. een ~ slaan leribuba. regenjas zn. alendyakti. rij zn. lo3. regentijd zn. alenten. rijden ww. rei1; hard ~ lon. regenton zn. alenbari. rijgen ww. ligiligi; aaneen~ regenvat zn. alenbari. tringi. regenwater zn. alenwatra. rijk bnw. gudu. regeren ww. rigeri; tiri2. rijkaard zn. guduman; moniman. regering zn. lanti; tiri2. rijkdom zn. gudu. register, staats~ zn. lantibuku. rijke zn. bigidagu. reiger zn. sabaku; magrove~ rijksdaalder zn. dala. tyontyon. rijp bnw. lepi; half ~ kruwa. rein bnw. kaseri; krin. rijpen ww. lepi. reinigingsdienst zn. bronbere. 316
rijst Nederlands – Sranan Tongo ruimte rommel zn. bongro; bugubugu; rijst zn. aleisi; gebakken ~ nasi; pototo; samasama. gekookte ~ moksi-aleisi; ~ rommelen ww. sasi. gekookt met kokosmelk rommelig bnw. bruya. kronto-aleisi; gezouten ~ rond bnw. lontu; bw. lontu. sowt'aleisi. ronddraaien onoverg.ww. drai rijstkorrel zn. wan ai aleisi, ZIE: lontu. aleisi. rondgaan ww. lontu. rijstmolen zn. aleisimiri. rondhangen ww. draidrai; rijstveld zn. aleisigron. ergens ~ anga1. rijstzak zn. aleisisaka. rijtuig zn. wagi; paarden~ rondlopen onoverg.ww. drai asiwagi. lontu; wakawaka. rijzen ww. sweri2. rondom bw. lontu. rondtasten ww. fir'firi. rillen ww. beifi. rood bnw. redi. rimpel zn. ploi. roodkop-deukschildpad zn. rimpelig bnw. ploiploi. kron-neki; skoifineki. ring zn. linga. roofvogel zn. aka2. ringworm zn. lingaworon. risee zn. spot'popki. rook zn. smoko. rivier zn. liba. room zn. lun. riviereiland zn. tabiki. Rooms-Katholiek zn. Lomsu. rivierkant zn. syoro. Rooms-Katholieke kerk zn. riviermond zn. libamofo. Lomsukerki. rivieroever zn. libakanti; libasei; roos zn. rowsu. watrasei. roosteren ww. brabakoto; losi. röntgenfoto zn. fowtow. rot bnw. pori1. robuust bnw. hipsi. rouw ww. row. roddelaar zn. konkrudosu; rouwbeklag zn. dede-oso. konkruman. rouwen ww. row. roddelen ww. hoigri; konkru. rouwkleding zn. rowkrosi. roeien ww. lo1. rouwplechtigheid zn. aitidei. rover zn. abani. roeiwedstrijd zn. streiboto. rozijn zn. rosen. roep om hulp tussenw. wai2. rubber zn, bnw. balata1. roepen ww. bari2; kari; bari kari; bij elkaar ~ kari kon na wan, rubbersap zn. balata1. rubbertapper zn. balataman. ZIE: kon na wan; laten ~ seni rug zn. baka1; mindribaka; de ~ kari. toekeren drai baka gi, ZIE: roeren ww. drai. roest zn. frustu. baka1. rog zn. spari; zoetwater~ ruggegraat zn. bakabonyo. libaspari; zoutwater~ sespari. rugpijn zn. bak'ati. rok zn. koto. ruigharig bnw. fugufugu. roken ww. smoko; (damp ruiken onoverg.ww. & afgeven) smoko. overg.ww. smeri. rollen ww. lolo. ruiker zn. boketi. roller (om te verven) zn. lolo. ruilen ww. kenki. ruimte zn. presi. 317
rukken Nederlands – Sranan Tongo schenken rusten ww. bro; rostu; bro ede, rukken ww. hari1; tyityi. ZIE: ede; lekti en ede, ZIE: lekti2; rul bnw. fugufugu. zitten ~ bro futu, ZIE: futu. rum zn. bita; sopi. rumkoek zn. sopikuku. rustig bnw. pî; bw. safri; tiri1; rumoer zn. opruru. heel ~ saf'safri. rumoerig bnw. opruru. rustplaats zn. rostupresi. rund zn. kaw1. ruw bnw. grofu. ruzie zn. atibron; toko; trobi; ~ rundvlees zn. kawmeti. hebben koti2; ~ krijgen fasi3; rups zn. woron; brand~ fayaworon2. ~ maken fet'feti; feti; krutu; psa wan toko, ZIE: toko; meki rust zn. rostu; tot ~ komen trobi, ZIE: trobi. kowru ati, ZIE: ati1. rustbank, houten ~ zn. gaba. ruziemaker zn. trobiman. rusteloos bnw. dyompodyompo; ~ zijn dyompodyompo.
S - s saai bnw. dede2; soi. sabbat zn. sabadei. saki (dier) zn. baard~ bisa; kwataswagri; witkop~ wanaku. salaris zn. moni. samen bw. makandra. samenkomst zn. konmakandra. samenspannen tegen ww. lontu fon, ZIE: lontu. samenwonen ww. seti libi, ZIE: libi1. saus zn. sowsu. savanne zn. sabana. savanneschildpad zn. redifutu sekrepatu; sabanasekrepatu. sawarinoot zn. nengrenoto; sawarinoto. schaaf zn. skafu. schaal (schotel) zn. skarki; Indiaanse ~ prapi. schaamspleet zn. umapresi. schaamstreek zn. mindrifutu. schaamte zn. syen; valse ~ teki syen, nyan wisi, ZIE: wisi. schaap zn. skapu. schaapskooi zn. skapupen. schaar zn. sisei. 318
schaarbek (vogel) zn. fis'man2. schaars zijn ww. pina1. schaduw zn. kowrupe. schamen, zich ~ ww. syen. schande zn. syen; jezelf te ~ maken kon na syen; te ~ maken broko saka, ZIE: brokosaka. schandelijk bnw. syen. schapevel zn. skapububa. scharrelkip zn. osofowru. schat zn. gudu; mijn ~ mi gudu. schateren ww. bari lafu, ZIE: lafu. schaterlachen ww. bari lafu, ZIE: lafu. schaven ww. skafu. schedel zn. edekrabasi. scheef bnw. kron; bw. skoinsi; een beetje ~ afu skoinsi. scheenbeen zn. bonfutu. scheiden ww. pori1; (van huwelijk) prati libi, ZIE: libi1; broko trow, ZIE: trow. scheiding zn. prati; pratifasi. schelpen zn. skropu. schemerig bnw. dungrudungru. schenken ww. kanti.
