331 116 8MB
Dutch Pages 0 [104] Year 1992
CIRKEL VAN GEVVELD
Wøm/ mensen met hun eigen hoofd den/zen, voel ile me veilig
Gyorgy Konrád
Ieíeologie isjuist het onhffeleen Wm z'rleee'zz, een ethisehe leegte
Danílo Kisj
CIRKEL VAN GEWELD Traumabehandeling en psychiatrie Chen/lotte H. / Monftine Groen n/zet n/Leolewe1/leing vnn ]ohn Rhzjnslonf/gen
ISBN 90-72824-ll-3
Uitgave: Stichting de Maan Amsterdam, 1992 Tekstbewerking: Tekstbureau Veronique Huijbregts, Utrecht Vormgeving: Ida Rouwenhorst bNO, Amsterdam Zetwerkz Niek van Dijk, Amsterdam Druk: Virginia, Amsterdam
Inhoud
Inleiding /7 Martine Groen Een overlevingstocht /13 Charlotte H. / Martine Groen Traumabehandeling en psychiatrie /71 Martine Groen Dr. F en het beginsel van de soevereiniteit in eigen kring /93 Iohn Rhijnsburger
Inleiding
Dit boek beschrijft het verhaal van Charlotte H. Charlotte kwam na een lange tocht langs hulpverlenende instellingen bij Stichting de Maan terecht. Ze wilde haar leven ordenen en haar verleden verwerken. In andere hulpverleningsinstellingen stuitte ze op verzet. Nadat men daar de dossiers had opgevraagd, wilde men weliswaar wel met haar spreken, maar in zeer beperkte mate. Het aanbod was steeds hetzelfde: structurerende gesprekken, gericht op het hier-en-nu. Dat was precies waar Charlotte geen behoefte aan had. Ze wilde haar verhaal vertellen, erkenning krijgen voor de manier waarop ze haar tocht door de psychiatrie had overleefd. Bij Stichting de Maan krijgt Charlotte die gelegenheid. Stukje bij beetje vertelt ze wat haar is overkomen. Het zijn ervaringen die vaak zó gruwelijk zijn, dat de verleiding groot is ze niet te geloven. Charlotte schrijft haar levensgeschiedenis op en besluit al haar dossiers op te vragen. Dan ontstaat het plan van Charlotte°s levensverhaal, de politierapporten en de dikke stapel dossiers een collage te maken. Het wordt het verslag van een overlevingstocht. Charlotte heeft tien jaar van haar leven in inrichtingen doorgebracht. Haar dossiers zijn omvangrijk en verslaan veel medisch onderzoek. Ze vertellen in verschillende toonaarden hetzelfde verhaal. De betrokken hulpverleners grijpen steeds terug op een kerndokument, een ontslagbrief naar aanleiding van Charlotte”s opname in psychiatrisch ziekenhuis Endegeest. De psychiater die deze brief schreef, zou deze volgens een recente uitspraak van het Medisch Tuchtcollege moeten herroepen. Het verhaal van Charlotte is niet uitzonderlijk. Er zijn meer levensgeschiedenissen bekend van vrouwen met geweldervaringen, die eenzelfde gang door psychiatrische inrichtingen hebben gemaakt. Meestal blijven deze geschiedenissen, zoals bijna alle gruwelijke verhalen, binnen de muren van de behandelkamers van psychotherapeuten en andere hulpverleners. Ze worden niet maatschappelijk geopenlonnnd, maar veeleer ondoorzichtig gemaakt in wetenschappelijk-technische beschouwingen. De meeste slachtoffers van geweld worden opgevangen in het vangnet van medische en psychiatrische voorzieningen. Vaak stranden ze er. Hun ervaringen worden er onschadelijk gemaakt. De opvang die ze er krijgen lost niets op, integendeel zelfs. Zowel het verplegend personeel als de opgenomen patiënten worden er slechter van.
9
De situatie roept bij de patiënten vaak heftige angsten op en leidt bij hen en bij de verpleging tot uitbarstingen van agressie. Niet alleen verergeren de klachten, de opgenomen mensen krijgen er als gevolg van het hospitalisatieproces zelfs stoornissen bij. Ontkenning, vernedering, onbenoembare angsten, nachtmerries, flnsh loneles en opnieuw misbruik zijn overeenkomsten in hun verhalen. Net als in bij Charlotte staan de diagnoses in hun dossiers haaks op de betekenis die de “patienten” zelf aan hun levensgeschiedenis geven. Het zijn werelden die elkaar niet raken. De beleving van de getroffenen maakt in deze dossiers plaats voor de “werkelijkheid” van de hulpverleners. Het is verbijsterend te beseffen dat wanneer Charlotte°s verhaal niet was opgetekend, alleen die laatste werkelijkheid zou zijn blijven bestaan. Volgens de Italiaanse historicus Carlo Ginzburg is het enige vertoog dat een radicaal alternatief biedt voor de leugens van de gevestigde orde, de getuigenis van de slachtoffers van maatschappelijke uitsluiting. Diezelfde analyse gaat op voor getraumatiseerden die in het medisch-psychiatrisch circuit terecht komen. Hun geschiedenissen verdwijnen, vaak voorgoed en onherkenbaar, in wetenschappelijk teksten en dossiers. Ontkenning en ongeloof zijn niet zelden het tragische deel van slachtoffers van geweld. De joodse schrijver Durlacher ervoer dat bij zijn terugkeer uit het concentratiekamp. De verschrikkingen van deze hel brandden nog op zijn netvlies. In zijn boek Sm/epen nnn ole hen/rel beschrijft hij hoe hij zijn vroegere buurvrouw daarover wil vertellen. Zij slaat de deur voor zijn neus dicht. Ze wil het niet horen. Zo begint het isolement van de getraumatiseerden, dat door de psychiatrie in stand wordt gehouden. Dit ongeloof en de ontkenning dat er zoveel structureel geweld aanwezig is in onze samenleving, dienen een algemeen belang. De verdringing van gevaar voedt de wezenlijk menselijke behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Het verhaal van Charlotte is niet alleen vastgelegd als tegenwicht tegen de leugens van haar dossiers. Het is ook opgetekend om te laten zien dat het behandelen van de gevolgen van (seksueel) geweld in de psychiatrie meer kwaad dan goed doet. We zullen proberen aan te tonen dat het psychiatrisch kader, al wordt het nog zo aangepast, niet geschikt is om trauma°s te behandelen. Dat geldt zowel voor het theoretisch kader waarvan gebruik wordt gemaakt, als voor
IO
het institutionele kader, de inrichting, waarbinnen wordt gewerkt. De wetten van de inrichting werken geweld systematisch in de hand. Het verblijf in psychiatrische ziekenhuizen heeft de trauma°s van Charlotte aantoonbaar geactiveerd en verergerd, bijvoorbeeld - maar niet alleen - doordat het seksueel geweld dat haar door haar vader is aangedaan door de Zettense psychiater Finkensieper werd herhaald. Het geval Finkensieper is niet alleen een voorbeeld van hoe dit geweld in extremis functioneert en in stand wordt gehouden; het laat ook zien hoe onmachtig de gemeenschap is het een halt toe te roepen, zelfs als ze zich begaan voelt met het lot van de slachtoffers. Eind jaren tachtig besloot Charlotte zich aan te sluiten bij expupillen van de Heldringstichtingen in Zetten die de zaak Finkensieper aanhangig maakten. Civielrechtelijk werd zij in het gelijk gesteld; strafrechtelijk blijkt haar zaak helaas te zijn verjaard. Na het proces tegen Finkensieper besloot Charlotte, al haar dossiers op te vragen. Een aantal zaken heeft ze geprobeerd via het Medisch Tuchtcollege recht te zetten. Bij deze strijd om de onderste steen boven te krijgen, heeft haar partner haar veel steun geboden. Vooral het feit dat na een twintig jaar durende regen van klachten een man als Finkensieper door de Hoofdinspectie voor de Geestelijke Gezondheidszorg niet aan te pakken lijkt te zijn, heeft hem verbaasd. In een politicologische analyse zet hij uiteen hoe een krachtig bestuur van notabelen in een ideëel familiebedrijf zijn directeur blijvend kan dekken. Achteraf genoegdoening proberen te krijgen, bleek een tergende en vermoeiende kwestie te zijn. Zonder haar partner zou Charlotte deze strijd om erkenning niet hebben kunnen leveren. De laatste tien jaar heeft hij haar geholpen zich te bevrijden uit de cirkel van geweld die haar gevangen hield. Dat is haar tenslotte gelukt. Innerlijk heeft Charlotte steeds gevoeld dat wat tegen haar werd gezegd niet klopte, en dat wat ze te vertellen had niet gehoord kon worden. Nu is die gelegenheid er wel. ` G Ie hopen met dit document een discussie op gang te brengen om te bevorderen dat er andere voorzieningen gecreëerd worden voor de behandeling van slachtoffers van geweld.
II
Een overlevingstocht
Chnrlotte over hnnr eerste herinneringen: “Soms komen er herinneringen boven, vooral het zwerven op straat. We mochten er soms gewoon niet meer in, waarom weet ik niet. Mijn vader deed die nare dingen met me zolang ik me kan herinneren. Hij deed dat ook met mijn zusjes. Hij gebruikte dreigementen. Eigenlijk is dat woord niet zwaar genoeg: het was meer, een enorm gevaar. Als hij het deed, wás ik er gewoon niet meer. Dat overkomt me ook nu nog. Ik ga zitten en zeg dat ik niets meer kan, ik ben er dan gewoon niet meer. Ik sluit me af en zak weg. Iedereen vond altijd dat ik me aanstelde, maar ik kon er niet meer tegen en ik wilde niet meer voelen, mezelf niet meer voelen, niets meer meemaken. Ik wist waarom ik mezelf wegmaakte, maar ik kon het niet uitleggen. Ik werd er mee gepest. Mijn moeder wist dat ik door hem verkracht werd. In het tuinhuisje gebeurde het ook en mijn moeder zag het gewoon. Misschien kon mijn moeder niks doen. Nu weet ik dat zij hetzelfde heeft meegemaakt. Soms verdween ze gewoon, mijn zusjes deden de huishouding, mijn moeder deed eigenlijk niks. Mijn vader sloeg als hij dronken was. Ze smeten met dingen door het huis. Een kamer was heilig. Die stond vol met wat je nu kitsch zou noemen. Daar ontvingen ze de politie. Die kwam heel vaak aan huis als er ruzie was met zwagers of anderen. Mijn vader kwam regelmatig bij me en als hij mij verkrachtte, kwam hij ook gewoon klaar. Hij was kennelijk nooit bang om me zwanger te maken. Een keer ben ik zwanger van hem geweest. Dat hebben ze weggehaald. ()ver verkrachting en angst kan ik nu soms praten. Toen had ik er geen woorden voor. We hadden thuis twee slaapkamers voor de kinderen, een voor de jongens en een voor de meisjes. We waren met z”n vijftienen.”
Poiitiernpport vnn olegen/ieentepolitie Leiolen overnetgezin H., geolnteerol 16 nngnstns 1971: Het gezin H.
is maatschappelijk onaangepast en staat bij de
politie ongunstig bekend. Men bewoont een oud,
in verval ge-
raakt grachtenhuis in een buurt met hoofdzakelijk probleemgezinnen. Het gezin valt hierbij niet uit de toon. Het
interieur van de woning verkeert
in een haveloze toe-
15
stand.
Met uitzondering van de kleurentelevisie en de ste-
reo-apparatuur is er geen meubelstuk onbeschadigd. Het beddegoed in de slaapvertrekken is volkomen vergaan. Alleen op de begane grond heeft men een zogenaamde mooie kamer,
waar
ook
Deze
televisie
en
radio-apparatuur
niet
ontbreken.
“kitsch”-kamer wordt alleen bij hoogtijdagen gebruikt. De vader
(...)
werkt al jaren niet meer.
volledig invalide.
Door astma is hij
Het verhaal gaat dat vader om afgekeurd
te worden suiker in zijn shag deed. Via de Gemeentelijke Sociale Dienst te Leiden ontvangt hij maandelijks f 720,-. Als hobby heeft vader, waar hij
al
buiten zijn alcohol,
een tuinhuisje,
zijn kunnen en tijd aan besteed.
Gedurende de
zomermaanden neemt het gezin H. aldaar zijn intrek. Het ontbreekt het gezin daar aan niets. Het is er een waar eldorado voor de kinderen.
En zolang vader zijn pilsje kan nuttigen
is er geen vuiltje aan de lucht. Maar o wee,
zo gauw men zijn intrek weer heeft genomen in
het huisje aan de gracht, beginnen de moeilijkheden opnieuw. De opmerking “de politie is uw beste vriend” hebben zij wel te ver doorgevoerd; de politie is er namelijk kind aan huis
bij het verlenen van assistenties. (...) Tegen vader H. werd onder no. 240 de dato l3 mei 1955 proces verbaal opgemaakt terzake van artikel 247 sub 249 van het Wetboek van Strafrecht (ontucht met stiefdochter). Op
24
januari
l97l
contra vader H.,
werd wederom proces-verbaal
opgemaakt
terzake van overtreding van artikel 249,
ditmaal betrof het een incest met dochter Charlotte Maria. Aangezien Charlotte Maria alhier verklaarde dat vader niet alleen met haar maar ook met haar zusjes A. had gepleegd,
en M.
ontucht
werden deze meisjes terzake gehoord.
Ondanks
de ontkenning van A. weigerde zij na verhoor naar huis terug te keren. A. kon geplaatst worden als hulp in de huishouding in bejaardencentrum G.
te Leiden.
Aldaar verblijft zij mo-
menteel nog als interne kracht.
(...) Charlotte Maria, de openbare
(Lottie),
lagere
een ernstig probleemkind,
heeft
school Marnix van Sint Aldegonde en de
openbare lagere Valkschool te Leiden bezocht.
Op l4-jarige
leeftijd verliet zij de lagere school. Zij is daarna geruime
=
Ió
tijd haar moeder in de huishouding behulpzaam geweest.
Ook
heeft
ko-
Lottie
onder
andere
gewerkt
in
een wasserij
en
pieerinrichting te Leiden, steeds voor korte duur. Vanaf
juni
l97O
tot heden
(l97l)
heeft
de gemeentepolitie
Leiden steeds bemoeienissen met Lottie gehad. Meermalen werd Lottie zwervend op straat aangetroffen. Zij bleef hele nachten van huis.
Bij
aantreffen gedroeg zij
zich steeds heel
vreemd, een gesprek bleek met haar nooit mogelijk. (...)
Steeds bleef Lottie aandacht trekken:
zij
liep weg en
deed dan alsof zij zich wilde verdrinken of ze viel flauw op haar werk.
De Eerste Hulp Dienst te Leiden rukte meermalen
uit om haar naar het ziekenhuis over te brengen. In juni l97O werd Lottie, na wederom moeilijkheden te hebben veroorzaakt,
met
toestemming
van
haar
ouders
naar huize De Lijsterhof te Leiden. Nadat zij
overgebracht zich daar had
verschoond en tegoed gedaan aan een warme maaltijd, verdween zij
weer met~de noorderzon.
Dit
gedragspatroon bleef
zich
herhalen.
In december l97O werd Lottie wederom in de nachtelijke uren zwervend op straat aangetroffen. Na verhoor door de politie verklaarde zij van huis te zijn weggelopen, omdat haar vader
regelmatig met haar vleselijke gemeenschap zou hebben gehad. Tijdens het onderzoek die dag heeft Lottie zich zo vreemd gedragen dat de arts van de GG & GD te Leiden, reau ontboden,
aan het bu-
het nodig achtte Lottie over te brengen naar
de psychiatrische inrichting Endegeest te Oegstgeest. Een en ander gebeurde met toestemming van haar ouders. Tijdens deze overbrenging gedroeg Lottie zich min of meer als een beest. Na enige dagen reeds deelde de behandelend psychiater K. van deze inrichting mede dat hij van mening was dat de door Lottie tegenover de politie afgelegde verklaring wel als juist kon worden aangenomen. Voorts deelde hij mede dat het beter zou zijn wanneer Lottie weer naar haar eigen omgeving terugging.
