215 63 29MB
Dutch; Flemish Pages 396 [392]
INSTRVMENTA PATRISTICA XXX
INSTRV MENTA
PATRIS TICA
XXX
LA SPIRIT UALIT E DE L'UNIV ERS BYZAN TIN D,ANS LE V ERBE ET L' IMAGE DE BYZAN TIJNSE SPIRIT UALIT EIT IN WOORD EN BEELD
MCMXCV II STEEN BRVGI S, BREPO LS
IN ABBAT L.\ S. PETRI PUBLIS HERS, TURNH OUT
INSTRVMENT A
PATRISTICA
XXX
LA SPIRITUALITE DE L'UNIVERS BYZANTIN DANS LE VERBE ET L'IMAGE Hommages offerts a EDMOND VüüRDECKERS
a l' occasion de
Süll
emeritat
edites par Kristoffel DEMOEN et Jeannine VEREECKEN
MCMXCVII STEENBRVGI S,
IN ABBATIA S. PETRI BREPOLS PUBLISHERS , TURNHOUT
Printed in Belgium D /1997 /0095/3 ISBN 2-503-50559-7
le souuenir s'exprime dans le uerbe et l'image uit woord en beeld ontstaat herinnering
(Johannes Damascenus, Contra imaginum calumniatores I, 38)
Foto Katrien Daemers
Mon Voordeckers, Byzantinist
De titcl van deze bundel, De Byzantijnse spiritualiieil in ff oord en Beeld, weerspiegelt de belangstelling en de specialiteit van de man aan wie hij is opgedragen. Mon Yoordeckers (zijn officiele naam, Edmond, wordt enkel in formele omstandighedcn gebruikt) staat voor Byzantinistiek in Vlaanderen, en zijn afscheid als hoogleraar in Gent en Leuvcn laat een leemtc achter. Zijn voorliefde gaat uit naar de kunst- en cultuurgeschiedenis van het eigenlijke Byzantijnse rijk en de voortzetting ervan bij de Slavische volkeren. In het bijzonder is zijn naam verbonden met de studie van de uitdrukking bij uitstek van de Byzantijns-orthodoxe spiritualiteit: de ikoon. Bij zijn iconografisch onderzoek richt hij zieh vooral op de relatie tussen beeld en woord, tussen het beeld, de ikoon, en het woord, Bijbel en liturgie. Deze specialisatie is geleidelijk gegroeid, zoals mag blijken uit volgend curriculum, dat zieh toespitst op l\Ion Voordeckers de professor. Een kijk op de persoon, maar beiden zijn eigenlijk moeilijk te scheiden, biedt collega Ludo Milis met een tesiimonium amicitiae. Tcrzij de: is de specialisatie geleidelijk gegroeid, de actieve belangstclling was er al heel vroeg, getuige de eerste publicatie in de bibliografie.