schepeling Nederlands – Sranan Tongo schutting schoppen ww. skopu1; het ver ~ schepeling zn. botoman; skopu en fara, ZIE: skopu1. sipiman. schorpioen zn. kruktutere. scheren, langs ~ ww. skefti2. schort zn. feskoki. schermutselen ww. fet'feti. schotel zn. skotriki1. schermutseling zn. fet'feti. schouder zn. skowru. scherp bnw. srapu; bw. srapu. schouders ophalen ww. hari scheur zn. priti; prit'priti. skowru, ZIE: skowru. scheuren ww. priti. schieten ww. sutu1. schouwspel zn. syow2. schietlood zn. loto1. schraapsel zn. krab'krabu1; schiften ww. skefti1; (van melk) sakasaka. koti1. schreeuwen ww. bari2; bari kari, ZIE: kari; hari neki titei, ZIE: schijnen ww. gersi. titei. schikken ww. seti. schreien ww. krei. schil zn. buba. schrijfpen zn. pen3. schilder zn. ferfiman. schilderen ww. ferfi. schrijven ww. skrifi. schilderij zn. skedrei. schrijver zn. skrifiman. schildpad zn. sekrepatu; schrik zn. skreki1. soorten: arakaka; busisekreschrikken overg.ww. skreki1. patu; kron-neki; raparapa; schrobben ww. griti; gruma; redifutu sekrepatu; sabanagrumagruma; skrobu; skuru. sekrepatu; skoifineki; watraschroef zn. skrufu1. sekrepatu. schroeven ww. skrufu1. schildwants zn. fyofyo1. schrok zn. nyanman. schilferig bnw. pir'piri. schroot zn. panya-agra. schillen ww. piri. schub zn. buba; (vis) fis'buba. schimmel zn. buku2. schudden ww. seki; heen en weer ~ sek'seki; het hoofd ~ schimmelen ww. buku2. seki ede, ZIE: ede. schip zn. sipi; oorlogs~ fet'sipi. schipper zn. kapten. schuilen ww. kibri. schoen zn. susu; een enkele ~ schuilplaats zn. kibripresi. wan futu susu; gymnastiek~ schuim zn. skuma. pata. schuimen ww. skuma; kuku scholier zn. skoropikin. skuma. schommelstoel zn. boboisturu. schuin bw. skoinsi; een beetje ~ school zn. skoro; (van vissen) afu skoinsi. bosu. schuiven ww. dribi; skoifi. schoolbank zn. skorobangi. schuld zn. fowtu; paiman; de ~ schoolkinderen zn. skoropikin. krijgen tyari nen, ZIE: nen. schoolplein zn. skoroprasi. schuren ww. griti; krabu1; schoon bnw. krin. skrobu; skuru. schoonmaken ww. krin. schurft zn. kraskrasi. schoot, op ~ tapu wan sma schurk zn. abani. bowtu, ZIE: bowtu1. Schüsterdruif zn. droifibon. schutting zn. skotu; van een ~ schop zn. skopu2. voorzien skotu. 319
scoren Nederlands – Sranan Tongo slokop konkonisneki; krarasneki; scoren, doelpunt ~ ww. lai a bal, krawatasneki; kruyaraman; ZIE: lai1. lektere; makasneki; secretaris zn. sekretarsi. owrukuku1; pina-owrukuku; selderie zn. supuwiwiri. sergeant zn. syant. popokaisneki; reditere; sesamzaad zn. abongra. sakasneki; sapakarasneki; sidderaal zn. logologo. srikasneki; swipi; titeisneki; sieraden, gouden ~ zn. todosneki; trangabaka; gowt'sani. walapasneki; watrasneki. sigaar zn. sigara. slangehalsvogel zn. fis'man2. sikkel zn. babun-nefi1. slank bnw. fin'fini; hari2; sinaasappel zn. apresina. mangrimangri; ~ worden hari2. sinds vw. sensi2. slap hangen ww. flaw. situatie zn. tori. slapen ww. sribi; ~ gaan go sjamaan zn. wisiman; sribi. (Indiaanse) piaiman. slapend been of arm hebben sjouwen ww. syow1. ww. kisi anansi, ZIE: anansi2. sjouwer zn. syowman. slavendrijver zn. dreba. slaaf zn. srafu; ontvluchte ~ slavenhouder zn. srafumasra. lowe nengre, ZIE: lowe. slavenhoudster zn. srafumisi. slaventijd zn. srafuten. slaag zn. fonfon. slavernij zn. katibo. slaan ww. fon; klapu; krawasi; slavin zn. umasrafu. naki; meermalen ~ nak'naki; slecht bnw. ogri; ogri-ati; takru; met de bullepees ~ baleta; met takru-ati; ~e daden kruktudu; een plank ~ planga1; met een ogridu; takrudu; ~e persoon stok ~ tiki; met een vuist ~ kruktuman; takruman. tuma; met hout ~ bowtu3; met slechts bw. nomo; wawan; ~ één iets ~ naki wan ..., ZIE: naki. kodo. slaap zn. sribi; diepe ~ dedesribi. slepen ww. srepi. slaapkamer zn. sribikamra. slet zn. huru; motyo; yayo-uma. slaapmat zn. papaya2; sribisleutel zn. sroto. papaya. slijkspringer (vis) zn. kutai. slaapplaats zn. sribipresi. slijm zn. loli. slachten ww. srakti. slijmerig bnw. loli. slachthuis zn. srakti-oso. slijpen ww. srapu. slagader zn. brudutitei. slikken ww. swari. slagen ww. psa4. slim bnw. koni; lepi; srapu. slager zn. sraktiman. slimheid zn. koni. slagerij zn. srakti-oso. slimmerik zn. koniman. slagregen zn. sibibusi. slingeraap zn. kwata. slak zn. pakro. slingerplant zn. angatitei. slakkehuis zn. pakro. slipper, houten ~ zn. klompu; slakkenwouw zn. pakro-aka. teptep. slang zn. langaman; sneki; slok zn. mofo; ~ nemen hari wan soorten: alatasneki; brokobaka; busiswipi; mofo. ingibangi; kapasisneki; slokop zn. akanswari. 320
slons Nederlands – Sranan Tongo speelgoed snotteren ww. hari noso, ZIE: slons zn. dot'feba. noso1. sloot zn. gotro. snuiten ww. snoiti; neus ~ bro slordig bnw. fisti; morsu; noso, ZIE: noso1. syabisyabi. slot zn. sroto; op ~ sroto; op ~ snuiven ww. snoifi. zijn sroto. snurken ww. snorku. sluik bnw. grati; ~ haar grati sociëteit zn. koleisi. wiwiri, ZIE: wiwiri. soep zn. brafu; supu; soorten: kasabasupu; okrobrafu; sluimeren ww. dyonko; pipa3. peprewatra; pindasupu. sluipweg zn. bakapasi. soepgroente zn. supuwiwiri. sluis zn. sroisi. soepschildpad zn. krape. sluiten ww. sroto; tapu1. sok zn. kowsu. smaak zn. tesi1; lekkere ~ switi. soldaat zn. skotriki2; srudati. smadelijk bw. ondroyan. somber bnw. brokosaka. smaken ww. tesi1. sommige onbep.vnw. son2; smakken ww. naki en tongo, ZIE: tongo. sonwan; (mv.) son sma, ZIE: sma. smal bnw. smara. soms bw. son leisi, ZIE: leisi2; ~ smeermiddel, dik ~ zn. fatu1. smeerpoets zn. dot'feba. ook sobun. smeersel zn. oli. soort zn. sortu. smeken ww. begi1. soortgelijke bnw. sowan. soortgenoot bnw. speri1. smelten ww. smèlter. smeren ww. lobi2; wrifi. soppen ww. dopu2. smerig bnw. doti2; fisti; morsu. Spaans bnw. Spanyoro. smid zn. smeti. Spaanse peper zn. alatakakasmijten ww. fringi; iti. pepre. smoel zn. smuru2. Spaanse taal zn. Spanyoro. spaarkas, onderlinge ~ zn. smoezen ww. konkru. kasmoni. smookpot zn. smokopatu. spade zn. krimneri; skopu2. smoren ww. smuru1. snaar zn. titei. Spanjaard zn. Spanyoro. snack, zoute ~ zn. sowt'sani. Spanje zn. Spanyorokondre. snel bw. es'esi; esi; gaw; tranga; spannen ww. span; (v. geweer) heel ~ gawgaw. kaka2. snelheid, met grote ~ bw. buku3. spannend bnw. panya opo priti opo, ZIE: panya; span. snijboon zn. bonki. spanning zn. span. snijden ww. koti1; in stukjes ~ sparen ww. kibri. kot'koti1. spatader zn. mekititei. snijtand zn. fes'tifi. specerij zn. spesrei. snoep zn. sukrusani. specht zn. temreman2. snoepgoed zn. swit'sani; soorten: bigifutu2; kakaston; speciaal bnw. spesrutu; bw. kawlade; kawston; lek'tongo; aparti; spesrutu; op een ~ watrakan2. manier aparti fasi, ZIE: aparti. snot zn. botronoso; frikowtu. speeksel zn. baba; spiti. speelgoed zn. preisani. 321