Bij het onderzoek was gebleken dat het meisje een TO
had van 55. was
daar
Lottie was opgenomen in de open afdeling F en
niet
te
handhaven.
Ze
bijzonder verontwaardigd waarom zij
was
tegenover
iedereen
en niet haar vader was
opgenomen.
17
C/onrlotte over hnnr sehoolervnringen, einrl 1969: “Op een dag wilde en durfde ik niet meer naar huis. Mijn moeder was de avond tevoren weggelopen. Dat deed ze wel vaker. Toen na de les de bel ging, bleef ik zitten. De juffrouw vroeg wat er aan de hand was. Ik vertelde haar wat mijn vader deed en dat ik niet meer naar huis wilde en durfde. Ik stond op, ging weer zitten en herhaalde: “Ik ga niet, ik kan niet, ik kan niets meer.” De juffrouw zei boos dat ik op moest staan, maar ik bleef zitten. Ze ging weg en kwam na een tijdje terug. Nu deed ze poeslief. Opeens kwam de ambulance, de mannen pakten me op en ik werd in de auto gezet. Ze brachten me naar het ziekenhuis. Telkens riep ik dat ik niets meer kon. Mijn moeder kwam. Ik wilde absoluut niet meer naar huis, maar het gebeurde toch. De ambulance bracht me terug. Misschien twee of drie nachten bleef mijn moeder bij me slapen. Ik bleef volhouden dat ik tot niets in staat was. Toen mijn moeder wegging, kwam mijn vader en begon alles weer van voren af aan.” Charlotte vlucht weg, maar wordt op straat door de politie opgepakt. Op het politiebureau vertelt ze dat haar vader haar seksueel misbruikt. Ze maakt duidelijk dat de situatie haar erg beangstigt. Haar moeder en een zus komen haar ophalen. Charlotte verzet zich tegen terugkeer naar huis. Charlotte: “De vraag die door mijn hoofd spookt is wat mijn vader zal doen nu ik het verteld heb. Ik werd in een cel gezet. Rechercheur R. kwam met nog een meneer kijken. Ik moest met twee agenten mee naar buiten. We liepen naar een politieauto. Ik was bang, wat gaan ze met me doen, waar brengen ze me naar toe? Ik duwde de agenten van me af, maar ze pakten me steviger beet. Ik schopte en trapte en gilde: “Ik wil niet naar huis.” Weglopen lukte niet, ze waren te sterk voor mij. Ze sleurden me de auto in. Twee agenten kwamen naast me zitten. Ik zat tussen hen in en zij hielden me stevig vast. Na een tijd rijden sleurden ze me uit de auto en brachten mij in een groot gebouw. Ik was heel bang en sloeg een paar ruiten in. Ik werd in een soort cel gezet. De angst joeg door mijn lijf. In paniek schopte en bonkte ik tegen de deur. Ze bonden me met een jas met lange mouwen aan het bed vast en gaven me een prik in mijn bovenbeen. Ik voelde me raar worden en viel in slaap.
18
Dokter K. stond voor mijn neus toen ik wakker werd. Ik was niet meer vastgebonden en hij zei dat ik de isoleercel uit mocht.”
Eerste opnnnfie in psyehintriseh ziehenhnis Endegeest, 10-12970: Diagnose bij
opname:
wel agressief,
zwakbegaafd meisje,
niet psychotisch,
hystero-psychopatisch gedrag bij
een onvol-
wassen meisje.
Rnpport mn rie verpleging: Mejuffrouw is vanavond gebracht door de kinder- en zedenpolitie. Ze was enorm agressief bij binnenkomst en werd direct geïsoleerd.
Ze had in een oogwenk de ramen ingeslagen.
werd gefixeerd en kreeg 25 mg sordinol.
Ze
Ze vertelde huilend
dood te willen en ze was bang hier te moeten blijven. Mejuffrouw is erg vuil en stinkt, ze is vijftien jaar... .
.Mejuffrouw geeft geen moeilijkheden,
ze sliep rustig in
en kwam er gewillig weer uit...
Charlotte blijft ongeveer een maand in Endegeest. Bij de behandeling staat het handhaven van rust en orde centraal. Als Charlotte iets wil ondernemen dat tegen de regels indruist, wordt haar gedrag afgestraft met medicijnen en afzondering. Na een poging om weg te lopen wordt ze onmiddellijk geïsoleerd. Ze wordt van top tot teen onderzocht en er wordt een EEG gemaakt om een verklaring te vinden voor haar gedrag. Ze heeft af en toe absences.* Een keer citeert de verpleging Charlotte in het rapport, als ze heeft gezegd dat ze voor niets in Endegeest zit en dat alles de schuld is van haar vader. Charlotte betoont zich ongeduldig en dwingend. Ze dreigt met weglopen en suïcide. De verpleging reageert daarop door haar onder dwang te sederen.** In een maand tijd worden er twee EEG°s gemaakt en twee lumbaalpuncties uitgevoerd. Charlotte krijgt veel medicijnen toegediend (sordinol, chloral, phenergan, enterosarine, cibalgin en glifanan), vooral als “mejuffrouw” met haar huilen andere patienten uit * **
Absence: heel kortstondige bewustzijnsvermindering. Sederen rnetrnedkjfiunitotrustbrengen.
I9
de slaap houdt. Onmiddellijk wordt dan de dosis van “de vijftienjarige” verhoogd. Charlotte krijgt steeds meer klachten. Ze heeft veel last van hoofdpijn, denkt soms dat haar vader er is en roept regelmatig om haar moeder. Ze wordt beschreven als iemand die of veel slaapt ot stampij maakt en tot de orde moet worden geroepen. Haar hoofdpijnen worden serieus genomen, met de overige signalen gebeurt niets.
~
Chnrlotte over hnnr ervnringen: “Het eerste gesprek met dokter K. vond plaats in een klein kamertje. Hij vroeg me hoe ik het thuis vond. Ik vertelde hem alles over mijn vader. Hij luisterde wel naar me. Ik maakte hem duidelijk dat ik naar mijn moeder wilde. Ik moest van hem nog een tijdje daar blijven. Ik wilde naar mijn moeder en omdat het niet mocht werd ik soms zeer boos.” Uiteindelijk mag Charlotte naar huis. In een ontslagbrief beschrijft haar behandelend arts, K., Charlotte als een z\vakbegaafd meisje dat niet in staat zou zijn om het complexe incestverhaal te verzinnen. Haar oudere zuster is ook door vader verkracht en de opname van deze zuster na een suïcide-poging wordt nu in een ander daglicht gezien. K. is geneigd Charlotte te geloven en meent dat haar gedrag adequaat en te rechtvaardigen is. Ze lijkt niet voorgelicht. In schril contrast daarmee kan ze gedetailleerd uiteenzetten hoe de coïtus verloopt. Ze vertelt over de pijn en het bloedverlies bij de ontmaagding, het terugvloeien van sperma na de coïtus en over de ejaculatie in haar mond bij orale gemeenschap. Hoewel men het incestverhaal nu gelooft, wordt Charlotte verder onderzocht op een neurologische afdeling. Daarbij komen geen afwijkingen aan het licht. De kinderbescherming wordt ingeschakeld in een poging Charlotte bescherming te bieden tegen haar familie. Voor vader wordt een rusthuis gezocht. Charlotte wordt bij haar ontslag door haar moeder opgehaald. Chnrlotte over hnnr terngheer nnnr hnis: “Ik was erg blij dat ik mijn moeder zag en ik wilde haar alles vertellen. Ze wilde niks horen. ““Mamma”, vroeg ik, ““ben je boos?” Ze zei niks en ik werd verdrietig. Thuis zat mijn vader in de huis-
20
kamer, hij keek mij kwaad aan en gooide een pilsflesje naar mijn hoofd. Hij schold mijn moeder uit, kwam naar me toe en gaf mij tikken in mijn gezicht. Hij schreeuwde: ““Zeg dat het niet waar is!” Ik snapte niet wat hij bedoelde. Hij gaf me een schop en stuurde me naar bed, °s middags om drie uur. Mijn ouders maakten lang ruzie en daarna vertrok mijn moeder. Ik dacht: mamma, laat me niet alleen, ik wil mee. Stiekem sloop ik naar de voordeur. Mijn vader zag me en sleurde me aan mijn haren terug naar de kamer. Hij sloeg me heel hard, kneep me en gooide me op bed. Mijn kleren scheurde hij van mijn lijf, ik had niks meer aan. Ik vocht terug, maar hij was sterker, ik was zo bang. Hij ging op me liggen, ik gilde en gilde. Hij stond op, pakte een stok en deed die tussen mijn benen. Daarna sloeg hij me ermee. Ik gilde, maar niemand kwam. Hij verliet het huis. Ik deed aan wat er nog over was van mijn kleren en liep weg. De hele nacht zwierf ik op straat.” Charlotte zoekt onderdak bij een halfzuster. Ondanks haar smeekbeden stuurt deze haar aan het einde van de dag naar huis terug. Ze gaat opnieuw zwerven, wordt door de politie opgepikt, mag in een cel slapen, maar wordt de volgende ochtend opnieuw naar huis gestuurd. Daartegen verzet ze zich heftig. Op last van de kinderbescherming wordt Charlotte in februari l97l in Groesbeek in een tehuis voor debiele meisjes geplaatst. Het meisje gedraagt zich daar volgens de arts die haar behandelt “volkomen krankzinnig°. Ze bonkt met haar hoofd tegen de houten wanden, dreigt met zelfmoord en wil steeds weglopen. Ze wordt onder dwang gesedeerd en komt tot rust. Ze krijgt nu 50 mg largatil, l /2 mg seopolamine, 50 mg nozinam en 40 mg disipal. Desondanks is ze onhoudbaar in het tehuis. Via een algemeen ziekenhuis komt ze voor de tweede keer in psychiatrisch ziekenhuis Endegeest terecht.
Tiveevle opnnn/ie Endegeest, nllonnnnonese 20-2-71: Ontstaan en verloop van de tegenwoordige ziekte. Enkele gegevens voorgeschiedenis: -
afkomstig uit een zeer asociaal milieu, thuis vechtpartijen, ruzies en een incestueuze verhouding met vader?
-
eind vorig
jaar hier opgenomen gedurende
enkele weken.
2l
Wegens heimwee naar moeder naar huis gestuurd. Vader zou in
een
rusthuis
opgenomen worden,
maar
dit
bleek niet
door te gaan; -
uithuisplaatsing gelast door kinderrechter.
Via de Raad
voor de Kinderbescherming geplaatst in tehuis voor debiele meisjes te Groesbeek. -
Ook daar was zij onhoudbaar. Via het Radboudziekenhuis te Nijmegen is zij weer bij ons afgeleverd.
Bij aankomst hier sliep patiente. Toen ik haar om 21.30 uur in de isoleer bezocht was zij vast in slaap, wel wekbaar.
Chnrlotte over ole tvveevle opnnnoe, op Dnnoes E: “Ik werd wakker en wist eerst niet waar ik was. Toen besefte ik dat ik in een isoleercel lag. Een zuster kwam mijn cel binnen en beloofde me dat ik als ik me rustig hield op zaal mocht. Ze liet me de voorste zaal zien en legde uit dat daar de “normalen” zaten en op de achterzaal de echte ““gekken”. Tot twaalf uur moest ik boenen, dweilen en schoonmaken. Na het middageten naar de handwerktherapief Een n/tevle-pntiente over Chnrlotte: “Ik was in diezelfde tijd als 18-jarige opgenomen op Dames P. Ik was erg angstig in die tijd. Isoleren, platspuiten en vastbinden gebeurden aan de lopende band, vooral als de verpleging je wilde straffen. Agressieve buien werden hardhandig de kop ingedrukt. Dames E stond bekend als de slechte afdeling. Daar zaten alleen de afgeschreven, diep-idiote vrouwen. Charlotte zat daar tussen, een meisje van vijftien jaar. Dat was toen al onbegrijpelijk voor me.” Er wordt opnieuw een EEG van Charlotte gemaakt. “Mejuffrouw° gedraagt zich meestal redelijk. Soms is ze brutaal en eigenzinnig. Na anderhalve maand pakt ze de fiets van een verpleegster en fietst daarmee de inrichting uit. Chnrlotte over hnnr ontsnnpping: “Ik wilde steeds weglopen en kreeg weer dat Verlangen naar mijn familie en vooral naar mijn moeder. Het lukte, ik zag een fiets staan, sprong erop en reed weg. O heerlijk! Mammie, ik kom naar huis, ik kom naar jullie toe, ik voel me zo alleen! Thuisgekomen
22
deed mijn moeder open: ““Wat doe jij hier, ben je weer eens weggelopen?”” Ik smeekte: ““Laat me erin, laat me bij je blijven, ik wil niet meer terug.”” Opeens stond mijn vader in de gang, hij zei: ““Wat mot je?”” Ik durfde niets meer te zeggen. Mijn moeder keek me kwaad aan. Eigenlijk is ze helemaal niet zo lief. Ze ging even naar de wc. Mijn vader kwam boos op me af en zei dat ik alles verpest had. Als ik zou vertellen dat het allemaal niet waar was, hoefde ik niet meer terug naar Endegeest. Ik zei niks terug. Hij werd kwaad en dreigde: ““Ik hoef alleen maar te tekenen en je zit daar voor altijd.”” Ik hoorde mijn moeder weer aankomen. Hij zei: ““Val dood.”” Ik stond op, deed net of ik even naar de wc ging en liep de deur uit. Ik voelde me zo alleen.” Charlotte zoekt opnieuw bescherming bij haar halfzuster. Deze keer mag ze blijven, op voorwaarde dat ze werk zoekt. Ze vindt werk in een dekenfabriek en maakt ”s avonds met haar halfzus en een vriendin een kantoor schoon. Chnrlotte over vie tijd hij hnnr znster: “Na een week kreeg ik mijn eerste geld. Wat was ik trots. Ik moest het afstaan aan mijn zus. Voor het schoonmaakwerk heb ik nooit iets gehad. Soms kreeg ik een pakje shag van mijn zuster. Mijn broer B. logeerde ook bij S., mijn halfzus. Hij had schurft en we kregen het allemaal. Ik kreeg veel last van hoofdpijn. Dat kwam denk ik van de machines in de fabriek. Ik trok regelmatig weg en viel dan op de grond. Mijn zus vond dat aanstellerij. ”s Avonds op kantoor kwamen er twee mannen voor mijn halfzus en haar vriendin. Ze deden dan de dingen met hen die mijn vader ook met mij deed. Ik kon er niet tegen en werd er bang van. Het was een geheim en ik mocht er niks over zeggen. Ik ging briefjes schrijven over wat ik allemaal zag gebeuren. Als de politie ooit weer zou komen, wilde ik die geven. De politie kwam regelmatig, want er was vaak slaande ruzie. Ik gaf op een keer die briefjes en vertelde wat er gebeurde. Ze geloofden me niet en keken me raar aan. Bijna elke zaterdagavond gingen we dansen. Daar waren die twee mannen van het kantoor ook. Ik vond het raar dat de man Van mijn zus het goed vond dat ze met hem danste.” -
23
Bij haar halfzus in huis begint broer B. Charlotte seksueel te benaderen. Charlotte vlucht de straat op. Maar omdat thuis haar vader wacht, zit er voor Charlotte niets anders op dan naar haar halfzuster terug te keren. Daar komt haar moeder haar ophalen. Charlotte gaat echter niet mee. Ook haar vader wil dan dat ze naar huis terugkeert. Als Charlotte opnieuw weigert, rijdt hij met een bromfiets over haar voet. Haar halfzuster belt de politie, die het verhaal echter niet gelooft. Opnieuw valt haar broer haar lastig. Chnrlotte: “Op een avond moest ik oppassen. B. kwam aangeschoten binnen. Hij kwam op me af en stonk naar bier. Hij bukte en wilde me een kus geven. Ik zei: ““laat me met rust””, stond op en wilde naar mijn kamer lopen. Halverwege pakte hij me vast en gooide me op de grond. Hij trok mijn kleren uit en ging op me liggen. Ik gilde en gilde en gilde. Mijn nichtjes werden wakker en begonnen te huilen. B. schrok daarvan. Hij stond op en liep naar de wc. Ik was naar de slaapkamer van S. gevlucht en zat daar voor de deur. Mijn broer vertrok en mijn nichtjes gingen weer slapen. Ik was bang, verschrikkelijk bang. De volgende dag is S. weggegaan en heb ik van alles stukgegooid. Ik weet niet meer wat ik deed en waarom. De politie kwam. Ik vertelde ze van mijn vader, van die mannen en van B. Ze zeiden: “Ia hoor, Lottie, het zal wel.”” Het kon me ineens niet meer schelen wat ze zeiden, ze geloofden me toch niet. De politie ging weg en mijn halfzus vertelde dat haar man, O., mij die avond weer naar Endegeest zou brengen. Het kon me eigenlijk niks meer schelen. ”s Avonds op weg naar Endegeest stopte O. ineens de auto. Ook hij deed toen die nare dingen met me. Ik voelde me raar worden in mijn hoofd. Hij zei: ““Meissie, als dat kindje van S. dood gaat, is het jouw schuld.””* Daarna bracht hij me terug naar S. Tegen haar zei hij dat Endegeest dicht was. Ik moest op de bank slapen. De volgende dag was S. weg. Ik voelde me raar in mijn hoofd, net alsof ik weg was, maar ik was er wel. Ik stak een shaggie op en de lucifer viel brandend op de bank. Ik zag het brandgat en wilde dood. Ik probeerde de franje in brand te steken. Ik wilde weg en dood. Opeens stond de politie voor me. Ik vertelde weer *
24
De halfzuster was in verwachting.