*
*
*
Mon Voordeckers is geboren in Meerhout op 8 augustus 1931, en dus een Kempenzoon. Na zijn middelbare studies aan het jezuletencollege van Turnhout voelde hij zieh, zoals zovelen van zijn gencratie, aangetrokken door de Societeit die hem gevormd had. Tijdens het noviciaat volgde hij onder meer een kandidatuur in de klassieke filologie aan de FUNDP te Namen. Toen het hem duidelijk werd dat zijn roeping elders lag, begon hij universitaire studies aan de Rijksuniversiteit Gent. In 1962 werd hij met grote onderscheiding licentiaat in de geschiedenis, met een verhandeling in de nieuwste geschiedenis. In 1964 werd hij, eveneens met grote onderscheiding, licentiaat in de Oosteuropese Taalkunde en Geschiedenis, een diploma dat toen voor het eerst werd
8
MON VOORDECKERS, BYZANTINIST
uitgereikt; als keuzevak had hij onder meer Byzantijns Grieks gevolgd. Deze studies combineerde hij met een job als voltijds onderzoeker aan het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis (van october 1962 tot september 1964). Tussendoor verwierf hij ook nog de aggregatie H.S.O. voor geschiedenis, met de grootste onderscheiding - wat niemand zal verwonderen die ooit les van hem kreeg. In januari 1966 trad hij in dienst bij de R.U.G., als assistent bij het Seminarie voor Oude Geschiedenis. Twee en een half jaar later werd hij met de grootste onderscheiding doctor in de Letteren en Wijsbegeerte, groep Geschiedenis, met het proefschrift: Johannes VI Kantakuzenos, keizer (1347-1354) en monnik (1354-1383). Bijdrage tot de geschiedenis van de Byzantijnse Kerk in de XIV de eeuw. Deze thesis maakte hem tot laureaat van de reisbeurzenwedstrijd van de Staat voor het jaar 1968. (Over medailles en bekroningen doet Mon zelf overigens nogal nonchalant; we zullen het er dan verder ook niet over hebben.) Zijn academische loopbaan verliep vanaf dan aan twee universiteiten: Gent, waar hij zijn hoofdopdracht vervulde, en Leuven. In Gent werd hij achtereenvolgens eerstaanwezend assistent (1968) en werkleider (1974) bij het Seminarie voor Oude Geschiedenis; en tegelijk deeltijds docent (1972) en deeltijds hoogleraar (1986); van 1991 tot 1996 tenslotte was hij er voltijds hoogleraar bij de vakgroep Slavistiek en Oosteuropakunde, waarvan hij twee jaar voorzitter was. Zijn leeropdracht lag in de domeinen Geschiedenis, Cultuurgeschiedenis en Institutionele geschiedenis van Byzantium, Geschiedenis en Cultuurgeschiedenis van Rusland en van de Slavische volkeren, en Oosteuropakunde. Vanaf 1972 was hij directeurdiensthoofd van het Seminarie voor Byzantinistiek, dat hij nagenoeg vanuit het niets uitbouwde tot een van de meest volledige en homogene vakbibliotheken van Belgie. (Parallel daarmee werd ook zijn persoonlijke bibliotheek een uniek documentatiecentru m van Byzantijnse en Russische kunst, met de nadruk op ikonen.) In Leuven bad hij een leeropdracht van twee jaaruren voor de vakken Byzantijnse Geschiedenis, Byzantijnse Instellingen, en Byzantijnse Kunst, achtereenvolgens als lector (1969), buitengewoon docent (1973), deeltijds hoofddocent (1991) en deeltijds hoogleraar (1993). Binnen het Interuniversitair Derde-Cyclusonderw ijs Oosteuropakunde (N.F.W.O.) stond hij, vanaf de oprichting in 1978, in voor de
MON VOORDECKERS, BYZANTINIST
9