speelhol Nederlands – Sranan Tongo stadscentrum spook zn. bakru; bubu2; spuku; speelhol zn. karta-oso; koleisi. takrusani; yorka. speelhuis zn. koleisi. spot zn. spotu; mikpunt van ~ speelkaart zn. karta. spot'popki. speelplaats zn. skoroprasi. spotgoedkoop bw. fu soso, ZIE: speen zn. bobimofo. speer zn. lansri. soso. spektakel zn. syow2. spotnaam zn. dreiginen. spotten met ww. meki spotu spel, soort ~ zn. dyul. nanga, ZIE: spotu. speld zn. pina2; haar~ blakapina. spelen ww. prei. sprakeloos bnw. babaw. spelenderwijs bw. preiprei. spreekwoord zn. odo; ~ spelonk zn. bergi-olo. gebruiken koti odo. sperma zn. skiti. spreiden ww. piri. spiegel zn. spikri2. spreken ww. taki1. spier zn. titei; ~ verrekken titei spreker zn. takiman. dyompo. spreuk zn. odo. spierpijn zn. skin-ati. springen ww. dyompo1; (v.e. spies zn. lansri. band) sutu2; in de bres ~ spijker zn. spikri1. dyompo gi wan sma, ZIE: spijkeren ww. spikri1. dyompo1. spijkergat zn. spikrimarki; springerig bnw. spikri-olo. dyompodyompo. spijs zn. nyanyan; soorten: sprinkhaan zn. sprenka. anitriberi; bami; bere2; brafu; sprookje zn. anansitori. spruit zn. pransun. broinbonki; dosi; her'heri2; spruiten ww. opo2; sproiti. lumpia; moksi-aleisi; nasi; pon; sowt'lemki; supu; telo. spuiten ww. spoiti. spijsolie zn. nyan-oli; oli. spullen zn. bagasi; bugubugu; spijsverbod zn. trefu. lai1; pototo; samasama; sani; spijten ww. hati2; hati2; sari1. taitai. spuug zn. baba; spiti. spin zn. anansi2. spuwen ww. spiti. spinaap, zwarte ~ zn. kwata. Sranan Tongo zn. nengre; spinnehol zn. anansi-oso. nengretongo; Takitaki. spinneverhalen zn. anansitori. staak zn. tiki. spinneweb zn. anansititei. staal zn. isri1. spinrag zn. anansititei. spinsel zn. anansititei. staan ww. tnapu. spion zn. bakaman. staart zn. tere. spitsneusslang zn. busiswipi. staartbeen zn. gogobonyo; splijten ww. kweri; priti. stoipi2. splinternieuw bnw. nyunyun. staat, in ~ zijn hulpww. man2. spoedig bw. dyonsro; her'esi. staats- bnw. lanti. spoelen ww. spuru; de mond ~ staatsbesluit zn. wèt. tyukutyuku. staatsregister zn. lantibuku. spoken ww. spuku. stad zn. foto. spons zn. sponsu. stadsbewoner zn. fotosma. stadscentrum zn. fotosei. 322
stal Nederlands – Sranan Tongo stomp stempelen ww. stampu3. stal zn. pen2. stam zn. lo2. stenen bnw. ston; ~ voetstuk stam (van de pinapalm) zn. stonfutu; ~ zitbank stonbangi. prasara. ster zn. stari. stamhoofd zn. granman. sterappel zn. apra. stampen ww. fon; (in een vijzel) sterfgeval zn. dede1. stampu1; (met de voeten) steriliseren (v. mens of dier) stampu1; op iets ~ trapu1. ww. tapu1. stamper zn. matatiki. sterk bnw. steifi; tranga; ~ zijn standbeeld zn. stonpopki. tyari powa, ZIE: powa. standhouden ww. ori stan. sterke drank zn. sopi. stank zn. smeri; tingi. stern zn. fis'man2. stapel zn. ipi. sterven ww. bro tapu, ZIE: bro; -ste moro ... wan, ZIE: moro. dede1. stedeling zn. fotosma. steun zn. krakatiki; yepi. steeds bw. doro3; ala leisi, ZIE: steunen ww. kraka; yepi. stevig bnw. kankan3; steifi; leisi2; moro nanga moro, ZIE: moro. tranga; bw. tranga. steekmug zn. maskita. stiekem bw. bakabaka; kibrifasi; steekpenning zn. bakafinga1; kibrikibri. stier zn. bulu; burkaw. tyuku. stijf bnw. steifi. steekvlieg, bepaald soort ~ zn. stijfsel zn. goma. brokoston. stijven ww. goma; stesre. steekvliegje zn. mampira. stil bnw. pî; tiri1; bw. safri. steels bw. kibrifasi. steelsgewijs bw. kibrikibri. stilletjes bw. safri; heel ~ steen zn. ston. saf'safri. steenduif zn. stondoifi; stonka. stilstaan (v. uurwerk) ww. tan steenpuist zn. butsweri. tiri, ZIE: tiri1. steigeren ww. stegre. stinken onoverg.ww. smeri; ww. stekel zn. maka; maka. dampu; tingi; laten ~ tingi. stekelrat zn. maka-alata. stinkend bnw. tingi. stekelrog zn. spari. stoel zn. sturu; bepaald soort: stekelvarken zn. agidya; dyarususturu. dyindyamaka. stoelgang, moeilijke ~ zn. steken ww. dyuku; sutu3; in trangabere. stoep zn. stupu. brand ~ poti faya gi, ZIE: faya1; stof (textiel) zn. krosi. meerdere malen ~ stok zn. tiki; gevorkte ~ dyukudyuku. krakatiki; ~ met een haak stelen ww. fufuru. akatiki. stellen ww. seti. stom bnw. babaw. stelt zn. tinkoko. stomme zn. babawman. stem zn. sten. stommigheid zn. sososani. stemmen ww. (v. stomp bnw. dede2. muziekinstrument) stèm; (verkiezen) poti sten, ZIE: sten. stomp (v. boom) zn. tompu. stempel zn. stampu3. 323
stomp Nederlands – Sranan Tongo synagoge strovuur zn. karuw'wiri faya, ZIE: stomp, een ~ geven ww. naki karuw'wiri. wan kofu, ZIE: kofu. stompen ww. naki kofu, ZIE: struikelen ww. misi futu, ZIE: kofu; tuma. futu; laten ~ aka1. struikgewas zn. busbusi; stoom zn. dampu; smoko. kapweri; droog ~ grangran. stoppen ww. kiri; kiri hori, ZIE: studeren ww. stuka. kiri; poti; tapu2. studie zn. stuka. storen ww. trobi. stuipen zn. stoipi1. storm zn. sek'watra; sibibusi. stoten ww. buku3; pusu; stotu1; stuiptrekken ww. kisi stoipi, ZIE: syobu; trusu. stoipi1. stuitbeen zn. stoipi2. stotteren ww. gagu. stoven ww. stofu. stuiten overg.ww. stotu1. straat zn. pasi; strati. stuiver zn. loto2. straatjongen zn. wakaman. stuk zn. pisi1. straattaal zn. wakaman taal, ZIE: stukjes, in heel kleine ~ bw. wakaman. fin'fini. straf zn. strafu; ~ ondergaan stukken zn. pis'pisi1; aan ~ nyan strafu; ~ uitzitten koti pis'pisi1. strafu. stukwerk zn. dyapwroko. straffen ww. strafu. sturen ww. seni. strak bnw. span; tai2. suf bnw. bobo. sufferd zn. babawman; bobo. straks bw. dalèk; dyonsro. suiker zn. sukru. strand zn. sekanti. suikeren ww. sukru. streek zn. banti2; koni; triki1; suikerklont zn. sukrukandra. ondeugende ~ kwai. suikerpot zn. sukrupatu. streek (gebied) zn. kontren. suikerriet zn. tyen. streep zn. strepi. suikerwerk zn. sukrusani. strijd zn. feti; strei; samen de ~ suikerziekte zn. sukru. aangaan meki wan kofu, ZIE: sukkelen ww. pinapina; (door kofu. ziekte) sikisiki. strijdamulet zn. fet'obia. Surinaams bnw. Sranan. strijden ww. feti; strei. Surinaamse pad zn. pipatodo; strijdwagen zn. fet'wagi. swamputodo; watratodo. strijken ww. grati; triki2; haastig Surinaamse taal zn. Sranan; ~ grat'grati. Sranan Tongo. strijkijzer zn. isri2; triki-isri. Suriname zn. Sranan; strijkplank zn. trikiplanga. Sranankondre. stromen ww. lon. Surinamer zn. Srananman; stronk zn. tompu. Sranansma. strontje zn. struntyi. Surinamerivier zn. Srananliba. strooien ww. stroistroi. suspensoir zn. stonbanti. stroom zn. (electriciteit) faya2; sussen ww. boboi; dodoi. (water) kriki. synagoge zn. dyukerki. stroomrekening zn. faya2. stroomversnelling zn. sula. 324
taai
tepel
T - t taai bnw. tai2; tranga. taal zn. tongo; vuile ~ dot'taki. taart zn. kuku1. tabak zn. tabaka. tablet zn. perki. taboe zn. trefu. tachtig telw. aititenti. tafel zn. tafra. taille zn. bere1. tailleband (v.e. broek) zn. brukubere. tajer zn. taya; Chinese ~ sneisitaya; oneetbare ~ kras'taya; bepaald soort: pontaya. tajerblad zn. tayawiwiri. tak zn. taki3. talisman zn. bereketi. tamarin (dier) zn. roodhand~ saguwenke. tamarinde zn. tamalen. tamboerijn zn. sinsin1. tand zn. tifi; gebroken ~ broko tifi; hoek~ aitifi; ukutifi; rotte ~ pori tifi. tandarts zn. tifidatra. tanden poetsen ww. wasi mofo, ZIE: mofo. tandenknarsen ww. kaw tifi, ZIE: tifi. tandpijn zn. tifi-ati. tandvlees zn. krumu. tang zn. tanga. tangara (vogel) zn. blauwgrijze ~ blawforki; blawtyi. tante zn. tanta. tapijtslang zn. daguwesneki; gadosneki; papasneki. tapir zn. bofru. tarantula zn. bus'anansi. tasten ww. firi. taugé zn. gropesi. taxiën ww. rei1.