alles door elkaar, van mijn vader, mijn broer en O. Ik liep alsmaar heen en weer. Ik wilde niets meer voelen. Ik werd door mijn broer en O. naar Endegeest gebracht.”
Politiernpport vnn 16 nngnstns 1971 over dezelfole periovle: Kort nadat Lottie in de ouderlijke woning was teruggekeerd begonnen wederom de moeilijkheden. Steeds kwam het thuis tot handgemeen en regelmatig sneuvelden de ruiten van de ouderlijke woning. De verhouding tussen vader en moeder was na de plaats
gehad hebbende
incestverhouding
dermate
slecht
dat
moeder zich met Lottie en de jongste kinderen in de "mooie kamer” beneden had teruggetrokken. Vader bewoonde met W.
en
een zoon de bovenverdieping. Lottie, die thuis niet kon aarden, nam steeds de benen. Veel was zij te vinden bij haar zuster S., met wie zij hoog wegliep. Wegens plaatsgebrek kon Lottie daar niet blijven,
om-
dat broer F. na onenigheid thuis daar reeds zijn intrek had
genomen. Verschillende malen is geprobeerd Lottie elders onder te brengen doch zij weigerde elke medewerking. waar Lottie kwam,
ndsdroeg zij
Overal
zich en bleek ze niet
te
handhaven. De
dato
l9
februari
l97l
werd
Lottie
eindelijk voorlopig
toevertrouwd aan de Raad voor de Kinderbescherming te
's-
Gravenhage. De heer W. van deze Raad nam de zorg voor Lottie op
zich.
Aangezien
de
Lottie door de heer W. Haven
te
beest.
Groesbeek.
nmeilijkheden
ten
top
stegen,
werd
overgebracht naar tehuis De Houtige
Aldaar
gedroeg
Lottie
zich
als
een
Zij werd onder verdoving overgebracht naar het Rad-
boud ziekenhuis te Nijmegen. Professor P., die zich zelf met de zaak bemoeide en de toestand niet zo rooskleurig inzag, nam contact op met arts De W. van de psychiatrische inrichting Endegeest.
Uit de mond van deze arts vernam genoemde
professor dat het meisje Lottie een van zijn moeilijkste patienten was. Nog diezelfde nacht werd Lottie, onder narcose, overgebracht naar de psychiatrische inrichting Endegeest te Oegstgeest. Al vrij
vlug daarna liep
Dit gebeurde vrij
zij
regelmatig.
weg uit Zij
genoemde
nam dan haar
inrichting. intrek bij
haar stiefzuster S. Regelmatig trok zij in de late avonduren
25
op haar ouderlijke woning aan en vernielde daar dan de ruiten. Enkele malen werd door de arts van Endegeest opsporing, aanhouding en terugbrenging van Lottie verzocht,
af en toe
werd dit ook vergeten. Uiteindelijk stond de behandelend arts, raad wetend,
zich met Lottie geen
toe dat zij permanent haar intrek nam bij haar
zus S. te Leiden. Uit medelijden met Lottie werden de moeilijkheden door haar zus verzwegen.
28 juni l97l rukte de EHD andermaal uit voor
Lottie. Zij gaf voor door haar vader te zijn aangereden. Van een aanrijding bleek geen
sprake
te
zijn en vader was
in
geen velden of wegen te bekennen. 29 juni l97l werd politie-assistentie verzocht op het adres van zus S.
te Leiden.
In huis was het een enorme ravage.
In
de keuken werden op de vloer alle grutterswaren en een deel van het serviesgoed in diggelen aangetroffen.
In de woning
waren alle planten uit de vensterbank op de vloer gegooid. Lottie,
alleen
thuis,
verklaarde dat
een
”handlanger”
van
vader dit teweeg had gebracht. Een onderzoek in de buurt be-
wees dat niemand anders dan Lottie zelf de schuldige kon zijn.
30 juni l97l bleek op hetzelfde adres brand te zijn ontstaan in een wastobbe.
Nadat deze brand door de politie was ge-
blust bleek de slaapkamer van S. en haar man in lichterlaaie te staan. De brandhaard was ontstaan in het baby-wiegje schade
was
groot).
Lottie,
alleen
iii
de woning
(de
aanwezig,
verklaarde dat de brand door haar vader was gesticht. Zoals begrijpelijk was Lottie bij
haar
zus niet
langer te
handhaven. Op 30 juni l97l werd Lottie wederom overgebracht naar de psychiatrische inrichting Endegeest te Oegstgeest.
Chnrlotte over de vlervle opnnn/te te Endegeest, jnni 1971: “Ik voelde me erg opgelucht dat ik er was. Ik moest gelijk in bad van zuster D. De zuster zei: ““Wat eenvies kind ben jij!”” Ik had een vuil onderbroekje aan, ik kreeg geen andere van S. Ik schaamde me erg. Later voelde ik me heel verdrietig, mammie, help me toch, kom me toch halen. Ik voelde me zo raar, alles kwam op me af. Ik schopte tegen de deur. Toen pakten een stel zusters mij vast en sleurden me naar de isoleer. Er kwam een dokter, ze bonden
26
me vast aan het bed met een jas met lange mouwen. Ik kreeg een prik. Op een gegeven moment viel ik in slaap.” In Endegeest moet Charlotte nu helpen met schoonmaken. Ze gaat naar handwerken en handenarbeid. Dat vindt ze leuk om te doen. Haar moeder mist ze erg. Dan ziet ze bij een mede-patiënte dat deze zichzelf met naalden steekt. Deze zelfverwonding levert de vrouw extra zorg en aandacht op. Chnrlotte: “Ik wil dat ook, dacht ik, ik wil ook praten, echt praten... ik wil ook dat ze lief tegen me zijn. Ik heb toen ook een naald in mijn arm gestoken, maar ze gingen niet met mij praten. Ze merkten er niets van en ik durfde het niet te zeggen. Ik deed er een in mijn nek. Dat deed veel pijn. Ik heb het wel gezegd, maar ik kreeg geen sigaret en ze gingen niet met me praten. Ik werd naar de isoleer gebracht en weer aan het bed vastgebonden. Daarna kwam dokter De W., die keek waar ik die naalden had gestoken. Ik moest naar het ziekenhuis, ze werden er uitgehaald. Dat deed veel pijn. Daarna moest ik weer naar de isoleer en werd ik weer vastgebonden aan dat bed. Ik dacht: mammie, kom me toch halen. Maar ze kwam niet. Ik heb dat met die naalden herhaaldelijk geprobeerd, maar ik kreeg niet wat ik wilde. Ik wou dat iemand lief tegen me deed, echt lief. Iemand die tegen mij praatte, die mij begreep. Waarom gebeurde dat niet? Toen ging ik weer briefjes schrijven. Ik schreef alles op wat mijn vader en mijn zus zeiden en legde die briefjes voor de deur op de grond. Maar ze deden niks, helemaal niks. Dokter De W. vroeg wel hoe dat kwam. Ik zei toen nog: dat heeft mijn vader gedaan en gezegd, en mijn zus. Hij hielp me er niet bij. O, ik kom er niet uit. Op een dag moesten we om ongeveer zeven uur naar boven. Ik hielp de zuster en de broeder de andere mensen te wassen en uit te kleden. Toen dat klaar was, kleedde ik mezelf uit, waste ik me en ging naar het toilet, want de deuren gingen daarna op slot. Ik stond nog even voor het raam naar buiten te kijken en ging toen slapen. Op een gegeven moment werd ik wakker van gestommel. Ik ging mijn bed uit om te kijken waar het vandaan kwam. Ik keek door het raam en zag mannen in uniform. Ik dacht: die brengen een nieuwe patiënt. Ik vond dat zielig. Een zuster deed
27
de deur open, zei dat ik moest gaan slapen en duwde me naar bed. ““En niet meer eruit, want anders...”” Ik zei dat ik \vel kon slapen, want ik was bang dat ik anders naar de isoleer moest. Dat gebeurde wel eens als je opstandig werd en niet deed wat zij zeiden. Ik hield me heel stil in bed. Ik kon niet slapen, want er was teveel lawaai. Later kwam de zuster kijken of ik sliep. Ik deed alsof. Na een tijd ben ik in slaap gevallen. De volgende morgen moest ik met dokter De W. mee naar de isoleer. Ik kreeg een prik voor een onderzoek, zei hij. Eerst stribbelde ik tegen, daarna liet ik het toe. Dokter De W. zei: ““Meisje, jij hebt het gedaan.”” Ik dacht: ze zijn te weten gekomen dat ik die briefjes voor de deur heb gelegd. Help me toch! Maar mijn vader en mijn zus hebben die dingen die ik heb opgeschreven toch echt tegen mij gezegd? Ik werd heel bang en zei niks tegen hem. Ik voelde me heel erg raar in mijn hoofd worden. Viel ik in slaap? Toen kwam er een meneer. Hij ging naast mij zitten. Het leek net of ik er niet was, mijn hoofd was zo raar. Hij vroeg me dingen. Ik snapte het niet. Hij bleef maar vragen. Zou hij het over de briefjes hebben? Hij bleef maar praten, ook over mijn vader. Ik kan er niet meer tegen. Alles liep door elkaar in mijn hoofd. Ik werd kwaad. Ik zei: ““laat me met rust.” Ik ben zo moe. Zo moe. Ik voel me zo duizelig en zo gejaagd in mijn lijf, door die prik? Het is een raar, eng gevoel. Hij bleef maar vragen. Ik snapte het niet. Het tolde in mijn kop. Ik zei: ““Laat me. Laat me alleen.”” Toen ging hij weg.” Charlotte wordt door de arts en enkele verpleegkundigen naar de isoleercel gebracht. Ze verzet zich met man en macht en krijgt meerdere injecties om rustig te worden. Ze wordt vastgebonden. Chnrlotte: “Eigenlijk besefte ik niet dat ik in de isoleer lag. Ik zie het wel, maar mijn gevoel is heel raar. Net of ik het niet ben. Ik zat op de matras met alleen een scheurjurk aan. Op een gegeven moment gingen mijn ogen in de hoogte. Ik kon ze niet naar beneden houden. Achter mijn ogen is een stijf gevoel, een hele rare onrust. Ik had ze niet meer onder controle. Ik werd er gek van.”
28
Politiernpport vnn 1 7 nngnstns 1971: Volgens de arts De W. is het volgende gebeurd: In de avond van de vrijdag 30 juli l97l waren zoals gewoonlijk tussen l9.00 en 20.00 uur de patienten van dames E, wel voor de zalen 27 en 28,
door de verpleegsters R.
en
en de
verpleger K. voor de nacht afgeholpen en naar bed gebracht. Ongeveer een uur later zou zuster R. controle naar de zaal van
27 de
zalen 27
en 28
langs de bedden liep, patienten,
kleur had,
genoemd
K.,
voor de gebruikelijke
zijn gegaan.
Toen
zij
in
viel haar direct op dat een 35
jaar
oud,
een
asgrauwe
schuim op haar mond en verder geen teken van le-
ven meer gaf.
Zij heeft onmiddellijk een verpleger geroepen
die haar hielp. Toen zij het dek verwijderden zagen zij dat er een opgerold laken om de hals van de patient geknoopt was en dat de uiteinden ervan aan het ledikant geknoopt waren.
Patiënte K. was vermoord, maar door wie? In de getuigenverklaringen van de verpleegkundigen staat dat iedereen het gedaan zou kunnen. De patiënte was een diep-idiote vrouw die al jaren lag vastgebonden op zaal. Ze schreeuwde soms erbarmelijk. Een dag later wordt Charlotte over de zaak verhoord.
Un het polin`ernpport.Op zaterdag 3l juli heb ik,
S., na overleg met haar arts, De
W., getracht de patiente H. te verhoren. Zij zat steeds voor zich uit
te staren en reageerde alleen vurig als
zij
maar
dacht dat ik over haar vader begon. Van een bruikbaar verhoor was dan ook in het geheel geen sprake.
Niettemin wordt Charlotte aangewezen als de moordenares, al ontbreekt daarvoor elk bewijs. Vingerafdrukken, toch een van de meest basale vormen van bewijsmateriaal, zijn er nooit gemaakt. Vanaf nu wordt zij volgens haar dossiers in staat van beschuldiging geacht. Ze zal dus als een zeer gevaarlijk iemand behandeld moeten worden. Dokter De W. schrijft aan de inspectie en de officier van justitie dat Charlotte permanent in een isoleercel zit. Het is volgens hem
29
onmogelijk haar daar uit te halen, vanwege de risico”s die dat met zich mee zou brengen. Ze wordt nu omschreven als een laag-debiel, psychopatisch meisje. De W. wil haar onmiddellijk overplaatsen. In ole hriefstnnt veroler: Als aan iedereen bekend zou zijn dat zij
iets met de moord
uitstaande had zouden de spanning en agressie wel eens enorm kunnen oplopen op de afdeling of zou Charlotte weer een uitbarsting kunnen krijgen
(en we weten nu wel waar dit
toe
leidt). Bovendien heeft de inrichting haar niets te bieden.