cursus over Orthodoxe iconografie. Daarnaast gaf hij gastcolleges en wetenschappelijke nascholing aan de R.U.G., de K.U.L., de UFSIA, de V.U.B. en de U.C.L. Een belangrijk onderdeel van Mon Voordeckers' onderwijsopdracht tenslotte bestand in de begeleiding van talloze licentiaatsverhandelingen van slavisten, classici en historici, een taak die hem nauw aan het hart lagen waarvoor hij ruimschoots de tijd nam. Dat mochten de uitgevers van deze bundel zelf ervaren, toen ze bij hem hun doctoraat maakten. Als promotor en beoordelaar van thesissen trad hij overigens niet alleen op in Gent en in Leuven, maar ook aan de U.L.B., aan de RU Leiden en aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. De wetenschappelijke activiteiten van de gehuldigde waren en zijn divers. Zijn deelname aan de tweede opgravingscampagne, met het seminarie voor Oude Geschiedenis van de R.U.G., in Pessinus (Turkije) in 1968 is daarbinnen een pittoresk buitenbeentje. Voor zijn eigen wetenschappelijk werk maakte hij tussen 1964 en 1973 bibliotheekreizen in Italie, Frankrijk, Engeland, en Turkije (onderzoek van Griekse en Slavische handschriften), en ondernam hij sinds 1963 geregeld studiereizen voor Byzantijnse en Russische kunst (Griekenland, Italie, Turkije, Oostenrijk, Rusland, Joegoslavie, Bulgarije, Hongarije en Oekralne). In de laatste drie landen was hij op officiele uitnodiging, om ikonencollecties te bestuderen. Mon Voordeckers' internationale academische contacten verliepen, behalve via de deelname aan congressen en colloquia, op een geprivilegieerde manier ook langs de Association Internationale des Etudes Byzantines, waarin hij herhaaldelijk als vertegenwoordiger van de Belgische Byzantinisten aan de statutaire vergaderingen deelnam. Sinds 1964 is hij inderdaad, aanvankelijk als medewerker van Henri Gregoire, lid van de Societe Belge d'Etudes Byzantines / Belgisch Genootschap voor Byzantijnse Studies, waar hij in 1973 lid van de raad van beheer, en in 1994 voorzitter werd. Andere bestuursfuncties die hij waarnam of -neemt zijn die bij het Centre d'Etudes et de Documentation Byzantines, gehecht aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (sinds 1974), bij Byzantion. Revue Internationale des Etudes Byzantines (sinds 1975) en bij het Griekenlandcentrum van de R.U.G. (sinds de oprichting in 1991). Hij werd aangesteld voor enkele bijzondere wetenschappelijke opdrachten : hij was extern lid van de vaste jury voor de werving en bevordering van het wetenschappelijk personeel van de Koninklijke Musea voor
10
MON YOORDECKERS, BYZANTINIST
Kunst en Gesch iedenis te Brussel van 1987 tot 1992, en maakte, op uitnodiging van Kamervoorzitter Ch.-F. Nothomb, deel uit van de ) relativ selten dargestellte Themen der Ikonenmalerei in teilweise recht eigenständiger Interpretation wieder, sondern zeigt sie darüberhinaus in einer zwar einzigartigen, nichtsdestowen iger aber genau überlegten Zusammenstellung, die der Abfolge von vier Gedenktagen des Triodion zwischen dem 4. Sonntag und dem 6. Samstag der Großen Fastenzeit entspricht. Es ist zu vermuten, daß nicht nur die hier vorgestellte « Fortsetzung 1> dieses Zyklus existierte, sondern daß eine wei-
Novgoroder Tabletka als nach den Osloer Ikonen, wie die Übereinstimmung en in der Form der Mauer im ersten Bildfeld vermuten lassen. Abb. in: T. TALBOT R1cE, Russian Icons, London 1963, S. 32, PI. XXI; The George R. Hann Collection I, Versteigerungskat alog Christie's, New York 1980, Nr. 76. 49 Ein Beispiel aus dem 17. Jahrhundert ist publiziert in: Christie's. Icons, Russian Pictures and fforks of Art, London 27 November 1990, Nr. 90. 50 V.I. ANTONOVA, Drevnerusskoe iskusstvo v sobranii Paula Korina, Moskau 1966, Kat. Nr. 52, S. 68ff, Abb. 70.
130
EVA HAUSTEIN-BARTSCII
tere Vierfelderikone dem Beginn der Zeit des Triodion gewidmet war. Doch auch hierfür dürften mit Ausnahme der den Samstag und den Sonntag der ersten Fastenwoche illustrierenden beiden Szenen der genannten Tabletka von 1597 /98 Parallelen äußerst selten sein. Eva Haustein-Bartsch Recklinghausen, Deutschland
ZU EINER RECKLINGHÄUSER VIERFELDERIKONE
131
Abb. 1: Vierfelderikone mit Darstellungen aus der Fastenzeit (Triodion), russisch, l. Hälfte 17. Jahrhundert. Ikonen-Museum Reck linghausen (Im·. Nr. 913).