t.b.v. voorz. fu. te veel bw. tumsi. teder bnw. safu. teek zn. kupari. teelbal zn. koko1. teen zn. finga; futufinga; grote ~ bigidoi; doi1. teer zn. tara. tegen voorz. nanga; te1. tegenhouden ww. dyam; ori; tapu2; ori na baka, ZIE: baka3. tegenkomen ww. tuka. tegenover voorz. abra; abrasei fu, ZIE: abrasei. tegenspoed zn. ongoloku. tegenspreken ww. hari taki, ZIE: taki1. tegenstand bieden ww. feti baka, ZIE: feti; kaka futu, ZIE: futu. tegenvallend bnw. tranga. tegenwerken ww. dyèns. tegenwoordig zn. dis'ten. tehuis zn. oso. teil zn. koba. tekeergaan ww. rigeri; go na hei, ZIE: hei1; go na loktu, ZIE: loktu. teken zn. marki. tekenen ww. hari1. tekening zn. prenki. telefoneren ww. naki wan konkrutitei, ZIE: konkrutitei. telefoon zn. konkrutitei. teleurgesteld, diep ~ zijn ww. broko ati, ZIE: ati1. telkens bw. doro3; ala leisi, ZIE: leisi2; ~ een wan wan; ~ wanneer solanga; ~ weer ala yuru, ZIE: yuru1. tellen ww. teri. tenger bnw. mangrimangri. tent zn. tenti. tepel zn. bobimofo. 325
ter plaatse Nederlands – Sranan Tongo traan tobben ww. broko ede, ZIE: ede; ter plaatse voorz. na2. teren ww. tara. pina1. toch bw. toku; vw. fa a no fa. tergen ww. tanteri. toebehoren ww. na fu. termiet zn. uduloso; (met toedekken ww. tapu1. vleugels) yarfrei. terneergedrukt bnw. brokosaka. toegangsbewijs zn. karta. terug bw. baka4; di psa, ZIE: psa2. toegift zn. baksis. toekan zn. kuyake; roodsnavel~ terugbrengen ww. tyari kon bigikuyake. baka, ZIE: tyari. toekeren, de rug ~ ww. drai teruggaan ww. go baka, ZIE: baka gi, ZIE: baka1. baka3. terugkeren ww. drai baka, ZIE: toelachen ww. lafu. toen vw. di; ne; ~ pas dan fosi, drai. ZIE: dan1. terugkomen ww. drai kon baka, toereiken ww. langa2. ZIE: drai; kon baka, ZIE: kon. terugkomst zn. konbaka. toespijs zn. stimofo. terugvechten ww. feti baka, ZIE: toespraak zn. wortu. feti. toestemming zn. primisi; ~ terwijl vw. di. geven gi pasi, ZIE: pasi. testikels zn. koko1. toeter zn. tutu. teug zn. mofo. toilet zn. kumakoisi; plei2. tevreden bnw. ati sidon, ZIE: ati1; toiletzeep zn. swit'sopo, ZIE: ~ stellen sari2. sopo. tokkelen (op gitaar) ww. pingi. thans bw. now; nownowde. tomaat zn. tomati. thee zn. fayawatra; te2. tomatenplant zn. tomatibon. theedoek zn. pret'duku. ton zn. bari1. theepot zn. tepatu. tien telw. tin; ~ cent doni. toneelspel zn. komediprei. tiende rangtelw. di fu tin, ZIE: tin. tonen ww. sori. tong zn. tongo. tijd zn. ten; yuru1; moelijke ~ tonsillen zn. amandra1. pinaten; van deze ~ dis'ten. toom, in ~ houden ww. basi1; ori tijdelijk bw. sranga. tijdig bw. biten. ensrefi, ZIE: ori. tijdje zn. pisten. toonbank zn. tonbangi. tijdstip zn. pisten; yuruten. toorn zn. atibron. tijger zn. tigri1. top zn. noko. tot voorz. te1; vw. te leki, ZIE: tijgergeest zn. dyebri; tigriwinti. leki3. tikken ww. koko2. tillen ww. opo3. totdat vw. te1; te leki, ZIE: leki3. timmeren ww. temre. touw zn. titei. timmerman zn. temreman1. tovenaar zn. tofruman. tinteling in lichaamsdeel toverdokter zn. bonuman; hebben ww. kisi anansi, ZIE: dresiman; lukuman; obiaman. anansi2. toveren ww. tofru. toverij zn. tofruwroko. tip zn. pingi; ~ geven pingi. traag bnw. loli. tipgever zn. dalaskowtu. traan zn. watra-ai. tobbe zn. tobo. 326
trachten Nederlands – Sranan Tongo uitlenen trompetvogel zn. kamikami. trachten ww. pruberi. troon zn. kownusturu. tralie zn. trarki. troost zn. trowstu. tranen, in ~ uitbarsten ww. bari troosten ww. trowstu. krei, ZIE: krei. tropenhelm zn. kork'ati. trap zn. trapu1. tros zn. bosu. trappen ww. skopu1; trapu1. trouwdag zn. trowdei. trein zn. loko. trouwen ww. trow. treiteren ww. tanteri. trouwens bw. esko. trekken ww. hari1; tyityi; bij trouwkleren zn. trowkrosi. elkaar ~ hari kon na wan, ZIE: tuin zn. dyari. kon na wan. tuinman zn. dyariman. trekmier zn. wakawaka-mira. tuit zn. mofo. trens zn. gotro. tussen voorz. mindri. treuren ww. sari1. tussenpersoon zn. mindriman. trillen ww. beifi. twaalf telw. twarfu. trom zn. dron; soorten: agida; twee telw. tu1. apinti; bongo; mandron; pudya. tweede rangtelw. di fu tu, ZIE: trommelaar zn. dronman. tu1. trommelen ww. naki dron, ZIE: tweedracht zn. pratifasi. dron; vaardig ~ koti a dron, twijfelen ww. degedege; draidrai. ZIE: dron. twijg zn. taki3. trommelstok zn. drontiki. trommelvel zn. dronbuba. twintig telw. tutenti; twenti. trommelvlies zn. yesimama. twist zn. toko; trobi. trompet zn. tutu. twisten ww. fasi3.
U - u u pers.vnw. yu. ui zn. ayun. uil zn. owrukuku2. uit voorz. fu; ~ elkaar halen lusu. uitdagen ww. suku mofo, ZIE: mofo. uitdelen ww. prati. uitdoen ww. kiri. uitdoven ww. kiri. uiten ww. puru taki, ZIE: taki1. uitermate bw. psa marki, ZIE: marki. uitgaan ww. koiri; go na strati, ZIE: strati; (v. vuur) dede1. uitglijden ww. grati.
uitgraven ww. diki puru, ZIE: diki. uithangen, ergens ~ ww. anga1. uitjouwen ww. bari dreigi, ZIE: dreigi. uitkiezen ww. teki. uitkijk, op de ~ staan ww. ori wakti, ZIE: wakti. uitkloppen ww. klapu; naki. uitknippen ww. koti1. uitlachen ww. lafu. uitleggen ww. brokobroko; broko na pikinmoni, ZIE: pikinmoni. uitlekken ww. hari watra, ZIE: watra. uitlenen ww. leni. 327
uitlepelen Nederlands – Sranan Tongo varkenshok uitslag zn. kraskrasi. uitlepelen ww. spun. uitsluiten ww. skotu. uitlezen ww. piki2. uitspreiden ww. bradi; panya. uitlokken ww. tyari dor'ai, ZIE: uitspugen ww. spiti. dor'ai. uitstappen ww. saka2; laten ~ uitlopen (SN) ww. waka; yayo. uitlopen (uitbotten) ww. sproiti. saka2. uitnodigen ww. kari kon, ZIE: uitstellen ww. draidrai. kari. uitstrekken ww. langa2. uittellen ww. teri. uitnodiging zn. kari. uitvaagsel zn. sakasaka. uitpersen ww. kwinsi. uitvaart zn. beri. uitputten ww. dreba. uitwerpsel zn. kaka1; kunkun. uitrekken ww. hari kon langa, ZIE: langa1; zich ~ hari lesi, ZIE: uitwissen ww. figi puru, ZIE: figi. lesi. uitwringen ww. kwinsi. uitroeien ww. rutu puru, ZIE: uitzoeken ww. piki2. rutu. urine zn. pisi2. urineren ww. pisi2. uitrusten ww. bro; hari baka, ZIE: baka1. uur zn. yuru1. uitschelden ww. kosi1; krutu; uw bez.vnw. unu; yu. sangabanga; skuru; pisi na en uzelf wederk.vnw. unsrefi. tere, ZIE: tere; was' go, ZIE: wasi.
V - v vaak bw. furu; furu leisi, ZIE: leisi2; ala yuru, ZIE: yuru1; ~ genoeg nofotron. vaarwel zn. adyosi; tussenw. Waka bun!, ZIE: waka. vaas zn. bromkipatu. vaatdoek zn. pret'duku. vaatwerk, vuil ~ zn. dot'sani. vachtluis zn. daguloso. vader zn. papa2; p'pa; aanspr.vorm. Pa; Tata. vak zn. faki. vakantie zn. fakansi. vakature zn. opo presi, ZIE: presi. val zn. dyam; klep; trapu2. valk zn. aka2; soorten: alen-aka; fremusu-aka; wetbere-aka. vallen ww. fadon; laten ~ fadon; uit elkaar ~ syuru. vallende ziekte zn. stoipi-siki. vals bnw. falsi. valstrik zn. dyam. 328
valuta, buitenlandse ~ zn. dorosei moni, ZIE: moni. vampier zn. asema. van voorz. fu; fu. vanaf voorz. komopo; vw. sensi2. vanavond bw. dineti; tide neti, ZIE: tide. vandaag bw. tide; ~ over een week tide aiti dei, ZIE: tide. vandaan komen ww. komopo. vangen ww. fanga; kisi2. vanmiddag bw. dibakadina. vanmorgen bw. dimamanten. vannacht bw. dineti; tide neti, ZIE: tide. vanochtend (heel vroeg) bw. dimusudei. vanuit voorz. komopo. varen ww. rei1. varken zn. agu. varkenshok zn. agupen.