Er wordt geprobeerd haar in de Van der Hoeve-kliniek te plaatsen. Dit mislukt, net als andere pogingen om haar elders te plaatsen. Charlotte wordt uiteindelijk door haar moeder mee naar huis genomen. In de ontslagbrief stelt De W. opnieuw dat Charlotte zeer gevaarlijk is, iemand heeft vermoord en bovendien in staat is anderen te vermoorden. Hij beschrijft dat hij haar lange tijd heeft moeten isoleren onder een forse medicatie. De W. schildert de moeder af als de meest pathogene figuur van het gezin en de vader als iemand die bevreesd is voor de driftbuien van zijn vrouw en zijn dochter. Charlotte blijft negen maanden in de isoleercel, waar ze af en toe wordt bezocht door een creatief therapeute, S. In een gesprek beschrijft deze vrouw het Endegeest van de jaren zeventig als een zeer mensonvriendelijke inrichting. Op Dames E, waar uitsluitend oudere opgegeven diep-idiote vrouwen zaten, was de aanwezigheid van Charlotte volgens haar volkomen misplaatst. Vanaf het begin vond ze Charlotte niet iemand die je als psychopatisch of laag-debiel zou bestempelen. Ze had een goed contact met haar en vond haar “een uiterst zielig hoopje mens, een bang dier”. Charlotte zat permanent op een matras op de grond, onder een scheurdeken met een scheurjurk aan. Dokter De W. vond de bezoeken van de creatief therapeute eigenlijk niet nodig. In plaats van twee keer een half uur mocht S. uiteindelijk twee keer een kwartier per week op bezoek. Charlotte en zij deden hoofdzakelijk spelletjes die de fantasie van Charlotte prikkelden en haarweer een beetje perspectief moesten geven. Dat Charlotte iemand zou hebben omgebracht was voor S. niet zo belangrijk en bovendien nauwelijks geloofwaardig.
30
Volgens een ex-patiënte die in dezelfde periode in Endegeest verbleef was het verhaal van de moord in de inrichting algemeen bekend, maar werd er zowel door het verplegend personeel als door de patiënten aan getwijfeld dat Charlotte deze zou hebben gepleegd. Chnrlotte over hnnr ervnringen in ole isoleercel: “Mevrouw S. kwam regelmatig bij me in de isoleer. Dat vond ik lief van haar, maar mijn hoofd was er niet bij. Eigenlijk besefte ik niet echt dat ze er was. Als ik schreeuwde of tegen de deur bonkte en gilde dat ik eruit wilde, werd ik vastgebonden aan het bed. Anders had ik alleen maar een matras en een blauwe scheurjurk aan. Op een dag kwamen een zuster en de hoofdzuster bij me. Ik mocht een sigaret roken, zeiden ze. Ik stond op en moest tussen hen inlopen. Ik had een dwangbuis aan. Na een paar stappen op de gang kón ik niet meer. Dat gevoel in mijn hoofd en mijn ogen... Ik werd er panisch van. Ze brachten me terug naar de isoleer. O, ik word gek hier. Ik ging schreeuwen, bonken, sloeg mijn hoofd tegen de deur. Ik kon er niet tegen. Toen kwam dokter De W. met een stel zusters. Ze bonden me vast en gaven me een prik. Ze knepen m”n neus dicht, deden m”n mond open, duwden tabletten in mijn mond (ik wou ze niet innemen). Dagen, weken, maanden? lag ik daar. Vaak vastgebonden of alleen met een scheurjurk aan, met alleen een matras op de grond.” Op een dag nemen twee zusters Charlotte mee de tuin in. Ze probeert te ontsnappen, rent weg en springt in een sloot. Zwemmen kan ze niet. De gealarmeerde arts De W. en enkele verpleegkundigen halen haar uit het water. Opnieuw belandt Charlotte in de isoleercel, waar ze wordt vastgebonden en zwaar gesedeerd. Ze mag alleen een matras houden en krijgt weer een scheurjurk aan. Ze voelt zich eenzaam en volkomen wanhopig, denkt dat ze gek wordt en raakt langzamerhand elk besef van tijd kwijt. Een keer krijgt ze onverwacht bezoek van haar ouders en een broer. Het dringt nauwelijks tot haar door en laat haar vrijwel onverschillig, al vindt ze het jammer dat ze niet met haar moeder alleen kan praten. Ze is opgelucht als het bezoek vertrekt. Opnieuw mag ze op een dag de isoleercel uit om buiten een sigaret te roken. En opnieuw zint ze op manieren om te ontsnappen.
31
Ook deze ontsnapping mislukt en eindigt in de isoleercel. Weer wordt ze vastgebonden, weer gesedeerd. Langzamerhand raakt ze volkomen murw. Dan krijgt ze geleidelijk iets meer bewegingsvrijheid. Ze mag met een dwangbuis aan naar de achterzaal. Nog enkele malen komen haar ouders op bezoek, maar jammer genoeg is haar moeder nooit alleen. Tenslotte mag ook het dwangbuis uitblijven. ”s Avonds kijkt Charlotte wel eens tv, als het haar tenminste lukt om haar ogen op het scherm gericht te houden. Daarna moet ze terug naar de isoleercel. Chnrlotte: “Zo ging het weken, maanden, door. Ik weet niet hoe lang. Het kon me niet schelen. Ik was moe, heel moe, en ik wilde alleen maar slapen.” j Op een dag komt haar moeder haar halen. Hoewel dokter De W. daar op tegen is, mag Charlotte uiteindelijk mee. Zijzelfvveet niet welke van de twee kwaden ze moet kiezen: Endegeest of haar vader. Chnrlotte: “Mijn moeder was wel lief, heel lief zelfs, maar wat zal me thuis weer te wachten staan, dacht ik. Ik weet niet wat ik wil. Daar werd ik onrustig van. Wat moet ik doen? G. (een broer) bracht ons naar huis. Eigenlijk wou ik met mijn moeder praten over alles, maar ik durfde niet. Want ze was wel lief, maar het was net of ze er niet bij was. Ik weet niet hoe ik dat uit moet leggen. O mamma, dacht ik, waarom kun je toch niet echt van me houden? Ik houd toch ook van jou. Iij bent toch mijn moeder? Ik wil praten, echt praten. Drie dagen ging het goed. Ik sliep veel, ik zat vaak te lezen en hielp mijn moeder met schoonmaken. Ik vond het fijn, al deed mijn moeder niet zo lief meer. Ze schreeuwde en schold op me. Niets deed ik goed. Maar dan deed ik het weer over. Opeens stond mijn vader in de huiskamer (ik weet niet waar hij eerst was). Hij was heel kwaad op mij. Mijn moeder deed niks. Hij pakte me vast, gaf me een tik in mijn gezicht en zei dat ik naar bed moest gaan. Ik was zo bang. Ik ging boven met mijn kleren
32
aan op het bed zitten. Mijn ouders maakten ruzie. Ik hoorde mijn moeder gillen. Toen stond mijn vader voor me. Hij keek me kwaad aan en ik kreeg een trap. Hij pakte me vast en wilde me op het bed gooien. Opeens gaf ik hem een duw, weg hier, weg! Ik rende de trap af naar buiten.” Dit keer zoekt Charlotte bescherming bij een kennis die ze tante noemt. Ze mag een nacht blijven slapen en krijgt van deze vrouw het advies om hulp te zoeken bij Release. Dat doet ze. Via Release komt ze in het tehuis voor werkende meisjes Het Buut terecht.
Het Bnnt, verslng vnn een vnn ole hnlpverleensters, fehrnnri 1973: Haar entree in huize Het Buut was erg naar. De meisjes doken gelijk op haar pruik* af en sloegen en pestten haar. zelfde nacht voor een auto gesprongen, tie,
ambulance,
niet geraakt,
Diepoli-
drie prikken en weer terug naar Het Buut.
Medebewoonsters bleven jennen en gisteren was Charlotte zo overstuur dat ze veiligheidsspelden heeft opgegeten.
Na de inislukte plaatsing in Het Buut volgt een opname op de psychiatrische afdeling van het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam. Charlotte is nu ongeveer 17 jaar.
Wilheln/Linn Gnsthnis, ,onviljoen 3, eerste opnnn/ce, verslng vnn ole hehvcnvlelenvl nrts: Bij opneming zagen wij na sedering een soporeus meisje,
dat
zich heftig tegen elke vorm van onderzoek verzette. Er waren geen psychotische kenmerken. Haar haaruitval werd aan automutilatie**
toegeschreven.
Eügj
onderzoek
'vonden
vwa
verder
een parese*“ van de rechterarm, die functioneel was en spontaan genas.
*
Charlotte droeg een pruik omdat haar haar door het vele medicijngebruik was intgevaflen ** Automutilatie: zelfverminking *** iParese:\wnlanininig
33
Verloop Patiente bleek een
zwakbegaafd,
primitief meisje,
niet
in
staat haar impulsen op een aangepaste wijze te verwerken. De geringste frustratie gaf aanleiding de huid met spelden te doorboren.
Nog eenmaal heeft zij
heidsspelden ingeslikt.
ook hier geopende veilig.
Chnrlotte: 1 “Ik werd wakker. Ik lag vastgebonden aan mijn armen en benen. Ik begon te gillen en er kwam -een zuster. Ik zei: ““Ik wil los, ik wil eruit alstublieft.”” Ze kwam bij me zitten en praatte wat. Ze was heel lief tegen me. Dat de dokter geweest is herinner ik me niet meer. Ik mocht naar de therapie. Dat vond ik heel leuk. Ik maakte daar dienbladen van pitriet en een mooie ketting van dikke kralen. Ik mocht er elke dag heen. Ik ging ook naar sport. Maar dat durfde ik niet. Ik moest me dan uitkleden en een soort gympak aan. Dat deed ik niet, maar ik vond het wel leuk hier. De zusters waren allemaal heel aardig tegen mij. Alleen als ik die medicijnen innam werd ik na een tijdje zo onrustig, daar kon ik niet tegen. Ik praatte erover, maar ze luisterden niet. Of kon ik het niet goed uitleggen? Mijn ouders kwamen elke week op bezoek, soms ook wel zusters of broers. Ik vond dat niet fijn. Altijd kwam mijn vader mee en dat wilde ik niet. Ik wilde erover praten, maar durfde niet. Ik wilde dat ze niet meer hoefden te komen. Op een dag zei dokter L.: ““Lottie, je gaat naar Zetten, daar zitten meisjes van jouw leeftijd.”” Het leek me heel leuk en ik verheugde me erop. De volgende dag werd ik gebracht.” De psychiater van het Wilhelmina Gasthuis was erg tevreden met de plaatsing in Zetten. In een brief bedankt hij de heer Finkensieper ervoor. Chnrlotte over hnnr eerste opnnn/te in Zetten, nngnstns 1973: “Ik kwam in de Leygraaf. Zo heette de afdeling waar ik zat. De deuren gingen achter mij op slot. Dat vond ik heel erg naar. Ze lieten mij een kamertje zien, waar ik moest slapen. Die deur ging ook op slot, zeiden ze. Dat vond ik verschrikkelijk. Ik moest op die kamer blijven totdat de meisjes terugkwamen van de therapie.
34
Ik zat opgesloten totdat we aan tafel gingen, waar ik aan de andere meisjes werd voorgesteld. We mochten aan tafel niet praten. Ik was erg zenuwachtig en voelde me erg opgelaten. Want ik had nog nooit met mes en vork gegeten en dat moest. Prompt liet ik mijn vork vallen. Toen kreeg ik te horen dat ik wat voorzichtiger moest zijn. De groepsleider zei dat heel streng. Ik zei: ““Dat kan iedereen toch overkomen.”” Hij zei dat ik niet zo brutaal moest zijn. Ik schaamde me heel erg en werd zo zenuwachtig dat ik prompt mijn mes liet vallen. Ik moest voor straf naar mijn kamer. Mijn ogen draaiden omhoog, dat kwam door de zenuwen. Of door de medicijnen? Ik zat weer opgesloten. Waarom doe ik nou alles verkeerd, waarom toch, vroeg ik me af. Mammie help me toch, ik kan niks goed doen. De volgende dag deed de groepsleider de deur van mijn slaapkamer van het slot en zei: aan tafel komen. Ik moest een boterham eten. Maar ik had pijn in mijn buik, dus hoe kon ik dat nou? Ik vvurmde een boterham naar binnen. Ik wou het allemaal goed doen. Ik mocht mee naar de therapie. De therapieleider is een aardige man, die veel lacht. Hij doet niet zo streng als die andere groepsleíders. Ik moest dropjes in een rond doosje doen en dan een dekseltje erop. Ik vind het wel leuk werk. De volgende dag moest ik naar dokter Finkensieper. Ik werd door de groepsleider naar een soort behandelkamer gebracht. De deur ging op slot. Finkensieper ging zitten en zei: ““Meisje, vertel mij nou eens alles wat je vader deed.” Ik durfde niets te zeggen. Hij vroeg het weer. Toen vertelde ik het. Toen zei hij: ““Dat is toch niet waar, dat heb je verzonnen. Er is niets tussen jou en je vader gebeurd.”” Ik keek hem alleen maar aan. Ik dacht: niemand gelooft me. Nou, het kan me niets meer schelen. Toen zei hij: ““Ik moet je onderzoeken, je moet je uitkleden.”” Hij vroeg hoe vaak ik die dingen met m”n vader deed. Ik zei: ““Dat gaat u niks aan. U gelooft mij toch niet.”” Tijdens het onderzoek streelde hij over mijn benen en borsten. Toen zei hij: ““Ik onderzoek je nu inwendig.”” En toen: ““Dat vind je lekker he, deed je vader dat ook zo?”” Ik werd erg bang. O, mamma help me toch. Ik stond op en zei: ““Laat me met rust. Ik ben zo bang. Is dit gewoon? Moet ik hier tegen kunnen? Niemand zegt me wat dit is. Ik kan er niet tegen. Ben ik dan toch gek?”” Hij zei: ““Stel je niet aan. De volgende week kom je weer.”” Ik dacht: nee nee nee! De volgende dag op therapie heb ik de therapieleider verteld wat dokter
35
Finkensieper zei en deed. Hij geloofde me niet. Hij zei: ““Lottie, dat was toch je vader?”” Ik dacht: hoe weet u dat nou? Ik vertelde hem alles, van thuis, bij S., wat Finkensieper deed. Maar verdomme, hij geloofde me ook niet. Hij keek me alleen maar raar aan en zei: ““Lottie, dat kan niet, echt waar niet, vergeet het.”” Ik vroeg: ““Wat is het dan, is het normaal? Maar ik kan er niet tegen, ik wil dat niet, help me toch alsjeblieft, begrijp me toch.”” Maar hij zei: ““Ga aan je werk, en geen gezeur.”” Ik dacht: waarom begrijpt niemand mij? Ik ben zo bang. Mamma, waarom toch?” Op een feest wil Finkensieper met haar dansen. Ze weigert, maar hij dwingt haar en betast haar onder het dansen. Ze vlucht vveg. Dan komt een groepsleider haar vragen om te dansen en het feest niet te bederven. Opnieuw zegt Charlotte geen zin te hebben. Ze wordt voor straf op haar kamer opgesloten. Chnrlotte: “De volgende dag kwam Finkensieper de kamer in. Ik moest mijn medicijnen innemen. Mijn kamer deed ie op slot. Toen vroeg hij of mijn vader mij ook had vastgebonden. Ik keek hem aan. Ik snapte hem niet. Hij zei dat ik me moest uitkleden. Ik zei nee. Toen liep hij naar de deur, deed hem van het slot en ging weg. Ik voelde me opgelucht. Maar verdomme, hij kwam terug met twee groepsleiders. Die kleedden mij uit. Ze gooiden mij op bed. Ze bonden mijn handen vast aan het bed. Alleen mijn onderbroekje had ik nog aan. ““Nu lukt het me wel”, zei hij tegen de groepsleider. Finkensieper gaf me een spuit in mijn bovenbeen. Verdomme, de groepsleiders gingen weg. Finkensieper deed de deur op slot. Hij kwam op me af en scheurde mijn broekje los. O, mamma, help me. Ik gilde en schreeuwde. Maar hij lachte alleen maar. Hij vroeg of mijn vader dat ook deed en kneep in mijn borsten. Ik schreeuwde: godverdomme laat me met rust, en schopte met mijn voeten en gilde. Maar hij lachte alleen. Hij liet zijn broek zakken en kwam op me liggen. Ik voel me zo machteloos, zo verdrietig. Waarom nou? Help me. Ik sloot mijn gevoel af. Ik kon niet meer schreeuwen. Opeens stond hij op, deed de deur open en ging weg. Ik lag nog vastgebonden. Het kon me allemaal niets meer schelen. O, ik wil zo graag niks meer voelen. Ik wil zo graag dood. Mamma, help me toch, mamma. Ik kan niet meer. Ik wil niet meer leven, mamma. Ik ben zo moe. Ik ben het zo zat... het hele leven.