132
E V A H .\ USTEI N - BARTSCH
Abb. 2: Die Hi mm elsleiter des loannes Klimakos. Detail einer Vierfelderikone, russisch, 1. Hälfte 17. Jahrhundert. Ikonen-Museum Recklinghausen (Im·. Nr. 913).
ZU EINER RECKLINCHÄUSER \"J ERFELDEHIKONE
133
Abb. 3: Lobpreis der Gottesmutter. Detail einer Vierfelderikone, russisch, 1. Hä lfte 17. Jahrhundert. Ikonen-Museum Recklinghausen (Inv. Nr. 913).
134
EVA HAUSTEIN-BARTSCH
Abb. 4: Das Leben der hl. Maria von Xgypten. Detail einer Vierfelderikone, russisch, 1. Hä lfte 17. Jahrhund ert. lkonen-i\luseum Recklinghausen (Inv. Nr. 913).
ZU EINER RECKLINGHÄUSER YI ERFELDERI KONE
135
Abb. 5: Die Auferweckung des Lazarus. Detail einer \lierfelderikone, r ussisch, 1. Hä lfte 17. Jahrhundert. Ikonen-Museum Recklinghausen ( l nv. Nr. 9 13).
136
EVA HAUSTEIN-BARTSCH
Abb. 6 : \'ierfelderikone mit Darstellungen der Passion Christi, Privatbesitz, Foto: Ilodegon-Centre Den Haag - iederlande.
The rr Age of Iconoclasm » ?
The period between 726/30 and 843 is known as the « Age of Iconoclasm )). Well over a century of Byzantine history characterised by a theological dispute. There is no corresponding Age of Arianism, Age of Monothelism, of Monenergism or Age of Prohibition of Discussion of -isms. Iconoclasm alone names an age. Then was it an age where nothing happened? Or did this theological question really touch the population of the Byzantine empire more closely than anything? Such an issue was bound to become theological, but is that how it began, or did this development in fact remove the whole business from the field Leo III was concerned with? Modern historians have devoted considerable study to the theology of the icon controversy, and there is no doubt that, on either side, it is sometimes profound and rewards study, as also that it represents one aspect of the history of the period. But the incident in the Life of St Stephen Junior, with the soldiers interpreting the words he is singing, -r;wv E:µwv 1-oy~crµwv A1Jcrcixl 1 , as straightforward reference to themselves as brigands, is perhaps instructive: theology, like physics today, was technical stuff, in the wind, but not really understood outside the small number of people who studied it. At the same time, the Emperor was no monk in a cloister; he was the decision-maker faced with God's wrath and the imperative need to propitiate Hirn quickly. Indeed the theological justifications were perhaps not relevant to practice, which may have been Leo's real concern; though dated a century later, Michael II's letter of an. 824 to Louis the Debonnaire may be quoted : They used to place lights before [the images], incense them ... chant hymns to them and pray to them for assistance. Offen they dressed them up [linteaminibus circumdabant] and took them for godparents to their children [St Theodore Studite warmly congratulates 1
PG 100, 1125A.
138
PA TRI CIA KARLIN-HA YTER
an iconodule who had so dorre]. Others, desiring to assume monk's habil, disregarded the pious persons who would f ormerly haue received their hair, and had images brought and let their hair fall into [the images'] bosom, so to speak. Same priests and clerics scratched paint from the images, mixed it with the offering and the wine, and this was the oblation they gave, after blessing, to those wishing to partake of communion 2 . Fearing that this sort of behaviour looked dangerously like « falling down and worshipping » - which was forbidden by God (Deut. 5.9) as no one tried to deny - lconoclast Emperors may not have immediately perceived the issue in terms of true humanity and circumscribability. Nor does the evidence suggest that objection to iconoclasm either was immediately theological. The letters in defence of images of St Germanos, patriarch of Constantinople when the affair broke out, have seemed, coming from the head of the eastern Church, unimpressive, even disappointing: apart from warnings against 'innovating', they are practically unconcerned with either theology or idolatry; Germanos is worried by a quite different aspect of the question: on the one hand he does not want any more in-fighting, and the injunction to Constantine of Nacoleia to avoid scandalising the least of these little ones or upsetting the Christian people is coupled with suspension from performing the liturgy if he continues - suspension not on grounds of heresy but of indiscipline. At the same time Germanos does not want to play into the hands of Jews, whose attacks on Christian images had already called forth replies in their defence, nor into those of the more recent l\Ioslem adversary. Ostentatious condemning of icons as idolatry, admitting the Church had been in such grievous error, would be playing into the hands of Jews and Moslems. He therefore demonstrates at some length that their use is legitimate, but there is no sign he considered it requisite, so long as abstention respected their use by others 3 .
2 Herman HENNEPHOF, Textus byzantinos ad iconomachiam perlinenles, Leiden 1969, 102, p.39. 3 Sancti Germani Patriarchae CP, Epislolae dogmalicae: 2, ad Joannem ep. Synadensem (PG 98, 156-161); 3, ad Constantinum ep. Nacoliae (PG 98, 161-3); 4, ad Thomam ep. Claudiopoleos (PG 98, 163-188): i:~ lhw.v·rnc; cpuP.&rrscrEhi ~µiXc; XP~ ·nxc; -ri;:,v 7tpa:yµ&-rwv xa:ivo-roµla:c;· xa:t µaf.icr-ra: ll7tou -ro~c; i:v -r?j 7tlcr-rsi -rou Xpicr-rou Aa:oLc; 66puß6c; -ric; xa:t crxa:vMP.wv i'm66scric; 7ta:pa:xoAou6e:L 165D.
THE
« AGE
OF ICONOCLASM
»?
139
Leo III does not seem to have been a theologian and the probability is that he was essentially concerned with the prevalence of what looked to him like bowing down to images and worshipping them ; however, the biblical interdiction begins Thou shalt not make„. (5.8) and, not unnaturally, he saw the command as a whole; but theology took over and the great business became proving that, in the New Dispensation, God incarnate could be represented. Condemnation of holy images was nothing new in Christian thinking. lt had long been one of its tendencies, nor did it derive exclusively from Jewish Law. Such expressions as voe:piX oucrlrx., appealed to by Eusebius in his condemnation of icons 4 , belong to the Greek side of Christian thinking 5 . But it had remained, however strongly feit, a matter of personal choice. Public setting up of images by the Emperor did not change this. His forbidding them did. lt was not the first time the Emperor had meddled with Christian religious issues. The tradition goes back to Constantine the Great, with opposition from the Emperor's own subjects already present; at Nicaea they, not he, had been the heretics. But this opposition had taken a new turn. To one reading Germanos it seems almost within the bounds of possibility that Iconoclasm might not have become a heresy without the monastic factor. Peter Brown writes : « it became brutally plain for the first time that either the bishop or the holy man must be the moral arbiter of Byzantium ». The opposition between the bishop and the monk was certainly out in the open. But as far as holy man goes, there are essentially, at the time, two kinds of holy men, represented well enough by St Theodore Studite on the one hand, and J oannikios on the other 6 • The difference between real cenobites and open-air holy