varkenspruim Nederlands – Sranan Tongo verdunnen venster zn. fensre. varkenspruim zn. mope. vensterbank zn. fensrebangi. varkensstaart, gezouten ~ zn. venstergat zn. fensre-olo. agutere. ver bnw. fara; bw. farawe. varkensvlees zn. agumeti. verachten ww. tyari dor'ai, ZIE: vast bnw. fasti. vastbinden ww. tai1; (met een dor'ai. verachting zn. dor'ai. band) banti hori, ZIE: banti1. veranderen ww. drai; kenki. vastgebonden zijn ww. tai1. verandering zn. kenki. vasthaken ww. aka1. verantwoordelijk bnw. vasthouden ww. ori. frantwortu. vastmaken ww. ankra; fasi4; verantwoordelijkheid zn. (met een band) banti1. frantwortu. vastpakken ww. bowtu5; ori. verbaasd bw. nanga opo mofo, vastzetten ww. ankra; fasi4. vastzitten ww. fasi4; tan poko, ZIE: mofo. ZIE: poko; vaak ~ fas'fasi. verbazend bnw. ferwondru. vat zn. bari1; houten ~ udubari. verbeelden ww. gersi. vatten ww. grabu. verbeelding zn. ferberde; vechten ww. feti; strei; kofu ferberdesiki. fadon; naki kofu, ZIE: kofu. verbergen ww. kibri; zich ~ kibri. vechter zn. fet'man. verbinden ww. dresi; tai1; aan vechtersbaas zn. fet'bakru; fet'man. elkaar ~ miti kon na wan, ZIE: vechtgeest zn. fet'bakru; fet'obia. miti1. veel bnw. bogobogo; fu naki verblijfplaats zn. tanpresi. dagu, ZIE: dagu; hilahila; lo4; verblijven ww. tan1. bw. ipi; sote; telw. furu; verblinden ww. breni. bijzonder ~ a no spotu, ZIE: verbluft zijn ww. babaw. verbond zn. ferbontu. spotu; ~ hebben lai1; heel ~ verborgen bnw. kibri. bun furu; her'ipi; ipi-ipi; wan verborgene, in het ~ bw. lo; te ~ moro mofo, ZIE: mofo. kibrikibri. veelvraat zn. akanswari; verborgenheden zn. kibrisani. nyanman; (soort dier) wetiverbranden onoverg.ww. & aira; zwartbruine ~ aira1. overg.ww. bron. veenmol zn. kot'koti2. verdeeldheid zn. pratifasi. veer (v. vogel) zn. fowruwiwiri; verdelen ww. broko1; prati. wiwiri. veerboot ww. pondo. verdienen (geld) ww. wroko veertien telw. tin-na-fo. moni, ZIE: moni. veertig telw. fotenti. verdragen ww. tyari. vegen ww. figi; sibi. verdriet zn. sari1. vel zn. buba; skin. verdrietig bnw. sari1; bw. sari1. veld zn. gron; sabana; wei. verdrijven ww. yagi. veldwesp zn. marbonsu. verdrinken ww. sungu; dede na velg zn. upru. watra, ZIE: dede1. vellen ww. fala1; kapu trowe, ZIE: verdubbelen ww. dobru. verdunnen ww. broko1. kapu. 329
verdwaald zijn Nederlands – Sranan Tongo vermoeden verklikken ww. faya4. verdwaald zijn ww. lasi. verklikker zn. dalaskowtu; verdwalen ww. lasi pasi, ZIE: pasi. toriman. verdwenen bnw. gwe; ww. verkopen ww. seri. smoko. verkoper zn. seriman. verenigen ww. bondru kon na verkorten ww. syatu. wan, ZIE: bondru; meki wan verkouden bnw. frikowtu; ~ zijn abi frikowtu. kofu, ZIE: kofu. verkoudheid zn. frikowtu. vereren ww. dini; gi grani, ZIE: verkwisten ww. fermorsu; tyari grani. go lasi, ZIE: lasi; nyan. verf zn. ferfi. verfijnd bnw, bw. fini. verlagen ww. plata. vergaderen ww. kon makandra, verlamd bnw. dede2; bw. lan. ZIE: makandra. verlangen ww. angri2; zn. vergadering zn. konmakandra; angri2; branden van ~ bakru. krutu. verlaten ww. libi2. vergemakkelijken ww. lekti2. verlegen bnw. ferleigi; ~ zijn vergeten ww. fergiti; figi. syen; syensyen. vergeven ww. gi pardon, ZIE: verlegenheid zn. syen; in ~ brengen firi wan fasi, ZIE: fasi1. pardon. verleiden ww. tesi2. vergeving zn. pardon. vergif zn. dresi. verlengen ww. hari1; hari kon vergiffenis zn. pardon. langa, ZIE: langa1. vergissing zn. fowtu. verlicht bnw. lekti1. vergrendelen ww. bowtu3. verlichten1 ww. lekti1. vergroten ww. hari1. verlichten2 ww. lekti2. verguizen ww. kroisi. verliefd zijn op ww. lobi1. vergunning zn. primisi. verliezen ww. lasi; lasi. verhaal zn. tori; leerrijk ~ verliezer zn. lasiman. ondrofeni tori; verlokken ww. tesi2. ongeloofwaardig ~ anansitori; verloochening zn. lei. ~ vertellen gi tori, ZIE: tori. verloren bnw. lasi. verlossen ww. ferlusu; puru. verharden ww. tranga. verlosser zn. ferlusuman; verheugen ww. nyanprei. Helpiman. verhitten ww. hati1. vermanen ww. leisi boskopu, ZIE: verhogen ww. hei1; opo3. verhoren ww. yere1. boskopu; piri ai gi. verhouding, een ~ hebben ww. vermengen ww. moksi. ori. vermicelli zn. alatria; Chinese ~ verhuizen ww. froisi. sneisi-alatria. verhuren ww. yuru2. vermijden ww. koti pasi gi, ZIE: verjaardag zn. friyari; friyaridei. pasi. verjaardagsfeest zn. bigiyari; verminderen ww. dropu; saka2. friyari; friyari-oso. verminken ww. malengri. verkeerd bnw. fowtu; kruktu. verminkte bnw. malengri. verkeerde kant zn. kruktusei. vermissen ww. lasi. verklappen ww. faya4. vermoeden ww. bribi. 330
vermoeid Nederlands – Sranan Tongo verwachten verslaafde aan drank zn. vermoeid bnw. weri2. sopiman. vermoeidheid zn. weri skin, ZIE: verslaan ww. fon; wini; (bij skin. sport) bosro. vermoeien ww. weri skin, ZIE: versleten bnw. broko1; brokoskin; weri2. vermoeiend bnw. wer'ede. broko; tot op de draad ~ vermogen zn. gudu. frowa. vermolmd bnw. pori1. verslikken, zich ~ ww. aka ensrefi, ZIE: aka1. vermoorden ww. kiri. vermorsen ww. fermorsu; tyari versnapering zn. sek'seki mofo, go lasi, ZIE: lasi. ZIE: mofo. vermurwen ww. sari2. versnijden ww. kot'koti1. vernederen ww. sakasaka; versperren ww. tapu pasi, ZIE: pasi. zichzelf ~ saka ensrefi, ZIE: saka2. verspillen ww. fermorsu. verspreid, ordeloos ~ bw. vernemen ww. yere1. panyapanya. vernielen ww. broko1. verspreiden ww. panya; vernietigd bnw. broko1. ordeloos ~ panyapanya. vernietigen ww. broko1. verspreken ww. misi mofo, ZIE: veroordelen ww. leisi strafu, ZIE: strafu. mofo. veroorzaken ww. meki. verstaan ww. ferstan; grabu. veroveren ww. teki abra. verstaanbaar bw. krin. verpanden ww. panti. verstand zn. edesei; ferstan; verplaatsen ww. dribi. koko1. verplegen ww. luku. verstoppen, zich ~ ww. kibri. verpletteren ww. masi; verstrijken ww. psa2. maskaderi; panya. versuffen ww. drungu. verplicht zijn ww. ferplekti. vertellen ww. ferteri; taigi; verplichten ww. dwengi. vooruit ~ konkru. verplichting zn. ferplekti; plekti; vertelling zn. tori. geen ~ zijn a no de nanga wan vertrappen ww. trap'trapu. fa, ZIE: fa1. vertrapte bnw. trap'trapu. vertrekken ww. gwe; hari1; verpulveren ww. masi; puiri. komopo; lusu. verraden ww. konkru; seri; tori. vertrouwen ww. fertrow; poti verrader zn. konkruman; fertrow tapu. toriman. vervelen ww. ferferi; iemand ~ verrekken, een spier ~ ww. titei weri ede, ZIE: ede; zich ~ dyompo, ZIE: titei. verroest bnw. frustu. ferferi. verroesten ww. frustu. vervelend bnw. ferferi; ~ iets verschillende bnw. difrenti. wer'ede. verschrikkelijk bw. srefsrefi. vervellen ww. piri. verschuilen, zich ~ ww. kibri. verven ww. ferfi. verschuiven ww. dribi; skoifi. vervloeken ww. fluku; wisi. versieren ww. moimoi. vervoeren ww. tyari. versiering zn. pranpran. verwachten ww. ferwakti. 331