36
De volgende dag kwam er een groepsleidster. Zij maakte me los en zei dat ik me moest aankleden. Ik huilde en vertelde wat er was gebeurd. Zij zei: “Ia hoor, dat zal wel.” Ze ging weg. Ik kleedde me aan en ging naar beneden. Toen moesten we naar de therapie. Voor mij hoefde het niet meer. ”s Middags kwam mijn familie. Ik zei: ““Mamma, ik wil met je praten, even alleen met jou, alsjeblieft mamma.”” Ik vertelde wat Finkensieper had gedaan. Zij is toen naar hem toegegaan. Ik voelde me een beetje blij, ze geloofde me. Maar ze kwam terug en zei dat ik compleet gek was. Ze vertelde het aan mijn vader. Alsjeblieft, help me nou, verdorie mamma, geloof me nou. Waarom moet je zo naar doen? Waarom geloof je me niet? Mijn vader lachte. Hij zei: ““Weet je soms ook niet dat jij iemand vermoord hebt?”” Ik keek mamma aan en vroeg haar wat hij bedoelde. Die zei: “Ia meisje, jij hebt iemand vermoord.”” Ik vroeg wat dat was. Ze keek me raar aan. Ze zei: ““Weet je niet wat dood is?” Ik zei: “]a, want ik wil dood. Dan voel ik niks meer. Ik wil niets meer voelen, dat betekent toch dood? Maar wat betekent vermoord? Ik snap het niet.”” Ze zei ““Meid, jij bent hartstikke gek.”” Mijn vader lachte. Moeder zei: ““Ze hebben gelijk, jij Valt niet meer te helpen. Kom pa, we gaan, hier kan ik niet meer tegen.”” ” Charlotte blijft wanhopig, boos en agressief achter. Chnrlotte: “Ik schreeuwde en schopte tegen alles wat ik raken kon. Toen kwamen er twee groepsleiders met Finkensieper. Ze sleurden me naar de isoleer en bonden me vast aan het bed. Ik lag helemaal naakt. Finkensieper gaf me een spuit in mijn bil. Hij zei, ik blijf nog met haar even praten. Ik zei: ““Rot op, laat me alleen””, maar hij ging op het bed zitten. De groepsleiders gingen weg. ““Meisje, meisje””, zei hij. Ik zei: ““Pleur op.”” Hij aaide over mijn wang. Toen trok hij zijn broek naar beneden en kwam op me liggen. Toen deed ie zijn ding in mijn mond. Het kon me allemaal niet meer schelen wat er gebeurde. Ik ben er eigenlijk niet meer bij. Ik voel niet meer, ik denk niet meer. Ik wil niet meer denken aan wat er gebeurt. Ik weet niet hoe lang ik daar was. Ik wil het ook niet weten. Als mijn ouders kwamen moest ik naar de isoleer, aangekleed. Als
37
ze weggingen werd ik weer uitgekleed en vastgebonden. Ik gaf vaak over. Ik voelde me erg misselijk, ik denk van de medicijnen. Finkensieper kwam elke dag een spuit geven. Soms deed ie dan nare dingen bij me, maar het kon me niet meer schelen wat er met me gebeurde. Toen Finkensieper weer kwam met een spuit, was er een zuster bij hem in nonnekleren. Ik had haar nog nooit gezien. Ze ging op m”n bed zitten. Finkensieper ging weg nadat hij mij een prik in mijn been gegeven had. De zuster vroeg of ik nog misselijk was. Ze deed heel lief tegen mij. Ik dacht dat ze me misschien zou geloven en ik vertelde wat er was gebeurd, wat Finkensieper had gedaan. Maar ze luisterde niet. Ze zei dat ze iets bij me weg moest halen in verband met mijn vader en dat ik naar een ziekenhuis zou worden gebracht. Ik snapte het niet, maar ik werd erg bang. Wat moet er dan gebeuren? dacht ik. Toen kwam Finkensieper weer. Ik kreeg weer een spuit en gelijk werd ik heel moe. Viel ik in slaap? Toen ik wakker werd voelde ik me heel zwaar in mijn hoofd. Ik wilde gaan zitten. Au, verdomme, mijn onderbuik doet zo”n pijn. Ik schrok, ik zag allemaal bloed tussen mijn benen. Wat was er gebeurd? Ik begon te gillen, help! Help me! Ik schreeuwde en schreeuwde. Toen kwam Finkensieper. Hij gaf me klappen in mijn gezicht. De zuster kwam me wassen. ““Help me”, zei ik, ““ik ben zo bang.” Ze zei: ““Til je benen op.”” Ik wilde wel, maar ik kon het niet, ik voelde ze niet. Dat zei ik haar. Ze zei dat ik me niet moest aanstellen. Finkensieper zei: “Wedden dat je dit wel voelt?”” Toen stak hij een spuit in mijn been, maar ook dat voelde ik niet. Na een tijdje gingen de zuster en Finkensieper weg. O, ik ben zo moe, mammie, waarom help je me niet? Ik ben het allemaal zo zat. Ik ben zo bang. De volgende dag werd ik naar mijn kamer gebracht. Niemand geloofde dat ik mijn benen niet kon gebruiken. Maar dat kon me niet schelen. Als mijn eten werd gebracht, zette de groepsleider het expres heel ver bij me vandaan. Ach, ik had toch geen honger. Voor mij hoefde het niet meer. Alles liep door elkaar in mijn hoofd, ik kon niet gewoon denken, ik kreeg m”n hoofd niet meer tot rust.
Ik bleef dagen, weken (ik weet niet meer hoe lang precies) op bed. Alles ging langs me heen. Het leek alsof ik niet leefde. Opeens moest ik mee. Naar het Wilhelmina Gasthuis, werd er gezegd. Ze brachten me er met een taxi heen.”
38
Op verzoek van Finkensieper wordt Charlotte met een verlamming aan beide benen voor de tweede keer in het Academisch Ziekenhuis van Amsterdam opgenomen.
Wilheln/Linn Gnsthnis, Pnviljoen 3, noven/iher 1973, verslng tiveeole opnnnie: Bij
opneming had patiente
een helder
sensorium en
intacte
orientatie. Zij maakte een afwachtende, enigszins gespannen indruk.
Zij
was niet depressief en toonde geen psychose-
symptomen. Verloop De parese was spoedig genezen. Eenmaal heeft ze zich nog gemutileerd. Voor de andere patienten was zij zeer bedreigend: eenmaal trachtte zij een patiente te wurgen. Op 2-ll-73 werd Charlotte opnieuw in de Heldringstichtingen teruggeplaatst.
Zij
gebruikte toen drie maal daags l00 mg librium,
l5 mg
neuleptil en 50 mg didipal. Wij
stelden de diagnose: paraparese als conversieverschijn-
sel, automutilatie en gedragsanomalie bij een ernstig affectief verwaarloosd, zwakbegaafd meisje.
Uit de verslagen van het verplegend personeel komt naar voren dat ze bang waren voor de agressieve buien van Charlotte, voor haar verzet om vastgebonden te moeten slapen. Blijkbaar loopt de agressie vaak hoog op. Tegen een van de verpleegsters zegt ze regelmatig dat ze iemand wil vermoorden. Vooral als ze een persoon niet mag, doet ze krachtige uitspraken. Ze krijgt dan weer meer medicijnen en wordt vervolgens vastgebonden in de isoleercel. Chnrlotte over vle tiveevle opnnnce in het Wilheln/Linn Gnsthnis: “Ik werd naar hetzelfde gebouw als toen gebracht, in een rolstoel. Ik voelde me een beetje opgelucht dat ik er was. Ik vroeg gelijk naar zuster E. Die was er niet. Ik Vroeg of ik een shagje mocht roken. Dat mocht niet. Toen kwam een andere zuster, die ik nog kende. Ze Vroeg hoe ik me voelde. Ik vertelde haar alles wat Finkensieper gedaan had, van de zuster daar, van het bloed tussen m”n benen en van vermoord. Van alles. Ik kon niet meer gewoon praten. Ik ben wel blij dat ik hier ben, maar ik voel me zo raar in
39
mijn hoofd, heel gek. Ik kan niet meer gewoon denken, praten. Alles gewoon zeggen, ik weet niet hoe ik het op een rijtje moet zeggen of zoiets. Help me toch. Ze brachten me naar een kamer en legden me op bed. Ze bonden mijn handen en voeten vast aan het bed. Ik vroeg: ““Waarom nou toch?”” Ach, het kan me niet schelen, ze doen maar. De zuster ging weg. Na een tijdje kwam er een stel mensen, een dokter en nog een ander soort dokter. Ze kwamen naar mijn benen kijken. Toen gingen ze weg. Een tijdje later kwam er weer een dokter. Hij vroeg hoe het met me ging. Ik weet niet wat ik precies zei. Alles liep door elkaar. Ik vertelde en vertelde. Ik zie mezelf praten. Wat is gek, wat is hartstikke gek? Ik wil niet meer voelen, is dat dood? Hartstikke gek, dat ben ik. Vermoord wat is dat? Ik kon niet meer op een rijtje praten. Ik zei: ““Ik wil niet meer vastgebonden blijven. Alsjeblieft, maak me los.”” Maar het mocht niet. Verdomme, wat doe ik toch verkeerd? Ik kan er niet meer tegen. Ik huilde en schreeuwde: ““Rot op, laat me alleen.”” Hij ging weg. Ik kon niet slapen. Ik zag voor mijn ogen alles wat er was gebeurd: thuis, wat mijn vader deed, wat mijn moeder zei, van bij m”n zus, van Finkensieper. Alles. O, ik word gek. Mammie, help me toch. Toen kwam zuster G. Ze zei: ““Hallo Lottie, hoe is het met je? Vond je het daar niet leuk, meid?”” Ik kreeg een prik. Ik vertelde haar wat Finkensieper had gedaan. Ze keek me raar aan en zei: ““De eerste keer zei je dat je vader dat had gedaan.”” Ik: ““Ia, mijn vader heeft dat gedaan, maar Finkensieper ook en die bond me vast en gaf me een prik. Dat heeft mijn vader niet gedaan. Ik kan het niet goed zeggen, alles loopt door elkaar. Geloof me alsjeblieft. Wat is vermoord?”” Ze keek me weer raar aan en ging meteen weg. Verdomme, wat doe ik dan verkeerd?” Charlotte krijgt langzaam het gevoel in haar benen terug. Ze krijgt veel medicijnen en moet ”s nachts vastgebonden slapen. Ze reageert slecht op de medicatie, gaat zich er “raar” en akelig van voelen. Beelden van wat er allemaal met haar is gedaan door haar vader, in het huis van haar zus en in Zetten, kwellen haar. Om de angst niet te voelen steekt ze naalden in haar lichaam en doet ze zich op andere manieren pijn. Dat leidt haar aandacht af van de angst en de beelden. Ze vraagt aandacht voor wat Finkensieper haar heeft aangedaan, maar vindt geen gehoor. Ze achtervolgt de
40
verpleegkundigen en mede-patiënten met de vraag wat “vermoord” betekent, maar krijgt geen antwoord. Op een dag pakt een patiënte die Charlotte vaak pest haar sigaret af. Charlotte maakt ruzie met haar en geeft haar een klap. Ze wordt opnieuw zwaar gesedeerd en vastgebonden op haar kamer opgesloten. Ze maakt stampij, gilt en schreeuwt, met als enig resultaat dat ze nog steviger wordt vastgebonden. Ondertussen blijft ze vragen naar de betekenis van “vermoord” en piekeren over wat er met haar is gedaan door haar vader en Finkensieper. Dan krijgt ze op een morgen te horen dat ze weer naar Zetten moet. Ze vindt het afschuwelijk en smeekt in het Wilhelmina Gasthuis te mogen blijven. Maar ze wordt een dag later naar Zetten teruggebracht. Chnrlotte over vle tiveevle opnnnie in Zetten.' “Ik werd door de ambulance gebracht. Daar aangekomen moest ik meteen in de isoleer. Ik mocht niet meedraaien met de groep. Dat werd me meegedeeld door de groepsleider. Alleen als mijn ouders kwamen mocht ik de isoleer uit naar de kamer ernaast. Daar mocht ik een plaat draaien (er stond een pick-up) en een sigaret roken. Als mijn ouders weggingen, waar ik ontzettend blij om was want voor mij hoefden ze niet te komen, moest ik weer naar de isoleer. Niks doen, dag en nacht. Ik had veel last van die beelden. O, wat voel ik me alleen. Een keer kreeg ik bezoek in de isoleer, van een stagiaire. Ik kreeg een sigaret van haar. Toen die op was ging ze weg. Ik kreeg wel eten, in de isoleer, maar ook heel veel medicijnen. Ik was duf en op, voor mij hoefde het allemaal niet meer. Waar ik wel heel gelukkig mee was: Finkensieper kwam niet meer. Ik dacht nog, misschien werkt hij hier niet meer, goh, wat zal dat fijn zijn. Maar waarom moet ik hier nou zijn, verdomme, waarom moet ik in de isoleer blijven? Ik voel me zo alleen, ik kan er niet tegen. Waarom toch? Op een dag werd mij gezegd dat ik naar huis moest. Ik mag hier uit, dacht ik, maar verdomme, naar huis wil ik niet. Dat zei ik, maar ik moest. Mijn moeder haalde me op met mijn broer G. Wat moest ik doen? Weglopen? Dan werd ik weer opgepakt. Ik wist het niet meer. Ik moest mee.”
41
Uit een hriefvnn Finkensieper nnn ole hinvlerrechter, 14 novenoher 1973: Voorgeschiedenis en problematiek zijn u bekend. van patiente
is
gekenmerkt
door volslagen
Het gedrag
onmacht
om
tot
enigerlei groepsgedrag te komen. Ze heeft twee ontsnappingsmechanismen als er eisen aan haar worden gesteld: -
een sterk passief en infantiel gedrag, liggen met jactatio corporis,
zoals op bed gaan
ritmisch schreeuwen,
mutilatie en verlammingen aan beide benen.
auto-
In deze sïaaï
doet zij een beroep op een verzorgingscontact. -
plotseling agressief gedrag, meestal gericht op mede-ferpleegden. Het plotselinge van deze buien maakt haar fee; een leefgroep onaanvaardbaar.
Haar karakterstructuur is gekenmerkt door de afwezigheid
a^
ik-functies. Zij is sterk gericht op orale bevrediging.