4 Leiter to Conslanlia, HENNEPHOF 110 §5, p.43. 5 Cf. e.g. V01JT& ihT()( xd &crwµ()(T()( s'i01J„. TYiv tXA'Y]füvTiv oucr[()(V, Plato, Soph. 246b. 6 Theodore did not think very highly of Joannikios: 38 .„'Exhw oi5v o n:()(TYiP 'Iw()(vv[xwUA()(X[cr61JJ (&rrsx~pu~sv) l'empereur et a declare !' Italie independante (·r-ljc; ßounP.dac; ... &rrl:crT1Jcrsv). Donc Je pape avait quitte Je terrain purement rcligieux et avait pe.netre dans celui de Ja politique. 35 Theophane, 409, 16: sP.sy~ac; Tov AfovT, Schotenhof - Schoten BrnLIOTECA « LuIGr GRAssr )>, Dipartimento di Studi storico-artistici, archeologici e sulla conservazione - Roma Jean BLANKOFF, prof. emeritus U.L.B. - Bruxelles Raymond BoGAERT, ere-gewoon hoogleraar Universiteit Gent Gent Archimandrite BoNIFACE (LuYKx), Fr. Abbot of Mt. Tabor - Holy Transfiguration l\lonastery, Redwood Valley, CA (USA) Erik & Lut BoNTE-VANDENSTEEN - Gent l\Iarc & Therese BooNE-DE HEMPTINNE, Universiteit Gent - SintAmandsberg A.A. BREDIUSSTICHTING - Hemen (NL) Hubert & Aldegonde BRENNINKl\IEIJER - Sint-Genesius-Rode Guillaume BüscHER, Dr. & Mevr. - Antwerpen Paul CANART, Vice-Prefet de la Bibliotheque Vaticane - Citta del Vaticano Krijnie N. CrGGAAR - Leiden Leon CLAEYS - Stalhille-J abbeke Els CoPPIETERS-DE BucK - Gent Jan P. DEBERGH, ere-ambassadeur - Deurle Kris & Tine DE BoEL-VERBEKE - Merelbeke J ohan DE BoosE, Dr. - Beerlegem Luc & Anita DE BRoE-DE WEER - De Pinte Armande DE BusscHER, E.P.F.C. (U.L.B.), Inst. J.-P. Lallemand & C.E.S.E. - Vorst-Brussel Agnes DECKMIJN-VoorrnECKERS - Brugge Frans DECKMIJN, Dr. med. - Brugge Jose & Anne-Marie DECLERCK-VANDAMME - Gent Georges & Maria DECLERCQ-CROCHON - Gent
386
KRISTOFFEL DEMOEN
Rik & Eliane DECLERCQ-DE YLIEGHERE, - Vlissingen (NL) P. Tillo DECLERCQ, Abdij der Trappisten - W estmalle Miet & Maarten DE DECKER - Lovendegem J\Iarc DE GROOTE - Brugge Luc DE GRAUWE, prof. Universiteit Gent - Sint Amandsberg Luc DEJONCKHEERE, directeur K.L.B.O. Campus Ten Doorn Eeklo Ludo DE LANNOY, hoogleraar Universiteit Gent - Rumst Roland DEMEULENAERE, Corpus Christianorum - Brugge Edwin & Greta DE MEYERE-VERHAEGHE - Antwerpen Erik & Sabine DE MEYERE - Kortrijk Anne-Marie & Guido DEMOEN - Lovendegem Kristoffel DEMOEN, F.W.O./Universiteit Gent - Nevele Gilbert DE NEvE, ir„ adjunct-kabinetchef l\Iinisterie van Begroting Aalter Luc & Ria DEQUEKER-GoossENAERTS, prof. Katholieke Universiteit Leunn - Sint-Amandsberg Hilde & Leo DE RrnDER-SYMOENS, Universiteit Gent/Vrije Uninrsiteit Amsterdam - Lovendegem Reginald DE ScHRIJVER, Katholieke Universiteit Leuven - Leuven Jacques & Christiane DE SMET-STEVENS - Gent Agnes DETOBEL - Leuven Anne Duttoux-TrnoN, U.C.L. - Court-St.-Etienne Alfred & Ireen Du.JARDIN-V AN DE WoESTI.JNE - Gent Wilfried DuMON, gerechtsvicaris bisdom Brugge - Brugge EmzroNI ÜRIENTALIA CuRISTIANA, Pontificio Istituto Orientale Roma Dom Godfried-Erik FEYS, Sint-Pietersabdij Steenbrugge - Brugge Suzanne F1AssE - Brussel J os. FRANCIER, erebestuurdirecteur Rijksuniversiteit Gent - Gent1\Iariakerke Luc FRAN