verwachting Nederlands – Sranan Tongo vlecht vijand zn. feyanti. verwachting, in ~ zijn ww. abi vijandschap ww. koti2. bere, ZIE: bere1. verward bnw. bruya; dangra. vijf telw. feifi. verwarmen ww. waran; zich ~ vijfde rangtelw. di fu feifi, ZIE: teki waran. feifi. verwarren ww. bruya; fromu. vijfentwintig zn. tyawa; ~ cent verwarring zn. bruya. kwartyi; tyawa. verweg bw. farawe. vijftien telw. tin-na-feifi. verwekken ww. meki pikin, ZIE: vijftig telw. feifitenti; ~ cent banknotu; banku. pikin2. vijg zn. figa. verwend bnw. pori2. vijgeboom zn. figabon. verwennen ww. pori2. vijl zn. feiri. verwerken ww. wroko. vijlen ww. feiri. verwijderen ww. puru. vijzel (grote houten) zn. mata1. verwonden ww. gi mankeri, ZIE: mankeri. vinden ww. feni. verwonderen ww. ferwondru. vinger zn. finga. verwonding zn. mankeri. vingerafdruk zn. fingamarki. verzamelen ww. moksi kon na vingerhoed zn. fengrutu. wan, ZIE: moksi. viool zn. finyoro. vis zn. fisi; droge ~ dreifisi; verzenden ww. seni. gerookte ~ waranfisi; verzetten, zich ~ ww. kaka futu, gezouten ~ sowt'fisi; ZIE: futu. ongeschubde ~ grat'fisi; verzinsel zn. leitori. soorten: anyumara; banban; verzoek zn. aksi2; begi2. botrofisi; kandratiki2; kubi; verzoeken ww. aksi2; begi1; poti na tesi, ZIE: tesi2. kutai; kwikwi; pataka; tri; walapa; wetweti2. verzoenen ww. kon bun baka. visarend zn. fisi-aka. verzorgen ww. luku; sorgu. visben zn. kurkuru. verzorging zn. sorgu. visgat zn. fisi-olo. verzuren ww. skefti1; swa. vishaak zn. aka1. verzuurd bnw. skefti1. vest zn. kamsoro. visite zn. fisiti. vet zn. fatu1. vislijn zn. lin. visnet zn. fis'neti. veter zn. fetre. vissen ww. fisi. vetpuistje zn. poisi. vissenhuid zn. fis'buba. vier telw. fo. visser zn. fis'man1. vierde rangtelw. di fu fo, ZIE: fo. vieren ww. nyan. vissersboot zn. fis'boto. vierkant bnw. fokanti; zn. visvijver zn. fisi-olo. fokanti. vlag zn. fraga. vieroog opossum zn. fo-aivlaggemast zn. fragatiki. awari. vlak bnw. grati; bw. leti4; ~ vieroogvis zn. kutai. maken plata. vies bnw. dot'doti; fisti; morsu; vlam zn. faya1; fayatongo; ~ erg ~ dot'fisti, ZIE: fisti; ~ vatten teki faya, ZIE: faya1. maken morsu. vlecht zn. frekti. 332
vlechten Nederlands – Sranan Tongo voorbij voertuig zn. oto; wagi; gammel vlechten ww. brei; frekti. ~ sakapusu. vlechtriet zn. warimbo. voet zn. futu; futusei. vleermuis zn. fremusu. voetafdruk zn. futumarki. vleermuisvalk zn. fremusu-aka. voetbank zn. futubangi. vlees zn. meti; gemengde voetketting zn. futuketi. soorten ~ moksi meti. voetpad zn. futupasi. vleien ww. kor'kori. voetschimmel zn. prit'finga. vleierij zn. kor'kori. voetstuk, stenen ~ zn. stonfutu. vlek zn. flaka1. voetzool zn. ondrofutu. vlekken ww. flaka1. vogel zn. fowru. vleugel zn. frei. vogelknip zn. krafana1. vlieg zn. freifrei; daas~ kawfrei; witte daas~ bakrakawfrei. vogelkooi zn. fowrukoi. vliegen ww. frei. vogelluis zn. fowruloso. vlieger (speelgoed) zn. frigi. vogelspin zn. bus'anansi. vliegtuig zn. isrifowru; kisi1; vol bnw. furu; ~ geladen span; ~ worden furu. opolangi. volbloed bnw. kankan2; lala. vliegveld zn. freigron. vlinder zn. kapelka. volbrengen ww. du; klari. vlo zn. sneisi2. voldoende telw. sari2. vloed bnw. frudu; zn. volgeling zn. bakaman. fruduwatra; ~ worden frudu. volgend bnw. tra. vloeien ww. lon. volgende, de ~ vnw. trawan. vloek zn. fluku; ~ leggen op volger zn. bakaman. iemand wroko wan sma, ZIE: volgieten ww. furu. volharden ww. ori doro, ZIE: wroko. vloer zn. gron. doro3. vlooienmarkt zn. bunkopu seri, volhouden ww. ori doro, ZIE: doro3. ZIE: bunkopu. vluchten ww. lowe. volk zn. folku; pipel. vluchtig bw. frafra. volkomen bw. krinkrin1; vlug bw. es'esi; esi; gaw; tranga. srefsrefi. vocht zn. (v.e. bananenboom) volledig bw. krinkrin1. banawatra; ~ afgeven lon voltooien ww. klari. watra, ZIE: watra. volwassen bnw. ~ man bigiman; ~ persoon bigisma. vochtig bnw. nat'nati; ~ maken vonken ww. koti faya, ZIE: faya1. nat'nati. vod zn. brokokrosi. voor bw. di de na fesi, ZIE: fesi2; vodden zn. bugubugu. voorz. fesi2; fu; gi2; vw. fru. voeden ww. gi nyanyan, ZIE: vooraanstaand persoon zn. nyanyan. bigiman. voedsel zn. nyansani; nyanyan. vooraf bw. na fesi, ZIE: fesi2. voelen ww. firi. voorafgaand bw. na fesi, ZIE: voer zn. nyanyan. fesi2. voeren ww. gi nyanyan, ZIE: vooravond zn. mofoneti. voorbeeld zn. eksempre. nyanyan. voorbij voorz. psa2. 333
voorbijgaan Nederlands – Sranan Tongo vrouw voorzichtig zijn met ww. safri voorbijgaan ww. psa2; waka psa, nanga, ZIE: safri. ZIE: waka. voordat vw. fosi. voorzitter zn. ambrabasi. voordeel zn. bun. vork zn. forku. voordeur zn. fes'doro. vormen ww. meki. voordien bw. fosi dati, ZIE: fosi. vouw zn. fow. vouwen ww. beni; fow. voordringen ww. boro2. vraag zn. aksi2. voorerf bw. mofodoro. vracht zn. lai1. voorganger zn. fes'man. voorgevoel zn. firi; krin skin, ZIE: vrachtdrager zn. syowman. vragen ww. aksi2; begi1; blijven skin; ~ hebben skin piki, ZIE: skin. ~ aksi-aksi. voorheen vw. bifo. vrede zn. freide. voorhoofd zn. fes'ede. vrees zn. frede. voorhuis zn. foroisi. vreesachtig bnw. frede; voorkant zn. fes'sei. fredefrede; ~ zijn fredefrede. vóórkomen ww. psa1. vreesachtigheid zn. beifi-ati; dyomp'ati. voorlopig bw. sranga. vreetzak zn. nyanman. voorman zn. basya. vrekkig bnw. knopo. voornaam zn. fesinen. vreten ww. nyan. voornamelijk bw. funamku. vrezen ww. frede. voornemen zn. prakseri. vriend zn. fisiti; kompe; voorouder zn. afo; bigisma; lobiwan; mati. trotro; aanspr.vorm. Tata. vriendin zn. kompe; mati. vooroudergeest zn. kabra; vriendschap zn. matifasi. profen. vrij bnw. fri; bw. fri. voorpoot zn. fesifutu. vrijdag zn. freida. voorschoot zn. feskoki. vrijen ww. freiri. voorste zn. fesiwan; fosiwan. vrijheid zn. fri. voorstel, met een ~ komen ww. vrijlaten ww. lusu. kon nanga wan prakseri, ZIE: vrijmoedigheid zn. drei-ai. prakseri. vrijpostig bnw. asranti; kaksi. voortand zn. fes'tifi. vrijpostigheid zn. drei-ai. voortbrengen ww. gi1; meki. vrij(st)er zn. freiri. voortdurend bw. nomonomo; vroeg bw. fruku1; heel ~ ala ten, ZIE: ten. voortrekken ww. hei1. fruk'fruku; 's morgens ~ voortslepen ww. pinapina. musudei. voortsukkelen ww. pinapina; vroeger bw. fos'fosi; fosi; fosten; tingatinga. van ~ fu fosten. voortvluchtig zijn ww. lowe. vrolijk bnw. breiti. voortvluchtige zn. loweman. vrolijkheid zn. prisiri. vooruit bw. ~ gaan of komen go vrouw zn. frow; misi2; uma; na fesi, ZIE: fesi2. umasma; wefi; bejaarde ~ musye; getrouwde ~ trowvoorvallen ww. psa1. uma; uma; Hindoestaanse ~ voorzaal (SN) zn. foroisi. mai2. 334
vrouwelijk Nederlands – Sranan Tongo wandelstok V.S. (van Amerika) zn. vrouwelijk bnw. umasma; ~ Amerkankondre. geslacht umasma. vuil bnw. dot'doti; doti2; zn. vrouwelijke politieagent zn. skowt'uma. dot'doti; doti2; ~ maken doti2. vrouwen- bnw. umasma. vuilnis zn. doti2. vrouwenarts zn. umasma-datra. vuilnisbak zn. dot'baki; dot'kisi. vrouwenverleider zn. vuilnisbelt zn. dot'ipi. motyop'pa. vuilnisemmer zn. dot'embre. vrucht zn. froktu; soorten: vuilnishoop zn. dot'ipi. afkati2; alanya; apra; apresina; vuilnisman zn. dot'wagiman. vuilniswagen zn. dot'wagi. bakba; birambi; didibri-apra; vuilpoets zn. dot'feba. droifi; dyamu; figa; fransmanvuist zn. kofu. birambi; granaki-apra; kakaw; vuistslag zn. ~ geven naki wan kaner'apra; kasyuma; kersi; kofu, ZIE: kofu; tuma; ~ in de knepa; korsow-apra; lemki; lontu-birambi; manya; buikstreek berekofu. markusa; masusa; mope; vullen ww. furu; lai1. nanasi; oleif; papaya1; vurig bnw. fayafaya; bw. fayafaya. pomerak; pomusteri; ponpon1; vuur zn. faya1. sterapra; strun; sunsaka; vuurvlieg zn. fayaworon1. tamalen; watramun. vruchtbaar bnw. fatu1. vuurwerk zn. bombel; finpeiri; vruchtboom zn. froktubon. groot knal~ pagara; (serie vruchten, gekonfijte ~ zn. rotjes) pagara. stof'sani.