Chnrlotte over ole terngheer noinr hnis: “Mijn moeder deed heel aardig, een beetje te aardig. Ze zei heel lief: ““Meisje, ik ben zo blij dat je naar huis mag. Ie vader vindt het ook heel fijn. Hij heeft ervoor gezorgd dat je weer naar huis mocht. Ik wilde dat graag.”” Ik schrok en dacht, wat moet ik doen? Ik wil niet naar huis. Ik ben zo bang. Ze zei: ““Meid, stel je niet aan.”” Ik werd stil. Ik zei maar niks meer. Ze begrijpt me toch niet. Of wil me niet begrijpen, ik weet het niet. Ze zei nog: ““Het zal wel door de medicijnen komen dat je je zo rot voelt.”” Toen we thuis aankwamen, vertrok mijn broer G. meteen weer met de auto. Ik wilde niet naar binnen. Mijn moeder gaf me een duw, het huis in. Daar zat mijn vader in de huiskamer. Hij keek mij kwaad aan en zei niks. ““Mamma, ik wil hier niet blijven. Laat me alsjeblieft weghalen, alsjeblieft, het geeft niet waarheen. Het maakt me niks uit. Ik wil ook wel naar de isoleer, het geeft niet. Maar laat me weghalen, ik ben zo bang.”” Toen werd mijn moeder boos, ze sloeg me in mijn gezicht en gaf me een trap. Ze schold me uit voor aansteller, lange dweil, vuile viezerik en stuurde me naar bed. Ik durfde niet naar boven en niet naar bed. Ik zei dat ik niet ging en dat ik weg wilde. Mijn vader stond op en kwam op mij af. ““Naar je nest””, zei hij. Hij gaf me een paar klappen. Toen ik me bleef verzetten gaf hij me een trap. Mijn moeder zei: ““Lottie, ga nou naar boVen.”” Ik stond op en nam een run naar de
42
deur. Ik rende en rende. Ik was bang dat ze me achterna ging. Ik wist niet waar ik heen moest, maar dat kon me niet schelen.” Voor de zoveelste keer zwerft Charlotte op straat. Na een nacht in een park te hebben doorgebracht, zoekt ze haar “tante” weer op. Ze blijft er twee nachten. Daar komt de politie haar ophalen. Op het politiehnrenn, Chnrlotte: “Ze gooiden me in de cel. Meneer R. van de recherche kwam en zei: ““Hallo Lottie, ben je er weer. Wat moeten we nu weer met je aan?”” Ik zei nog steeds niks. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ze luisteren toch niet naar mij. Ze doen wat ze willen. Hij zei: ““We brengen je naar huis.”” Ik stond op en gaf een trap tegen de stoel. Ik stompte met mijn vuist tegen de deur. Ik ga niet! schreeuwde ik. Ik ga niet! Hij pakte me vast. Hij zei: ““Hou je mond.”” Maar ik werd zo bang, ik kon niet meer ophouden met schreeuwen. Ik gilde telkens weer: ““Ik wil niet naar huis, ik wil niet.”” Ik schopte, ik sloeg. Toen deed hij de deur open en ging weg. Ik was heel bang. Ik huilde.” Rechercheur R. komt terug met twee agenten en Charlotte wordt onder fel protest afgevoerd naar psychiatrisch ziekenhuis Endegeest. Ze wordt er meteen in de isoleercel opgesloten. Ze voelt zich eenzaam en wanhopig, is erg agressief en boos over haar opsluiting. Een enkele keer komt een verpleegkundige op bezoek om samen een sigaret te roken. De medicijnen die ze krijgt geven haar een opgejaagd gevoel.
Enolegeest, vierole, vijfvle en zesole opnnn/ie, verslng vnn vloleter De W.: Zij
zocht deze keer regelmatig contact met Release Leiden,
vanwege conflicten met haar ouders.
Het
lukte Release niet
om onmiddellijk een plaatsing voor haar te regelen, ze dreigde met een suïcide. huis. is
waarna
Ze wilde onder geen beding naar
Ze zegt in verwachting te zijn, maar al het onderzoek
negatief
uitgevallen.
Ze
zegt
dat
haar vader haar
tot
coitus gedwongen heeft. (...)Na de suïcide-dreiging werd ze weer in Endegeest opgenomen.
De Hensen van
voelden,
spanden
zich
Release
die
zich bij
inderdaad bovenmatig
haar
betrokken
in om toch een
43
onderdak voor haar
te vinden.
Zij
rustig. Haar dwingerige houding, was
onverminderd aanwezig.
hield
zich deze
opname
van vorige opnamen bekend,
Eenmaal
stak
zij
uit
kwaadheid
een naald in het buiklitteken. Deze naald werd in het Elisabeth ziekenhuis verwijderd.
'
In verband met het gevaar voor andere patienten sliep voortdurend in de
isoleer.
(Zij
is
zij
een gevaar voor andere
mensen in verband met haar agressieve buien). Diagnose: pseudo-suicidaliteit bij een debiel meisje met een hysterisch psychopatisch gedrag. Release regelde een plaatsing in een soort halfweghuis. enkele dagen liep het er mis.
Na
Ze stak elf naalden in haar
linkerarm en had gilbuien. Ze werd weer bij ons opgenomen. Verloop van de vijfde opname. Deze keer waren er meer moeilijkheden. Als ze haar zin niet kreeg,
ging ze schreeuwen en schelden en werd ze soms zelfs
handtastelijk.
Ze moest ook overdag gesepareerd worden.
Ze
stak uit kwaadheid weer naalden in haar buik. Ze werden ver-
wijderd en om herhaling te voorkomen werd die plek ingegipst. Enkele dagen later kwam moeder haar halen. Ze liep thuis weg en ging opnieuw naar Release wegens conflicten thuis. Zij bleef een nacht bij iemand van hen en zou een overdosis tranguillizers ingenomen hebben.
Persoonlijk
betwijfel ik dat. Charlotte is in staat om zo'n verlaagd bewustzijn psychogeen opwekken. Verloop therapie zesde opname. Deze opname verliep in grote trekken hetzelfde als de vijfde opname.
Haar moeder kwam haar zonder aankondiging opeisen.
Charlotte was al die tijd rustig geweest,
maar toen moeder
kwam kreeg ze pseudo-insulten. Charlotte zei wel dat ze naar huis wilde maar deze reactie deed mij ernstig twijfelen. Inmiddels heb ik vernomen dat
ze via de helpers van Release
opgenomen is in Santpoort te Bloemendaal.
Enkele pnssnges nit vle verslngen vnn vle verpleging over oleze vlrie opnnnfien: Ze zegt veel last te hebben van angsten en nachtmerries. weigert niet in.
zich uit
te kleden.
Ze wil
de
Ze zegt in verwachting te zijn.
Ze eist veel aan-
dacht op terwijl ze nergens op in wil gaan.
44
Ze
isoleercel absoluut
Ze steekt zich-
zelf met naalden. We hebben haar in de isoleer gedaan met de deur
op
slot.
Het
harde
gegil
ging maar
door.
Medicijnen
verhoogd. Ze vertelde de verpleging dat ze met naalden stak nadat een dokter had gezegd dat ze haar leven lang in Endegeest moest blijven.
Ik heb haar gezegd dat
er geen enkele
reden was
voor haar om zichzelf met naalden te steken.
Daarna heb ik
haar
ze
geen
aandacht meer
gegeven,
dit
omdat
gewoon het
vertrouwen beschaamd heeft en dit geleidelijkaan moet proberen terug te winnen. Ze heeft
elf naalden
kunnen worden. prik kon
in haar
arm,
krijgen.
Gesepareerd kon wel,
zegt dat ze iets voelt aankomen. sloeg
tegen
die
er niet
uitgehaald
Ze vroeg of ze gesepareerd kon worden en een
de
deuren.
De
een prik niet.
Ze
Ze gilde in de isoleer en
spanning
stijgt
en
Charlotte
stormt de volgende dag het klompenhok in en slaat alle ruiten in. Gesepareerd met medicijnen. De volgende dag gedraagt nejuffrouw zich weer goed.
Moeder neemt haar tegen advies
mee naar huis. Mejuffrouvz heeft weer spelden. in. haar: buik.
Ze gilde en
bonkte en wilde de isoleer uit. Ze klaagt veel over pijn in haar buik en verder vraagt
ze veel aandacht.
Ze gaat weer
tegen advies weg.
Chnrlotte over Relevise en hnnr vertrek nit Endegeest.' “Op een gegeven moment kwamen er mensen van Release voor mij. De vrouw zei dat mijn moeder bij Release was geweest om te vragen of ze mij eruit wilden halen. Ik dacht: houdt mijn moeder dan toch van mij? Ik zei: ““Willen jullie dat echt doen? Maar ik wil niet naar huis toe.”” De vrouw zei dat dat ook niet hoefde, dat ik eerst met hen mee naar Release zou gaan. Ik mocht zelf beslissen wat ik wilde, zei ze. Ik vroeg wat ze bedoelde. Zij: ““Als je ergens niet naar toe wilt, dan hoef je niet. Wij proberen je te helpen, maar als je iets niet wilt, hoeft het niet. Dan zoeken we iets anders dat je wel graag wilt.”” Ik vroeg of dat echt waar was. Ia, zeiden ze allebei. Ik zei: ““Alsjeblieft, haal me hieruit. Ik voel me zo alleen en ik kan niet tegen die medicijnen. Ik voel me zo raar in m”n lijf en mijn ogen draaien omhoog, dat komt door die medicijnen. Als ik me opwind krijg ik zo”n raar gevoel achter mijn ogen. Ik kan er
45
niet tegen.”” Ik zei alles door elkaar. Ik was bang. Ik zei: “jullie halen me er echt uit hè? Ik ben niet gek, echt niet.”” Ik dacht, nou denken ze dat ik gek ben, maar ik kan me niet rustig houden. Ik voel me zo opgewonden. Waarom? Ik ben bang dat ze weggaan, dat ze me weer alleen laten. Neem me alsjeblieft mee. Ik vond de vrouw heel lief. Ze zei dat het echt zou gebeuren. Ik zei dat ze me toch niet zouden laten weggaan. De man ging met de dokter praten. Ik was bang. Ik dacht, ik mag toch niet. De vrouw bleef bij mij in de isoleer. Ze was heel lief tegen me. Ik praatte met haar, wel alles door elkaar. Ik had mezelf niet onder controle. Maar zij luisterde naar me. Ik vertelde van mijn vader, van wat ze hier deden als ik boos deed omdat ik me zo alleen voelde. Ik vertelde van Finkensieper. Ik vertelde alles. Zij luisterde naar me. Ik vroeg of ze me begreep. Ik kon niet meer gewoon praten, alles liep door elkaar in mijn hoofd. Ze zei: “Ie hoeft niet per se te praten hoor.”” Maar ik was zo bang. Ze zei: ““Geloof me nou maar, jij gaat met echt ons mee.”” Ik bleef maar praten tegen haar, alles zei ik. Na een tijdje kwam de man terug. Hij zei: ““Kom op, we gaan.”” Ik: ““Echt waar, mag ik mee?”” Hij zei weer ja. Toen gingen we. Een van de zusters zei nog wat tegen de vrouw, ik weet niet wat. Ik dacht: o jee, nou mag ik toch niet weg. Maar nee hoor, ik mocht wel. Wat fijn! We gingen met de auto naar Release.”
De Relense-n/ievleiverhster heschrijft in 1990 in een hriefnnn Chnrlotte hnocr ervnringen niet het vertreh nit Enolegeest: Beste Charlotte, Je hebt me gevraagd op te schrijven wat ik me herinner van de keer dat we jou gingen ophalen uit Endegeest. daar opgezocht
in de isoleercel.
Ik heb je
Twee gesprekken met mede-
werksters van Endegeest zijn me bijgebleven. Het ene gesprek was in het kantoor van een stevig gebouwde oudere vrouw. Die waarschuwde ons voor jou omdat je heel gevaarlijk zou zijn. We moesten zelf weten wat we deden. Een tweede gesprek was
in de gang tussen mij
blonde vrouw met een witte zusterjurk aan,
en een jonge
die tegen me zei
dat jij ervan verdacht werd een oude demente vrouw te hebben verstikt met een kussen. Die vrouw snurkte 's nachts en jij
46
kon daar niet tegen. Jij
zou haar vermoord hebben. Ook deze
vrouw zei dat je gevaarlijk en onbetrouwbaar was. Deze gesprekken zijn me altijd bijgebleven, onder andere omdat de houding van deze medewerksters van Endegeest tegenover Release zo vreemd was: aan de ene kant werd er op Release neergekeken als
op
een
stel
idealistische
sukkelaars,
aan de andere kant werden wij ernstig voor jou gewaarschuwd als voor een zeer gevaarlijk persoon.
Tegelijkertijd lieten
ze jou met Release meegaan. Veel sterkte verder en de groeten, I. B.
Charlotte blijft een paar dagen op Release, onder begeleiding van enkele medewerkers. Ze praat druk en onophoudelijk over haar ervaringen en vindt daarvoor nu een luisterend oor. Het is een volkomen nieuwe ervaring voor haar om geloofd te worden en zelf te mogen bepalen wat ze wel en niet wil. Haar familie laat haar echter ook nu niet met rust en Charlotte vertrekt naar een onderduikgezin. Dat ligt dicht bij haar ouderlijk huis, waardoor Charlotte zich er niet veilig voelt. Korte tijd later vinden de Release-medewerkers een gastgezin voor haar. Charlotte heeft het er naar haar zin. Ze voelt er zich geaccepteerd. Chnrlotte over hnnr tijol in hetgnstgezin: “Ik probeerde alles goed te doen, ik wilde niets fout doen. Ik wilde graag blijven. Overdag gingen we in de tuin zitten, want het was lekker weer. Ik ben veel van T. en H. gaan houden. Vinden ze mij ook lief? Ik hoop het zo. Ik voel me zo gelukkig hier. Zij vinden mij niet stom. Ze praatten met me en probeerden mij te helpen. Alleen ”s nachts kon ik niet slapen, dan had ik last van die beelden. Dan stak ik mezelf weer met naalden en zo. Was dat er maar niet! Ik praatte erover met H. en de mensen van Release, die vaak op bezoek kwamen, maar ik wist niet wat ik eraan kon doen. ”s Avonds kwam het ook wel voor dat ik die beelden zag. Dan werd ik onrustig, ging naar de douchecel en deed mezelf pijn. Dat leidde me af. H. zag dat wel. Ik vond dat erg, want ze deden erg hun best voor mij. Zij werden er wanhopig van dat ze me niet konden helpen. Verdomme, waarom gaan die beelden niet weg? dacht ik. Ik wil dat niet meer. Ik ben toen de straat opgegaan en heb de ruiten
47
van een pakhuis ingeslagen. Verdomme, verdomme. H. en de anderen hielpen me, ze praatten met me, deden erg hun best voor me. Ze waren niet boos. In een gesprek kwamen we op een gegeven moment tot de conclusie dat het zo niet door kon gaan. Ze zeiden dat er wat moest gebeuren. Ik begreep dat wel. Toen hebben ze een plek gevonden, Amstelland, omdat ik aan mezelf moest werken. Ook al omdat ik toch eens op mezelf moest wonen. Ik vond het heel erg om bij T. en H. weg te gaan. Ik was veel van hen gaan houden. Ik heb vaak zitten huilen boven op dat kamertje. Waarom nou, waarom kan ik niet blijven? Ze vinden mij toch lief? Ik wil niet weg. Ik begreep dat het voor mijn eigen bestwil was, maar toch.” Samen met I. en H. gaat Charlotte kijken in Amstelland, een afdeling jeugdpsychiatrie van psychiatrisch ziekenhuis Santpoort. Ze besluit dat ze zich er wil laten opnemen. Het afscheid van het gastgezin valt haar zwaar. Ze is er drie maanden geweest.