W - w waaien ww. wai1. waaier zn. waiwai2. waakzaam zijn ww. de na ai, ZIE: ai1. waar bnw. tru; bw. ope; pe; vw. pe. waarde zn. warti. waarderen ww. teri. waardig bnw. warti. waarheid zn. tru; tru sani; ~ spreken taki leti, ZIE: leti3. waarlijk bw. trutru. waarom bw. sanede; fu sanede meki; san meki, ZIE: meki; vrag.vnw. fa1. waarschuwen ww. bari2; piri ai gi; warskow. waarschuwing zn. warskow.
waarzegger zn. lukuman. wacht zn. wakti; ~ houden ori wakti. wachten ww. wakti. wachter zn. waktiman. wachthuisje zn. wakti-oso. wagen1 (voertuig) zn. wagi. wagen2 ww. prefuru. wakker bnw. wiki2; ~ blijven tan na ai, ZIE: ai1; klaar ~ nanga krin ai, ZIE: ai1; ~ maken wiki2; ~ worden wiki2; ~ zijn de na ai, ZIE: ai1. wal zn. syoro. wandelen ww. koiri; waka. wandeling, een ~ maken ww. teki wan koiri, ZIE: koiri. wandelstok zn. wakatiki. 335
wandluis Nederlands – Sranan Tongo wegsluiten watervarken zn. kapuwa; watrawandluis zn. doisri2. agu. wang zn. seifesi; binnenkant watervat zn. watrabaki. van ~ seimofo. w.c. zn. plei2; (op het erf) kakawanhopen ww. lasi ati, ZIE: ati1. wankel staan ww. degedege. oso; kumakoisi; kunkun-oso. wankelen ww. degedege. we pers.vnw. unu; wi. wanneer bw. oten; vw. oten; te1. wedden ww. strei. weddenschap zn. strei. wannen ww. wai1. wederom bw. agen; baka4; baka wanorde zn. bakba wenkri, ZIE: bakba. agen. want vw. bika; wanti. wedijveren ww. strei. wants, schild~ zn. fyofyo1. wedloop zn. streilon. wedstrijd zn. wega; ~ houden wapen zn. fet'sani. strei. war, in de ~ brengen ww. bruya. weegschaal zn. wegi. warm bnw. faya1; waran. week zn. wiki1; volgende ~ tra wasbak zn. was'baki. wiki, ZIE: wiki1; vorige ~ a wiki wasbeer zn. krab'dagu. di psa, ZIE: wiki1. wasbekken zn. was'beki. wasbord zn. was'uma. weer bw. agen. wasgoed zn. schoon ~ was'krosi, weerhouden ww. ori na baka, ZIE: krosi; vuil ~ dot'krosi, ZIE: ZIE: baka3; tapu2. krosi. weerstand bieden ww. kaka wasknijper zn. pen4. futu, ZIE: futu; ori stan. wasplank zn. grumagruma. weerzien ww. miti baka, ZIE: wassen ww. wasi. miti1. wasvrouw zn. was'frow. weeshuis zn. weisi-oso. wat onbep.vnw. san; vrag.vnw. weeskind zn. weisipikin. fa1; san. weg1 zn. pasi; kortere ~ nemen water zn. watra; onder ~ lopen boro2; koti pasi, syatu pasi, ZIE: sungu. pasi; openbare ~ lantistrati. waterbreuk zn. koro2. weg2 bnw. gwe; bw. gwe. waterbuffel zn. watrakaw. wegbrengen ww. tyari gwe, ZIE: watergeest zn. watramama. tyari. waterig bnw. watra. wegduiken ww. dòk; dukrun. waterkant zn. syoro; watrasei. wegen ww. wegi. waterkruik zn. watrakan1. weggaan ww. grati; gwe; hari1; watermeloen zn. watramun. libi2; teki pasi, ZIE: pasi. weggelopen bnw. lowe. wateropossum zn. watra-alata; weggooien ww. bonk; trowe; watra-awari. fringi trowe, ZIE: fringi; iti waterpomp zn. watrapompu. waterrekening zn. watra. trowe, ZIE: iti. waterschildpad zn. watraweghalen ww. puru. sekrepatu. wegjagen ww. yagi. waterslang zn. watrasneki. weglopen ww. lowe. watertanden zn. watramofo. wegloper zn. loweman. waterval zn. sula. wegnemen ww. puru; teki. wegsluiten ww. sroto. 336
wegsmijten Nederlands – Sranan Tongo wil werkplaats zn. wroko; wrokope. wegsmijten ww. trowe; fringi werktuig zn. wrokosani. trowe, ZIE: fringi. werpen ww. fringi; iti. wegsnijden ww. koti puru, ZIE: werpnet zn. tyasneti. puru. wesp zn. waswasi; soorten: wegstoten ww. pusu puru, ZIE: dot'oso-waswasi; kapasipusu. waswasi; marbonsu; prasorowegsturen ww. seni gwe, ZIE: waswasi. seni. wespeneter zn. likanu. wegtrekken ww. hari1. wespennest zn. dot'oso; godo1; wegvegen ww. figi puru, ZIE: figi. wegwaaien ww. wadya; wai1. waswas'godo. weide zn. wei. west zn. westsei. weiden ww. wei. wet zn. wèt. weigeren ww. weigri. weten ww. sabi. weiland zn. buruwei. wetenschap zn. sabi. weinig bnw. lagi; bw. pikinso; wetten ww. srapu. telw. pikin1; pikinso; heel ~ weven ww. brei. wezen, levend ~ zn. libisani. frafra. whisky zn. bita. wekken ww. wiki2. wie onbep.vnw. suma; vrag.vnw. wel1 zn. peti. suma; ~ dan ook iniwan sma, wel2 tussenw. baya; we. ZIE: sma. weldaad zn. tanbun. wiebelen ww. seki; sek'seki. weldra bw. dyonsro. wiegen ww. boboi; in slaap ~ welk(e) betr.vnw. sortu; dodoi. onbep.vnw. iniwan; vrag.vnw. wij pers.vnw. unu; wi. sortu; ~ persoon suma. wijd bnw. bradi. wellustig bnw. krasi2. wijdlopig bnw. langabere. welverdiend bnw. fiti. wijfelen ww. degedege. wemelen van ww. monyo. wijfje zn. umawan. wenden ww. drai. wijk zn. birti; kontren. wenk zn. pingi. wijken ww. wai1. wenkbrauw zn. tap'ai-wiwiri. wenken ww. pingi. wijlen bnw. sargi. wenkpootje (hagedis) zn. wijn zn. win. kamrawenke; waiwai-anu. wijngaard zn. droifidyari. wennen ww. gwenti. wijnstok zn. droifibon. wens zn. winsi1. wijs bnw. koni. wijsheid zn. koni; ondrofeni; wensen ww. winsi1. sabi. wereld zn. grontapu. wijze zn. fasi1. werk zn. dyap; wroko. werkdag zn. wrokodei. wijzen ww. sori. werkelijk bnw. dyadya; tru; bw. wijzigen ww. drai; kenki. krinkrin1; fu tru, ZIE: tru. wijziging zn. kenki. wikkelen ww. domru; om~ werken ww. wroko. frekti. werker zn. wrokoman. wil zn. wani. werkgever zn. wrokobasi. werkkleding zn. wrokokrosi. 337
wild Nederlands – Sranan Tongo zaal wonen ww. libi1; tan1; samen~ wild bnw. krasi2; werder; (dier) bus'meti; ~ zijn abi kwek ini seti libi, ZIE: libi1. woning zn. oso; bouwvallige ~ en skin, ZIE: kwek. broko-oso; eenkamer~ kamrawildbraad zn. bus'meti. oso; erf~ nengre-oso; prasiwildplassen ww. pis'pisi2. oso; kleine ~ afdaki. willen hulpww. wani; ww. wani. woonkamer zn. foroisi. wimper zn. ai wiwiri. woonplaats zn. tanpresi. wind zn. winti1. woord zn. wortu; zich niet aan windvlaag zn. draiwinti. zijn ~ houden bron. winkel zn. wenkri. woordenboek zn. wortubuku. winkelier zn. wenkriman; woordvoerder zn. takiman. Chinese ~ omu. worden ww. kon; tron1. winnaar zn. winiman. winnen ww. titei; wini. worm zn. woron. winst zn. wini. wormhagedis zn. tu-ede sneki. winter zn. kowruten. wormkuur zn. worondresi. winterkoninkje zn. gadofowru; worstelen ww. feti; haswa; strei. gadotyo; tyotyofowru. wortel zn. rutu. wintipriester zn. duman. woudschildpad zn. wippen (met rijwiel) ww. stegre. busisekrepatu. wisselen ww. broko2; kenki. wouw, zwaluwstaart~ zn. sipifowru; sisei-aka. wissen ww. figi. wraak zn. atibron. wit bnw. weti. wrat zn. sowtu2. woede zn. atibron; de ~ koelen puru atibron tapu. wreedheid zn. ogri-ati. woedend bnw. faya-ati. wreef zn. tap'futu. woensdag zn. dridewroko. wreken ww. refrensi; teki woerd zn. drèk. refrensi. woestijn zn. dreisabana. wrijven ww. griti; lobi2; wrifi; wolk zn. wolku. herhaaldelijk ~ wrif'wrifi. wollig bnw. fugufugu. wrikken ww. wenweni. wond zn. soro; (mv.) sorosoro. wroeging zn. konsensi fonfon, wonder zn. wondru. ZIE: konsensi; ~ krijgen masi wonderbaarlijk bnw. ati, ZIE: masi. ferwondru. wrok koesteren ww. ori na ati, wonderdokter zn. dresiman; ZIE: ati1. lukuman. wurgen ww. tyokro. wonderolie zn. kastroli.
Z - z zaad zn. siri. zaadballen zn. koko1. zaadkraker (vogel) zn. dikbek~ twatwa; zwartkop~ pikolet. zaag zn. sa3. 338
zaagsel zn. saksi. zaaien ww. sai. zaal zn. kamra.
zacht Nederlands – Sranan Tongo zetten zeepschuim zn. sopo skuma, ZIE: zacht bnw. safu; half~ skuma. trangatranga; ~ (laten) worden zeepsop zn. sopo watra, ZIE: safu; ~ maken safu. zachtjes bw. safri; heel ~ watra. saf'safri. zeepwater zn. sopo watra, ZIE: zachtmoedig bnw. safri-ati. watra. zachtmoedigheid zn. safri-ati; zeer1 zn. soro. safrifasi. zeer2 bw. kfalek; sote; srefsrefi; zagen ww. koti1; sa3. tumsi. zeeschildpad zn. krape; soorten: zak zn. saka1. aitikanti; karet; krape; zakdoek zn. saka-anyisa; siksikanti; warana. sak'duku. zeesnoek (vis) zn. Amerikaanse zakken ww. saka2; laten ~ saka2. ~ snuku. zalig bnw. blesi. zeewaarts bw. na sekanti, ZIE: zaliger bnw. sargi. zalven ww. salfu. sekanti. zalving zn. salfu. zeewater zn. se watra, ZIE: se. zand zn. santi. zeg tussenw. we. zandbank zn. bangi2. zegel zn. stampu3. zanderig bnw. santi; ~ maken zegen zn. blesi; seigi. santi. zegenen ww. blesi; seigi. zandkokerboom zn. posentri. zeggen ww. taki1; ~ aan taigi. zandvlo zn. sika. zeil zn. seiri. zang zn. singi. zeilboot zn. seiriboto. zangboek zn. singibuku. zeilen ww. seiri. zanger zn. singiman. zelf bw. srefi. zangvogel zn. pikinfowru; zelfde bnw. sèm; srefi. mannetjes ~ repman; zelfs bw. srefi; vw. sosrefi. tigriman; yong'man. zelfstandigheid zn. srefidensi. zaterdag zn. satra. zenden ww. seni. ze vnw. den1. zenuw zn. senwe. zenuwachtig bnw. dyomp'ati; ~ zede zn. maniri. maken gi senwe, ZIE: senwe; ~ zedeloos bnw. wakawaka; ~ gedrag yayolibi. zijn senwe; ati de na dyompo, zedeloosheid zn. hurulibi; ZIE: ati1 of dyompo1. motyolibi. zenuwachtigheid zn. beifi-ati; zee zn. se. dyomp'ati; senwe. zeef zn. dorodoro1; gevlochten ~ zenuwziekte zn. senwe. zes telw. siksi. manari. zesde rangtelw. di fu siksi, ZIE: zeekant zn. syoro. zeekoe zn. seku. siksi. zeemeermin zn. watramama. zestien telw. tin-na-siksi. zeeoever zn. sekanti. zestig telw. siksitenti. zeep zn. sopo; geparfumeerde ~ zetel (i.d. volksvertegenswit'sopo, ZIE: sopo. woordiging) zn. sturu. zetten ww. poti; seti; op zijn kop zeeppoeder zn. puirisopo. ~ drai tapu. 339
zeuren Nederlands – Sranan Tongo zoutevis zitten ww. sidon; ~ rusten bro zeuren ww. kos'kosi1; stowtu. futu, ZIE: futu. zeven1 ww. doro4. zeven2 telw. seibi. zittenblijver zn. tan poko Jantje, ZIE: poko. zevende rangtelw. di fu seibi, ZIE: seibi. zitvlak zn. bakadan; gogo. zeventien telw. tin-na-seibi. zo bw. so; tussenw. we; vw. so; ~ zeventig telw. seibitenti. een sowan. zichtbaar worden ww. kon na zoals vw. leki3; soleki; soleki fa, leti, ZIE: leti1. ZIE: soleki; net ~ neleki fa, ZIE: zichzelf wederk.vnw. densrefi; neleki. ensrefi. zodanig bw. sote. ziek bnw. siki; ~ maken, zodat vw. dati2. worden, zijn siki. zodra bw. sodra; vw. fa2. ziekbed zn. sikibedi. zoeken ww. suku. zieke zn. sikiman; sikisma; zoen zn. bosi. sikiwan. zoenen ww. bosi. ziekelijk zijn ww. sikisiki. zoet bnw. sukru. ziekenhuis zn. at'oso. zoeten ww. sukru. ziekte zn. datrasiki; siki; zoetwaterrog zn. libaspari. besmettelijke ~ dyomposiki; zog zn. bobimerki. geestes~ nengresiki; magische zolang vw. solanga. ~ fyofyo2. zolder zn. sodro. zomaar bw. langalanga2. ziel zn. kra; sili. zien ww. si. zon zn. son1. ziener zn. lukuman. zondaar zn. sondusma. zij zn. sei; seibere. zondag zn. sonde. zij pers.vnw. (enkelv.) a1; en; zondagsmarkt zn. sonde wowoyo, ZIE: wowoyo. (mv.) den1. zijde, zwakke ~ zn. swakisei. zonde zn. pikadu; sondu. zijkant zn. kanti; seisei. zondebok zijn ww. tyari nen, ZIE: zijn1 ww. de1; na1. nen. zijn2 bez.vnw. en. zonder bw. sondro. zonet bw. didyonsro; afu yuru, zijrivier zn. kriki. zilver zn. solfru. ZIE: yuru1. zilveren bnw. solfru; ~ munt zonneblinde zn. yarsin. solfrumoni. zonnescherm zn. yarsin. zilversmid zn. solfrusmeti. zoon zn. boi; manpikin. zin zn. prisiri; ~ hebben in iets zorg zn. sorgu. lostu. zorgen ww. sorgu; zich ~ maken zingen ww. singi. broko ede; weri ede, ZIE: ede. zinken ww. saka2; sungu. zot zn. lawman. zitbank zn. bangi1; houten ~ zouden hulpww. bo1. udubangi; stenen ~ stonbangi; zout zn. sowtu1. zout(e) bnw. sowtu1; ~ snack soorten: botobangi; sowt'sani. dyukabangi. zouten ww. sowtu1. zitplaats zn. sidonpresi. zoutevis zn. batyaw. 340
zoutwaterrog Nederlands – Sranan Tongo zwoegen zoutwaterrog zn. sespari. zwanger bnw. ~ maken gi bere; zoveel bw. someni; sote; telw. ~ raken kisi bere; ori bere; ~ someni. zijn abi bere, ZIE: bere1. zo-zo bw. af'afu. zwangere zn. bere-uma; ~ zucht zn. soktu. vrouw bereman. zuchten ww. soktu. zwangerschap zn. bere1. zuid zn. zuidsei. zwart bnw. blaka; ~ maken zuigen ww. soigi. blaka. zuinig bnw. sroiti; ~ zijn met zwarte bisschop (vogel) zn. safri nanga, ZIE: safri. twatwa. zwarte magie zn. wisi. zuiver bnw. soifri; yoisti. zwartgele tiran (vogel) zn. zulk bw. so; ~ een sowan. grikibi. zullen hulpww. bo1; o1; sa2. zweep zn. krawasi; wipi. zus(ter) zn. sisa; aanspr.vorm. zweepstaartrog zn. spari. Sa1. zweer zn. soro; (mv.) sorosoro. zuur bnw. swa. zweet zn. sweti. zuurgoed zn. swasani. zwellen ww. sweri2. zuurkool zn. syurkoro. zuuroranje zn. alanya; korsowzwemmen ww. swen. alanya; swa-alanya. zwemmer zn. swenman. zuurzak (vrucht) zn. sunsaka. zwepen ww. fon; krawasi; wipi; zwaaien ww. swai; wai1. hari skin, ZIE: skin. zwaar bnw. hebi; yere skin, ZIE: zweren ww. sweri1. yere1; bw. bun; ~maken hebi; zwerm zn. bosu. zwerven ww. waka; yayo. te ~ zijn moro. zwerver zn. wakaman; yayoman. zwager zn. swagri. zweten ww. smuru1; sweti. zwak bnw. swaki; (van gesteldheid) lekti2. zwijgen ww. tan tiri, ZIE: tiri1; zwakheid zn. swakifasi. iemand het ~ opleggen tapu zwakke zn. swakiwan; ~ zijde wan sma mofo, ZIE: mofo. swakisei. zwijn zn. agu. zwakte zn. swaki. zwoegen ww. haswa; sweti. zwamp zn. swampu.
341