Chnrlotte over An/tstellnnvl, ivnnr ze op 20 n/Lei 1974 ivorolt opgenon/ien: “De mensen van Release brachten me. Er kwamen nog een paar meisjes en tegelijk gingen we naar binnen. De coördinator bracht ons naar een grote zaal, waar ongeveer zes bedden stonden. Hij zei: ““Zoek een bed uit en pak je spulletjes maar uit.”” Dat deden we. We stelden ons aan elkaar voor en raakten aan de praat. Het waren aardige meisjes. Toen de mensen van Release zeiden dat ze weggingen, kwam er paniek in me op. Ik bracht ze naar de deur. Ze zeiden: ““Hou je taai. We komen je gauw opzoeken hoor.”” Ik kon niets zeggen. Ik knikte. Ze vertrokken. Ik zwaaide en liep terug naar de zaal. Ik ben bij de andere meiden gaan zitten totdat de coördinator ons kwam halen voor koffie en een groepsgesprek in de groepskamer. Op den duur vond ik deze gesprekken heel goed. Ik heb er ook veel aan gehad. Ik leerde met mensen omgaan. Maar je had op Amstelland ook veel vrijheid en daar wist ik niet mee om te gaan. Ie mocht zelfs naar buiten ”s avonds. Ik ging met andere meisjes naar een café. Ik was nog nooit in een café geweest en ik had nooit gedronken. Ik heb toen voor het eerst rode port gedronken. Dat vond ik eerst erg vies. Maar ik wilde me groot houden tegenover die andere meisjes. Ik heb toen vier glazen gedron-
48
ken. Terug in mijn kamer ben ik direct naar bed gegaan en in slaap gevallen. Ik kon goed opschieten met mijn groepsgenoten, ook met de groepsleiding. Mijn ouders zijn een keer geweest, op een bespreking in een grote zaal. Alle ouders van mijn groepsgenoten waren er ook. Mijn vader zei heel nare dingen tegen mij, mijn moeder ook. Ik had die dag zeker dingen gezegd die hen niet bevielen. Ik was opener geworden, ik durfde meer. Mijn vader schold me uit voor vuile moordenaar. De groepsleider, A., hoorde dat en vroeg wat hij bedoelde. Mijn vader zei ““Waar bemoei jij je mee, wie ben je eigenlijk?”” A. stelde zich voor. Mijn vader schrok zich dood. Hij stamelde wat. Ik zei tegen A. dat hij dat in Zetten ook al tegen me gezegd had. Mijn vader zei dat het echt waar was. ““Vraag het maar aan dokter De W. in Endegeest. Iullie weten niet wat voor gek jullie in huis hebben””. Daarna vertrokken ze. Gelukkig, dacht ik. Ik vroeg nog aan A. waarom ze hen hadden uitgenodigd. A. zei dat het niet meer hoefde als ik dat niet wilde. Gelukkig, dacht ik, mijn moeder houdt toch niet echt van mij. Ik zei dat ik niet meer wilde dat ze kwamen. Daarna vroeg ik A. angstig - bang dat hij kwaad zou worden ““Wat betekent vermoord?”” Hij werd helemaal niet kwaad. Hij probeerde het me uit te leggen. Ik zei: ““Help me, ik wil het uitzoeken, want ik heb niks gedaan, echt niet, ik weet niet eens wat ik heb gedaan.”” Hij zei: ““Meid, we gaan het uitzoeken. Ik wil het zelf ook weten.”” Eindelijk iemand die me erbij helpt. Ik ben toen met A. naar Endegeest gegaan. Hij had een afspraak gemaakt met dokter De W. Op zijn kantoor heb ik hem gevraagd waarvan ik werd beschuldigd. Hij zei dat ik een vrouw met een kussen had doodgemaakt. Ik schrok me dood, dacht: die is gek. Ik vroeg of hij het allemaal op papier kon zetten, omdat ik er wat aan wilde doen. Hij kan mij toch niet beschuldigen als ik het niet heb gedaan, dacht ik. Maar hij zette het niet op papier. A. vroeg dat ook, maar De W. zei dat hij dat niet deed. Gek hè, je wordt van iets beschuldigd en als je vraagt de beschuldiging zwart op wit te zetten, doen ze dat niet! We gingen kwaad weg. Ik zei tegen A. dat dat toch zo maar niet kon. Hij zei dat ik gelijk had, maar dat hij op dat moment ook geen oplossing wist. Toen klapte ik in. Voor mij hoefde het niet meer, ik kon er niet meer tegen. Waarom toch? Na een tijdje lukte het weer. We gingen met de trein terug
49
naar Amstelland. Ik voelde me wanhopig, ik piekerde me suf. Ik wist het niet meer. Het gebeurde nog vaak dat ik last van die beelden had. Ik wil over wat er gebeurd is praten, maar ik kan het niet. Over thuis, mijn vader, bij mijn zus, Finkensieper. Ik wil dit niet meer. Ik word er gek van. Ik wil dood dacht ik, ik kan er niet meer tegen. Waarom laat het me niet los? Waarom toch niet?” Na het bezoek aan dokter De W. bedrinkt Charlotte zich in een café. Op Amstelland heeft ze nu een vriendin, E.. Samen trekken ze er vaak op uit, onder andere naar cafes. Chnrlotte: “We hadden het wel over onze problemen met elkaar, maar we kwamen er niet uit. j In de groepsgesprekken praatten we wel, maar niet echt. Ie zat maar te kletsen, maar wat je eigenlijk wou zeggen kwam er niet uit. Ik ging steeds meer drinken. Daarbij dacht ik: dan kan ik slapen. Op den duur hielp dat ook niet meer. Ik bleef die beelden zien. Ik heb toen weer naalden in mijn lijf gestoken. Ik ging overdag drinken. E. ook. We zaten op haar kamer bessenjenever te drinken. We deden niet meer mee aan het groepsgebeuren. Totdat E. op een gegeven moment zei: “Dit wil ik niet””. Ik eigenlijk ook niet, dacht ik. We gingen naar de therapie. E. zei daar toen: ““]ullie moeten me helpen. Ik drink teveel.”” Ik vond het knap dat ze dat kon. Eerst geloofden ze haar niet, maar later wel. Ze is toen naar de Iellinekkliniek gegaan, want ze was alcoholiste, zeiden ze. Ik ben vaak naar haar toe geweest. Ik miste haar erg. . Ikzelf ging steeds vaker naar het café. Al mijn geld bracht ik er heen. Ik kon er met niemand over praten waarom ik dat deed. Ik had veel last van die beelden. Ik was bang. Ik wilde dood. Ik heb toen mijn pols doorgesneden. Dat is niet gelukt. Ik heb ook veel tabletten ingenomen, maar dat is evenmin gelukt. Eigenlijk wilde ik niet dood, ik wilde er juist over praten, maar ik kon het niet. Tot op een gegeven moment B. over een psychiater, Finkensieper, begon. Toen vertelde ik wat die bij mij had gedaan. Daar waren nog vier meisjes bij. Ik heb eigenlijk niet naar hun geluisterd. Ik heb mijn verhaal gedaan en ben weggegaan. Op een avond had ik me in een café zitten bedrinken, toen Z. langskwam. Die kwam daar vaker, hij woont in Santpoort. Hij
50
vroeg of ik mee ging naar een andere tent. Er gingen nog meer mensen. Ik dacht, waarom niet? Het kon me niet schelen. Ik ben meegegaan naar een auto. Ik zag de dingen niet meer zo scherp. Er zaten geloof ik nog drie mannen in. Een ervan was P., ook een stamgast. We reden een stuk. Op een gegeven moment kleedden die mannen mij uit. Ik werd panisch van angst. Verdomme, waarom, wat heb ik gedaan? Ze hebben mij toen verkracht. Eigenlijk is dat mijn eigen schuld. Ik had niet mee moeten gaan en ik had teveel gedronken. Ik bleef maar gillen. Ze hebben me uit de auto gegooid. Ik ben door een weiland naar de lichten van een huis gerend. Mijn kleren waren gescheurd. Een vrouw deed open. Ik heb het verteld. Ze hebben me naar Amstelland gebracht. Ik was erg in de war. Ik heb toen veel rare dingen gedaan. Ik wilde dood. Ik zag de hele tijd alles voor mijn ogen wat mijn vader en Finkensieper deden. Ik werd er gek van. Ik durfde het niet meer te vertellen, want zouden ze me geloven? Ik heb toen mijn bed in brand gestoken. Ik wilde dood, ik was erg bang. Toen ik het vuur zag, raakte ik in paniek. Ik dacht meteen aan die keer bij mijn zus. Ik wist niet meer wat ik deed. Uiteindelijk ben ik naar het café gegaan en heb ik mijn pols doorgesneden. Ik heb ook naalden in mijn nek gestoken, ik wilde dood. Ik weet niet meer hoe ik in Amstelland terug ben gekomen. Maar eenmaal daar moest ik naar de isoleercel. Daar heb ik een tijd ingezeten, ongeveer een maand. Toen moest ik naar huis. Ik ben toen naar een meisje van Amstelland in Zwolle gegaan. Gevlucht. Daar woonde ik bij haar vader en zusjes. Erg lief, ongeveer twee weken. Maar ik moest naar huis. Ik mocht daar niet blijven. Van de politie? Of wegens plaatsgebrek?”
De hehnnvlelnnrs vnn Anistellnnol, Snntpoort, over hnnr verhlijf: Binnenwereld: Verdraagt niet dat ze haar zin niet krijgt. Dit zet ze om in: -
comateuze toestand? conversiebeelden - parese
-
agressiviteit
-
weglopen
-
heeft een keer diep-defecte patiente gewurgd
-
suicidaliteit voorwenden
-
automutilatie
51
Kan ook erg vriendelijk zijn.
Komt dan vol
insufficientie-
gevoelens naar buiten. Heeft hier ook veel moeite mee en manipuleert dan ook. Staat als (pseudo-)debiel bekend. Conclusie
van
een
evaluatie:
ernstig
gestoord
neisje
met
enorme gedragsstoornissen, ook erg ik-zwak. Beleid: consequent liefdevolle aanpak? Veel steunen! De belangrijkste punten zijn haar enorme wantrouwen tegenover
iedereen en met
name
ten aanzien van de
staf.
In de
in de groep.
In de
groepstherapie is zij erg argwanend en afwerend. Bijna een jaar later lijkt deze aanpak succesvol. Charlotte heeft
een belangrijke plaats
groep is haar gedrag zeer wisselend en loopt van zeer actief cooperatief tot zeer actief storend.
Steeds is er wel iets
waar ze boos over moet zijn. Meestal gaat het om voor anderen volstrekt onduidelijke dingen, in.
Endegeest,
diefstallen,
brand in haar kamer.
Ze
zoals de eventuele moord
conflicten.
thuis
en
recent
de
laadt voortdurend verdenkingen op
zich en gaat daartegen ageren.
Zonder dat precies duidelijk
wordt waarom draaien haar stemmingen ineens bij en wordt ze weer de lieve steunende Charlotte. Buiten de groep is Charlotte van het ene conflict naar het andere gerend. Vooral 's avonds en 's nachts levert dat nogal eens moeilijkheden op.
Ze wordt dan geisoleerd.
Waar de
conflicten over gaan is vaak onduidelijk. Beleid: ties.
sociotherapeutische
benadering:
met
gedragscorrec-
Wel is belangrijk aandacht te besteden aan de enorme
schoolachterstand en sociale vaardigheden.
Kort na deze evaluatie blijkt Charlotte zwanger te zijn. Over de verkrachting heeft ze niets meer durven zeggen. Er is ook niet meer naar gevraagd. De medewerkers raden haar aan de zwangerschap te onderbreken. Volgens de staf zou het moederschap voor haar een ramp betekenen. Charlotte wil de baby het liefst houden en beschouwt abortus als moord. Vanwege de brandstichting in haar kamer wordt ze ontslagen uit Amstelland. Ze vertrekt naar de ouders van een mede-patiënte. Omdat ze daar niet kan blijven, komt ze uiteindelijk weer in haar ouderlijk huis terecht.
52
Chnrlotte: “Ik was in verwachting. Mijn moeder wist ook dat ik in verwachting was. Ze deed heel naar tegen mij. Ik durfde met niemand te praten over de gebeurtenis waardoor ik in verwachting was geraakt. Ze zouden me toch niet geloven. Ze zouden alleen maar zeggen dat ik gek was. Verdomme, waarom moest ik weer naar huis? Ik ben toch zo bang. Waarom doe ik toch alles verkeerd? Ik wilde dat ik dood was. Er werd veel ruzie gemaakt thuis. Mijn ouders waren weer eens uit elkaar. Broers van me sloegen ruiten in. Er werd gevochten. Telkens kwam de politie, maar ze deden er niks aan. Ik kon er niet meer tegen. Maar ja, ik had niets te zeggen.” In een brief van de vrouwenkliniek gericht aan de huisarts schrijven dokter De W. en een psychiater van de Ielgersmakliniek dat in een vroeg stadium overleg is gepleegd met een psychosociaal team en een vertegenwoordiging van de Raad van de Kinderbescherming. Omdat haar onberekenbaar gedrag eerder tot ernstige complicaties heeft geleid, wordt besloten de bevalling af te wachten, het kind op te nemen op de afdeling neonatologie en Charlotte dan in Endegeest te plaatsen. Maar door haar adequate en evenwichtige gedrag tijdens en na de bevalling ontstaat bij de artsen van de vrouwenkliniek ernstige twijfel over de plaatsing in Endegeest, ook bij dokter De W.. De hrief vervolgt: Omdat
ze desondanks
een potentieel
gevaar bleef voor haar
omgeving en wij haar daarom liever niet opnemen op de kraamafdeling werd besloten de bevalling als poliklinisch te beschouwen.
Chnrlotte over hnnr eerste hevnlling: “Op oudejaarsavond kreeg ik last van mijn buik. Ik zei dat tegen mijn moeder. Ze zei: ““Stel je niet aan.”” Ik zei niets meer. Twee dagen daarna - ik had zo”n pijn in mijn buik - ben ik naar mijn nicht gegaan en heb het haar verteld. Zij is met mij naar het ziekenhuis gegaan. Het bleken weeën te zijn. Toen werd Sjonnie geboren. Mijn nicht is bij mij gebleven. De dokter zei dat Sjonnie gezond was. Ik was heel blij met hem. Hij is van mij, dacht ik. Ik had een kind om van te houden en dat van mij kon houden.
53
Maar opeens mocht ik Sjonnie niet meer zien. Ze zeiden dat Sjonnie niet gezond was. Ze logen, waarom toch? Ik kreeg hem niet te zien. Toen mijn nicht ”s avonds kwam, vertelde ik haar wat ze gezegd hadden. Volgens haar kon dat niet waar zijn, want ze was bij de bevalling geweest en de dokter had gezegd dat de baby goed gezond was. Toen heeft zij mijn moeder gehaald. Mijn moeder heeft met de professor gepraat en afgesproken dat zij de verantwoording op zich nam. Toen was Sjonnie wel gezond, gek hè? Zo zie je maar weer hoe je in de maling wordt genomen. Maar ja, ik had niets te zeggen want ik was minderjarig. Toen moest ik weer naar huis. Sjonnie mocht mee. De ramen waren weer eens ingeslagen. Zo kwamen wij thuis. Mijn vader was er ook. Ik werd heel bang, ik wil niet thuis zijn als hij er is, verdomme. Ik heb daarover ruzie gemaakt met mijn moeder. Ze had niets gezegd. Ik ben naar mijn nicht gegaan. Die zei: ““Charlotte, als jij van je kind houdt moet je hem nu halen, want anders krijg je hem nooit weer. Dan pakken ze hem van je af, want je laat hem nu in de steek.”” Weer thuis liet mijn moeder me er niet in. Toen ben ik zo kwaad geworden dat ik door het raam ben gesprongen. Ik had maar één gedachte: Sjonnie moet hier weg, hier gaat hij kapot en dat wil ik niet. Ik wil voor hem zorgen. Ik wil dat iemand van hem houdt. Ik wil dat hij gelukkig wordt. Ik pakte hem uit de wieg en zei tegen mijn moeder: “Ie moet me laten gaan, anders word ik echt gek, dan sla ik alles in elkaar.”” Ze werd bang voor me en liet me gaan. Ik kreeg niets mee, geen luiers, geen geld, geen eten voor Sjonnie, niets. Ik ben weer naar mijn nicht gegaan. Daar mocht ik de nacht doorbrengen.” Charlotte komt nu met Sjonnie in een tehuis voor alleenstaande moeders, Cortona, terecht.
Doleter De W. nnn ole hnisnrts vnn Cortonn: Als je de ontslagbrieven leest, blemen groot
zijn.
Met het
is het duidelijk dat de pro-
team van de polikliniek heb ik
uitvoerig doorgepraat welk beleid het meest juist zou zijn, vooral gezien de verhalen voor anderen.
Haar direct na de
partus naar Endegeest vervoeren? Het kind direct weghalen en haar uit de ouderlijke macht doen ontzetten?
54
Ik vermoed dat men in Cortona niets weet over de achtergron-
den. Aan de ene kant is het moeilijk hen onkundig te laten, aan de andere kant is het vrij
zeker dat ze haar dan kwijt
willen. En waar moet dat meisje dan weer heen?
Chnrlotte over Cortonn: “De volgende dag hebben ze me naar Cortona gebracht, een tehuis voor ongehuwde moeders. Ik mocht er blijven. Ik vond dat fijn. Maar mijn familie bleef me maar lastig vallen. Als ik op straat liep, sloegen ze me. Ze maakten me uit voor moordenaar en hoer en van alles en nog wat. Ik durfde niet meer naar buiten. Ik had goed contact met groepsleider L. Ik kon goed met hem praten. Ik heb hem alles verteld wat er was gebeurd. Alles. Ik vertrouwde hem. Hij hielp me heel goed. Als ik die beelden zag bleef hij bij me. Hij en M., een groepsleidster, hebben veel met me gepraat. Ik vertelde hen alles, dat ik alles zag wat mijn vader heeft gedaan, dat Finkensieper aan mijn lijf kwam. Dat hij mij vastbond en verkrachtte. Ook van Z. heb ik hem toen verteld. Hij geloofde me. Hij zei dat hij mij wilde helpen. Ik vertrouwde hem en de andere groepsleiders. Ze hebben veel voor me gedaan. Tot op een avond. R. had dienst. Ik zei dat ik naar mijn kamer ging, ik voelde me niet goed. Ik vroeg een slaaptablet. R. zei: ““Ik breng hem straks wel.”” Na ongeveer een half uur kwam hij. Hij vroeg of het ging en ik zei ja, maar dat ik erg onrustig was. Hij kwam naast me zitten, sloeg een arm om mij heen en begon een gesprek. Op een gegeven moment deed hij de deur op slot. Hij kwam weer naar me toe en gooide me op het bed. Hij kleedde me uit en verkrachtte me. Ik werd echt gek, kon niet meer schreeuwen, kon niets meer zeggen. Later is hij weggegaan. Ik ging naar beneden, naar de zuster toe. Maar ik kon niet meer praten. Ik was bang. Ik wist het niet meer. De hele nacht ben ik op geweest, ik heb weer al die beelden voor mijn ogen gezien. Alles wat er vroeger en nu gebeurde. Ik heb mijn polsen doorgesneden, ik heb naalden in mijn armen gestoken. Ik was echt gek aan het worden. Toen kwam de directeur naar me toe. Hij vroeg me wat er was. Ik kon niet meer helder praten van angst. R. heeft het uiteindelijk zelf verteld. Dat hoorde ik later. Maar ja, wat heb ik daaraan. Ik heb geen zin meer in dit leven. Ik wil dood. Ik weet het echt niet meer. Waarom toch, wat doe ik dan verkeerd? Ik durfde
ss
niet meer naar bed. Ik ben bang. Ik zie alles weer voor mijn ogen als ik op bed ga liggen. Dan zie ik dat Finkensieper mij vastbindt en op me gaat liggen. En ik hoor hem zeggen dat toch niemand mij gelooft. En mijn vader die ook nare dingen doet. Verdomme. Ik werd echt gek. Ik heb met mijn voeten het raam ingeslagen. Ik heb mijn pols doorgesneden, ik weet allemaal niet meer wat ik gedaan heb. Ik kon er niet meer tegen.” De hulpverleners in Cortona houden van dag tot dag een verslag bij. Daarin worden in gewone taal, zonder moraliserende opmerkingen en zonder oordeel, geschreven over de moeilijkheden, de nachtmerries, haar beelden - de flnsh hnchs, die ze niet kan bedwingen en die haar overvallen -, haar wisselend gedrag en de moeite die ze heeft om goed voor haar zoon te zorgen. Bij Cortona wordt er voor gezorgd dat de talloze naalden die nog in haar lichaam zitten worden verwijderd. De beschuldiging van de moord die ze voor haar gevoel niet heeft gepleegd zit Charlotte het meeste dwars, vooral ook omdat haar familie haar steeds uitscheldt voor moordenaar. Ze wil de kwestie tot de bodem uitzoeken. Ook deze wens nemen de medewerkers van Cortona serieus. De gewelddadige gebeurtenissen die het leven van Charlotte lijken te beheersen staan niet in de verslagen van Cortona. Er wordt wel vermeld dat haar familie haar terroriseert, maar niet wat dat voor Charlotte”s leven betekent. Evenmin staat in de verslagen dat een van de groepsleiders haar verkracht heeft en dat dit aanleiding was om opnieuw een suïcidepoging te ondernemen. Wel wordt er in de ontslagbrief gewag gemaakt van een ongewilde coitus waarvoor Charlotte de morning-afterpil heeft gekregen. Op een gegeven ogenblik wordt de aanwezigheid van Charlotte op Cortona te zwaar. Ze wordt opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Sint Bavo. Haar zoon blijft in Cortona. Chocrlotte over ole opnnn/ie in Sint Bnvo: “Ik kreeg veel medicijnen. Ik werd weer wat rustiger, maar ik kon er met niemand over praten, ik wilde dat ook niet meer. Sjonnie mocht op het bezoekuur komen, dat vond ik heel fijn. Hij kwam met de directeur en zijn vrouw. L. kwam ook. Hij bracht Sjonnie vaak mee, maar ik kon niet meer praten over alles
56
wat er was gebeurd. Ook niet meer met hem, terwijl ik hem toch vertrouwde. Ik deed gewoon of er niets gebeurd was. Ik lachte en zo. Maar innerlijk was ik bang en wanhopig.” Charlotte heeft op Sint Bavo een vriendin, R., met wie ze het goed kan vinden. De broer van R. dringt zich echter aan Charlotte op. Ze is bang van hem. Hij laat haar niet met rust, hoewel Charlotte duidelijk laat blijken niet van zijn aandacht gediend te zijn. Charlotte neemt haar toevlucht tot een noodgreep om duidelijk te maken dat het haar ernst is. Chnrlotte: “Toen pakte ik pen en papier. Ik was zo kwaad en wanhopig en schreef: ““Ik vermoord je.”” Want ik wist dat ze dan wel wat doen. Toen had je de poppen aan het dansen. Ik wist niet wat me overkwam. Ik had die brief op het nachtkastje van R. neergelegd met de bedoeling dat zij die aan haar broer gaf. Dat zei ik tegen haar. Maar toen namen ze maatregelen. Ze pakten me op die woorden die ik had geschreven. Ik wist niet dat het zo”n uitwerking zou hebben. Ik gaf het op om uit te leggen wat ik bedoelde. Ze begrepen me toch niet. In de groepsbijeenkomst kwam dat ter sprake. Dat vond ik zo gemeen, ik schaamde me. Wat vernederend was dat. Toen zei ik dat ik het niet geschreven had, verdomme (stom van me, maar ja). De therapieleidster hielp me. Nog wel andere mensen ook, maar wat had je daaraan. Ik ben het zo zat, dat verdedigen. Ze lieten me toen geen seconde meer alleen. Ik moest naar Cortona terug.”
De enige hriefolie er is vnn vle Sint Bnvo is een verzoek gericht nnn Envlegeest on/i ophelvlering over ole n/ioorol: Via de huisarts ontvingen wij
de ontslagbrieven uit uw in-
stituut. In een brief wordt melding gemaakt van het feit dat cliente
een medepatiente vermoord heeft.
Graag
zouden wij
van u de nadere toedracht en de reden dat de officier van justitie deze zaak seponeerde vernemen.
Volgens het antwoord waren de overwegingen van de officier van justitie niet in het dossier aanwezig en waren er geen andere gegevens bekend dan de ontslagbrief van dokter De W.
57
Van het verblijf in Sint Bavo bestaan er geen dossiers. De hulpverleners van Cortona hebben wel een verslag gemaakt over Charlotte”s verblijf in Sint Bavo. Ze bezochten haar daar regelmatig met haar zoontje. Ook uit dit verslag is niet op te maken dat Charlotte zich bedreigd voelde en daarom zelf bedreigde. Ze heeft zich misdragen en wordt voor straf drie dagen van behandeling uitgesloten. Het feit dat Charlotte verdacht wordt of eigenlijk in staat van beschuldiging is gesteld van een moord, speelt haar ook hier parten. Men neemt geen enkel risico. De behandeling van de Sint Bavo lijkt niet aan te slaan. Charlotte krijgt veel medicijnen, is vaak duizelig. De groepsleiding weet niet wat ze met haar moet beginnen en laat haar links liggen. Uiteindelijk wordt ze weer verwezen naar Cortona. Ook hier gaat het niet goed. De hulpverleners zijn weliswaar aardig, maar Charlotte drinkt veel en kan de zorg voor haar zoon niet aan. De familie blijft dreigen. Charlotte wil het liefst zelfstandig op kamers wonen met haar zoon, maar is tegelijkertijd erg bang om alleen te zijn. Buiten Charlotte en Cortona om wordt de voogdij van haar zoon overgedragen aan een voogdijvereniging. De Raad van de Kinderbescherming meldt dit aan Cortona, waar men nogal verbolgen is en moeilijkheden met Charlotte verwacht. De kinderbescherming wil de procedure snel regelen, voordat Charlotte meerderjarig wordt. Uiteindelijk wordt Sjonnie in een tehuis geplaatst. Charlotte zelf wordt beurtelings opgenomen in Sint Maartenspoort, een tehuis voor ongehuwde moeders, en in psychiatrisch ziekenhuis Vijverdal. Chocrlotte over vle tvveevle opnnn/ie in Cortonn, vle opnnn/ze in Sint Mnnrtenspoort, en Vijvervlnl: “Ik voelde me niet meer op mijn gemak in Cortona. Buiten kon ik me niet meer laten zien vanwege mijn familie. Die viel me nog steeds lastig. Ze gooiden de ramen van Cortona in en de politie deed niks. Op een gegeven moment zei de directeur: ““Charlotte, Sjonnie is weg. De Raad voor de Kinderbescherming heeft hem meegenomen.”” Als ik hem terug wilde zien, moest ik naar de Sint Maartenspoort in Maastricht. Ik ben daar naar toegegaan, maar Sjonnie was er niet. Ze hadden me belazerd. De directeur daar was ook kwaad. Telkens zeiden ze: volgende week komt Sjonnie. Dat ging zo wel drie maanden door, voordat hij kwam.
58
Ik zat in Vijverdal. Ik kon er niet meer tegen. Ik ben na twee weken teruggegaan naar de Sint Maartenspoort, maar het ging niet goed. Ik had heel veel last van die beelden en ik stak naalden in mijn lijf om er vanaf te komen. Daarom moest ik weer naar Vijverdal. Ik had ook veel last van mijn ogen, die bleven maar naar de hoogte kijken (spanningen). D. was mijn arts. Ik was eerst heel bang. Ik zei eerst niks tegen hem, totdat ik op een keer wel dingen zei. Ik kreeg steeds meer vertrouwen in hem en hij geloofde mij. Dat vond ik heel belangrijk. I. van Release is bij me op bezoek geweest. Ik ben haar ontzettend dankbaar dat ze toen zei dat ik het kind moest houden. Want ik hou veel van Sjonnie, ook al kan ik niet voor hem zorgen. Ik wilde dat ik het kon, want hij is zo lief. Ze heeft gelijk gehad, het is fijn als je iets van jezelf hebt, maar verdomme, waarom kan ik niet voor hem zorgen, waarom niet? Hij heeft daar toch recht op. Ben ik dan echt gek? Ik heb veel met D. gepraat. Hij heeft veel voor me gedaan. Ik heb veel aan hem. Wat een geduld en een vertrouwen heeft hij! Ik mocht weer naar Sint Maartenspoort. Mijn maatschappelijk werker daar, ook een goeie, zei: “Charlotte, je mag op een kamer wonen.”” Ik vond dat heel fijn, maar ik kon het niet. Ik wil het wel en met Sjonnie. Ik heb in Vijverdal geleerd dat ik gewoon voor mijn kind moet zorgen. Mijn leven is stuk. Als ik verder wil leven, moet ik proberen voor Sjonnie te zorgen. Dat is Sjonnie echt waard. Het is een lief kind.” Charlotte gaat in Eindhoven op kamers wonen. Het valt haar zwaar, maar ze zet door om weer met Sjonnie samen te kunnen zijn. Na een uitspraak van de rechter mag ze weer voor Sjonnie zorgen. Chnrlotte: “Ik was erg gelukkig. Ik haalde Sjonnie dezelfde dag op. Hij moest nog een poos naar een tehuis, de Komeet, totdat ik naar het Hubertushuis kon met Sjonnie. Ik slikte veel medicijnen, ik had nog veel last van die beelden, heel erg. Maar Sjonnie was bij me, ik hield van hem. Hij trouwens ook van mij. Hij vindt het fijn bij mij. In Hubertus had ik contact met de maatschappelijk werker, een goeie vent. Maar ik wilde alleen met Sjonnie wonen, echt alleen. Daar had ik een kamertje, Sjonnie zat bij een groep kinde-
59
ren, dus we zaten apart. Het leek net of ik daar in een wachtkamer op iets zat te wachten. Maar wat? Later besefte ik dat ik het zelf moest regelen als ik weg wilde. Maar dat vond ik te moeilijk.” Begin 1980 wordt Charlotte kortstondig opnieuw opgenomen in Santpoort. Ze heeft dan al tien jaar van opnames in psychiatrische ziekenhuizen achter de rug. Haar familie blijft haar met geweld achtervolgen en ze wordt opnieuw verkracht door een broer.
Een psychinter vnn ole GGD over Chnrlotte in 1980: Patiente is vanaf haar l3e levensjaar vele malen met de ps;chiatrie in aanraking geweest. De ontslagbrieven zal ik naar U toe sturen, ook het sociaal rapport uit l973. Ik zag patiente op 29 februari,
zij toonde zich depressief,
zat handenwringend en geagiteerd tegenover mij.
Zij
stelde
zich negativistisch op en gaf nauwelijks reacties. Tegen een heropname in Endegeest protesteerde ze heftig. Conclusie:
geagiteerde depressie met
suicidaliteit bij
een
zwakbegaafde, ernstig affectief verwaarloosde psychopate.
In de ontslagbrief uit Brederode, een afdeling van psychiatrisch ziekenhuis Santpoort, komt haar familie naar voren als mogelijke aanleiding van deze heropname. Niettemin wordt het niet doorgaan van een verhuizing naar haar familie toch als de belangrijkste aanleiding beschouwd: