De Sint-Pieterskerk Te Leuven: Geschiedenis, Architectuur En Patrimonium 9789042929715, 9042929715

In het centrum van Leuven staat de monumentale Sint-Pieterskerk. Ze werd in de vijftiende eeuw opgetrokken onder de leid

183 65 50MB

Dutch; Flemish Pages [445] Year 2022

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Inhoud
Na vijfendertig jaar restauratie
Inleiding
De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk
De torens: onafgewerkte dromen
De verdwenen huisjes rond de kerk
De restauratiegeschiedenis 1851 – 1914
De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw
De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk
Het archief van het Sint-Pieterskapittel
Van wie is de Sint-Pieterskerk?
Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw
Een zestiende-eeuws altarenplan
Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten
Een universiteitskerk 1425-1797
Primusvieringen
De muziekbeoefening: ca. 1400–1797*
Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers
Recollectio Festorum Beate Marie Virginis
Schatkamer tussen hemel en aarde
Dieric Bouts
Het gotische koordoksaal
Het triomfkruis
De sacramentstoren
De preekstoel
Het koorgestoelte
De Sedes Sapientiae
Twee graftombes
De glasramen
Vijf eeuwen edelsmeedkunst
Liturgische gewaden
De laatgotische beschildering
De restauratie van de gewelfschilderingen in het schip en het transept
Drie topwerken in New York en in Brussel
Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)
Geraadpleegde literatuur
Namenregister
Personalia
cd
Recommend Papers

De Sint-Pieterskerk Te Leuven: Geschiedenis, Architectuur En Patrimonium
 9789042929715, 9042929715

  • 0 0 0
  • Like this paper and download? You can publish your own PDF file online for free in a few minutes! Sign Up
File loading please wait...
Citation preview

De Sint-Pieterskerk te Leuven Geschiedenis, architectuur en patrimonium

PEETERS

D E S I N T- P I E T E R S K E R K T E L E U V E N

4 Redactie G i l b e r t Hu y b e n s . B r e c h t D e w i l d e . K o G o u b e r t

Dit boek werd gerealiseerd met de steun van

De Sint-Pieterskerk te Leuven Geschiedenis, architectuur en patrimonium Onder de redactie van

Gilbert Huybens, David Mellaerts, Brecht Dewilde Julie Aerts, Anna Bergmans, Marjan Debaene, Jeanine De Landtsheer (†), Brecht Dewilde, Frans Doperé, Maria Gilleir (†), Ko Goubert, Barbara Haggh-Huglo, Gilbert Huybens, Karin Keutgens, David Mellaerts, Eddy Put, Eugeen Schreurs, Yves Vanhellemont, Annelies Vercruysse, Luc Verpoest

Ecclesiae animarum curam habentes Lovanii (quas Parochias vocant) sunt numero V. Olim in Urbe unica erat D. Petro sacra, cujus Basilica eâ Symetria constructa est, ut cum ipso artificio puchritudo, ex quae certare videatur. Diceres uni vivoque saxo exciso dedolatum non opus coagmentatum.  Van Gestel 1725, deel 1, p. 150

De kerken die voor de zielzorg instaan in Leuven (parochies genaamd) zijn met vijf in aantal. Vroeger was in de stad het aan Sint-Pieter gewijde heiligdom het enige waarvan de basiliek met zo’n symmetrie is opgetrokken, dat met het kunststuk zelf een schoonheid ontluikt die haar gelijke niet heeft. Je zou haast zeggen dat zij uit één enkel rotsblok is gehouwen en niet een samengeflanst maaksel is.

Voorkant van het boekomslag: Het gotische koordoksaal met het triomfkruis in de Sint-Pieterskerk. © Cedric Verhelst voor meemoo. Art in Flanders

© 2022, Peeters Publishers, Leuven Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. D/2022/0602/115 ISBN: 978-90-429-2971-5 eISBN: 978-90-429-5077-1 Printed in Belgium

IV

Zeventiende-eeuwse tekening van de Grote Markt. Petrus Divaeus, Rerum Lovaniensium. © sal-oa, 38, afb. tussen fol. 9-10 Bovenaan: Structura interior Templi, decor exteriorque Curiae, habent similem vix reor orbe locum. De aanblik van het kerkinterieur en de gevelpracht van het stadhuis moeten in schoonheid – en het is nauwelijks te geloven – niet voor elkaar onderdoen. Twee engelen, met het wapenschild van de stad, steken de lofbazuin. Op de vlag van het rechter instrument staat: S[enatus] P[opulus] Q[ue] L[ovaniensis] – De magistraat en het volk van Leuven. Onderaan: Templum divi Petri. Forum. Domus Civica et domus Gildanum. De Sint-Pieterskerk, het Marktplein, het Stadhuis en het Gildenhuis [de Tafelronde].

V

Inhoud

Na vijfendertig jaar restauratie

viii

Dirk Vansina

Tijdeloos de tijd

x

Jos Stroobants

Inleiding

xii

G.H., D.M. & B.D.

Geschiedenis van een markant gebouw 1.1

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

1

Frans Doperé & David Mellaerts

1.2

De torens: onafgewerkte dromen

40

Yves Vanhellemont

1.3

De verdwenen huisjes rond de kerk

62

Gilbert Huybens & Luc Verpoest

Het ‘tweede leven’ van de Sint-Pieterskerk: restauratiegeschiedenis 2.1

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

72

Luc Verpoest

2.2

De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw

2.3

De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk

102

Luc Verpoest

106

Annelies Vercruysse

2.4

Het archief van het Sint-Pieterskapittel – ‘Ravages en ruïnes’

110

Eddy Put

2.5

Van wie is de Sint-Pieterskerk?

116

Gilbert Huybens

Brandpunt van het religieuze en culturele leven 3.1

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de - 18de eeuw Devotie en visuele cultuur

3.2

Een zestiende-eeuws altarenplan

118

Brecht Dewilde

142

Brecht Dewilde & Gilbert Huybens

3.3

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

3.4

Een universiteitskerk 1425–1797

148

Gilbert Huybens

218

Julie Aerts

3.5

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

226

Eugeen Schreurs

3.6

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

244

Gilbert Huybens

3.7

Recollectio Festorum Beate Marie Virginis Een liturgisch feest met gezangen van Guillaume Du Fay (1477-1797) Barbara Haggh-Huglo

VI

Inhoud

264

Levend museum: blikvangers 4.1

Schatkamer tussen hemel en aarde

268

Marjan Debaene

4.2

Dieric Bouts

276

Maria Gilleir (†) & David Mellaerts

4.3

Het gotische koordoksaal

283

Gilbert Huybens

4.4

Het triomfkruis

294

David Mellaerts

4.5

De sacramentstoren

4.6

De preekstoel

296

David Mellaerts

299

Gilbert Huybens & David Mellaerts

4.7

Het koorgestoelte

304

David Mellaerts

4.8

De Sedes Sapientiae

308

Jeanine De Landtsheer (†)

4.9

Twee graftombes

315

David Mellaerts

4.10

De glasramen

4.11

Vijf eeuwen edelsmeedkunst Een schat aan verhalen (ca. 1440–1950)

4.12

Liturgische gewaden

4.13

De laatgotische beschildering

318

Gilbert Huybens

326

Ko Goubert

350

Gilbert Huybens & Ko Goubert

356

Anna Bergmans

4.14

De restauratie van de gewelfschilderingen in het schip en het transept

364

Karin Keutgens

Drie topwerken in New York en in Brussel 5.1

De laatgotische arendlezenaar

374

5.2

Triptiek met het leven van de heilige Nicolaas

376

5.3

Triptiek van de Broederschap van de heilige Anna

378

Gilbert Huybens, David Mellaerts & Brecht Dewilde

Bijlagen Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802–2022)

382

Lijst van kanunniken die in de Sint-Pieterskerk werden begraven

388

De luizenvanger van Sint-Pieter

389

Gilbert Huybens

Geraadpleegde literatuur Namenregister Personalia

390 405 410

CD Muziek van en voor de Leuvense Sint-Pieterskerk

412

Inhoud

VII

Na vijfendertig jaar restauratie O p  d e c e m b e r     s ta rt t e n d e r e s tau r at i e w e r k e n aan de Sint-Pieterskerk, een onderneming van lange adem. In 2004 kwamen de werken echter in een stroomversnelling dankzij Edgard Goedleven († 2018), toenmalig hoofd van het Bestuur Monumenten en Landschappen, nu Agentschap Onroerend Erfgoed. De goedkeuring van een meerjarensubsidie voor de kerk zorgde ervoor dat sindsdien de restauratie jaar na jaar ononderbroken kon worden verdergezet. De meeste Leuvenaars herinneren zich hun Sint-Pieterskerk in de stellingen, eerst aan de buitenzijde, later binnenin. Sinds maart 2020 is de restauratie van zowel het exterieur, het interieur en het kunstpatrimonium afgewerkt na 35 jaar restauratiewerken. Tijdens de werken werden de architecten geconfronteerd met een dubbele uitdaging: welke ingrepen waren noodzakelijk en welke technieken zouden ze hiervoor gebruiken? De restauratietechnieken zijn gedurende die vijfendertig jaar geëvolueerd en onder toezicht van experten zijn verschillende nieuwe procedés op hun bruikbaarheid en duurzaamheid onderzocht en op testoppervlakken toegepast. In zekere zin is onze kerk dus een laboratorium geweest voor weloverwogen experimenten die een inspiratiebron zijn gebleken voor andere restauraties. Hierbij enkele opvallende aandachtspunten. Bij de start van de buitenrestauratie ging men uit van een ‘harde restauratie’ waarbij veel gevelsteen vervangen werd. Naarmate de restauratie vorderde, werd eerder ‘zacht’ gerestaureerd : de oude gevelsteen bleef zoveel als mogelijk behouden. Wie aandachtig kijkt, kan die evolutie opmerken. De reiniging van het parement gebeurde door een lichte beschildering met ‘kalkmelk’ waardoor de storende grijze voegen niet meer zichtbaar zijn. Zo wordt de verticaliteit van het gebouw, typisch kenmerk van de gotiek, extra geaccentueerd. Een aantal gewelfschilderingen dateert uit de vijftiende eeuw, andere zijn twintigste-eeuws. Ze werden blootgelegd en accuraat VIII

Na vijfendertig jaar restauratie

gerestaureerd. Ontbrekende fragmenten werden aangevuld met een schaduwschildering waarbij er een zichtbaar onderscheid is tussen origineel en toevoeging. Op voorstel van de kerkraad werd gekozen voor een vloerverwarming. Deze ingreep wierp bij de conservators, verantwoordelijk voor de beveiliging van de religieuze kunstcollectie, vragen op in verband met de invloed van de luchtvochtigheid en de temperatuur op de kunstwerken, zoals bijvoorbeeld op de houten panelen van de triptieken van Dieric Bouts. Architecten moesten nu twee heren dienen. De warmteregeling werd afgestemd op mens èn erfgoed. Voorheen was het schip, waar de kerkdiensten worden gehouden, gescheiden van het koor, eertijds het Museum voor Religieuze Kunst. Door het verwijderen van de glazen scheidingswand tussen beide kerkdelen is het ruimtegevoel enorm toegenomen. Vandaag zijn de meeste kunstvoorwerpen in hun oorspronkelijke omgeving te zien. Kerk en museum vormen voortaan één geheel. Zo was het onze plicht om deze waardevolle erfenis van onze voorouders met zorg over te dragen aan de volgende generaties. De Sint-Pieterskerk is immers een deel van ons Leuven-zijn: hoofdkerk, toeristische trekpleister, museum, herinnering aan ons verleden... In dit boek komen deze aspecten, samen met vele andere wetenswaardigheden, uitvoerig aan bod. Dankzij de inzet van auteurs, instellingen, bruikleengevers, fotografen, de vormgever en drukkerij-uitgeverij, evenals de musici-uitvoerders en de sponsors die de bijgevoegde luister-cd hebben gerealiseerd, is deze publicatie, na vijfendertig jaar restauratie, de parel aan de kroon van onze Leuvense hoofdkerk, een onmiskenbaar verfijnd meesterwerk van de Brabantse gotiek.

Dirk Vansina Schepen van openbare werken, restauraties, jeugd en burgerzaken Na vijfendertig jaar restauratie

IX

Tijdeloos de tijd Bij de beëindiging van de restauratiewerken aan de Leuvense Sint-Pieterskerk i

de kerk

Wéét: tegen al de oude leerstellingen in, en ondanks ingekleurde restauraties en verhalen, kent de tijd hier geen genade, noch geduld met pest, gebed en wierook, oud gezang noch aalmoezen of vroom geloof;  genadeloos heerst tijd, en wild en straffeloos gaat hij tekeer  in verf en steen, als roest in ijzer, woorden en gewrichten; tijdeloos is tijd… maar niet in ons. ii

de sacramentstoren

De binnenwaartse toren: stenen sacrament, wanhopige verwijzing naar oneetbaarheid  van leven; want hoe zou de wereld opengaan? tenzij: in levend brood van elders, levend woord uit al te menselijk een mond, in zondigheid (noodzakelijk verlies van onschuld en geduld) bewarende het uitzicht, torenhoog verhaal voor ons: wij, middeleeuwse honden in een kerk. iii

de zolderingen

Maar welke stenen hemel is het dan die hen hier overkoepelde ver boven al te aards een bloedtoernooi? beschermde toen een wapenschild  ginds hoog zijn opdrachtgever voor het zwart gat van   de eeuwigheid? was het zorgvuldige chemie van verf en aandacht, kennis, traag geduld en liefde? of bloeddorstigheid van zwaard en knots? (waar wij naar opzien hult zich in een wierookwolk.) iv

Fiere Margriet

Zie: zwarte lust, en dood; zij eisen tegenwicht in maagdenbloed en nacht; de stad zingt het verhaal, tot gruwelijke lering en tot volks vermaak, en siert haar nóg – bevorderd tot een koperen schrijn – met bloemenhof en kaarsen, en met gotisch licht  gefilterd door het grote west-raam: schijn die zacht doorheen het schip drijft, echo van geprevel dat  haar nu voorgoed tot maagdom en tot spijt verdoemt.

X

Tijdeloos de tijd

v

de koorluchter

Een duizendvoudig licht ontsnapt uit dichte kern en vuurt het alleroudst verlangen aan dat broeit en schroeit en binnenin tekeergaat, spiegelend wat ons van kinds af aan rond tafel, boek en lied werd aangezegd: er ís een opening op meer dan dit, ons al te alledaags en klein vandaag; er is dit licht dat lichtend wenkt én duwt, en ons verplicht tot blijvend uitzicht voor wie na ons komt. vi

de makers

Zij waren velen: dromers en bedenkers, vroom misschien of bang, soms ijdel, ruwe bouwers of een hongerige nietsnut plots met vrouw-en-kind, smid, theoloog of zanger, tekenaar, een paap  of klerk, een speelman (geniaal of niet)…; door hen: dit huis; zij allen: de bewoners van een droom  die duren zou, de tijden door tot op vandaag – wij zijn hun erfgenamen, zijn hun schuldenaars. vii

de stad 

De stad ligt, zondig als vanouds en zeer versteend, zichzelf te zijn rondom het eiland van haar kerk:  een ongemakkelijk en broeierig verhaal met hoofdstukken van pest, verraad en oorlog, maar een feniks ook (tot wat heropgestaan?), een nest, een vrijplaats, en een lied dat woordeloos zijn ziel bewaart, zijn oudste testament, een sacrament van licht, tijdloze tijd (misschien) – maar niet in ons.   Jos Stroobants

Tijdeloos de tijd

XI

Inleiding Op vrijdagavond 6 maart 2020 werd de Sint-Pieterskerk, na 35 jaar gedeeltelijke afsluiting voor restauratiewerken, officieel met een concert ‘heropend’. Samen met de twee andere gerestaureerde monumenten – het Stadhuis1 en de Tafelronde2 – beheerst zij al eeuwenlang het centrum van Leuven. Dankzij de bouwmeesters Sulpitius van Vorst (†1439)3 en Matheus de Layens (†1483)4 vormen ze historisch en architecturaal één harmonieus geheel.

1 Maesschalck & Viaene 1977; Huybens 2012. 2 Dewilde & Huybens 2016. 3 Zie bijdrage Frans Doperé, p. 17-18. 4 Maesschalck & Viaene 1998. Zie bijdrage Frans Doperé, p. 25-26. 5 Uytterhoeven 2002, p. 33. 6 Zie bijdrage Julie Aerts, p. 221. 7 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 119-120. 8 Midden januari 1798 was er zelfs sprake haar af te breken om de Grote Markt te vergroten: Van Even 1895/2001, p. 196-197. 9 Deze prentbriefkaart dateert van 1915. Voor de brandende kerk ziet men de ‘kapelaanshuisjes’: die waren al enkele jaren voor de uitbraak van de oorlog afgebroken. Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. 68.

XII

De vroegste archeologische sporen van de Sint-Pieterskerk klimmen op tot begin elfde eeuw, maar het is aannemelijk dat er al in de negende eeuw een bedehuis op die plaats heeft gestaan. In 1054 kreeg Sint-Pieter het statuut van collegiale kerk nadat de Leuvense graaf Lambert ii (†1054) een kapittel aan de kerk verbond. Een oorkonde van 1140 maakt duidelijk dat Sint-Pieter de hoofdkerk was waaraan de overige bedehuizen in de stad onderhorig waren. De kapelanen werden benoemd door het Sint-Pieterskapittel en hadden beperkte bevoegdheden: ze mochten enkel de sacramenten van de biecht, de eucharistie en het heilig oliesel toedienen. Doopsel, huwelijk en begrafenis dienden te geschieden in de hoofdkerk. In 1252 werd de stad opgedeeld in vijf parochies.5 Met toestemming van paus Innocentius iv (1195-1254) scheidden de parochies van Sint-Geertrui, SintJacob, Sint-Kwinten en Sint-Michiel zich af van de moederparochie Sint-Pieter. De pastoors van de nieuwe parochies kregen volwaardige bevoegdheden. Het Sint-Pieterskapittel behield evenwel het recht om de pastoors voor te dragen. Als gevolg van de verkaveling van de moederparochie moest het Sint-Pieterskapittel belangrijke inkomsten derven. Ter compensatie betaalden de nieuwe parochies een jaarlijkse belasting die, zo blijkt uit de beschikbare gegevens voor 1252, 1360 en 1480, in verhouding stond tot de reële inkomsten van iedere parochie. Uit die gegevens blijkt dat Sint-Pieter al die tijd de belangrijkste parochie bleef. Niettemin namen de randparochies een substantieel deel van het kerkelijk en godsdienstig leven voor hun rekening. Vanaf de veertiende eeuw deed de westtoren van Sint-Pieter dienst als belfort en ook de stadsprivileges en stadszegels werden er bewaard. Dankzij een bul van paus Eugenius iv (1383-1447) van 1443 was de kerk bovendien nauw verbonden

Inleiding

met de universiteit. Tien kanunnikenprebendes van het Sint-Pieterskapittel waren voorbehouden aan professoren. De proost van het kapittel was tevens kanselier van de universiteit, in welke hoedanigheid hij de academische graden toekende.6 Het merendeel van de ambachten en gilden hadden hun altaar of kapel in de Sint-Pieterskerk.7 Hoewel de huidige gotische kerk, die grotendeels dateert uit de vijftiende eeuw, niet gespaard bleef van onheil, herrees ze steeds opnieuw als een feniks uit haar as: in 1458 werd ze geteisterd door een zware brand; in 1570 en 1603 stortte een deel van de westtoren in; in de periode november 1797 – januari 1800 werd ze als stal gebruikt door de Franse revolutionairen;8 tijdens de twee wereldoorlogen, namelijk bij de brand van Leuven (25-26 augustus 1914) en een geallieerd luchtbombardement (11-12 mei 1944), liep ze zware schade op.

Afb. 1 De Sint-Pieterskerk staat in brand: augustus 1914.9 Leuven, privéverzameling

Afb. 2 De Sint-Pieterskerk na de brand. Lithografie van Gustave Fraipont (1849-1923). Leuven, privéverzameling

Architectonisch wordt deze kapittelkerk met kathedraalallures,10 als een opmerkelijk voorbeeld van de gotiek in Brabant beschouwd.11 Belangwekkende restanten van de romaanse crypte en twee praalgraven illustreren de band tussen de Sint-Pieterskerk en de hertogen van Brabant. Vijftiende-eeuwse kunstwerken, in het bijzonder het beeld van de Sedes Sapientiae, de twee triptieken van Dieric Bouts, de sacraments-

toren en het monumentale koordoksaal met het triomfkruis van Jan ii Borman zijn blikvangers en vormen een apotheose van meesterschap en pure schoonheid. De kapellen, met bijbehorende maar in onbruik geraakte altaren in de noordelijke zijbeuk, zijn relicten van rijke corporaties die er, tot 1795, hun belangrijke sociale en culturele positie demonstreerden.

Inleiding

10 Doperé 2004. Enkele afmetingen: de kerk is 92,50 m lang x 26,95 m breed x 25,15 m hoog; het koor is 31,20 m lang x 9,45 m breed; de kruisbeuk (transept) is 40 m lang; de zijbeuken zijn 5,50 m breed x 12,50 m hoog. De drie beuken zijn gescheiden door 28 pijlerbundels. Er zijn 28 kapellen, waarvan 15 in het koor, en 90 grote ramen. De buitengevels hebben 48 steunberen, 26 luchtbogen en 38 waterspuwers. 11 Lemaire e.a. 1971, p. 218.

XIII

Oud en nieuw onderzoek De eerste, volwaardige studie over de Sint-Pieterskerk verscheen in 1858: Monographie de l’église de Saint-Pierre à Louvain. De nog jonge auteur, Edward Van Even (1821-1905), sinds 1853 stadsarchivaris, beschikte toen over een arsenaal aan archivalia opgeborgen in de weinig toegankelijke ruimten van het oude stadhuis en de kerk. Daaruit distilleerde hij een vrij gedetailleerd verhaal over de ontstaansgeschiedenis van de romaanse en de gotische kerk en het interieur en zijn kunstschatten. In een korte epiloog drukte hij de wens uit dat wanneer de kerk ooit zou worden gerestaureerd, zij in haar ‘oorspronkelijke staat’ zou worden hersteld. Tevens deed hij een oproep tot godvruchtige personen – meer bepaald ‘favorisées de la fortune’ – om, zoals in het verleden, financiële steun te verlenen om het interieur te verfraaien. Dat gebeurde inderdaad in het begin van de twintigste eeuw toen een reeks glasramen in het koor en de kooromgang werd geplaatst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden deze glasramen echter vernield. De monografie werd integraal overgenomen in Louvain monumental (1860, p. 167-210) en, 35 jaar later, in Louvain dans le Passé et dans le Présent (1895/2001, p. 310-371) bijgewerkt.

Afb. 3 De verwoesting van het noordtransept in mei 1944. Leuven, privéverzameling

12 Vander Heyden-Reekmans 1981.

XIV

Inleiding

Omzeggens alle latere publicaties over de Sint-Pieterskerk zijn schatplichtig aan Van Even, alsook aan de monografie (ca. 1904) van onderpastoor Eugène Vander Heyden, die in 1981 werd uitgegeven.12 Voor het monument in augustus 1914 werd verminkt, hebben beide auteurs het nog kunnen beleven en aan de hand van nog bestaande archieven kunnen beschrijven. Voor hedendaagse onderzoekers is het gebrek aan fundamenteel bronnenmateriaal, voornamelijk van het echte kerkarchief, evenwel een handicap. Zijn er nog fragmenten, waaronder rekeningen en akten, over verschillende archiefdepots verspreid, toch bieden ze geen allesomvattend beeld van de kerk. Zo zijn er lacunes in verband met de bouwgeschiedenis, waaronder de aankoop en verwerking van bouwmaterialen en de werkomstandigheden en verloningen van de bouwvakkers; in verband met de organisatie van het kapittel en de kerkfabriek en het door hen gevoerde beleid; met de relatie die het kapittel onderhield met het stadsbestuur en de universiteit; met de aanwerving, het statuut en de bezoldiging van kapelaans en muzikanten; met de aankoop van kunstobjecten waaronder beelden, schilderijen, liturgisch vaatwerk, gewaden, boeken, muziekinstrumenten en -partituren; met de toekenning en de administratie van kapellen en altaren aan allerlei verenigingen en hun activiteiten; met de

Afb. 4 De zuidkant van de Sint-Pieterskerk met de voorziene, maar nooit gerealiseerde westtorens. Vroeg-achttiende-eeuwse gravure: Petrus Divaeus, Rerum Lovaniensium. © sal-oa, 39, tussen fol. 6-7 oMnIa CaDUnt. Insignis Ecclesia Collegiata D[ivi] Petri Lovanii. Alles vergaat [1606]. De vermaarde collegiale Sint-Pieterskerk van Leuven.

Afb. 5 a. De zuidkant van de Sint-Pieterskerk na de brand van 1914.

b. Op de zonnige ochtend van Palmzondag 2022.

© kik-irpa

© Foto Raoul Daniels

Inleiding

XV

13 Voor wat het Stadsarchief betreft, werd het verwijzingssysteem naar het oude archief grotendeels op punt gesteld. Tussen 1929 en 1932 had de toenmalige Algemeen Rijksarchivaris Joseph Cuvelier (1869-1947) meer dan 12.000 archiefstukken van een nieuw plaatsingsnummer voorzien. Sindsdien zijn de door Van Even gebruikte verwijzingen, waaraan nog steeds wordt gerefereerd, niet meer van toepassing. 14 Ceunen & Veldeman 2004, p. 261-262.

XVI

organisatie en het parcours van de jaarlijkse processies binnen en buiten het kerkgebouw et cetera. Op een aantal van die vragen werd, op basis van steekproeven in het Rijksarchief te Brussel en te Leuven, alsook in het Stadsarchief Leuven, waar alle stadsrekeningen en magistrale resoluties gaande van midden veertiende tot eind achttiende eeuw, evenals de boekhouding van verschillende ambachten, worden bewaard, geen definitief maar toch een aanvullend antwoord geboden. Daarbij kwamen nieuwe en verrassende feiten aan het licht waardoor bestaande inzichten konden worden bevestigd of weerlegd, vervolledigd of herschreven.13 In het onderzoek ging eveneens veel aandacht naar secundaire literatuur en naar het illustratiemateriaal dat zorgvuldig werd geselecteerd. Van de kerk en haar interieur bestaan immers vrij veel tekeningen, gravures, schilderijen, lithografieën en, vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw, ook foto’s. Bekend zijn de geschilderde kerkinterieurs van Hendrik ii Van Steenwijk (ca. 1580-1640)/Frans Francken (1581-1642) en Wolfgang De Smet (16171685) (zie p. 134 en 135). Bovendien is er de perspectieftekening (ca. 1610) van de Grote Markt door Jean-Baptiste Gramaye (1579-1635), die als kopergravure in het prentenkabinet van m Leuven te vinden is (zie p. 45), evenals de op de volgende pagina’s afgebeelde gravure van Jacob Harrewijn (1660-1727). In de negentiende en twintigste eeuw hebben binnen- en buitenlandse kunstenaars beelden geschetst van het gebouw en zijn interieur. Voor Leuven waren dat onder meer Pierre Barella (1797-1862), een Zwitser die in 1826 in Leuven huwde en er het beroep van lithograaf en marchand d’estampes heeft uitgeoefend, de schilder-tekenaars Jules Victor Génisson (18051860: van 1840 tot 1851 werkzaam in Leuven), Pierre Vervou (1822-1913), Bernard Van Gobbelschroy (1825-1870), Joseph Maswiens (1828-1880), Henri Otto (1836-1912), Adolf Van Elstraete (1862-1939), Alfred-Napoléon Delaunois (1875-1941), Ernest Faut (1879-1961), Frans Nackaerts (1884-1948) en Paul Victor Maes (1924). Van François Bossuet (1798-1889), Gustave Simonau (1810-1870), François Stroobant (1819-1916) en Gustave Fraipont (1849-1923) uit Brussel zijn schetsen en lithografieën bekend en van de beroemde William Turner (1775-1851) uit Londen, Johannes Bosboom (1817-1891) uit Den Haag en de Duitser Max Slevogt (1868-1932) zijn tekeningen en aquarellen bewaard. In 1865 realiseerde Edmond Fierlants (1819-1869) uit Brussel de allereerste foto’s. In 1924 bracht de Leuvense beeldhouwer Louis Jotthier (1866-1934) de brand van Leuven en de Sint-Pieterskerk in beeld op het Grafmonument voor de gesneuvelde militairen en

Inleiding

omgekomen burgers van Leuven op de begraafplaats Leuven.14 Veel van die afbeeldingen, samen met talrijke oude en nieuwe foto’s, verlevendigen deze publicatie. Zoals een subtiel beschilderde sluitsteen het gotische kruisgewelf voltooit, zo vormt dit rijk geïllustreerde boek het sluitstuk van een 35-jaar lange restauratiecampagne. Dank aan Dirk Vansina, schepen van openbare werken en restauraties; Cera cv; uitgeverij-drukkerij Peeters; de 17 auteurs die elk een specifiek facet van de Sint-Pieterskerk hebben belicht; het Rijksarchief en Stadsarchief Leuven; Kadoc en het Universiteitsarchief ku Leuven; het Archief van het Aartsbisdom Mechelen; de Koninklijke Bibliotheek Brussel; het Koninklijke Instituut voor het Kunstpatrimonium (kik-irpa) Brussel; m Leuven; de kerkfabriek van Sint-Pieter; verschillende privéverzamelaars; typograaf en vormgever Louis Van den Eede; de fotografen Raoul Daniels, Eric Dewaersegger, Johan Geleyns, Jos Kuppers, Dirk Leemans, Dominique Provost, Rudi Van Beek, Cedric Verhelst, Roy Vandeborne (EventDrone) en beeldbank Art in Flanders; de kunstenaars Jos Stroobants en Roel Renmans; Jef De Roeck voor de Latijnse vertalingen en Myriam Bols, Evert Cockx, Ko Goubert en Matthieu Vanhove voor het nazicht van de tekst. De cd achteraan in het boek bevat werken die tijdens het openingsconcert van vrijdag 6 maart 2020 werden uitgevoerd, maar die al in december 2019 in het Lemmensinstituut waren opgenomen. De realisatie ervan was mogelijk dank zij de financiële steun van het Stadsbestuur van Leuven, plaatselijke banken, bedrijven en privé-personen. g.h., d.m., b.d.

Geschiedenis van een markant gebouw

Het maaswerk, met de Franse lelie in het midden, van drie lancetvensters boven het triforium in het hoogkoor.

Elk hoofdstuk wordt ingeleid met een afbeelding van een kerkraam. De toegevoegde fabeldieren en personages staan op het koorgestoelte afgebeeld (zie p. 304-307). Als stille getuigen van een ver verleden vestigen ze de aandacht op het stenen kantwerk (maaswerk) van de ramen die – met een zalige lichtinval – nog steeds een overweldigend gevoel van bewondering bezorgen. © Foto’s Raoul Daniels

Frans Doperé & David Mellaerts

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk De romaanse kerk en haar crypte Onder de gotische Sint-Pieterskerk gaan nog wezenlijke restanten van haar romaanse voorgangster schuil, die in 1954 en 1957 onder leiding van de Leuvense hoogleraar Jozef Mertens (19212007) werden blootgelegd. Omdat het vloerpeil van

Afb. 1 De oostelijke fundering van het romaanse koor, die zichtbaar is in de crypte: de fundering is samengesteld uit blokken ijzerzandsteen. © Foto Raoul Daniels

romaanse kerk

oostelijke centraalbouw

eerste uitbreiding van de romaanse kerk

westwerk

tweede uitbreiding van de romaanse kerk

reconstructie

Afb. 2 Grondplan van de romaanse Sint-Pieterskerk en crypte. De onderdelen in het wit zijn niet opgegraven en bijgevolg hypothetisch. © Lemaire-Godts 1980a, p. 97

2

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

de romaanse kerk beduidend lager lag dan het huidige zijn behalve de funderingen ook fragmenten van het opgaande muurwerk bewaard. Tijdens opgravingen in de gotische kruisbeuk en het koor verschenen de twee oostelijke traveeën van het romaanse schip, de achteraf toegevoegde kruisbeuk, het koor en de cirkelvormige oostcrypte. Van de westbouw werd ongeveer de noordelijke helft teruggevonden en een heel klein gedeelte van het buitenparement van de noordelijke traptoren. Het metselwerk van deze kerk was opgebouwd uit grote gehouwen blokken van lokale ijzerzandsteen, die verwerkt zijn in regelmatig verband en afgewerkt met verzorgd voegwerk.1 Van deze romaanse kerk zijn minstens drie opeenvolgende bouwfasen gekend. Het is evenwel niet duidelijk of de ronde oostcrypte en de westbouw deel uitmaken van één van deze drie fasen of als afzonderlijke fasen moeten beschouwd worden. Ook is het niet altijd duidelijk op te maken uit de verschillende gepubliceerde grondplannen wat precies werd opgegraven en wat het resultaat is van extrapolaties op basis van vergelijking met bewaarde romaanse kerken. Het betrof waarschijnlijk een pijlerbasilica met een middenbeuk en twee smalle zijbeuken. Hun breedte bedroeg minder dan de helft van die van de middenbeuk, waarvan alleen de twee meest oostelijke pijlers werden blootgelegd. De lengte van het schip werd afgeleid uit de plaats van de funderingen van de westbouw, waardoor ook het aantal pijlers kon vastgelegd worden op vijf aan elke zijde, hetgeen resulteert in een vrij grote romaanse kerk met zes traveeën. De middenbeuk liep aan de oostzijde uit op een vierkant koor, de zijbeuken op twee halfronde zijkoortjes. Op basis van vergelijkingen met nog bestaande romaanse kerken gaan we ervan uit dat de middenbeuk waarschijnlijk hoger was dan de twee zijbeuken, waarbij in de gootmuren boven elke scheiboog een venster was aangebracht dat uitkeek boven het dak van de zijbeuken. De deur bevond zich, zoals meestal in het Maasland, in de zuidelijke zijbeuk.2 De romaanse kerk was niet het eerste kerkgebouw op deze plaats want er werden tijdens de opgravingen graven aangetroffen die door de muren van deze kerk werden oversneden. Van een eventueel

ouder kerkgebouw werden echter geen sporen teruggevonden, misschien lag die ook buiten de opgravingszone. De smalle zijbeuken van de romaanse kerk werden in een volgende fase verbreed. Nog later werden de twee oostelijke traveeën omgebouwd tot kruisbeukarmen. Zoals gebruikelijk in het Maasland waren deze waarschijnlijk lager dan de middenbeuk. Misschien zijn de twee vierkante schippijlers in de as van de kruisbeuk blijven staan in plaats van op die plaats grote rondbogen te bouwen om de nieuwe viering af te lijnen. In het midden van beide puntgevels werden aan de buitenzijde de funderingen teruggevonden van steunberen, hoewel het niet duidelijk is welk hun functie kon geweest zijn. Misschien dienden ze voor de stabilisatie van de nieuwe constructie, waarvan kon verwacht worden dat ze zich afzonderlijk zou gaan zetten, los van het oudere metselwerk van de zijbeuken.

De crypte Ten oosten van het vierkante koor werd een buitencrypte aangetroffen. Het is een rond gebouw met aan de oostzijde drie absidiolen: kleine koortjes met halfronde apsis. In de middelste staat nog een bepleisterd altaar, de twee zijdelingse zijn later opgevuld om te dienen als fundering voor twee pijlers van het gotische koor. In de crypte bakent een krans van acht veelhoekige pijlers een achthoekige ruimte af en precies in het midden daarvan verschijnt de Attische basis van een verdwenen zuil. Tegen de ronde muur zijn pilasters aangebracht. Al deze steunende elementen werden gebouwd op een ingenieus raster van funderingsmuren, die niet alleen de acht pijlers onderling verbinden, maar deze achthoek is ook veertienmaal verbonden met de pilasters tegen de ronde muur en met de basis van de centrale zuil die rust op een groot rechthoekig fundament, zelf verbonden met elk van de acht pijlers. Dit raster dat duidelijk werd ontworpen om de stabiliteit van het geheel te verzekeren, wijst er niet alleen op dat deze crypte overwelfd was, maar ook dat er een bovenbouw was. Het met twee kwartholprofielen afgeboorde vlak van de pijlers, dat naar de centrale zuil gekeerd is, suggereert dat er van elke pijler een gordelboog naar die centrale zuil was gebouwd met tussen twee gordelbogen, telkens een driehoekig gewelf. Globaal zal dit gewelf wel de vorm hebben gehad van een gecompartimenteerd tongewelf dat rond het kapiteel en de impost van de centrale zuil draaide. Ook aan de kant van de omgang vertonen de acht pijlers telkens twee grote vlakken die weer twee gordelbogen suggereren naar de pilasters tegen de ronde muur. Deze laatste gordelbogen overspanden de

Wat is een basilica? Terwijl het gekende woord ‘basiliek’ een religieuze titel is die aan sommige belangrijke kerken wordt toegekend, is ‘basilica’ een architecturale term. In de Romeinse tijd was een basilica een burgerlijk gebouw waarin officiële audiënties, rechtspraak of andere publieke plechtigheden konden plaatsvinden. De ruimte was groot omdat er tijdens die plechtigheden een groot aantal mensen plaats moest kunnen nemen. Vanaf de vierde eeuw werden de karakteristieken van de profane basilica overgenomen voor de christelijke kerkgebouwen. Vreemd is dat niet omdat een kerkgebouw immers ook een grote ruimte nodig heeft voor de talrijke gelovigen die de diensten bijwonen. Hoewel er ook Romeinse basilica’s gebouwd werden, die slechts uit één enkele zaal bestonden, zoals in Trier, bestaat een klassieke basilica uit drie, soms vijf, beuken, gescheiden door pijlers of zuilen. De verlichting van de zijbeuken werd verzekerd door vensters in de zijbeukmuren. Omdat die vensters over het algemeen vrij klein waren, moest de middenbeuk een meer directe verlichting krijgen. Dat kon door hem te verhogen tot boven het dak van de zijbeuken zodat men de gootmuren aan beide zijden kon doorboren met een reeks vensters. Omdat de verlichting van boven kwam, was de middenbeuk vaak beter verlicht dan de lage zijbeuken, waar het licht soms werd gehinderd door andere gebouwen in de onmiddellijke omgeving.

corresponderende funderingsbogen, wat van deze crypte een uiterst stevige skeletconstructie maakte, waarvan de onderscheiden elementen in alle richtingen met elkaar verbonden waren. Tussen deze gordelbogen zal een afwisseling van vierkante en driehoekige kruisgraatgewelven bestaan hebben. Het ijzerzandstenen metselwerk in de crypte is bepleisterd met een dikke laag kalkmortel, die fijn geëffend is en wit geschilderd. Ook van de oorspronkelijke vloer zijn grote stukken bewaard. De vloer van de centrale absidiool bestaat uit rode, geglazuurde tegels, die waarschijnlijk afkomstig zijn van nog oudere gebouwen.3 Voor het overige bestaat de vloer uit een laag met baksteengruis vermengde mortel, die een rode schijn oplevert.4

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

1 Mertens 1958, p. 1-23; Mertens 1962, p. 134-139; Lemaire & Godts 1980a; Mellaerts 1998, p. 23-33. De resten van de westbouw werden al tijdens de restauratiewerken (1924-1930) na de Eerste Wereldoorlog gelokaliseerd. Deze archeologische vondsten zijn echter niet gedocumenteerd: Genicot 1972, p. 177. 2 Van dit type kerkgebouw bestaan nog vele voorbeelden, vooral in Brabant en in de Condroz. Het best bewaarde voorbeeld van een pijlerbasiliek zonder kruisbeuk is de Sint-Pieterskerk in Bertem, die tijdens de eerste helft van de elfde eeuw gebouwd werd: Bosquet e.a. 1984, p. 8-9. De eveneens elfde-eeuwse Sint-Hadelinuskerk te Celles (Namen) heeft wel een kruisbeuk en een westtoren, eveneens geflankeerd door twee traptorens. 3 Mertens 1958, p. 18.  Idem.

3

b

a

 De Sint-Nicolaaskapel van het Valkhof te Nijmegen is een goed voorbeeld van een nog bestaand gebouw uit de elfde eeuw, waarvan de opbouw wellicht goed aansluit bij de hypotheses over de opbouw van de Leuvense crypte: Kubach & Verbeeck , p. -; Boshouwers , p. -.  In de vloer van de crypte werden tal van graven gelokaliseerd. Zo kwam een graf van een Compostella-pelgrim aan het licht, die op zijn mantel een Sint-Jacobsschelp droeg: Vandekerchove , p. .  Genicot , p. -; Bandmann , p. -.  Mertens , p. -; Bandmann , p. , dateert de crypte omstreeks .  Mertens-Clercx .  Genicot  en .  Mertens , p. -.

4

Afb. 3 a. De blootlegging van de crypte in het koor.

b. De crypte ingericht als gebedsruimte.

© kik-irpa

© Foto Raoul Daniels

De dikte van de acht pijlers, het verzorgde metselwerk van deze laatste in ijzerzandsteen en de hierboven beschreven dichte skeletstructuur doen sterk vermoeden dat de bovenbouw vrij hoog kan geweest zijn. Wellicht stak het middengedeelte uit boven het dak van de omgang, die ofwel alleen bestond uit een gelijkvloers, ofwel nog een bijkomende tribune had. Het ontbreken van enige iconografie van vóór de afbraak van dit gebouw belet echter om nog veel verder te gaan met deze hypothetische reconstructie.5 Twee trappen aan weerszijden van het vierkante koor van de kerk gaven, vanuit de zijbeuken van de romaanse kerk, toegang tot deze crypte. Het lijkt waarschijnlijk dat op dat ogenblik de twee halfronde zijkoortjes niet meer bestonden en dat de twee toegangen naar de crypte precies op die plaats zullen hebben gestaan. Dat zou betekenen dat de crypte behoort bij één van de twee verbouwingsfasen van de romaanse kerk, namelijk ofwel de verbreding van de zijbeuken, ofwel de toevoeging van de kruisbeukarmen. Voor geen van beide verbouwingen beschikken we echter over een exacte datering. Waarschijnlijk vervulde de crypte verschillende functies, waaronder begraafplaats,6 Mariakapel en ‘memoria’ of gedenkkapel waar de kanunniken van het kapittel hun vieringen konden houden voor het zielenheil van de overleden leden van het Leuvense gravenhuis.7 De regelmatige bewerking van de steen in combinatie met de strakke vormentaal suggereert een datering in de tweede helft van de elfde eeuw,8

waarmee de crypte meteen het oudste zichtbare gebouw van de Leuvense binnenstad is.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Situering van de Leuvense crypte binnen de Maaslandse traditie Doorgaans zaten crypten volledig onder het koor, wat trouwens in de romaanse architectuur in het Maasland gebruikelijk was. Enkele romaanse crypten, zoals de Leuvense, zijn tegen de koorsluiting aangebouwd, te weten de verdwenen crypten van de Sint-Bartholomeuskerk in Luik, de abdijkerk Sint-Remaclus in Stavelot en de bewaarde crypten van de Sint-Amelbergakerk in Susteren en de Sint-Folianuskerk in Fosses-la-Ville.9 Geen van deze crypten bezit een ronde of een veelhoekige vorm, zodat de Leuvense crypte als een zeldzaamheid in de Maasromaanse bouwkunst mag beschouwd worden. Wel zijn er enkele voorbeelden bekend waar het kerkgebouw zelf volgens een achthoekig grondplan gebouwd werd, meer bepaald de Sint-Jan-Evangelistkerk in Luik10 en de Sint-Lambertuskerk in Muizen.11 De eerste was de grafkerk van de Luikse bisschop Notger (†1008) en werd in de achttiende eeuw op de romaanse funderingen wederopgebouwd; de tweede is haast helemaal verdwenen, behalve de voorhal of toren, en haar bestemming valt niet meer te achterhalen. De achthoekige middenruimte van de Leuvense crypte verwijst naar de Paltskapel die Karel de Grote

(†814) omstreeks 800 in Aken liet optrekken. Op die manier expliciteert het gebouw de hoge aspiraties van de Leuvense graven, die beweerden in rechte lijn af te stammen van de Karolingers.12 De ronde vorm van de buitenmuur verwijst tevens naar de kerk van het Heilig Graf in Jeruzalem.13 De combinatie van achthoek en cirkel werd toegepast in de verdwenen abdijkerk Sankt-Heribert van Keulen-Deutz, die omstreeks 1020 als grafkerk voor de gelijknamige Keulse aartsbisschop gebouwd werd.14

De westbouw Onder het schip van de gotische kerk werd de romaanse westbouw gelokaliseerd. Uit de opgegraven noordelijke helft kan worden afgeleid dat de westbouw een groot rechthoekig blok was, dat dwars lag op de as van de romaanse kerk. In de as van de westbouw bevond zich een kleine rechthoekige uitsprong wat mogelijk suggereert dat het gelijkvloers fungeerde als westkoor. Aan de noord- en de zuidzijde was de westbouw geflankeerd door ronde traptorens, zoals in Brussel, Nijvel en Maastricht.15 In de onderbouw van de westbouw zitten sporen van een crypte.

De gotische Sint-Pieterskerk

Algemene opbouw In het grondplan van de Leuvense Sint-Pieterskerk ontvouwt zich het schema van de klassieke gotische kathedralen. Doordat het dwarsschip het schip doorsnijdt, krijgt de kerk de vorm van een Latijns kruis. Het schip en het koor hebben drie beuken van respectievelijk vijf en vier traveeën en tussen de steunberen ingevoegde kapellen. Beide armen van het eenbeukige dwarsschip tellen drie traveeën. Vanuit de zevenzijdige koorsluiting16 deinen zeven radiale of straalkapellen uit.17 Enkele elementen treden buiten de grondvorm. Aan de noordzijde van het koor verrijst het kapittelhuis. In de hoeken van het dwarsschip en het schip zijn zijkapellen ingeplant: ten zuiden de Meldertkapel en aan de noordzijde de kapel van Rivieren. Tussen de straalkapellen verschijnt een klein oratorium voor Fiere Margriet. Aan het zuidtransept getuigen twee vrijstaande muren van de aanleg van een onvoltooid portaal. Zowel aan de buitenkant als in het interieur is het parement integraal samengesteld uit kalkzandsteen. Het vullingsmetselwerk van wanden en pijlers daarentegen bestaat uit baksteen. Frappant is de vaststelling dat de romaanse kerk bepalend is geweest voor de inplanting van de gotische. Enkele pijlers van het hoogkoor werden gefundeerd op de buitenmuren van de romaanse crypte en de triomfboog rijst op boven de funderingen van zijn voorganger. Eén van de oorzaken daarvan is dat een kerkgebouw voortdurend in gebruik bleef, ook tijdens grote verbouwingswerken als deze. Tijdens de afbraak van het romaanse koor en crypte en de bouw van het nieuwe gotische koor,

bleef het schip in gebruik voor de eredienst. Omgekeerd zal het nieuwe gotische koor een tijdlang als kerkruimte in gebruik zijn geweest toen het gotische schip werd omgebouwd. Dat verklaart ook waarom de huidige kerk exact in de as van de romaanse ligt. De opbouw en de decoratie van de kerk is vanaf het koor tot en met het ganse schip merkwaardig homogeen gebleven. Een plint, waterlijsten en een kroonlijst belijnen de gevels. De zijkapellen van de zijbeuken en de kooromgang bezitten een puntgevel en ter hoogte van de kroonlijst verschijnen opmerkelijk lange arduinen18 waterspuwers, die de vorm van fabeldieren hebben. Geprononceerde luchtbogen leiden de horizontale spatkrachten van middenbeuk en hoogkoor af naar de verhoogde steunberen van de zijbeuken en de kooromgang. In het interieur schragen rijzige bundelpijlers de scheibogen en vierdelige kruisribgewelven. Alle vrije wanden zijn versierd met geometrisch maaswerk. Het triforium vertoont in heel de kerk een raster van spitsbogen en oculi met ingewerkte veel-pasmotieven. Net als haar romaanse voorgangster is de gotische kerk een basilica. De middenbeuk, die hoger is dan de zijbeuken, wordt rechtstreeks verlicht door hoge ramen. In de veelhoekige apsis dringt het licht via ranke vensters door in het hoogkoor. Bijgevolg bereikt het natuurlijk licht middenbeuk en koor, niet alleen onrechtstreeks via de grote vensters in de kapellen, maar ook en vooral door rechtstreekse verlichting van bovenaf. Deze bovenlichten zijn, in tegenstelling tot die van een romaanse kerk, zeer hoog. Daardoor zetten de gewelven van middenbeuk en koor ruim boven het

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

1 Als stamvader van het Leuvense gravenhuis wordt Renier I beschouwd die waarschijnlijk een zoon was van graaf Giselbert i (†). Giselbert had in  Ermengardis geschaakt en huwde haar datzelfde jaar. Zij was een dochter van keizer Lotharius i (†) en stamde daarmee in rechte lijn af van Karel de Grote: Van Mingroot , p. .  Van Mingroot , p. .  Kier & Krings , p. xxxi.  Voor Brussel: Bonenfant , p. -. De oudste stadszegels van Leuven tonen een gelijkaardig gebouw geflankeerd door twee traptorens. Mogelijk heeft de westbouw van de Sint-Pieterskerk hiervoor als inspiratiebron gediend, maar de aanwezigheid van een poort in het centrale gedeelte bewijst dat de zegels zeker niet als een getrouwe afbeelding bedoeld zijn. De afbeelding op de stadszegels kan evengoed verwijzen naar een burgerlijk gebouw zoals een stadspoort.  Zoals de Dom van Keulen en de Leuvense Onze-Lieve-Vrouw-tenPredikherenkerk ontvouwt de koorsluiting zeven zijden van een twaalfhoek of dodecagoon.  De straalkapellen eindigen met vijf zijden van een achthoek.  Het woord ‘arduin’ bestaat in de algemene omgangstaal. Preciezer is echter de term ‘blauwe hardsteen’ en wetenschappelijk zeer precies spreekt men van ‘Petit Granit’. Deze steensoort werd ontgonnen in Écaussinnes, Feluy en Arquennes. In Soignies (Zinnik) gaat de ontginning vandaag nog altijd verder.

5

Afb. 4 Grondplan van de gotische Sint-Pieterskerk met aanduiding van de gebruikte steenhouwerstechnieken alsook de ligging van de romaanse kerk. © Doperé 1996 Dit grondplan is zonder meer op de oost-westas georiënteerd. Doorgaans zijn hoogaltaren met de lengteas van de kerk gericht naar het oosten. De Sint-Pieterskerk wijkt echter af van die regel. Strikt genomen moet de windroos 35° in tegenwijzerzin gedraaid worden (zie ook p. 107, 146, 149 en 365).

6

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Afb. 5 Luchtfoto van de Sint-Pieterskerk (januari 2022). Stad Leuven – © EventDrone: Drone Fotografie Videografie

b

a

c d Afb. 6 a.-b. Twee van de veertien spuwers (gargouilles) in de vorm van een fabeldier aan de buitenkant van de kranskapellen. c.-e. Ter hoogte van de aansluiting van de luchtbogen en de steunberen van het koor zijn acht groteske koppen, waaronder deze drie, ter versiering van een afvoerbuis aangebracht. © Foto’s Raoul Daniels

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

e

7

8

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

dak van de zijbeuken aan, ongeveer op halve hoogte van de bovenlichten. Zonder steun van buitenaf zou dit gewelf de smalle muurpartijen tussen de bovenlichten gewoon naar buiten drukken en instorten. De zijwaartse druk van gotische gewelven kan worden opgevangen door steunberen of door een combinatie van steunberen en luchtbogen. Steunberen alleen kunnen enkel daar worden toegepast waar geen andere constructies, zoals zijbeuken of zijkapellen, in de weg staan. Aan de Sint-Pieterskerk zijn gewone steunberen, die van op de grond doorlopen tot juist onder de kroonlijst, enkel gebouwd tegen de vooruitspringende gedeelten van de kruisbeuk. Om het regenwater te laten afvloeien en aldus vocht- en vorstschade in het metselwerk van die steunberen te vermijden werden die met een stenen zadeldak afgedekt. De steunberen voor de gewelven van de middenbeuk en het koor moesten noodgedwongen buiten de zijbeuken of de kooromgang worden gebouwd, waarbij de druk van de gewelven van middenbeuk en koor via luchtbogen over het dak van de zijbeuken of de kooromgang heen naar die steunberen wordt geleid. Nu moest er ook over gewaakt worden dat het bovenste uiteinde van die steunberen niet door de luchtbogen werd weggedrukt. Daarom zijn de luchtbogen ook steil naar beneden hellend gebouwd en is er bovenop de steunberen, boven het aangrijpingspunt van de luchtbogen, nog bijkomend metselwerk toegevoegd. Deze zogenaamde luchtboogstoelen zijn weliswaar op een esthetisch verantwoorde manier afgewerkt met een stenen zadeldak, versierd met een kruisbloem en hogels. De steile helling van de luchtbogen en dat extra gewicht aan metselwerk bovenop de steunberen maken dat de krachtlijnen, afkomstig van de hoge gewelven van middenbeuk en koor, mooi verlopen, eerst binnen het metselwerk van de luchtboog en daarna binnen het metselwerk van de steunberen, en blijven totdat die krachtlijnen de grond bereiken. Omdat die steunberen tegen de zijbeuken wel sterk vooruit steken en dus de ruimte tegen de kerk aan voor een stuk onbruikbaar zouden maken, heeft men van die gelegenheid gebruik gemaakt om tussen die steunberen rechthoekige zijkapellen te bouwen. Die zijkapellen zijn niet achteraf toegevoegd, maar behoren tot het initiële ontwerp van koor en schip. Dit wijst erop dat het grondplan van de kerk mede bepaald is door de verticale opbouw en door de hoogte van de gewelven. Aan de binnenzijde van de kerk kan men die steunberen gemakkelijk waarnemen. Het zijn de volle muren tussen de zijkapellen van schip en koor.

Afb. 7 De gerestaureerde middenbeuk van de Sint-Pieterskerk. © Foto Raoul Daniels

Afb. 8 De zuidelijke luchtbogen van het schip. © Foto Eric Dewaersegger

Aan de buitenzijde is enkel nog een kort op een punt uitlopend gedeelte te zien. De gewelven van de zijbeuken en van de rechthoekige zijkapellen van schip en koor worden eveneens gestabiliseerd door diezelfde steunberen tussen de zijkapellen. De straalkapellen van hun kant vertonen hoeksteunberen, die lichter uitvallen dan deze tussen de zijkapellen. Hoe hoger een steunbeer en dus hoe zwaarder zijn metselwerk, hoe minder kans dat de zijwaartse druk van de gewelven het metselwerk uit elkaar zal drukken of zal doen kantelen. Omdat de steunberen tussen de straalkapellen ook de druk van de gewelven van de koorapsis via de luchtbogen moeten opvangen zijn die hoger dan de steunberen van de straalkapellen zelf. Door de verschillende restauratiecampagnes blijft aan de buitenzijde van de steunberen, en vooral van de hierboven beschreven bovenste delen, nog weinig origineel metselwerk over.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

9

Afb. 9 Het schoorwerk van de koorsluiting.

© Foto Raoul Daniels

Betekent dit alles nu dat de middeleeuwse bouwmeester, zoals de bouwkundig ingenieur vandaag, ingewikkelde berekeningen maakte om de stabiliteit van zijn gebouw te kunnen garanderen? Dat gebeurde niet en er is toen dan ook, veel slechte, onstabiele gotiek gebouwd die geleid heeft tot instortingen of kostelijke stabilisatiewerken. De stabiliteit van een gotische constructie berustte in die tijd veelal op jarenlange ervaring. In moeilijke gevallen werd soms ook het advies ingewonnen van meer ervaren bouwmeesters. De ingenieuze uitwerking van het plan en de opstand van de Sint-Pieterskerk gaat er wel van uit dat de gewelven voor dewelke de steunberen en luchtbogen aan de buitenzijde noodzakelijk zijn, een correct tracé vertonen. De kruisribgewelven zijn zo gebouwd dat de geboorten of aanzetten van alle gewelfribben een wezenlijk onderdeel uitmaken van het metselwerk waaruit ze geleidelijk ontstaan, zonder dat er knikken te bespeuren vallen, ook niet op het punt waar de gewelfribben het muurvlak verlaten. De gewelfribben vangen de druk op van de sluitsteen van het gewelf en van het metselwerk van de gewelfkappen die op die ribben rusten en leiden die door dit vloeiende tracé schuin naar beneden in het muurwerk van de gootmuren van schip en koor. Precies op dit punt duwen aan de buitenzijde de luchtbogen tegen de gootmuren van de kerk, maar daardoor geleiden ze tegelijk ook de gewelfdruk van de middenbeuk en het koor naar beneden via de hierboven beschreven steunberen.

10

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Dit systeem kan alleen correct werken als de voegen tussen de boogstenen van de gewelfribben loodrecht staan op het verloop van de krachtlijnen, zoniet zullen de krachtlijnen de gemakkelijkste weg kiezen om de spanning uit de gewelfribben te halen, namelijk door twee opeenvolgende boogstenen van die ribben ten opzichte van elkaar te doen schuiven, waardoor finaal de gewelfrib kan instorten. De middeleeuwse steenhouwer vervulde dan ook een cruciale rol in de stabiliteit van alle dragende metselwerken. Hoe het proces van de steenbewerking precies verliep wordt in een volgende paragraaf uitgelegd. Door de regelmatige opdeling van de kerk in traveeën, bepaald door de positie van de pijlers, is ook het metselwerk van de diensten waaruit de gewelfribben ontstaan op dezelfde regelmatige afstanden opgebouwd. Die diensten bevinden zich precies boven elke pijler en maken dus, samen met die pijlers, deel uit van het stenen skelet dat het gewicht van de stenen gewelven precies naar beneden leidt. Wat geen deel uitmaakt van die krachtgeleidende structuren is voor een deel opvulmetselwerk of wordt ingenomen door de glaspartijen van de vensters. Het is ook precies die skeletbouw die het mogelijk maakt om de muren helemaal open te werken zodat de ruimte vrijkwam voor ettelijke vierkante meter glas en evenveel licht. Nu was dat licht in de vijftiende eeuw wel enigszins getemperd omdat die grote glasoppervlakten toen werden ingenomen door gekleurde glasramen.

a Afb. 10 a. In het blinde maaswerk van de zwikken in het koor verschijnen naast spitsbogen ook rondbogen en ruiten.

Het complexe profiel van de pijlers wordt volledig bepaald door het profiel, enerzijds van de scheibogen, en anderzijds van de gordelbogen en gewelfribben van de middenbeuk en van de zijbeuken. Er is geen enkel profiel in de pijlers dat niet doorloopt in een boog of een gewelfrib. De scheibogen vertonen in het midden een breed, vlak profiel met afgeschuinde hoeken, die uitlopen in een keelprofiel. De gordelbogen en gewelfribben van hun kant hebben de vorm van een peerkraalprofiel. Boven de scheibogen loopt een horizontale lijst die ook de basis vormt van het loopvlak van het triforium. Het muurvlak tussen de scheibogen en deze horizontale lijst, de zogenaamde zwikken, is versierd met blind maaswerk. In de decoratie van de zwikken manifesteert zich een geleidelijke evolutie. Daar waar in het koor ruiten afwisselen met rond- en spitsbogen, verschijnen in het schip louter spitsbogen. Het maaswerk van het triforium en van de bovenvensters ligt in één vlak aan de kerkzijde van de triforiumgang. De achterzijde van die gang is blind omdat die wand de scheiding vormt met de zijbeukzolder. Omdat de triforiumgang veel breder is dan de bovenlichten, is er aan de buitenzijde van de bovenlichten plaats voor een loopgang in openlucht, bovenop de dekplaten van het plafond van de triforiumgang, die zelf ook telkens doorheen de geprofileerde dagkanten van de bovenlichten loopt.

b b. In de middenbeuk komen alleen spitsbogen voor. © Foto’s Raoul Daniels

Vanwaar is de steen van de Sint-Pieterskerk afkomstig en hoe werd hij bewerkt? Voor de periode 1433-1440 is een cruciale bundel kerkrekeningen bewaard gebleven, die betalingen omvat voor de bedaking en de overwelving van het koor, voor de afbraak van de romaanse kruisbeuk en voor de bouw van de nieuwe kruisbeuk en de viering.19 Deze rekeningen bevatten ook informatie over de herkomst van de gebruikte stenen. In 1434 reisde bouwmeester Sulpitius van Vorst naar De Poele in Asse om gehouwen en andere stenen te kopen voor de kerk: ‘om orduynen ende ander stene te coepene ten kerken behofte’.20 Het woord ‘orduynen’ staat voor gewoon gekapte steen, niet voor ons huidig woord ‘arduin’, dat slaat op de blauwe hardsteen van Soignies. Nog in 1434 leverde Jan Lauereys van Gubertinghen (Gobertange) elf voeten steen voor vermoedelijk de zuidwestelijke vieringpijler.21 In 1436 was het Jan Lauereys van Meyleem (Mélin, bij Gobertange) die twaalf voet leverde voor de noordwestelijke vieringpijler en 45 voeten boogstenen voor de grote westelijke vieringboog.22 Omdat Gobertange en Mélin vlak bij elkaar liggen, is het zeer waarschijnlijk dat het hier om dezelfde steenhouwer-leverancier gaat. Jan Lauereys van Gubertinghen leverde ook gehouwen steen voor de Sint-Sulpitiuskerk in Diest (1427), de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Poelkerk in Tienen (14061407; 1409-1410; 1426-1427) en de doopkapel van de Sint-Leonarduskerk in Zoutleeuw (1455-1456).23

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

    

11

ral, kab , fol.v-v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. v en r-v. Halflants , p. ; Doperé -.

a

         

ral, kab , fol. r-v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. r. ral, kab , fol. v. Van Even /, p. . ral, kab , fol. v en r-v. ral, kab , fol. r, r-v en r. ral, kab , fol. r en v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. v.

12

b

Afb. 11 a. De loopgang door de steunberen langs de puntgevels van de zijkapellen in het schip.

b. De loopgang in het triforium van het zuidtransept.

In 1435 haalde men zogenaamde ‘dwijssteen’ uit Mechelen, Brussel en Vilvoorde.24 Deze locaties zijn geen steengroeven, maar wel verkooppunten waar natuursteen werd verdeeld. ‘Dwijssteen’ was steen die wigvormig gehouwen was om er gewelven mee te kunnen bouwen. Deze aankoop was bestemd om de goten op de zijbeuken te maken. Het vervoer van deze stenen gebeurde per schip: ‘Item ghegeven Peter de Clerc schepman van x tonnen dwsteens te bringhen van Mechelen van elker tonnen iii stuvers valet ii grijpen x plc.’25 In 1436 en in 1437 reed Sulpitius van Vorst naar de steengroeve van Affligem om steen te kopen. Dat hij effectief naar de steengroeve (‘putte’) is gegaan, blijkt uit de melding dat hij daar drinkgeld heeft betaald: ‘van teringhen ende te drincghelde opten putte ghegeven’. De stenen werden van Affligem per kar of per schip naar de werf gebracht: ‘Item ghegeven Jan Heren schepman van ii½ last steene van Haffeleghem te bringhen van elcken last xiii grijpen valet tsamen xxx ii ½ grijpen’;26 ‘Item ghegeven Jan Scockart van Haffeleghem van eenen last ende een waghe steens...’;27 ‘Item, ghegeven van den steene uut te doen uuten scepe, 54 pl.’28 In 1437 reisde hij ook naar Gobertange om de

stenen voor de grote vieringboog of -bogen te gaan inspecteren: ‘Item ghegeven mester Plissus van dat hij verterde, dat wijlen eens tot Gubertinghen sanden om toten groeten boeghe te siene’.29 Deze laatste rekening bevestigt nogmaals dat de stenen in de steengroeve werden gehouwen en niet op de bouwwerf. In 1438 werd steen van Loets (Avesnes in Noord-Frankrijk) aangekocht voor de vier sluitstenen van het hoogkoor en in 1439 kocht men daar nog een steen voor de grote sluitsteen van de koorapsis. Die stenen werden in Antwerpen aangekocht en vandaar naar Leuven overgebracht.30 In 1440 ten slotte werd ook steen vanuit Dilbeek per kar naar Leuven gebracht: ‘Item noch ghegeven den zelven Reyner ende Janne van i ½ last ende iii ½ waghe steens van Dielbeke te Loeven ghelevert aenden werf lxi grijpen xxxv plc’.31 In 1440 werd 12 plak betaald ‘van xii tonnen duusteens uuten schepe te halene’32 en in 1450 werd in de voormalige haven aan de Vismarkt een schip gelost dat steen van Dilbeek aanvoerde: ‘Item ghegeven den ghesellen te drincghelde doen sij de ii last steene uut deden dat van Dielbeke quamen opte vismerct ix pl.’33

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

© Foto’s Eric Dewaersegger

Op 4 juli 1483 kocht de kerkfabriek van Steven Gheerys en zijn zoon Matheus Gheerys het recht aan om stenen te mogen ontginnen in Leefdaal. Deze steengroeve lag vlakbij de Sint-Veronakapel, tussen de weg van Egenhoven naar Leefdaal en een weg die naar de Voer leidde. Op 8 november 1490 kwamen Steven Gheerys en Peter Coels wederom overeen om stenen te ontginnen op een stuk land, gelegen te Vroenbergen. Het contract ging over een lading van dertig karren (‘voeders’).34

Het hout dat werd gebruikt voor het formeel van de gewelven boven het hoogkoor werd in Tervuren aangekocht. Sulpitius van Vorst ging ook daarvoor naar Tervuren om het hout te gaan merken.35

34 Van Even 1895/2001, p. 335. 35 ral, kab 1365, fol. 32v en 34r.

Hoe werd de witte kalkzandsteen in de vijftiende eeuw bewerkt? In middeleeuwse en soms ook in post-middeleeuwse gebouwen, vindt men op het bekapte steenoppervlak vaak een afzonderlijk gehouwen boord terug. Deze vormt geen versiering, maar werd integendeel om louter technische redenen aangebracht. Bij het begin van het vlak maken van het ruwe steenoppervlak werden eerst de twee tegenover elkaar liggende boorden van het toekomstige rechthoekige vlak getekend met behulp van de regel (een lange lat) en daarna vlak gehouwen met de beitel. Daarna werden deze twee eerste boorden verbonden, eveneens met behulp van de beitel. De uiteindelijk gehouwen boord, die de volledige omtrek van het toekomstige rechthoekige vlak volgde, noemt men de randslag. Dezelfde bewerking werd herhaald voor de aanpalende vlakken, die loodrecht op het eerste vlak werden aangelegd. Meestal was dat het eerst behouwen vlak, wat uiteindelijk in het muurparement zichtbaar zou blijven. De aanpalende vlakken zouden dan de voegen vormen van het metselwerk. Het middendeel van de aldus reeds gedeeltelijk bewerkte steenoppervlakken stak op dat ogenblik nog steeds uit ten opzichte van de pas aangelegde randslag. De oneffenheden in het midden konden in het geval van kalkzandsteen worden weggewerkt met de steenbijl of de beitel. Het voorafgaandelijk aanbrengen van de randslag diende om te vermijden dat men met de andere werktuigen tijdens het afvlakken van de te bewerken oppervlakte te dicht tegen de rand zou komen, met

een ongewenste beschadiging van die rand als waarschijnlijk gevolg. Het gebruik van de steenbijl was een vrij energieke bewerking waarbij de steenhouwer met een speciaal voor de steenbewerking geconcipieerde bijl de ruwe oppervlakte van de steen vlak maakte. Daarvoor moest het te bewerken oppervlak ongeveer in hetzelfde vlak liggen als de zwaairichting van de steenbijl. De scherpe lijnvormige snijsporen liggen meestal ongeveer parallel met de korte zijden van het rechthoekige steenoppervlak of parallel met de rondingen van de profielen. Tijdens de vijftiende eeuw ging de beitel geleidelijk aan de rol overnemen van de steenbijl, de polka en de ceseel. Deze overgang gebeurde zeker niet gelijktijdig voor alle steensoorten. Bij het zogenaamde ‘scharreren’ werd de ganse oppervlakte van de steen met de beitel volgens min of meer evenwijdige strepen bewerkt. De strepen liggen meestal schuin, soms bijna parallel, ten opzichte van de randen van de rechthoek. Soms zijn de banen die de steenhouwer met zijn beitel over de steen aflegde nog goed zichtbaar. Deze banen verlopen soms vrij krom, niettegenstaande het algemeen regelmatig aspect van de afgewerkte behouwing. De breedte van die banen geeft de minimumbreedte weer van de beitel die bij het scharreren werd gebruikt. Toch is die breedte in vele gevallen niet te bepalen wegens het in elkaar overlopen van de bewerkingssporen. Ter illustratie van verschillende houwtechnieken zie afb. 12.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

13

De steenhouwchronologie voor kalkzandsteen (lutetiaan/brusseliaan en lediaan kalkzandsteen)36 De tabel geeft een overzicht van de kenmerken van de bewerkingssporen die men op de witte kalkzandsteen kan aantreffen. In de tweede kolom worden de kenmerken weergegeven van de randslag

36 Doperé 1996; Doperé 2018, p. 203-208.

Kenmerken randslag of lijst profiel (bewerking altijd met de beitel) Fase i

Fijne randslag met zeer nauw aansluitende slagen

en van de vlakke lijsten op de profielen. De derde kolom beschrijft de bewerkingssporen op het centraal deel van het zichtbare bewerkte steenoppervlak terwijl in de vierde kolom de werktuigen worden aangegeven die gebruikt werden voor deze laatste bewerking. De laatste kolom geeft de periode aan gedurende dewelke men de beschreven bewerkingssporen kan aantreffen.

Kenmerken centraal gedeelte gewone bouwsteen of gebogen deel profiel

Werktuigen centraal gedeelte gewone bouwsteen of gebogen deel profiel

Verticale scherp ingesneden parallelle slagen (soms ook parallelle streeplijnen)

Steenbijl (zwaaivlecht), polka, brede ceseel (soms ook gradeerijzer)

Ruwere randslag met regel- Verticale scherp ingesnematige doch verder uit den parallelle slagen elkaar liggende slagen

Steenbijl (zwaaivlecht), polka, brede ceseel

Meestal geen randslag; Schuine slagen soms randslag op twee tegenover liggende randen

Beitel

a Afb. 12 Stenen bewerkt volgens de techniek van a. ‘fase i’, b. ‘fase iia’, c. ‘fase iib’

14

Van ca. 1400 tot ca. 1450 Tweede kwart vijftiende eeuw

Gelijktijdig fase iia en iib Fase iib

Twaalfde eeuw tot eerste kwart vijftiende eeuw Eerste kwart vijftiende eeuw

Gelijktijdig fase i en iia

Fase iia

Periode

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Vanaf tweede kwart vijftiende eeuw

b © Foto’s Raoul Daniels

c

De geleidelijke vervanging van de romaanse kerk door de gotische nieuwbouw De start van de werken tijdens het eerste kwart van de vijftiende eeuw: de straalkapellen en het oostelijk deel van het hoogkoor Omtrent de bouwaanvang van de Sint-Pieterskerk zijn geen precieze gegevens beschikbaar. Toch is het mogelijk om die bij benadering in het eerste kwart van de vijftiende eeuw te situeren. Het begin van de werken dat hieronder zal worden besproken berust enerzijds op het onderzoek van de steenhouwtechnieken op de gebruikte witte kalkzandsteen en anderzijds op gegevens uit de schaarse bewaarde archiefbronnen.37

Wat leert ons de steenbewerking? Op grond van het onderzoek van de steenhouwtechnieken alleen kunnen we met stelligheid zeggen dat de werken begonnen zijn met de bouw van het koor, de kooromgang en het kapittelhuis. We weten dit zeker omdat in het koor de twee oudste steenhouwtechnieken voorkomen die op de witte kalkzandsteen tijdens de middeleeuwen werden toegepast. Ruw gezegd vinden we in de onderste helft van het oostelijk deel van het hoogkoor de steenhouwtechniek ‘fase i’ met steenbijl en fijne randslag terug, in het westelijk gedeelte en ook in de bovenste helft de steenhouwtechniek ‘fase iia’ met steenbijl en ruwe randslag. In het schip daarentegen treffen we weliswaar nog steeds dezelfde ‘fase iia’ aan, nu echter gecombineerd met de meest recent toegepaste steenhouwtechniek, namelijk ‘fase iib’ met alleen nog de beitel. ‘Fase i’ komt hier helemaal niet meer voor. Het is zeer gemakkelijk om in het koor de grenslijn vast te leggen tussen de oudste steenhouwtechniek ‘fase i’ en de daaropvolgende ‘fase iia’. In het hoogkoor komt ‘fase i’ voor in de koorapsis en in de eerste aanpalende rechthoekige koortravee en dit vanaf de grond tot aan de horizontale lijst tussen het triforium en de bovenlichten. Het gaat hier dus om de pijlers, de spitsbogen en het triforium. Rond het hoogkoor zijn ook alle stenen van de straalkapellen, de rechthoekige zijkapellen en het kapittelhuis tot aan de kroonlijst op dezelfde wijze bewerkt. De verbinding met de toekomstige nieuwe kruisbeuk bestond echter nog niet. Wel was men al begonnen aan de twee volgende pijlers van het hoogkoor, maar tijdens de bouw van die pijlers is de steenhouwtechniek veranderd van ‘fase i’ naar ‘fase iia’ en ziet men de randslag dus plots ruwer worden nog vóór men aan de geboorte of aanzet van de spitsbogen komt.

Hieruit kan men besluiten dat men in eerste instantie zowel het hoogkoor als de straalkapellen tot op de hoogte van de kroonlijst van de straalkapellen samen heeft afgewerkt. Aan de overwelving van de kooromgang en de kapellen was men pas begonnen. Alleen de gordelbogen rond de koorapsis en aan weerszijden van de aanpalende rechte koortravee waren al gebouwd. Die gordelbogen vormden een belangrijk stabiliserend element voor de pijlers van het hoogkoor omdat die daardoor al van het begin verbonden waren met de steunberen tussen de straalkapellen. Omdat alle hierboven beschreven onderdelen de steenhouwtechniek ‘fase i’ vertonen kunnen we stellen dat dit gedeelte van de kerk af was vóór 1400 of uiterlijk tijdens het eerste kwart van de vijftiende eeuw. Waarom die dubbele datum? Omdat men tijdens het eerste kwart van de vijftiende eeuw overgaat van de steenhouwtechniek ‘fase i’ naar steenhouwtechniek ‘fase iia’. In sommige gebouwen gebeurde dit al rond 1400, in andere later, maar altijd vóór 1425. We kunnen dus met zekerheid stellen dat de straalkapellen, de zijkapellen en het kapittelhuis, samen met de onderste helft van de koorapsis, vóór 1425 rechtstonden. Ook kan gezegd worden dat de romaanse crypte op dat ogenblik al volledig was volgestort want de funderingen van vier gotische pijlers waren toen al aangebracht in de twee absidiolen en in de omgang van de crypte.

Wat leren ons de documenten? Welke documenten bevatten informatie over het begin en de vordering van de werken? Enerzijds is er een niet precies te dateren overeenkomst tussen het kapittel en de stad over de organisatie van de nieuwbouw van de kerk, anderzijds is er een akte van 2 december 1425 in verband met de financiering van de nieuwbouw. Daarnaast beschikken we over een raadsbeslissing van 1430 in verband met de financiering van de bouw van de twee oostelijke vieringpijlers. Tenslotte is er een akte van 7 januari 1433 waarbij de twee noordelijke straalkapellen en de aansluitende traveeën werden overgedragen aan de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament. Deze laatste twee documenten zijn de enige uit de beginfase van de bouw die zeer concrete informatie verschaffen over de vordering van de werf. Gelukkig bestaat er ook een bundel met rekeningen voor de periode 1433-1440, waarin zeer veel details worden gegeven over de vordering van de werken tijdens die periode. Het eerste document, dat deel uitmaakt van

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

 Deze bijdrage steunt grotendeels op Doperé  en Mellaerts , p. -.

15

 sal-oa, , fol. r (= Van Even /, p. , noot ).  sal-oa, , fol. r. De Dorpstraat is de oude benaming van het eerste deel van de huidige Diestsestraat.  Een plak is een oude muntsoort.  sal-oa, , fol. v (= Van Even /, p. , noot ); Maesschalck & Viaene , p. .  Doperé , p. ; sal-oa, , fol. .  Van Even /, p. , noot ; Doperé , p. -.  Meer specifiek betreft het de centrale straalkapel, de twee aansluitende kapellen ten zuiden en het eerste aansluitende venster aan de noordkant.  Wolff , p. -.  Van Even /, p. , noot .

een verzamelbundel, werd door Edward Van Even gedateerd in 1410. Het is voorafgegaan door een document dat het jaartal 1409 draagt en het wordt gevolgd door een ander van 1411.38 De overeenkomst tussen het kapittel en de stad over de organisatie van de nieuwbouw bepaalt dat de werf aan de noordzijde moest worden toegemetseld en met een muur afgesloten: ‘Item, noch es verdragen met den Capitelen ende met der stat, dat men dnuwe werc van Sinte-Peeters ter Dorpstraeten wert tuwe metsen ende vermoeren sal, en op dees side ter Stathuyse wert besluten sal met eenre porten...’.39 Aan de kant van het stadhuis zou men een poort aanbrengen zodat alleen wie op het nieuwwerk moest zijn of naar de kerk moest gaan via deze poort toegang kreeg. Voor onbevoegden bleef ze gesloten. Wat er toen precies al rechtstond weten we niet, maar als men zegt dat er een doorgang moet worden dichtgemetseld dan betekent dat dat er op dat ogenblik al metselwerk bestond dat kon worden dichtgemetseld. Waarschijnlijk moet die doorgang gesitueerd worden tussen de muren van het toen al dan niet afgewerkte kapittelhuis en de toen nog bestaande

Afb. 13 a. De oudste gedateerde vermelding van bouwwerkzaamheden aan de Sint-Pieterskerk: een schepenakte van 2 december 1425. © sal-oa, 1528, fol. 50v

b. De raadsbeslissing van 1430 in verband met de financiering van de oostelijke vieringpijlers. © sal-oa, 5051, fol. 139r

16

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

romaanse kerk. Bij de overgang van de steenhouwtechniek ‘fase I’ naar ‘fase IIa’ bestonden de hierboven beschreven oostelijke delen van het koor, dus uiterlijk al vóór 1425. Het oudste gedateerde document in verband met de bouw van de gotische Sint-Pieterskerk is een akte van 2 december 1425, waarmee de stadsraad beslist dat er op elke schepenakte een halve plak40 zal geheven worden voor de financiering van het nieuwe kerkgebouw: ‘Item es overdragen inder stat raede [...] dat van nu voertaen een yegelijc die scepen(en) brieve hebben wilt en(de) maken dat voir scepenen van lovene van elken zegele een half placke [...]. Decemb(ris) s(ecunda)a, anno XXV’.41 De raadsbeslissing van 1430 bevestigt dat de stad in 1430, 1431 en 1432 een financiële bijdrage levert tot de realisatie van de twee oostelijke vieringpijlers (afb. 4, pijlers 15 en 16): ‘Item ghegeven, bi bevele der stat, der kerken van sinte peters van lovene tot haeren metserien van haeren groten pylaeren ende tymmeringen haere cousten te hulpen [...].’42 De schepenakte van 7 januari 1433 maakt duidelijk dat ten minste de twee noordelijke straalkapellen en de aansluitende vakken van de kooromgang bestaan. Via deze akte draagt het kapittel deze kapellen over aan de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament: ‘De eerste en tweede ronde Capellen naer den noord kant van den omloop van onze nieuwe choor [...] aenraekende aen ons kapittel-huys, naer den oosten [...] tusschen de uyterste palen van de zes pilaeren, te weten van de dry van de gezeyde twee ronde capellen, en van de dry van onze choor [...].’43 Drie straalkapellen vallen op door een rijkere detailafwerking.44 Hun omlijstingen zijn sterk versneden en hebben, net als de monelen, een veelhoekig voetstuk. Deze afwijkende vormen wijzen op een planwijziging. Mogelijk werden ze eerst gebouwd en wijst de gewijzigde decoratie op een wissel van de loodsmeester, zoals deze zich op een identieke wijze manifesteert in de kapellenkrans van de Keulse Dom.45 De eerste bouwmeester die verschijnt in de zeldzame archiefstukken over de vroegste bouwfase van de Sint-Pieterskerk is Sulpitius van Vorst, maar van zijn aanstelling als dusdanig zijn geen sporen terug te vinden. In de Leuvense stadsrekeningen duikt hij voor het eerst op in 1425 als Plissis van Diest.46

Frans Doperé

Sulpitius van Vorst Over het leven van Sulpitius van Vorst is relatief weinig bekend, met uitzondering evenwel van de onder zijn leiding gerealiseerde bouwwerken. Hij is zeer waarschijnlijk een nazaat van Goswinus van Vorst, die in 1398 in Diest een eigendom verwierf, en van de steenkapper Gheert van Vorst, die in 1404 in Diest een huis kocht.1 Zijn zeldzame voornaam laat vermoeden dat hij in Diest, waar de hoofdkerk aan Sint-Sulpitius is toegewijd, het levenslicht zag, terwijl zijn voorouders uit het Kempische Vorst2 stammen. In een schepenakte van Leuven, gedateerd 22 mei 1418, wordt hij trouwens ‘Sulpitius van Vorst, van Diest’ genoemd. Verder wordt hij ook geregeld vermeld als ‘meester Plissis van Vorst’, als ‘meester Plissis van Diest’ of eenvoudigweg als ‘meester Plissis’.

Het koorgewelf.

Op 8 juli 1419 werd Sulpitius benoemd tot bouwmeester van Diest.3 In 1417 verscheen zijn naam voor de eerste maal in de rekeningen van de Sint-Sulpitiuskerk. Op een stuk perkament dat later als boekband werd gebruikt, komt samen met het jaartal 1415 zijn naam al voor.4 Van 1414 tot 1437 werkte hij daar met onderbrekingen aan de overwelving van de noordelijke kooromgang, aan de noordelijke lichtbeuk van het koor en aan het dak en het gewelf van de Onze-Lieve-Vrouwekapel.5 Ondertussen was hij ook al vóór 1418 meester Jacob van Gobbertingen opgevolgd op de werf van de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Poelkapel in Tienen. Daar werkte hij aan de toren en aan het zuidtransept, dat in 1427 werd afgewerkt.6

1 Halflants 1992, p. 114. 2 Tien kilometer ten noorden van Diest. 3 Roggen & Withof 1944, p. 129. 4 Halflants 1992, p. 91-92. 5 Roggen & Withof, 1944, p. 130-132; Halflants, 1992, p. 90-112. Dit is de noordelijke straalkapel. 6 Roggen & Withof, 1944, p. 132; Doperé 1997-1998, p. 75.

© Foto Raoul Daniels

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

17

 Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p. .  Van Even /, p. .  Van Even /, p. , , ; Maesschalck & Viaene , p. .  Haslinghuis & Janse , p. .  Maesschalck & Viaene , p. .  Lemaire & Godts b, p. ; Doperé , p. ; Mellaerts , p. .  Doperé , p. -.  Doperé , p. -.  Van Even /, p. ; Maesschalck & Viaene , p. .  Van Even /, p. , ; Maere , p. ; Roggen & Withof , p. ; Derez , p. -.  Maesschalck & Viaene , p. ; Lemaire & Godts b, p. .  Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p.  en -.  Maesschalck & Viaene , p. ; Lemaire & Godts b, p. .  Roggen & Withof , p. -.  Van Even /, p. , noot .  Maesschalck & Viaene , p. .  Doperé , p. .  Huybens , A.

18

In de Leuvense stadsrekeningen verschijnt zijn titel ‘meester’ voor het eerst in 1425. In hetzelfde jaar, namelijk op 29 mei, nam Sulpitius voor het eerst als ‘meester werckman van der metselarijen van der stadt’ deel aan de processie ter gelegenheid van het feest van het Heilig Sacrament.7 Dat kan erop wijzen dat hij toen pas officieel was aangesteld als Leuvense bouwmeester. Op 21 maart 1429 kocht hij een huis in de Wieringstraat. Hij was gehuwd en zijn zoon, eveneens Plissis genaamd, was beeldhouwer. Hijzelf werd ‘lathomus’ of ‘lapidica’ genoemd, relatief onduidelijke termen die tegelijk verwijzen naar zijn diverse activiteiten als architect, bouwmeester en steenhouwer.8 Tussen 1425 en 1439 restaureerde hij te Leuven zowel de stadsmuren als sommige poorten en bruggen, waaronder de Tervuursepoort in 1426.9 Specifiek voor het opmetselen van de bruggen had hij ‘formelen’10 gemaakt, wat blijkbaar had geresulteerd in een belangrijke besparing voor de stad en waarvoor hij in 1434 zelfs beloond werd met een extra 13 Rijnsgulden. In 1431 herschikte hij de visbanken in de vishal.11 Uiterlijk vanaf 1425 leidde Sulpitius de bouwwerf van het koor en de kooromgang van de Sint-Pieterskerk.12 Mogelijk was hij de ontwerper van dit koor, maar dat is bij de huidige stand van het onderzoek nog niet bewezen. De bouw ervan was grotendeels afgewerkt tot en met de bedaking toen hij in 1439 overleed. Aan het gewelf van het koor werd op dat ogenblik nog altijd gewerkt. De viering en het metselwerk van beide transeptarmen, tot en met de bovenvensters, waren in 1437 eveneens voltooid.13 Sulpitius was niet alleen verantwoordelijk voor de aankoop van stenen uit de groeven van Affligem, De Poele in Asse en Gobertange, of van hout in Tervuren. Hij reisde in 1437 ook zelf naar Gobertange om te verifiëren hoever de steenkappers er waren gevorderd met het houwen van de boogstenen van de westelijke vieringboog.14 Nadat in 1432 het kerkhof van de Sint-Pieterskerk geseculariseerd was, werd in 1433 de kerkhofmuur afgebroken en het aldus ontstane nieuwe plein onder zijn leiding geplaveid.15 In datzelfde jaar werkte hij ook nog voor de universiteit, meer bepaald aan de installatie van auditoria in de voormalige lakenhalle.16 In 1438 kreeg Sulpitius de opdracht voor de bouw van een nieuwe vleugel achter het toen verouderde Leuvense stadhuis. De eerste steen werd gelegd op 31 maart 1439. Deze vleugel bestaat nog steeds als de lange oostvleugel in witte kalkzandsteen palend aan het Vrijthof: ‘dnuwe huys achter den Rosenhoet’.17 Sulpitius overleed echter al op 19 september

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

1439, nauwelijks zes maanden na het begin van de werken. De leiding van deze werf werd daarop overgedragen aan Jan ii Keldermans, die al sinds 14271428 bouwmeester in Mechelen was.18 De ruwbouw van dit nieuwe gebouw was voltooid in 1441 maar de afwerking ervan duurde nog tot 1445.19 In datzelfde jaar overleed ook Jan ii Keldermans.20 Sulpitius van Vorst had blijkbaar al een ontwerp gemaakt voor een nieuw stadhuis met een toren. Deze laatste had er moeten komen op de hoek met de Naamsestraat, maar werd uiteindelijk niet gerealiseerd, of misschien toch gedeeltelijk. Dat dit ontwerp ook echt bestond en dat men het bijna tien jaar later nog altijd echt belangrijk vond, wordt aangetoond door het feit dat men in 1447-1448 een bode naar Mechelen stuurde om het plan terug te halen, want de zoon van Sulpitius had het daar uitgeleend aan een andere steenhouwer: ‘Coppen Merchant geseint te Mechelen, ane 1 steenhouwer aldaere, omme dbeworp te halen vander stat huse, dat meester Plissis ghemaect hadde en de jonghe Plissis daere geleent hadde, 2 dage, xvii in januario, 20 plecken.’21 Zou het kunnen dat het Jan ii Keldermans was die in Mechelen tussen 1439 en 1445 kennis had genomen van het plan van Sulpitius van Vorst?22 Verklaart dat misschien ook de belangstelling voor dit plan in 1447-1448 en waarom er binnenin het huidige stadhuis, op de hoek met de Naamsestraat, toch een overwelfde vierkante ruimte bestaat en waarvan de sporen van de steenbewerking bovendien ook nog wijzen op een mogelijke realisatie ervan tijdens het tweede kwart van de vijftiende eeuw?23 Het lijkt dus niet onwaarschijnlijk dat een deel van het oorspronkelijke ontwerp van Sulpitius van Vorst voor het Leuvense stadhuis met het gelijkvloers van de toren, wellicht zijn allerlaatste ontwerp, toch werd gerealiseerd, zij het dan door zijn opvolger(s). Sulpitius van Vorst werd vereeuwigd met een beeld in de oostelijke zijgevel van het stadhuis.24

Het westelijk en het bovenste gedeelte van het hoogkoor In de rekeningenbundel van 1433-1440 is de triomfboog van het koor het eerste element dat daarin voorkomt. Er is echter geen spoor van de bouw van de westelijke koorpijlers, de scheibogen, het triforium, noch over de bovenbouw van het hoogkoor met de aanzetten van het toekomstige gewelf en de bovenlichten.47 Het ontbreken van al deze elementen in deze rekeningbundel laat toe ze allemaal te dateren vóór 1433, dus onmiddellijk na de onderste gedeelten die er al stonden vóór 1425. Inmiddels waren ook de straalkapellen voldoende afgewerkt zodat de twee meest noordelijke straalkapellen, samen met de twee aanpalende traveeën van de kooromgang op 7 januari 1433 konden worden overgedragen aan de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament.48 Het lijkt wel dat de gewelven van die straalkapellen pas in 1438 werden gebouwd.49 Dat mag echter geen probleem zijn geweest omdat de bedaking van overwelfde ruimten altijd vóór de gewelven werd gerealiseerd. Het dak op het hoogkoor werd al in 1434 afgewerkt.50 Op de boogstenen van de scheibogen van het hoogkoor komen in het zwart getekende steenmerken voor, echter niet op allemaal. Boogstenen die uit één enkele steen bestaan vertonen geen steenmerken. Boogstenen die uit twee helften bestaan vertonen zogenaamde paringen, dat wil zeggen dat op elke helft een identiek teken voorkomt, vaak in spiegelbeeld. Deze paringen werden aangebracht omdat die twee helften bij elkaar hoorden en

dus ook samen moesten gemonteerd worden. De twee helften waren niet altijd even groot en dus was het belangrijk om de twee helften die werkelijk bij elkaar hoorden op identieke manier te merken.

Het begin van de bouw van het zuidtransept en de oprichting van de triomfboog van het koor In 1433 brak men de oude puntgevel van de romaanse kruisbeuk aan de kant van het stadhuis af en legde men ook de eerste steen van de nieuwe kruisbeuk.51 Deze werken stonden onder leiding van Sulpitius van Vorst, in de documenten ‘mester Plissus’ genoemd. In hetzelfde jaar en in 1434 werd de grote triomfboog van het koor gebouwd.52 De boogstenen van deze grote boog zijn op dezelfde wijze van zwart getekende paringen voorzien als de scheibogen van het hoogkoor.

De bouw van de viering en het begin van de bouw van de noordelijke kruisbeuk Op het vlak van de steenhouwtechnieken vormt de viering de overgang tussen het koor en het schip. De vier pijlers behoren tot ‘fase iia’ met steenbijl en ruwe randslag, zoals ook de triomfboog. Maar de drie andere bogen behoren al tot de ‘fase iib’ waarbij alleen nog de beitel werd gebruikt. Dit samen voorkomen van beide steenhouwtechnieken zal ook in het schip nog een tijd voortduren.

Afb. 14 Voetstuk van een vensteromlijsting in een van de oudste straalkapellen in de noordelijke kooromgang.

© Foto Eric Dewaersegger

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

 ral, kab , fol. r, r.  Van Even /, p. .  ral, kab , fol. v, v-v en v.  ral, kab , fol. v.  ral, kab , fol. v-r.  ral, kab , fol. r en r.

19

           

ral, kab , fol. v. Wolff , p. . ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. r-v. ral, kab , fol. v en v. ral, kab , fol. r. ral, kab , fol. v en r-v. ral, kab , fol. v-r en v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. v. ral, kab , fol. v, r-v, r en v.

20

Uit de betalingen van 1434 tot 1438 kan heel wat worden afgeleid over de geleidelijke opbouw van de pijlers en bogen van de viering. Soms lijkt de volgorde van de betalingen wel onlogisch, maar dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat niet iedereen onmiddellijk werd betaald voor geleverd materiaal of voor uitgevoerde werken. In 1434 leverde Jan Lauereys van Gubertinghen elf voeten steen voor een pijler van de viering, waarschijnlijk de zuidwestelijke (afb. 4. pijler 18).53 Dikwijls verliepen er maanden en zelfs jaren tussen het klaarmaken van de steen en het monteren, wat door andere, gespecialiseerde vaklui gebeurde. Met een hijstoestel werd de steen geplaatst op blokjes van hout of steen, die aangepast werden tot de steen waterpas lag. Vervolgens werd de kalkmortel tussen de al geplaatste en de nieuwe steen aangebracht, waarna de blokjes verwijderd konden worden.54 In 1435 werd de puntgevel van de noordelijke kruisbeuk van de romaanse kerk afgebroken.55 Daarna leverde Jan Lauereys van Meyleem (Mélin) twaalf voet ‘vanden leste cruyspileer’, dit is de noordwestelijke vieringpijler (afb. 4. pijler 17).56 In 1436 leverde diezelfde Lauereys 45 voet boogstenen voor de grote westelijke vieringboog. Tijdens hetzelfde jaar leverde Jan Baken daarvoor nog eens dertien voeten boogstenen.57 In 1437 werden Jan Timmer en zijn gezel Maes betaald voor het monteren van het houten formeel van de westelijke vieringboog: ‘tgroet fermeel onder den groeten boghe’.58 In een andere betaling zegt men duidelijk dat deze grote boog over de oude kerk heen liep: ‘den groeten boghe over de oude kerke’. Dat is waarschijnlijk letterlijk te nemen omdat de romaanse kerk op dat ogenblik wellicht nog gedeeltelijk in gebruik was en omdat het hoogkoor tussen 1434 en 1440 overwelfd werd en dus nog niet definitief voor de eredienst kon worden gebruikt. In 1438 werden de laatste vieringbogen van de romaanse kerk afgebroken: ‘vanden lesten ouden ii boghen vanden ouden coere metten ii ouden pyleren af te brekene’.59 Toen restte er nog alleen het romaanse schip en de westbouw. Voor de bouw van de viering is Sulpitius van Vorst in 1436 en 1437 naar Affligem gereisd ‘om steen te coepene’ en in dat laatste jaar is hij ook nog naar Gobertange gegaan om de boogstenen van de westelijke vieringboog te inspecteren.60 Zoals de dubbele boogstenen van de triomfboog vertonen ook die van de drie andere vieringbogen getekende paringen, zij het nu in roodbruin. Het verschil in kleur van deze paringen wijst er voldoende op dat de triomfboog enerzijds en de drie andere vieringbogen anderzijds niet tot dezelfde bouwcampagne kunnen behoren. Dat

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

wordt trouwens ook bevestigd door een verschil in de steenhouwtechniek. De triomfboog behoort nog tot fase ‘iia’ met de steenbijl en de ruwe randslag, de drie andere vieringbogen tot ‘fase iib’ met de beitel.

De bouw van de kruisbeukvensters tussen 1436 en 1437 Er is weinig informatie over de bouw van de kruisbeuk. In 1436 en 1437 zijn er betalingen voor kleine bogen boven de vensters en voor bogen aan de nieuwe wenteltrap.61 Omdat hier sprake is van een wenteltrap kunnen deze betalingen alleen maar slaan op werken aan de kruisbeuk. Daar zijn drie wenteltrappen, één aan de zuidzijde en twee aan de noordzijde. De ‘cleinen boghe boven de vinsteren’ zijn dus waarschijnlijk, ofwel de spitsbogen van de bovenlichten van één van de kruisbeukarmen, ofwel de muraalbogen van de toekomstige gewelven juist boven diezelfde vensters. Wat er ook van zij, alle elementen in de bovenste zone van beide kruisbeukarmen vertonen de sporen van de bewerking met de beitel en behoren dus tot ‘fase iib’.

De bouw van het dak en de gewelven van het koor tussen 1434 en 1440 Zoals altijd werd ook hier eerst het dak gebouwd en daarna pas de gewelven. De reden daarvoor is duidelijk, maar wel dubbel: enerzijds vermijden dat de gewelven zouden beschadigd raken door de regen en anderzijds gebruik kunnen maken van de balkenstructuur van de gebinten om daar kranen, tredwielen of andere hijstoestellen te installeren om de houten formelen en de stenen voor de gewelven naar boven te kunnen takelen. Deze werkzaamheden stonden nog steeds onder de leiding van Sulpitius van Vorst.62 In 1434 werd de smid Lauereys betaald ‘vanden groeten crusse te maken dat opten coer staat’. Dit kruis werd ook verguld.63 Hieruit mogen we besluiten dat het dak van het hoogkoor op dat ogenblik was afgewerkt of tenminste zijn voltooiing naderde. In 1436 werd gewerkt aan de bedaking van de zijkapellen van de kooromgang. De betalingen voor de opbouw van de luchtbogen zijn gespreid over de jaren 1434-1439.64 De luchtbogen worden in deze rekeningen ‘ghestreve’ genoemd. In 1434 levert Steven Nelen afgewerkte stenen voor een luchtboog: ‘Item ghegeven Steven Nelen voor xxv voeten boechs vanden ghestreve ende van xxv voeten van avenkeles vanden zelven ghestreve…’ De reeds genoemde timmerman Maes werkte aan

De circulatie in de kerk tijdens de bouw en nu De circulatie in een kerkgebouw is een belangrijk aspect van het architecturaal ontwerp, en dit niet alleen voor de eigenlijke kerkruimte, maar ook voor de hogere delen, zoals het triforium, de loopgang buiten voor de bovenlichten, de dakgoten en de zolders. De circulatie tussen de kerkruimte en deze hogere delen is belangrijk om het regelmatig onderhoud van het gebouw te kunnen verzekeren, niet alleen wanneer de kerk volledig is afgewerkt, maar ook tijdens de bouw. Men moest altijd naar het triforium of naar de zolder kunnen, ook al was de kerk nog niet afgewerkt. In de volledig afgewerkte kerk kan de plaats van de wenteltrappen informatie verschaffen over de opeenvolgende stadia of tijdelijke werkonderbrekingen tijdens de bouw. In deze kadertekst wordt de plaats en de precieze functie van elk van de wenteltrappen in het koor en de twee kruisbeukarmen van de Sint-Pieterskerk besproken. De oudste wenteltrap van de Sint-Pieterskerk bevond zich in een traptoren tussen de kooromgang en het kapittelhuis (kant Margarethaplein). Op dit ogenblik zijn er geen treden meer in dit torentje, maar het is duidelijk dat deze traptoren oorspronkelijk toegang verschafte tot alle goten tussen de daken van de kooromgang, zowel tot die van de rechte gedeelten als tot die van de straalkapellen. Via de deuren in de puntgevels van de kapellen van de rechte gedeelten van de kooromgang bereikte men de zolders boven de zijkapellen en de kooromgang en kon men vandaar ook in het triforium van het koor komen. De zolders van de straalkapellen zijn niet rechtstreeks toegankelijk vanuit de goten, maar wel vanaf het triforium. De zolder van het hoogkoor was echter niet bereikbaar via deze wenteltrap, maar het gewelf van het hoogkoor werd pas in 1440 afgewerkt, terwijl de eerste steen voor de bouw van het zuidtransept met wenteltrap al zeven jaar eerder was gelegd. In 1435 werd ook het noordtransept van de romaanse kerk afgebroken. Vóór het gewelf van het hoogkoor werd afgewerkt was men dus al vijf tot zeven jaar bezig met de bouw van de kruisbeuk, waarbij een wenteltrap voorzien was, zowel aan de noord- als aan de zuidzijde. Vóór de bouw van het zuidtransept was er dus nog geen reden om naar de zolder van het hoogkoor te gaan, want die was op dat ogenblik zelf nog een werf. De werklieden bereikten die zone via steigers en ladders. De wenteltrap van het zuidtransept bevindt zich in de zuidwestelijke hoek. Deze gaf in eerste instantie toegang tot het triforium in de westmuur en via een gang met borstwering voor het grote raam in de zuidgevel ook tot het triforium in de oostmuur en zo verder naar het triforium van het hoogkoor. Vanuit het triforium van het zuidtransept konden ook de dakgoten worden bereikt van de kooromgang en van de straalkapellen. Zodra het zuidtransept was opgetrokken tot de hoogte van het triforium kon de kleine wenteltrap ten noorden van het koor dus al buiten gebruik worden gesteld. De wenteltrap van het zuidtransept liet ook

toe om een gang met borstwering te betreden aan de buitenzijde van het grote raam en ook hoger aan de voet van de puntgevel. Tenslotte mondde hij uit op de zolder van de kruisbeuk. De wenteltrap van de noordelijke kruisbeuk bevindt zich in de noordoostelijke hoek, maar is toegankelijk via een deur in de sacristie. Hij geeft enkel toegang tot het triforium in de oostmuur van de noordelijke kruisbeuk en verder ook tot dat van het hoogkoor, echter niet tot het westelijk triforium omdat er geen gang bestaat voor het grote raam. Via deze wenteltrap bereikte men ook de zolder van de kruisbeuk. Deze was dus zowel via de noordelijke als de zuidelijke wenteltrap te bereiken. Voor het triforium en de loopgang voor de bovenlichten aan de zuidkant van het schip was geen andere wenteltrap nodig omdat die ook via de wenteltrap in het zuidtransept konden bereikt worden. Voor het bereiken van de noordkant van het schip werd later een wenteltrap gebouwd in de torenpartij, meer bepaald in de doopkapel. Zolang die niet gebouwd was, diende men zich echter te behelpen met voorlopige oplossingen. Mogelijk was de nog bestaande romaanse westbouw, of tenminste de noordelijke wenteltrap ervan, tijdelijk de aangewezen weg om de hogere delen van het nieuwe gotische schip aan de noordzijde te bereiken.

In de hoek, tussen de noordelijke kooromgang en het kapittelhuis, is de traptoren duidelijk zichtbaar. © Foto Raoul Daniels

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

21

 ral, kab , fol. v.  ral, kab , fol. v-r, v, v, r, r-v, v en r.  ral, kab , fol. r en r.  Leemans , p. -; Doperé , p. -.  Bergmans & De Maegd , p. .  Van Even /, p. .  ral, kab , fol. r.  ral, kab , fol. v, v - v, v, v en v.  sal-oa, , fol. v (= Van Even /, p. , noot ); Smeyers a, p. . Van Even stelt voor de wijding het jaartal  voor.

22

‘tfermeel dat onder de ghestreven staet’. Het gaat hier om het houten boogvormig formeel dat op de plaats van elke toekomstige luchtboog werd aangebracht zodat de boogstenen van die luchtbogen hierop konden worden geplaatst. Voor de luchtbogen zelf zijn er betalingen voor de ‘oziven’ (ogieven) of de geprofileerde boogstenen onderaan de luchtbogen, soms ook gewoon ‘boechs’ of boogstenen genoemd, en voor ‘avenkels’, de zadeldakvormige afdekking van de luchtbogen. De profielen van die ogieven en avenkelen werden gehouwen volgens houten modellen. De zoon van Sulpitius van Vorst fungeerde hier als beeldhouwer. Hij maakte ‘lovere’, waarschijnlijk de hogels op de bekroning van de steunberen ofwel boven op de luchtbogen zelf, ‘beltsteden’ of consoles voor het plaatsen van beelden en een ‘capitel van ener beldt’ of baldakijn boven een beeld. Al deze elementen zijn vandaag in gerestaureerde toestand opnieuw zichtbaar in het deel van de steunberen dat boven het dak uitsteekt. In 1438 werd het groot houten formeel gemaakt waarop men het gewelf van het hoogkoor zou bouwen. De rekening daarvoor is zeer expliciet ‘hout toten groeten fermele daer men ierst op welven soude den groeten coer’.65 Terzelfdertijd ontwierp beeldsnijder Stas de sluitstenen – met de symbolen van de vier evangelisten – voor de gewelven van de vier rechthoekige traveeën van het hoogkoor. Voor de grote sluitsteen van de koorapsis werd in 1439 steen van Loets (Avesnes) aangekocht. De gewelfribben werden in 1439 en in 1440 geleverd door Jan Claes, Willem de Coeninc, Jan den Ronden, Boyden Mininc en Gossen vanden Inde.66 Deze gewelfribben vertonen de karakteristieken van de steenhouwtechniek van ‘fase iia’. Dit is het best te zien door de regelmatige maar ruwe bewerking van de smalle lijst bovenop de ribben. In september 1439 overleed Sulpitius van Vorst. Hij werd opgevolgd door Jan ii Keldermans.67 Deze Mechelse bouwmeester realiseerde vanaf 1425 het schip van de Lierse Sint-Gummaruskerk.68 In Leuven werd hij in 1439 loodsmeester voor het stadhuis en in de rekeningen van de Sint-Jan-de-Doperkerk in het Groot Begijnhof van 1443 wordt hij vermeld bij de werken aan de westgevel.69 De kerkrekeningen van Sint-Pieter vermelden de kosten voor zijn intrede: ‘Meester Jan Kelderman quam te Loevene doen hy werckman wart der stat en der kercken, 1439, 26 september, doen gaf hem die kercke enen maltyt die coste 15 placken.’70 In 1440 werd het gewelf van het hoogkoor afgewerkt. Huberecht Stuerbout polychromeerde de grote sluitsteen van de koorapsis, die in de rekening ‘huve’ of huif wordt genoemd: ‘Item ghegeven Huberecht Stuerbout vanden groeten slotsteen te stofferen inde huve’.71

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Er zijn ook enkele rekeningen bewaard gebleven voor kleine sluitstenen, waarschijnlijk voor de kooromgang. Eén daarvan werd gehouwen door Jacop Mersant, twee andere door Gossen vander Vaeren. Van Mersant weten we: ‘dat hij enen groeten slotsteen macte, die aen den iersten koer staen sal aen capittel’.72 Het lijkt ons waarschijnlijk om die sluitsteen te situeren in de eerste straalkapel aan de noordzijde en niet in de veel kleinere rechthoekige zijkapel onmiddellijk naast de sacristie. De stadsrekeningen vermelden dat de wijbisschop van Luik in 1442 het hoogkoor inzegende, wat aantoont dat het koor op dat tijdstip afgewerkt was: ‘Den wijbisscop van Ludick doen hi te Loeven comen was om den hogen coer ende den autaer te wijden tsinte Peters, xxviii in junio.’73

De bouw van het schip van ca. 1440 tot ca. 1500 Voor de bouw van het schip zijn er geen rekeningen bewaard gebleven. Het onderzoek van de steenhouwtechnieken laat echter wel toe om enkele chronologische bakens vast te leggen voor de evolutie van dit gedeelte van de werf. De pijlers en de diensten tot en met de geboorten of aanzetten van de middenbeukgewelven, evenals de twee scheibogen van de eerste middenbeuktravee die onmiddellijk aanleunt bij de viering vertonen nog altijd de kenmerken van ‘fase iia’ van de steenhouwtechniek, juist zoals de pijlers van de viering. Deze steenhouwtechniek komt voor tussen 1400 en 1450, maar omdat elke verwijzing naar de bouw van het schip ontbreekt in de rekeningbundel van 1433-1440, kan deze eerste travee nog vrij precies tussen 1440 en 1450 worden gedateerd. Bij de volgende pijlers stellen we vast dat deze wel al de kenmerken vertonen van ‘fase iib’, maar dat de aanzetten van de scheibogen en de pilasters hogerop nog altijd beantwoorden aan de karakteristieken van de steenhouwtechniek van ‘fase iia’. Dit betekent dus een omkering van de normale volgorde ‘fase iia’ – ‘fase iib’. Omdat de vervanging van de steenbijl ‘fase iia’ door de beitel ‘fase iib’ heeft plaatsgevonden tijdens het ganse tweede kwart van de vijftiende eeuw, wijst deze omkering erop dat men voor de levering van gehouwen steen toen beroep gedaan heeft op minstens twee verschillende groepen steenhouwers, een traditionele en een meer progressieve. Wel wijst de aanwezigheid van ‘fase iia’ tot en met de laatste pijlers, juist voor de grote gordelboog van het gelijkvloers van de huidige torenpartij, dat men deze laatste pijlers toch heeft kunnen bouwen binnen het gelijkvloers van de westbouw van de romaanse kerk. Deze westbouw werd pas in 1499 afgebroken, maar werd wel al in 1458 door een

a

b

c Afb. 15 Het koorgewelf met vier sluitstenen waarop de symbolen van de vier evangelisten zijn afgebeeld: a. de stier voor Lucas; b. de leeuw voor Marcus; c. de engel voor Matteüs; d. de adelaar voor Johannes. De vier gevleugelde figuren zijn elk voorzien van een banderol.

d

© Foto’s Raoul Daniels

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

23

De vier middelste pijlers van het schip vertonen ingebeitelde steenhouwersmerken. Dit zijn merken die de steenhouwer op de door hem gehouwen stenen aanbracht om zeker te zijn dat hij voor alle stenen die hij had gehouwen zou worden betaald.74 Op deze vier pijlers komen zeven merken voor die op meer dan één pijler te zien zijn. Dat betekent dus dat de stenen van deze vier pijlers door een groep steenhouwers werden gehouwen, die voor dit werk hebben samengewerkt. Omdat geen van deze merken voorkomt op de twee pijlers ten oosten van deze groep, noch op de twee pijlers ten westen ervan, mogen wij aannemen dat deze vier pijlers een subfase vormen in de vordering van de bouwwerf, maar ook dat geen enkele van die steenhouwers nog heeft gewerkt aan de laatste twee pijlers. Omdat we over dit gedeelte van de kerk geen rekeningen hebben, kennen we ook niet de identiteit van de steenhouwers die aan deze pijlers hebben gewerkt.

Afb. 16 De noordwand met de bundelpijlers, het triforium en de vensters van de middenbeuk. © Foto Raoul Daniels

 Peeters , p. -; Chorěteb , p. ; Doperé .

24

hevige brand getroffen. Misschien was de toestand binnenin deze westbouw wel zo dat deze pijlers al konden worden opgericht zonder dat het nodig was om de westbouw zelf dan al af te breken. Planmatig vormde het muurwerk van de westbouw zeker geen belemmering voor de bouw van deze nieuwe pijlers. Er is echter niets geweten over hoe de opstand van de westbouw zich verhield tot de hoogte van de nieuwe gotische pijlers. Was het gelijkvloers overwelfd? Wellicht wel, maar hoe hoog was dit gewelf? Waarschijnlijk toch hoog genoeg om vóór 1450 nog ‘fase iia’ te zien verschijnen bovenaan de gotische pijlers die binnen de omtrek van de westbouw werden gebouwd.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Afb. 17 Steenhouwersmerk op pijler 23 (zie afb. 4). © Foto Raoul Daniels

Frans Doperé

Matheus de Layens Het is niet bekend waar, noch wanneer Matheus de Layens geboren werd. In de diverse rekeningen komen verschillende schrijfwijzen van zijn naam voor. Vaak wordt hij alleen vernoemd met zijn voornaam ‘meester Matheuse’, maar ook verschillende vormen van ‘de Layens’ komen voor: ‘de Leens’, ‘de Lalens’, ‘Mahyeu de Lyens.’1 In Leuven woonde hij aan de Kuithoek, naast de brouwerij ‘De Ooievaar’, die gelegen was op de hoek van de Brusselsestraat en de Kuithoek. In 1453 had hij twee woningen in eigendom: ‘De Moutvloer’ met hof en toebehoren. Verder bezat hij een kleine hoeve in de Kaboutermansstraat, een woning met wijngaard aan de Boelhage, achter de wijnpers van Sint-Geertrui, en een cijns van de abdij van Baudeloo. Hij was gehuwd met Margriete Schancke, dochter van Matheus Schancke, alias Swaluwen, die in Humelgem een steengroeve van witte kalkzandsteen uitbaatte. Margriete overleed vóór 2 januari 1468. Vrij snel na haar overlijden, hertrouwde hij – vóór 3 november 1468 – met Katharina vander Meeren met wie hij vijf kinderen kreeg. Hij stierf op 5 december 1483 en werd begraven in de SintJacobskerk, naast zijn eerste echtgenote. Daarna geraakte hij helemaal in de vergetelheid. Het was Edward Van Even die hem herontdekte en in 1846 een eerste studie aan hem wijdde, dat wil zeggen meer dan 350 jaar na het overlijden van De Layens.2 In 1433 is er in de Leuvense stadsrekeningen sprake van een ‘Matheus d’oppercnaep’. Het is niet onmogelijk dat het hier om de jonge Matheus de Layens gaat, die op dat ogenblik nog in de leer zou zijn geweest bij Sulpitius van Vorst.3 In 1438 wordt echter al een ‘meester Matheus’ vermeld in verband met de bouw van een nieuwe sluis.4 In 1445 werd Matheus de Layens in Leuven benoemd tot ‘meester werckman van der metselarijen van der stadt’.5 Reeds in hetzelfde jaar werd de bouwvallige Mechelsepoort afgebroken en door hem heropgebouwd. De nieuwe poort was al helemaal afgewerkt in 1446.6 In 1458 maakte hij ‘formelen’ voor de brug bij het minderbroedersklooster.7 In 1459 restaureerde hij de voormalige lakenhalle. Deze werken betroffen vooral het dak, dat toen in slechte staat verkeerde, en de vervanging van grote dakvensters door zogenaamde ‘nuwe vleemsche vynsteren’ omdat het onderhoud van deze laatste goedkoper zou uitvallen.8 Tussen 1462 en 1469 werd de grote stadstoren ‘De Verloren Kost’, waarvan tot dan toe alleen het gelijkvloers was gebouwd, door Matheus met twee bijkomende overwelfde verdiepingen afgewerkt.9 In 1462 verbouwde hij de sluizen van Sint-Geertrui10 en in 1465 kwamen meester Jan van den Berghe, alias Van Ruisbroek,11 en meester Jan

Thuins op zijn vraag vanuit Brussel naar Leuven om samen met hem de sluizen op de Dijle te inspecteren, in het vooruitzicht van herstellingswerken die later onder zijn leiding werden uitgevoerd.12 Nog in 1465 restaureerde hij ook de Munt, het hertogelijke muntproductieatelier.13 In 1467 werd beslist een nieuw kerkhof aan te leggen voor de Sint-Pieterskerk, waarvoor de vereiste nivelleringswerken ook door hem werden geleid.14 Tussen 1478 en 1480 werden de stadsmuren en andere poorten door hem gerestaureerd.15 In 1445, na de dood van Jan ii Keldermans, werd Matheus de Layens als bouwmeester verantwoordelijk voor de finale afwerking van de dwarsbeuk, maar vooral van het schip van de Sint-Pieterskerk, dat toen nog bijna volledig moest worden gebouwd, weliswaar geheel conform het oorspronkelijke ontwerp.16 In 1450 gaf de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament van het Altaar hem de opdracht een sacramentstoren te ontwerpen die in 1453 in het koor werd geplaatst.17 Na de vernietigende brand van de romaanse westbouw in 1458, maakte hij een ontwerp voor de meest noodzakelijke herstellingswerken: ‘Meester Matheuse de Layens van den beworpe te makene van den groeten torre achter Sinte-Peters kercke.’ Het lijkt hier inderdaad eerder te gaan om de herstelling van de bestaande toren dan over een volledige nieuwbouw.18 In hetzelfde jaar restaureerde hij ook de vieringtoren.19 Hij werd toen zelfs naar Rijsel gestuurd om aldaar de klank van de nieuw gegoten klokken te evalueren: ‘Meesteren Matheuse vander stad wegen gesonden te Rijsele, omme aldaer te vernemene van den clocken die daer gegoten waeren van meester Symone ende Dyemence synen sone ende oic om die te hoirene offtse schoen ende goet van thoene waeren.’20 Aangezien al die klokken, behalve de basklok, in de vieringtoren waren opgehangen, werd in 1481 een onderzoek ingesteld naar de stabiliteit van de houten structuur, waar ook De Layens bij betrokken was. De houten structuur van de vieringtoren werd toen voldoende stevig bevonden zodat vanaf dan ook de basklok er werd opgehangen.21 In 1478 werd beslist om Het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts verder op te smukken met een gebeeldhouwde nis en een torentje. Matheus de Layens leverde daarvoor het ontwerp, dat vervolgens werd uitgevoerd door Andreas en Antoon Keldermans.22 Inmiddels was Matheus de Layens aangezocht om een nieuw plan te maken voor het Leuvense stadhuis, meer bepaald voor het ‘Voirste huys’. In 1448 werd dit plan voorgelegd aan Gilles Pauwels, architect van Filips de Goede, die het goedkeurde:

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

 Roggen & Withof , p. .  Van Even /, p. -; Roggen & Withof , p. - en . Schayes , p. , schrijft dat de herontdekking van Matheus de Layens het werk was van de toen pas overleden J. Theys,’élève archiviste’, maar dat Van Even een interessante nota over De Layens publiceerde in Messager des sciences historiques de Belgique, , p. -, die in L’Écho de Louvain van  mei  werd hernomen. Zie: Van Even , p. -.  Roggen & Withof , p. .  Roggen & Withof , p. .  Roggen & Withof , p. .  Van Even /, p. -; Roggen & Withof , p. .  Van Even /, p. .  Van Even /, p. ; Maere , p. ; Roggen & Withof , p. ; Derez , p. -.  Van Even /, p. -; Roggen & Withof , p. ; Vanderbeeken .  Van Even /, p. .  Roggen & Withof , p. -.  Van Even /, p. -; Roggen & Withof , p. .  Van Even /, p. .  Van Even /, p. -.  Van Even /, p. .  Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p. ; Lemaire & Godts b, p. .  Van Even /, p. -; Roggen & Withof , p. .  Van Even /, p. ; Maere , p. ; Roggen & Withof , p. ; Doperé , p. -. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. .  Van Even /, p. .  sal-oa, , fol. v [= Van Even /, p. , noot ].  Van Even , p. -; Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p. -.  Van Even /, p. .

25

 Van Even /, p. , noot ; Roggen & Withof , p. ; Maesschalck & Viaene , p. .  Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p. .  Roggen & Withof , p. ; Maesschalck & Viaene , p. .  Maesschalck & Viaene , p. . Zie bijdrage Frans Doperé, p. -.  Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p. .  Mogelijk betreft het hier werken aan het transept.  Roggen & Withof , p. ; Dewilde & Huybens .  Roggen & Withof , p. ; Doperé -, p. .  Roggen & Withof , p. -; Halflants -, p. -.  Roggen & Withof , p. ; Gysens , p. -; Doperé , p. .  Roggen & Withof , p. ; Bavay e.a. , p. .  Van Even /, p. ; Roggen & Withof , p. .  Collette & Doperé , p. -.  Collette & Doperé , p. -.  Misschien verkoos hij deze steensoort omdat zijn eerste vrouw de dochter was van een eigenaar van een dergelijke steengroeve in Humelgem: Doperé , p. -.  Roggen & Withof , p. .  Huybens , A.

26

‘Meesteren Matheusen ghegeven, voir sijn beworp dat hi gemaect heeft na den welken der stat huys gemets sal werden, bi overdrage vanden stat, 5 willems scilde, stuc te 20 stuvers valent 5 peters 10 stuvers.’23 De belforttoren, die in het eerste ontwerp van Sulpitius van Vorst voorzien was, moest nu echter wegvallen: ‘De stat die yerstwerven te wille was te maken opten hoeck van der Proefstrate (Naamsestraat) 1 groten Torne, gelyc te Bruxel in middel van der Stathuys aldaer steet omme d’uercloc en andere clocken op te hangen [...] ende want de stat nu anders bedacht es en wilt ’t voirscreve huys anders maken...’.24 In 1457 waren de zes torentjes voltooid en in 1460 was de ruwbouw van het nieuwe stadhuis beëindigd, het dak geplaatst en de afwerking aangevat.25 Noch het eerste plan van Sulpitius van Vorst, noch het tweede plan van Matheus de Layens zijn bewaard gebleven. Toch lijkt de vierkante ruimte op het gelijkvloers van het stadhuis [hoek Naamsestraat] erop te wijzen dat De Layens bij de opmaak van zijn plan minstens rekening heeft moeten houden met bepaalde, reeds volgens het plan van Sulpitius van Vorst gebouwde delen ofwel zich gedeeltelijk heeft laten inspireren door dat eerste plan.26 In 1467 gaf Jan Pynnock van de kerkfabriek van de Sint-Jacobskerk te Leuven aan Matheus de Layens de opdracht een koor te bouwen ‘buyten het cruyswerc.’27 Het lijkt dat dit werk echter nooit werd uitgevoerd. Wel realiseerde hij een gewelf, dat tussen vier pijlers opgericht werd, en een dakconstructie.28 In 1480 werd beslist om het plein tussen de Sint-Pieterskerk en het stadhuis aan de oostzijde af te sluiten met een nieuw gebouw: de Tafelronde. Het werd door De Layens ontworpen, maar pas in 1488, na zijn dood afgewerkt.29 Matheus de Layens had eveneens een belangrijk aandeel in de afwerking van de Onze-LieveVrouw-ten-Poelkapel in Tienen, meer bepaald voor wat betreft de bouw van het noordtransept en het bovendeel van de toren, evenals voor de gewelven van de viering, van het noordtransept en van de toren. Hij was er actief in 1448-1449, 1453-1454, 1465-1466 en 1469-1470.30 Toen aan de Sint-Sulpitiuskerk te Diest in 14531454 het oude transept werd afgebroken werd hij ook daar gevraagd om advies te verstrekken in verband met het verder verloop van de werken, in het bijzonder voor het bouwen van de kruispijlers en het oprichten van een steiger voor de bouw van het koorgewelf.31

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Tussen 1452 en 1471 was De Layens bouwmeester van de Sint-Leonarduskerk te Zoutleeuw. In 1455 leverde hij het ontwerp voor een doopkapel, die al in 1456-1457 werd ingewijd: ‘Int jaer ons Heeren duysent cccc ende lv-tich, opten lesten dach van julio, was betogen den koer daer men die vynte in setten sal, met rade der stadt ende met meester Matheeuse, der stadt werckman van Lovene.’32 In 1459-1460 ontwierp hij, samen met Jehan Pinchon, de plannen voor herstellingswerken aan het kasteel van Vilvoorde.33 In 1450 beslisten de adellijke kanunnikessen van Sint-Waltrudis in Bergen een nieuwe kerk te bouwen. Daartoe stuurden ze eerst hun meester-werkman, Jean Spiskin, en hun meester-schrijnwerker, Hellin de Sars, op prospectie naar andere kerken. Op hun tocht deden ze ook Leuven aan en in hetzelfde jaar werd Matheus de Layens naar Bergen uitgenodigd om de plek te bezoeken waar de nieuwe kerk zou gebouwd worden. Jean Spiskin overleed echter in 1457, waarna De Layens de leiding kreeg over de werf: ‘maistre de l’ouvrage du nuef cuer.’34 De kerk [Sainte-Waudru] is zeer duidelijk geïnspireerd op de Leuvense Sint-Pieterskerk, waarvan het ontwerp eigenlijk gebaseerd is op het originele Leuvens project dat al in uitvoering was vóór De Layens er de leiding over kreeg. Hij zou in 1458 ook de werf van het nieuwe stadhuis van Bergen hebben bezocht en in 1479 de werken van de wederopbouw na de ontploffing van 1477.35 In dat verband zijn de identieke steenhouwersmerken in de kooromgang van de kerk en op de boog van de kapel van het stadhuis wellicht te beschouwen als positieve aanwijzingen voor zijn meer directe inbreng bij de bouw van het stadhuis vanaf 1458.36 In 1475 was hij betrokken bij de bouw van de toren van de Sint-Martinuskerk van Wezemaal. Wellicht gaat het om het gedeelte boven de ijzerzandstenen plint, dat met witte kalkzandsteen is opgetrokken.37 In 1480 werd hij geconsulteerd voor de overwelving van een gedeelte van de Sint-Lambertuskathedraal te Luik. Op 3 februari 1480 leverde hij daarvoor een verslag en een ontwerp af, ondertekend met ‘Mahyeu de Lyens’. Dit ontwerp werd uitgevoerd door bouwmeester Denijs van Borgloon.38 Matheus de Layens, die op 3 december 1483 in Leuven overleed, werd vereeuwigd met een beeld in de voorgevel van het stadhuis.39

De afwerking van de kruisbeuk en de realisatie van de grote zijkapellen In 1446 wordt Matheus de Layens benoemd tot bouwmeester van Leuven of ‘meester werckman van der metselarijen van der stadt’, alsook tot loodsmeester van de Sint-Pieterskerk.75 Uit een schepenakte blijkt dat Arnoldus van Ghytenrode de leien dakbedekking van het transept realiseerde in de jaren 1452-1453.76 In 1457 wordt de vieringtoren geplaatst en aanvaardt Hendrik de Pape de opdracht om deze met lood af te werken. De Mechelaar overlijdt schielijk en door een akte van 5 december 1459 ontslaan de Leuvense stadsmagistraat de kinderen van De Pape van dit engagement.77 De stadsrekeningen van 1458 tonen aan dat de ruwbouw van de noordelijke kruisbeuk in dat jaar afgewerkt was. Jan van Kessel moest toen immers bij Leuvense en Brusselse glazeniers prijsoffertes opvragen voor de realisatie van het grote glasraam in het noordtransept. Dit venster was een schenking van hertog Karel de Stoute (1433-1477) en stelde de heilige Maagd voor: ‘Janne van Kessele gesonden, van der stat weghen, metten patroene en beworpe van den ghelesender vensteren die myn heere van Charloys soude doen maeken int cruyswerck van Sinte-Peeters, te Loevene, daer Onse Lieve Vrouwe staen sal’ en ‘…als dat men spreken soude met eenen gelaesmaker van Loeven oft van Bruessel, om te wetene wat zy costen soude…’.78 In de bewaarde gewelfschildering van de noordelijke kruisbeukarm komt het jaartal 1465 voor, wat laat vermoeden dat het gewelf toen afgewerkt was. Ondertussen verrezen de kapellen van de noordelijke zijbeuk, want in 1466 kreeg de SintNicolaaskapel een gebrandschilderd glasraam.79 Kort na de afwerking van de noordelijke zijbeuk liet Johanna van Wesemaele80 een grafkapel inrichten, het ‘Koorken van Revieren’.81 Een schepenakte van 22 januari 1473 bekrachtigde de toewijzing van de opdracht voor het vervaardigen van gebrandschilderde glasramen in de kapel van Rivieren aan de Leuvense glasschilders Thielman en Hendrik van Schoenenberge.82 In 1479 liet kanunnik Jan van Beringen via testament in de middenbeuk een grafsteen plaatsen: ‘in navi seu medio navis dictae ecclesiae collegiali beati Petri Lovaniensis’83 [in het schip of in het midden van het schip van de genoemde collegiale Sint-Pieterskerk van Leuven]. Met een akte op perkament van 28 maart 1496 verleende de Luikse bisschop Johan van Horne (ca. 1450-1505) toestemming om de tegen de Sint-Pieterskerk aangebouwde Onze-Lieve-Vrouwekapel af te breken en aldus een bouwterrein voor de verdere opbouw van de nieuwe kerk te creëren.84 In 1490 werd de kapel (van) Meldert of het ‘Meldertskoorken’ in gebruik genomen.85

Na De Layens werkten drie bouwmeesters verder aan het schip:86 Jan Demesmaeker (1483-1488), Hendrik van Everghem (1488-1492) en Mathijs Keldermans (1492-1495). De naam van Demesmaeker duikt ook op in verdwenen rekeningen van de Leuvense Sint-Jacobskerk, waarin hij vermeld wordt als bouwmeester van de Heilig-Kruiskapel.87 Mathijs Keldermans is allicht te identificeren als Mathijs ii die, van 1482 tot 1484, het hoofdportaal van de Sint-Willibrorduskerk88 in Hulst realiseerde.89

De bouw van het zuidportaal in 1497 De eerste steen voor het onvoltooid gebleven portaal tegen de gevel van het zuidtransept werd geplaatst op 24 juli 1497.90 De werken werden geleid door Alard du Hamel die van 1494 tot 1502 verantwoordelijk was voor de bouwwerken van de stad.91 Enkel de twee zijmuren, gevormd door een reeks van veelhoekige schalken in kalkzandsteen tegen een bakstenen muur werden afgewerkt. In 19971998 werden de kalkzandstenen schalken gedemonteerd en door nieuwe vervangen. Van het oorspronkelijk niet afgewerkte zuidportaal blijft vandaag dus helemaal niets meer over. Bij de ontmanteling konden enkele bijkomende vaststellingen worden gedaan naar het verband van de geprofileerde schalken, de steenmerken en daaruit voortvloeiend ook over de organisatie van de opbouw van het portaal. De opeenvolgende lagen van de geprofileerde schalken zijn uit één stuk gehouwen met de achterwand. In deze achterwand zijn de stenen in halfsteens verband gemetseld terwijl ze aan de voorzijde afzonderlijke polygonale schalken vormen. Belangrijk was de vaststelling dat op de boven- en ondervlakken van de stenen merken zijn aangebracht en dat die merken bovendien verschillend zijn voor de linker- en de rechterzijde van het portaal. Aan de rechterzijde gaat het om technische merken die door de steenhouwers werden aangebracht om de metselaars toe te laten de stenen correct te stapelen. De meeste merken zijn gebeiteld, sommige zijn met een bruine of zwarte substantie aangebracht. De merken schijnen in de meeste gevallen te bestaan uit een combinatie van een geometrisch en een numeriek teken. Mogelijk is het geometrisch teken een laagmerk (een merk ter identificatie van de laag waarin de steen moest worden aangebracht) en is het numeriek merk een plaatsingsmerk (een merk om de stenen in één bepaalde laag correct naast elkaar te plaatsen). Aangezien wij de stenen niet meer in hun oorspronkelijk verband hebben kunnen bestuderen is een verdere analyse van deze steenmerken niet meer mogelijk. Interessant is ook de aanwezigheid op dezelfde stenen van zeer licht ingekraste kruisen en onhandig getekende en soms

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

 Zie bijdrage Frans Doperé, p. .  sal-oa, , fol. ; Maesschalck & Viaene , p. -.  Van Even /, p. .  Van Even /, p. , noot .  Van Even /, p. . Het raam stelde ‘De geboorte van Christus en de aanbidding der wijzen’ voor.  Zij was de weduwe van de heer Van Rivieren.  Van Even /, p. . Deze kapel bevindt zich in de hoek van het noordtransept en de noordelijke zijbeuk. Zij wordt geritmeerd door slanke tweelichtvensters met flamboyant maaswerk en een overhoekse steunbeer.  Van Even /, p. . Zie bijdrage Gilbert Huybens p. .  Van Even /, p. . aph, testament van  november  (Corpus vii, kast liv, map  nr. ).  Deneffe , p. .  Van Even /, p. . De kapel, ingeplant naast de zuidelijke zijbeuk, ontvouwt twee traveeën en is afgewerkt met twee puntgevels. In  vervaardigde Mathijs iii Keldermans een grafsteen voor het echtpaar (van) Meldert-Pynnock: Doperé & Mulier , p. -. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. , en Gilbert Huybens, p. .  Van Even /, p. .  Van Even /, p. -.  Deze kapittelkerk werd in 1935 tot basiliek verheven.  Roggen & Withof , p. .  Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.  Van Even ; Van Even /, p. , noot . In sal-oa, , fol. v en v wordt hij vermeld als ‘Meester Alart du Hamel werckman der stat van Loeven’. Voordien was Du Hamel loodsmeester van de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch, waarvoor hij een gelijkaardig portaal ontworpen had: Peeters , p. .

27

 Van Even /, p. , noot .  Van Even /, p. , noot .  Roggen-Withof , p..  Derez-Verbrugge , p. .  Van Even /, p. , noot . Volgens Van Even stond het SintPieterskapittel in  inderdaad de SintMaartenskapel in de zuidelijke zijbeuk aan het bontwerkers- of peltiersambacht af. Maar uit nieuwe archiefdocumenten blijkt evenwel dat de bontwerkers al in  over een altaar beschikten, toegewijd aan de heilige Maagd, Sint-Maarten, Sint-Michiel en Sint-Jan de Doper. De voltooiing van het schip dateert dus mogelijks van vroeger dan . Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. . 9 Van Even /, p. ; Smeyers & Huybens .  Van Even /, p. .  Van Even /, p. . Over de verbouwing van de kapel zie bijdrage Luc Verpoest, p. -.  De Sint-Pieterskathedraal van Beauvais en de Dom van Keulen hadden al dergelijke vensters in de apsis, die teruggaan tot de dertiende eeuw.  De straalkapellen van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal vertonen nog bredere vijflichtvensters.  De luchtboog raakt de wand op de plaats waar de gewelfribben samenkomen. In vroeg-gotische kerken wordt daarboven nog een tweede luchtboog gespannen, die de op het dak uitgeoefende windkrachten moet opvangen: Beuckers , p. .  De oudste bundelpijlers met peerkraalprofielvormige schalken zijn te vinden in de zuidertoren van de Keulse dom: Beuckers , p. . Antwerpen combineert peerkraalvormige en ronde schalken, Bergen, Den Bosch en Leuven vertonen alleen nog peerkraalvormige schalken.  Doperé , p. .

28

zelfs uit twee kruisende bogen bestaande ‘cirkels’. Deze laatste merken dienden zonder twijfel om de bovenzijde van de onderzijde te onderscheiden. De stenen van de linkerzijde van het portaal vertonen alleen ingebeitelde steenhouwersmerken. Dit belangrijk onderscheid tussen de merken van de linker en de rechter zijde van het portaal toont aan dat de beide zijden onafhankelijk van elkaar werden opgebouwd en waarschijnlijk door twee verschillende ploegen. Het is inderdaad moeilijk om aan te nemen dat éénzelfde ploeg steenhouwers voor één zijde van het portaal de stenen enkel zou gesigneerd hebben terwijl ze voor de andere zijde een gesofistikeerd systeem van technische merken zouden hebben gebruikt. In 1499 besliste de stadsmagistraat dat de romaanse westbouw moest verdwijnen. Op 29 november van dat jaar leidde Alard du Hamel de plechtige overbrenging van de stadsprivilegies vanuit deze westbouw naar het stadhuis en vervolgens naar een lokaal in het kapittelhuis: ‘Item betaelt meesteren Alard du Hamel die, met synen gesellen, der stadt dineren, als Peter van Daelhem […] gehaelt hebben die privilegien uten Torre van Sint-Peters kercke, die afgebroken wert, en die brachten op der Stadthuys […] en wederom gedragen in de Sacristie […] in de camer boven de Tomme van der princessen, by Sint-Andries outaer, daer die alsnu liggen, by consente van den Capittel.’92 In 1500 volgde de afbraak van de romaanse westbouw, die moest wijken voor de drie westelijke schiptraveeën: ‘…van d’bier, etc., gedronken by den ghenen die ’t gruys wech vuerden en den Torre hielpen afbreken.’93 Nadat Alard du Hamel in 1502 Leuven voor Antwerpen had geruild, ging de leiding van de bouwloods over op Mathijs iii Keldermans. Hij was de zoon van Mathijs ii en nam vanaf 1503 de taak van Leuvens stadsbouwmeester op zich. Hij stond bekend als de ontwerper van de toren van de Sint-Pieter-en-Guidokerk in Anderlecht.94 Uit de rekeningen van de familie de Croÿ blijkt dat hij van 1517 tot 1520 aan het Arenbergkasteel in Heverlee heeft gewerkt.95 Mathijs iii Keldermans zal de drie westelijke traveeën van het schip afwerken. In 1518 is de Sint-Maartenskapel in gebruik, want op 24 september van dat jaar ondertekende het bontwerkersambacht een schepenakte voor het vervaardigen van het altaar voor deze kapel.96 Rond die tijd moeten de werken aan het schip afgerond zijn. Na meer dan honderd jaar bouwactiviteit is het eigenlijke kerkgebouw eindelijk voltooid.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

De kapel van Fiere Margriet Via een legaat van de Antwerpse visverkoper Merten de Bock werd in 1535 tussen twee straalkapellen een oratorium gebouwd ter ere van de gelukzalige Margaretha van Leuven, alias Fiere Margriet.97 Zoals blijkt uit een schepenakte van 22 april 1540, stond Jan van den Borre in voor de realisatie.98 Op de dag van Leuven kermis van hetzelfde jaar bracht Ruard Tapper (1497-1559), deken van het Sint-Pieterskapittel, in een plechtige optocht de relieken van Fiere Margriet over naar de nieuwe kapel.99

Situering van de Sint-Pieterskerk binnen de gotische architectuur in Brabant Door haar verhoudingen, vormentaal en haar parement van geelachtige kalkzandsteen beantwoordt de Sint-Pieterskerk helemaal aan de architecturale kenmerken van de gotische architectuur zoals die al van in de veertiende eeuw, maar ook nog tijdens de vijftiende eeuw in Brabant werd gebouwd. Zoals onder meer bij de koren van de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen, de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Poelkerk in Tienen en de Sint-Sulpitiuskerk in Diest worden de zijkapellen van de Sint-Pieter bekroond door een puntgevel. Net als de Sint-Romboutskathedraal, de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen en de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch vertoont de apsis van de Leuvense Sint-Pieter ranke tweelichtvensters.100 Anders dan in Mechelen, Diest, Den Bosch en de Sint-Gummaruskerk in Lier hebben de Leuvense straalkapellen geen slanke tweelichtvensters, maar iets bredere drielichtvensters.101 Daar waar de veertiende-eeuwse koren in Brabant een rijke buitendecoratie ten toon spreiden, wordt het Leuvense koorexterieur getypeerd door een strakke vormgeving. In tegenstelling tot Diest, Brussel en ’s-Hertogenbosch heeft Leuven geen twee luchtbogen boven elkaar, maar slechts één enkele ter hoogte van de gewelfaanzet.102 In Brabant vormt de ronde zuil met achthoekig voetstuk en koolbladkapiteel de norm, maar de Sint-Pieterskerk wordt, zoals de Onze-LieveVrouwekathedraal in Antwerpen, de Onze-LieveVrouwebasiliek in Halle, de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch en de Sint-Waldetrudiskerk in Bergen, geschraagd door gemoulureerde bundelpijlers.103 De meeste gotische kerken in Brabant vertonen een triforium in de vorm van een opengewerkte balustrade onder de bovenlichten sinds het ontstaan ervan in het koor van de Antwerpse kathedraal.104 De Sint-Pieterskerk, daarentegen, heeft, zoals in de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen, het schip van de Sint-Michielskathedraal in Brussel, de Sint-Sulpitiuskerk in Diest, de Sint-Gummaruskerk

Afb. 18 Het onafgewerkte zuidportaal met het nieuwe beeld van de apostel Petrus tussen de twee toegangspoorten. Het deurtje links verschaft toegang tot een smalle torentrap die via de dakgoot, op de plaats waar Meester Jan de klokslager staat, uitkomt op het gewelf. Het is de weg die de beiaardier wekelijks aflegt om naar de stadsbeiaard te gaan die in de westtoren hangt.

in Lier en de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda een triforium dat met maaswerk is afgesloten. Het blinde maaswerk op de zwikken van de Sint-Pieterskerk heeft zijn equivalent in het Sint-Romboutskoor, de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, de Sint-Waldetrudis in Bergen en de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch. Bijzonder frappant is de vaststelling dat het interieur van de koorpartijen van de Sint-Pieterskerk, de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch en de Sint-Waldetrudis in Bergen erg op elkaar gelijken. De opstand van de koorsluiting is in de drie gevallen vrijwel identiek. De opstand van de koorsluiting van de Sint-Jan in ’s-Hertogenbosch zou na een wijziging van het ontwerp tussen 1420 en 1425 tot stand gekomen zijn.105 De bouw van de Sint-Waldetrudis startte in 1450 onder de leiding van de Brusselse bouwmeester Johannes Spijsken (†1457), die datzelfde jaar de bouwloods van Sint-Pieter was komen bezoeken.106

© Foto Raoul Daniels

Het kapittelhuis In de hoek tussen de kooromgang en het noordtransept verrijst het kapittelhuis, dat op het gelijkvloers de sacristie en op de verdieping de kapittelzaal herbergt. Hoewel de noordwestelijke hoek en de aanpalende muren van het kapittelhuis in mei 1944 door een bominslag werden vernield, is er nog voldoende authentieke bouwsubstantie bewaard gebleven om te kunnen vaststellen dat de kalkzandsteen van beide ruimtes behoort tot ‘fase i’, dus bewerkt is met de steenbijl en voorzien is van een fijne randslag en bijgevolg even oud is als de kooromgang. De sacristie is rechtstreeks toegankelijk vanuit de Sint-Egidiuskapel in de kooromgang. Ze bestaat uit vier traveeën die met kruisribgewelven zijn overkluisd. In het midden staat een geprofileerde ijzerzandstenen pijler, die vandaag gedeeltelijk is ingebouwd in een recentere muur. De onderste stenen van alle gewelfaanzetten maken telkens deel uit van

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

 Volgens Cees Peeters gebeurde deze planwijziging na een grote stadsbrand in het jaar : Peeters , p. -.  Van Even /, p. .

29

b

a Afb. 19 a. Het interieur van de huidige sacristie.

b. Links vooraan de ijzerzandstenen gewelfaanzet. © Foto’s Eric Dewaersegger

a Afb. 20 a. Het gewelf van de trapopgang naar de kapittelzaal.

b b. Het gewelf van de kapittelzaal. © Foto’s Eric Dewaersegger

het metselwerk van de muren of van de centrale pijler. Daarop ligt telkens een wigvormig gekapte ijzerzandsteen, waarop dan weer de gewelfribben in kalkzandsteen aanzetten. De vier sluitstenen stellen respectievelijk een groteske figuur voor met uitgestoken tong, een hoofd in profiel samen met de maan, een rozet, een recent gebeeldhouwd portret met eronder de letters x en p. De sacristie wordt aan de oostzijde verlicht door een grote oculus, die behoort tot de oorspronkelijke bouwfase. Voor de spitsboogvensters aan de noordzijde moet wel enig voorbehoud worden gemaakt, omdat de spitsbogen de muraalbogen van de gewelven onderbreken. Daarom is het waarschijnlijk dat de oorspronkelijke vensters rechthoekig waren, zoals er trouwens nog andere voorkomen in de oostmuur. Aan de westzijde van de sacristie palen nog twee overwelfde traveeën, die van de sacristie gescheiden zijn door een muur. De steenhouwtechniek van de deuromijsting hierin behoort tot ‘fase i’, wat bewijst dat deze twee gelijkvloerse ruimtes van in het begin een afzonderlijk bestaan hebben geleid.

30

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

De wenteltrap naar de kapittelzaal en het stergewelf dateren van de restauratie na het bombardement van mei 1944. De kapittelzaal heeft hetzelfde grondplan als de sacristie, met dat verschil echter dat de twee rechthoekige traveeën aan de oostzijde hier afgescheiden zijn van de eigenlijke kapittelzaal. De deuren in de scheidingsmuren behoren eveneens tot ‘fase i’, zodat kan worden besloten dat deze afzonderlijke kleine ruimtes sinds het begin als afzonderlijke bergruimte moeten worden geïnterpreteerd. De hoge geprofileerde pijler van de kapittelzaal rust op de muur die de sacristie in twee verdeelt. In de zuidmuur geeft een deur uit op een tribune, die uitkijkt op het koor. Tegen de muren van de kapittelzaal werden lage zitbanken gebouwd, waarvan de dekstenen behoren tot de oorspronkelijke constructie omdat ze ook bewerkt zijn met de steenbijl en voorzien zijn van een fijne randslag. Deze zitbanken zijn typisch voor een kapittelzaal, omdat die ruimte als vergaderruimte voor de kanunniken fungeerde. De sluitstenen van de vier kruisribgewelven zijn versierd met de symbolen van de vier evangelisten.

Afb. 21 Het gerestaureerde priesterkoor van de Sint-Pieterskerk.

© Foto Raoul Daniels

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

31

Yves Vanhellemont & Gilbert Huybens

De drie portalen

Afb. 1 Het noordportaal (kant Margarethaplein).

© Foto Raoul Daniels

Het noordportaal De Sint-Pieterskerk is symmetrisch opgevat, maar dat weerspiegelt zich niet in de drie toegangen tot de kerk. Het bescheiden noordportaal steekt schril af bij het grootse, maar onafgewerkte zuidportaal. Hier blijkt dat grote ambities vaak onrealistisch waren: zowel het zuid- als het westportaal bleven in de werffase steken. De drie portalen waren ooit voorzien van grote houten dubbeldeuren die in 1885-1889 een restauratiebeurt kregen.1 De sobere binnendeuren van het noord- en zuidtransept werden in de maanden april-augustus 2019 vervangen door twee opvallend grote toegangsdeuren.

Het noordportaal (kant Margarethaplein) is een getrouwe reconstructie van zijn historische voorganger, die in mei 1944 werd vernield. We nemen aan dat het er uitziet zoals de bouwmeesters het in de vijftiende eeuw voor ogen hadden: één grote deur, gevat in een eenvoudige spitsboog die neerkomt op kolonetten. Boven de deur is een timpaan voorzien van sober lancetvormig maaswerk. Een ruime trap met elf treden, in 1939 vernieuwd, verbindt het portaal met het Margarethaplein.2 De trap dateert wellicht van het einde van de achttiende eeuw of later, toen het kerkhof werd ontruimd en afgegraven en waarbij het grondniveau verlaagd werd tot dat van het huidige plein. Aan deze toegangspoort of Onze-Lieve-Vrouwedeur stond een tochtportaal met in de kroonlijst het jaartal 1650. Het werd samen met dat aan de Grote Markt in augustus 1798 voor 20 livres verkocht (bv/34). Het bleef staan, maar werd in mei 1944 verwoest. Alleen de drie kariatiden overleefden het oorlogsgeweld (zie afb. p. 81).

 sal-ma, kerkfabrieken, .  sal-ma, .

32

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

b

a Afb. 2 a. Het zuidportaal midden twintigste eeuw. Duidelijk zichtbaar is dat een groot deel van de gevel, tussen de afgewerkte delen van het portaal en het raam, uit baksteenmetselwerk bestaat. Die toestand werd weggewerkt door een aantal delen in baksteen te vervangen door natuursteen, of door het bepleisteren van de baksteen. © kik-irpa b. Links van het raam, in de traptoren, bevindt zich de dichtgemetselde deur. © Foto Raoul Daniels c. Schematisch voorstelling van hoe het portaal er had kunnen uitzien. © Foto Yves Vanhellemont

c

Het zuidportaal De situatie van het zuidportaal (kant Grote Markt), groots geconcipieerd, maar onvoltooid, is totaal anders. Opvallend is de onderste helft van de gevel van het zuidtransept: die bestond uit een nogal onregelmatig baksteenmetselwerk.3 Ooit was het dus de bedoeling er nog ‘iets’ groots tegen aan te bouwen.4 De eerstesteenlegging van dit portaal gebeurde op 24

juli 1497.5 Toen was Alard du Hamel verantwoordelijk voor de bouwwerken aan de kerk. Over de verdere lotgevallen van dit portaal – waarom de bouw ervan werd stilgelegd en welk het eindresultaat had moeten zijn – is niets bekend. Frappant is de uitzonderlijke afmeting van het portaal. Doorgaans werd dit soort portalen ontworpen om keurig tussen twee steunberen te passen.6 Dat is hier niet het geval. Het steekt maar liefst een negental meter vooruit,

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

 Tijdens de recentste restauratie werd dit baksteenmetselwerk bedekt met een okerkleurige pleisterlaag. Die moest het brokkelige en onregelmatige baksteenmetselwerk beter beschermen tegen vochtindringing. Op die manier werd de zuidgevel van het transept gehomogeniseerd met een kleur die nauw aansloot bij die van de natuursteen.  Dit onregelmatige baksteenmetselwerk dateert al uit de periode van Sulpitius van Vorst (jaren ). Hij werkte aan het zuidtransept, wat betekent dat men toen al van plan was om een uitzonderlijk groot portaal te bouwen, ruim  jaar voordat Alard du Hamel met de eigenlijke werken startte.  Van Even /, p. , noot , stadsrekening : ‘Item, betaelt, ter ordonantie en bevele van der gemeynder stadt, den werclieden geschoncken op dwerck den metsers, als men fundeerde en den eersten steen leyde van den Praviz oft Portale van Sinte-Peterskercke, ter stathuysweerts ane,  julii A° 1497, eenen gouden Gullelmus schilt, val.  st.’  Dat is bijvoorbeeld het geval voor de drie portalen van de Onze-LieveVrouwekathedraal in Antwerpen.

33

nagenoeg de breedte van twee traveeën van het transept. Gaan we ervan uit dat het hele portaal overwelfd had moeten worden, dan bedroeg de totale overdekte oppervlakte een aanzienlijke 80 m². Bijgevolg was het zuidportaal veel groter dan het westportaal dat bij grote kerken toch als het belangrijkste werd beschouwd. Die omvang wordt misschien verklaard door de bijzondere ligging. Het portaal, dat uitkomt op het belangrijkste plein van de stad, bevindt zich namelijk tegenover het monumentale stadhuis en moest dus een waardige tegenhanger vormen voor dit gebouw. Voorzag men toen andere functies naast een ‘gewone toegang’ tot de kerk?7 Feit is dat de nieuw verkozen stadsmagistraat via dit portaal naar het altaar van het Bruin kruis, onder het doksaal, ging om er de eed af te leggen.8 Zeer waarschijnlijk vertrokken ook de verschillende processies, waaronder die van Onze-Lieve-Vrouw-Belegering en van Sint-Pieter, en waarbij zware heiligenbeelden werden meegedragen, vanuit het zuidportaal over het ruime plein doorheen de stad. Het was alleszins veel veiliger dan via de ‘Lange Trappen’ aan de westkant die uitgaf op een kleine markt en de bewegingsvrijheid van de processiegangers beperkte. Aangezien de onderkant van het portaal voltooid is, kennen we het grondplan met een opvallende eigenaardigheid. De zuidelijke toegang tot de kerk zou immers beschikken over twee evenwijdige wanden, wat ongebruikelijk was.9 Het dichtgemetselde deurtje bovenaan in de traptoren van het zuidtransept suggereert dat de bovenkant van het portaal, als ware het een terras, toegankelijk moest zijn.

 Het ‘Bergportaal’ van de SintServaasbasiliek in Maastricht werd destijds gebruikt voor rechtspraak.  Staes, , p. .  Een precedent is bijvoorbeeld het ‘Bergportaal’ van de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht.  Een verdienstelijke poging werd gedaan door Paul Van Dormael, wellicht geïnspireerd door het werk van zijn vader Theodoor Van Dormael. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.  Een archivolt is een ‘geprofileerde versiering langs de arcadeboog’: Haslinghuis & Janse , p. . Volgens dat stramien werden nagenoeg alle grote kerkportalen uit die tijd geconcipieerd.  Ten tijde van de constructie van het portaal was er nog geen sprake van huizen links en rechts van de inkom. Het geplande portaal had toen nog het uitzicht van een groot volume dat uitstak en waarvan de zijkanten gewoon zichtbaar zouden zijn. Het zeventiende-eeuwse schilderij van Wolfgang De Smet toont hieromtrent een interessant detail: hij beeldt het onafgewerkte zuidportaal af, waarbij de zijkant voorzien is van ‘verticale decoraties’, wellicht ribben, of beelden. Het is niet bekend of die er ooit echt zijn geweest.  sal-ma, .  Een wimberg is een ‘driehoekig gevelelement boven vensters en deuropeningen’: Haslinghuis & Janse , p. .  Haslinghuis & Janse , p. .

34

Ontwerptekeningen van het zuidportaal zijn er niet en weinig architecten hebben zich tot nog toe gewaagd aan een model om het te voltooien.10 Nochtans beschikken we over enkele interessante aanwijzingen. Het afgewerkte timpaan boven de beide deuren geeft exact weer hoe hoog het portaal moest komen. Samen met het gekende grondplan kan de ‘binnenruimte’ ervan vrij precies gereconstrueerd worden, in de veronderstelling evenwel dat die zou bestaan uit een opeenvolging van archivolten.11 Met die informatie bieden we een schematisch voorstel om te illustreren hoe het portaal er indertijd had kunnen uitzien.12 Vandaag betreedt men het zuidportaal via een lichte helling. Er zijn geen trappen. Op oude afbeeldingen zijn wel trappen zichtbaar. Aangenomen kan worden dat die er ooit zijn geweest: het grondniveau van de Grote Markt ligt nu veel hoger dan in de zestiende en zeventiende eeuw.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Aan deze toegangspoort of Sint-Pietersdeur stond een tochtportaal uit de zestiende eeuw. Erboven hingen drie schilderijen: centraal ‘Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus’ van Gaspar de Crayer dat voorheen het hoogaltaar sierde, maar door de Fransen werd weggehaald. In 1816 kwam het terug. Links en rechts hingen twee medaillonschilderijen van Pieter-Jozef Verhaghen. De tochtdeur en de schilderijen overleefden de brand van 1914 niet. In 1927 werd een nieuwe tochtdeur geplaatst. Kostprijs: 13.780 bf.13 Jarenlang stond er naast de deuringang een groot marmeren wijvatervat. Het dateert van 1623 en was een geschenk van kanunnik Guilielmus de Wargnies wiens epitaaf in de zuidelijke kooromgang wordt bewaard. De Latijnse inscriptie op de rand van het bassin luidt: Acquæ benedictæ tactvs effvgiat dæmonis actvs [De aanraking van het gewijde water verjaagt het duivelswerk]. In 2018 werd het aan de Sint-Jozefskerk overgedragen waar het als doopvont dienstdoet.

Het westportaal Het westportaal (kant Mathieu de Layensplein) werd gedeeltelijk voltooid. Is de onderkant afgewerkt, hogerop wordt duidelijk dat er nog behoorlijk veel werk aan is. Het gevelvlak boven het portaal bestond, net zoals bij het zuidportaal, uit een eerder onregelmatig baksteenmetselwerk, wat erop wijst dat ook hier ‘iets’ moest aangebouwd worden. Dit baksteenvlak is nu verdwenen. Tijdens de recentste restauratie werd er natuursteen tegenaan geplaatst en werd alles aan het oog onttrokken door het afdak (luifel) dat boven het portaal werd geplaatst. De geschiedenis van het westportaal hangt nauw samen met de bouw van het westwerk. Wellicht moeten we daar de oorzaak zoeken voor het onvoltooide portaal. Mocht het afgewerkt worden, dan zou het in de weg hebben gestaan van de bouwwerken. Het ophijsen van bouwmaterialen voor de centrale toren gebeurde via een hijskraan die, naar de gewoontes van de tijd, centraal op de toren werd geplaatst. Zo’n werk verliep nu eenmaal eenvoudiger indien er geen portaal in de weg stond. Over het uiteindelijk uitzicht van de westingang, zijn we vrij goed gedocumenteerd. Het ontwerpperkament (zie p. 42) van 1505 van Joost Metsys toont immers een portaal met al zijn details: de ingang, keurig ingepast tussen twee steunberen, is omlijst met een rondboog in plaats van een spitsboog. In tegenstelling tot een overwelving met de toenmalig gebruikelijke reeks arcadebogen, zien we een mooi netvormig kruisribgewelf. Het geheel is afgewerkt met een wimberg14 en een kruisbloem (hogel) en bekroond met een borstwering met zwierig maaswerk, hetgeen we ook terug-

c

b

a Afb. 3 Het westportaal door de eeuwen heen. a. Gustave Welis (1851-1914) hertekende het portaal van het ontwerpplan van 1505 voor Van Even 1895/2001, p. 337.

b. Het portaal met de achttiende-eeuwse pui zoals die er tot kort na de brand van 1914 heeft bijgestaan: de onderkant is voltooid, maar de overwelving boven de toegangspoort ontbreekt. Leuven, privéverzameling

vinden in de zwikken15 boven de grote rondboog. De ingang aan de westzijde is in de volksmond bekend als de ‘Lange Trappen’. Die term heeft betrekking op de grote trappartij met 20 treden vóór de toegangsdeur van de kerk. Op oude afbeeldingen, waaronder het ontwerpperkament van 1505 en het schilderij uit 1667 van Wolfgang De Smet, is een sterke rechte trap uitgebeeld. Deze werd tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw vervangen door een trappartij die een grote gelijkenis vertoonde met die van het stadhuis. Na de Eerste Wereldoorlog werd die vervangen door een octogonaal openwaaierende rechte trap die stellig gebaseerd was op de oorspronkelijke zestiende-eeuwse trap, maar dan aangepast aan de nieuwe realiteit van een groot plein voor de kerk.

c. De huidige situatie met moderne luifel en een nieuwe brede trappartij. © Foto Raoul Daniels

Via de ‘Lange Trappen’ kwam men terecht in een monumentaal tochtportaal (zie p. 83) dat in 1552/53 door de Leuvense schrijnwerker Gielis Remis was gemaakt. Het was versierd met taferelen uit het Oude en het Nieuwe Testament. Op de hoeken stonden de beelden van de vier evangelisten [Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes] en de vier westerse kerkvaders [Ambrosius, Augustinus, paus Gregorius de Grote en Hiëronymus]. Dit tochtportaal wordt niet vermeld in de boedelverkoop van augustus 1798. Het bleef staan, maar werd in augustus 1914 volledig vernield. Het huidige stenen portaal werd in 1937 gebouwd naar de plannen van kanunnik Raymond Lemaire en uitgevoerd door Jules Vanderlinden (aannemer), François Fontaine (leverancier van de blauwe steen) en Jos en Gaston Rabou (schrijnwerkerij). Kostprijs: ca. 100.000 bf.16 Bibl.: In verband met de drie tochtportalen, zie: Van Even 1858a, p. 37; Van Even 1860, p. 201; Van Even 1895/2001, p. 357; Brughmans [1937]; Smeyers 1948, p. 104; Meulemans 1969; Bergmans 1979; Jansen 1980, p. 95 [tochtportaal in het noordtransept]; Deneffe 1988; Uytterhoeven 1993. Archiefregistratie 112/2 [tochtportaal aan de ‘Lange Trappen’]. Voor de ontwerptekeningen van dit portaal en de buitendeur: sal-ma, Map Sint-Pieter.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

16 sal-ma, 13465.

35

Yves Vanhellemont

Laatgotische megalomane plannen: de verbreding van het schip Langsheen de zuiderzijbeuk van het schip (kant Grote Markt), vlak naast het zuidtransept, bevinden zich de voormalige kapellen van Sint-Urbanus en Sint-Severus en het zogenaamde ‘Meldertskoorken’. De eerste twee kapellen verschillen van de andere omdat ze groter zijn en ‘uitsteken’ ten opzichte van de rest van het schip.

de verbreding – zuidwestelijke hoek – bemerken we een profiel dat bij een raam hoort, en de aanzet van een nieuwe boog. Dat wijst erop dat men ooit van plan is geweest deze verbreding verder door te trekken langsheen het schip. Bovendien is de zijgevel van deze aanbouw nu bepleisterd, maar op oude foto’s merken we dat ze in baksteenmetselwerk is opgetrokken. Het suggereert dat deze muur aanvankelijk als een ‘voorlopige’ afsluiting was geconcipieerd, anders had men destijds natuursteen gebruikt (afb. 2). Aan de binnenkant zijn opmerkelijke details zichtbaar. De aansluiting van de verbreding op de zijmuur van het zuidtransept is totaal verschillend van hoe Matheus de Layens dit heeft gedaan met het oudste deel van de kapel: de gewelfschelpen rusten daar op een boog die tegen de muur van het zuidtransept werd gebouwd. De gewelfschelpen van de verbreding sluiten daarentegen direct aan op de muur, zonder intermediaire boog (afb. 3). Opvallend zijn

Afb. 1 Situering van de verbreding van het schip. © Grondplan Yves Vanhellemont

Aan de buitenkant van de kerk vallen deze uitspringende kapellen nauwelijks op omdat ze aan het zicht zijn onttrokken door de huizen die ervoor staan. Vanop de pui van het stadhuis kan men ze hoogstens even ontwaren, door hun topgevels die boven de cafés en restaurants – van links naar rechts Rubens, Bar Louis, Agora en Klein Tafel Rond – uitsteken. Binnenin de kerk zijn de twee kapellen gedeeltelijk ‘verstopt’ achter het Delmotte-orgel. Iconografische of archivalische bronnen geven, voor zover we weten, weinig of geen indicaties over het waarom, wanneer en door wie deze verbreding werd gebouwd. Een aanvaardbare hypothese zou zijn dat ze er al waren tijdens het bouwmeesterschap van Matheus de Layens. Over deze verbreding deden we in januari 2019, samen met Frans Doperé, enkele interessante vaststellingen. Aan de buitenkant zien we een zwierige ornamentiek die laatgotisch – eind vijftiende of vroeg zestiende eeuw  – aandoet en stilistisch ver afstaat van de versieringen in de rest van de kerk, uitgenomen de decoratie die vanaf eind negentiende eeuw werd toegevoegd. Ze zitten verborgen achter de vier horecazaken en vallen nauwelijks op (afb. 2). Vroeger was duidelijk zichtbaar dat deze constructie niet voltooid is. Aan de zijkant van

Afb. 2 Zicht op de buitenkant van het ‘Meldertskoorken’ achter café-restaurant Agora (kant Grote Markt). De restauratie van deze gevels werd uitgevoerd in 2011. © Foto Yves Vanhellemont

36

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Afb. 3 Aansluiting van de gewelven met de westgevel van het zuidtransept. Deze foto werd genomen vanuit het ‘Meldertskoorken’ in de richting van het zuidtransept. Links zien we gewelfschelpen die afsteunen op de muur van het zuidtransept via een boog; rechts is er van zo’n boog geen spoor, wat het vermoeden sterkt dat dit deel van de kapel een latere toevoeging is.

de scheibogen tussen het voorste en achterste deel van de twee kapellen die oorspronkelijk maaswerk moet bevat hebben. Dat is duidelijk te zien aan een ‘gleuf’ in deze bogen. Het geeft expliciet aan dat ze ooit ramen zijn geweest die deel hebben uitgemaakt van de buitengevel van het schip (afb. 4). Boven de gewelven, in de dakkap, stapelen de bouwsporen zich verder op. De muur boven de scheibogen loopt een eind boven de gewelven door en is aan de kant van de Grote Markt voorzien van een natuurstenen parement (afb. 5). Frans Doperé merkte op dat de behouwing van die natuursteen beantwoordt aan het beeld van ‘fase iib’ waardoor we dit metselwerk kunnen situeren tussen 1430 en 1450. In diezelfde dakkap zit nog een stuk steunbeer verborgen waarvan de natuursteen ook nog de behouwing ‘fase iib’ vertoont. Het betreft een steunbeer van het zuidtransept die zich oorspronkelijk over de volledige hoogte moet hebben uitgestrekt, maar in het huidig ‘Meldertskoorken’ niet meer aanwezig is. Als conclusie kunnen we met grote zekerheid stellen dat het hier om een laatgotisch bouwvolume gaat dat, als aanbouw aan het schip, wellicht pas opgetrokken werd aan het eind van de vijftiende of begin zestiende eeuw. Bij de bouw werd een steunbeer van het zuidtransept, vanaf de grond tot vlak boven het gewelf, verwijderd. Een riskante onderneming die goed is uitgedraaid. De stabiliteit van de westmuur van het zuidtransept wordt nu mee gegarandeerd door het gewelf van het ‘Meldertskoorken’ zelf, dat tegen het zuidtransept duwt, waardoor die steunbeer overbodig is. De aanwezigheid van een rijke ornamentiek aan de buitenkant wijst erop dat het de bedoeling was dat deze gevels bewonderd konden worden vanaf de Grote Markt. Vergeten we niet dat de huizenrij,

Afb. 4 Foto van het interieur van het ‘Meldertskoorken’ genomen vanuit de zuidelijke zijbeuk. De ‘gleuf’ in de scheibogen tussen de twee delen van het ‘koorken’ duidt aan dat daar maaswerk aanwezig moet zijn geweest en dat deze scheiboog oorspronkelijk een raam was. Het volume daarachter moet dus later zijn toegevoegd.

Afb. 5 Gezicht vanuit de dakkap boven het ‘Meldertskoorken’, op twee muren. Op het rechterschema staat in oranje aangeduid om welke twee muren het precies gaat. De rechtermuur heeft een natuurstenen parement, alhoewel hij zich volledig binnen in het gebouw bevindt. Ook de andere delen van die scheidingsmuren tussen het schip en de verbreding hebben een gelijkaardig natuurstenen parement aan de buitenkant. Dus was deze scheidingsmuur oorspronkelijk een buitenmuur. Foto’s 3, 4 en 5 Yves Vanhellemont

die de betrokken gevels verbergt, pas in de zeventiende eeuw werd opgetrokken.1 In de dakkap van het ‘Meldertskoorken’ is nog authentiek vijftiende-eeuws buitenmetselwerk bewaard gebleven.

Historiek Het is een aantrekkelijk en logisch idee dat Metsys, die vanaf 1505 als architect van de westbouw optrad, ook betrokken zou zijn geweest bij de verbreding van het schip. Maar daar is geen afdoende bewijs voor. Het feit dat de ornamentiek, zoals te zien op de buitengevels van deze verbreding, niet overeenstemt met die van de westbouw, zou er op kunnen wijzen dat hij niet de bouwmeester is van het ‘Meldertskoorken’. Archivalische noch archeologische bronnen geven meer duidelijkheid.2 De aanwezigheid van een epitaaf in het

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

1 Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. 68.  Doperé , p. -.

37

‘Meldertskoorken’, daterend van 1513, geeft aan dat dàt jaartal de uiterste constructiedatum moet zijn. Er zijn redenen om aan te nemen dat het ‘Meldertskoorken’ al van eerder dateert. In 1490 werd de kapel immers overgedragen aan Katherina Pynnock, weduwe van Lybrecht van Meldert die in 1484 overleed en er werd begraven. Zijn naam werd met de kapel verbonden. Er is ook sprake van een (verdwenen) grafmonument – in dezelfde kapel – voor Katherina en haar broer Louis, respectievelijk gestorven in 1512 en 1504.

Hernieuwde relevantie in de twintigste eeuw

 Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. -.

38

Deze onafgewerkte aanbouw heeft in de twintigste eeuw architecten doen dromen over een afgewerkte en grootse Sint-Pieterskerk. Al in 1917 zien we bij Theo Van Dormael in zijn concepten voor een restauratie, een voorstel ter vervollediging van deze uitbreiding.3 In de jaren 1920 heeft architect Léon Govaerts dit concept opnieuw onder de aandacht gebracht, samen met de afwerking van de westbouw. Zoals bekend heeft hij op beide vlakken bot gevangen: de toren noch de verbreding werden afgewerkt. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat dit samenhangt met de stedenbouwkundige ontwikkeling van de binnenstad en de ontwerpen die stadsarchitect Eugène Frische reeds vóór wo  i had gemaakt voor de heraanleg van het stadscentrum. Volgens dat plan moest de huizenrij aan de zuidkant van de Sint-Pieterskerk verdwijnen. Midden negentiende eeuw was dat gebeurd met de drie huizen tegen het westwerk, eind negentiende begin twintigste eeuw met die rondom het koor.4 De idee van het ‘vrijmaken’ van de kerk, en dus de afbraak van de huizen aan de zuidkant – die er nu nog staan – heeft wellicht nog na wo i doorgewerkt, en kan daarom verklaren waarom plannen inzake de afwerking van het schip bleven bestaan. Met het besluit de huizenrij toch te behouden, werd de noodzaak tot een verdere afwerking van de uitbouw geannuleerd. Het ‘Meldertskoorken’ bleef zoals het was: één van de onafgewerkte deelwerven van de Sint-Pieterskerk.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

Glossarium (Mellaerts 1998, p. 149-154; Haslinghuis & Janse 2001)

Absidiool Apsis Arduin Basement Bovenlicht Bundelpijler Crypte Dagkant Dakgebinte Drielob Formeel Gordelboog Hardsteen Hogel IJzerzandsteen Kalksteen Kapiteel Kooromgang Kruisribgewelf Kwartholprofiel Lichtbeuk Luchtboog Luchtboogstoel Maaswerk Moneel Oculus Parement Peerkraalprofiel Pilaster Pijler Pinakel Polychromie Profiel Rib Rondboog Sacristie Schalk Scheiboog Schip Sluitsteen Spitsboog Steunbeer Straalkapel Tongewelf Transept Travee Triforium Vieringtoren Waterspuwer Zijbeuk Zijkapel Zuil Zwik

kleine apsis, meestal aangebouwd tegen het koor, de crypte of het transept van een romaanse kerk. halfronde oostelijke uitbouw van een romaanse kerk. Deze koorsluiting kan ook veelhoekig zijn en dan is het woord ook van toepassing op een gotisch koor. hardsteen: kalksteen die in principe afkomstig is uit Henegouwen. De kleur is blauw-grijs. voetstuk: onderste deel van een zuil of pijler. venster bovenaan in de middenbeuk, dat uitgeeft boven het dak van de zijbeuken. pijler opgebouwd uit een groot aantal schalken en/of ribben. Deze ribben beantwoorden aan de overeenkomstige ribben van alle bogen en gewelven die deze pijler schraagt. ondergrondse ruimte onder of achter het koor. zijkant van een muuropening. dakstoel: houten balkenconstructie, waarop de dakbedekking wordt geplaatst. siermotief bestaande uit drie halve cirkels. tijdelijke houten constructie die gebruikt wordt bij de bouw van bogen en gewelfribben. boog tussen twee gewelfvakken. synoniem voor arduin. bladvormig sierelement op torenspitsen en luchtbogen. zandsteen met een roestbruine kleur die veroorzaakt wordt door in het gesteente aanwezig ijzeroxide. sedimentgesteente dat gevormd is door de verstening van micro-organismen die miljoenen jaren geleden afgezet werden door de zee. hoogste en vaak versierde deel van een zuil/pijler. wandelgang rond het kerkkoor. constructie die gedragen wordt door twee diagonaal geplaatste ribben. hol rond profiel dat zich aftekent als een kwart-cirkel. het geheel van bovenlichten in de middenbeuk. De lichtbeuk bevindt zich tussen het triforium en het gewelf. half boogvormig steunelement in de gotische architectuur. hoger opgetrokken bovendeel van een steunbeer, bedoeld om een luchtboog op te vangen. traceerwerk: versiering in geometrische patronen in het boogveld van een gotisch venster. verticale lijn van een stenen raamvulling. ronde venstervorm. buitenste steenlaag, veelal bestaande uit natuursteen, van een muur. gotisch profiel met een peervormige doorsnede met sterk in- en uitzwenkende omtrek. halve pijler die als ondersteunend element voor een boog of een gewelf tegen een muurvlak is geplaatst. vierkant of veelhoekig steunelement. miniatuurtoren in de gotische bouwkunst, bedoeld als decoratie-element. veelkleurige beschildering. in- en uitspringende afwerking van een dagkant, een pijler of een gewelfrib. dragend element van een ribgewelf. Gewelfribben zijn meestal uitgevoerd in natuursteen. boog in de vorm van een halve cirkel. dienstruimte bij een kerkgebouw waar liturgische voorwerpen en gewaden worden bewaard. klein steunelement, rond van doorsnede, als onderdeel van een bundelpijler. boog die de middenbeuk scheidt van de zijbeuken.  deel van de kerk gelegen tussen de westtoren en het transept. gewelfsleutel: versierde steen op het kruispunt van vier of meer ribben. Bij de bouw van een gewelf is dit het laatste element dat op zijn plaats wordt gezet. boog die ontstaat door het laten kruisen van twee cirkels. muurverdikking die als versterking van de buitenmuur dient. apsiskapel: bevindt zich rond de koorsluiting van een grote gotische kerk. In de meeste gevallen werden straalkapellen tegen de buitenmuur van de kooromgang aangebouwd. gewelfconstructie met de doorsnede van een halve cirkel. kruisbeuk: scheidt het schip van het koor, met een kruisvormig grondplan tot gevolg. ruimte tussen vier pijlers, zuilen of pilasters, al dan niet overwelfd. loopgang tussen de scheibogen en de bovenlichten van de middenbeuk, het transept of het koor. kruisingstoren/transepttoren: toren op de kruising (viering) van de middenbeuk met het transept uitstekend stenen bouwelement in de gotische architectuur, bedoeld om regenwater af te voeren. zijschip: de middenbeuk van een kerk wordt meestal aan beide zijden geflankeerd door een zijbeuk. Die is doorgaans smaller dan de middenbeuk. kleine bidplaats die meestal ingeplant is tussen twee steunberen van de zijbeuk en de kooromgang. rond steunelement bestaande uit een voetstuk, een schacht en een kapiteel. driehoekig muurvlak tussen scheiboog en triforium.

De romaanse en gotische Sint-Pieterskerk

39

Yves Vanhellemont

De torens: onafgewerkte dromen

 Van Even /, p.  schrijft dat de centrale toren  voet hoog moest zijn en de zijtorens  voet. Volgens Vandewalle  bedroeg de oude Leuvense voet , m. Dat betekent dat de middelste toren , meter telde, de zijtorens , meter. Andere bronnen argumenteren dat de centrale toren rond de  meter hoog moest worden: Bral , p. .

Zonder overdrijving kunnen we stellen dat de torens van de Sint-Pieterskerk legendarisch waren en zijn. Het ging namelijk om een uniek en destijds nooit eerder gezien drietorenfront. Zo indrukwekkend waren de afmetingen – 152 meter voor de middelste toren en 122 meter voor de zijtorens1 – dat de kathedraaltorens van Mechelen (97 m) en Antwerpen (123 m) erbij zouden verbleken. Hoe ‘onuitvoerbaar’ we dat project vandaag ook mogen zien, in de vijftiende eeuw werd het toch niet als zó utopisch beschouwd: men is er immers aan

beginnen bouwen. Maar een combinatie van tomeloze ambitie, misrekeningen, brute pech en andere gebeurtenissen hebben van het westwerk gemaakt wat we vandaag de dag zien: een eigenaardig asymmetrische, té massieve en zwaar geornamenteerde constructie, waarin die drie torens nauwelijks nog te ontwaren zijn. Opbouw, verval en heropstand van die torens, inclusief de vieringtoren, vormen de rode draad in deze bijdrage.

De gotische vieringtoren

Terminologie Voor de constructie van de westkant van de Sint-Pieterskerk [Mathieu de Layensplein] worden vaak de termen ‘westwerk’, ‘westbouw’, ‘torens’, ‘drietorenfront’ of ‘torenmassief’ door elkaar gebruikt. Mocht alles volgens plan zijn verlopen, dan had er een enorm gevaarte gestaan, bekroond met drie torens. Dit ‘torenmassief’ heeft nooit zijn voltooide staat bereikt. Niettemin noemen we de torenstomp kant Grote Markt ‘zuidertoren’, kant Margarethaplein ‘noordertoren’, middenin ‘centrale toren’. Eventueel rechtvaardigt de eerder rationele architectuur van het westwerk de term ‘bouwlagen’.

Derde bouwlaag (2de verdieping)

Tweede bouwlaag (1ste verdieping)

Eerste bouwlaag (gelijkvloers)

noordertoren

centrale toren

zuidertoren

Indeling van het westwerk in bouwlagen en torens.

40

De torens: onafgewerkte dromen

Een ongelukkig voorval lag aan de basis van het ontstaan van de eerste vieringtoren. Op 30 juli 1458 brandde de romaanse westbouw uit. Op zich niet noodzakelijk een ramp, vermits de afbraak ervan – reeds midden vijftiende eeuw – was voorzien om plaats te maken voor een nieuwe gotische constructie. Wel moest het kapittel voortijdig een oplossing vinden voor de beide functies van de ruïne, te weten het belfort en de beiaardtoren. Er werden volgende beslissingen getroffen. Ten eerste zou bovenop de kruising van het koor met het schip en de twee dwarsbeuken (transepten) een vieringtoren worden opgericht. Dat hield een serieuze wijziging van de plannen in aangezien het nooit de bedoeling was geweest om een vieringtoren te plaatsen, laat staan er klokken of een beiaard in te hangen. Ten tweede zou de romaanse westbouw voldoende gerestaureerd worden, zodat hij zo goed mogelijk kon dienen als provisoir belfort. Over de eerste vieringtoren, die aldus na de brand van 1458 werd gebouwd, is weinig informatie voorhanden. Voor het uitzicht ervan zijn we aangewezen op zeventiende- en achttiende-eeuwse iconografische bronnen. Het betrof een langgerekte octogonale piramidale torennaald, bekroond met een kruis en een windwijzer. Die bronnen tonen ook een balustrade rondom de basis van de torennaald, met op elk hoekpunt een figuur. Of het om pinakels, beelden of andere decoraties gaat, is niet duidelijk. Op enkele afbeeldingen is een klokkenspel zichtbaar.

c

a b Afb. 1 De oorspronkelijke vieringtoren van de Sint-Pieterskerk. a. Gramaye 1610, tussen de pagina’s 6-7. Leuven, privéverzameling b. Wolfgang De Smet, Zicht op de Grote Markt (ca. 1665). m Leuven, S/23/S. Foto m Leuven c. Gravure van Jacob Harrewijn (1660-1727). Christyn 1743, deel 1, tussen de pagina’s 170-171.

Drie (?) gotische torenontwerpen voor het westwerk2 Uit archiefbronnen leren we dat er drie ontwerpen zijn gemaakt. Het eerste was van Matheus de Layens die in 1458 de opdracht kreeg een plan te maken voor een nieuwe westbouw: ‘Meester Matheuse de Layens van den beworpe te makene van den groeten torre achter Sinte Peters kerke.’3 Een tweede werd in 1481 afgeleverd door Gielys Stuerbout († ca. 1482).4 Het derde gedocumenteerde ontwerp is de stenen torenmaquette van Joost Metsys († 1530). Indirect weten we dat Metsys reeds eerder een ontwerp had afgeleverd, maar waarvan geen rechtstreeks archiefdocument gekend is. Er zijn drie fysieke ontwerpen bewaard. Het eerste ontwerp, een moeilijk leesbaar perkament, vermoedelijk van De Layens, werd in 1958 ontdekt op de zolder van het voormalig stedelijk museum Vanderkelen-Mertens, nu m Leuven.5 Een tweede, eveneens op perkament6 en ook in m Leuven,7 wordt toegeschreven aan Metsys, maar een precieze datering ontbreekt.8 Het komt overeen met de werkelijk gerealiseerde westbouw en mag derhalve als belangrijkste ontwerptekening worden beschouwd. Het derde is de torenmaquette die in de kerk staat.9 Het ontwerp van Stuerbout is vermoedelijk verloren gegaan. Gezien de sterke verwantschap

tussen het concept van De Layens (vóór Stuerbout) en dat van Metsys (na Stuerbout), mogen we aannemen dat het ontwerp van Stuerbout behoorlijk op dat van De Layens zal geïnspireerd geweest zijn. Misschien betrof het een tussenvorm van beide ontwerpen. De plannen van De Layens en Metsys vertonen allebei een rijzig torenfront met drie spitsen, hetgeen ongebruikelijk was: ze verwijzen kennelijk naar de drie torentjes van de oorspronkelijke romaanse westbouw. Die bestond uit een blokvormig volume, geflankeerd door twee traptorentjes, en was voorzien van een centraal torentje dat er sinds het einde van de veertiende eeuw op geplaatst was en dat denkelijk als belforttoren heeft gefungeerd.10 Het gegeven van een drietorenfront voor de Sint-Pieterskerk moet enigszins genuanceerd worden. Volgens de ontwerpen van Metsys is er, over bijna de halve hoogte van het geheel, van drie torens helemaal geen sprake: het torenfront is daar één massief blok, met essentieel een rechthoekig grondplan. Pas vanaf de vijfde bouwlaag komen de drie torens visueel los van elkaar, maar ze vormen daar nog steeds één constructie. Vanaf de zevende bouwlaag worden de spitsen fysiek gescheiden. Een gelijkaardig schema zien we bij het ontwerp van De Layens.

De torens: onafgewerkte dromen

 Frans Doperé bespreekt de drie ontwerpen in Smeyers a, p. -; Bral .  sal-oa, , fol. r [= Van Even /, p. , noot : stadsrekening ].  sal-oa, , fol. r [= Van Even /, p. , noot : stadsrekening ]: ‘Item, meester Gielys Stuerbout van den betrecke te beworpene van den drie torren die ghemaect sullen worden op ‘t fondeersel dat gemaect es, voer den mommaert duere, dwelck gemaect ende beworpen es op een bert, hangende inde kercke sinte-Peeters, hem vergouwen, voer zynen arbeit,  gulden.’  m Leuven, lp/.  Er zijn ontwerpen op perkament voor behoorlijk wat gotische gebouwen bewaard gebleven, met de Leuvense als een van de oudste in de Nederlanden: Bral , p. -.  m Leuven, lp/.  Bral , p. .  Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. .  Halflants , p. . Tijdens de neogotiek ziet men vaker drietorenfronten opduiken: een bekend voorbeeld is de OnzeLieve-Vrouwekerk in Laken.

41

a

c

b

Afb. 2 De drie bewaarde torenontwerpen. a. Het vermoedelijke ontwerp van Matheus de Layens. m Leuven LP/928. Foto m Leuven b. Het plan van Joost Metsys. m Leuven LP/927. Foto m Leuven c. De torenmaquette van Joost Metsys en Jan Beyaert in de Sint-Pieterskerk vóór de restauratie. m Leuven, B/V/247.

Het ontwerp van Metsys lijkt een gerationaliseerde versie van dat van De Layens. Hij werkt met een zeer regelmatige gevelindeling, zowel in de breedte als in de hoogte, waarbij de hoogtes van de opeenvolgende bouwlagen steeds gelijk blijven. Enkel de ranke opengewerkte piramidale torennaalden doorbreken dat strakke schema. Ondanks de rationele opbouw van het westwerk, is het toch voorzien van bijzonder drukke decoraties: elk gevelvlak diende opgevuld te worden met geometrische patronen en overal zijn rijk uitgewerkte balustrades en pinakels aanwezig: een mooi voorbeeld van ‘horror vacui’. Opvallend zijn de guirlandes (festoenen) die elke raamopening versieren. Het ontwerp van Metsys op perkament is bovendien rijkelijker gedecoreerd dan zijn toren-

11 Vanhellemont 2010.

42

De torens: onafgewerkte dromen

© kik-irpa

maquette, waar de ornamenten een stuk strakker zijn. De onderste bouwlaag van de torens is voorzien van eerder spaarzame decoraties, misschien ingegeven door de toenmalige gewoonte om huizen tegen de buitenkant van de kerk aan te bouwen. Met een dergelijke hoeveelheid bronnenmateriaal zou men de torens, naar het historisch model, kunnen voltooien. Die gedachte is niet nieuw en het ontwerp heeft verschillende kunstenaars uit het verleden geïnspireerd tot het maken van schilderijen en gravures. Uit die iconografische bronnen kunnen duidelijk de grote vormen van het westwerk worden afgeleid, hoewel de kunstenaars zich op een aantal vlakken, vooral dan in verband met de ornamentiek, nogal wat artistieke vrijheden hebben veroorloofd.11

De aanzet van het westwerk: een onzekere geschiedenis Het is niet duidelijk wanneer de bouw van het huidige westwerk werd aangevat. Algemeen wordt aanvaard dat dit in 1507 gebeurde. Die onderstelling wordt vooral gevoed door het feit dat Metsys, bouwmeester van het torenfront, in die periode op de voorgrond trad als de ontwerper ervan.12 Toch is de situatie complex. Reeds in 1459 is er sprake van het maken van fundamenten voor een toren.13 Maar in 1481 wordt ook melding gemaakt van funderingen, hoewel niet duidelijk is of het om nieuwe of de reeds bestaande ging.14 Of de funderingen van 1507

dezelfde zijn als die van 1459 of van 1481 is evenmin duidelijk. Een deel van het westwerk bestond reeds vóór 1507. Dit kan afgeleid worden uit een contract, gedateerd 15 juni 1503, tussen Margriet vanden Ynde, het ambacht van de kousenmakers en de broederschap van Sint-Anna.15 Daarin wordt enkele keren melding gemaakt van een kapel ‘onder den torre’, waaruit blijkt dat reeds in 1503, vier jaar voor de ‘officiële eerstesteenlegging’, de Sint-Annakapel in gebruik was, en dus minstens één bouwlaag van een deel van de zuidertoren al opgetrokken was.16 Dit was geen ongebruikelijke bouwpraktijk: de torenaanzet – fundering plus de muren van de eerste bouwlaag

12 Divaeus 1757, boek 8, p. 71: [A°1507] ‘Jacta fundamenta turris Basilicae Divi Petri.’ Van Even 1895/2001, p. 339, noot 2: ‘Gewracht voir ‘t Vleeschhuys aen de nyenwerck, voir den Draech, aldaer den steenwech al opgebroken was, om ’t fundement van den torre te leggen, 4 september 1509.’ 13 sal-oa, 42, fol. 8v [= Maere 1936, p. 9, noot 8]: ‘Anno 1459, xxi maij, begonst men ’t fondament te graven van den grooten toren aen Sinte-Peeters kercke’. 14 Zie noot 4. 15 Slachmuylders 2007, p. 117. 16 Een ander argument, zij het minder sterk, is het volgende: in 1509 werd de triptiek De Maagschap van Sint-Anna, geschilderd door Quinten Metsys, broer van Joost Metsys, in de Sint-Annakapel onder de zuidertoren geplaatst. Die kapel was in 1509 dus al in gebruik. Mocht men in 1507 begonnen zijn met het maken van de funderingen, dan zou de voltooiing van die kapel in 1509 wel bijzonder snel zijn gegaan, evenwel niet onmogelijk.

De torenmaquette In het zuidtransept van de Sint-Pieterskerk staat een opmerkelijk erfgoedstuk. Het betreft een 8,27 meter hoge en fijn gesculpteerde toren. Opvallend is de asymmetrie van dit onafgewerkte model. De ontstaansgeschiedenis ervan kan vrij vlot worden gereconstrueerd. Het werd namelijk vervaardigd door Joost Metsys en Jan Beyaert (†1534), op bestelling van het stadsbestuur in 1524 (n.s. 1525): ‘Betaelt meester Joese Metsys dien alle weecken, van nu vortaene, geordineert es te betalen, syn leefdage lanck, 12 stuvers, alle weecken, voer ’dmaken van den Patrone van den torre ’t Ste Peeters, in steen, ende voer syn hulpe van Janne Beyaerts, beelde-snyder, die hem sal maken die beerderen totten selven Patroen, en daer af nyet te scheyden ten es al volmaict, gelyck al naerder blyct by acte van de stadt, van den daet 11 aprilis A° 1524, voer Paesschen, ende hem betaelt, byden Rentmeesteren, van 14 weecken, blyckende by den manuale van desen jare voerscreven, 8 lib., 8 st.’1

In 1526 volgde een gedetailleerde overeenkomst tussen Metsys en de stad.2 De maquette werd in 1529, jaar waarin Joost overleed,3 afgeleverd. Het beeldhouwwerk, dat toekomstige generaties duidelijk moest maken hoe men de westtoren diende af te werken, is vervaardigd uit de fijnkorrelige en relatief zachte Avesnessteen, een krijtsteen afkomstig uit Avesnes-le-Sec4 bij Valenciennes (Noord-Frankrijk).5 Toen het besteld werd, waren de metselwerken aan het westwerk waarschijnlijk reeds gestaakt.6 Aangezien de zuidertoren op dat ogenblik tot aan de vierde bouwlaag was opgeschoten, diende de maquette logischerwijs de westbouw pas vanaf de vierde bouwlaag weer te geven.

De zuidertoren zou uiteraard gelijkvormig zijn aan de noordertoren en hoefde dus geen model. De maquette bevond zich, deels gedemonteerd, tot begin twintigste eeuw in de als museum ingerichte tweede verdieping van het stadhuis.7 Kanunnik René Maere (1869-1950), hoogleraar kunstgeschiedenis aan de universiteit, bestempelde haar als een middeleeuws curiosum.8 In 1928 stuurde de kcm erop aan het kunstwerk op een betere plaats te installeren. Het werd het zuidtransept van de kerk, namelijk daar waar het voormalige Sint-Pietersaltaar, dat in augustus 1914 was vernield, had gestaan. Na een gedegen restauratie door Joseph Van Uytvanck (18841967), verhuisde het in 1935 naar de kerk. Bij de restauratie werd echter een nieuw stuk toegevoegd. Dat werd door Van Uytvanck vervaardigd in steen van Rochefort,9 en kwam terecht op de noordertoren. Het lijkt erop dat de torenmaquette ons voorziet van complete informatie over hoe de echte torens eruit hadden moeten zien. Dat is echter niet helemaal waar.10 Voor een groot deel stemt zij overeen met het ontwerpperkament van 1505, maar met afwijkende decoratieve elementen. In de maquette zélf zijn er eveneens ongerijmdheden in de decoraties op te merken. Een ander belangrijk verschil tussen het ontwerpperkament en de maquette is het ontbreken van acht externe steunberen en zestien luchtboogjes aan elke torenlantaarn, die nochtans op het model van 1505 zijn aangegeven. In strijd met datzelfde document is de niet opengewerkte noordertorennaald, zoals die van de centrale toren dat wel is. Al met al gaat het hier om details die ondergeschikt zijn aan de hoeveelheid informatie die Metsys ons via zijn werkstuk heeft willen doorgeven. Y.V.

 sal-oa, , fol. r [= Van Even /, p. , noot , stadsrekening ].  sal-oa, , fol. - [= Bral , p. ].  Van Buyten , p. -.  Deze steensoort liet toe om bijzonder fijn beeldhouwwerk af te leveren en was derhalve tijdens de middeleeuwen bijzonder in trek in de Lage Landen. Dat materiaal werd onder meer voor het stadhuis gebruikt. Maar vanwege het klimaat gedijt het in onze gewesten niet al te best. Vandaar dat er geen authentieke buitentoepassingen meer van zijn. Beeldhouwwerk in deze steensoort, dat binnen is opgesteld, zoals de maquette, heeft de tand des tijds probleemloos doorstaan.  Bral , p. .  Vanhellemont , p. .  Maere , p. -.  Maere , p. -.  Bral , p. .  Vanhellemont , p. -.

De torens: onafgewerkte dromen

43

c a b Afb. 3 Drie impressies van het westwerk. a. Zicht op de Grote Markt van Wolfgang De Smet (ca. 1665). Het concept van de drie torens is juist weergegeven, maar het schilderij bevat tal van ongerijmdheden inzake het aantal bouwlagen en de weergave van de torenspitsen. m Leuven, S/23/S. Foto m Leuven b. De gravure van Jacob Harrewijn toont duidelijk een drietorenontwerp, maar is geen juiste weergave van het plan van Metsys. © sal-oa, 39, tussen fol. 6-7

c. De gravure van Pierre Barella en Gustave Simonau geeft wèl een behoorlijk beeld. Op deze prent van vóór 1855 is het stratenplan voor de kerk vervormd om een beter zicht op de gevel te hebben. © sal, collecties foto’s

Eerste helft zestiende eeuw: voltooiing van het westwerk

 Vanhellemont , p. -.  Vanhellemont , p. -.  sal-oa, , fol. r [= Van Even /, p. , noot : stadsrekening ]: ‘Betaelt Peeteren Ingels van den patroonen, by hem gemaict, van de cappen vanden nyeuwen torre, metten bellefroit inne begrepen,  novembris a° 1540, 8 lib.’

44

– werd reeds geconstrueerd nog voor het schip voltooid was. Deze constructie werd dan opgetrokken tot het dakniveau van de kerk zelf. Een scenario waarbij men in Leuven eerst de onderste bouwlaag van de zuidertoren zou bouwen, nog in de vijftiende eeuw, zou heel wat zaken, historisch en architecturaal, kunnen verklaren.17 In dat licht kunnen we de archivalische gegevens beter begrijpen: waarschijnlijk werden in de vijftiende eeuw zowel de funderingen als de bouw van de zuidertoren gerealiseerd. Nadien, in 1507, volgden de funderingen voor de centrale en de noordertoren. Harde bewijzen voor deze hypothese zijn er niet, maar een onderzoek – nog niet gerealiseerd – van zowel het materiaal-technische als van de funderingen van de verschillende delen van de torenfundamenten, zou een en ander kunnen ontraadselen.

De torens: onafgewerkte dromen

De plaatsing in 1541 van een dak op de zuidertoren, een houten draagstructuur met natuurleien bedekt, is goed gedocumenteerd. Het dak, dat we op iconografische bronnen aantreffen, is van hetzelfde type als datgene wat de zuidertoren van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal afdekt. Het was de afsluiting van de eerste bouwfase. Nochtans kan men vermoeden dat de werken aan het metselwerk ruim voor die datum gestaakt werden. Deze veronderstelling is voornamelijk gebaseerd op indirecte gegevens,18 waaronder data die te maken hebben met de bestelling van de torenmaquette en de plaatsing van het horloge, allebei in 1524. Waarschijnlijk werden de metselwerken midden de jaren 1520 stilgelegd en heeft men, bij gebrek aan vooruitgang van de werken, in 1541 besloten tot het plaatsen van een definitief dak. Het uitzicht dat de westbouw toen kreeg

a Afb. 4 Twee zichten op het torenfront zoals het rond 1541 voltooid werd. a. Gravure uit Gramaye 1610, tussen de pagina’s 6 en 7. Hoewel het algemene profiel van het hier afgebeelde westwerk overeenstemt met de werkelijkheid, toch is de prent niet helemaal accuraat. Leuven, privéverzameling

b b. Detail op de rugzijde van het linker zijluik van het drieluik De Marteling van de heilige Dorothea (1594: zie p. 133) door Joost Vander Baren, met het karakteristieke beeld van de hoge zuidertoren, waarbij de rest van het westwerk laag gebleven is. m Leuven, S/83/V. Foto m Leuven

is zichtbaar op enkele iconografische bronnen. Op basis van archivalisch materiaal en bouwsporenonderzoek werd een behoorlijk correcte simulatie gemaakt van het uitzicht van de toren in 1541.19 Stadsrekeningen geven aan dat de zuidertoren al in 1525 voorzien werd van een klein klokkenspel. Aan de oostgevel van de zuidertoren, gericht naar de kerk, werd een uurwerk, naar een ontwerp van Metsys bevestigd. Dat is niet meteen een zichtbare plaats voor een horloge, maar het gaat hier wel om een gevel die moest opvallen vanuit het stadhuis.

Afb. 5 a. In Louvain monumental (1860) publiceerde Van Even in bijlage een gedetailleerde afbeelding van het westwerk getekend door Jean Minnoye. b. Simulatie van het uitzicht van het westwerk in 1541 door de auteur vervaardigd. Vanhellemont 2012, p. 93

a

De torens: onafgewerkte dromen

b

45

Zestiende en zeventiende eeuw: het verval

 sal-oa, , fol. r [= Van Even /, p. , noot : magistrale resoluties -]: ‘Decembris a (), des sondaigs ’t savonts corts naeden thien uren, is ’t horologie, met groot schavack van den zydmuer, ter beucken werts, van StePeeters torre inne [gevallen] ende zoo voer Ste-Annen autaer als van Ste-Christophel ende van Ste-Merttens outaren, daer naest, doer de welffsselen en gelase vinsteren, daer naest geheel inne ende doer gevallen, zonder yemant, doer Goidts bewaernisse, daer doere aen yemants leven ongeluck gebeurt is.’  sal-oa, , fol. v [= Van Even /, p. , noot : magistrale resoluties -]: ‘Op den  februari , des morgens ten zeven uren, is den torre van Ste-Peeters begonst te vallen, geduert hebbende tot omtrent den acht uren.’

Kort na 1541 begon de zuidertoren stabiliteitsproblemen te vertonen. In 1569 stelde het stadsbestuur een commissie van experten samen om de toren aan een grondige inspectie te onderwerpen. De commissie stelde voor om, mits het plaatsen van een steiger, de structuur inwendig te versterken en de ramen dicht te metselen. Maar vooraleer men van start kon gaan, vond op donderdag 3 december 1570 een instorting plaats, blijkbaar ten gevolge van een ‘onweer met aardbeving’. Daarbij werd een aanzienlijk stuk metselwerk samen met het horloge losgerukt en werden daken, vensters en gewelven van drie kapellen in de zuidelijke zijbeuk, te weten die van Sint-Anna, Sint-Christoffel en Sint-Martinus, beschadigd.20 Hoewel er inspanningen werden geleverd om fondsen in te zamelen voor het versterken van de toren, toch bracht de actie geen zoden aan de dijk.

Bij gebrek aan instandhoudingswerken vond enkele jaren later, op donderdag 19 januari 1578, een tweede instorting plaats.21 Bij die van zaterdag 22 december 1603 raakten het vleeshuis en de aanpalende woningen zwaar gehavend. Over de redenen van de instorting is niet veel bekend. Feit is dat de Sint-Pieterskerk in de Dijlevallei is gebouwd, op riviersedimenten. Dat is niet noodzakelijk een goede ondergrond. Denk bijvoorbeeld aan de Sint-Jacobskerk, gebouwd vlak aan een Dijlearm, die eveneens kampt met stabiliteitsproblemen. Op zich is het mogelijk om te bouwen op riviersedimenten, op voorwaarde dat de funderingen goed ontworpen zijn en voldoende diep worden aangezet. Of dat voor de Sint-Pieterskerk het geval is geweest, is niet geweten. Los van de problemen met de ondergrond, kunnen we ontwerptechnisch en historisch twee punten onder de aandacht brengen die wellicht een belangrijke invloed hebben uitgeoefend. Om te beginnen werd

Het interieur van het westwerk Het interieur van het torenmassief integreert zich bijna naadloos in de rest van de kerk en verwijst naar dat van het koor, ontworpen en opgetrokken door Sulpitius van Vorst. Zijn opvolgers hebben de interieurarchitectuur van het koor nagenoeg ongewijzigd doorgetrokken in het transept en het schip. We vermelden de profielen van de bundelpijlers, de vormen en afmetingen van de bogen, de ramen, de

Zicht op de binnenruimte onder de centrale toren (rechts) en een stuk van het schip (links). Op te merken zijn de blinde ramen in de torenruimte, die een voortzetting zijn van de ramen van de lichtbeuk van het schip, en de brede scheiboog in het torenvolume, dit is de boog die de ruimte onder de centrale toren afscheidt van de ruimte onder de noorder- en zuidertoren. © Foto Raoul Daniels

46

De torens: onafgewerkte dromen

kroon- en sierlijsten, de borstwering van het triforium, en niet te vergeten het materiaalgebruik. Bij de bouw van het westwerk is men op dit elan verdergegaan. De profileringen van de bundelpijlers en bogen, het maaswerk van triforium en boogzwikken en de friezen, sluiten aan bij het voorbeeld dat reeds bestond in de eerder voltooide delen van de kerk. Ten behoeve van de regelmaat werden ook de ramen van de lichtbeuk in het torenvolume gedupliceerd, zij het dat het daar om blinde ramen gaat. Dit alles resulteert in een uiterst homogeen-harmonisch interieur, van oost tot west. En dat met een interval van een eeuw. De tekening van kruisribben en gewelven onder de centrale toren wijken enigszins af van de gewelven van het schip. Bovendien zijn ze voorzien van, aan het begin van de zestiende eeuw in zwang zijnde, hangende sluitstenen, die we nergens anders in de kerk aantreffen. Dit doet geen afbreuk aan de homogeniteit van het interieur. De ruimtes onder de noorder-, zuider- en middentoren vloeien in elkaar over dankzij twee scheibogen die de volledige ruimte – twee traveeën – overspannen. Dit is nochtans geen evidente constructie, aangezien het om twee behoorlijk platte bogen gaat, die de binnenmuren van de ganse tweede bouwlaag van het westwerk moeten torsen. Y.V.

b

a Afb. 6 a. De zuidertoren met precieze aanduiding waar het horloge zich bevond (gapend gat), zoals weergegeven in Die clachte van de Sinte Pieters toren (1573). Huybens e.a. 2013b

b.- c. Twee ingekleurde tekeningen die de toestand weergeven van de toren begin zeventiende eeuw. m Leuven, LP/454. Foto m Leuven

er al gewezen op de mogelijkheid dat de eerste bouwlaag van de zuidertoren een stuk eerder –  onder een vorige architect – werd opgetrokken en dat Metsys hierop verder heeft gebouwd. Wellicht had die vorige bouwmeester een veel lager torenontwerp in gedachten, waardoor hij ook minder stevige fundamenten voor het gebouw had uitgevoerd. Verder vertoont de zuidertoren een zwak punt: er is namelijk een spiltrap die zich in een uitsparing van de muur bevindt, op een plaats waar twee belangrijke steunberen samenkomen. Dit is een plaats van grote spanningsconcentraties en derhalve een erg ongelukkige keuze om nét daar een uitsparing in het metselwerk te voorzien. Bij de minste zetting of aardbeving is het dan mogelijk dat dit deel eerst bezwijkt. Op historische tekeningen zien we effectief dat het juist die hoek is die bij de opeenvolgende instortingen zwaar werd toegetakeld.

c © sal-oa, 2663 (stuk 1)

Afb. 7 Grondplan van het westwerk met de spiltrappen (rode pijlen): links de spiltrap in de noordertoren, rechts de spiltrap in de zuidertoren. © Foto Yves Vanhellemont

De torens: onafgewerkte dromen

47

De zeventiende eeuw, tweede bouwcampagne: klaar voor de twee volgende eeuwen

 Dit nieuwe zeventiende-eeuwse volume bestaat nog steeds, weliswaar in een door Lavergne in de negentiende eeuw gewijzigd uitzicht. Het huisvest sinds - de luidklokken van de kerk en de stadsbeiaard. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Zie kadertekst.

Begin zeventiende eeuw werd getracht om herstellingswerken uit te voeren, met uiteindelijk in 1611 de beslissing om het westwerk helemaal te restaureren. Een commissie, bestaande uit Leuvense vaklui, kwam in 1612 tot het besluit dat het beter zou zijn de hogere gedeeltes van de zuidertoren compleet te slopen, hetgeen dan ook gebeurde. In 1613 werd een extra belasting op het bier geheven ten bate van het westwerk. Tot 1630 zou er gewerkt worden aan het versterken van de toren en het omvormen van het westwerk tot een nieuwe en bruikbare constructie. De centrale toren werd voorzien van een bijkomend volume dat als klokkenkamer zou fungeren. Waarschijnlijk was het tijdens deze bouwcampagne dat de grote spitsboog, in de muur tussen de centrale en de zuidertoren, opgevuld werd met baksteenmetselwerk, een poging om het ganse westwerk zoveel mogelijk te versterken. Die toevoeging sloot stilistisch niet aan bij het gotische gedeelte van de kerk.22 De werken werden in 1632 afgerond met de bouw van het octogonale torenwachtershuisje boven op de klokkentoren.23 Het westwerk kreeg nu het uitzicht dat we kennen van talrijke tekeningen uit de eerste helft van de negen-

In 1632 besliste de stadsmagistraat een ‘waeckhuysken opden grooten steenen boge’ van de westtoren van de Sint-Pieterskerk te plaatsen. Van daaruit hebben, van 1632 tot 1882, zeventien torenwachters elke nacht, het hele jaar door, gewaakt over de stad en bliezen er ‘van ure tot ure die trompette met poosen navenant de uren van de wacht.’ Hun namen zijn te vinden in de stadsrekeningen en de bevolkingsregisters. Bij zijn aanstelling beloofde de torenwachter dat hij ‘neerstig wesen [zou] van met een waeckende ooghe haer [de stad] welvaeren ende ruste by nachten ende ontyden te versorgen tegens alle gevaer van vyandt en de vuer’. Een akte van 6 december 1701 stipuleerde dat hij ‘alle avonden [moest] boven gaen ten acht uren ende alle uren de trompette steeken door die vier vensters van het wachthuijs, mede dat hij aldaer zal hebben te verblijven tot vier uren smorghens alle op pene [straf] van suspensie [schorsing] van sijn officio.’ Een reglement dat vanaf woensdag 18 oktober 1773 in werking trad en tot diep in de negentiende eeuw van kracht is gebleven, preciseerde dat hij ‘immediatelijk na den slag van iedere halve ure van zijne voorschreven wake, een behoorlijk signael langs de vier winden met de trompette [moest geven] tot bewijs dat hij datelijk [wel degelijk] is

48

De torens: onafgewerkte dromen

tiende eeuw: een min of meer symmetrisch geheel, met een hoge(re) centrale toren. Van de noorder- en de zuidertoren bestond vanaf dan enkel de eerste bouwlaag. Beide torenstompen werden bekleed met een schuin dak dat aanleunde tegen de centrale toren. Die stak boven de zijtorens uit en was afgedekt door een asymmetrisch dak met dakkapellen. Aan alle kanten van deze klokkentoren waren galmgaten voorzien. Op die manier geraakte het westwerk klaar voor de volgende twee eeuwen. Pas midden negentiende eeuw zouden ingrijpende restauratiewerken plaatsvinden die het uitzicht van het torenfront veranderden. Een barok intermezzo: de achttiende-eeuwse trappartij De barokke trappartij van het westportaal dateerde van 1764. De constructie in blauwe hardsteen werd in de loop der jaren beschadigd door vallende stenen. Hij heeft bestaan tot in de jaren 1920. Bouwmeester Léon Govaerts (1860-1930), niet meer geplaagd door ruimtegebrek omdat ondertussen het Mathieu de Layensplein voor de kerk was aangelegd, besloot een nieuwe grote trappartij te bouwen die op de oorspronkelijke zestiende-eeuwse was geïnspireerd.

De torenwachter

De stadstrompetter in het torenwachtershuisje boven op de westgevel. Nieuwjaarswens (1817) van torenwachter Simon Delamot (1758-1851). Leuven, privéverzameling

Afb. 8 De achttiende-eeuwse trappartij aan het westportaal. Het portaal is tijdelijk dichtgemetseld en voorzien van een kleine voorlopige toegangsdeur. Foto van na 1914. © sal, collecties foto’s

waekende, beginnende resp. ten 9 ende 10 uren […] ende eindigende resp. ten 4 ende 5 uren als voren met het geven van eenen klokslag van den storm [de stormklok]. In mei 1879 moest hij zijn aanwezigheid bevestigen met ‘le jeu de la sonnerie électrique’ en om het halfuur de trompet blazen. Sommige torenwachters vervulden hun taak tot ‘volcomen contentement’, anderen kwamen, door nalatigheid, in conflict met de stadsoverheid. Zo bijvoorbeeld werd Louis de Costere begin juli 1663 ontslagen omdat hij op zaterdag 30 juni 1663 een brand in De Wildeman, een gasthof gelegen op de hoek van het huidige Smoldersplein met het Margarethaplein, meer dan een uur te laat had opgemerkt. Hij zou ‘seer droncken wesende in synen ierste slaep gevallen syn’. Ooggetuigen verklaarden dat hij de avond voordien met zijn vrouw op café zou zijn geweest en met haar de nacht op de toren had doorgebracht. Daarop bepaalde de overheid dat het voor de toekomst ‘betaemelijck [zou zijn] dat tot thorenwachter wordt ghestelt eenen gesetten bejaerden man die nyet en is gheneghen tot den dranck, die ten behoerlijcken ure hem laet vinden opden thooren ende aldaer blijft des smorghens laet inden dach, ende alle uren vanden nacht op alle canten van de stadt uytziet oft hij egeenen brant en siet, ende met

het steken vande trompette een signael geeft dat hij op den thooren is.’ In maart 1692 kreeg Adriaan van Ginder (1657-1694), die ook stadsbeiaardier was, de bons vanwege zijn ‘groote ende menichvuldighe inobedientie [ongehoorzaamheid] ende de groote fauten int stuck van sijn officie begaen.’ Henri-Joseph Selos (1820-1894) moest verscheidene keren 10 bf van zijn jaarsalaris (600 bf) inleveren omdat hij onder meer op woensdag 18 oktober 1876 een brand in het Heilige-Drievuldigheidscollege op de Oude Markt te laat had gesignaleerd, en de brand van het De Bériottheater, op de hoek van de Wezenstraat (Vital Decosterstraat) met de Rijschoolstraat, op maandag 11 september 1882 niet had gemeld. Naar aanleiding van het laatste voorval, en op aandrang van de toenmalige politiecommissaris die vond dat zijn politiediensten beter en sneller werk leverden in verband met de brandbestrijding, besliste de stadsoverheid op zaterdag 23 december 1882 het ambt van torenwachter af te schaffen. Van dan af heeft het torenwachtershuisje er decennialang zielloos en verlaten bijgestaan, tot het na 1920, tijdens de restauratiecampagne van de kerk werd afgebroken.1 G.H. 1 Huybens 2014b.

De torens: onafgewerkte dromen

49

Een peperbustoren (1727-1914)

 sal-oa, , p. -; Huybens b, p. -.  Huybens , p. -.  sal-oa, , p. -.  sal-oa, , p. -; sal-oa, , fol. v-r.  sal-oa, , p.  en . Boeckstuyns

geraakte vooral bekend als beeldhouwer onder meer van enkele biechtstoelen in de Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijkbasiliek in Mechelen.  m Leuven, M/.  sal-oa, , p. - (verslag 1), (condities), - (contract) en (verslag ). Voor de notariële akte (contract) en de gedrukte openbare aanbesteding: ral, /- (notaris Jacobus Antonius Du Ry: stuk ). Van Even , p. -; Van Even /, p. -; Huybens b, p. -.  sal-oa, , p. ; Huybens , p. -.  sal-oa, , p. , met beschrijving van het uurwerk.  sal-oa, , fol. r-v en r.

Op vrijdag 28 februari 1727 stelde het Sint-Pieterskapittel de stad voor ‘om te moghen employeren ten profijte deser stadt den schellen thoren om daer ten coste deser stadt te stellen een nieuwen thoren om daer in te stellen ofte hanghen onsen nieuwen beijaert den welcken niet alleen sal dienen tot een ornament deser stadt maer selver tot luijster van het selve capittel ende universiteijt.’1 Concreet kwam het hierop neer dat het kapittel afstand deed van de spitse vieringtoren die bouwvallig was geworden en waarin de oude beiaard hing en aan het stadsbestuur vroeg een nieuwe toren te bouwen, die dan wel eigendom werd van de stad en waarin de nieuwe stadsbeiaard van Andreas Frans Vanden Gheyn (1696-1730) zou worden geïnstalleerd.2 Het stadsbestuur ging in op het voorstel en besliste al een maand later, op zaterdag 29 maart, de vieringtoren of ‘cleynen thoren’ te verkopen.3 De Leuvense tingieter Franciscus Staes (1688-1761) kocht het hele gevaarte voor een bedrag van 3937 gulden en leverde later het loodwerk voor de nieuwe toren waarvoor hij 3252 gulden ontving.4 Het torenontwerp, in de vorm van een peperbus, was van Jan Frans Boeckstuyns (1650-1734) ‘belthouwer ende architeckt der voorscreven stadt Mechelen ingenieur van de lanterne oft dom gestelt alhier op het cruijswerck van Ste Peeters kercke.’5 De oorspronkelijke eikenhouten maquette – een uit de kluiten gewassen schaalmodel met een hoogte van 102 cm en een diameter van 52 cm – wordt in m Leuven

bewaard.6 Na een openbare aanbesteding werd zijn model, met enkele aanpassingen, door de Naamse architect-beeldhouwer Denis-Georges Bayar (16901774) uitgevoerd voor 7700 gulden. Het contract van 7 maart 1727 en de ‘condities’ zijn, evenals de uitvoerige verslagen van de twee visitaties van de toren, op 6-7 en 16 september 1727, bewaard gebleven.7 De beiaard, die omstreeks april 1728 op zijn nieuwe locatie terechtkwam, werd op 2 september en 13 november van dat jaar gekeurd.8 De ‘peperbus’ heeft een octogonaal grondplan, met op de hoekpunten ionische pilasters, afgewisseld met acht hoge rondboogvormige openingen. Het geheel was bekroond met een koepel voorzien van vier dakkapellen. Komt de uiteindelijke peperbus bijzonder goed overeen met de maquette, toch dient opgemerkt dat het uitgevoerde torentje een meer uitgesproken hoogtewerking kreeg: de hoofdkoepel werd langgerekter en werd bovendien bekroond met een lantaarn met een tweede koepeltje met daarbovenop een kruis. Op 29 oktober 1727 werd Hendrik Joltrain, ‘den fameusen horologiemaecker’ van Antwerpen, aangesteld om het stadsuurwerk op de Sint-Pieterskerk te herstellen. Het kostenplaatje bedroeg 450 gulden.9 Hij overleed plotseling tijdens zijn werkzaamheden en werd op 12 maart 1728 begraven ‘neffens den autaer van Onse Lieve Vrouwe’ in de Sint-Pieterskerk.10

b a a. De houten maquette van de barokke vieringtoren met onderliggende dragende structuur. Leuven, m/46. b. De barokke open vieringtoren met het achttiende-eeuwse klokkenspel. Leuven privéverzameling c. De barokke gesloten vieringtoren met daarin de achttiende-eeuwse beiaard (zie p. 259). © sal, collecties foto’s

50

De torens: onafgewerkte dromen

G.H. & Y.V.

c Foto m Leuven

a Afb. 9 Twee details van het westwerk uit een schilderij van Bernard Van Gobbelschroy (1825-1870). m Leuven, S/51/G. Foto m Leuven a. De gevel van de zuidertoren met daarbovenop het torenwachtershuisje.

b b. De verweerde natuursteen met het karakteristieke verweringsfenomeen dat als ‘meelzakverwering’ wordt aangeduid.

De negentiende eeuw: een stapje dichter naar het oorspronkelijke ontwerp

Afb. 10 Het westwerk gezien vanaf de Kalvermarkt met links de zijgevel van het Vleeshuis. Uiterst rechts een huis dat tegen de torenpartij was aangebouwd, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog werd vernield. Duidelijk zichtbaar is de verminkte zuidwestelijke steunbeer van de toren: centraal het donkere baksteenmetselwerk met rondom stukken witte natuursteen. Foto van vóór 1914. © ua ku Leuven, foto-archief

De negentiende eeuw begon met een valse noot voor het westwerk. In zijn kroniek schreef Jean-Baptiste Hous op dinsdag 28 juli 1807: ‘hebben sy beginnen de pilaer van de kerck van Sinte Peeter ontrent de Kalvermerckt aftekappen om dat de passagie van de straet sou breeder sijn’.24 Dat wil zeggen dat de zuidelijke steunbeer van het westwerk gedeeltelijk werd afgebroken om de Schipstraat (Mechelsestraat) tussen de kerk en het Vleeshuis te verbreden.25 Stabiliteitsgewijs verliep die ingreep zonder problemen: sinds het verdwijnen van de zuidertoren in de zeventiende eeuw had deze steunbeer immers enkel maar zichzelf te ondersteunen. Esthetisch was het een spijtig verlies. Ondertussen bleek het westwerk zwaar in verval. Meermaals werd in de achttiende eeuw melding gemaakt van vallende brokstukken, soms zelfs gewoon als de klokken luidden. Feit was dat het metselwerk, in het bijzonder dat van de zuidertoren, matig beschermd was tegen weer en wind. In combinatie met vorst en zure regen, afkomstig van het verbranden van hout of steenkool, zorgde dat voor een versnelde aftakeling van het metselwerk. Het stadsbestuur ondernam verschillende pogingen om het verval tegen te gaan en om de veiligheid van de omwonenden te garanderen. Een adequaat antwoord werd geleverd vanaf de restauratie in het midden van de negentiende eeuw.26 Die werd in 1851 aangevat en staat in de stadsrekeningen

De torens: onafgewerkte dromen

 Hous , p. .  Lefever , p. .  sal-ma, .

51

De noordertoren voor de grote negentiende-eeuwse restauratie

b

a De noordertoren (kant Margarethaplein). a. Lithografie van Gustave Adolphe Simonau (1835).

b. De toren in spiegelbeeld. Lithografie van Edouard Manche (na 1835).

© ku Leuven Bijzondere Collecties, TB00205 – Digitaal Labo

© ku Leuven Bijzondere Collecties, TA00215 - Digitaal Labo

Van de noordertoren kennen we enkele afbeeldingen uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Ze geven de situatie weer van de oorspronkelijke zestiende-eeuwse toren, nog voor die midden negentiende eeuw met een tweede bouwlaag werd verhoogd. De Belgische kunstschilder François Bossuet (1798-1889) maakte er een schilderij van, waarvan we de vindplaats niet hebben kunnen achterhalen. Dankzij een lithografie van Gustave Adolphe Simonau (1810-1870) – links onderaan staat ‘Peint par Bossuet’ – is de voorstelling van het schilderij bekend: centraal staat een zware toren met op de linkerzijde een huizenrij en verder een koepeltoren. De litho werd in september 1835 in het Institut des Beaux-Arts in Brussel geëxposeerd. Op het eerste gezicht een moeilijk te situeren locatie. Maar door de afbeelding te spiegelen is het onafgewerkte torengedeelte van de Sint-Pieterskerk (kant Margarethaplein) duidelijk herkenbaar en stemt die overeen met tekeningen van William Turner (1775-1851)1 en Pierre Vervou (1822-1913). Edouard Manche (18191861) bezorgde de gespiegelde versie die door Antoine DewasmePletinckx (1797-1851) in Brussel werd uitgegeven. In de twee litho’s staat de toren los van het kerkgebouw waarvan de vieringtoren en de zuidgevel op de achtergrond te zien zijn. Litho’s en tekeningen vertonen frappante overeenkomsten: een zadeldak, twee dakkapellen, vier galmgaten, de rondboog en het grote raam. Opvallend in de litho’s is de traptoren en, rechts van de steunbeer, een gedenksteen met calvarie. Ze ontbreken op de tekening van Vervou. G.H.  Powell , p, [] alleen de huisjes.

52

De torens: onafgewerkte dromen

d d. Potloodtekening (vóór 1850) van Pierre Vervou. m Leuven, LP/470. Foto m Leuven

c c. Potloodtekening (1839) van William Turner. from Spa, Dinant and Namur Sketchbook [Finberg CCLXXXVII], Buildings at Louvain, Including St Peter’s Church. 1839.Joseph Mallord William Turner 17751851. Photo: Tate (Londen)

e e. Huidige toestand. © Foto Raoul Daniels

aangegeven als ‘Restauration extraordinaire de la façade de l’église de St-Pierre’. Zij werd geleid door stadsarchitect Edouard Lavergne (1815-1878)27 en dient beschouwd te worden in een geheel van restauraties die vanaf de negentiende eeuw tot ver in de twintigste eeuw zouden doorlopen, met bouwmeesters als Eugène Frische, Pierre Langerock en de reeds genoemde Léon Govaerts.28 Wat Lavergne precies heeft gerestaureerd of toegevoegd, is een kwestie van indirecte bewijsvoering op basis van iconografisch materiaal. Bijkomende informatie troffen we aan via de rekeningen van de restauratie29 en de briefwisseling van de Koninklijke Commissie voor Monumenten (kcm). Het ging om een erg omvangrijke restauratie, die veertien jaren heeft geduurd (1849-1863) en 172.527,63 bf heeft gekost. Tijdens die restauratiecampagne werden in 1855 de drie huizen tegen het westwerk afgebroken.30 Dat was noodzakelijk voor de bereikbaarheid van het gebouw tijdens de restauratie. Het paste ook in de tijdsgeest: op vele plaatsen werden belangrijke historische gebouwen ‘vrijgemaakt’ van huizen die er van oudsher tegenaan waren gebouwd. Restaureren in de negentiende eeuw was niet helemaal hetzelfde als wat we er nu onder verstaan. Men restaureerde niet enkel hetgeen er nog bestond, maar men bouwde ook duchtig bij. Zo kreeg de noordertoren er een extra bouwlaag bij. Lavergne hergebruikte in de mate van het mogelijke het reeds aanwezige metselwerk, zoals de steunmuren van het schuine dak, dat er al in de zestiende eeuw was. De nieuwe bouwlaag werd ontworpen conform het bestaande zestiende-eeuwse ontwerpperkament en de torenmaquette van Metsys, aangevuld met hetgeen Lavergne nog kon bespeuren bij het torenfront zelf. Op analoge manier kreeg de derde bouwlaag van de centrale toren een gotisch uitzicht. Het volume werd niet vergroot en er werd volop gebruik gemaakt van het blok dat in de zeventiende eeuw was gebouwd bovenop de centrale torenstomp. Wat Lavergne wel deed was een façade toevoegen. De westzijde werd gotisch gemaakt, overeenkomstig de zestiende-eeuwse ontwerpen. De zij- en achterkanten van de klokkentoren werden hersteld, maar behielden hun vroeg zeventiende-eeuwse uitzicht, inclusief de galmgaten. Het torenwachtershuisje van 1632 bleef behouden. In schril contrast hiermee stond de aanpak van de zuidertorenstomp. Buiten de noodzakelijke herstellingswerken gebeurde er verder nagenoeg niets. Enkel aan de kant van het Mathieu de Layensplein werd het ruïneuze aspect wat gefatsoeneerd. Opvallend daarbij is de volgende tweeledige aanpak: van een grondige afwerking van de noordertoren, inclusief de bouw van een belangrijk deel van het

De torens: onafgewerkte dromen

 Lavergne trad op als architect van onder meer de neogotische Sint-Jozefskerk (-), die in  werd afgebroken om plaats te maken voor het Erasmushuis van de ku Leuven; de stadsschouwburg (-) in de Bondgenotenlaan, waarvan enkel de nog gewijzigde voorgevel overblijft; de nog bestaande stadsschool nr.  (-) aan de Kapucijnenvoer. Ook als stadsplanner liet hij zich opmerken: getuige de aanleg van de Statiestraat (Bondgenotenlaan), de Justus Lipsiusstraat en de Koning Leopold i-straat.  Zie bijdrage Luc Verpoest, p.  vv.  sal-ma, .  Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. -.

53

 Stübben .  Gotische gewelven kunnen grote krachten aan, maar ook daar zijn limieten. Zware metalen objecten kunnen de gewelven vernietigen. Dat gebeurde bij het gewelf in de centrale toren. Zo ook stortte een deel van het gewelf van het koor in doordat het gietijzeren kruis op het dak van het schip neerdonderde op het koorgewelf.  sal-ma, .: ‘Je vous prie donc instamment de patienter jusqu’à la fin des hostilités ou du moins jusqu’au moment où nous pourrons revenir en toute sécurité et où la vie normale aura reprise’. Brief van Pierre Langerock,  december , aan de kerkfabriek.  Van hen zijn nog een aantal gebouwen in Leuven aanwezig: van Piscador zijn er delen van het Leo xiii-seminarie () in de Andreas Vesaliusstraat en is er de Volksbank of het Helleputte-gebouw () in de Muntstraat; van Lemaire de Sint-Alfonsuskerk van de Redemptoristen () in de Brabançonnestraat; van Vandendael het burgerhuis ‘Het Schrijn’ () in de Onze-Lieve-Vrouwstraat.  Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.

gebouw dat zelfs nooit bestaan had, tot uiteindelijk een eerder minimale interventie aan de zuidertoren. Feit is dat de kcm kritiek uitte op de uitgebreide verfraaiingswerken, terwijl de noodzakelijke onderhoudswerken naar de achtergrond waren gedrongen. Wellicht heeft dit aanleiding gegeven tot een meer conserverende aanpak in de loop van de restauratiewerken. Omdat Lavergne het westwerk poogde om te bouwen naar de toestand volgens de oorspronkelijke plannen – toestand die we vandaag kennen – krijgen we de indruk dat het er erg authentiek uitziet. Maar eigenlijk wordt ons een negentiendeeeuws beeld voorgeschoteld, dat danig afwijkt van de historische toestand. De restauraties van de Sint-Pieterskerk kaderden in een breed programma van sanering van de binnenstad, waarbij historische gebouwen werden gerestaureerd en gevaloriseerd, en grootschalige stedenbouwkundige ingrepen het leven in het stadscentrum grondig zouden wijzigen. Diverse opinies hieromtrent botsten. Vermeldenswaard zijn de suggesties in 1911 van de Duitse architect Josef Stübben (1845-1936).31 Hij stelde weliswaar een grotere zichtbaarheid van de Sint-Pieterskerk voor, zonder evenwel het pittoreske van de binnenstad geweld aan te doen. Stübben respecteerde en behield de huisjes die tegen de kerk waren aangebouwd. Voor het westwerk creëerde hij een plein, gedomineerd door het imposante westwerk, en voor de rest omgeven door sobere architectuur die de grootsheid van de

kerk beter deden uitkomen. Zijn visie heeft het niet gehaald, wel die van stadsarchitect Eugène Frische (1850-1919). De verwoestingen in de stad tijdens wo i gaven carte blanche om het stedelijk weefsel open te trekken met statige huizen en verbrede straten, ideaal voor de verwachte groeiende verkeersdrukte. De intimiteit van het stadscentrum werd toen voor een belangrijk deel tenietgedaan.

De restauratie van Léon Govaerts: van de droom terug naar de realiteit Tot aan het begin van Eerste Wereldoorlog bleef het westwerk, zoals Lavergne het in 1863 had opgeleverd, bestaan. In de nacht van 25 op 26 augustus 1914 werd het dak van de Sint-Pieterskerk, inclusief de vieringtoren met het achttiende-eeuwse klokkenspel, vernield. Neerstortende klokken in de westtoren zorgden voor een zwaar beschadigd gewelf.32 Het grootste deel van het metselwerk van het torenfront kwam redelijk onbeschadigd uit de brand, maar was, zonder bescherming van een dak, overgeleverd aan de elementen.

Afb. 12 Ingestorte gewelven en een verbrijzelde klok in de ruimte onder de westertoren. © Spaarnestadt Photo

Afb. 11 Het door Josef Stübben geconcipieerde plein voor de Sint-Pieterskerk. Het gehavende en geconsolideerde uitzicht van het westwerk paste perfect in zijn visie van een oud en pittoresk stadscentrum. Deutsche Bauzeitung, 45 (18 oktober 1911 = nr. 83).

54

De torens: onafgewerkte dromen

Vrij snel na deze dramatische gebeurtenis werd Pierre Langerock (1850-1919) door de kerkfabriek aangezocht als restauratie-architect om ‘dringende instandhoudingswerken’ uit te voeren. Aangezien hij tijdens de oorlog in Nederland verbleef en pas na de oorlog wenste terug te keren,33 werd zijn taak verdergezet door figuren als Joseph Piscador (1866-1928), kanunnik Raymond Lemaire (1878-1954), Frans Vandendael (1898-1967) en Theodoor Van Dormael (1872-1947).34 Tal van kleine reparatiewerken, maar ook het herstel van de gewelven van het westwerk, het plaatsen van een nooddak en het beveiligen van de omgeving tegen vallende brokstukken, behoorden tot hun takenpakket. Het begrip ‘dringende instandhoudingswerken’ dient ruim opgevat te worden. In die periode – nog tijdens de oorlog – droomde men al luidop van aanzienlijke restauratie- en uitbreidingswerken, waaronder de verbreding van het schip (kant Grote Markt) met een extra beuk.35

a Afb. 13 Twee afbeeldingen met de westgevel vóór en na de Eerste Wereldoorlog. a. De toegangsdeur van de kerk gezien vanuit de Mechelsestraat. © sal, collecties foto’s

b b. De westgevel aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. De stenen delen bleven relatief ongeschonden, de daken zijn gesneuveld. © kik-irpa

Afb. 14 De ravage na de brand van Leuven (1914). Bergen puin aan de kant van de zuidertoren omgeven de Sint-Pieterskerk. De meeste huizen tussen het west- en zuidportaal bleven gespaard, op het huis vlak naast het westwerk na. © ua ku Leuven, foto-archief

De torens: onafgewerkte dromen

55

Realistische en utopische ontwerpen van de architecten Van Dormael Theodoor en Paul Van Dormael, vader en zoon, worden doorgaans niet in verband gebracht met de bouw- en restauratiegeschiedenis van de SintPieterskerk. Nochtans zijn ze allebei betrokken geweest bij de herstel- en restauratiewerken van de kerk na de twee wereldoorlogen. De Eerste Wereldoorlog: de plannen van Theodoor Van Dormael

Afb. 1 Op een plan van 30 augustus 1917 geeft Theodoor Van Dormael aan hoe het ‘Meldertskoorken’ moet verlengd worden tot een verbreding van het ganse schip aan de zuidzijde (kant Grote Markt). We zien de zuidkant van het schip met links een stukje van het torenmassief en rechts een stukje van het zuidtransept. De bestaande delen zijn in het zwart aangeduid, de te construeren delen in het rood en de af te breken delen in het geel. © sal-ma, 11918

 Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.  Dat leiden we af uit de aanwezigheid van de handtekeningen van de voorzitter en de secretaris van de kerkfabriek. De precieze toedracht van deze opdracht kennen we niet. Feit is dat er op dat ogenblik een nogal verwarrende toestand heerste over de restauratie van de Sint-Pieterskerk. Het stadsbestuur wilde dat Pierre Langerock zijn restauratieopdracht zou verderzetten, maar die wenste, vanwege betalingsdiscussies, daar niet op in te gaan. Ondertussen werkte Van Dormael, in opdracht van de kerkfabriek, aan ‘zijn’ restauratie-ontwerp.

56

Afb. 2 Schets van Theodoor Van Dormael die de betonnen structuur van de nieuwe vieringtoren voorstelt. Een toren met zo’n structuur zou een enorm gewicht vertegenwoordigen. De verbreding van de structuur onderaan diende om het gewicht van de toren direct af te dragen op het metselwerk van de kerk. © kadoc- ku Leuven, Archief Theodoor en Paul Van Dormael, BE/942855/670/2 (de afb. 2, 3 en 4 komen uit hetzelfde bestand)

De torens: onafgewerkte dromen

Al tijdens wo i was Theodoor Van Dormael (18721947) verantwoordelijk voor de instandhoudingswerken van de kerk. Het restaureren van het gebouw was toen nog niet aan de orde, maar blijkbaar rijpten bij hem toen al ideeën in verband met ‘restauratie’, ‘afwerking’ en ‘herstelling in de oorspronkelijke staat’ van het gebouw. Op 30 augustus 1917, in volle oorlogstijd, stelde hij een gedurfde uitbreiding voor van het laatgotische ‘Meldertskoorken’.1 Na wo i maakte hij, allicht in opdracht van de kerkfabriek,2 een reeks restauratieplannen die specifiek

Afb. 3 De vieringtoren zoals Theodoor Van Dormael die in 1920 heeft ontworpen. De betonnen structuur zit verborgen achter traditionele bouwmaterialen zoals hout, lood en natuurleien.

dale torennaald en voorzag hij een gotisch tweelicht (tweelichtvenster of bifora) aan elke zijde van de octogonale klokkenkamer. Voor een ‘vervollediging’ van het westwerk had Van Dormael niets voorzien. Zijn ontwerpen zijn eerder een schematische weergave van de negentiende-eeuwse vorm, inclusief die van het torenwachtershuisje. Ondanks het officiële karakter van de plannen, heeft hij de uiteindelijke restauratie-opdracht niet uitgevoerd. Na het overlijden van Pierre Langerock kreeg Léon Govaerts de leiding over de werken. Waarom dit gebeurde is verre van duidelijk. Govaerts was in die periode al verantwoordelijk voor behoorlijk veel wederopbouwwerken.4 Zo nam hij in die tijd opdrachten over van andere architecten onder wie Augustin Van Arenbergh (1870-1937), Alphonse Stevens5 (1866-1944) en ook Theodoor Van Dormael.6 Het kan bijna niet anders of Govaerts heeft het vieringtorenontwerp van Van Dormael gekend. Zijn plan sluit er nauw bij aan. Met dat verschil dat ‘zijn’ vieringtoren meer opsmuk kreeg, met onder meer waterspuwers en de opvallende vergulde letters ‘A’ en ‘E’ (zie verder).7 De Tweede Wereldoorlog: de plannen van Paul Van Dormael

Afb. 4 De ontwerptekening voor het zuidportaal van Paul Van Dormael. Deze tekening stemt niet helemaal overeen met hetgeen de middeleeuwse bouwmeesters in gedachte hadden. Dat kunnen we afleiden uit verschillende elementen zoals bijvoorbeeld de twee zijtorentjes die niet konden uitgevoerd worden zonder de bestaande onderbouw van het portaal grondig te veranderen.

betrekking hadden op de reconstructie van het dak en de vieringtoren.3 Het zijn schetsen van houten en betonnen dakspanten. Het uiteindelijke ontwerp voorzag zowel voor de dakspanten als voor de vieringtoren een betonnen structuur. Zeer divers zijn de detailtekeningen voor de restauratie van het maaswerk van de beschadigde ramen; interessant, maar vaag, is een schets met als doel het zuidportaal (kant Grote Markt) af te werken. Voor wat de vieringtoren betreft greep Van Dormael terug naar historische bronnen: zijn ontwerp verwijst ondubbelzinnig naar de gotische vieringtoren zoals we die van oude afbeeldingen kennen. Maar hij volgde die historische bronnen niet letterlijk. Zo sierde hij ‘zijn’ toren op met ‘raampjes’ op elke zijde van de pirami-

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd nagenoeg het volledige noordtransept en de sacristie bij een geallieerd bombardement in 1944 tot puin herleid. Daarbij zorgde de luchtverplaatsing in de gehele kerk voor grote schade, in het bijzonder aan de glasramen. Tussen 1944 en 1947 leverde Paul Van Dormael (19021975) een reeks detailtekeningen voor het herstel van de kerk.8 In welke hoedanigheid die tot stand zijn gekomen en wie de opdrachtgever was, is niet bekend. Bovendien is het merkwaardig dat er in die reeks geen restauratie-ontwerp voor het noordtransept zit, wat toen toch het meest restauratiebehoeftige deel van de kerk was. Een aantal tekeningen borduurt voort op de ‘utopische afwerkingsgedachte’ voor de kerk. Zo tekende Van Dormael opnieuw het ontwerp dat Govaerts in de jaren 1920 had gemaakt voor de voltooiing van het westwerk. Enigszins verrassend is de tekening van het zuidportaal. De bouw ervan werd eind vijftiende eeuw door Alard du Hamel aangevat, maar nooit voltooid (zie p. 33-34). Alleen de ondertussen gerestaureerde onderkant van het portaal hield stand. Niemand weet wat Du Hamel in gedachten had voor dit bouwwerk. We kunnen enkel vermoeden dat hij een groots ontwerp voor ogen moet hebben gehad. Het ging immers ‘maar’ om een zijportaal, maar dan wel één dat gericht was op het stadhuis en de Grote Markt en derhalve enige ‘grootsheid’ moest uitstralen. Y.V.

 Restauratieprojecten Sint-Pieterskerk, Leuven, Theodoor Van Dormael () en Paul Van Dormael (-), Archief Theodoor en Paul Van Dormael, kadoc, be//.  Vanhellemont , p. -.  Beide architecten hadden hun strepen in het Leuvense reeds verdiend: Van Arenbergh realiseerde het Instituut voor Bacteriologie () in de Vital Decosterstraat, Stevens het openluchtzwembad () op de hoek van de Tervuursevest met de Kapucijnenvoer.  Theodoor Van Dormael werd na wo i door de eigenaar van het huis ‘De Moriaen’ aangezocht om een reconstructie-ontwerp te maken. De werf werd nadien door Léon Govaerts overgenomen. Hij ontwierp aldaar een woning die helemaal niet overeenstemde met het ontwerp van Van Dormael (‘A Notre Dame’). Detail: nadien recupereerde Govaerts dat ontwerp voor het ernaastgelegen ‘Café Lyrique’: Vanhellemont , p. -.  Het is niet de bedoeling het werk van Govaerts te herleiden tot een variatie op Van Dormaels ontwerpen. De opvallendste, maar niet zo zichtbare getuige hiervan is het dakspant van de kerk, een indrukwekkende stalen constructie, compleet van de hand van Govaerts, die geen uitstaans heeft met Van Dormaels ontwerpen.  Deze tekeningen worden in het kadoc bewaard, zie noot .

De torens: onafgewerkte dromen

57

Afb. 15 De voorkant van het afgewerkte westwerk naar de plannen van Léon Govaerts. De auteur heeft deze tekening gemaakt op basis van deeltekeningen van Paul Van Dormael. © kadoc- ku Leuven. Archief Theodoor en Paul Van Dormael, BE/942855/670/2

 Alhoewel Govaerts al vanaf  betrokken was bij de restauratie van de kerk, toch werd hij pas op  april  officieel in die functie aangesteld: sal-ma, . Hij had bij de wederopbouw van Leuven zijn sporen verdiend als de man die de Grote Markt voor een groot deel haar huidige uitzicht gaf. Elk wederopbouwpand is naar zijn ontwerp gebouwd: van ‘Het Moorinneken’ tot ‘In ’t Oude woud’, van ‘Au petit Louvaniste’ tot ‘Saint-Hubert’: Vanhellemont .  sal-ma, .

58

Na het einde van wo i wendde de kerkfabriek zich opnieuw tot Langerock om de restauratie van de kerk, waarmee hij sinds 1895 bezig was, verder te zetten en te voltooien, inclusief de herstelling van de oorlogsschade. Ingevolge een aanslepende discussie over zijn precieze opdracht en betalingen, weigerde hij zijn taak verder uit te voeren. Met zijn overlijden, in 1923, en het betalen van openstaande facturen aan zijn weduwe, kwam hieraan een einde. Zijn opvolger was de Brusselse architect Léon Govaerts36 wiens plannen voor de Sint-Pieterskerk behoorlijk ambitieus waren.37 In de geest van zijn voorgangers voorzag hij in een verregaande afwerking van de kerk, naast de nodige herstel- en restauratiewerkzaamheden. Ook het westwerk zou een uitbreiding krijgen. De architect stelde zelfs

De torens: onafgewerkte dromen

voor om op de zuidertoren een extra bouwlaag te plaatsen, symmetrisch met de noordertoren, en om de halve derde bouwlaag van de centrale toren op te trekken tot een volledige bouwlaag. Om het geheel een compleet voltooid uitzicht te bieden, voorzag Govaerts nog sierlijsten, balustrades en pinakels. Van zijn ‘vervolledigingsplannen’ kwam echter niets in huis. Geregeld protesteerde de kcm tegen zijn te ingrijpende restauratiewerken en blokkeerde dan ook elke ‘afwerking’ van het westwerk. Bijgevolg beperkte zijn ingreep zich tot het herstellen van de oorlogsschade naar de situatie vóór de oorlog, het opknappen van de ruïneuze toestand bovenop de zuidertoren, het verwijderen van het torenwachtershuisje en het vervangen van de barokke trappartij aan de ‘lange trappen’ door een nieuwe.

Afb. 16 De achterkant van het afgewerkte westwerk, met in het midden een sectie doorheen het schip. Links, in doorsnede, de extra zijbeuk die door Govaerts was voorzien en die al in 1917 door Theodoor Van Dormael was voorgesteld. Blauwdruk: Léon Govaerts, mei 1925. © sal-ma, 29410/25

Afb. 17 Het westwerk tijdens de restauratie van Léon Govaerts. Opvallende wijzigingen zijn het verdwenen torenwachtershuisje en de vernieuwde trappartij. © kik-irpa

De torens: onafgewerkte dromen

59

 Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. .  Vandendael werkte ook mee aan de restauraties van de kerk van het Groot Begijnhof en de abdijkerk van Vlierbeek.  De kelder kan men eveneens betreden via een kleine deur in de zuidelijke zijbeuk, tussen de kapellen van de Kolveniersgilde en van Carolus Borromeus.

a Afb. 18 De reconstructie van de vieringtoren. a. Zicht op het geheel van de werf ca. 1925. Het stalen geraamte van de vieringtoren is voltooid. © kik-irpa

c

d c.- d. Het inwendige van het dakkap boven het zuidtransept en de vieringtoren. © Foto’s Raoul Daniels

60

De torens: onafgewerkte dromen

b b. Detail van de basis van de vieringtoren met de letters ‘A’ en ‘E’. © Foto Raoul Daniels

Govaerts, die verantwoordelijk was voor de volledige restauratie van de kerk, ontwierp wel een nieuwe vieringtoren. Daarvoor heeft hij zich vermoedelijk gebaseerd op een plan van 1920, vervaardigd door Theodoor Van Dormael,38 dat op zijn beurt teruggaat op de toren zoals onder meer te zien op het schilderij van Wolfgang De Smet (zie p. 260). Twee kanttekeningen kunnen daarbij gemaakt worden. De draagstructuur van de vieringtoren evenals het volledige dak blijken, ondanks het historiserende uiterlijk, hypermodern te zijn. De oorspronkelijke houten structuur, die in 1914 was verloren gegaan, werd vervangen door een nieuwe dakstructuur in stalen spanten, een werkwijze die ook op de vieringtoren werd toegepast. Door op de acht zijvlakken van deze toren de letters ‘A’ en ‘E’ – de initialen van het Belgische koningspaar Albert en Elisabeth – te bevestigen, bracht Govaerts een zichtbare hulde aan hun heldhaftig optreden tijdens de Eerste Wereldoorlog.

De recentste restauratie: conservatie Tussen 1986 en 1992 werd een nieuwe restauratiecampagne aan het westwerk aangevat met architect Robert Vandendael (1922-2016).39 Die beoogde vooral het herstel van de schade die was opgetreden aan het metselwerk – in het bijzonder door de inwerking van zure regen op de natuursteen – het beschermen van het gebouw en het consolideren van de bestaande toestand. Vandaar dat het westwerk jarenlang in de steigers heeft gestaan. De opvallendste ingreep die vanaf 1985 aan het torenmassief werd uitgevoerd is, naast de gebruikelijke restauratie-ingrepen, de verwezenlijking van een doorgedreven ‘materiaal-harmonisatie’, te weten het vervangen van alle zichtbare baksteenmetselwerk door natuursteen. Dat gebeurde bij de in 1807 afgeschuinde zuidelijke steunbeer en bij de zij- en achterkanten van de derde bouwlaag van de centrale toren. Vanuit visueel-esthetisch standpunt is deze ingreep verdedigbaar. Verder werden aanzienlijke werken uitgevoerd om de constructie beter te beschermen tegen regenwaterinfiltratie. Het westportaal, dat nooit werd afgewerkt en daardoor te maken kreeg met abnormaal hoge regenwaterbelasting, werd daarom met een schuin dak afgedekt; om dezelfde reden werd de ganse zuidkant van de centrale toren met natuurleien beschut. In 2011 volgde een laatste en kleine ingreep aan de onderkant van de zuidertoren. In het kader van de restauratie van de zuidgevel van het schip, inclusief de gevels van het ‘Meldertskoorken’, werd de lage constructie rechts van het westwerk, een tot garage omgebouwde noodwoning van na de Eerste Wereldoorlog, afgebroken. De twee grote ramen in de zijgevel van de zuidertoren werden voorzien van een balustrade, conform die aan de voorgevel. De deur die toegang verschaft tot de grote kelder onder de toren werd vernieuwd.40 Het geheel werd afgewerkt met een nieuw smeedijzeren hekwerk.

Afb. 19. Het westwerk in 1977 met steigers die al geruime tijd voor de restauratie waren aangebracht. © kik-irpa

Afb. 20 Het in 2011 gerestaureerde deel van de zuidertoren met een nieuw smeedijzeren hekwerk in een historiserende stijl. © Foto Raoul Daniels

De torens: onafgewerkte dromen

61

Gilbert Huybens & Luc Verpoest

De verdwenen huisjes rond de kerk

Al vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw stonden rondom de Sint-Pieterskerk enkele houten huisjes.1 Het ging om relatief bescheiden woningen, die in de bronnen ook wel als ‘hallekens’ worden aangeduid. Ze hadden de functie van ambachtswinkel of herberg, maar er woonden ook allerlei andere personen. Eind zestiende eeuw bestond de huizenrij aan de Grote Markt uit twee tavernes, een boekhandel en twee winkeltjes. Er woonden een timmerman en een priester, een alleenstaande jonge vrouw, twee weduwen die in hun levensonderhoud voorzagen met de verkoop van tweedehandskledij en een weduwe die groenten verkocht. Een andere vrouw, oud en kreupel, woonde er samen met haar dochter, terwijl nog een andere vrouw haar kost verdiende door, vergezeld van een inwonende knaap, textiel over en weer naar Sint-Truiden te dragen.2 Een commerciële toplocatie op de Grote Markt

 Van Even /, p. -; Meulemans , deel , p. - (nrs. -).  Boonen-Van Even , p. .  Rekening houdend met het feit dat de negen ‘kapelaanshuisjes’ toen al waren getransformeerd in vier grote woningen (verdeling: ---), mogen we stellen dat het oorspronkelijk om  huizen ging.  Voor de periode – bezit het stadsarchief een interessante concordantielijst met wisselende huisnummers en de namen van de bewoners/huurders van al die huizen.  sal-oa, , stuk , fol. v; Meulemans, , deel , p. - (nr. ).  sal-oa, , fol. v. In deze akte ( juli ) wordt melding gemaakt van een huis in aanbouw dat moest afgebroken worden en in de stijl van de ‘hallekens’ of van het tolhuis diende heropgebouwd: ‘het begonst huysken aen het portael van Ste Peeterskercke aff te brecken, ende aldaer ende voirts ter plaetse daer die hallekens staen, te doen maken sulcken huyskens als het tolhuysken, daer mede die merckte sal worden versiert’. Later kreeg het kapittel van de stad de toelating het huis verder af te werken (fol. v-r).

62

De verdwenen huisjes rond de kerk

bracht dus niet altijd handelszaken van groot aanzien met zich mee. Zoals de volkstelling aangeeft, boden de huisjes onderdak aan mensen met bescheiden middelen, en vermoedelijk reflecteerde zich dit ook in de aankleding. Niettemin hebben de huisjes eeuwenlang het zicht op de Sint-Pieterskerk bepaald. Als een soort zwachtel bedekten ze de flanken van de kerk en door hun bescheiden afmetingen benadrukten ze des te meer de monumentaliteit van het gebouw. Ondanks het feit dat de huisjes het uitzicht van en op de kerk eeuwenlang hebben mee vormgegeven, en daardoor onlosmakelijk verbonden zijn met de geschiedenis van het gebouw, wordt er in Afb. 1 De Grote Markt met links het stadhuis, rechts de Sint-Pieterskerk met de ‘hallekens’ en het tolhuis op de hoek. Anoniem zeventiende-eeuws schilderij. m Leuven, S/75/O. Foto m Leuven

de literatuur tot nog toe nauwelijks aandacht aan besteed. Derhalve willen wij in deze bijdrage de schijnwerpers expliciet op de ‘hallekens’ richten. Vroege bronnen zijn echter schaars en daarom gaat onze aandacht in deze eerste verkennende bijdrage naar de negentiende eeuw. Voor de juiste plaatsbepaling van al die huizen baseren we ons op het kadasterplan uit 1850. Daarop zijn duidelijk 24 huispercelen aangegeven,3 gelegen aan de Mechelsestraat, de Grote Markt en de kooromgang (kant Hooimarkt, nu Rector De Somerplein) tot vooraan de Diestsestraat, met hun overeenstemmende kadastrale nummers (kn) en huisnummers. Op het kadasterplan van 1813 met 23 huispercelen, staan andere kadastrale nummers en ontbreken de huisnummers. In onderstaande tabel wordt het verschil tussen beide plannen verduidelijkt.4 kn kn Huisnr.  |  Mechelsestraat  |  –   |  –   |  –   |  –   |  –   |  –  Grote Markt  |  –   |  –   |  –   |  –   |  – 

Zuidingang Sint-Pieterskerk  |  –   |  –   –    –   |  – 10  |  –   |  –   |  – 



Afb. 2 De Grote Markt met rechts het stadhuis, midden de Tafelronde, links de Sint-Pieterskerk met een reeks huisjes aan de zuidkant. Vooraan op het westportaal staat het torenwachtershuisje (zie p. 48-49), in de achttiende-eeuwse vieringtoren hangt de Vanden Gheyn-beiaard, op de spits van het zuidportaal staat het beeld van Sint-Pieter als paus, met mijter en kruisstaf. Gravure vierde kwart achttiende eeuw. Leuven, privéverzameling

Kapel Fiere Margriet  |

 – 

Hooimarkt/Margarethaplein     

| | | | |

     [kn van de kerk]

Mechelsestraat Van de zes huizen gelegen aan de westkant van de kerk in de Mechelsestraat [kn 648, 649, 650, 651, 652, 653] stonden de eerste drie – ‘teghens de cleÿne merckt’5 – aan weerszijden van de ‘Lange Trappen’. Ze dateerden van 16566 en werden in 1855 afgebroken. Ze vormden toen ‘un obstacle déplorable à la continuation des travaux de l’église de Saint-Pierre et l’élargissement de la voie publique’ [een spijtig obstakel dat de voortzetting van de werkzaamheden aan de kerk en de verbreding van de openbare weg belemmert].

Afb. 3 De Sint-Pieterskerk met de nummers van de huisjes rondom het koor. © sal, kadasterplannen van 1813 (links) en 1850 (rechts)

De verdwenen huisjes rond de kerk

63

Links van de ‘Lange Trappen’ stond het grootste huis [kn 648] dat door de stad werd aangekocht voor 10.500 bf; rechts twee kleinere woningen [kn 649 en 650] die respectievelijk voor 1.850 bf en 2.800 bf werden verworven. Voor de laatste twee ontving de eigenaar een extra vergoeding van 1.750 bf ‘pour la cession de sa propriété expropriée’ [voor de overdracht van zijn onteigende eigendom].7 De drie overige woningen [kn 651, 652, 653] bleven staan.

Grote Markt – links van de zuidingang De vijf huizen [kn 654 t/m 658] vanaf de hoek Mechelsestraat/Grote Markt tot aan de linkermuur van het zuidportaal, werden doorheen de jaren geregeld heringericht en/of verbouwd. Ze herbergen thans drie horecazaken: v.l.n.r. Rubens [kn 654 en 655],8 Bar Louis [kn 656] en Agora met Klein Tafel Rond [kn 657 en 658].

a Afb. 4 De drie huisjes [KN 648-650] aan weerszijden van de ‘Lange Trappen’, toestand vóór 1855, geschilderd door a. François Bossuet Leuven, privéverzameling b. Bernard Van Gobbelschroy m Leuven, S/51/G.

 sal-ma, ; bcl , p. -.  Café Rubens is een samenvoeging van twee huizen die volgens het plan van  nog apart waren. Dat is niet meer zichtbaar aan de gevel aangezien die in  werd herbouwd. In de kelder, die we op  juli  met Yves Vanhellemont hebben bezocht, wordt duidelijk dat het destijds om twee verschillende huizen ging.

64

Afb. 5 De twee huisjes rechts van de ‘Lange Trappen’ (1858?) door Pierre Vervou. m Leuven, S/49/V. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

De verdwenen huisjes rond de kerk

b Foto m Leuven

Afb. 6 Drie huisjes, recht tegenover het in 1870 afgebroken Brouwershuis, door Joseph Maswiens. m Leuven, S/21/M. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Afb. 7 Het eerste afgebroken huisje rechts van de Fiere Margrietkapel. © ua ku Leuven, verzameling kunst, 356-376 (foto uit 1876)

Grote Markt – de hele kooromgang Vanaf het grote gebouw tegen de rechtermuur van het zuidportaal tot het laatste vooraan de Diestsestraat [kn 659 t/m 671 en 672a] stonden veertien huizen. De Fiere Margrietkapel, zonder nummer, staat tussen kn 666 en 667. Bij vier huizen en een sacristie [kn 668 t/m 671 en 672a] ontbreken de huisnummers. De hele huizenrij werd in de periode 1875-1912 onteigend en afgebroken. Het startschot tot het slopen van de eerste acht huizen rondom het koor van de Sint-Pieterskerk,9 werd gegeven door Léopold Vanderkelen (18131895), liberaal burgemeester van 1872 tot 1895.10 In de gemeenteraadszitting van 15 december 1873 verklaarde hij met enige trots: ‘ce remarquable monument du xve siècle est un des plus beaux joyaux du pays et je ne pense pas qu’il existe, en Belgique, une abside gothique plus splendide. Pourquoi faut-il que les nombreux étrangers, qui nous visitent, constatent l’indifférence que l’on a témoignée jusqu’à présent, pour la partie orientale de l’église de St. Pierre? En entrant en ville, les touristes admirent le caractère imposant de la rue de la Station, et à peine ont-ils fait un kilomètre que leur admiration vient se briser contre les ruines de notre abside’.11 [Dit opmerkelijke monument uit de vijftiende eeuw is een van de mooiste juwelen van het land, en ik geloof niet dat er in België een mooiere gotische apsis bestaat. Waarom moeten de vele vreemdelingen die de stad bezoeken de onverschilligheid vaststellen die men tot op vandaag ten aanzien van de oostkant van de kerk aan de dag heeft

gelegd? Bij aankomst in de stad bewonderen toeristen het indrukwekkende karakter van de Statiestraat, maar nauwelijks een kilometer verderop loopt hun bewondering stuk tegen de ruïnes van ons koor]. Toenmalig stadsarchitect Edouard Lavergne (1815-1878), belast met de restauratie van de kerk, onderzocht de situatie van de rond het koor aangebouwde huisjes. In zijn verslag, dat in de gemeenteraad van 16 april 1875 werd behandeld, verklaarde hij dat het kerkgebouw, dat ingesloten was door allerlei winkeltjes waarvan de brandveiligheid niet gegarandeerd kon worden, koste wat kost moest beveiligd worden.12 Onder het mom van ‘publieke nuttigheid’ was de aanwezigheid van die huisjes niet meer wenselijk en moesten ze verdwijnen ‘om de herstelling van het koor in zijn oorspronkelijke stijl kortelings te kunnen aanvatten.’ Door die maatregel kon ook een betere aansluiting van de nieuwe Statiestraat (Bondgenotenlaan) op de Grote Markt, de Diestsestraat en de Tiensestraat worden verzekerd. Vijf jaar voordien (1870) had het stadsbestuur ook al de sloop van het achttiende-eeuwse Brouwershuis bevolen voor het doortrekken van de Statiestraat tot het centrum. Hoewel niet alle gemeenteraadsleden hoog opliepen met de plannen van Lavergne, toch werden al vrij snel procedures opgestart met betrekking tot de onteigening, de aankoop, het opmeten en vervolgens het slopen van de huizen. Met de eigenaars werden de verkoopsvoorwaarden bij de notaris vastgelegd. Via openbare aanbestedingen, waarbij ondernemers aan de stad een bedrag betaalden om

De verdwenen huisjes rond de kerk

   

65

sal-ma, . Huybens , p. -. bcl , p. . bcl , p. -. 

Afb. 8 De Grote Markt anno 1828: links het stadhuis, rechts de Sint-Pieterskerk met de huisjes. Het kerkraam achter het huis met de hoge gevel is dichtgemetseld. Deze afbeelding is van de Duitse kunstenaar Domenico Quaglio (1787-1837) en werd gelithografeerd door Gustav Kraus (1804-1852) en gedrukt door Joseph Selb (1784-1832) in München.

 sal-ma, .  Van Even /, p. -.  sal-ma,  (stuk ); bcl , p. .  bcl , p. -, -.

Leuven, privéverzameling

te mogen afbreken, sneuvelden in de jaren 18761877 de vier volgende huisjes:13 kn

Winkels

bcl

Aankoop

Afbraak

sal-ma

   

Regenschermen Klompen Beenhouwerij ‘Winkelwaar’

[--], p. - [--], p.  [--], p. - [--], p. -

 bf gratis  bf  bf

  [] []

   

 De Fiere Margrietkapel bevindt zich tussen de derde en vierde straalkapel. Tot  was het een kleine gebedsruimte die alleen toegankelijk was via een buitendeur aan de Hooimarkt. In  werd die dichtgemetseld en konden de gelovigen de kapel bezoeken via de zuidelijke kooromgang in de kerk.  sal-ma, . Zie bijdrage Luc Verpoest, p. .  kn  (huis) en kn a (sacristieën) waren eigendom van de kerkfabriek. Ter bevordering van de kerkrestauratie en de optimalisatie van het verkeer tussen de Hooimarkt, de Diestsestraat en het Margarethaplein, werden ze gratis aan de stad afgestaan.

kn

Winkels



Fruit en groenten

   a

Uurwerken Beenhouwerij Gevogelte Twee sacristieën

Eugène Frische (1850-1919), die Lavergne in 1877 als stadsarchitect was opgevolgd, voerde de sanering verder door. Vooreerst kwam het huis kn 666 aan de beurt. Het was in 1879 samen met kn 664 voor een bedrag van 6.625 bf verkocht. kn 664, links van het Tolhuis of ‘Tolcamere’ [kn 665] dat dateerde van 1433 en in de zeventiende was verbouwd,14 bevond zich op de hoek van de Grote Markt en maakte een geheel met de andere gebouwen op het plein. Het werd in 1903 door de stad aangekocht voor bcl

 [--], p.  [--], p.  [--], p.  Akte d.d.  juni 

66

Aankoop

Afbraak

sal-ma

. bf

   [] []



. bf . bf gratis

De verdwenen huisjes rond de kerk

  

13.300 bf,15 maar bleef staan tot in 1907. Enkele jaren voordien had raadslid Paul De Becker in de gemeenteraadszittingen van 19 februari en 22 maart 1900 te kennen gegeven dat een overhaaste vergunning in verband met de afbraak van kn 664 een reële bedreiging zou betekenen voor het voortbestaan van de vier daaropvolgende woningen [kn 660 t/m 663].16 In 1879 dachten het stadsbestuur en de Koninklijke Commissie voor Monumenten er zelfs aan de Fiere Margrietkapel te slopen: ‘cette chapelle n’est pas en harmonie avec le style de cette partie de notre collégiale, la question de sa conservation a été résolue négativement’ [deze kapel stemt niet overeen met de stijl van dit deel van onze kerk. De vraag in verband met de conservatie ervan was negatief].17 Na verzet van de kerkfabriek werd het behoud en de restauratie ervan vastgelegd bij een kb van 27 december 1884. In 1885 werd ze, onder leiding van Eugène Frische, volledig vernieuwd en leverde de Leuvense beeldhouwer Victor Petré (1833-1909) het beeldje van de volksheilige dat nog altijd de gevel siert.18 In 1886 en 1889 werden respectievelijk het huis kn 671 en twee aanpalende sacristieën [kn 672a, niet vermeld op het kadasterplan 1850], gelegen tegenover de Diestsestraat, afgebroken ‘ten behoeve van het wegennet’.19

Afb. 9 De huisjes rondom het koor van de Sint-Pieterskerk naar een aquarel van Adolf Van Elstraete. m Leuven, S/6/E. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

De verdwenen huisjes rond de kerk

67

Afb. 10 De negen kapelaanshuisjes met hun typische witgekalkte barokgevels. © sal, collecties foto’s

De ‘kapelaanshuisjes’ De belangrijkste ingreep gebeurde tussen 1907 en 1912, met de complete afbraak, incluis kn 664, van de zogeheten ‘kapelaanshuisjes’ tegenover het stadhuis. De sloop van deze huizen zou de kerk over een breedte van vier koortraveeën vrijmaken. Met hun gelijkvormige, witgekalkte barokgevels waren deze ‘kapelaanshuisjes’ een blikvanger op de Grote Markt. Gebouwd midden zeventiende eeuw20 en in de achttiende eeuw getransformeerd, deden ze dienst als woonst voor de kapelaans van de kerk. Tijdens het Frans bewind werden ze onteigend en als ‘cabarets’ verhuurd. Later werden ze omgebouwd tot vier café’s:21 de eerste drie [kn 660, 661, 662] hadden elk twee traveeën, het vierde café [kn 663] had er drie. De idee om ze af te breken kwam aan bod in de gemeenteraad van 19 mei 1905.22 Twee jaar later, in zitting van 22 maart 1907, wierp raadslid Charles Bosman op dat door de ‘ontblooting’ van de kerk de Grote Markt het uitzicht krijgt van een ‘woestijn’ en de verdwijning van de café’s ‘de werkende klas en hare vermaken en hare gewoonten [zou]

      

sal-oa, , stuk , fol. r-v, r-v. bcl , p. -. bcl , p. . bcl , p. -. bcl , p. -. bcl , p. . bcl , p. -; -.

68

treffen.’23 Zijn verzet mocht niet baten: op 24 september van dat jaar werd de knoop doorgehakt en werden de huisjes onteigend.24 Als argument werd aangevoerd ‘qu’il s’agit d’un travail d’art, d’embellissement de la collégiale et l’agrandissement de la Grand’Place’ [dat het niet alleen om een kunstwerk gaat, maar tevens om de verfraaiing van de kerk en de vergroting van de Grote Markt].25 Het moest ook het tramverkeer vanaf het station over de Grote Markt naar de Naamsestraat vergemakkelijken. Het lot van de twee resterende woningen [kn 659 en 660] werd in de gemeenteraadszitting van 1 augustus 1910 bezegeld.26 De afbraak van kn 659, het grootste huis, werd goedgekeurd bij kb van 3 januari 1911. Het behoorde toe aan de Société Eugène Bauchau et Cie die ook eigenaar was van de reeds gesloopte huisjes kn 662 en 663.

kn

Café’s

Aankoop

663

Vandermotten, juf.

662 661 660 659

72.785,77 bf J. Kempeneers A St. Joseph 34.196,06 bf Au vieux St. Pierre ? La brasserie d’Amsterdam 44.480, 92 bf



Afbraak

sal-ma

[1907] 1910 1910 1910 1912

7681A-B-C

7681D 7681D

In al deze bedragen zijn ook de verwijlinteresten en schadevergoedingen verrekend. Aan de café-uitbaters werd eveneens een schadeloosstelling toegekend.

De verdwenen huisjes rond de kerk

a Afb. 11 a. Grondplan met de sacristie achter de Sint-Antoniuskapel en het grote hoekhuis. b.-c. Zicht op de sacristie vóór en na de afbraak in 1910 (zie ook p. 95 en p. 189).

c

b

© sal-ma, 7692 (grondplan) ; © sal, collecties foto’s (twee prentbriefkaarten van 1910)

De Sint-Pieterssacristie In 1910 werd een sacristie, zonder kn, die tegen de buitenmuur van de zuidelijke kooromgang was aangebouwd en uitgaf op de achterkoer van de huizen kn 659 en 660, afgebroken:27 ‘cette édicule apparaît comme une sorte de verrue disgracieuse déparant l’ensemble du monument’ [dit gebouwtje komt te voorschijn als een wrat die het geheel van het monument ontsiert].28 Vóór 1797 had ze dienst gedaan als vestiaire, als bewaarplaats van voorwerpen waaronder ‘oude gelaesen met de wapenen van de stadt’ en ‘d’ornamenten ende andere chiraetsels’ van het Sint-Pietersaltaar, als ‘trouwplaetse’ en zelfs als funerarium voor personen die ‘dootgesteken

oft verongelijkt sijn geweest’.29 Ze werd, omdat ze zich achter het Sint-Pietersaltaar bevond, de ‘Sinte Peeters sacristeye’ genoemd.30 De toegang was via de Sint-Antonius Abtkapel, waar nu het praalgraf van Hendrik i staat. Na afbraak van de sacristie werd die toegang dichtgemetseld. Eenmaal alle werkzaamheden aan de buitenkant van de kerk voltooid, zou een smeedijzeren hek, dat in 1898 door architect Pierre Langerock was ontworpen, de hele omtrek vanaf de zuidingang tot aan de Diestsestraat afperken. Het project, waarvan plannen en tekeningen bestaan, werd evenwel nooit gerealiseerd.31

Afb. 12 De dichtgemetselde deur achter het praalgraf.  sal-ma, ; bcl , p. -.  sal-ma,  [brief d.d.  februari/  maart  van het stadsbestuur aan de kerkfabriek].  sal-oa, , fol. v-r; , stuk  [document d.d.  oktober ].  sal-oa, , stuk , fol. v.  sal-ma, .

© Foto Raoul Daniels

De verdwenen huisjes rond de kerk

69

a

b

c1

c2

d1

6/659

70

De verdwenen huisjes rond de kerk

7/660

8/661

d2

9/662

10/663

e2

e1

g

f Afb. 13 Aan de hand van enkele oude prentbriefkaarten volgen we de afbraak van de huisjes rondom de Sint-Pieterskerk.

a. Veertien huisjes en de Fiere Margrietkapel; b. tien huisjes; c1-2 zeven huisjes; het grote huis met (afb. d1-2) en zonder (afb. e1-2) de achterliggende sacristie; f. alleen het grote huis staat nog overeind. Na 1912 zijn alle huisjes verdwenen. Afb. g is een gemanipuleerde foto van afb. c1 en geeft een vertekend beeld van het gebouw. Zo ontbreken een deel van de kroonlijst (afb. e1) rondom de zuidelijke kooromgang evenals de twee steunmuren van de zuidingang. © sal, collecties foto’s

Afb. 14 De twintig huisjes rondom het koor van de Sint-Pieterskerk op één rij met hun huisnummers en de nummers van het kadasterplan 1850. Ingekleurde tekening ontworpen door Roel Renmans. Leuven, privéverzameling

11/664

12/665

13/666

kapel Fiere Margriet

14/667

-/668

-/669

-/670

-/671

De verdwenen huisjes rond de kerk

71

-/672a

Elk hoofdstuk wordt afgesloten met de afbeelding van een gesloten deurtje van een zestiende-eeuws opbergkastje uit een van de zeven kapellen in de zuidelijke kooromgang. © Foto’s Raoul Daniels

Het ‘tweede leven’ van de Sint-Pieterskerk: restauratiegeschiedenis

Drie ramen in de zevende kapel van de zuidelijke kooromgang.

Luc Verpoest

De restauratiegeschiedenis 1851 – 1914

1 Het werkingsveld van de crm of van de ‘Koninklijke Commissie voor Monumenten’ werd bij kb van 29 mei 1912 uitgebreid met landelijke of natuurlijke en stedelijke sites, van dan af ‘Commission royale des Monuments et Sites’ (crms) of ‘Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen’ (kcml): Stynen 1998, p. 211-219 en 313-314. Pas vanaf 1936 is de Nederlandstalige titel officieel in voege. In deze bijdrage worden de Nederlandstalige afkortingen gebruikt. Over de werking van de kcm werden vanaf 1862 verslagen gepubliceerd in het bcraa (1862-1942), vanaf 1936 ook in het Nederlands in het bkcml (1936-1942): Driesen, 1992. 2 Stynen 1998, p. 13. 3 ‘Notre Hôtel-de-ville si vénérable nous présenta l’image d’une vieille coquette fardée et pomadée’ (ons eerbiedwaardig stadhuis ziet er uit als een opgemaakte en opgetutte oude verleidster): Piot 1839, p. 233; Stynen 1998, p. 252. 4 Stynen 1998, p. 28. 5 Stynen 1998, p. 126 en 127, noot 535. 6 Brief kcm aan de minister, 4 augustus 1888: akcml, Leuven, g.c. xiv, 177; brief kcm aan de minister 24 augustus 1888: akcml, Leuven, g.c. xiv, 178.

Op 1 januari 1835 werd door de jonge Belgische Staat en op initiatief van koning Leopold i bij kb een commissie voor monumenten opgericht, vanaf 1838 bekend als ‘Commission Royale des Monuments’ (crm).1 Ze had als opdracht de minister van Binnenlandse Zaken te adviseren over nieuwbouw of verbouwing van openbare gebouwen, met inbegrip van kerken, alsook over herstellingen aan monumenten ‘die omwille van hun ouderdom of kunstbelang, of door herinneringen die ze oproepen, bewaard dienen te worden.’2 Het heeft alles te maken met het inzetten van de eigen nationale geschiedenis voor het creëren van een Belgische identiteit, met architectuur – goed zichtbaar – in de publieke ruimte. In Leuven lagen al in 1825 de eerste voorstellen voor de restauratie van het Stadhuis op tafel, toen al erkend als monument van de laatmiddeleeuwse, gotische architectuur. Werken werden uitgevoerd in de periode 1829-1842 door de Leuvense architect Dominique Everaerts (1803-1869). Het was een

Afb. 1 Het koor anno 1865 naar een foto van Edmond Fierlants (1819-1869). Achter de Fiere Margrietkapel zijn werkzaamheden aan de gang. Deze foto maakt deel uit van een reeks van 44 foto’s die in 1865 zijn gemaakt door Fierlants, in opdracht van de stad Leuven. © ua ku Leuven, Topografisch historische atlas, foto-album Edmond Fierlants; sal, foto’s, 2de reeks, nr. 6; Monuments et objets d’art de la ville de Louvain / photographiés en 1865 par Ed. Fierlants. Steven & Schwilden 1988, p. 69.

72

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

restauratie die niet algemeen goed ontvangen werd, met veel vervanging van de natuursteen (incrustation) of afkrabbing (grattage) en herstelling met ‘mastic’, en in olie zetten en afwerken met loodwit om alles een uniform uitzicht te geven.3 De financiering werd tot 1836 grotendeels gedragen door de stad. Zo werd meteen in Leuven de toon gezet voor de kernvragen van de bouwkundige monumentenzorg tot vandaag: wat is een monument, wat is restauratie en wie betaalt? De restauratiegeschiedenis van de Sint-Pieterskerk van 1851 tot 1914 maakt duidelijk hoe opvattingen over monumenten en monumentenzorg evolueerden zowel in theorie als in praktijk.

De Sint-Pieterskerk als ‘monument historique’: van rangschikking tot bescherming Welke gebouwen kwamen in aanmerking voor aanduiding als ‘monument’? Al in 1834 zou een ministeriële circulaire aangedrongen hebben op een volledige inventaris van het bouwkundig erfgoed, met vermelding van archiefbronnen.4 Bij kb van 23 februari 1861 werd de kcm belast met het opstellen van een inventaris van kunstvoorwerpen, toebehorend aan openbare besturen. Tijdens de eerste jaarvergadering van de kcm, in september 1861, drong voorzitter Armand Demanet (1808-1865) aan op de publicatie van opmetingen en tekeningen van de belangrijkste monumenten, met een verklarende tekst.5 Uit zijn uiteenzetting blijkt dat met die inventaris eerder een statistiek wordt bedoeld. In vier grote secties – gebouwen, schilderijen, beelden en ‘diverse objecten’ – diende het patrimonium, in orde van belangrijkheid, ‘gerangschikt’ te worden, vergezeld van summiere gegevens over onder meer de auteur, de stijl, de datering en het onderwerp. Daarbij kwam ook nog een korte beschrijving van de bewaringstoestand en een raming – weliswaar een ‘globaal cijfer’ – van de eventuele restauratiekosten. De ‘klassering’ speelde een cruciale rol bij het toekennen van subsidies. Dat gold evenzeer voor de Sint-Pieterskerk die op 24 augustus 1888 door de bevoegde minister op advies van de kcm geklasseerd werd als monument ‘van eerste klasse’ omwille van de opmerkelijke architectuur en de stijleenheid.6

Afb. 2 De Grote Markt met de Sint-Pieterskerk en de huisjes rondom het koor volgens het Engelse Saturday Magazine (19 juli 1834). De krant, een uitgave van de Society for promoting Christian knowledge, was wellicht bestemd voor Engelse toeristen. © ku Leuven, Bibliotheken Bijzondere Collecties, TA00309

Tot 1898 zijn het vooral de provinciale briefwisselende leden van de kcm, die zich met de inventarisatie hebben belast.7 De nadruk lag op het beschrijven van kunstobjecten in openbare gebouwen, in het bijzonder kerken. In 1904 verscheen een eerste volume met betrekking tot Brabant (arrondissement Brussel) en in 1906 het arrondissement Leuven.8 Na de Eerste Wereldoorlog werd de discussie over de inventarisatie verdergezet, meer bepaald onder impuls van de Leuvense hoogleraar kanunnik René Maere (1869-1950). Hij koos voor een ‘wetenschappelijke’ inventaris opgesteld volgens de nieuwste methodes van de eigentijdse archeologie en kunstgeschiedenis.9 De wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen plaatste gebouwen en sites onder de bescherming van de Staat. Tot 1931 werden monumenten ‘administratief geklasseerd’, in 1939 waren er reeds 771 ‘beschermd’. Voor Leuven waren dat bij kb van 1 februari 1937 de Sint-Geertruikerk, de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Predikheren en het Stadhuis; bij kb van 19 april 1937 de Sint-Pieterskerk, de Sint-Kwintenskerk, de Sint-Jan-de-Doperkerk van het Groot Begijnhof en de Romaanse Poort in de Brusselsetraat.10

De negentiende-eeuwse architectuurgeschiedschrijving van de Sint-Pieterskerk: Antoine G. B. Schayes, Edmond Reusens en Edward Van Even Het bouwkundig patrimonium werd in de loop van de negentiende eeuw meer en meer bestudeerd door archeologen, historici en architecten, in het bijzonder binnen lokale historische en archeologische verenigingen.11 De archeologie werd ‘een wetenschappelijke én nationale beweging’, waarbij de wetenschappelijke kennis van de geschiedenis moest bijdragen tot de vorming van een nationale identiteit. Een bepalende rol was weggelegd voor de ‘Académie royale de Belgique’12 die het onderzoek stimuleerde door het uitschrijven van prijsvragen voor verhandelingen (mémoires). De Leuvense historicus Antoine Guillaume Bernard Schayes (1808-1859) wordt als de belangrijkste ‘monumentale’ archeoloog in België van de eerste helft van de negentiende eeuw beschouwd.13 In 1839 werd zijn Essai sur l’architecture ogivale en Belgique (1840) door de Académie bekroond, en in 1850 publiceerde hij zijn vierdelige Histoire de l’architecture en Belgique.14 Voor het eerst werd een coherent historisch beeld van het Belgische bouwkundige patrimonium aan het licht gebracht. 7 De functie van provinciale briefwisselende leden van de kcm werd bij kb van 30 juni 1862 ingesteld, samen met de jaarlijkse algemene vergaderingen en de publicatie van de verslagen van de maandelijkse vergaderingen van de kcm in het bcraa. Vanaf 1869 werden geen jaarlijkse algemene vergaderingen van de

kcm meer gehouden na een lange interne controverse over het ‘vandalisme’ van de eigentijdse restauratiepraktijk in België. Ze werden hervat in 1898. 8 ‘Inventaire des objets d’art existant dans les édifices publics des communes de l’arrondissement de Louvain’. Brussel, 19061908: bcraa, 52 (1913), p. 251.

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

9 Maere 1921; Stynen 1998, p. 262. Een concrete uitwerking van de inventaris werd pas na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd in de reeks ‘Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium’ (kik-Brussel) en in de reeks ‘Bouwen door de eeuwen heen’ (vanaf 1971), met het arrondissement Leuven als eerste volume: Lemaire e.a. 1971 (de Leuvense Sint-Pieterskerk wordt beschreven op p. 215-221). 10 In 1936 verscheen een lijst met betrekking tot de bescherming van 183 monumenten: bcraa, 75 (1936), p. 329. Zie: ‘Edifices religieux, civils publics et civils privés, sites et arbres classés par la Commission Royale des Monuments et Sites’. Brussel, 1926; ‘Geklasseerde monumenten en landschappen. Monuments et sites classés’, z.n., z.pl. (1938); voor Vlaanderen Demey & Goedleven 1983, p. 2. 11 In Leuven werd pas in 1910 het ‘Comité Vieux-Louvain / Comiteit Oud-Leuven’ opgericht. 12 Opgericht in 1772, met vanaf 1845 een ‘Classe des Beaux-Arts’. In 1842 werd in Antwerpen de ‘Académie royale d’Archéologie’ gesticht die landelijk van grote invloed was. 13 Stynen 1998, p. 42; Van Impe 2008; Van Impe 2014. Schayes studeerde in 1830 af aan de Rijksuniversiteit Leuven bij filosoof en historicus Frédéric de Reiffenberg (1795-1850). Hij werd bibliothecaris van koning Willem  en werd in 1844 aangesteld als eerste conservator van het ‘Musée royal d’Antiquités de l’État’, voorloper van het huidige kmkg in Brussel. 14 In navolging van de Franse archeoloog Arcisse de Caumont (1801-1873) maakte Schayes chronologische tabellen met een classificatie naar vormkenmerken en constructietypes, in het bijzonder met betrekking tot de gotische architectuur in België: Schayes 1840, achteraan: platen 1, 2 en 3.

73

a Leuven, Sint-Pieterskerk

b Amiens, Notre-Dame

c Keulen, Dom Sankt Peter und Maria

Afb. 3 Het grondplan van de Leuvense Sint-Pieterskerk (a) vergeleken met die van de veertiende- en vijftiende-eeuwse kathedralen van Amiens (b), Keulen (c) en Doornik (d). Reusens 1875, deel 2, p. 20-22 (fig. 2-5)

15 Schayes 1840, p. 108-111. 16 Schayes 1850, deel 3, p. 206-210. 17 Schayes 1850, deel 3, p. 207-208. Hij voegt er een gravure aan toe ‘die maar een algemeen beeld kan geven van deze schitterende constructie’ (id., p. 209). Zie bijdrage Yves Vanhellemont p. 44. 18 In verband met de katholieke neogotische beweging in België, zie: De Maeyer 1988; Verpoest 1988 en 1992; De Maeyer e.a. 1999. 19 In verband met Pugin en Leuven, zie: Hill 2007, p. 290; id. p. 305: ‘(…) the carvers doing the best Gothic work, who were at Louvain’. Het is niet duidelijk welke Leuvense ateliers Pugin hiermee bedoelde. Het zou kunnen gaan over Egide Goyers (1796-1847) en zijn zonen Henri (1819-1888) en Joseph (1821-1885). In 1833 restaureerde Egide het koordoksaal van de Sint-Pieterskerk. Henri en Joseph Goyers leverden 33 beelden voor de gevels van het stadhuis: De Craan & Huybens 1999, p. 203. Over het atelier Goyers en familiestamboom, zie: Raymaekers 1994. In verband met Reichensperger, zie: De Maeyer, 1988; Lewis, 1993. 20 Van Impe 2006 en 2008. Edmond Reusens werkte in 1863 mee aan een tentoonstelling van religieuze kunst, ingericht door James Weale, tijdens het eerste Katholiek Congres van Mechelen en was ook actief binnen de Gilde van SintThomas en Sint-Lucas. Zijn tweedelig werk Éléments d’archéologie chrétienne (Leuven, 1871-1875) kende in 1885-1886 een heruitgave met illustraties door leerlingen van de SintLucasschool in Gent en door de Leuvense architect-hoogleraar Joris Helleputte (1852-1925). Reusens was lid van de kcm (van 1884 tot 1903). 21 Van Uytven 1980a , p. 4. 22 Van Even 1858a is volledig verwerkt in Van Even 1860, p. 167-210.

74

In het Essai is Leuven vertegenwoordigd met de Lakenhalle, het Stadhuis, de Tafelronde, het kartuizerklooster en de kerken van Onze-Lieve-Vrouwten-Predikheren, Sint-Jan-de-Doper van het Groot Begijnhof en Sint-Geertrui (de toren). Voor de Sint-Pieterskerk wijst Schayes op een aantal bijzondere kenmerken: de koorkapellen, het triforium in de middenbeuk, de opbouw van de zijbeuken, de koorafsluiting of ‘jubé’ en de sacramentstoren.15 In de Histoire neemt de Sint-Pieterskerk een prominente plaats in.16 Schayes beschrijft de architectonische vormen, het systeem van pijlers, bogen en gewelven, het koor, de vele kapellen, dat als geheel overtuigender is dan het interieur van de Antwerpse kathedraal. Hij heeft het ook nog uitvoerig over het project uit 1507 voor drie torens ‘die er ongetwijfeld het meest kolossale monument van dat genre in de wereld had van gemaakt’.17 In 1864 bracht de ‘Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas’ een bezoek aan de Sint-Pieterskerk. De gilde was in 1863 opgericht door de Engelse kunsthistoricus James Weale (1832-1917) en de Luikse archeoloog Jules Helbig (1821-1906), met de steun van architect Jean-Baptiste Bethune (1821-1894), als forum van de Belgische katholieke neogotische beweging.18 Ook belangrijke internationale medestanders bezochten Leuven onder wie de Engelse architect Augustus W.P. Pugin (1812-1852) en de Duitse politicus August Reichensperger (1808-1895).19 De katholieke neogotische beweging verdedigde een radicale terugkeer naar het gotische ideaal, voor

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

zowel nieuwbouw als restauraties: het onderwijs aan de Sint-Lucasscholen en aan de Leuvense universiteit moest hiertoe bijdragen. Kanunnik Edmond Reusens (1831-1903) werd in 1864 de eerste titularis van de leerstoel ‘archéologie chrétienne’ aan de universiteit, een katholieke tegenhanger van de klassieke archeologie die aan de rijksuniversiteiten en de academies werd gedoceerd. Hij stelde zich in het debat over het katholieke herstel van de middeleeuwse-gotische traditie minder religieus-ideologisch of doctrinair op en nam als archeoloog eerder een wetenschappelijke houding aan. De Sint-Pieterskerk komt uitvoerig aan bod, met illustraties, in zijn Éléments d’archéologie chrétienne, het negentiende-eeuwse standaardwerk over kerkelijke kunst en architectuur.20 ‘Meer dan geen ander werd de Leuvense stadsarchivaris Edward Van Even (1821-1905) de autoriteit op het gebied der Leuvense geschiedenis en kunstgeschiedenis’, schrijft Raymond Van Uytven (19332018), met een verwijzing naar onder andere zijn Louvain dans le passé et dans le présent (1895). Als dusdanig blijft het een belangrijke bron, als synthese van de negentiende-eeuwse kunst- en architectuurgeschiedenis van Leuven. Hij voegt eraan toe: ‘Aan een echte afgeronde stadsgeschiedenis heeft deze reus van het Leuvense stadsarchief zich niet gewaagd; hij gaf de voorkeur aan een historische en kunsthistorische plaatsbeschrijving’.21 Van Even en zijn publicaties behoren als het ware zelf tot de geschiedenis van de Sint-Pieterskerk in de negentiende eeuw, in het bijzonder zijn Louvain monumental (1860).22

d Doornik, Notre-Dame

Edward Van Even als bevoorrechte getuige Als tijdgenoot en als bevoorrechte getuige besteedde Van Even veel aandacht aan de eigentijdse restauraties van de Sint-Pieterskerk. Hij maakte zelf mee hoe het ideaalbeeld van Matheus de Layens’ vermoedelijke, oorspronkelijke visie en ambitie

weer of eindelijk zichtbaar werd gemaakt. Van Evens bedoelingen sluiten in wezen naadloos aan bij een nationaal erfgoedbeleid dat bijdraagt aan de culturele identiteit van de jonge Belgische Staat. In een epiloog bij de beschrijving van de Sint-Pieterskerk in Louvain Monumental schrijft hij: ‘Se dévouer dans l’intérêt de sa restauration c’est poser un acte de patriotisme éclairé’ [zich inzetten voor het belang van de restauratie is een daad stellen van verlicht patriottisme]. Het boek bevat een uitvoerige geschiedenis en beschrijving van de kerk, geïllustreerd met platen naar tekeningen van onder anderen de Leuvense kunstschilder Bernard van Gobbelschroy (1825-1870).23 Van Even was er in 1860 van overtuigd dat de restauratie van het exterieur – in uitvoering – op doordachte wijze zou voltooid worden, maar dat ook het interieur moest aangepakt worden. Hij voegde eraan toe, en met een duidelijk restauratieprogramma voor ogen, dat alle achttiende-eeuwse meubilair, een anachronisme en van slechte smaak, moest verdwijnen. Hier klinkt de moraliserende toon van de katholieke, neogotische beweging door, met een afwijzing van de heidense klassieke cultuur: ‘les colonnes grecques, ornés de pompons dorés, d’entournements, de draperies, de guirlandes, de franges, de flammes, de nuages, des rayons et d’anges nus, véritables pastiches des amours de la mythologie qui déparent le lieu saint qu’ils semblent

23 Van Even 1860, p. 167-210.

a b Afb. 4 De architectuurhistorische presentatie van de Sint-Pieterskerk door Edward Van Even, Louvain monumental, 1860 : titelblad en afbeelding van het zuidportaal (tussen p. 166-167). Leuven, privéverzameling

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

75

24 Van Even 1860, p. 210. 25 Van Even 1860, p. 198. De kerk werd nog in 1803 en in 1823 ‘gewit’: Hous 1965, p. 115, 294; Lameere 1986, p. 74, 130. In 1833, aldus Lameere 1986, p. 216-217, werd ‘de kerk (…) gansch afgeborsteld. Sedert de aenkomst van den neiuwen pastoor, krygt dit schoon gebouw van binnen eene andere gedaente’. 26 Van Even 1860, p. 210. Zie bijdrage Gilbert Huybens p. 320. 27 In voorbereiding (1861) van de eerste jaarvergadering van de kcm formuleerde James Weale, vanaf 1862 briefwisselend lid van de kcm voor de provincie WestVlaanderen, een scherpe kritiek op de gangbare restauratiepraktijken. Hij sloot zich aan bij de kritiek van de Leuvense historicus Charles Piot, sinds 1860 effectief lid van de kcm, op de restauratie van het Leuvense stadhuis: Piot 1855. Weale wees ook op de medeplichtigheid van de kcm. In verband met de zogenaamde ‘affaire Weale’, Weale 1861 en 1862; zie: Stynen 1998, p. 128-133. 28 Het icomos Charter van Venetië van 1964, nog steeds een belangrijk handvest voor de bouwkundige monumentenzorg, stelt uitdrukkelijk: ‘Restauratie moet uitzondering blijven. Het doel is de esthetische en historische waarden van het monument te behouden en zichtbaar te maken. Restauratie moet gebaseerd zijn op het oude materiaal en de authentieke documenten (…). Elke restauratie moet voorafgaan en begeleid worden door archeologisch en historisch onderzoek van het monument’ (art. 9). 29 Voor het onderzoek van de restauratiegeschiedenis van de SintPieterskerk tot 1914 werd gebruik gemaakt van het bcl (1850-1914), de rasal (1836-1914), respectievelijk de gemeenteraadsverslagen en jaarverslagen van de stad Leuven, en het bcraa (18621914) of de verslagen van de kcm. Het akcml (Vlaamse Overheid, Agentschap Onroerend Erfgoed) bewaart briefwisseling tussen de stad Leuven en de kcm en andere betrokken instanties: akcml, Leuven/g.c. xv. In het akcm zijn geen plannen i.v.m. de restauratie van de Sint-Pieterskerk vóór 1914 bewaard. In sal-ma wordt slechts een beperkt aantal plannen en tekeningen bewaard (onvolledige reeksen van ontwerptekeningen, o.a. voor bouwaanvragen) naast een rijke iconografische collectie waaronder prenten, foto’s en prentbriefkaarten uit de collecties Eugène Sprengers en Rik Uytterhoeven. In het ua ku Leuven berusten ontwerptekeningen en -schetsen van de hand van Joris Helleputte: Collectie R.L. (Raymond Lemaire), nr. 1275/12. De kmkg bewaart een aantal plannen van Pierre Langerock die de restauratie leidde van 1890 tot 1914: Plannenfonds van het Cultureel Bezit, dossier nr. 67. 30 Van Even vermeldt ‘Corthout’ zonder voornaam maar geeft in de index ‘Michel’ als voornaam; hetzelfde lemma in de index verwijst ook naar een Nicolas Corthout in verband met de modernisering van de dominikanenkerk in 1762 alsook een J.M. Corthout met betrekking tot de bouw van het slachthuis in 1780-1781: Van Even 1895/2001, p. 343, 679 31 Huybens 2016, p. 34-35. 32 Van Even 1860, p. 190. Het gebruik van de term ‘vandalisme’ is de jaren na de Franse Revolutie nog bijzonder geladen en zal het debat in de volgende decennia met betrekking tot ‘conservatie’ en ‘restauratie’ blijven domineren en inspireren, zie: Réau 1994. 33 Huybens 2016, p. 38-39.

76

décorer’ [de Griekse kolommen opgesmukt met vergulde kwasten, slingers, draperieën, guirlandes, franjes, vlammen, wolken, lichtstralen en naakte engelen, ware pastiches van cupido’s uit de klassieke mythologie, die deze heilige plaats blijken te versieren, maar in wezen ontsieren].24 Van Even stelde ook vast dat het interieur te sterk verlicht was, vanwege de afwezigheid van (gekleurde) glasramen, maar ook, naar zijn oordeel, door het witkalken van de muren. Het mysterieuze religieuze karakter was zo verloren gegaan. Ook de leesbaarheid van de fijne details van de architectuur was door vele lagen afwerking onmogelijk gemaakt. Hij was dan ook verheugd dat het gemeentebestuur had beslist een deel van het interieur te laten afkrabben (gratter), wat zo overtuigend leek te zijn dat hij de wens uitdrukte dit werk verder te zetten in het hele kerkinterieur.25 Tenslotte pleitte hij voor gehistorieerde glasramen die opnieuw voor een zacht, mysterieus licht zouden zorgen.26 Het hele eigentijdse debat over monumenten en monumentenzorg ligt in deze bedenkingen besloten, met voor Van Even de nadruk op herstel van de oorspronkelijke, gotische toestand: verwijdering van elementen die afdoen aan de stijleenheid, radicale vervanging van verweerd bouwmateriaal en reconstructie naar het oorspronkelijke ontwerp van de middeleeuwse bouwmeesters, het weghalen van afwerkingslagen in het interieur om de zuivere materialiteit van de gotische constructie zichtbaar te maken, het versterken van de religieuze sfeer door

het voltooien van het interieur met glasramen. Op hetzelfde moment – midden negentiende eeuw – stonden deze opvattingen over restauratie echter stilaan onder druk, in het bijzonder binnen de kcm.27 Meer en meer werden vragen gesteld bij het verdwijnen van historische evidentie bij ingrijpende – ‘harde’ – restauraties, met stijleenheid als principiële doelstelling. Het sloot aan bij een internationaal debat – met onder andere de Franse architect Eugène-Emmanuel Viollet-le-Duc (1814-1879), de Engelse ontwerper William Morris (1834-1896) en kunstcriticus John Ruskin (1819-1900) – over ‘conservatie’ versus ‘restauratie’. Het verbeterend, voltooiend en verfraaiend restaureren, in vele gevallen zonder grondige kennis van het historische gebouw in al zijn details – met miskenning van de historische gelaagdheid en met veel verlies aan historisch materiaal als gevolg – werd veroordeeld. Er werd gepleit voor een maximale conservatie. Nauwkeurig onderzoek van de bewaringstoestand van het gebouw kon vervolgens minimale restauratieve ingrepen als noodzakelijk verantwoorden: een herstel van verweerde elementen, voor zover men de oorspronkelijke toestand uit archeologisch en historisch onderzoek met zekerheid kon vaststellen. De restauratiegeschiedenis van de Sint-Pieterskerk tussen 1851 en 1914, en ook daarna, laat zien dat deze ‘moderne’ denkbeelden over monumentenzorg28 slechts heel moeizaam waren doorgedrongen tot de eigenlijke praktijk.

Restauratiewerken tussen 1851 en 191429 Op het einde van de achttiende eeuw was de bouwfysische toestand van de Sint-Pieterskerk en haar westpartij met de onvoltooide torens bijzonder dramatisch. Er was voortdurend gevaar voor het neerstorten van bouwfragmenten en ornamenten. In 1776 vielen meerdere gewonden toen twee aanpalende woningen werden vernield door vallende brokstukken. Volgens Van Even werd onderzoek uitgevoerd door de architecten Corthout en Joris, bijgestaan door Paul de Groot, ‘maître ouvrier des maçonniers de la ville’.30 Pas in 1812 namen burgemeester Jean-Baptiste Plasschaert (1769-1821)31 en het stadsbestuur een beslissing: bij besluit van 26 september 1812 werd een adviescommissie samengesteld, bestaande uit stadsarchitect Charles-François de Rare (1754-1813) en de Leuvense architecten Claude Fisco (1736-1825) en Ange de Bruyn (1770-1843). Zij adviseerden om alle loszittende stukken te verwijderen, een voorstel

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

van ‘vandalisme’ waar burgemeester Plasschaert niet wilde op ingaan.32 In 1816 stelde burgemeester Antoine Joseph d’Elderen (1761-1827)33 een nieuwe commissie samen, bestaande uit de architecten Jacques Verheyden (1746-1818) en opnieuw Ange de Bruyn, met als opdracht een kostenraming te maken voor het plaatsen van steigers om in eerste instantie de toestand van de westtorens nauwkeurig te onderzoeken.

1851-1877: Edouard Lavergne In 1847 werd eindelijk een grondige restauratie van de Sint-Pieterskerk in overweging genomen, na een bezoek van de kcm op verzoek van de kerkfabriek. In 1849 besliste de gemeenteraad gedurende tien jaar jaarlijks bij te dragen aan de restauratie, op voorwaarde dat ook de kerkfabriek, de provincie en

Afb. 5 Het ingebouwde koor met de opvallend plastisch voorgestelde spuwers van de koorkapellen. Deze sepiatekening van F[rançois] B[ossuet], gedateerd 11 juli 1847, geeft (vermoedelijk) de processie van Onze-Lieve-Vrouw-Belegering weer die jaarlijks rond die tijd uitging. Leuven, privéverzameling

de Staat zouden volgen, wat gebeurde. Zo werden afspraken vastgelegd in verband met de verdeling van de financiële bijdragen: kerkfabriek (1.000 bf), stad (4.000 bf), provincie (2.000 bf) en Staat (8.000 bf), en dat voor de periode 1849-1858. Op die manier werd structureel de verhouding van de bijdragen van de kerkfabriek en verschillende overheden in grote lijnen vastgelegd voor de toekomst.34 Pas in 1851 werd gestart met de restauratiewerken, meer bepaald van de westgevel met de onafgewerkte torens, naar het ontwerp en onder leiding van stadsarchitect Edouard Lavergne (1815-1878). In een rapport aan het stadsbestuur uit 1853 schreef hij dat het niet zo eenvoudig was om een kostenraming te maken: er moesten hiervoor steigers geplaatst worden om alles te kunnen inspecteren en dan nog zal slechts destructief onderzoek juiste vaststellingen kunnen doen.35 In 1860 schreef Van Even in een eerste evaluatie van de werken dat een groot gedeelte van de westgevel was vernieuwd: verweerde en beschadigde delen waren verwijderd en ‘hermaakt met Gobertangesteen van goede kwaliteit en met succes uitgevoerd door kunstige ambachtslui die zich met succes de kunde van de bescheiden bouwers van vroeger

hadden eigen gemaakt’.36 In hetzelfde jaar was ook begonnen met de ontpleistering van het interieur, wat Van Even had bepleit. In 1860 hoopte hij dat de restauratie, die in 1851 aan de westkant was aangezet, de goedkeuring zou wegdragen van iedereen die vertrouwd was met de gotische architectuur.37 Hij leek een duidelijk beeld te hebben van wat het zou moeten worden en hoopte op een spoedige realisatie. Tien jaar later, eind 1870, was van een ‘voltooiing’ van de westgevel nog geen sprake. Zelfs de steigers waren in slechte staat en vormden een gevaar voor voorbijgangers, omwille van losliggende en wegvliegende planken.38

34 bcl 1854, p. 281-283. Uit de gemeenteen jaarverslagen blijkt dat de financiering van de restauratiewerken continu met problemen werd geconfronteerd. De kerkfabriek, alleen verantwoordelijk voor het interieur, was niet echt geneigd om veel te investeren in de restauratie van het exterieur, waarvoor de gemeente verantwoordelijk was. Subsidies van de Staat werden meestal met veel vertraging uitbetaald. Het vertraagde de werken die van bij het begin al hoogdringend waren. In het Stadsarchief worden voor de periode 1848-1914 uitvoerige dossiers m.b.t. kostenramingen, aanbestedingen en boekhouding (inkomsten en uitgaven) met betrekking tot de restauratiewerken bewaard (sal-ma, 7695-7697): een onuitputtelijke

bron voor de financiële geschiedenis van de kerk en van het monumentenzorgbeleid van de stad in de negentiende eeuw. 35 bcl 1851, p. 118-119. Het stadsbestuur wees ook op de aanwezigheid van woningen die tegen de kerk zijn aangebouwd en de werken hinderen, brief stadsbestuur aan kcm, 3 mei 1853: akcml, Leuven, g.c. xiv, 10. Een delegatie van de kcm, te weten de architecten Tilman François Suys (1783-1861) en Henri Partoes (1790-1873), ging op 2 december 1853 op werfbezoek in Leuven. Zie nota kcm, 8 september 1853: Archief kcml, Leuven, g.c. xiv, 13 en brief kcm aan de minister, 8 december 1853: akcml, Leuven, g.c. xiv, 14. Er is ook de briefwisseling tussen de kcm en de stad Leuven in 1847-1849, waarin de belangrijkste

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

problemen i.v.m. een restauratie meteen werden aangegeven: nood aan een grondig onderzoek van de bewaringstoestand van het gebouw, opmaken van plannen en bestekken, opvolging van de werken: akcml, Leuven, g.c. xiv. 36 Van Even 1860, p. 190. 37 Van Even 1860, p. 190; Van Even 1895/2001, p. 351. 38 ‘Aussi longtemps qu’on ne travaille pas, mieux vaudrait enlever tout l’échafaudage, qui ne peut que nuire aux travaux exécutés’: bcl 1870, p. 340. Deze bemerking is van Frans sr. Schollaert (1817-1879), advocaat en hoogleraar aan de universiteit, volksvertegenwoordiger (1863-1879) en gemeenteraadslid in Leuven (1869-1872). Zijn zoon Frans jr. Schollaert (1851-1917) was een belangrijk katholiek politicus in België (eerste minister: 1908-1911). Hij was de schoonbroer van Joris Helleputte die vanaf 1884 zou betrokken worden bij de restauratie en die later lid werd van de kcm.

77

39 bcraa, 1 (1862), p. 297-298. 40 Zie noot 27. 41 bcraa, 1 (1862), p. 298. De kcm raadde de minister van Binnenlandse Zaken aan een jaarlijks krediet te voorzien van 7.000 bf voor het schrijven van monografieën over de belangrijkste monumenten van het land, waaronder de Sint-Pieterskerk: bcraa, 1 (1862), p. 477. 42 bcraa, 2 (1863), p. 91-92. 43 bcraa, 3 (1864), p. 505. 44 Zie noot 34. 45 bcraa, 4 (1865), p. 322. 46 bcraa, 6 (1867), p. 12. Nota Lavergne, 29 december 1866: akcml, Leuven, g.c. xiv, 53. Lavergne bezorgde geregeld verslagen aan de kcm in verband met de voortgang van de werken en de uitgaven: akcml, Leuven, g.c. xiv, 54 en 55. 47 bcl 1854, p. 281-283. 48 bcl 1871, p. 132. Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest p. 65. 49 Huybens 2016, p. 54-56. 50 bcl 1873, p. 499. Hiermee wordt het ‘Comité de surveillance des travaux’ bedoeld dat door de stad was aangesteld om de voorbereiding en de uitvoering van de werken op te volgen: bcl 1874, p. 454-455. Het werd in 1871 opgericht om de werken te leiden (pouvoir dirigeant) die in opdracht van de stad werden uitgevoerd (pouvoir exécutif). Ze bestond uit drie leden van de stad en twee van de kerkfabriek: bcl 1878, p. 134. Bij ministerieel besluit van 22 maart 1893 werd het comité in zijn functie bevestigd als ‘comité consultatif chargé de la surveillance de la restauration de l’église’. Voor de periode 1893-1912 werd een verslagboek bewaard van stadsarchitect Frische (33 vergaderingen): sal-ma, 7695A. In een brief van 15 maart 1893 van Jules de Burlet, minister van Binnenlandse Zaken, aan Jules Le Jeune, minister van Justitie, wordt beklemtoond dat de rol van deze lokale commissie louter raadgevend is: beslissingen zijn de uitsluitende bevoegdheid van de hogere overheid. Ze gaf advies m.b.t. aanbestedingen en aannemers, de kwaliteit van de geleverde bouwmaterialen, de uitgevoerde werken. 51 bcl 1874, p. 87. 52 bcl 1875, p. 87. 53 bcl 1875, p. 149-151. 54 Zie bijdrage Luc Verpoest p. 103-104.

78

Al in 1862 had de kcm aangedrongen op het verderzetten van de restauratiewerken die al een hele tijd stillagen vanwege financieringsproblemen. Ze eiste dat de toelagen die de regering bereid was te verlenen niet gebruikt werden voor de verdere restauratie van de torens, maar voor technisch onderzoek en dringende herstellingen van het gebouw.39 Meteen formuleerde de kcm een aantal bedenkingen over de vigerende restauratiepraktijken en derhalve ook kritiek op het werk van Lavergne, die trouwens sinds 1862 briefwisselend lid was van de kcm. Dit moet gezien worden in de context van de felle discussie over ‘conservatie’ en ‘restauratie’ die binnen en buiten de kcm werd gevoerd.40 De kcm drong erop aan de bestaande toestand vóór de restauratie nauwkeurig op te meten om daarna te kunnen vaststellen of de oorspronkelijke situatie wel werd gerespecteerd.41 In 1863 herhaalde de kcm deze eisen: grondige voorafgaande studie, maximale conservatie en vooral eerst dringende herstellingen van lekkende goten, afvoerpijpen en daken, ‘preventieve conservatie’ eerder dan ‘restauratie’.42 In 1864 was blijkbaar nog geen vooruitgang geboekt. De stad had, volgens de kcm, goede intenties maar was niet in staat haar financiële bijdrage te verhogen, wat noodzakelijk was. Toch bleef de kcm aandringen, met een hele lijst van urgent uit te voeren herstellingswerken om de vochtproblemen tegen te gaan, al was het slechts een ‘palliatieve zorg zodat het kwaad zich niet verder zou verspreiden’.43 De kcm beloofde de minister extra attent te maken op de dringende noden van de Sint-Pieterskerk, wat vervolgens leidde tot een nieuw financieringsplan voor de periode 1865-1874. Voortaan zou de Staat voor ongeveer 40 van de kosten tussenkomen (12.000 bf/jaar), meer dan het dubbele van de provincie. Maar het voorstel hield ook een substantiële verhoging in van de bijdrage van de stad (8.000 bf/ jaar, een verdubbeling) en van de kerkfabriek (5.000 bf/jaar), wat voor die laatste twee niet haalbaar bleek. Het gevolg was dat de bijdragen van de hogere overheid pas in 1870 substantieel werden verhoogd: 15.333,33 bf/jaar van de Staat en 6.666,66 bf/jaar van de provincie. Die van de kerkfabriek en de stad werden vastgelegd op respectievelijk 3.000 en 5.000 bf/jaar. Een jaarlijks budget dus van ongeveer 30.000 bf.44 Vervolgens bleek dat men toch de ‘harde’ restauratie van de westgevel verderzette, met name de ‘dringende’ herstelling van de ‘Lange Trappen’, en men zich niet beperkte tot een conserverende restauratie en preventieve herstellingswerken van daken en goten. De kcm vroeg een ontwerp voor de ‘Lange Trappen’ en beloofde er in 1866 werk van te maken, maar drong nogmaals aan op de reparatiewerken van het dak waarvoor, naar schatting van Lavergne, 100.000 bf nodig was.45 In 1867

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

rapporteerde de kcm dat het nodige onderzoek was verricht in verband met de vochtigheidsproblemen en dat herstellingswerken werden uitgevoerd, met name het vervangen van het lood van de ramen in de doopkapel. De restauratie van de westgevel en de torens, naar de plannen van Lavergne, werd ook wat ‘conserverender’, met eerder gedeeltelijke vervanging van natuursteen en geen volledige reconstructie van gebouwonderdelen met nieuw materiaal.46 Al in 1854 werd Lavergne geconfronteerd met de noodzaak drie woningen, die tegen de zuidertoren waren aangebouwd, te slopen, omwille van de moeilijke verbinding tussen de Grote Markt, het Vleeshuis en de Mechelsestraat. Bovendien verhinderden ze de voortgang en de voltooiing van de restauratiewerken van de westgevel.47 Bij het doortrekken van de Statiestraat naar de Grote Markt in 1870-1871 en de sloop van het achttiende-eeuwse Brouwershuis op de hoek van de Hooimarkt en de Tiensestraat, werd het koor van de Sint-Pieterskerk in al zijn glorie zichtbaar. Maar om de restauratie te kunnen uitvoeren moesten ook hier eerst een aantal huisjes, gebouwd tussen de steunberen van het koor, gesloopt worden.48 Burgemeester Léopold Vanderkelen (1813-1895)49 stelde in 1873 voor de lopende restauratiewerken aan het interieur te onderbreken om voorrang te geven aan de restauratie van het koor. Op zijn aandringen zou hiervoor een tekenaar worden aangesteld, op voorstel van de ‘commission de la restauration’.50 De stellige hoop was ‘de herstelling van het koor in zijn oorspronkelijke stijl kortelings te kunnen aanvatten’.51 Een jaar later werd verder over financiering onderhandeld en beloofd ‘weldra’ een resultaat te kunnen voorleggen, ‘conform aan de wensen van de hele bevolking en van de archeologen, en aan deze van de vrienden van de verfraaiing van straten en pleinen van de stad’.52 De burgemeester pleitte nogmaals voor de vrijmaking of ontmanteling van het koor, door het slopen van de aangebouwde huisjes: dat was al lang de zorg ‘van de vrienden van de christelijke archeologie’. Vooral op het moment van de opening van de Statiestraat werd het esthetische belang ervan beklemtoond, maar vorige stadsbesturen beperkten zich volgens de burgemeester eerder tot ‘platonische wensen’. De restauratie van het koor was niet alleen wenselijk vanuit artistiek oogpunt maar ook vanuit veiligheidsoverwegingen: de huisjes waren tegen de kerkmuren en steunberen aangebouwd en erin verankerd, met continu gevaar voor brand. Maar het ging ook over ‘het publieke belang’, in het bijzonder wat het verkeer betrof.53 De sloop kwam er uiteindelijk pas naar aanleiding van de restauratie van de Fiere Margrietkapel (1884-1885), door Eugène Frische (1850-1919),54 en de restauratiecampagne (1890-1914) van het koor door Pierre Langerock (1859-1923). De onteigening van de acht

huisjes – ‘storend en armoedig van karakter’ – werd op de gemeenteraad van 3 mei 1875 besproken en goedgekeurd, samen met de plannen van Lavergne voor de restauratie van het koor.55 Op 12 maart 1876 woedde een storm over Leuven: water drong door de gewelven van de doopkapel. Vergeefs had de burgemeester bij Lavergne aangedrongen op het plaatsen van een nooddak boven de onafgewerkte restauratie van de noordertoren.56 In 1877 werden herstellingswerken aanbesteed voor de daken, op basis van plannen en een

a

b

Afb. 6 Kenmerkende architectuurdetails. a. Hogels op de geveltop (ca. 1465) en het koordoksaal (ca. 1490).

b. Raamtraceringen (midden vijftiende eeuw).

bestek van Lavergne.57 Hij beklaagde zich verder over het uitblijven van een openbare aanbesteding voor de restauratiewerken aan het koor, waarvoor al veel materiaal op de werf klaarlag. Prijsbepaling leek heel moeilijk, zeker in vergelijking met de werken voor de barokke Sint-Michielskerk, ook in handen van Lavergne: het is onmogelijk ‘de fijne, grillige moulures en de sculpturen en ornamenten in gotische stijl voor dezelfde prijs uit te voeren als het grootschalige en rechte lijstwerk van de renaissance [sic]’.58 Op te merken valt dat in de verslagen van de kcm van 1868 tot 1878 weinig informatie wordt bezorgd over de restauratiewerken in Leuven.59

kerkfabriek in 1883 zelf een rechtstreekse aanvraag in bij de kcm om de herstellingswerken aan het dak te kunnen uitvoeren zonder tussenkomst van het stadsbestuur. De provinciegouverneur wees echter op de verantwoordelijkheid van het stadsbestuur wat de controle op de werken betreft: voorgesteld werd met de ‘toezichtscommissie’ een werfbezoek te brengen, met Frische en een afgevaardigde van de kerkfabriek. De werken werden uitgevoerd in 1885-1886.60 Frische stond meteen ook kritisch tegenover de restauratiewerken van zijn voorganger. In een brief van 31 december 1877 aan de kcm stelde hij ze voor als ‘vernieuwing van onderdelen die nog voldoende bewaard waren en geen bijzonder onderzoek vroegen’ en dus eenvoudigweg gerestaureerd konden worden.61 Het wijst dus wel degelijk op een gebrek aan een betrouwbare studie die Lavergne er niet van weerhield ‘grondige restauraties’ door te voeren: historisch materiaal, waarvan de slechte staat van bewaring de visu werd vastgesteld, werd op grote schaal vervangen door nieuw parement en andere bouwelementen, zij het met de gewaardeerde vakkennis van de ambachtslui, zoals Van Even in 1860 had geschreven. Het is niet duidelijk of de bestaande toestand echt grondig werd opgemeten en bestudeerd en in welke mate de bestaande

1877-1890: Eugène Frische In 1877 werd Lavergne opgevolgd door stadsarchitect en ingenieur Eugène Frische. In 1879 legde het stadsbestuur de herstellingswerken aan de daken, die onder Lavergne waren aangezet, stil: de nog uit te voeren reparaties waren het gevolg van gebrek aan onderhoud, waarvoor volgens de gemeentewet de kerkfabriek aansprakelijk was en niet het stadsbestuur dat alleen verantwoordelijk was voor eigenlijke restauraties, gefinancierd door het gemeenschappelijke restauratiefonds. Uiteindelijk diende de

Reusens 1875, deel 2, p. 40 (fig. 20-21), p. 65-66 (fig. 25-28)

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

55 bcl 1875, p. 194. 56 bcl 1876, p. 209. 57 bcl 1877, p. 281-282 vermeldt de namen van de aannemers P.-E. en J.-B. Geus en Van Haegendoorn. 58 bcl 1877, p. 285-287. De eenheidsprijs voor gotisch lijstwerk werd geraamd op 30,00 bf/m, voor het klassieke (barokke) lijstwerk 23,50 bf/m, voor metselwerk respectievelijk 38 bf/m en 35 bf/m. De gemeenteraad besloot geen openbare aanbesteding uit te schrijven, en in regie te werken, tegen vastgelegde eenheidsprijzen. Zie noot 101. 59 Er is alleen de korte vermelding van de goedkeuring van plannen voor herstellingen aan de daken (september-oktober 1877) en voor de restauratie van de koorapsis, nu naar het ontwerp (1878) van Eugène Frische: bcraa, 17 (1878), p. 339-340. 60 Labrie 2012, p. 69, met verwijzing naar sal-ma, 7683 (plannen van 1880 en 1882, met aanduiding van de werken aan de daken, uitgevoerd tussen 1877 en 1879, en nog uit te voeren), 7683bis en 7695d, en naar rapporten voor 1884-1885 (p. 117) en 1885-1886 (ibid. p. 56). Het is niet duidelijk of het werfbezoek heeft plaatsgehad. 61 Brief Frische aan kcm, 31 december 1877: akcml, Leuven, g.c. xiv, 79.

79

a

b

c

d

Afb. 7 Vijftiende- en zestiende-eeuwse boogribprofielen: a. Leuven, Sint-Pieterskerk; b. Mechelen, Sint-Romboutskathedraal (koor); c. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal; d. Luik, Sint-Jacobskerk (zestiende eeuw). Reusens 1875, deel 2, p. 182 (fig. 18-21)

Afb. 8 De vorstkam van het koor van de Sint-Pieterskerk (eerste helft vijftiende eeuw). Reusens 1875, deel 2, p. 206 (fig. 3)

62 Frische, ‘Compte rendu des travaux 1879’, 3 september 1880: sal-ma, 7685. 63 Briefwisseling (1878) hierover: akcml, Leuven, g.c. xiv, 82-83; sal-ma 7685. 64 bcl 1878, p. 11. Brieven van de gouverneur 27 oktober 1877 en 4/6 april 1878, en van Frische 31 december 1877 aan het stadsbestuur: sal-ma, 7685.

80

vormelijke kenmerken werden overgenomen, al of niet creatief aangevuld en verbeterd. Gebeurde dit op basis van gegevens afgeleid uit historische documenten zoals de tekening op perkament en de maquette van Joost Metsys? Maakte hij gebruik van de publicaties van Schayes, Van Even en in het bijzonder van Reusens die in zijn Éléments d’archéologie chrétienne de Sint-Pieterskerk uitvoerig had beschreven en geïllustreerd met tekeningen? In 1879 werden werken gepland voor de restauratie van de middelste kranskapel, tegen het oratorium van Fiere Margriet aan, en de overeenkomstige lichtbeuk van het koor, uit te voeren door aannemer Jean Van Weverenbergh (1839-1889).62 Op de gemeenteraad van 10 januari 1878 werd echter vastgesteld dat er plannen noch bestekken beschikbaar waren voor de verdere restauratiewerken, wat Lavergne ook niet nodig had gevonden: lijstwerk, monelen, raamtraceringen waren nog voldoende duidelijk gemarkeerd zodat die details alleen maar gekopieerd moesten worden ‘à pied d’œuvre’ [tijdens de werken zelf]. Strikt genomen waren nauwkeurig uitgetekende plannen pas nodig op het

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

ogenblik dat de kroonlijst met balustrade moest aangepakt worden, maar die nooit was uitgevoerd en pas vanaf 1890 onder Helleputte en Langerock zou gerealiseerd worden. Frische lijkt in eerste instantie ingestemd te hebben met deze manier van werken voor zover mogelijk en zelfs wenselijk, tot aan de aanzet van de daken. Er waren nog voldoende sporen die grondige studie en uitgewerkte plannen onnodig maakten, en het is vanzelfsprekend dat de kcm uiteindelijk slechts ‘ter plekke’ kon oordelen. Ondertussen zou de Dienst der Werken, geleid door Frische, de benodigde tekeningen afwerken: het zouden de eerste van hun soort zijn, een vaststelling waarover in de pers commotie is ontstaan. De kcm had hier op aangedrongen en vroeg precieze documenten, vooraleer ze nogmaals op inspectie zou komen. Het zou volstrekt ongebruikelijk zijn een zaak van zo’n belang alleen mondeling af te handelen zonder de nauwkeurige ondersteuning met documenten. In antwoord hierop bezorgde Frische aan de kcm een opmeting van het koor, maar vroeg tegelijkertijd de werken aan de plint van het koor te mogen aanvangen. De kcm stond dit toe op voorwaarde dat alleen steen in te slechte toestand werd vervangen en dat zo vlug mogelijk een kostenraming van de werken werd bezorgd. De provinciegouverneur had laten weten dat de werkwijze van Lavergne helemaal niet strookte met de opvattingen van het provinciebestuur, zoals medegedeeld in januari 1878: geëist werd dat ‘voorafgaand aan iedere uitvoering’ van werken volledig uitgewerkte plannen werden bezorgd (in drievoud), met foto’s van de te restaureren delen, een gedetailleerde kostenraming, een overzicht van de inkomsten van de kerkfabriek en een motivatie waarom de werken ‘in regie’ werden uitgevoerd. Het stadsbestuur beweerde echter dat het hier ging om werken die al waren goedgekeurd door alle partijen, stuurde alvast plannen in drievoud, met de belofte dat ook de foto’s zouden volgen, en voegde er scherp aan toe dat er geen reden was om de werken nog langer te onderbreken. De al uitgevoerde werken waren nuttig gebleken en werden ten zeerste gewaardeerd door alle instanties: het was overigens op aandringen van de kcm die het stadsbestuur had geëngageerd de werken niet langer uit te stellen.63 De overdracht van verantwoordelijkheden van Lavergne aan Frische leidde duidelijk tot een felle discussie en een uitvoerige briefwisseling tussen alle betrokkenen met betrekking tot de verdere restauratie van de Sint-Pieterskerk en meer algemeen ook de manier van werken in de bouwkundig-erfgoedzorg, een vakgebied dat op dat ogenblik in volle professionele ontwikkeling was. In april 1878 werd Frische ontvangen door de kcm die vooralsnog instemde met het verderzetten van de restauratiewerken, onder voorwaarden.64

In april 1878 keurde de gemeenteraad de plannen van Frische en de bestekken voor de restauratie van de koorsluiting (apsis) goed samen met een overeenkomst met aannemer ‘maître tailleur de pierres’ Jean Van Weverenbergh.65 In hetzelfde jaar werden al werken uitgevoerd aan de plinten van de apsis waarvoor een aantal aangebouwde huisjes werd gesloopt, onder andere de ‘Tolcamere’ (Tolhuis).66 In februari 1880 had het stadsbestuur uiteindelijk een volledig dossier in verband met de restauratie van het koor aan de gouverneur bezorgd: plannen (met aanduiding in het rood van de uit te voeren werken), een lastenkohier (23 april 1878) én de offerte van Van Weverenbergh (april 1879). De kcm liet echter weten dat het dossier nog steeds onvolledig was en dat men zich beter met meer urgente werken zou bezighouden, met name het dringende onderhoud van de daken.67 Begin juli 1880 antwoordde het stadsbestuur hierop uitvoerig en opnieuw in scherpe bewoordingen. Nogmaals werd beklemtoond dat, na de sloping van de huisjes, de aanblik van het koor vanuit de Statiestraat een aangename indruk zou geven, in het bijzonder aan de vele vreemde bezoekers. Het stadsbestuur drong aan op de goedkeuring van de plannen zodat de natuursteen die nog door Lavergne was besteld en goedgekeurd nog voor de winter zou kunnen gebruikt worden. Terloops merkte het stadsbestuur nog op dat de kerkfabriek, die jarenlang het onderhoud van de

daken had verwaarloosd – dat is haar financiële verantwoordelijkheid – nog over ‘zeer ruime middelen’ beschikte. Het stadsbestuur leek te suggereren dat de kerkfabriek best meer zou kunnen bijdragen aan het restauratiefonds, en besluit kordaat: ‘We hebben de zware verantwoordelijkheid opgenomen de kerk te restaureren. Wij willen dat voorlopig ook nog wel verderzetten als we tenminste de toelating krijgen van de kcm die een kwarteeuw lang geen enkele opmerking had op de werken, overigens uitgevoerd tot voldoening van iedereen die belang stelt in de instandhouding van historische gebouwen’.68 Frische had vervolgens, in juli 1880, een onderhoud met de kcm maar de controverse over het dossier bleef aanslepen: de plannen van Frische bleven té onvolledig om de kcm toe te laten ze juist te beoordelen. De kcm, die in april 1880 in Leuven op werfbezoek was geweest, deed ook haar beklag over ‘la taille moderne des pierres’. In het vervolg moest ‘la taille ancienne’, dit is de oude wijze van steenbewerking, gevolgd worden. Overigens bleek dat teveel natuursteen werd vervangen: alleen stenen die té verweerd zijn om behouden te worden mogen vervangen worden. In afwachting van een volledig restauratiedossier beperkte men zich beter tot het herstel van daken en goten, dat best vóór de eigenlijke restauratiewerken wordt uitgevoerd. Niets belet, stelde de kcm, dat de restauratie ondertussen goed wordt voorbereid.69 Frische deed vervolgens zijn best om het dossier aan te vullen en te verdui-

b

a Afb. 9 a. Opmetingsschets van een fragment van de tochtdeur van het noordportaal (kant Margarethaplein). Joris Helleputte, z.j. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1278/12/54

b. Het in mei 1944 verwoeste noordportaal (1650) met de voorstelling van Maria-Boodschap (annunciatie) en drie (bewaarde) kariatiden. © kik-irpa

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

65 bcl 1878, p. 134. De plannen werden vervolgens goedgekeurd door de kcm: bcraa, 17 (1878), p. 340. Zie ook nota kcm, 29 mei 1878: akcml, Leuven, g.c. xiv, 88. 66 bcl 1892, p. 50-56: ‘Collégiale de Saint-Pierre. Notice historique de la restauration 1851-1892’. In dezelfde nota is sprake van herstel van daken. In verband met de ‘Tolcamere’ zie: Van Even 1895/2001, p. 292-293. 67 Briefwisseling (1878-1880) hierover: sal-ma, 7685 en 7686. 68 Brief stadsbestuur aan de gouverneur, 8/10 juli 1880: sal-ma, 7685. 69 Brief kcm aan de provinciegouverneur van Brabant, 12 mei 1880: akcml, Leuven, g.c. xiv, 104; sal-ma, 7685. Het herstel van de daken is dringend nodig omdat de kerkfabriek het onderhoud, dat haar verantwoordelijkheid is, heeft verwaarloosd, zie nota kcm, 20 oktober 1880: akcml, Leuven, g.c. xiv, 104.

81

70 bcraa, 20 (1881), p. 117. De kcm had eerder met genoegen vastgesteld dat Frische het restauratiedossier had vervolledigd met aanduiding in het rood van volledig te vernieuwen gedeelten: akcml, Leuven, g.c. xiv, 118. Briefwisseling (1880-1881): sal-ma, 7686. In 1882 keurde de kcm ook plannen voor het herstel en vernieuwing van de daken goed: bcraa, 21 (1882), p. 422. 71 Zie bijdrage Luc Verpoest, p. 102-105. 72 Van Even 1895/2001, p. 371. Het restauratiefonds beschikte over een bedrag van 25.000 bf/jaar, voor een periode van 18 jaar, wat zou uitkomen op 450.000 bf: kerkfabriek (5.000 bf), stad (3.000 bf), provincie (3.000 bf), ministerie van Justitie (6.000 bf) en ministerie van Binnenlandse Zaken (6.000 bf). De rekensom van Van Even, wat het jaarlijkse totaal betreft, klopt niet, wellicht moet ook rekening gehouden worden met de overdracht van eerdere saldi. In 1887 had de kcm zich al akkoord verklaard met het gebruik van een gedeelte van de opbrengst van de verkoop van de Sint-Annatriptiek van Quinten Metsys. De onderhandelingen hierover tussen de Staat en de kerkfabriek duurden tien jaar (18691879), zie brief kcm aan de minister, 13 mei 1887: Archief kcml, Leuven, g.c. xiv, 171. 73 Helleputte werd voor het eerst vermeld in een brief van minister aan de kcm van 29 januari 1885: akcml, Leuven, g.c. xiv, 161. Zie i.v.m. Joris Helleputte: Maes 1998, deel 2, p. 112-114 (notitie over het werk in de Sint-Pieterskerk); Verpoest 1988 en 1992. Helleputte had al naam verworven als restauratie-architect, onder andere met ontwerpen voor het stadhuis en de volkszaal van Oudenaarde (1880) en voor de OnzeLieve-Vrouwekerk van Hoei (1883-1886). Hij werd in februari 1885 briefwisselend lid van de kcm (voor Brabant), vanaf december 1885 effectief lid, en in 1894-1895 ondervoorzitter. 74 Van Helleputte worden een aantal niet gedateerde opmetings- en ontwerpschetsen voor de west-, noord- en zuidportalen, en ontwerptekeningen voor het noord- en het westportaal (gedateerd 11 oktober en 5 december 1884) bewaard in het ua ku Leuven, Coll. R.L. 1275/12 /28, 324, 325 en 700; Maes e.a. 1998, p. 113. Voor het westportaal: Deneffe 1987 (met afbeeldingen, p. 245-247). Verder ook een ontwerpschets (29 september 1886) voor een altaar in de kapel Fiere Margriet: ua ku Leuven: Coll. R.L. 1275/12/30. Zie bijdrage Luc Verpoest, p. 84. 75 bcraa, 24 (1885), p. 22; bcl 1885, p. 8586; brief kcm aan de minister, 28 februari 1885: akcml, Leuven, g.c. xiv, 162. Edmond Reusens werd in november 1877 aangesteld als briefwisselend lid van de kcm voor de provincie Brabant, en werd effectief lid in december 1884. Architect Victor Horta (18611947) was ‘leerling-architect’ van de kcm van oktober 1884 tot december 1886. 76 Maes e.a. 1998, p. 112. Het rapport van Frische kwam ook ter sprake in de gemeenteraad: bcl 1885, p. 86-87. Het westelijke tochtportaal werd vernield in augustus 1914, door neerstortende luidklokken. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. 54. 77 Maes e.a. 1998, p. 112.

82

Afb. 10 Ontwerptekening voor de vervanging van de tochtdeur van het noordportaal. Links de bestaande toestand. Joris Helleputte, 11 oktober 1884. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1278/12/700

delijken. Begin 1881 gaf de kcm haar goedkeuring aan zijn restauratieplannen.70 Tot en met 1889 wordt in het bcraa niets meer gemeld in verband met de restauratiewerken aan de Sint-Pieterskerk, behalve het fiat van de rekeningen en voorstellen voor het interieur, met name de tochtportalen. Dat heeft alles te maken met de overdracht van verantwoordelijkheden van Lavergne aan Frische en de steeds moeizamere financiering. Alle aandacht ging nu naar de restauratie van het oratorium van de Fiere Margriet, niet van het koor zelf.71 Pas vanaf ongeveer 1890 kwam er terug vaart in de onderneming, met de aanstelling van Langerock (1859-1923) als restauratiearchitect, ongetwijfeld op aanwijzing van Helleputte. In 1887 gaf de kerkfabriek aan de Leuvense architect Joris Helleputte (1852-1925), hoogleraar architectuur aan de universiteit, de opdracht een raming voor de volledige restauratiewerken op te maken, met de apsis en de kranskapellen als prioriteit: 400.000 bf voor dringende werken, op een totaal van 900.000 bf.72 In januari-februari 1890 keurde de kcm het project goed voor de restauratie van het koor naar het ontwerp van Helleputte, het begin van een nieuwe fase.73 In 1895 gaf Van Even een samenvattend overzicht van de investeringen in de buitenrestauratie

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

van de kerk van 1871 tot 1885. Dat gebeurde door middel van ‘une bourse commune’, een restauratiefonds waarin de verschillende betrokken bestuursinstanties gezamenlijk bijdroegen.74 Uit de gemeente- en jaarverslagen van de stad blijkt dat door het uitblijven van uitbetalingen de uitvoering van de geplande restauraties geregeld vertraging opliep.

1884-1914: Joris Helleputte (1884-1889) en Pierre Langerock (1890-1914) In 1884 werd Joris Helleputte voor het eerst betrokken bij de restauratie van de kerk.75 Hij werd door de kerkfabriek belast met de aanpassing van de drie portalen, onder andere het westportaal, een renaissance meesterstuk uit 1552/53, dat van tochtdeuren in neogotische stijl zou voorzien worden.76 Op basis van een verslag van 30 januari 1884 van Victor Horta (1861-1947) keurde de kcm de plannen in februari 1885 goed, mits bemerkingen van Reusens die aan Helleputte werden overgemaakt.77 Het dossier werd opgevolgd door Frische die in een rapport van 20 april 1885 aan de provinciegouverneur stelde dat het westportaal een tussenportaal in dezelfde stijl moest krijgen, eerder dan ‘een gotische deur, wat een

anomalie zou zijn’.78 Toch keurde de kcm het neogotische project van Helleputte goed. Of het ooit werd uitgevoerd, blijft een open vraag. Voor een nieuw noordelijk tochtportaal (kant Margarethaplein), ter vervanging van een renaissanceportaal, stelde Frische voor het uit te voeren in de gotische stijl van de vijftiende eeuw en de bestaande deur, met het jaartal 1650, elders in de kerk te bewaren ‘omdat ze toch een zeker belang heeft’.79 Van Helleputte wordt een neogotisch ontwerp bewaard, gedateerd 11 oktober 1884, met een schets van het bestaande, te vervangen renaissanceportaal. Frische gaf toe dat de werken noodzakelijk waren maar stelde zich toch vragen bij de eigentijdse tendens alle renaissance te willen vervangen door gotiek, en noemde het ‘een vergissing’. Stijleenheid leek voor hem geen absoluut principe te zijn. Hij drong echter niet aan, omwille van het gebrek aan kwaliteit van het bestaande renaissanceportaal.80 Gemeenteraadslid Louis Hamande (1855-na 1925) stelde zich tijdens de gemeenteraad van 29 december 1888 vragen bij de aanstelling – door de kerkfabriek – van Helleputte als leidinggevend architect. Voor een gebouw dat stadseigendom is komt dit toe aan de stadsarchitect (Frische) en de Directie voor Werken. Hamande noemde terloops het voorstel van Helleputte voor het zuidportaal ‘een daad van vandalisme’.81 In januari en maart 1889 werd de discussie hierover verdergezet. Hamande vond het toezicht door een privépersoon (Helleputte) ondermaats, waardoor de stad de controle over de werken dreigde te verliezen. Frische had bedenkingen bij de restauratie – ‘een ongelukkige grattage’ – van de middeleeuwse panelen van het zuidportaal.82 In 1887 stelde de kerkfabriek vast dat een van de twee sacristieën aan het Margarethaplein, in gebruik als handelspanden, in slechte staat was en dat de restauratie ervan evenveel zou kosten als de tussenkomst van de kerkfabriek in de aankoop ervan.83 De gemeenteraad ging akkoord met de afbraak.84 In december 1886 had de kcm de sloping van de twee sacristieën al goedgekeurd,85 wat vervolgens leidde tot de uitwerking van definitieve plannen voor de restauratie van het koor. Door de erkenning van de Sint-Pieterskerk als monument ‘van eerste klasse’ in 1888 kwamen de restauratiewerken in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie van 5.000 bf.86 Op 18 januari 1890 bezorgde de provinciegouverneur omvattende plannen van Joris Helleputte aan de kcm waarin die overigens zelf zetelde als effectief lid. Ze werden door de kcm goedgekeurd in januari-februari 1890.87 Het verslag van de kcm duidt op de ambitieuze omvang van de werken, al eerder aanvaard door het stadsbestuur en de kerkelijke overheid: de sacristieën, de kapittelzaal, de kaarsenkamer, de vestibule van het koordoksaal in het noordtransept, de lichtbeuk van het koor en

Afb. 11 a. De in augustus 1914 verwoeste tochtdeur van het westportaal (kant Mathieu de Layensplein). Leuven, privéverzameling (foto van vóór 1914)

78 bcl 1885, p. 86. Helleputte ontwierp ook nieuwe deuren voor het zuidportaal (ibid.). Frische merkte ook dat Helleputte in zijn gotisch ontwerp voor het noordportaal motieven uit het bestaande zuidportaal overnam, ook al behoorde dat stilistisch niet helemaal tot de vijftiende-eeuwse gotiek van het gebouw (ibid.). 79 bcl 1892, p. 50-56. Er is ook sprake van ‘nuttige werken waarvan het uitstel het voortbestaan van het gebouw niet ernstig bedreigt’. 80 bcraa, 29 (1890), p. 16. Een algemeen plan is niet teruggevonden in sal. Vijfennegentig plannen en tekeningen van Helleputte voor de Sint-Pieterskerk worden bewaard in het ua ku Leuven, meestal ontwerpschetsen voor architectuurdetails (maar geen algemene plannen) en vooral meubilair.

81 bcl 1888, p. 529. Hij had het later ook over ‘les actes de vandalisme des fabriciens’ (het vandalisme van de kerkmeesters) en ‘les prétendus travaux de restauration’: bcl 1889, p. 91. De restauratie van het exterieur was de opdracht en verantwoordelijkheid van de stadsarchitect, voor het interieur kon de kerkfabriek als verantwoordelijke een privéarchitect zoals Helleputte aanstellen. Louis Hamande was gemeenteraadslid (1888-1892) en advocaat te Leuven. Tussen 1879 en 1925 gaf hij de cursus ‘politieke economie’ aan de toenmalige stedelijke Nijverheidsschool: Labrie 2012, p. 90-91. 82 bcl 1889, p. 7. 83 bcl 1887, p. 199 (met vermelding brief van kerkfabriek aan minister, 25 juni 1887). 84 Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. 66. 85 Brief kcm aan de minister, 13 mei 1887:

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

akcml, Leuven, g.c. xiv, 171. bcraa, 25 (1886), p. 384. Van Helleputte zijn diverse opmetingstekeningen en ontwerpschetsen voor de sacristieën aan de kant van het Margarethaplein bewaard: Collectie R.L. 1275/12. 86 Brief kcm aan de minister, 4 februari 1888: akcml, Leuven, g.c. xiv, 179. 87 Nota van de provincie Brabant aan kcm, 18 januari 1890: akcml, Leuven, g.c. xiv, 180; bcraa, 29 (1890), p. 16 (plannen koor, januari-februari), p. 355 (plannen meubilair in een zijkapel, september-oktober), p. 357 (plannen restauratie daken ‘de la chambre des sonneurs’, september-oktober). Deze plannen zijn niet teruggevonden in sal noch in het akcml. Diverse schetsen van Helleputte met betrekking tot de restauratie van het koor: ua ku Leuven, Collectie R.L. 1275/12/30, 39, 40, 46 en 48.

83

b. Opmetingsschets van de rechterkant van het westportaal. Joris Helleputte, 24 juli 1884. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1275/12/28

84

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

c. Ontwerptekening voor de toevoeging van een tochtdeur in het westportaal. Joris Helleputte, 5 december 1884. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1275/12/325

de kooromgang, de kranskapellen met balustrades, de oostgevels van het transept zichtbaar vanuit de Statiestraat.88 De opmetingstekeningen en ontwerpschetsen van Helleputte, bewaard in het Universiteitsarchief van de ku Leuven, zijn slechts fragmentair maar geven een goed idee van zijn aanpak en bedoelingen, zoals verder door Pierre Langerock uitgewerkt. In het vooruitzicht van de restauratie van het koor kwam de sloop van de huisjes, die tegen het koor waren aangebouwd, opnieuw ter sprake. Al in 1874 had Lavergne er gewag van gemaakt. In 1875 besloot het stadsbestuur acht huisjes (kant Margarethaplein) aan te kopen. Vier daarvan werden in november 1876-1877 verworven, in 1887 werd het laatste aangekocht.89 De nog uit te voeren werken voor het koor werden geschat op 1 miljoen bf: van 1849 tot 1886 was bijna een half miljoen bf uitgegeven, waarvan 100.000 bf door de stad. Die wilde verder bijdragen

aan het restauratiefonds op voorwaarde dat voortaan met een openbare aanbesteding zou gewerkt worden. Er werd degelijk werk afgeleverd, maar de kosten bleven oplopen.90 Helleputte zou – ‘niettegenstaande zijn toewijding aan godsdienstige belangen’ – een ereloon van 5 uitbetaald worden, wat volgens gemeenteraadslid Hamande economischer had kunnen afgehandeld worden.91 Vanaf begin 1890 werden medewerkers van Helleputte betrokken bij zijn restauratieplannen, meer bepaald Pierre Langerock, die tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog diens plannen verder uitwerkte en de uitvoering opvolgde.92 Langerock werkte, na zijn opleiding aan de Sint-Lucasschool in Gent (1881), als stagiair bij Helleputte. Hij was tevens betrokken bij de restauratie van de Sint-Kwintenskerk. De eerste vermelding van Langerock treffen we aan in een verslag van de kcm van november-december 1890, en dat naar aanleiding van de restauratie en de ontpleistering van de kapel van de engelbewaarders

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

88 Maes e.a. 1998, deel 2, p. 113; brief minister aan kcm, 30 mei 1890: akcml, Leuven, g.c. xiv, 184. ‘Verslag project Helleputte’, kcm, 23 januari 1890, gesigneerd door ‘élève-architecte’ Gaston Anciaux (18621934): akcml, Leuven, g.c. xiv, 180. 89 bcl 1886, p. 407. Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest p. 66 (tabel).  bcl , p. .  bcl 1889, p. 91. De verwijzing naar de ‘godsdienstige belangen’ van Helleputte heeft wellicht te maken met de politicus Helleputte die in 1889 werd verkozen als volksvertegenwoordiger voor de Katholieke Partij (kanton Maaseik: 1889-1924) en minister was in opeenvolgende regeringen (1907-1918). 92 Vanwege zijn politieke ambities liet Helleputte vanaf 1889 zijn architectenbureau over aan zijn medewerkers Pierre Langerock, Vincent Lenertz, Theo van Dormael en Joseph Piscador. Over Pierre Langerock: Coomans 1991 en 1994a/b.

85

a Afb. 12 Twee ontwerpschetsen voor het koorgedeelte. Joris Helleputte, tussen 1884 en 1889. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1275/12/46 en 48

86

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

b

in de Sint-Pieterskerk. Daarin wordt hij vernoemd als ‘architect belast met de restauratie’.93 In hetzelfde jaar volgde de goedkeuring van de plannen voor de restauratie van de kroonlijst van de lichtbeuk van het koor (kant Margarethaplein) waar hij uitdrukkelijk als restauratie-architect wordt vermeld.94 Op 27 september 1890 schreef de kcm aan Joseph Devolder (1842-1919), minister van Binnenlandse Zaken van de homogeen-katholieke regering Auguste Beernaert (1829-1912), akkoord te gaan met de voorstellen, ‘op voorwaarde dat ze artistiek bedoeld zijn en niet alleen de conservatie van het monument beogen maar ook de oorspronkelijke, primitieve vormen te herstellen’.95 Restauratie is meer dan alleen maar conservatie. Het gebruik van de term conservatie verhult het feit dat het hier finaal toch nog gaat over een ingrijpende restauratie, zij het nu op basis van een diepgaande studie van de bestaande situatie en vanuit een vergelijking met de eigentijdse architectuur van dezelfde bouwmeesters. Van Helleputte is een ontwerpschets voor de balustrades van het koor, die sinds de vijftiende eeuw nooit werden uitgevoerd – voor zover al ontworpen – met op hetzelfde blad een schets van de balustrade van het stadhuis, als inspiratiebron (afb. 13). De werken gingen bijzonder moeizaam van start: er was betwisting over de vergunningsprocedure.

De kerkfabriek onderhandelde rechtsreeks met de minister en de kcm terwijl de stad en Frische erbuiten werden gehouden. Helleputte en Langerock werden als privé-architecten door de kerkfabriek aangezocht voor de interieurrestauratie en voor de onderhoudswerken aan daken en goten, wat de bevoegdheid van de kerkfabriek was. Maar stilaan raakte Langerock ook betrokken bij de buitenrestauratie waarvoor de stad en de stadsarchitect verantwoordelijk waren, en wat tot een conflict leidde tussen stad en kerkfabriek. In 1891 keurde de kcm plannen van Langerock – nog steeds vermeld als ‘dessinateur chez M. Helleputte’ – goed, gemaakt in opdracht van de kerkfabriek. Ze werden bezorgd op vraag van de kcm.96 Begin 1892 stelde de kerkfabriek voor een ‘restauratiecommissie’ te benoemen. De kcm had geen bezwaar op voorwaarde dat deze commissie enkel raadgevend zou zijn en dus ‘geen enkele beslissing zou nemen’ met betrekking tot het restauratieproject en de uitvoering van de werken. Twee jaar later werden de afspraken gepreciseerd: de werken zouden uitgevoerd worden met Langerock als ‘architect van de restauratie’, de controle van de werken door een ‘conducteur des travaux’, die door hem zou aangesteld worden, én door de subsidiërende overheden, met name de stad Leuven (stadsarchitect Frische als ‘directeur des

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

93 Brief Langerock aan kcm, 24 januari 1890: akcml, Leuven, g.c. xiv, 181; brief kcm aan Langerock, 8 februari 1890: akcml, Leuven, g.c. xiv, 182. 94 bcraa, 29 (1890), p. 467. Plannen van Pierre Langerock worden bewaard in de kmkg, Plannenfonds van het Cultureel Bezit (Sint-Pieterskerk: dossier nr. 67, 23 documenten): Coomans 1992a/b. Van Langerock wordt een enkel plan bewaard in sal-ma (plannen Sint-Pieterskerk). 95 Brief van de kcm aan de minister, 27 september 1890: akcml, Leuven, g.c. xiv, 191. 96 bcl 1891, p. 222-223; 1892, p. 55.

87

Afb. 13 Ontwerpschets van een kroonlijst met borstwering voor de Sint-Pieterskerk. Links bovenaan de schets van een balustrade van het stadhuis. Joris Helleputte, tussen 1884 en 1889. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1275/12/14 97 Briefwisseling (1892-1894) hierover: akcml, Leuven, g.c. xiv, 198 en 201; briefwisseling (1893): sal-ma, 7687. 98 bcl 1890, p. 569 en 1891, p. 84-87; ‘Verslag project Helleputte’, kcm, 23 januari 1890, gesigneerd door ‘élève-architecte’ Gaston Anciaux: akcml, Leuven, g.c. xiv; bcl 1891, p. 85-86: in een rapport van 26 maart 1891 wijst Frische er op dat de 207.500 bf, afkomstig van de verkoop van de Sint-Annatriptiek van Quinten Metsys, volgens afspraak ‘integraal gebruikt’ moest worden voor de restauratiewerken, a rato van 7376,65 bf per jaar, over een periode van ongeveer 30 jaar. 99 bcl 1891, p. 86. 100 Brief kcm aan de kerkfabriek, 1 oktober 1892: akcml, Leuven, g.c. xiv, 200. 101 ‘En régie’ houdt een kostenberekening en afrekening na de uitvoering van de werken in, op basis van eerder afgesproken hoeveelheden en eenheidsprijzen. De tekeningen van Helleputte worden bewaard in sal-ma, 7687. Briefwisseling (1892-1894) hierover: akcml, Leuven, g.c. xiv, 197, 199 en 210. 102 bcraa, 32 (1893), p. 349; nota (11 mei 1893), ontwerptekeningen (23 juli 1892, 23 juli 1893 en 14 februari 1894) en bestek (23 juli 1892) voor de afsluitingsmuur en de plinten, van de hand van Langerock: sal-ma, 7687. Van Helleputte is een niet gedateerde ontwerptekening bewaard van de afsluitingsmuur (ua ku Leuven, Coll. R.L. 1275/12/152), een project dat effectief ook werd uitgevoerd, vermoedelijk onder toezicht van Langerock; zie rapport gemeenteraad, 26 februari 1894, met een afrekening van Langerock: sal-ma, 7687. Er is verder een ontwerpschets van Helleputte (ua ku Leuven, Coll. R.L. 1275/12/192) voor een nieuwe (zeshoekige) sacristie, vermoedelijk aan de kant van de Grote Markt, tegen het zuidportaal aan, ter vervanging van de bestaande sacristie op die plaats. 103 Brief stadsbestuur aan de gouverneur, 29 mei, 1893: sal-ma, 7687.

88

travaux’), de provincie en de Staat, met de kcm als raadgever van de minister.97 Begin 1891 lagen de werken stil vanwege de uitputting van het restauratiefonds. Helleputte had in 1887 de volledige restauratie geraamd op ongeveer 900.000 bf, waarvan de helft ‘urgente werken’. Met een jaarlijks budget van 30.000 bf zou dit neerkomen op 30 jaar voor de restauratiewerken en 16 jaar voor de dringende werken; in 1890 werden geplande werken aan het koor in een nota van de kcm begroot op 465.000 bf.98 Tenslotte keurde de gemeenteraad in april 1891 een eigen bijdrage goed voor 3.000 bf/jaar voor de dringende werken, gedurende een periode van 16 jaar, op voorwaarde dat de raad zelf de plannen, bestekken en ramingen mocht goedkeuren, en een openbare aanbesteding ‘sous bordereau de prix’ (met eenheidsprijzen) mocht uitschrijven en controleren. De werken aan het koor moesten echter verdergezet worden, vooral wegens het belang van de restauratie voor ‘de stadsverfraaiing’.99 Einde 1892 liet de kcm aan de kerkfabriek weten dat de werken dringend moesten hervat worden: de toestand van het gebouw – met het uitzicht van een ‘ruïne’ – was zonder meer ‘erbarmelijk’.100 In hetzelfde jaar stelde Langerock de kcm voor een proefrestauratie uit te voeren, naar zijn ontwerp

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

en met een uitvoering ‘en régie’. Helleputte had al in 1889 opmetingstekeningen gemaakt van een eerste koortravee (met lichtbeuk), aansluitend op het noordtransept en een eerste kranskapel met overeenkomstige lichtbeuk. Een proefrestauratie moest toelaten om met kennis van zaken te oordelen over de beste manier van aanbesteden ‘met de bedoeling zowel de artistieke als de financiële belangen te vrijwaren’. De kcm ging hiermee akkoord.101 Pas in 1893 wordt opnieuw melding gemaakt van geplande werken, te weten de restauratie van de sacristie (die uiteindelijk zal gesloopt worden) en de plaatsing van een ijzeren hek aan het zuidportaal van de kerk; de restauratie van de plinten van het koor aan de kant van het Margarethaplein en de constructie van een afsluitingsmuur aan de noordoostelijke sacristie (onder de kapittelzaal), naar ontwerpen van Langerock.102 Het stadsbestuur wou de werken zo vlug mogelijk verderzetten, voor zover het gemeenschappelijke restauratiefonds – ‘la bourse commune’ – opnieuw beschikbaar zou zijn én een algemeen restauratieplan goedgekeurd.103 In hetzelfde jaar werd de samenstelling van de toezichtscommissie vernieuwd en werden nieuwe afspraken gemaakt tussen het stadsbestuur en de kerkfabriek in verband met de restauratiewerken:

a Afb. 14 Opmetingsschets (a) en proefontwerp (b) van de eerste en de tweede travee van het koor en de eerste transkapel. Joris Helleputte, 23 oktober 1889. © sal-ma, 7687

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

b

89

Afb. 15 Ontwerptekening van de afsluitmuur met toegangsdeur tot de sacristie (kant Margarethaplein). Joris Helleputte, tussen 1884 en 1889. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1275/12/152

Afb. 16 Ontwerptekening van een afsluitmuur en de restauratie van de plint aan de noordzijde van het koor. Pierre Langerock, 23 juli 1892. © sal-ma, 7687

90

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

er werd een werkplan opgesteld en een lastenkohier opgemaakt. De uiteindelijke controle was in handen van de stedelijke diensten, te weten de stadsarchitect en het ‘bureau des travaux’. In een rapport aan de gemeenteraad keurde Frische de plannen, het bestek en de kostenraming van Langerock goed. Het lijkt erop dat de werken stilaan goed werden beheerd zodat ze nu in ‘volle kracht’ konden hernomen worden.104 In 1895 lagen nieuwe omvattende plannen van Langerock voor, met een kostenraming.105 Het betreft plannen voor een proefrestauratie van de eerste travee van de kooromgang, aansluitend op het noordtransept, de eerste kranskapellen en twee overeenkomstige traveeën van de lichtbeuk. De bedoeling was zo nauwkeurig mogelijk een kostenraming voor de volledige restauratie van het koor te kunnen maken, in 1890 geschat op 465.000 bf. De kerkfabriek gaf aan dat jaarlijks ongeveer 25.000 bf kon besteed worden zodat

de werken ongeveer 18 jaar zouden duren, veel te lang gezien de ‘deplorabele toestand van het gebouw’. Een verhoging van het jaarlijkse budget tot 50.000 bf zou de uitvoering tot ongeveer 10 jaar kunnen beperken (en dat tot 1915), wat de administratieve kosten en het werftoezicht zou verminderen. De kcm besloot dat de werken moesten versneld worden omdat daar ook de restauratie van het transept, de zijportalen en het schip van afhingen die blijkbaar hoogdringend werd. De werken werden in april 1895 toegewezen aan aannemer [Emile] Herpin uit Jodoigne. De proefrestauratie werd, zoals contractueel voorzien, in maart 1897 voltooid, met uitzondering van drie beelden, en in september van dat jaar voorlopig opgeleverd, maar pas definitief in mei 1898.106 De toezichtscommissie moest nu vooral toezien op de kwaliteit van de geleverde natuursteen.107 Bij vervanging ervan moest ‘het originele karakter zo

104 bcl 1893, p. 37, 88-89. De restauratiecommissie bestond in 1893 uit Guillaume Capellen (provincieraadslid), Jean-François Ceulemans (deken), Torsin (gedeputeerde), Edouard Denéeff en Joris Helleputte (volksvertegenwoordigers), Valère Dumortier (provinciaal architect), Eugène Frische (stadsarchitect ) en Léopold Vanderkelen (burgemeester), ministerieel besluit van 22 maart 1893: sal-ma, 7695a. Briefwisseling (1892-1893): akcml, Leuven, g.c. xiv, 196 en 198; sal-ma, 7695a. In sal wordt een uitgebreid dossier bewaard in verband met de werking en samenstelling van de toezichtscommissie, die een uitsluitend raadgevende functie had. De notulen van 33 vergaderingen tussen 1893 en 1912 zijn van Frische als secretaris van de commissie. Ze zijn gebundeld in een verslagboek: sal-ma, 7695a. 105 Zie lastenkohier met eenheidsprijzen, opgesteld door Langerock, 15 oktober 1894. Bestaat ook in een gedrukte versie voor de aannemers: sal-ma, 7688. 106 bcl 1892, p. 82-85; brief kcm aan de minister, 16 november 1895: akcml, Leuven, g.c. xiv, 220 (verslag werfbezoek kcm, 22 oktober 1895); bcraa, 34 (1895), p. 142-143; brief minister aan Langerock, 30 januari 1895 en brief Frische aan stadsbestuur, 22 april 1895: sal-ma,7688. De kcm adviseerde nogmaals om ‘alleen stenen te vervangen die te verweerd waren om zonder nadelen te behouden: craa, 34 (1895), p.142. De werken van de proefrestauratie werden voorlopig opgeleverd op 28 september 1897 en definitief op 23 mei 1898, zie: nota Langerock, 10 december 1896: sal-ma, 7688; proces-verbaal definitieve oplevering 23 mei 1898: sal-ma, 7688. 107 Nota kcm, 3 augustus 1895: akcml, Leuven, g.c. xiv, niet genummerd. Er werd gebruik gemaakt van Gobertangesteen, Boomse baksteen, blauwe hardsteen (pierre bleue), hout enz.

Afb. 17 Reconstructietekening van het koor van de kerk in de vijftiende eeuw. De steunmuren van het zuidportaal ontbreken. Pierre Langerock, 16 september 1901. © sal-ma, 7692

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

91

Afb. 18 Ontwerptekening voor de restauratie van het koor (kant Grote Markt) met beelden in de nissen van de steunberen. Pierre Langerock, mei 1896. © sal-ma, collectie kaarten en plannen, Sint-Pieterskerk, map 22 (nr. 7691)

92

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

zorgvuldig mogelijk bewaard worden zowel wat het beeldhouwwerk als het architecturaal ornament betreft’.108 In november 1895 stelde de kcm vast dat de proefrestauratie met zorg werd uitgevoerd en besloot dat de werken verdergezet konden worden, met nogmaals de vraag zo weinig mogelijk steenmateriaal te vervangen. Een jaar later leken zowel de kcm als de toezichtscommissie minder tevreden over de werken: ze werden ernstig vertraagd door de slechte kwaliteit van de geleverde Gobertangesteen, die geweigerd moest worden. De kcm stelde nochtans voor de werken aan een volgende travee verder te zetten, maar voortaan, op voorstel van de toezichtscommissie, geen algemene openbare aanbesteding meer uit te schrijven maar een beperkte aanbesteding, tussen erkende ‘maîtres de carrières’ [meester-uitbaters van de steengroeven], onder strikte voorwaarden wat levering en uitvoering betreft en ook om de vertraging bij de uitvoering weg te werken.109 De restauratiewerken van het koor, die tot 1914 zouden duren, werden verder opgedeeld in opeenvolgende deelprojecten. In het stadsarchief worden – per ‘serie’ – zeer volledige dossiers bewaard met lastenkohieren, ramingen, uitschrijving van aanbestedingen en beoordeling van de offertes, toewijzing van de werken (niet altijd aan dezelfde aannemers), voortgangsrapporten (met ‘relevés des mesurages’), processen-verbaal van voorlopige en definitieve opleveringen en zeer gedetailleerde rekeningen van inkomsten en uitgaven. Er waren voortdurend betwistingen, met uitstel van betaling aan de aannemers als gevolg. In mei 1896 had Langerock plannen en een lastenkohier klaar voor een tweede serie werken, voor de tweede en derde kranskapel van het koor en de overeenkomstige traveeën van de lichtbeuk. In oktober keurde de kcm de plannen goed, zij het met de opmerking dat de architect rekening moest houden met de uitputting van de Gobertangesteengroeven.110 In september-oktober 1896 besprak de kcm, na inspectie ter plaatse, een proeve van een beeld in een nis van een steunbeer van een kranskapel te plaatsen, naar een ontwerp (1896) van Langerock. De bedenking die ze daarbij formuleerde was dat het beeld niet in verhouding stond met de nis, maar dat het groter, zichtbaarder en eenvoudiger moest zijn. Nochtans volgde het stilistisch de lijnen van de architectuur, zoals van dit soort monumentale kunst verwacht wordt. Ook Frische wees het voorstel af als ‘gebrekkig’.111 Terzelfdertijd gaf de kcm een uitvoerig advies in verband met de tweede serie van restauratiewerken.112 Er werden vragen gesteld met betrekking tot de beschikbaarheid en de kwaliteit van de Gobertangesteen, na opmerkingen over moeilijkheden met eerdere leveringen. Het was

aan de architect (Langerock) om nauwkeurig toe te zien op de geleverde Gobertangesteen en ervoor te zorgen dat niet opnieuw vertraging werd opgelopen.113 Noodgedwongen werd vervolgens gebruik gemaakt van de Franse Euvillesteen, zij het dat vragen werden gesteld in verband met de kwaliteit ervan.114 De proefrestauratie (of eerste serie) werd, naar het oordeel van de kcm, op bevredigende wijze uitgevoerd. De kcm stelde tevens voor dat voor het vervolg van de werken het niet nodig zou zijn de luchtbogen helemaal te reconstrueren, dat wil zeggen volledig te slopen en te ‘hermaken’ (‘refaire’ of ‘reconstruire’) met nieuw materiaal – dus een ‘harde reconstructieve restauratie’ – zoals bij de eerste twee traveeën, waar ze overigens sterker beschadigd waren. Een volledige reconstructie werd door de kcm beschouwd als gevaarlijk en duur. Er werd geadviseerd eerder conserverend te restaureren, met maximaal behoud van de historische substantie en gedeeltelijk, punctueel herstel van beschadigde elementen: ‘un bon travail de réparation paraît pouvoir être suffisant’. Aan de architect werd gevraagd een test uit te voeren.115 De vraag werd in 1897, na een inspectie van de kcm, opnieuw gesteld of delen die men helemaal had gereconstrueerd niet eenvoudigweg geconserveerd en gerestaureerd hadden kunnen worden. De bevoegde minister ging ervan uit dat de kcm zijn visie zou volgen: onderdelen van het gebouw die, niettegenstaande verwering, nog voldoende stabiel, in goede staat en leesbaar waren, moesten bewaard blijven. Alleen als de bouwvalligheid de instandhouding van het monument zelf in gevaar zou brengen of de verwering iedere architecturale betekenis onleesbaar zou maken, zouden een sloop en reconstructie verantwoorden.116 Bij een volgende bezoek had de kcm niet kunnen vaststellen of gereconstrueerde onderdelen niet hadden kunnen bewaard worden. De kerkfabriek en Langerock hadden geantwoord dat reconstructie onvermijdelijk en noodzakelijk was. Langerock werd nogmaals gevraagd de aanbevelingen van de kcm te volgen en alleen stenen te vervangen die te verweerd waren om zonder nadelen te behouden.117 In een brief aan de kcm had hij hierop gereageerd en geprotesteerd, ten onrechte: de kcm had zich volledig akkoord verklaard met de werkwijze van Langerock en vond een nieuw plaatsbezoek dan ook niet nodig. De kcm had ook de oplevering van de werken goedgekeurd. Helleputte werd door de kcm gevraagd een gesprek te hebben met Langerock, en daarover te rapporteren tijdens de volgende vergadering van de kcm.118 In juli 1897 besprak de gemeenteraad een verslag van Langerock in verband met de restauratiewerken die in 1893-1897 onder zijn leiding waren uitgevoerd:

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

108 Brief kcm aan de minister, 14 september 1895: akcml, Leuven, g.c. xiv, 218. 109 Brief Toezichtscommissie (secretaris Frische) aan het stadsbestuur, 3 juli 1896: sal-ma, 7689; ontwerp brief kcm aan de minister, 12 september 1896: akcml, Leuven, g.c. xiv, niet genummerd; brief kcm aan minister, 10 oktober 1896: akcml, Leuven, g.c. xiv, 227. 110 ‘Cahier des charges’ (Langerock), 13 mei 1896: sal-ma, 7689; brief kcm aan de minister, 10 oktober 1896: akcml, Leuven, g.c. xiv, 227; sal-ma, 7689. De tweede serie werken werd in april 1897 aangevangen, in januari 1898 voorlopig en in mei 1899 definitief opgeleverd (aannemer Dublie, Brussel). 111 Briefwisseling (1896): akcml, Leuven, g.c. xiv, 225; sal-ma, 7688; bcraa, 35 (1896), p. 101. Aan de niet met naam vernoemde beeldhouwer (Frantz Vermeylen) werd een nieuw voorstel gevraagd. De ontwerptekening (1896) van Langerock, met aanduiding van de beelden, wordt bewaard in sal. Het voorstel werd aanvaard door de gemeenteraad op 27 juli 1896, door de kcm op 10 oktober 1896 en door de minister op 3 november 1896. 112 bcraa, 35 (1896), p. 112. 113 Brief kcm aan de minister, 10 oktober 1896: akcml, Leuven, g.c. xiv, 227; bcraa, 35 (1896), p. 112; bcl 1896, p. 458 (aannemer Émile Herpin, Jodoigne). In 1910 werd aan de kcm een rapport voorgelegd i.v.m. het gebruik van natuursteen, zie ‘Rapport sur le grès lédien’, in bcraa, 49 (1910), p. 353-395. Hierin komt de Sint-Pieterskerk aan bod (bouwperiode 1425-1460), met een verwijzing (p. 358) naar Van Even 1860, p. 335. 114 Brief gouverneur aan stadsbestuur, 30 april 1897; brief Frische aan gouverneur, 13 mei 1897; brief Langerock aan stadsbestuur, 19 mei 1897: sal-ma, 7689. 115 Brief kcm aan de minister, 10 oktober 1896: akcml, Leuven, g.c. xiv, 227; sal-ma, 7689; bcl 1896, p. 201. 116 Brief van de minister aan kcm, 10 juni 1897: akcml, Leuven, g.c. xiv, 227. 117 Brief kcm aan de minister, 3 maart 1897: akcml, Leuven, g.c. xiv, 229; bcraa, 36 (1897), p.75-76. Later werd gewezen op eventuele problemen bij hergebruik van parementstenen, die nog van voldoende kwaliteit moesten zijn om stabiel metselwerk te garanderen: bcraa, 37 (1898), p. 48-49. 118 Briefwisseling (1897): akcml, Leuven, g.c. xiv, 230 en 232. Einde 1897 werd hierover nogmaals gecorrespondeerd, naar aanleiding van de vaststelling dat voor de vervanging van parement stenen met onvoldoende dikte werden gebruikt die de stabiliteit niet duurzaam zouden garanderen, brief van de minister aan kcm, 17 december 1897: akcml, Leuven, g.c. xiv, 236.

93

a Afb. 19 a. Ontwerptekening voor de restauratie van vier traveeën van de zijkapellen in de zuidelijke kooromgang (kant Grote Markt). Pierre Langerock, 23 december 1900. © sal-ma, 7692

b b. Ontwerptekening voor de restauratie van vier traveeën van de lichtbeuk van het koor, de topgevels van de zijkapellen en de balustrades (kant Grote Markt). Pierre Langerock, 16 september 1901. © sal-ma, 7692

94

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

de plinten van de kranskapellen, de eerste kranskapel, twee traveeën van de lichtbeuk van het koor, de ‘crète’ (of vorstkam) van het koor, enkele dringende herstellingen van de daken en dakgoten, en tenslotte het maken van plaasterafgietsels (van architectuurdetails) door de Leuvense beeldhouwer Frantz Vermeylen (1857-1922).119 In maart-april 1898 keurde de kcm de uitgevoerde restauratiewerken van de tweede serie goed, te weten de tweede en derde kranskapel en bijhorende traveeën van de lichtbeuk van het koor. Bij een bezoek aan de werf hadden de afgevaardigden van de kcm, waaronder voorzitter Charles Lagasse de Locht (1845-1937) en Edmond Reusens, nieuw geplaatst parement laten verwijderen en vastgesteld dat alles correct was uitgevoerd met geschikt materiaal. De kcm vond het niet nodig hier nog verder op terug te komen en bevestigde haar vertrouwen in Langerock. Tijdens een werfbezoek van de kcm in maart 1899, in aanwezigheid van Langerock en provinciaal architect Valère Dumortier (1848-1903), allebei

briefwisselende leden van de kcm, kwam opnieuw het probleem van ‘gedeeltelijke restauratie’ versus ‘volledige reconstructie’ ter sprake. Langerock beklemtoonde nogmaals de slechte staat van de luchtbogen, zodanig in verval dat restauratie zonder sloop onmogelijk was. De kcm verklaarde zich akkoord met een reconstructie en voegde eraan toe dat de beslissing hierover aan de restauratie-architect kon worden overgelaten, waarmee ongetwijfeld het vertrouwen in Langerock nogmaals werd bevestigd.120 De derde serie werken – de vierde en vijfde kranskapel, links en rechts van het oratorium van Fiere Margriet, en de overeenkomstige lichtbeuk van het koor – werd in juni 1898 aanbesteed. De plannen werden in hetzelfde jaar door de kcm goedgekeurd.121 De vierde serie volgde in augustus 1899: het betreft de laatste kranskapellen, zes en zeven, kant Grote Markt. In mei-juni 1900 keurde de kcm het ontwerp goed: de sloop van de aan die kant aangebouwde huisjes was hiervoor noodzakelijk.122 Langerock diende in 1903 een verslag in over de uitgevoerde werken tussen 1898 en 1902: krans-

119 bcl 1897, p. 308-310. 120 Nota kcm, 11 maart 1899: akcml, Leuven, g.c. xiv (niet genummerd); bcraa, 38 (1899), p. 149. De kcm kondigde een plaatsbezoek aan op 14 april 1899, brief kcm aan de gouverneur, 6 april 1899: akcml, Leuven, g.c. xiv, 239. 121 Briefwisseling (1898): akcml, Leuven, g.c. xiv, 239 en 244. Voor de restauratie werd nu gebruik gemaakt zowel van Belgische Gobertange en Petit Granit (blauwe hardsteen) als van Franse Reffroy en Euville. 122 bcraa, 39 (1900), p. 144; 43 (1904), p. 409 (goedkeuring van de rekeningen in 1904). De derde (aannemer Dubie, Brussel) en de vierde serie (aannemer Fontaine, Gilly) werden respectievelijk in mei 1900 en juni 1905 definitief opgeleverd: sal-ma, 7690 en 7691; bcl 1898, p. 221, 350-352.

Afb. 20 De bebouwing tegen het koor (kant Grote Markt) met de sacristie in de hoek van het koor en het zuidportaal. Pierre Langerock, 21 november 1907. © sal-ma, 7692

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

95

a b Afb. 21 Twee ontwerptekeningen van een neogotisch gebouw met traptoren (a) achter een ‘aubette’/ kiosk (b), op de plaats waar later de sacristie en de laatste kapelaanshuisjes zullen gesloopt worden. Joris Helleputte, tussen 1884 en 1889. © ua ku Leuven, collectie Raymond Lemaire 1275/12/3 en 191

123 bcl 1903, p. 345-348. 124 bcraa, 44 (1905), p. 104 en 368; bcl, 1905, p. 368; bcl, 1911, p. 49. Zie ook: rapport aan de gemeenteraad, 25 april 1905; brief kerkfabriek aan stadsbestuur, 17 mei 1905; nota, 19 mei 1905: sal-ma, 7692. Ook plannen van de kerkfabriek om de kapittelzaal, naast het noordportaal, aan te besteden werden uitgesteld (brief Frische aan stadsbestuur, 20 april 1905); rapport ‘Section des finances et travaux publics’, 25 april 1905: sal-ma, 7695. 125 ‘Cahier des charges’ (Langerock), 16 september 1902; kb 7 oktober 1905; proces verbaal toewijzing (aannemer Van Boxmeer, Mechelen), 15 januari 1906; brief Frische aan het stadsbestuur (met akkoord van Langerock), 27 januari 1906; voorlopige oplevering 20 januari, 1909; definitieve oplevering, 11 augustus 1909: sal-ma, 7692. 126 Briefwisseling (1910-1913): sal-ma, 7692. In verband met de sacristie: brief kerkfabriek aan het stadsbestuur, 18 mei 1887, met een verwijzing naar de wet van 16 augustus 1824 betreffende de rooilijnen: sal-ma, 7680. De ontwerpschets en een geveltekening van Helleputte voor een nieuwe sacristie: ua, ku Leuven, Coll. R.L. 1275/12/3. 127 Nota Langerock: sal-ma, 7696. In hetzelfde archiefbestand zitten ook alle rekeningen betreffende de werken van 1847 en 1915. 128 Van Even 1860, p. 210; Van Even 1895/2001, p. 371.

96

kapellen vier tot en met zeven en de overeenkomstige traveeën van de lichtbeuk van de koorapsis, dakgoten en daken.123 Einde 1904 volgden plannen van Langerock voor een volgende reeks restauratiewerken, de vijfde serie: kroonlijsten, topgevels van de vier traveeën van de zijbeuk van het koor, met zijkapellen acht tot elf, en de overeenkomstige traveeën van de lichtbeuk. Het stadsbestuur besliste echter even te wachten met de aanbesteding en uitvoering van de werken: het heeft opnieuw te maken met de ‘kapelaanshuisjes’ op de Grote Markt, die nog niet allemaal gesloopt waren.124 In oktober 1905 werd de restauratie van de vier traveeën van de zuidelijke zijbeuk van het koor bij kb goedgekeurd en tussen 1906 en 1909 uitgevoerd.125 In augustus 1911 volgde een kb voor de zesde serie werken (tussen 1911 en 1913), de laatste die nog voor de Grote Oorlog en de verwoesting van Leuven werden gerealiseerd. De laatste werken – aan de vierde travee – werden vertraagd door de discussie over de sloop van de sacristie, in de hoek rechts van het zuidportaal, met rechtstreekse toegang tot de kerk. Van Joris Helleputte is een niet gedateerd ontwerp bekend voor een nieuwe, neogotische sacristie met torentje, vermoedelijk uit de late jaren 1880.126

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

Een ‘eindafrekening’ van Langerock uit 1912 maakt duidelijk dat voor de restauratie van het koor tussen 1893 en 1912 283.387,81 bf werd uitgegeven door het restauratiefonds, naast 188.032,22 bf voor de aankoop van de huisjes rond de kerk, op een totaal budget van 488.385 bf.127 Het resultaat beantwoordde ongetwijfeld aan de verwachtingen die Van Even al in 1860 had geuit en in 1895 herhaalde: ‘L’église brillera un jour de son éclat primitif, comme l’une des gloires les plus pures et plus incontestables de l’ancienne capitale du Brabant’ [Ooit zal de SintPieterskerk schitteren in zijn oorspronkelijke staat, als een der zuiverste en meest onbetwistbare hoogtepunten van de oude hoofdstad van Brabant].128

De Sint-Pieterskerk als eigentijdse restauratie

In een artikel van 1898 in Revue de l’Art Chrétien werd gewezen op de snelle vooruitgang van de conservatie- en restauratiewerken van het koor, met een uitvoerige bespreking waarin het gevonden evenwicht tussen ‘conservatie’ en ‘restauratie’ werd beklemtoond: ‘(…) een echte vooruitgang tegenover de meeste restauraties in België’. De architect had niet alleen zorgvuldig de architectuur gerespecteerd, maar ook de moed opgebracht een gedeelte van het oude bouwwerk intact te bewaren: ‘We zouden hem graag verder zien gaan op die weg, niet alleen oude stenen op hun plaats laten (wat hij met enige schroom deed, en alleen die stenen die nog zo goed als nieuw zijn), maar zelfs zwart geworden stenen met verweerde, lichtjes afgebroken randen: het uitzicht van het monument zou erbij winnen’.129 De veroudering, inherent aan oude monumenten, moest bewaard en zichtbaar blijven. Het werk van Langerock ‘getuigt van een nieuwe ontwikkeling in de monumentenzorg’, uitgesproken conserverend, op voorwaarde althans dat ‘die tendens het zou halen vóór alles gerestaureerd wordt’.130 Dit sluit aan bij de denkbeelden over ‘conservatie’ en ‘restauratie’ die rond de eeuwwisseling werden ontwikkeld door Joseph Nève (1857-1940), Louis Cloquet (1849-1920) en een aantal vooraanstaande leden van de kcm onder wie Karel Buls (1837-1914) en Hippolyte Fierens-Gevaert (1870-1926). In deze opvattingen over conservatie-restauratie wordt het monument ‘als drager van historische informatie’ beschouwd, als materiële of archeologische bron voor de historische kennis van het gebouw, en die als dusdanig maximaal bewaard dient te worden, met voorts een minimale vervanging van verweerd (historisch) materiaal en reconstructie met nieuw materiaal, en dat slechts na een grondige studie en evaluatie van de bewaringstoestand. Tegenover deze ‘conserverende restauratie’, die al in het midden van de eeuw door James Weale was verdedigd binnen de kcm, stonden echter nog steeds de architecten-

restaurateurs, die het monument als een onvoltooid en onvolmaakt project beschouwden dat zijn ‘integriteit (stijleenheid) dient te herwinnen om tot model te worden verheven’.131 Rond 1900 ontstond een theoretische consensus met betrekking tot een ‘conserverende restauratie’, alhoewel in de praktijk ‘nooit voorheen zo talrijke voorstellen tot reconstructie en voltooiing van monumenten, een herschepping van de historische architectuur, werden opgemaakt en in bepaalde gevallen doorgevoerd’.132 Dat blijkt ook uit de latere ‘voltooiende’ ingrepen van Langerock – al door Helleputte bedacht – tijdens het verdere verloop van de werken in Leuven, tot aan de Eerste Wereldoorlog, én met goedkeuring van de kcm. Niet alleen werden de luchtbogen van het koor verder grotendeels ontmanteld en gereconstrueerd, ze werden ook van hogels met opkrullend bladwerk voorzien; de luchtboogstoelen bovenop de steunberen werden verhoogd of verdubbeld en voorzien van pinakels, versierd met beeldnissen en afgedekt door zadeldaken met hogels.133 Venstertraceringen met monelen en maaswerk werden gerestaureerd of aangevuld. De lichtbeuk en de straalkapellen van het koor werden bekroond met een stenen balustrade met opengewerkt maaswerk en pinakels. Het is niet onwaarschijnlijk dat al deze aanvullingen niet alleen uitsluitend esthetisch en artistiek bedoeld waren, maar ook bedacht vanuit constructief oogpunt om door een verzwaring van de verticale lasten van de lichtbeukwanden en van de steunberen van het koor de zijwaartse drukkrachten van dakstoel en gewelven maximaal te neutraliseren. Men ging ook ‘voltooiing’ niet uit de weg, het uiteindelijk afwerken van wat als het oorspronkelijk concept van het gotische bouwwerk werd beschouwd, naar de plannen van Sulpitius van Vorst, Matheus de Layens en Joost Metsys, en vervolgens nooit werd gerealiseerd of ooit uitgevoerd maar in de loop van de eeuwen deels was verdwenen.

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

129 rac, 41 (1898), p. 261; Maes e.a. 1998, deel 2, p. 114. 130 rac, 41 (1898), p. 262. Langerock restaureerde in de periode 1899-1920 onder meer het paleis van de Grote Raad in Mechelen, de Sint-Walburgakerk in Oudenaarde, de Sint-Ursmaruskerk in Binche en de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Aarschot. 131 Stynen 1998, p. 203. 132 Stynen 1998, p. 207. Zie ook de ‘voltooiende’ restauratie van het Paleis van de Grote Raad in Mechelen (1911-1912), naar het ontwerp van de Mechelse stadsarchitect Philippe Van Boxmeer (1863-1955) en Pierre Langerock; van de Onze-Lieve-VrouweZavelkerk in Brussel (1870-1912) door opeenvolgend Auguste Schoy (1838-1885), Jules-Jacques van Ysendijck (1836-1901) en zijn zoon Maurice (1868-1941), en van het Broodhuis of ‘Maison du Roi’ op de Brusselse Grote Markt (1873-1895) naar een ontwerp van Pierre-Victor Jamaer (1825-1902). 133 Volgens Geleyns kwamen pinakels op steunberen oorspronkelijk niet voor in Brabant, maar zijn ze het resultaat van negentiende- en twintigste-eeuwse restauraties: Geleyns 2009, p. 199.

97

Een stand van zaken aan de vooravond van de Grote Oorlog Nog in februari 1913 werd door de gemeenteraad een eerste reeks werken voor de restauratie van het interieur goedgekeurd.134 In juli-augustus 1913 keurde de kcml135 verdere plannen goed voor de restauratie, naar het ontwerp van Langerock. Voorwaarde was dat bij de uitvoering zou rekening gehouden worden met volgende wensen van de Commissie: het slopen van het torentje van de gotische sacristie en het kapittelhuis aan de kant van het Margarethaplein, het behoud van de huidige klokkentoren – bedoeld wordt de barokke vieringtoren van 1727136 – en het afkappen van de muren en ontpleisteren van de gewelven, althans een proefuitvoering in één travee. Het behoud van de vieringtoren wijst op het verlaten van het idee van stijleenheid als doelstelling bij restauraties, waarbij lange tijd post-gotische elementen in gotische bouwwerken werden verwijderd. In een verslag van de werkzaamheden in Brabant, gedateerd 27 oktober 1913,137 maakte de kcml een stand van zaken op. i.v.m. de restauratie van de Sint-Pieterskerk, onder leiding van Langerock en Frische, die goed opschoot. Ze loofde unaniem ‘le très réel mérite des projets élaborés’ [de zeer wezenlijke verdienste van de uitgewerkte projecten] van Langerock, ook al bleef er onenigheid in verband met de vieringtoren. De kcml adviseerde de toren te bewaren: hij maakte wel geen deel uit van het oorspronkelijke (gotische) gebouw maar was er zodanig in geïntegreerd dat het verdwijnen ervan het gebouw zou ontsieren of verminken’.138 Er werd gehoopt dat ook de oproep van de kcml en de provinciale briefwisselende leden voor de restauratie van de westgevel, in functie van de sanering van het slachthuiskwartier, gehoord zou worden door de hogere overheden die ‘de laatste opofferingen voor het herstel van dit beroemde monument ter harte moesten nemen.’139

134 bcl 1913, p. 20. 135 Zie noot 1 in verband met de uitbreiding van de bevoegdheden van de kcm in 1912, vervolgens kcml genoemd. 136 Brughmans 1937; Deneffe 1987. Zie bijdrage Gilbert Huybens & Yves Vanhellemont, p. 60. 137 bcraa, 52 (1913), p. 514-519. 138 bcraa, 52 (1913), p. 516. 139 bcraa, 52 (1913), p. 516. 140 Lagasse de Locht & Saintenoy 1914. 141 bcraa, 53 (1914), p. 254. 142 Huybens 2016, p. 64-65. 143 bcl1914, p. 422. De leden van de ‘rooilijncommissie’ waren: architect Vital Vingeroedt, beeldhouwer Frantz Vermeylen, de professoren Armand Thiéry en Raymond Lemaire en dienstdoend burgemeester Alfred Nerinckx: Uyttenhove en Celis, 1991. Het stadsbestuur werd van eind augustus 1914 tot eind januari 1915 waargenomen door het zogenaamde ‘Comité des notables’: Huybens 2014c. 144 Brief kerkfabriek aan ‘Comité des notables’, 1 december 1914: sal-ma, 7695a. 145 Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. 58 en 60.

98

Op 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen, het begin van de Grote Oorlog. De kcml vergaderde een laatste maal op 22 augustus 1914 om vervolgens verlof te nemen tot 3 oktober. Juist dan werd Leuven zwaar geteisterd door de brand in de nacht van 25 op 26 augustus, met vernietigende gevolgen voor de Sint-Pieterskerk. Het dak brandde volledig uit met grote schade voor de gewelven en het kerkinterieur, in het koor en aan de kant van de Grote Markt en de westbouw. Daarbij ging ook de achttiende-eeuwse vieringtoren met beiaard verloren. In oktober 1914 werd bij de minister van Justitie aangedrongen om de vernielde kerken te voorzien van een voorlopig dak, om ze te beschermen tegen het slechte weer. Voorzitter Charles Lagasse de Locht en architect Paul Saintenoy (1862-1952)

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

publiceerden voor het einde van 1914 al een uitvoerig rapport waarin de grote lijnen van de wederopbouw werden vastgelegd.140 Verwijzend naar onder andere de Grote Markt in Leuven pleitten zij voor de wederopbouw van ‘ces admirables ensembles’ en drongen aan op strikte bouwvoorschriften om eigenaars te beletten deze te ‘verknoeien’.141 Al tijdens de gemeenteraad van zaterdag 10 oktober 1914, amper zes weken na de brand en in aanwezigheid van het ‘Comité des notables’ onder leiding van plaatsvervangend burgemeester prof. Alfred Nerincx (1872-1943),142 werd meteen een duidelijke visie naar voor geschoven met betrekking tot de wederopbouw. Die moest ‘met ruimdenkendheid’ benaderd worden: ‘wat de situatie toeliet en de noden van het moderne leven ook vereisten’. Men wou duidelijk gebruik maken van de vernieling van de stad om lang gekoesterde dromen in verband met de modernisering ervan – vooral wat het verkeer betreft – te realiseren. Er werd een ‘rooilijncommissie’ opgericht en een veertiental dagen later lag al een eerste voorstel voor de omgeving van de Sint-Pieterskerk op tafel.143 Einde 1914 schreef de kerkfabriek in een brief aan het ‘Comité des notables’ dat sinds de brand ernstig werk werd geleverd door kanunnik Armand Thiéry (1868-1955) en architect Joseph Piscador (1866-1928): dankzij hun ervaring en de onmiddellijke uitvoering van werken om de ruïne te beschermen, zouden de kosten van de wederopbouw veel beperkter kunnen blijven.144 Er werd een voorlopig dak geplaatst en het interieur werd ontruimd, de restauratiewerken zouden in 1921 hernemen en voltooid worden in 1928, onder leiding van architect Léon Govaerts (1860-1930)145 en onder toezicht van stadsarchitect Marcel Lens (1890-1949), de opvolger van Frische.

a

b

c

d

e f Afb. 22 a. Het koor anno 1865 gefotografeerd door Edmond Fierlants. b.-e. Aan de hand van oude prentbriefkaarten geven we de voortgang van de restauratiewerken van het koor tussen 1895 en 1912; f. de laatste travee van het koor, naast het zuidtransept, kwam vrij na de afbraak in 1910 van de sacristie achter het grote huis. © sal, collecties foto’s

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

99

Afb. 23 Ontwerp voor renovatie van de bebouwing rond het zuidportaal, met een patio links en het behoud van de kapelaanshuisjes rechts. Josef Stübben, 1907-1909. Deutsche Bauzeitung, 45, nr. 83 (18 oktober 1911), tussen p. 713-714

Epiloog: monumentenzorg en stedenbouw, stad en architectuur Afb. 24 Resatauratiewerken in de vroege jaren twintig met het herstel van het dak en de bouw van een nieuwe kruisingstoren. © sal, collecties foto’s

100

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

Kunsthistoricus Herman Stynen (1951-1999) plaatste de opvattingen over ‘conservatie – restauratie – voltooiing’ van rond de eeuwwisseling in de context van ‘een veralgemeende tendens naar een ‘vieux-neuf ’-aanpak voor nieuw op te richten gebouwen’.145 ‘Historiserend bouwen’ zou ook in Leuven de wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog kleuren. De eerdere restauratiecampagnes van de Sint-Pieterskerk passen daar naadloos in, met het vrijmaken en de restauratie van het koor, in functie van het zicht vanuit de Statiestraat en vanop de Grote Markt, en van de westgevel tegenover de nieuw aangelegde Wandelingenstraat naar de Lei. Sinds 1912 was de kcml ook bevoegd voor historische stedelijke en natuurlijke landschappen. Ze kreeg ook nieuwe infrastructuurwerken en nieuwbouwprojecten in een historische context voorgelegd ‘die rechtstreeks of onrechtstreeks esthetische vragen raken’.146 Monumentenzorg werd ook een

probleem van stedenbouw en stadsontwikkeling, van ruimtelijke planning en ordening. Tegelijkertijd werd stadsontwikkeling niet langer meer gezien vanuit uitsluitend hygiënisch standpunt – stadssanering – en verkeerstechnisch, maar vooral vanuit stadsesthetisch oogpunt, volgens de principes van ‘l’esthétique urbaine’, waarin monumenten haast vanzelfsprekend een belangrijke plaats hadden. Al in 1904 publiceerde ingenieur-architect Vital Vingeroedt (1871-1955) een ‘stadsesthetische’ verantwoording voor het vrijmaken van de Sint-Pieterskerk.147 In 1909 legde Frische een onteigenings- en rooilijnplan voor de omgeving van de Sint-Pieterskerk vast, naar aanleiding van de sanering van de slachthuiswijk, met de aanleg van een kerkplein en een brede laan tot aan de Lei. Het stadsbestuur besliste vervolgens dit voorstel voor te leggen aan de Duitse stedenbouwkundige Josef Stübben (18451936).148 Het resultaat was een voorstel van Stübben zelf dat, zoals door het schepencollege was gevraagd, een kritische benadering van het ontwerp van Frische was, maar de grote lijnen ervan overnam. Zijn ontwerp is – in een reeks prachtige perspectieftekeningen – architecturaal en stadsesthetisch uitgewerkt. De projecten van Vingeroedt en Stübben werden vervolgens door Karel Buls, gewezen burgemeester van Brussel en belangrijk Belgisch theoreticus van de stadsesthetiek, verder bestudeerd. Hij gebruikte Leuven als een casus – naast de Sint-Goedelekathedraal in Brussel en de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen – om zijn denkbeelden te verduidelijken, vooral in verband met

het vrijmaken van kerken in historische stadscentra.149 Toen Edward Van Even in 1895 in zijn opus magnum terugkeek op bijna een halve eeuw restauratiegeschiedenis had hij het niet alleen over inspanningen die geleverd zijn wat monumentenzorg betreft – het werk van Lavergne, Frische, Helleputte en Langerock – maar wees hij des te uitdrukkelijker op het nieuwe en moderne stadsbeeld in ontwikkeling: ‘een nieuwe stad naast de oude’, met nieuwe monumenten die de stad ‘verfraaien’, met een goede infrastructuur, ‘hygiënisch en mooier’. Hiermee verwijst hij ongetwijfeld naar de aanleg van de Statiestraat en de nieuwe of vernieuwde wijken errond. ‘Onze stad was ooit een sombere, triestige en smerige stad waar nooit iets hersteld werd. Monumenten werden ruïnes. Maar we hebben ook de vernieuwing van de stad meegemaakt. Sinds zestig jaar is de stad op alle vlakken veranderd: een stad van 41.000 inwoners niet alleen gesierd met oude monumenten maar ook met moderne van een onweerlegbare artistieke waarde’.150 De hele stad komt in beeld, met de monumenten als belangrijke ankerplaatsen, restauratiewerken zouden voortaan deel uitmaken van ‘travaux d’utilité, d’hygiène et d’embellissement’ [werken van nut, hygiëne en verfraaiing] en van een eigentijdse stedenbouwkundige ontwikkeling. De wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog werd de uitgelezen kans om dit moderniseringsproject te beëindigen: de voltooiing van de (eerste grote) restauratie van de Sint-Pieterskerk zou hierin een betekenisvolle rol blijven spelen.

146 Stynen 1998, p. 207. 147 kb 29 mei 1912, art. 1, par. 13; Stynen 1998, p. 313-314. 148 Vingeroedt 1904a en 1904b. 149 Josef Stübben was stadsarchitect in Aken (1876-1881) en Keulen (1881-1898), en ‘Geheimer Oberbaurat’ in Berlijn (1904-1920). Hij was van grote invloed op de discussies binnen de kcm en de uitbreiding van haar bevoegdheid naar o.a. stadslandschappen in 1912: Stübben 1890; Stübben-Buls 1895; Stübben 1911: Stynen 1998, p. 216-218. 150 Het Brabantse comité van briefwisselende leden van de kcm formuleerde in 1911 op de algemene vergadering van de kcm een voorstel bij monde van de Brusselse architect Jules Brunfaut (1852-1942), onder de titel ‘L’esthétique urbaine’: Stübben 1911; Buls 1910 en 1914; Uyttenhove & Celis 1991, p. 25-29; Stynen 1998, p. 219. 151 Van Even 1895/2001, p. xiv en xvi: opdracht ‘au conseil municipal de Louvain’ en ‘préface’.

Afb. 25 Een prentbriefkaart voor fondsenwerving voor het herstel van de kerk (1928). Leuven, privéverzameling

De restauratiegeschiedenis 1851–1914

101

Luc Verpoest

De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw

1 Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. 65. 2 Van Even 1886, p. 110. De toestand werd door Van Even als bijzonder dramatisch beschouwd: de gevel had erg geleden onder slechte weersomstandigheden, met scheuren en barsten tot gevolg, de pinakels van de steunberen waren verdwenen en een baldakijn en beelden zwaar aangetast. De auteur gaat uitvoerig in op de iconologie van de gevel (inscripties en sculpturen): ibid., 113-114.

In 1871 werd naar aanleiding van de voltooiing van de Statiestraat, nu Bondgenotenlaan, beslist de huisjes rond het koor van de Sint-Pieterskerk te slopen.1 Volgens Edward Van Even was er ook sprake van de kleine gebedsruimte van Fiere Margriet, gelegen tussen de derde en de vierde straalkapel, af te breken. Het plan ging niet door.2 In 1878 ontstond opnieuw opschudding in verband met de mogelijke sloop van de gevel van de kapel. Het ontlokte van de kant van de Konink-

lijke Commissie voor Monumenten (kcm) en op aangeven van de Leuvense historicus Charles Piot (1812-1899) de reactie dat ‘met restauratie blijkbaar de volledige reconstructie werd bedoeld’. Van Even voegde er in 1886 aan toe dat die noodzakelijk was: men kon zich niet beperken tot ‘de restauratie van verweerde onderdelen’. Bij de ‘sloop’ – wellicht eerder een ontmanteling – van de gevel in november 1878 werd vastgesteld dat de oorspronkelijke aannemer alleen Gobertangesteen had gebruikt maar,

a Afb. 1 a. Ontwerptekening van Eugène Frische voor de restauratie van de gevel van de Fiere Margrietkapel (tekening toegevoegd aan KB 27 december 1884). © sal-ma, 7683

102

b b. De huidige gevel van de Fiere Margrietkapel. © Foto Raoul Daniels

De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw

voor de sculpturen, ook een zachte Avesnessteen. Bovendien was de mortel van slechte kwaliteit.3 Stadsarchitect Eugène Frische (1850-1919) verdedigde de noodzaak van afbraak en reconstructie ‘zowel uit het oogpunt van de veiligheid van de arbeiders als vanuit archeologische overwegingen’.4 Uit de studie van een verloren gegaan zeventiende-eeuws schilderij (ca. 1650) bleek namelijk dat de gevel grondig was gewijzigd door werken die na 1722 waren uitgevoerd. De kapel was oorspronkelijk alleen maar toegankelijk via een buitendeur aan de Hooimarkt, nu Rector De Somerplein. Die werd in 1722 dichtgemetseld. Sindsdien was de kapel bereikbaar via de ‘Capella Sanctae Maria in parvo choro’ in de apsis van de kerk.5 Begin 1879 diende Frische een opmeting van de huidige toestand en een reconstructietekening van de situatie van omstreeks 1650 in bij de kcm om uit te maken of het niet aangewezen zou zijn de kapel in haar originele toestand te herstellen. In een brief aan het stadsbestuur liet Frische weten dat in de kcm werd beraadslaagd over de vraag of het oratorium al dan niet moest behouden blijven. ‘Op artistiek en archeologisch vlak is het antwoord negatief ’, stelde de kcm want ‘de kapel is een toevoeging die niet meer reden van bestaan heeft dan de huisjes die al werden gesloopt’. Enigszins denigrerend werd eraan toegevoegd dat ‘het verband met de heilige toch wel heel ver weg is gezien de kapel pas lang na de dood van de heldin is gebouwd en dat bijgevolg geen enkele levensdaad van haar er heeft kunnen plaats-

grijpen’. In een brief aan de kerkfabriek verdedigde het schepencollege vervolgens de sloop omwille van een gebrek aan stijleenheid met het kerkgebouw: de kapel was immers in 1535 gebouwd, meer dan honderd jaar na de kerk. De kerkfabriek besliste evenwel de kapel te behouden: ze was gebouwd op het moment dat de kerk nog niet voltooid was ‘en men kan aannemen dat de architecten van toen, die de architectuur van de kerk scrupuleus respecteerden, en die wat dat betreft een bekwaamheid hadden die we nu missen, niet van oordeel waren dat de kapel tegen de stijl van de kerk inging’. Naast deze ‘puur archeologische bedenkingen’ hanteerde de kerkfabriek ook ‘religieuze en historische redenen’: de verering van Fiere Margriet kende immers een lange traditie en ‘het is onze plicht de herinnering eraan en de cultus die ermee verbonden is te beschermen.’6 In 1881 legde Frische aan het stadsbestuur een ontwerptekening voor, waarin de huidige toestand van de kapel behouden bleef, maar dan zonder herstel van de deuropening naar de Hooimarkt. De topgevel van het oratorium moest wel gerestaureerd worden. Daarvoor moest een beroep gedaan worden op een goed ‘modeleur’ om modellen voor de pinakels te maken. Frische stelde Pierre Goyers (1819-1899) voor.7 Het jaar daarop werd, onder impuls van Piot en Van Even, de discussie over de stijl van de reconstructie hernomen.8 Van Even bezorgde de kcm een opmerkelijk voorstel – ‘à lui rendre son aspect primitif’ [om het (oratorium)

3 Nota kcm, 12 februari 1879: akcml, Leuven, G.C. xiv, 92; Van Even 1886, p. 111. 4 Nota kcm, 7 maart 1879, met de niet bewaarde plannen: akcml, Leuven, G.C. xiv, 95. 5 Van Even 1886, p. 102. 6 Briefwisseling (1879): sal-ma, 7683. 7 Brief Frische aan stadsbestuur, 15 september 1881: sal-ma, 7683. De Leuvense beeldhouwersfamilie Goyers speelde een belangrijke rol in de neogotische beeldhouwkunst in de negentiende eeuw. Over Pierre Goyers, in verband met het maken van afgietsels, zie Van Even 1886, p. 111. 8 Brief Piot aan kcm, 7 februari 1882: akcml, Leuven, G.C. xiv, 140.

ter . ere[n] . van . Fiere . Margrietke | heeft . Merte[n] . de . bock . dit . werck | doe[n] . make[n] . ee[n] . viscoper . van | Antwerpe[n] . en[de] . ee[n] . ghebore[n] | poerter . va[n] . Loeven . sterf | a° 1535 . 8 octob[er]

c c. Centraal op de gevel van de kapel staan het beeldje van de volksheilige en, tussen de twee ramen, de gedenksteen met de naam van de schenker. © Foto Raoul Daniels

De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw

103

a Afb. 2 Van het verdwenen zeventiende-eeuwse schilderij met zicht op de Grote Markt, het stadhuis en de Sint-Pieterskerk, maakte Alphonse Jacobs (1847-1891) een tekening. De gevel van de Fiere Margrietkapel (a) verschilt met de versie (b) van Edward Van Even. Leuven, privéverzameling m Leuven, LP/476. Van Even 1860, tussen p. 238-239

9 Brief Van Even aan kcm, 31 juli 1882: akcml, Leuven, G.C. xiv, 147; Van Even 1886, p. 112. 10 Brief kcm aan Frische, 19 augustus 1882: akcml, Leuven, G.C. xiv, 148. 11 Briefwisseling (1882-1884): akcml, Leuven, G.C. xiv, 149, 153, 156 en 157; salma, 7683. 12 Briefwisseling (1884): akcml, Leuven, G.C. xiv, 158 en 160; bcraa, 23 (1884), p. 208. De restauratiewerken werden beslist bij kb van 27 december 1884 (met ontwerp Frische): sal-ma, 7683. 13 Van Even 1886, p. 111-112, met een verwijzing naar zijn verslag aan de kcm van 21 januari 1882. 14 Van Even 1886, p. 108 en 109. Van Even verwijst naar de viering van de zeshonderdste verjaardag in 1825 van het overlijden van de Fiere Margriet. 15 Van Even 1886, p. 112. 16 Van Even 1886, p. 112 en 114. De gevel werd opnieuw uitgevoerd in Gobertange, de beeldnis in Rochefort.

104

in zijn vroegste staat te herstellen] – op basis van het eerder genoemde schilderij waaraan hij de tekening van de kapel ontleende (afb. 2).9 De kcm nodigde Frische uit zijn plannen toe te lichten, echter met een aantal voorafgaande opmerkingen: beeldnis, pilasters en bekroning van de gevel waren te zwaar, de ijzeren staven voor de twee grote ramen werden best niet vervangen door monelen in natuursteen, de koppen van de engelen waren te modern.10 Begin 1884 werd Frische samen met Van Even ontvangen op een vergadering met de kcm. Van Even had al eerder aan de kcm gevraagd of Frische wel degelijk aan de opmerkingen over het ontwerp gevolg had gegeven.11 Uiteindelijk keurde de kcm in 1884 het ontwerp van Frische goed, mits een aantal wijzigingen: de ‘fleuron’ (kruisbloem) op de topgevel moest een derde kleiner en de pinakels moesten massiever en korter, met een bredere basis. De beslissing werd door de kcm ook rechtstreeks aan Van Even meegedeeld, wat wijst op zijn erkenning als expert en een bevestiging van zijn rol in het debat.12 Wat het interieur van het oratorium betreft stemde de kcm ermee in alle achttiende-eeuwse aanpassingen te doen verdwijnen en terug te keren naar de ‘primitieve’ toestand van omstreeks 1535.13 Stoorde zij zich vooral aan de rococo-decoratie van het oratorium, toch stelde zij voor om die, na een eventuele afbraak, te bewaren vanwege het historische belang,

hetgeen door Van Even werd beklemtoond.14 De kcm vroeg het herstel van de oorspronkelijke buitendeur, maar tenslotte werd de achttiendeeeuwse toestand behouden om de kosten te drukken. Stijleenheid was niet langer vereist. Wel werden de ijzeren staven voor de ramen – een achttiendeeeuwse ingreep –vervangen door gotische raamtraceringen in natuursteen.15 De werken werden in 1885 uitgevoerd. De kcm was lovend over het resultaat, zowel voor wat de stilistische keuze als de uitvoering betreft: een flamboyante laat-gotiek, enigszins gemilderd door de opkomst van de renaissance vanaf circa 1535, de periode waarin het oratorium was gebouwd. De restauratie was in handen van het bedrijf van de weduwe Van Weverenbergh en meestergast ‘tailleur de pierres’ Antoine-Joseph Goes (1847-1925). Het beeldje van de volksheilige in de gevelnis werd geleverd doorde Leuvense beeldhouwer Victor Petré (1833-1909). Naar het oordeel van Van Even ‘getuigde(n) de steenhouwer(s) van een echte handigheid’ en ‘geeft de beeldhouwer blijk van bekwaamheid’.16

Afb. 3 Binnenzicht van de kleine achttiende-eeuwse kapel met het reliekschrijn en de vermeende wijnkruik van de Leuvense volksheilige Fiere Margriet. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw

b

De verbouwing van de Fiere Margrietkapel in de negentiende eeuw

105

Annelies Vercruysse

De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk

Restauratievisies door de eeuwen heen

1 Zie bijdragen Luc Verpoest, p. 76 en Anna Bergmans, p. 356. 2 Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. 60.

De restauratiewerken in de Sint-Pieterskerk weerspiegelen de evolutie van de restauratiepraktijk gedurende de voorbije 150 jaar. Terwijl in de negentiende eeuw de nadruk lag op de herwaardering van het authentieke materiaal, was de aanpak in de twintigste eeuw eerder ‘hard’. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw heerst een ‘zachtere’, conserverende houding. De eerste restauraties vonden plaats in de tweede helft van de negentiende eeuw. Op gezag van stadsarchivaris Edward Van Even werd het historische pakket van kalklagen verwijderd, zodat de originele profileringen van het beeldhouwwerk beter tot hun recht kwamen. De dunne vliesbepleistering op wanden en gewelven werd afgekapt, waardoor onder meer de zestiende-eeuwse schilderingen, die nog steeds bewaard zijn gebleven, ontdekt werden.1 Een tweede belangrijke periode in de restauratie-

Afb. 1 a. De Sint-Pieterskerk (kant Margarethaplein) na de brand van augustus 1914. © kik-irpa

106

De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk

geschiedenis omvat het herstellen van de oorlogsschade, veroorzaakt tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. In de jaren 1924-1930 werd een eerste restauratie uitgevoerd om de schade aan de westbouw en het zuidelijke transept te herstellen. Ook de dakconstructie, die was afgebrand tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd daarbij volledig vernieuwd met voor die tijd moderne materialen, zoals staal en beton.2 Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kerk opnieuw geteisterd. De noordelijke dwarsbeuk, de sacristie, de kapittelzaal en de gewelven van het koor en de kooromgang werden heropgebouwd in de periode 1954-1963. In dezelfde periode werd ook een verwarmingsinstallatie geplaatst, waarbij funderingen van de romaanse kerk blootgelegd werden. De tussen 1924 en 1963 uitgevoerde werken beperkten zich tot het herstellen van de oorlogsschade. De natuurlijke verwering, die eigen is aan eeuwenoude

b. Na het bombardement van mei 1944. © kik-irpa

Afb. 2

Plan met faseringen exterieur en interieur.

De uitvoering materialen, werd daarbij niet opgeknapt. Tegen 1980 bleek een doorgedreven restauratie noodzakelijk. In de periode 1986-1992 werd onder leiding van architect Frans Vandendael (1898-1967) de westbouw gerestaureerd, en in de jaren 1994-1998 volgde het koor. Zowel het interieur als de gevels en de daken van de westbouw en het koor werden onder handen genomen conform de toen heersende restauratievisie. Het koor en de westbouw zijn typische voorbeelden van de ‘harde’ restauratiepraktijk die kenmerkend was aan het einde van de twintigste eeuw. De natuurstenen muren van het interieur werden gezandstraald, waardoor een deel van het originele natuursteenoppervlak verloren ging. De zones met waardevolle muur- en gewelfschilderingen werden beschermd met Japans papier, zodat ze in een latere fase gerestaureerd zouden kunnen worden. De voegen werden integraal vernieuwd, waardoor het parement in de westbouw en het koor een uniformer uiterlijk kreeg dan in de rest van de kerk vóór de interieurrestauratie. In 2002 werd in samenspraak met het toenmalige bestuur van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen – nu Agentschap Onroerend Erfgoed – het plan opgesteld om de kerk met behulp van een meerjarenpremie in een periode van tien jaar te restaureren (2004-2014). In overleg met de kerkfabriek en Museum m werd vastgelegd elk jaar één deel van de kerk te restaureren, zodat de kerk tijdens de werken in gebruik kon blijven. Op basis van ondervindingen tijdens de werken moest de planning gaandeweg worden bijgestuurd, waardoor de werken uiteindelijk in 2019 konden worden afgerond.

Er werd niet alleen een meerjarenplan opgesteld voor de werken die uitgevoerd moesten worden, maar ook voor de vooronderzoeken die nodig waren om een dergelijke restauratie op een historisch verantwoorde en wetenschappelijke wijze te onderbouwen. Dit plan startte met de restauratie van het exterieur. Tussen 2004 en 2011 werden de daken, de gevels en de bestaande glasramen gerestaureerd en de eerste vooronderzoeken van het interieur uitgevoerd, ter voorbereiding van de effectieve restauratie. Nadat de buitenschil volledig in ere hersteld was, kon met het interieur worden gestart. In eerste instantie werden de systemen voor beveiliging, elektriciteit, verlichting en verwarming vernieuwd. Daarna werden allerhande vooronderzoeken uitgevoerd om een gefundeerde basis te hebben voor de verschillende restauratie-opties.

De interieurrestauratie werd opgesplitst in verschillende fases, en elke fase in loten volgens een specialiteit. Om steeds een zo geschikt mogelijke uitvoerder te vinden, werden afzonderlijke aanbestedingen uitgeschreven voor de restauratie van gewelfschilderingen, kunstpatrimonium enz. Aanbestedingen voor dergelijke gespecialiseerde restauraties werden immers beoordeeld op basis van de kennis en de visie van de restaurateur, zodat de opdracht niet automatisch aan de goedkoopste inschrijver werd gegund, maar wel aan de best gekwalificeerde (zie p. 109).

De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk

107

a Afb. 3 a. Detailfoto van natuursteenparement vóór de restauratie.

Vooronderzoeken proberen zoveel mogelijk informatie in kaart te brengen om de juiste werken te kunnen voorzien in het lastenboek. Ze worden meestal op een beperkte zone uitgevoerd en vervolgens geëxtrapoleerd naar een grotere zone. De onderzoeken waren gericht op de gewelfschilderingen, de natuurstenen binnenmuren en de restauratie van het kunstpatrimonium in ruime zin. Een van de grote vragen waarop de vooronderzoeken een antwoord moesten bieden, was de afwerking van het nog niet gereinigde natuurstenen binnenparement. De binnenmuren bestaan hoofdzakelijk uit ledesteen, die in de middeleeuwen met zeer dunne voegen is geplaatst. In de loop van de twintigste eeuw werden herstellingen uitgevoerd met cementmortel, die als zeer storend werden ervaren omdat er een soort van zebra-effect ontstond: witte stenen, afgewisseld met grijze voegen. Een van de restauratie-opties was om alle storende voegen te verwijderen en te vervangen door een kalkvoeg die de kleur van de natuursteen optimaal benadert. Op die manier kan een zo homogeen mogelijk uiterlijk gecreëerd worden. Deze bijzonder drastische ingreep, die aan het einde van de twintigste eeuw ook werd gebruikt voor het koor en de westbouw, veroorzaakt echter veel schade aan de natuursteen. De stad, als bouwheer, vond dat er geopteerd moest worden voor een ‘zachtere’ en meer reversibele aanpak, die wel aansloot bij het reeds gerestaureerde koor en de westbouw. In 2012 werd een proefrestauratie uitgevoerd en werden een aantal zachtere restauratietechnieken getest. De proefrestauratie werd uitgevoerd in het noordtransept, naast de weekkapel. Zij beoogde een maximale uniformi-

108

De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk

b b. Stalen van de kalklazuur met verschillende dekking. © Foto’s Annelies Vercruysse

teit van het binnenparement, zonder de historische sporen uit te wissen. Door het natuursteenparement alleen te reinigen, zou een aantal problemen echter onopgelost blijven. De heterogeniteit van het parement, veroorzaakt door verdonkerde cementinvullingen en -voegen, zou ook na de reiniging blijven contrasteren met de natuursteen. Uiteindelijk werd geopteerd voor een reiniging met latexpasta om het opgehoopte stof te verwijderen, het herstellen van loszittende en ontbrekende voegen, het herstellen van de natuursteen en een afwerking met kalklazuur (een mengsel van water, luchtkalk, tylose en natuurlijke pigmenten). Daarbij werd vooral aandacht besteed aan transparantie. Het was belangrijk dat het interieur een uniform uiterlijk kreeg, zonder het effect van bepleistering. De natuursteen en de voegen mochten nog steeds waarneembaar zijn. Bovendien was deze optie volledig reversibel. De nog aanwezige sporen van historische afwerkingslagen werden maximaal geconsolideerd en geïntegreerd. Met deze methode is gekozen voor een zo eenvormig mogelijk uiterlijk van het interieur, zonder de historische sporen uit te wissen, en dat toch aansluit bij het hard gerestaureerde koor en de westbouw. De evolutie in restauratieaanpak is ook te merken bij de restauratie van de gewelfschilderingen. In het begin van de eenentwintigste eeuw werden bijvoorbeeld de gewelfschilderingen van het schip gereconstrueerd omdat ze in bijzonder slechte staat verkeerden. Anno 2018 gebeurde de restauratie ‘eerlijker’, waarbij duidelijk zichtbaar werd gelaten wat origineel is en wat werd toegevoegd. Waar de tekeningen volledig verdwenen zijn, werden subtiele

3 Zie bijdrage Karin Keutgens, p. 372-373. 4 Zie bijdrage Marjan Debaene, p. 271.

Afb. 4 Restauratie van de gewelfschildering (1465) in het noordtransept.

reconstructies in grijstinten uitgevoerd. Daardoor ontstond een ‘schaduwbeeld’ van de oorspronkelijke schildering. Retouches gebeurden op zo’n manier dat ze te onderscheiden zijn van de authentieke schilderingen, zodat latere restaurateurs ze eenvoudig kunnen verwijderen.3 In 2019 werd de laatste fase van de interieurrestauratie afgerond en werd de fysieke scheiding tussen het koor – het voormalige Museum voor Religieuze Kunst – en het transept verwijderd. Samen met de kerkfabriek ontwikkelde Leuven een nieuw museaal parcours. Daarbij werd de volledige kerk betrokken met, uiteraard, veel aandacht voor haar sacrale en liturgische functie als hoofdkerk van Leuven.4 Bibl.: Deckers & Vercruysse 2021

© Foto Annelies Vercruysse

RESTAURATIE Bouwheer Stad Leuven, studiedienst gebouwen Ontwerpteam Archi RDBM architecten en adviseurs, nu Conix  RDBM Architects (Antwerpen) Uitvoerend architectenbureau Arter Architects (Brussel) o.l.v. Jochen Ketels en Johan Van Dessel B.J. Delmotte – Viering bvba (Lier) Denys nv (Wondelgem) Geenard Elektro nv (Lanaken) Lapis Arte bvba (Oosterzele) Monument Vandekerckhove nv (Ingelmunster) Renotec, Renovating for the future (Geel) Van Loy & Cie. Algemene Restauratiewerken nv (Herselt) iparc - International Platform for Art Research & Conservation cvba (Kampenhout) Subsidiërende overheid Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaamse overheid & Provincie Vlaams-Brabant Totale kostprijs: 12.642.423,91 €

De evolutie in 150 jaar restauratiepraktijk

109

Eddy Put

Het archief van het Sint-Pieterskapittel ‘Ravages en ruïnes’

Een voorgeschiedenis van zorgzaamheid en vernieling In de Sint-Pieterskerk werd er eeuwenlang archief bewaard. Niet alleen waren er verschillende plaatselijke archiefvormers gevestigd waaronder het kapittel, de kerkfabriek, de kapelaans, en broederschappen; ook de hertogen van Brabant, die Leuven als hun eerste hoofdstad gekozen hadden, gebruikten de kerk in de middeleeuwen een tijdlang als opslagplaats voor hun oorkonden. Voor de Franse Revolutie bestonden er geen openbare archiefdiensten. Wereldlijke zowel als

Afb. 1 Het oudste charter van de Sint-Pieterskerk (1140) bevat een opsomming van schenkingen door de hertog van Brabant aan het kapittel. © ral, kab, 1282/1

110

Het archief van het Sint-Pieterskapittel

kerkelijke instellingen beheerden hun – vaak erg omvangrijke – archieven hoofdzakelijk met het oog op het bewijzen van hun rechten en eigendommen. Verder hadden deze documenten ook een grote symbolische betekenis. De oorkondenschat van steden als Leuven en Brussel vormde een krachtig symbool van stedelijke macht en privileges. Belangrijk als achtergrondinformatie is ook dat we onze archieven vaak ten onrechte voorstellen als documenten die eeuwenlang op dezelfde plaats gevormd en bewaard werden. Niet is minder waar. Archieven werden voortdurend verplaatst en ondergingen belangrijke verliezen ten gevolge van natuurrampen en oorlogsgeweld. Met het archief van het Leuvense Sint-Pieterskapittel was het niet anders. Over het middeleeuwse archiefbeheer is weinig bekend. Zoals in andere kerken werd het archief aanvankelijk in een ‘comme’ of archiefkoffer bewaard. Van de voornaamste stukken werden in een ‘cartularium’ afschriften gemaakt. Toen papier vanaf de late middeleeuwen perkament ging vervangen als voornaamste informatiedrager, nam de omvang van het archief snel toe. Ook het beheer ervan werd complexer: op de charters werden dorsale notities aangebracht die de identificatie ervan moesten vergemakkelijken. De eerste inventarissen werden opgemaakt: het oudst bewaarde exemplaar in het archief van Sint-Pieters is een rommelig werkstuk uit de zestiende eeuw waarvan de context niet bekend is.1 Uit deze oude toegangen blijkt dat het archief in de eerste plaats de neerslag vormt van het goederenbeheer van het kapittel en de kerkfabriek. De kanunniken, die elke dag de officies zongen in de kerk, waren grootgrondbezitters die tot in Geldenaken en Dormaal als pachtheer of tiendheffer optraden; in Leuven zelf waren ze eigenaar van tientallen huizen. Uit de zeventiende eeuw zijn er heel wat maatregelen op het vlak van archiefbeheer bekend. Vooral in de jaren dertig was er blijkbaar nogal wat activiteit. Het reglement voor de ontvanger van de kerkfabriek (1631) maakt melding van een archiefkoffer met twee sleutels, één voor de ontvanger en één voor een kerkmeester. Het was een klassieke maatregel om misbruik te voorkomen. Bij uitlening werd er een chirograaf ontvangstbewijs achtergelaten dat gerestitueerd werd wanneer het uitgeleende werd teruggebracht.2

Op 17 juni 1633 besloot het kapittel dat iedereen die thuis charters, eigendomstitels of andere documenten bezat, die binnen de acht dagen in het kapittelarchief moest neerleggen.3 Uiteraard waren er vele stukken die nog administratieve waarde hadden bij de kanunniken in omloop. Bij het overlijden van een kapitteldeken werden er altijd maatregelen genomen om het archief met betrekking tot het bestuur van het kapittel uit het sterfhuis weg te halen.4 De kanunniken Soenius, Maigret en Van den Berghe kregen op 26 november 1638 de opdracht om het archief te ordenen en een inventaris op te maken.5 In 1690 was er sprake van een andere toegang, die door Nicolaus Le Noire aan het kapittel werd overgedragen.6 Vanaf het einde van de zeventiende eeuw was er een archivaris (magister archivorum) actief.7 Ook in de achttiende eeuw werd er blijkbaar veel aandacht besteed aan het archief. In 1739 werd er een nieuwe kast aangekocht voor de bewaring van de charters.8 De oude archiefkoffers waren wellicht al lang te klein geworden om het snelgroeiende archief op te bergen. Verder zijn er verschillende inventarisatiecampagnes bekend. In 1733 en 1773 werden respectievelijk Dupomeroeul en Henckhuijsen9 en Launoy en De Becker belast met de ordening en de beschrijving van het archief.10 Laatstgenoemden redigeerden ook een interessant verslag, waarin ze veel aandacht besteedden aan de grote reeksen.11 Wie hun tekst leest, kan niet anders dan met grote spijt vaststellen wat er allemaal verdwenen is. De jaarrekeningen van het kapittel werden chronologisch geordend. De reeks begon in 1377, maar er waren lacunes voor de jaren 1621-1623 en 1635-1636. Zoals wel vaker gebruikelijk was, werden de recente exemplaren (vanaf 1759) bij de ontvanger thuis bewaard. Van de ‘acta capituli’, waarin alle belangrijke beslissingen van het kapittel werden opgetekend, was er in 1773 nog een mooie reeks bewaard, gaande van 1416 tot 1745 (zij het enkel fragmenten voor de periode 1416-1510). De acta vanaf 1745 berustten bij de secretaris van het kapittel. Verder maakte het verslag nog melding van de rekeningen van het beroemde Onze-Lieve-Vrouwebroederschap (1455-1647) en van de kapelaans (libri computuum cappellaniarum absentium, 1440-1707). Uit dit rapport kan worden opgemaakt dat – op de recente documenten na – alle archiefbescheiden centraal opgeslagen werden. Toch zijn er ook maatregelen bekend om het archief van de verschillende instellingen gescheiden te houden.12 De kapelanen bijvoorbeeld bewaarden hun archief afzonderlijk. In de declaratie van inkomsten en uitgaven door de kerkfabriek in 1787 wordt melding gemaakt van ‘eene kamer voor de archieven der capellaenen afgebouwt tegen de selve kercke.’13 Ook zijn er aanwijzingen dat de archieven van de kerkfabriek apart

beheerd werden. Het reglement voor de ontvanger van de kerkfabriek uit 1631 vroeg dat er een speciale kist of kast zou voorzien worden om de rekeningen en andere bescheiden op te bergen.14 De Franse Revolutie had desastreuze gevolgen voor het archief van de Sint-Pieterskerk. Toen de Franse troepen in 1794 in aantocht waren, werd een groot deel ervan in veiligheid gebracht in het Westfaalse Münster, waar het in de loop van de jaren verder verspreid raakte.15 In december 1836 kocht het Rijksarchief van een handelaar in Recklinghausen tien registers afkomstig van het Sint-Pieterskapittel. Bij een ruil tussen de Belgische staat en Pruisen in 1862-1864 werden nog eens ongeveer 1200 charters gerecupereerd. Na een gelijkaardige ruiloperatie met de stad Leuven verwierf het Rijksarchief in 1865 zevenhonderd charters en enkele tientallen delen en dossiers, die in Duitsland waren aangekocht. Bij een openbare verkoop in 1865 werd een dertiende-eeuws cijnsboek van Sint-Pieter verworven. Op die manier kwam in het Algemeen Rijksarchief te Brussel een vrij disparate collectie tot stand met bescheiden afkomstig uit de oude Sint-Pieterskerk. In totaal ging het ongeveer om vijftien strekkende meter. Een deel van de oorkondenverzameling die in Münster terecht was gekomen, verhuisde naar Berlijn, waar ze in 1903 in opdracht van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis beschreven werd door Herman Vander Linden.16 Na de Eerste Wereldoorlog werden deze charters in uitvoering van het Verdrag van Versailles (1919) aan de Universiteit van Leuven overgemaakt. Thans worden ze bewaard in het universiteitsarchief van de ku Leuven. Ook in Leuven werden de kapittelarchieven op het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw verspreid. Vele documenten afkomstig van kerkelijke archieven kwamen in handen van het ‘Bureau de Bienfaisance’ (Bureel van Weldadigheid), dat de bevoegdheden van de parochiale armentafels, de godshuizen en de stichtingen uit het ancien régime had overgenomen. Via rentmeester Guillaume-Joseph de Becker (17241798) kwam een gedeelte van het beheersarchief van Sint-Pieters terecht in de Sint-Jacobskerk, waar betrokkene dezelfde functie uitoefende. De voornaamste vernietiging moest dan nog plaats vinden. In augustus 1914 ging een deel van het archief dat in bewaring was gegeven in de Leuvense universiteitsbibliotheek in de vlammen op; wat nog in de Sint-Pieterskerk bewaard was, verbrandde tijdens het geallieerde bombardement van mei 1944. Het was enkele jaren voordien beschreven door Léopold Le Clercq.17 Alles bij elkaar vormen de archieven die anno 2022 bewaard zijn, niet meer dan een schamele, teleurstellende ruïne van wat er ooit geweest is.

Het archief van het Sint-Pieterskapittel

1 ral, kab 1256. 2 ral, kab 1301, fol. 28v. 3 ral, kab 1301 acta, fol. 6r. Gelijkaardige resoluties, op 1 juli 1689 (ral, kab 1304, fol. 144v), 31 december 1694 (ral, kab 1304, fol. 382), 24 januari 1727 (ral, kab 1306, fol. 526527), 24 september 1734 en 10 oktober 1738 (ral, kab 1308, fol. 159 en 435). 4 ral, kab 1302, fol. 216 (7 januari 1668) en ook de notitie d.d. 13 april 1696: ral, kab 1304, fol. 428v. 5 ral, kab 1301, fol. 152 v. Wellicht is het resultaat hiervan de zeventiende-eeuwse inventaris: ral, kab 1257. 6 ral, kab 1304, fol. 180 (14 april 1690). 7 ral, kab 1304, fol. 55 v en 1306, fol. 492. 8 ral, kab 1308, fol. 456 (17 april 1739). 9 ral, kab 1308, fol. 7 (20 februari 1733). 10 Deze achttiende-eeuwse inventarisatiecampagnes resulteerden in de inventarissen ral, kab 1258, 1259 en 1260. Zie ook de oude inventarissen in sal-oa, 4119 en 4120. 11 ral, kab 1261. 12 ral, kab 1304, fol. 437v (1 juni 1696). 13 ral, kab 1341. 14 ral, kab 1301, fol. 26v-29. Het kapittel en de kerk hadden een eigen ontvanger, zie hun aanstellingscontracten in de acta: ral, kab 1302, fol. 226-229. 15 Voor wat volgt, zie Muret 2002; ara, aanwinstenregister 1831-1851, fol. 78 en Inventaire des registres et papiers du chapitre de Saint-Pierre à Louvain, remis par l’administration communale de cette ville en juillet 1865: ral, kab 1261. 16 Herman Vander Linden (1868-1956), historicus en hoogleraar aan de universiteit van Luik (1903-1938). 17 Le Clercq 1940. Léopold Le Clercq (1878-1960) was priester van het bisdom Mechelen en adjunct-bibliothecaris van de Leuvense universiteitsbibliotheek (1931-1960).

111

a Afb. 2 a. Aflaatbrief met een versierde initiaal (7 mei 1481).

© ral, kab, 1282/1238

Archiefinventarissen in verspreide slagorde In tegenstelling tot vele andere steden waar het archief van het plaatselijke kapittel als een geheel bewaard is, zijn de documenten afkomstig van het Leuvense Sint-Pieterskapittel erg verspreid. Qua herkomst zijn de volgende clusters te onderscheiden:

b

1. De bestanddelen met de nummers 1256-1406 en 19.600-19.631 uit het fonds ‘Kerkarchief Brabant’ (kab), dat aanvankelijk bewaard werd in het Algemeen Rijksarchief te Brussel en dat in 2001 werd overgebracht naar Rijksarchief Leuven, werden beschreven door Alfred d’Hoop.18 Een meer uitgebreide, Nederlandstalige inventaris is in voorbereiding. De oudste charters uit de collectie werden nader ontsloten door Marinette Bruwier.19

b. Franstalige samenvatting van het hierboven weergegeven charter. ‘Rome, 7 mai 1481. Guillermus, évêque d’Ostie, Rodrigue, évêque de Porto, Etienne, prêtre titulaire de S. Marie au delà du Tibre, Pierre, prêtre titulaire de S. Nicolas, Jean, diacre de S. Marie d’Aquiro, tous cardinaux de la S. Eglise Romaine, font savoir qu’ils ont accordé une indulgence de 100 jours à tous ceux qui contribueront à l’ornementation et à la restauration de l’autel S. Barthélemi, Christophe et Dorothée dans le pourtour de l’église S. Pierre à Louvain.’

112

Het archief van het Sint-Pieterskapittel

Rome, 7 mei 1481. Guillaume [d’Estouteville], bisschop van Ostia, Rodrigo [Borgia], bisschop van Porto, Stephanus, priester-titularis van de H. Maria voorbij de Tiber [S. Maria in Trastevere], Petrus, priestertitularis van Sint-Niklaas, Joannes [Colonna], diaken van S. Maria in Aquiro, kardinalen van de heilige Roomse Kerk, laten weten dat zij een aflaat van 100 dagen toekennen aan hen die bijdragen tot de versiering en de restauratie van het altaar van de H. Bartholomeus, Christoffel en Dorothea in de kooromgang van de Sint-Pieterskerk te Leuven.

2. De bestanddelen afkomstig van het Sint-Pieterskapittel, opgenomen in het bestand Archief van de Openbare Onderstand van de stad Leuven (ool) in Rijksarchief Leuven (oude nrs. 1980-2082), werden beschreven door Marcel Bourguignon.20 Een Nederlandse vertaling van deze inventaris is online beschikbaar op de website van het Rijksarchief (www.arch.be). 3. De chartercollectie uit het archief van de ku Leuven, afkomstig uit het ‘Geheimes Staatsarchiv’ in Berlijn wordt ontsloten door een artikel van Herman Vander Linden.21 4. Het Stadsarchief van Leuven bewaart in haar oud archief een aantal bestanddelen van en over het Sint-Pieterskapittel.22 Van een aantal documenten is het niet duidelijk of ze gevormd zijn door de stad of door het kapittel. Het gaat vooral over zeventiendeen achttiende-eeuwse procesdossiers. Belangrijk is dat de ancien régime parochieregisters van de SintPietersparochie hier bewaard worden als retroakten van de burgerlijke stand (fonds ‘Oud archief Leuven’), geordend en beschreven door Joseph Cuvelier.23 5. Een zestiende-eeuws manuaal van de plebanie en twee banden met zeventiende-eeuwse visitatieverslagen werden in 2010 overgedragen door het Universiteitsarchief van de ku Leuven (ral, kab, supplement). 6. Het rentmeestersarchief dat terecht gekomen is in het archief van de Sint-Jacobsparochie en dat in bewaring werd gegeven aan ral, is beschreven door Hendrik Callewier.24 7. Ook het archief van het aartsbisdom MechelenBrussel bevat belangrijke bescheiden van en over kapittel en parochie. De stukken met betrekking tot de plebanie (twee dozen) werden in kaart gebracht door Jozef Calbrecht.25 De vier dozen met betrekking tot het Sint-Pieterskapittel bevatten onder meer statuten (1595), stukken in verband met de verkiezing van de dekens, omvangrijke procesdossiers over betwiste dekenverkiezingen (o.a. Speeck, 1653 en Dubois, ca. 1688) en achttiende-eeuwse rekeningen. Uiteraard bezitten vele archiefdiensten materiaal over het Sint-Pieterskapittel. In dat verband kan onder meer verwezen worden naar de archieven van het bisdom Luik, waaronder het Sint-Pieterskapittel tot het midden van de zestiende eeuw ressorteerde, en van de centrale instellingen in Brussel. De bestanddelen over het Sint-Pieterskapittel in de archieven van de Geheime Raad (Algemeen Rijksarchief Brussel) bevatten vooral benoemingsdossiers (zie o.m. Geheime Raad Spaanse periode 1143 en Geheime Raad Oostenrijkse periode, cartons, 736-737).

Onderzoekspotentieel Dit archief is slechts een zeer beperkte restant van een geheel dat ooit veel omvangrijker geweest is. De integriteit ervan is bovendien grondig verstoord. De toegangen uit het ancien régime geven geen totaalbeeld van het archief zoals het er ooit heeft uitgezien. Een glimp van de oude rijkdom is zichtbaar in de inventaris die Le Clercq in 1940 maakte van wat toen al een romparchief was, en dat enkele jaren later vernietigd zou worden. Wie deze inventaris raadpleegt en vergelijkt met wat er bijvoorbeeld wel bewaard is gebleven voor het Brusselse Sint-Michiels- en Sint-Goedelekapittel en het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekapittel26 kan alleen maar gefrustreerd zijn over de grootschalige archiefvernietiging. Een bijzonder belangrijk deel van de geschiedenis van Leuven, voor zover die zichtbaar werd door het raam van het archief van het Sint-Pieterskapittel, is voor altijd verloren. De documenten die wel bewaard zijn, verdienen des te meer aandacht. Gelukkig zijn een aantal ruggengraatreeksen minstens gedeeltelijk aan de vernietiging ontsnapt. In de eerste plaats moet hier verwezen worden naar de ‘acta capituli’ waarin alle besluiten van het kapittel werden genoteerd.27 Rekeningen vormen als registratie van de inkomsten en uitgaven ook een belangrijke ruggengraatreeks. Historici die tijdreeksen aanleggen van sociaaleconomische variabelen, kunsthistorici op zoek naar feitelijke informatie over bestellingen en betalingen van kunstwerken: allemaal vinden ze belangrijke sporen in de jaarrekeningen, die fragmentarisch bewaard zijn voor de kerkfabriek,28 de koralen (zangertjes) en de petristen.29 De vele schepenbrieven met overdrachten van (renten op) onroerend goed bevatten interessant materiaal voor de plaatselijke huizengeschiedenis. De oorkondenschat bevat ook prachtige testamenten en benoemingsbrieven van de vijftiende tot de achttiende eeuw die, gelet op de verstrengeling tussen kapittel en universiteit, ook voor de geschiedenis van de Alma Mater belangrijk zijn.

Afb. 3 Op de twee volgende pagina’s zijn twee bladzijden uit de Acta capituli van de Sint-Pieterskerk weergegeven. © ral, kab 1302, fol. 121v-122r (2 oktober 1665)

Het archief van het Sint-Pieterskapittel

18 D’Hoop, deel 1 (1905), p. 165-190 (nrs. 1256-1406); deel 5 (1930), p. 223-225 (nrs. 19600-19631). Alfred d’Hoop (1868-1934), afdelingshoofd bij het Algemeen Rijksarchief Brussel (1912-1933): Coppens & Laurent 1996, p. 342. 19 Bruwier 1996. Marinette Bruwier (1922), historica, emeritus hoogleraar van de universiteit van Mons (1971-1983). 20 Bourguignon 1933. Marcel Bourguignon (1902-1971), conservator bij het Rijksarchief te Aarlen (1941-1967): Coppens & Laurent 1996, p. 271. 21 Vander Linden 1904. 22 sal-oa, 4119 tot en met 4154. 23 Cuvelier 1929-1938. Joseph Cuvelier (1869-1947), Algemeen Rijksarchivaris te Brussel (1913-1935): Coppens & Laurent 1996, p. 299. 24 Callewier 2005. Hendrik Callewier (1981), diensthoofd van de rijksarchieven van Brugge en Kortrijk. 25 Calbrecht 1974. Jozef Calbrecht (1886-1977), missionaris van Scheut, doctor in de ‘zedenkundige en historische wetenschappen’ van de ku Leuven (19191924), archivaris van het Scheutarchief (1930-1946). 26 Vergelijk met Van den Nieuwenhuizen 1969 en De Ridder 1987-1988. 27 ral, kab 1299-1311; ral-ool, 1980. 28 ral, kab 1365-1376. 29 ral, kab 1401; ral-ool, 2067-2078. Zie bijdrage Eugeen Schreurs p. 237-241.

113

114

Het archief van het Sint-Pieterskapittel

Het archief van het Sint-Pieterskapittel

115

Gilbert Huybens

Van wie is de Sint-Pieterskerk?

Die vraag heeft zowel het Leuvense stadsbestuur als de kerkfabriek van Sint-Pieter decennialang beziggehouden. Ze daagde op naar aanleiding van de schade die het kerkgebouw bij het bombardement van 11-12 mei 1944 had opgelopen. Wie zou of moest voor de restauratiekosten opdraaien, de stad of de kerkfabriek? Het stadsbestuur beschouwde op dat ogenblik de kerkfabriek als rechtmatige eigenaar, met alle daaraan verbonden administratieve en financiële consequenties. Eind juli 1944, dus nog tijdens de Duitse bezetting, werd de knoop omtrent

de eigendomskwestie en de herstellingen door het Ministerie van Justitie ontward. Op basis van decreten die tijdens het Franse bewind waren uitgevaardigd alsook latere Belgische wetten met betrekking tot de openbare eredienst, werd aangetoond dat het ‘kerkgebouw’ toebehoorde aan de stad en dat bijgevolg alle kosten te haren laste vielen. Het besluit werd vastgelegd in een brief d.d. woensdag 26 juli 1944 die door het Ministerie van Justitie aan het stadsbestuur werd overgemaakt en die we hier in extenso weergeven.1

Luchtfoto van de westgevel van de Sint-Pieterskerk (januari 2022). Stad Leuven

116

Van wie is de Sint-Pieterskerk?

© EventDrone: Drone Fotografie Videografie

Mijne Heeren, De heer Raf Verwilghen, Directeur-Generaal2 bij het Commissariaat voor ’s Lands Wederopbouw, en de heer professor Stan Leurs,3 Adviseur-Generaal bij bedoeld commissariaat, hebben mij gemeld dat het gemeentebestuur van Leuven de kerk van den H. Petrus aldaar aanziet als den eigendom van betrokken kerkfabriek. Ik moet u doen opmerken dat, volgens de rechtelijke en de administratieve jurisprudentie, die sedert meer dan een halve eeuw bestaat, voormelde kerk dient beschouwd als den eigendom van de Stad Leuven. Bedoelde jurisprudentie, welke thans nog gevolgd wordt door de gerechtshoven en de rechtbanken, werd vastgesteld bij arrest van het Hof van Verbreking d.d. 11 november 1886 (Pas. i, 1886, bl. 401)4 dat, op grond van de adviezen d.d. 3 Nivôse en 6 Pluviôse jaar xiii van den Raad van State,5 aan de gemeenten den eigendom toekent van de bij wet van 18 Germinal jaar x6 aan den eeredienst teruggegeven kerken. Dit is het geval geweest wat bovenvermelde kerk betreft welke ter onmiddellijke uitvoering van deze wet erkend werd als parochiale kerk bij decreet van 28 augustus 1808. Aan den anderen kant wordt het herstel van de door die kerk geleden oorlogsschaden niet door de wetten op den eeredienst, onder meer het decreet van 30 december 1809, geregeld, maar wel door het burgerlijk wetboek gecombineerd met de artikelen 1 en 4 van het besluit van 30 juni 1941 nopens het herstel van oorlogsschade aan het openbaar domein toegebracht. Het behoort dientengevolge aan het gemeentebestuur zelf hooger bedoelde kerk te herstellen onder de leiding van het Commissariaat-Generaal voor ’s Lands Wederopbouw die de kosten van de werken moet dragen voor rekening van de Staat. Daar deze kerk gerangschikt werd bij toepassing der wet van 7 augustus 1931 dienen de plans betreffende de herstellingswerken voor advies aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen voorgelegd. Bovendien moeten die plans aan het advies van den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen7 onderworpen worden, gezien het gaat om herstellingswerken aan een parochiekerk. Te dien gelegenheid meen ik er uw aandacht te moeten op vestigen dat de kerken van den H. Michaël en de H. Gertrudis te Leuven, welke eveneens door oorlogsfeiten geteisterd werden, niet aan de stad maar wel aan de betrokken kerkfabrieken toebehoren. Deze twee kerken werden niet ten gevolge van de wet van 18 Germinal jaar x aan den eeredienst teruggegeven. Zij bleven als openbare kerken afgeschaft en werden bij decreet van 30 mei 1806 als dusdanig aan de fabriek der kerk van den H. Petrus te Leuven, in wier gebiedsomschrijving zij gelegen waren, overgedragen. Vermits bedoelde kerken van den H. Michaël en van de H. Gertrudis bij koninklijk besluit van 11 juli 1842 tot afzonderlijke parochiekerken werden opgericht, behooren zij thans toe aan de kerkfabrieken waarvan zij afhangen. Wat het herstel van deze twee kerken aangaat, dit dient, om de vermelde redenen, uitgevoerd te worden door de betrokken kerkfabrieken-eigenaressen, onder de leiding van het Commissariaat-Generaal voor ’s Lands Wederopbouw, die krachtens artikel 2 van hogervermeld besluit van 30 juni 1941 den geldelijken last ervan moet dragen. De plans van de aan die laatste gerangschikte kerken uit te voeren werken dienen ook voor advies voorgelegd aan den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen en aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Voor den Secretaris-Generaal: De gemachtigde directeur-generaal, (G.) Grimonpont

Aansluitend op deze brief bezorgde het Ministerie van Justitie op donderdag 17 augustus 1944 aan Alfred Raport (1892-1965), eerste schepen van de stad Leuven, een tabel ‘van de te Leuven bestaande wettelijk erkende kerken met aanduiding van de eigenares dezer gebouwen van den eeredienst.’8

Daarin wordt nogmaals bevestigd dat de Sint-Pieterskerk evenals de kerk van Onze-LieveVrouw-ten-Predikheren eigendom zijn van de stad en dat de Sint-Jacobs- en Sint-Kwintenskerk, bij kb van 11 juli 1842, het statuut van autonome parochiekerk hadden verworven.

Van wie is de Sint-Pieterskerk?

1 aam, Parochiedossier Leuven SintPieterskerk; ara, 782, Gebouwen katholieke eredienst (inv. i 529). 2 Raphaël Verwilghen (1885-1963), architect. 3 Constant Leurs (1893-1873), burgerlijk ingenieur (1919) en doctor in de kunstwetenschappen (1922) ku Leuven. 4 pb 1886, p. 401. 5 3 Nivôse en 6 Pluviôse jaar xiii = 24 december 1804 en 26 januari 1805. 6 18 Germinal jaar x = 18 april 1802. 7 Jozef Ernest Van Roey (1874-1961). 8 sal-ma, kerkfabrieken, 103.289; sal-ma, 0/41 [document 185].

117

Brandpunt van het religieuze en culturele leven

Het zuidraam (kant Grote Markt).

Brecht Dewilde

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw Devotie en visuele cultuur

Een collectief beleefde devotie

 sal-oa,  (ca. ). Voor de transcriptie en commentaar zie bijdrage Brecht Dewilde & Gilbert Huybens, p. -.  Verleysen ; Thijs . Een mooie synthese in Marnef & Van Bruaene .  Prims , p. ; Smeyers , p. ; Smeyers c, -; Marnef & Van Bruaene , p. -.  In  wezen de schoenmakers zelf op hun plicht om, zoals alle andere ambachten, hun altaar in Sint-Pieters te ‘onderhouden, zoe van reparatien stofferinghen, als oock van wasse ende lichte met oock sekeren dienst van missen die opden selven aultair gecelebreert ende gedaen worden’. sal-oa, , fol. r ( juni ), sal-oa, , fol. v-v ( juni ).

118

In het Leuvense stadsarchief wordt een unieke, midden zestiende-eeuwse plattegrond van de Sint-Pieterskerk bewaard.1 Het is geen gebruikelijke grondtekening met bouwtechnische aanduidingen van muren en kolommen, maar een plan waarop de structuur van het gebouw met behulp van teksten is weergegeven. De handgeschreven passages verwijzen concreet naar de groepen of personen die verantwoordelijk waren voor het onderhoud van de altaren die zich overal in de kerk bevonden: in de kooromgang, onder het doksaal, in de zijkapellen van het schip en tegen de pijlers van de middenbeuk. Er wordt vermeld of de altaren over kandelaars en waskaarsen beschikken, wie verantwoordelijk is om de kaarsen te vernieuwen en op feestdagen te ontsteken, wie de altaren onderhoudt en van ‘dwalen’ (altaarlinnen) voorziet. Het merendeel van de altaren in Sint-Pieters werd beheerd door stedelijke corporaties: hetzij ambachten (of ambachtsgilden), schuttersgilden, rederijkerskamers of broederschappen. Sommige corporaties hadden een volledige kapel tot hun beschikking, andere onderhielden een altaar aan een pijler van het schip. Gilden en broederschappen beschikten zodoende over een eigen devotieplek in de hoofdkerk waar ze de cultus van hun patroonheiligen konden vieren en hun overleden leden konden herdenken. In Leuven zoals elders in de Lage Landen ordenden gilden en broederschappen het sociale, economische, culturele en religieuze leven van de stedelijke samenleving. Ambachten verenigden stedelingen die hetzelfde of een aanverwant beroep uitoefenden. Ze stonden in grote mate in voor het reguleren van de markt en het beschermen van de belangen van producenten en consumenten. Heel wat politionele en militaire taken waren naar de schuttersgilden overgeheveld, die daarnaast ook gewoon als sporten gezelligheidsverenigingen functioneerden. Rederijkerskamers waren literaire genootschappen. Ze legden zich toe op dichtkunst en theater, voor vermaak maar ook voor publieke lering. Ongeacht

hun primaire functies hanteerden al deze gilden sedert de late middeleeuwen een veelal religieuze beeldtaal om groepswaarden en verbondenheid met de stedelijke gemeenschap te communiceren.2 Ze participeerden in processies die communale waarden en een stedelijke identiteit promootten en onderhielden altaren waar ze eucharistievieringen en herdenkingsmissen verzorgden. Via deze organisaties hadden grote groepen stedelingen dus toegang tot een collectieve geloofsbeleving. Daarnaast waren er nog zuiver religieuze broederschappen, die de cultus tot een bepaalde heilige of doctrine stimuleerden en sterke impulsen aan het parochiale devotieleven gaven. Het fenomeen waarbij corporaties een deeltje van de kerkruimte voor hun eigen religieuze activiteiten kregen toegewezen, wordt in de literatuur wel eens aangeduid als de ‘versnippering’ of de ‘privatisering’ van het devotieleven ten gevolge van de groeiende nadruk op status en prestige.3 In die interpretatie ligt de klemtoon voornamelijk op de individualiteit van de geloofsbeleving en de zoektocht van elke vereniging naar een eigen religieuze en daarmee ook corporatieve identiteit. Maar in breder perspectief valt de opdeling van de Sint-Pieterskerk ook te interpreteren als een vorm van ‘decentralisering’ van het kerkbeheer en ‘uitbesteding’ van de inrichting van de kerk en de organisatie van religieuze activiteiten. Op de rectozijde van het genoemde grondplan wordt namelijk aan elke corporatie die een altaar in beheer aanvaardt, opgedragen om het altaar in goede staat te onderhouden, te versieren en zonodig herstellingen te laten uitvoeren.4 Deze bepalingen wijzen in de eerste plaats op een beredeneerde samenwerking tussen het kerkbestuur en de stedelijke corporaties met het oog op de creatie van een vibrerende en doorleefde religieuze omgeving. Voor gilden en broederschappen bood een eigen altaar inderdaad wel de ruimte en de gelegenheid om, via een religieuze beeldtaal, een groepsidentiteit te communiceren en te imponeren met artistiek hoogwaardige altaarschilderijen en luxueus uitgevoerd meubilair. Maar de afspraken op het grondplan geven tegelijk ook aan dat de altaren

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

niet enkel ten dienste van de eigen organisatie en werking stonden. Gilden en broederschappen waren gehouden om ook andere kerkelijke feestdagen mee op te luisteren. Ze droegen op die manier bij tot een actieve en stadsbreed beleefde devotie, die zich in grote mate concentreerde in en rond de Sint-Pieterskerk. Die collectief beleefde devotie, en in het bijzonder de inbreng van de stedelijke corporaties, is voor wat Leuven betreft nog weinig bestudeerd. Het is niet eens duidelijk hoe de altaren in Sint-Pieters verdeeld waren en hoe de cultus van de patroonheiligen werd gevierd of dus hoe de religieuze cultuur van gilden en broederschappen functioneerde. Ook de fundamentele inbreng van corporaties in het vormgeven van de Sint-Pieterskerk als centrale religieuze ruimte in de stad wordt nog onvoldoende erkend. Deze bijdrage brengt al deze zaken stap voor stap in kaart en neemt daarbij telkens het oudste grondplan van de Sint-Pieterskerk als uitgangspunt.

Corporatieve religieuze ruimte Nieuwe altaren in een nieuwe kerk De inrichting van altaren in de nieuwe, gotische Sint-Pieterskerk kan vrij goed gevolgd worden dankzij de aanwezigheid van sporadische archiefvermeldingen vanaf de jaren 1430 en in het bijzonder vanaf de jaren 1490. Daaruit blijkt dat de toewijzing van altaren en kapellen gelijktijdig verliep met de bouwwerkzaamheden in de vijftiende eeuw. De constructie verliep grosso modo van oost naar west, te beginnen met de bouw van het koor en de kooromgang en eindigend met het hoofdportaal aan de ‘Lange Trappen’. Zo ook verliep de installatie van gilden en broederschappen in de kerk.5 De broederschap van het Heilig Sacrament was de eerste corporatie die een bidplaats in de nieuwe kerk kreeg toegewezen. Dat was in 1433, op het ogenblik dat de straalkapellen in het koor voldoende waren afgewerkt om in gebruik te worden genomen. Het kapittel stelde aan de pas opgerichte broederschap twee koorkapellen aan de noordzijde ter beschikking om er een altaar en een tabernakel te bouwen. De eerste was toegewijd aan de heilige Erasmus, de tweede was de eigenlijke sacramentskapel.6 De twee kapellen waren weliswaar nog niet helemaal voltooid. Aan de gewelven werd pas in 1438 begonnen, hoewel de bedaking waarschijnlijk wel al was gerealiseerd. Op het moment dat de broederschap van het Heilig Sacrament haar intrek in Sint-Pieters nam, begonnen ook de werken aan het transept: eerst de zuidelijke transeptarm en vervolgens tussen 1435 en 1438 de noordelijke arm. In de noordelijke transept-

arm kreeg de broederschap van Onze-Lieve-Vrouw omstreeks 1445 een altaar toegewezen. Deze broederschap was kort tevoren opgericht om de devotie tot het miraculeuze beeld van Onze-Lieve-Vrouw Sedes Sapientiae, beschermvrouw van de stad en de jonge universiteit, te promoten. Het wonderdadige beeld bezat een bijzondere aantrekkingskracht. De vele geattesteerde wonderen trokken honderden pelgrims aan en ook edellieden, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, vertegenwoordigers van het Bourgondische en Habsburgse vorstenhuis en zelfs de latere Franse koning Lodewijk xi bezochten het beeld en schreven hun namen in de boeken van de confrerie.7 De cultus van Onze-Lieve-Vrouw Sedes Sapientiae versterkte de religieuze centrumfunctie van Sint-Pieters en vermoedelijk om die reden kreeg het broederschapsaltaar een goed zichtbare plaats in de kerk. Het ruime transept was bovendien geschikt om grote massa’s te ontvangen en een vlotte circulatie te garanderen. De Leuvense corporaties vestigden zich dus in de kerk toen deze nog in volle aanbouw was. Op zich is dit niet heel opzienbarend aangezien de constructie een langdurig proces was en het gebouw al die tijd als bidplaats in gebruik bleef. Anderzijds is het wel opmerkelijk dat altaren en kapellen haast onmiddellijk na de voltooiing van een bouwfase aan verenigingen werden toegewezen. Soms gebeurde dit zelfs nog tijdens de uitvoering van de werken. Dat kan erop wijzen dat het potentieel van stedelijke corporaties om via hun religieuze werking geldstromen te mobiliseren al vroeg in het proces werd uitgespeeld om de bouw en de aankleding van de kerk mee te financieren. Gilden en broederschappen fungeerden niet louter als kader voor een collectieve geloofsbeleving, maar ook als fundraisers en partners in de uitbouw van een religieuze infrastructuur.8 Dergelijke efficiënte vorm van uitbesteding ontlastte het kapittel en de kerkfabriek van de zorg om zelf nieuwe altaren op te richten en van decoratie te voorzien. Het is een vorm van samenwerking die we ook in andere Leuvense parochiekerken zien optreden.9 Na de voltooiing van het gotische transept restten er enkel nog het romaanse schip en de westbouw. De bouw van het nieuwe schip met de grote zijkapellen ving aan omstreeks 1440 en duurde tot omstreeks 1500, toen de romaanse westbouw werd afgebroken. De altaren en kapellen van het schip werden tijdens de eindfase van de werken of direct aansluitend op de voltooiing aan corporaties toegewezen. In een akte van goederendeling tussen de erfgenamen van Everart de Pape en Cornelie sBeckers uit 1493 wordt reeds melding gemaakt van een Sint-Nicolaasaltaar.10 Het altaar werd in de akte niet expliciet met een gilde of ambacht in verband gebracht. Dat gebeurde wel in 1497, toen Willem van Thienen van de gezworenen van het kramers-

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 Voor de bouwgeschiedenis baseer ik mij op het hoofdstuk van Frans Doperé & David Mellaerts.  Van Even /, p. .  Van Even /, p. -; Van der Essen (), p. -; Van der Essen ; De Maesschalck & Van Uytven , p. . Zie bijdrage Jeanine De Landtsheer, p. -.  Dewilde , p. -.  Zo waren de broederschappen van Sint-Michiel, Sint-Kwinten en Sint-Geertrui eind vijftiende eeuw betrokken bij de financiering van de bouw of verbouwing van hun parochiekerken. De SintHubertusconfrerie werd in  zelfs expliciet opgericht om middelen te werven voor de verbouwingscampagne van de SintJacobskerk: Uytterhoeven , p. .  sal-oa, , fol. r ( februari ).

119

 sal-oa, , fol. v-r ( juni ).  ral, kab, Sint-Pieters, , fol. v-r ( mei ); sal-oa, , fol. r ( maart ).  sal-oa, , fol. v-r ( mei ); sal-oa, , fol. r-v ( mei ).  sal-oa, , fol. r ( maart ).  sal-oa, , fol. r-v ( februari  n.s.).  sal-oa, fol. r-v ( mei ); Van Even /, p.  (noot ).  sal-oa, , fol. bis-ter ( januari  n.s.).  Van Even /, p. ; Crab , p. - (bijlage ) en - (bijlage ).  sal-oa, , fol. v-v ( oktober ); sal-oa, , fol. - en - ( oktober ). Het altaar was versierd met een schilderij, vermoedelijk een triptiek: sal-oa, , fol. v-r ( februari ).  Slachmuylders , p.  (bijlage ). Zie ook sal-oa, , fol. r ( november []). Ik ga hier in een verdere paragraaf nader op in.  Van Even /, p. ; Crab , p. -. Zie ook: sal-oa, , fol. r en v ( juni ).  sal-oa, , fol. r-r ( juni ); sal-oa, , fol. v-v ( juni ).  Zie het grondplan op p. .  Malchotius & Leunkens /.  ral, kab, Sint-Pieters, , fol.  ( januari ); Meulemans , p. .  sal-oa, , fol. v-r ( oktober ); sal-oa, , fol. r ( april ).  ub uGent, Hs. : cartularium van de kolveniersgilde, fol. r ( april ). Over de erkenning van de kolveniersgilde op  oktober , zie: p. .  sal-oa, , fol. r ( juni ).  ral, kab, Sint-Pieters, , fol.  ( maart ); Molanus-De Ram , p. ; Smeyers b, p. .  ral, coo, / ( december ).

120

ambacht twee zilveren schalen ontving als onderpand voor de zestien Rijnsgulden die hij het ambacht had geleend voor de ‘refectien vanden coere ende tabernakele van Sinter Clays’ in Sint-Pieters.11 Het kramersambacht nam dus in de loop van de jaren 1490 zijn intrek in de Sint-Nicolaaskapel, gelegen in de noordelijke zijbeuk. In dezelfde periode kregen ook andere ambachten een kapel of altaar toevertrouwd. Op 11 mei 1498 gaf het kapittel de kapel palend aan de Sint-Nicolaaskapel in beheer aan het brouwersambacht om er een altaar gewijd aan Sint-Arnoldus op te richten. De brouwers mochten het altaar gebruiken voor al hun diensten, maar het was hen niet toegelaten om een offerblok te plaatsen.12 Dergelijke contracten zijn slechts uitzonderlijk voorhanden. Maar andere documenten, in verband met de financiering van de bouw en decoratie van de altaren en de organisatie van het altaarbeheer, geven aan dat verschillende ambachten rond de eeuwwisseling hun intrek in Sint-Pieters namen. De metsers wendden vanaf 1499 een hele reeks bijdragen uit de aanwerving van nieuwe leden en heffingen op de leveringen van bouwmaterialen aan voor de bekostiging van het altaar ter ere van de Vier Gekroonde Martelaren en Sint-Joris aan de vierde middenpijler rechts ‘inden nyeuwen wercke’.13 In datzelfde jaar vroegen de oudkleerkopers een toeslag op het inkomgeld voor nieuwe meesters en ‘uitdraagsters’ (vrouwelijke leden) om hun altaar in de noordelijke zijkapel van inkomsten te voorzien.14 De linnenwevers troffen in 1504 uitgebreide maatregelen om de viering van religieuze diensten in goede banen te leiden en de decoratie te bekostigen van hun op te richten altaar in de tweede kapel van de noordelijke kooromgang.15 De eerste vermelding van het bakkersaltaar in de aanpalende koorkapel, gewijd aan Sint-Aubertus, dateert eveneens van 1504, hoewel er al in 1499 sprake was van een ‘Sint-Andries outaer’, de benaming van het bakkersaltaar die ook op het grondplan voorkomt.16 Uit 1512 dateert het oudste reglement op de religieuze plichten van de leden van het wijntaverniersambacht aan het Sint-Urbanusaltaar in de zuidelijke zijbeuk.17 Volgens Edward Van Even stond het Sint-Pieterskapittel in 1518 nog een kapel in de zuidelijke zijbeuk aan het bontwerkers- of peltiersambacht af.18 Uit bijkomend archiefonderzoek blijkt evenwel dat de bontwerkers al in 1504 over een altaar beschikten, toegewijd aan de heilige Maagd, Sint-Maarten, Sint-Michiel en Sint-Jan de Doper.19 Rond 1503 vestigde het kousenmakersambacht zich in de Sint-Annakapel in de westbouw, die kort tevoren was opgeleverd.20 De tapijtwevers of ‘legwerkers’ bezetten ten laatste in 1520 het altaar aan de tweede pijler links in de middenbeuk, gewijd aan Sint-Genoveva.21 De vroegst gekende vermelding van het schoenmakersaltaar dateert van 1538.22

Wanneer de beenhouwers een altaar verkregen, is niet bekend. Misschien gebeurde dit pas na het midden van de zestiende eeuw, aangezien de vermelding ‘vleeshouwers’ op het grondplan bij het altaar aan de preekstoel door een latere hand lijkt te zijn toegevoegd.23 In het manuaal van de plebaan uit 1578 worden de beenhouwers of ‘laniones’ dan weer aan het Sint-Livinusaltaar, dit is aan de tegenoverliggende middenpijler, gesitueerd.24 In de tussentijd namen ook de andere gilden en broederschappen hun intrek in de kerk. Rederijkerskamer De Roose vestigde zich begin 1482 in een straalkapel in het hoogkoor, waar ze een altaar wijdde aan de heilige Dorothea. In de kapel werden ook de heiligen Bartholomeus en Christoffel vereerd, vermoedelijk teruggaand op oudere fundaties of kapelanieën die los van de religieuze werking van De Roose in de kapel bediend werden.25 In schepenakten uit 1475 en 1478 wordt voor het eerst melding gemaakt van een Sint-Sebastiaansaltaar, maar zonder expliciete verwijzing naar de handbooggilde van Sint-Sebastiaan.26 We mogen er vermoedelijk wel van uitgaan dat dit ongeveer het tijdstip was waarop de handboogschutters de kapel in gebruik namen. De Sint-Christoffelkapel van de kolveniersgilde wordt voor het eerst vermeld in een tekst over de organisatie van het jaarlijkse gildefeest uit 1507, wat ongeveer samenvalt met het moment waar de gilde officieel werd erkend.27 De broederschap van SintPieter werd in of kort voor 1483 opgericht. Haar altaar bevond zich in de zuidelijke transeptarm, als pendant van het altaar van de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap in de noordelijke transeptarm.28 De in 1563 gestichte Heilige Drievuldigheidsbroederschap kreeg een kapel in het koor toegewezen.29 Mogelijk was er in SintPieters nog een broederschap van het Heilig Graf actief. Althans, zo’n broederschap wordt vernoemd in het testament van Thilman van Genechten van 1521. Daarin worden tien Rijnsgulden gelegateerd als bijdrage in de onkosten voor de feesten die deze broederschap op Palmzondag organiseerde.30 Het is echter niet geweten waar ze haar altaar had.

Altarenpuzzel De hierboven geschetste situatie wordt in grote lijnen op het grondplan weergegeven. Maar hoe eenduidig de verdeling van altaren en kapellen op het grondplan ook mag lijken, toch zijn er verschillende moeilijkheden bij de volledige reconstructie van het altarenplan. Een eerste complexe situatie betreft het altaar van Sint-Leonardus aan de meest oostelijke middenpijler. Volgens het grondplan behoorde dit altaar toe aan de ‘vehetores’. In navolging van Jan Verhavert werden deze vehetores tot nog toe geïdentificeerd als de

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

kruiwageniers of lastdragers.31 Een dergelijk gezelschap schijnt inderdaad bestaan te hebben, want in 1434 worden de ‘cruwageneren’ vernoemd onder de deelnemers aan de kermisommegang.32 Later wordt over dit gezelschap niets meer vernomen, wat de vraag doet stellen of hij wel als de beheerder van het Sint-Leonardusaltaar moet worden geïdentificeerd. Logischer lijkt om in het Latijnse vehetores een variant van vietoris te herkennen: kuipers.33 Interessant nog is dat het Sint-Leonardusaltaar volgens het grondplan toebehoorde aan de ‘vehetores et ab aliis’ [en aan anderen]. Indien vehetores als kuipers kan worden vertaald, dan kunnen die ‘anderen’ geïdentificeerd worden als de schrijnwerkers, stoeldraaiers en radmakers, waarmee de kuipers het ‘groot ambacht’ vormden. Een rentebrief uit 1507 leert dat het groot ambacht inderdaad over een altaar in de Sint-Pieterskerk beschikte.34 Dit altaar was effectief het Sint-Leonardusaltaar, want in 1506 bestelden de kuipers, schrijnwerkers, stoeldraaiers en radmakers samen een retabel met voorstellingen uit het leven van de heiligen Leonardus, Stefanus en ‘Moer’ (Mauritius) voor ‘Sinte Lenairts outair’.35 Nog in 1578 worden de schrijnwerkers in het manuaal van de plebaan aan het altaar van Sint-Leonardus gesitueerd.36 Ook de bezetting van de Sint-Lucaskapel in de noordelijke kooromgang verdient een woordje uitleg. Deze kapel werd vanaf omstreeks 1495 onderhouden door de broederschap van Sint-Lucas.37 Die broederschap was geen zuiver religieuze confrerie zoals de broederschap van het Heilig Sacrament, maar de vakvereniging van schilders en glazenmakers die omwille van de beperkte ledenaantallen evenwel nooit het statuut en de politieke rechten van een ambacht wist te verkrijgen. Op de rectozijde van het grondplan worden de schilders samen met de borduurwerkers en de goudsmeden gegroepeerd, twee beroepen die niet corporatief georganiseerd waren, maar die dus mogelijk wel hun diensten aan het Sint-Lucasaltaar opdroegen. Volgens het manuaal van de plebaan hadden de schilders in 1578 nog steeds hun bidplaats in de Sint-Lucaskapel, hoewel de versozijde van het grondplan aangeeft dat de kapel rond het midden van de zestiende eeuw aan het ambacht van de barbiers (en chirurgijns) was toevertrouwd.38 Schilders en barbiers lijken met andere woorden de kapel in gemeenschap gebruikt te hebben, eventueel samen met een aantal kleinere, niet-formeel erkende groepen. Afgaande op het grondplan was het beheer van de Sint-Lucaskapel tegen het midden van de zestiende eeuw aan het chirurgijns- en barbiersambacht overgedragen. De lage ledenaantallen van de Sint-Lucasbroederschap hielden permanent een risico op organisatorische discontinuïteit in, wat misschien niet de beste garanties bood voor een

goede naleving van de onderhoudsplicht. Het is niet bekend wanneer de barbiers hun intrek in de kapel namen. De eerste concrete vermelding van hun ambachtsaltaar dateert pas van 4 mei 1558, dus ongeveer gelijktijdig met de vermelding op het grondplan.39 Volgens dat plan bleef de benaming van de Sint-Lucaskapel wel behouden, hoewel de barbiers er ook hun patroonheiligen Cosmas en Damianus vereerden.40 Enigszins gelijkaardige onduidelijkheden betreffende de effectieve bezetting treffen we aan in de Sint-Nicolaaskapel. Uit de archiefdocumenten die in vorige paragraaf ter sprake kwamen, blijkt onomstotelijk dat deze kapel door het kramersambacht werd onderhouden. Maar de vraag stelt zich of ook de Leuvense apothekers hun diensten in de kapel opdroegen. Tijdens de recente restauratie werden op het gewelf en op de wanden van de kapel namelijk restanten aangetroffen van muurschilderingen die zogenaamde ‘apothekersattributen’ uitbeelden: weegschalen, balansen en vijzels. Samen met de eveneens teruggevonden afbeeldingen van hoeden kunnen ze tot de bouwfase van het schip worden gerekend.41 Dezelfde emblemen komen verder terug op de achttiende-eeuwse kapelafsluiting. Net zoals het groot ambacht, fungeerde het kramersambacht in de eerste plaats als een koepelorganisatie voor een wisselend aantal neringen betrokken bij de detailhandel van specerijen, drogisterijwaren, textiel, kledingaccessoires (waaronder hoeden), huishoudspullen en kleine luxeartikelen. Onder meer de kruideniers, hoedenmakers en knopenmakers maakten deel uit van het ambacht. Doorheen de tijd veranderde het ambacht geregeld van samenstelling, maar op geen enkel moment maakten de apothekers er deel van uit.42 Alfons Meulemans wees er zelfs op dat de apothekers in Leuven nooit formeel als een gilde of broederschap georganiseerd waren; apotheker was een ‘vrij beroep’, al waren de beoefenaars wel onderworpen aan een speciaal stadsreglement.43 Verwijzen de balans en de vijzel op de muurschilderingen en de kapelafsluiting dan effectief naar de apothekers of eerder naar de handelsactiviteiten van de kruideniers als onderafdeling van het kramersambacht? De onduidelijkheid blijft bestaan doordat op de rectozijde van het grondplan de apothekers, samen met de kruideniers en een derde groepering, waarvan de naam door de scheur in de plooi van het blad niet leesbaar is, onder de kramers worden gegroepeerd. Naar analogie met wat we gezien hebben in de Sint-Lucaskapel, is het dus mogelijk dat de apothekers, los van het kramersambacht, toch hun diensten in de Sint-Nicolaaskapel mochten opdragen. Concrete geschreven bewijzen hieromtrent zijn er echter niet.

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 Verhavert , p.  en de afbeelding tussen p.  en ; onder meer overgenomen in Dewilde , p. -.  sal-oa, , fol. r-v ( september ).  Zie bijvoorbeeld: Hubner , vol. , p. ; Van Hoogstraten , p. .  Op  februari  (n.s.) stelden Aerdt Boschman en zijn echtgenote Machtelt Verhulst twee erfelijke renten ter waarde van  stuivers in ‘tot behoeff vanden voerscreven grooten ambachte ende vanden autaer gestaen inder kercken van Sinte Peeters’. Deze akte wordt vermeld in sal-oa, , fol. r-v ( oktober ).  Crab , p.  en - (bijlage ).  Malchotius & Leunkens /.  Meulemans a, p. .  Malchotius & Leunkens /; Smeyers b, p. -.  sal-oa, , fol. r ( mei ).  In een rekwest uit  vroegen de barbiers het stadsbestuur om het scheren te verbieden op ‘den dach van den heyligen Godts vrienden Ste Cosmas ende Damiaen die jaerlijcks compt den xxvij dach van september hueren patroon’. sal-oa, , fol. r-r ( september ). Ook het manuaal van de plebaan meldt dat de barbiers en chirurgrijns Cosmas en Damianus vereerden: Malchotius & Leunkens /.  Zie bijdrage Karin Keutgens, p. .  sal-oa, , fol. - ( juni ); Dewilde , p. -.  Meulemans b, p. , -.

121

a

 In de literatuur circuleren hieromtrent misverstanden. Zo schreef Jan Crab in de belangrijke publicatie Het Brabants beeldsnijcentrum Leuven dat een SintArnoldusbroederschap in  een gesneden retabel bestelde voor het altaar van het brouwersambacht. In het bewaarde contract voor de bestelling van het retabel uit  is van een dergelijke broederschap echter geen sprake. Het contract werd rechtstreeks afgesloten tussen de schrijnwerker Jan Petercels en de gezworenen en altaarmeesters van het brouwersambacht. Evenmin zijn er andere bronnen die het bestaan van zo’n religieuze nevenorganisatie van het brouwersambacht suggereren: Crab , p. - (bijlage ).  Zie bijvoorbeeld: sal-oa, , fol. -.  Het ambacht van de chirurgijns werkte aanvankelijk met gescheiden kassen, maar omstreeks  werd de altaarboekhouding in de algemene ambachtsrekening geïncorporeerd, zodat de corporatie voortaan met slechts één kas werkte: sal-oa, , fol. v (-).

122

b

Afb. 1 Muurschilderingen in de zuidelijke kooromgang. a. De spitsboog in de kapel van de rederijkerskamer De Roose is beschilderd met een rozenstruik.

b. De muur in de kapel van de Sint-Sebastiaansgilde, daarna van de Faculteit Theologie, is met een donkerrode verf behandeld. Opvallend zijn het heraldische kruis en een hart dat met een pijl doorboord is. © Foto’s Raoul Daniels

Organisatiestructuur en samenwerkingen

een nevenorganisatie (vaak broederschap of gilde genoemd) waarin de ambachtslieden gegroepeerd waren en hun patroonheilige vereerden. Dergelijke neven- of satellietorganisaties vinden we onder meer terug in Antwerpen en Gent. Op een nobele uitzondering na, waarover later meer, was dit in Leuven niet het geval en gebeurde de toewijzing van een altaar rechtstreeks aan het ambacht zonder dat er een broederschap of gilde als tussenschakel fungeerde.44 Het altaarbeheer of ‘meierij’ berustte bij de altaar- of kapelmeesters, twee tot vier in getal, die binnen de brede ‘ambachtseed’ (het algemeen bestuur) fungeerden en verantwoordelijkheid aan de dekens aflegden.45 Het altaarbeheer werd doorgaans wel boekhoudkundig afgesplitst van de dagelijkse werking van het ambacht. Zodoende kunnen in de organisatiestructuur van de Leuvense ambachten verschillende pijlers worden onderscheiden: de algemene werking, de ‘meierij’ en nog een derde, de ‘momborij’ of het beheer van de armen- en ziekenkas waarvoor één of meerdere busmeesters verantwoordelijk waren. Boekhoudkundige fusies kwamen soms voor, maar over het algemeen bleef deze organisatievorm behouden tot het einde van het ancien régime.46 Gescheiden kassen impliceerde echter geenszins dat alle gelden voor religieuze doeleinden uit de altaarkas werden geput. De altaargelden waren in principe enkel bestemd om in het onderhoud van altaar of kapel te voorzien en de diensten aan het altaar te financieren. Heel wat andere zaken, zoals de deelname aan processies, de bestelling van altaarschil-

Het is opmerkelijk dat de scribent(en) van het grondplan hoofdzakelijk aandacht hebben geschonken aan de toewijzing van altaren aan ambachten, schuttersgilden en rederijkerskamers. Behalve de prestigieuze broederschappen van het Heilig Sacrament en Onze-Lieve-Vrouw Sedes Sapientiae worden de andere religieuze confrerieën niet expliciet bij naam genoemd en hun aanwezigheid moet afgeleid worden uit andere bronnen. Een en ander heeft vermoedelijk te maken met de functie van het grondplan als een beheersinstrument om het onderhoud van de altaren op te volgen. In het bestuur van de broederschappen was er doorgaans voldoende vertegenwoordiging van kanunniken, de plebaan of andere aan Sint-Pieters verbonden geestelijken om deze taken informeel te kunnen controleren. Bovendien was hun werking veel sterker ingebed in de kerkelijke en parochiale structuur en organisatie waardoor er ook op dit punt minder nood aan externe controlemechanismen was. Bij stedelijke corporaties was dit anders. De religieuze werking vormde slechts één van de functies van ambachten, schuttersgilden en rederijkerskamers. Het bestuur van deze corporaties telde bovendien enkel leken waardoor het altaarbeheer vanuit het kerkbestuur misschien minder op de voet te volgen was. In verschillende Vlaamse en Brabantse steden gebeurde de toewijzing van een altaar aan een ambacht niet rechtstreeks aan het ambacht zelf, maar wel aan

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

Afb. 2 De weegschalen in de gewelfschildering van de kapel van het kramersambacht in de noordelijke zijbeuk. © Foto Raoul Daniels

derijen of grootscheepse werken in de kapel werden bij ambachten, maar ook bij schuttersgilden en rederijkerskamers, uit de algemene middelen betaald.47 In één gedocumenteerd geval werd toch een samenwerkingsverband tussen een ambacht en een broederschap opgezet. Volgens het grondplan was het ‘Altare No[min]is Jesu’ in de noordelijke zijbeuk aan het oudkleerkopersambacht toegewezen. Dit ambacht beheerde zijn kapel gemeenschappelijk met het kleermakersambacht. De oudkleerkopers vereerden Sint-Dionysius van Parijs, terwijl de kleermakers Sint-Bonifatius van Mainz als patroonheilige hadden. De religieuze diensten aan het kleermakers- en oudkleerkopersaltaar werden in de praktijk echter verzorgd door de broederschap van de Zoete Naam Jezus, die door beide ambachten van werkingsmiddelen werd voorzien. Volgens Van Even ontstond dit samenwerkingsverband in 1557,48 maar uit bijkomend archiefonderzoek blijkt dat er al eerder een overeenkomst tussen het oudkleerkopersambacht en de broederschap bestond. Na een klacht van het broederschapsbestuur werden de oudkleerkopers in 1548 namelijk verplicht om inzage in hun boekhouding te geven, zodat de broederschap de correcte bijdrage voor het altaar uit de inkomsten van de aanwerving van nieuwe meesters kon berekenen.49 Vermoedelijk heeft de broederschap van de Zoete Naam Jezus nooit als zelfstandige vereniging gefunctioneerd, maar was ze als een soort ‘maatschap’ van het oudkleerkopers- en kleermakersambacht in het leven geroepen om het

gedeelde altaarbeheer en de inbreng van elke partij in goede banen te leiden. Zo werd het broederschapsbestuur door de dekens van beide ambachten als ‘superintendenten’ gecontroleerd. Bovendien kunnen tien van de elf bij naam gekende broederschapsmeesters van 1596 en 1680 als leden van het kleermakersof oudkleerkopersambacht worden geïdentificeerd.50 Of er behalve ambachtsleden ook andere gelovigen deel uitmaakten van de broederschap, is bij gebrek aan ledenlijsten niet te achterhalen. Over de aard van de relatie tussen het kousenmakersambacht en de broederschap van Sint-Anna valt bij gebrek aan concrete inlichtingen niets definitief te zeggen. Beide corporaties deelden de ruime Sint-Annakapel in de westbouw. De aanwezigheid van de kousenmakers in de kapel blijkt uit documenten in verband met de schenking van een erfelijke rente tot onderhoud van een wassen kaars op het ‘ambachte autaer (…) Ste Annen outaer’ van 1503.51 Enkele bij naam genoemde kousenmakers worden er expliciet aangeduid als ‘meesters en regeerders’ van het altaar. Later in datzelfde jaar duiken de kousenmakers opnieuw op als altaarmeesters van het Sint-Anna-altaar, ditmaal in een contract met de Leuvense kunstenaars Jan Petercels en Jan van Kessele voor het vervaardigen van een gesneden retabel.52 In tegenstelling tot wat in de literatuur wordt verondersteld, is in deze documenten geen sprake van een Sint-Annabroederschap. De inbreng van deze broederschap in de opdracht voor het retabel berust immers op een verkeerde

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 Dewilde .  Van Even /, p.   sal-oa, , fol. r-v en v-r ( augustus ).  sal-oa,  (); sal-oa, - ( april ). Eén van de bestuursleden werd aangeduid onder de kanunniken van Sint-Pieters: ral, kab, Sint-Pieters, , fol.  ( januari ).  Slachmuylders , p.  (bijlage ). Ook een latere bron duidt het Sint-Annaaltaar expliciet aan als het ambachtsaltaar van de kousenmakers: sal-oa, , fol. r ( november []).  Slachmuylders , p. - (bijlage ).

123

interpretatie van de functie ‘meesters en regeerders’ die teruggaat tot Van Even.53 Uit de genoemde documenten blijkt zelfs helemaal niet dat er een Sint-Annabroederschap in Sint-Pieters actief was. Het bestaan van de confrerie wordt naar mijn weten slechts bevestigd door twee vermeldingen uit 1578: in het legaat van een zekere Berbel vander Eeckt, weduwe van Jacop van Beausaert (‘bruederschap van Sinte Annen’),54 en in het manuaal van de plebaan van Sint-Pieters (‘fraternitas S. Annae’).55 Op welke manier ambacht en broederschap zich tot elkaar verhielden, kan hieruit niet worden afgeleid.

Veranderingen in het verdeelschema

 Van Even , p. -.  ral,coo, / ( november ).  Malchotius & Leunkens /.  Dewilde ; Dewilde .  sal-oa, , fol. v-r ( november ).  sal-oa, , fol. v-r ( december ).  aam, Acta Mechliniensia, , reg. , fol. r ( juli ); ral, kab, SintPieters, , fol. v-v ( mei  oktober ); Everaerts , z.p.; Van Even /, p.  en .  ral, kab, Sint-Pieters,  (z.j. [ca. -]).  ral, kab, Sint-Pieters, , fol. v-r ( oktober ); Van Even /, p. ; Meulemans , p. .  Smeyers b, p. -.  Van Even /, p.  en ; Meulemans , p. -.  In  verhoogden de timmerlieden het inkomgeld om over meer financiële armslag te beschikken ‘tot cieraet van sekeren hunnen oultaer die sy eerst over vijff jaren hebben vercreghen, ende verciert in Ste Peeters kercke alhier’: sal-oa, , fol. v-r ( april ); sal-oa, , fol. r-v ( april ).  sal-oa, /, fol. r (-). Zie ook de toevoeging ‘altari S. Joseph fabri legnarii’ door een andere hand in Malchotius & Leunkens /.  ral, kab, Sint-Pieters, , fol. v-v ( april ); Meulemans , p. .  sal-oa, , fol. v (-); ral, kab, Sint-Pieters, , fol. r ( februari ).  aam, Acta Mechliniensia, , reg. , fol. r-r ( maart ).  Meulemans,  (rederijkerskamers), p. .  Van Even /, p. . Over het wel en wee van De Kersouwe, zie: Dewilde .

124

In de loop van de zeventiende eeuw werd de verdeling van altaren en kapellen grondig herzien. Dit had te maken met economische structuurveranderingen, de opgang en neergang van ambachten, terwijl het katholiek reveil de stichting van nieuwe religieuze broederschappen stimuleerde die elk een bidplek nodig hadden. Sommige oudere broederschappen hadden door de crisis van de zestiende eeuw dan weer aan belang verloren of werden zelfs ontbonden.56 In 1619 meldden de bontwerkers dat ze over onvoldoende inkomsten beschikten om de SintMartinuskapel verder te onderhouden.57 In de jaren die volgden, lag het altaar er vervallen bij en werden er nauwelijks diensten opgedragen. Kwatongen beweerden bovendien dat de altaargelden verduisterd werden. Bij de opheffing van het ambacht in 16301631 namen de witleermakers het beheer van de kapel over. Tevens eigenden de witleermakers zich de patroonheilige van de bontwerkers toe.58 In de jaren 1630 werd ook het ambacht van de tapijtwevers ontbonden. Met het vertrek van het ambacht verdween het Sint-Genoveva-altaar aan de tweede pijler van de middenbeuk. Op het interieurzicht van Wolfgang De Smet van 1667 is op de plek van het voormalige tapijtweversaltaar enkel nog een houten afsluiting te zien, geen altaar. Volgens Van Even kampte de broederschap van Sint-Anna aan het begin van de zeventiende eeuw met een gebrek aan leden. In 1620 ruilde ze haar kapel in de narthex in voor de kleinere Corneliskapel in het koor.59 Het kousenmakersambacht verhuisde mee.60 De voormalige Sint-Annakapel werd herdoopt tot Carolus Borromeuskapel en kwam in handen van de in 1638 gestichte Carolus Borromeusbroederschap. Nog andere verenigingen wisselden van altaar of kapel. Zo vroeg de Sint-Sebastiaansgilde in 1665 haar overplaatsing naar de middelste kapel van de zuidelijke zijbeuk, die tot dan toe aan de apostel Matteüs was toegewijd. Deze kapel was een stuk ruimer dan de koorkapel en leek de schutters dus beter geschikt om het grote aantal aanwezigen bij

gildeplechtigheden op te vangen.61 Het barbiers- en chirurgijnsambacht en de broederschap van de Heilige Drievuldigheid ruilden in de zeventiende eeuw eveneens van kapel.62 Rederijkerskamer De Roose, ten slotte, verliet in 1681 haar kapel in het koor en vestigde zich in de Carolus Borromeuskapel, waar ze dus een altaar deelde met de Carolus Borromeusbroederschap.63 Intussen ontving de Sint-Pieterskerk enkele nieuwkomers. Omstreeks 1609 namen de timmerlieden hun intrek in de kerk.64 Het ambachtsaltaar was toegewijd aan Sint-Jozef en bevond zich aan de vierde pijler links van de middenbeuk [grondplan nr. 35].65 Op het schilderij van Wolfgang De Smet is nog net het beeld van de patroonheilige Sint-Jozef te zien met in de ene hand de bloeiende lelie als symbool van de zuiverheid. Aan zijn voeten staat een mand met wat mogelijk timmermanswerktuigen zijn. De koorkapel van het Laatste Oordeel (‘Altare Iuditij’), tot dan toe bezet door de secretarissen, ging in 1663 over naar de vettewariërs. Dit ambacht verenigde de handelaars in ‘vette waren’, zoals boter, kaas, spek, pensen, siropen, smout en olieën. Zij herdoopten de kapel tot Sint-Jan in de Olie.66 Rederijkerskamer De Kersouwe onderhandelde in 1638-1639 met de kerkmeesters van Sint-Pieters over een kapel in de hoofdkerk.67 Tot dan toe maakte De Kersouwe voor haar diensten gebruik van de kapel van de heilige Margriet in de Langenbruul. Het kapelletje werd in 1636 echter bij het klooster van de Ierse predikheren ingelijfd.68 Waarschijnlijk bleef de relatie tussen De Kersouwe en de Sint-Margrietkapel in stand, maar niettemin zochten de rederijkers naar een bijkomende locatie om hun eucharistievieringen op te dragen.69 Een kapel in de hoofdkerk paste het boomende theatergezelschap uitstekend. Bijgevolg nam De Kersouwe op 14 juli 1640 haar intrek in de koorkapel die voorheen onder de aanroeping van ‘Sancta Maria in parvo choro’ aan de rentmeesters toebehoorde.70 Ook nieuwe genootschappen kregen een plaats in de Sint-Pieterskerk, zoals de broederschap van de Gelovige Zielen. Deze religieuze confrerie was in 1718 door aartsbisschop Thomas-Filips d’Alsace (1679-1759) ingesteld, op verzoek van kapitteldeken Herman Damen (†1730) en enkele vrome burgers. Het kapittel wees het Sint-Ursula-altaar onder het doksaal aan de broederschap toe op voorwaarde dat ze het zorgzaam beheerde en van lijnwaad en ornamenten voorzag. Het altaar moest versierd worden, ‘maer sonder overvloedigheijt’. De gebruikte kaarsen moesten van zuivere was zijn en een aangepaste wiek hebben zodat de rookpluim niet stoorde. De broederschap mocht geen structurele veranderingen aan het altaar doen zonder toestemming van het kapittel en de inkomsten uit de reeds aanwezige offerblok bleven ten gunste van de kerkfabriek.

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

Jaarlijks diende de broederschap een vast bedrag van 10 gulden te betalen voor allerlei onkosten en ook voor het luiden van de klokken en het gebruik van orgel en muziekinstrumenten moest betaald worden.71 De meest drastische reorganisatie werd echter doorgevoerd in 1695, toen het kapittel besliste om een aantal van de ruim veertig altaren af te breken.72 Het kapittel viseerde voornamelijk de altaren aan de middenpijlers van het schip omdat die de doorgang blokkeerden en een ontmoetingsplaats vormden voor studenten en kletsende vrouwen. Bovendien stoorden de kanunniken zich aan de verouderde en vaak versleten altaardecoratie. Beelden waarvan de ledematen ontbraken en ongepaste schilderijen zetten volgens hen eerder aan tot dwaling en ketterij dan tot devotie. Naar het voorbeeld van Sint-Rombouts te Mechelen en Sint-Goedele te Brussel wenste het kapittel wellicht de altaren te vervangen door

levensgrote apostelbeelden op consoles bevestigd aan de zuilen van het schip.73 Een parade van heiligen zou de kerkruimte integreren in een uniform en symmetrisch decoratief programma dat ritme en richting gaf aan de beweging van de gelovige naar het hoofdaltaar. Met de steun van aartsbisschop Humbert-Guillaume de Precipiano (1627-1711) werd het plan om de altaren te ruimen effectief doorgezet.74 De timmerlieden, één van de getroffen ambachten, zochten onderdak in de kapel van de lakenmakers en de droogscheerders in de zijbeuk, waar ze een ‘gemeijnen aultaer’ oprichtten gewijd aan zowel Sint-Jozef als Sint-Severus.75 Het groot ambacht verhuisde mogelijk naar de Sint-Urbanuskapel in de zuidelijke zijbeuk.76 Het smedenambacht lijkt daarentegen de kerk verlaten te hebben en zich uitsluitend op de eigen kapel in de Parijsstraat te hebben geconcentreerd.77

Een veelzijdig religieus engagement De afspraken in het grondplan gaven aan dat de Leuvense corporaties hun altaar niet louter ten dienste van hun eigen organisatie en werking hoorden aan te wenden. Het altaar was niet enkel bestemd om de devotie tot de eigen patroonheilige te cultiveren. Ambachten en gilden werden ook opgedragen om op zondagen en andere kerkelijke feestdagen de kaarsen op het altaar aan te steken. Deze collectieve zorg om van Sint-Pieters het centrale knooppunt in het Leuvense stedelijke religieuze leven te maken, reflecteert zich in de vele missen en diensten waarvoor uitgaven in de altaarrekeningen van de betrokken corporaties staan genoteerd. Maar ook de corporatieve devotie zelf was breed en veelzijdig. Opvallend is bijvoorbeeld hoe de meeste genootschappen zich niet beperkten tot één patroonheilige, maar vaak meerdere heiligen vereerden en deze soms zelfs inruilden voor andere heiligen. De brouwers vereerden de heilige Arnoldus, van wie ze in hun kapel een relikwie bewaarden,78 maar ze vierden ook jaarlijks het feest van de heiligen Job en Ghislenus.79 De wijntaverniers vierden de feestdagen van Sint-Urbanus, Sint-Karel en Sint-Hylarius. Daarenboven waren de altaarmeesters verplicht om elke zondag een liturgische dienst aan het Sint-Urbanusaltaar te houden.80 Het altaar van de schoenmakers was aan de heiligen Crispijn en Crispiaan gewijd, maar het ambacht droeg ook missen op ter ere van Sint-Jan de Evangelist en voor de heiligen Thomas, Cecilia en Agnes (Agnete).81 Vanaf het einde van de zeventiende eeuw vierden de schoenmakers daarentegen enkel de feestdagen van Crispijn en Crispiaan, Drie Koningen en Sint-Michiel.82

Het kramersambacht of het conglomeraat van neringen uit de kleinhandelssector had in de zestiende eeuw niet minder dan zes patroonheiligen: Nicolaas, Rochus, Apollonia, Lambertus, Hubertus en Servaas. Sint-Nicolaas vormde zowat het uithangbord van het ambacht, maar binnen het ambacht had elke onderafdeling vermoedelijk ook zijn eigen patroonheilige. Zo wordt Apollonia in het manuaal van de plebaan uit 1578 specifiek met de kruideniers geassocieerd en kan Rochus, die doorgaans als een pelgrim met hoed wordt voorgesteld, aan de hoedenmakers gelinkt worden.83 Op elk van de zes heiligendagen droeg het ambacht een eucharistieviering op met zang, muziek en beiaardspel. Daags na Sint-Nicolaas- en Sint-Rochusdag herdachten de kramers hun overleden collega’s in een requiemmis. Verder werd er op twaalf zondagen van het jaar een extra eredienst gehouden. Vanaf omstreeks 1590 worden in de ambachtsrekeningen echter enkel nog misvieringen op Sint-Nicolaas-, Sint-Rochus- en Sint-Apolloniadag vermeld. Bovendien werd de zondagse mis ingeruild voor een mis op woensdag ter ere van Sint-Rochus, de zogenaamde ‘gousdaegse mis’.84 Deze reductie in patroonheiligen kan vermoedelijk gerelateerd worden aan verschuivingen in de structuur van het ambacht, meer bepaald aan het verdwijnen van een aantal onderafdelingen en de integratie van voorheen gescheiden handelsprivileges in één omvattend kramersprivilege.85 De toegenomen nadruk op de cultus van Sint-Rochus is daarnaast wellicht ook het gevolg van de dramatische pestuitbraken van 1578 en 1635. Rochus was een van de zes heiligen die werd aangeroepen als bescherming tegen deze besmettelijke ziekte.86

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 Oprichtingsdossier uit  in: aam, Plebanie Sint-Pieters, ii/ (-).  ral, kab, Sint-Pieters, , fol. r ( februari ); Van Even , p.  en ; Van Even , p. ; Van Even /, p. .  aam, Plebanie Sint-Pieters, vi/ (,  en  april ).  ral, kab, Sint-Pieters, , fol. r-r ( april ); aam, Decanale visitatieverslagen, Leuven, , fol.  (-).  sal-oa, / ( mei ); saloa, / (-).  Boonen-Van Even , p. .  Meulemans , p. -.  sal-oa, , niet gefolieerd ().  sal-oa, , fol. v-v ( juli ); Verhavert , p. .  sal, , fol. bis-ter ( januari  n.s.)  sal, , fol. v ( december ) en niet gefolieerd (-).  sal, , niet gefolieerd (-) en niet gefolieerd ().  Malchotius & Leunkens /.  sal-oa, , fol. r-v (), fol. r-r (), fol. r-v (-), fol. r-v (-), fol. r-r (); sal-oa, , fol. v-r ( augustus ); Dewilde , p. -.  sal-oa, , fol.  en volgende; Dewilde , p. -.  Juveyns e.a. , p. .

125

a Afb. 3 Twee luiken van een triptiek met Taferelen uit het leven van de heilige Rochus (eerste helft zestiende eeuw). Op beide luiken draagt Sint-Rochus een hoed met op de rand het merkteken van de anonieme schilder: twee gekruiste sleutels. m Leuven, S/19/O en S/20/O. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

 ub uGent, Hs. : cartularium van de kolveniersgilde, fol. r, v (eerste helft zeventiende eeuw?), fol. r-v ( april ); sal-oa, , fol. r-r (-).  sal-oa, , fol. - (z.d. juni ); Van Even /, p. -.

126

Voor de kolveniersgilde begon het patroonsfeest op Sint-Christoffeldag gewoonlijk met een ontbijt in de Tafelronde op de Grote Markt. Klokslag tien uur trokken de schutters, gekleed in hun gildehabijten, richting Sint-Pieters waar ze een gezongen eucharistieviering aan het Sint-Christoffelaltaar bijwoonden. Daarna was het tijd voor ontspanning en werden er schietwedstrijden en drinkgelagen in het gildenhof gehouden. De proost van de kolveniers droeg elke zondag van het jaar een extra mis op en dagelijks waren er nog twee eucharistievieringen die bij fundatie aan het Sint-Christoffelaltaar waren gesticht.87

Op Sint-Kathelijnedag (29 april) vergezelden de kolveniers de processie van de Lieve-Vrouwebroeders of geschoeide karmelieten. Deelname aan deze kloosterprocessie was vooral een wederdienst omdat de gilde haar prijsvogels aan de toren van de kloosterkapel mocht bevestigen.88 Samen met de ambachten en de andere schuttersgilden, participeerden de kolveniers ook jaarlijks aan de vier grote stadsprocessies: de Sacramentsprocessie op de eerste zondag na Pinksteren, de Sint-Pietersprocessie op 29 juli, de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartprocessie op 15 augustus en de Ommegang of de processie van

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

b

Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte op de eerste zondag van september. De processies vingen telkens aan met een plechtigheid in Sint-Pieters. De patroonsfeesten en de grote stadsprocessies waren centrale momenten in het culturele en religieuze leven van de ambachten en de gilden. Bij al deze gelegenheden werden de altaren en de kapellen gepoetst, verlicht met kaarsen en behangen met bloemenkransen en slingers. Daarnaast waren er geregeld onderhouds- en reparatiewerken nodig en er moest van tijd tot tijd nieuw liturgisch lijnwaad of ornamenten worden aangekocht. Overhead89 en uitzonderlijke kosten achterwege gelaten, besteedden kramers en kolveniers in de zeventiende eeuw gewoonlijk iets minder dan 100 gulden per jaar aan onderhoud en religieuze activiteiten. Het gros van het altaarbudget ging naar geestelijke bedienaars, zangers en muzikanten, de aankoop van waskaarsen, wierook, herstellingswerken en de aankleding van de kapel. Op patroonsdagen legden veel corporaties nog meer de nadruk op decorum. Ze huurden wandtapijten om de muren van de kapel te behangen en ze bekleedden de altaren en meubels met kleurrijke antependia en dwalen. Het koperwerk en zilverwerk werd op het altaar uitgestald en in de achttiende eeuw aangevuld met modieus porselein. Heel wat corporaties lieten bovendien devotieprentjes (‘beeldekens’) drukken om op feestdagen onder leden en genodigde gasten te verspreiden.90 Op zichzelf zijn al deze gegevens niet zo opzienbarend, de kracht schuilt vooral in het cumulatief effect van het grote aantal verenigingen dat op regelmatige basis liturgische plechtigheden organiseerde en met een stroom gebeden, zang en licht de hele kerk vulde als in een permanente lofbetuiging ten aanzien van God.91 Dat gold niet enkel voor ambachts- en schuttersgilden. Ook de religieuze broederschappen speelden een belangrijke rol, maar hun inbreng is minder goed in detail te bestuderen omdat hun archieven tijdens de twee wereldoorlogen grotendeels verloren zijn gegaan.92 De broederschap van het Heilig Sacrament droeg in de zeventiende en achttiende eeuw elke donderdag een gezongen mis op en tijdens de vespers en de lauden werd er gebeden met uitstalling van het Heilig Sacrament. Op zondag werden de lauden gezongen, opnieuw met uitstalling van het Heilig Sacrament, maar ditmaal aan het heilig Kruisaltaar onder het doksaal, waar de broederschap ook kaarsen brandde voor het ‘Bruin Kruis’. De confrerie vierde verder alle kerkelijke feestdagen en trok elke tweede zondag van de maand in processie rond de Sint-Pieterskerk onder begeleiding van beiaardspel.93 Met een gemiddelde van 252 gulden per jaar besteedde ze in de periode 1721-1726 alleen al aan zang en muziek ruim het dubbele van wat de ambachten in een jaar aan de hele altaarwerking spendeerden. Muziek was dan

ook de grootste uitgavenpost van de Sacramentsbroederschap, gevolgd door 133 gulden per jaar aan de plebaan, diakens, subdiakens en ‘petristen’ (acolieten) voor het celebreren van de broederschapsmissen en de missen die bij jaargetijden aan het sacramentsaltaar waren gesticht.94 Muziek speelde eveneens een grote rol binnen de werking van de broederschap van Onze-Lieve-Vrouw Sedes Sapientiae. In 1787 stond zij in voor het jaarloon van vier van de dertien vaste zangers en muzikanten in Sint-Pieters en voorzag op die manier in een belangrijk cultureel mecenaat.95 De broederschap van de Heilige Drievuldigheid vierde sinds haar oprichting in 1563 drie feestdagen: Drievuldigheidsdag (zondag na Pinksteren), de stichtingsdag van de broederschap (zondag in halfvasten) en de wijdingsdag van het altaar (zondag na de kerkwijding). Deze dagen werden met muziek en de nodige luister gevierd. Daarnaast werden op bijna wekelijkse basis gezongen herdenkingsmissen opgedragen die door vrome lieden bij jaargetijde aan het broederschapsaltaar waren gesticht. Deze plechtigheden werden veelal gevolgd door een uitdeling van brood aan de armen. De broederschap bezat sinds 1574 een ‘zilveren boom’ waaraan bestuursleden en andere devote personen zilveren schildjes hingen. Die boom werd tijdens feestdagen in de kapel uitgestald, zodat de vrijgevigheid van de weldoeners door iedereen kon bewonderd worden. De confrerie bezat wandtapijten met voorstelling van de Heilige Drievuldigheid en liet in 1564 en 1567 twee ‘sedilias’ of stoelen voor de geestelijke bedienaars vervaardigen, waarvan één het volgende opschrift droeg:96 Wilt hier mercken, leecke en clercken hoemen die Bruerschap siet verstercken vander heyliger Dryvuldicheyt in deser kercken 1567 De broederschap van de Gelovige Zielen werd in 1718 in het leven geroepen om zich over het lot van de overledenen in het vagevuur te bekommeren. Ze stond open voor mannen en vrouwen van verscheiden komaf en had als uitdrukkelijk doel om de leden te helpen hun zielenheil en dat van hun naasten te redden door religieuze handelingen aan te reiken en een kader voor persoonlijke heiliging te bieden.97 Op de derde maandag van iedere maand vierde de confrerie een mis aan het altaar van de heilige Ursula. Leden die de diensten bijwoonden en ‘met licht’ opfleurden, verdienden veertig dagen aflaat. Jaarlijks organiseerde de broederschap in het octaaf van allerzielen (2-9 november) indrukwekkende gebedswakes om Gods genade af te smeken voor de zielen in het vagevuur. Tijdens die periode werd het Heilig Sacrament op het broederschapsaltaar uitgestald en met witte ornamenten aangekleed.98

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 Hieronder worden gerekend: het loon van de knaap en vergoedingen aan de secretaris voor het opstellen van de rekening, het sturen van betalingsaanmaningen aan nalatige rentebetalers, uitgaven voor kopieën van notariële documenten en het schrijven van een rekwest aan het stadsbestuur.  Enkele voorbeelden: sal-oa, , fol. r (-); /, niet gefolieerd (-); , fol. v (-); , niet gefolieerd (); , fol. r en r (-); / ( september ); Dewilde , p. .  Dieterich , p. ; Marnef & Van Bruaene , p. .  Zie bijdrage Eddy Put, p. -.  aam, Acta Mechliniensia, , reg. , fol. - ( mei ); aam, Plebanie Sint-Pieters, ii/ ( oktober ).  sal-oa, , fol. r-r, r en v (-).  Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. .  aam, Plebanie Sint-Pieters, ii/ ( december ).  Een afschrift van de oprichtingsakte van deze broederschap wordt bewaard in het Kerkarchief Lier, nr.  ( augustus ).  aam, Plebanie Sint-Pieters, ii/ (); aam, Acta Mechliniensia, nr.  reg. , fol. r-r ( november - oktober ); Dewilde , p. -.

127

Afb. 4 De sacramentstoren met balustrade in de noordelijke kooromgang. Tegen de eerste pilaar links bemerkt men de gedenksteen van Anthonius Berthyns (†1585), daarachter het imposante altaar in de sacramentskapel dat in 1899 werd verkocht, verderop de kapel van het Laatste Oordeel waar in 1859 het praalgraf van Hendrik i werd geplaatst. De lithografie is van Alexandre Monthélier (1804-1883) en Adolphe Bayot (1810-1871) en werd vóór 1859 gedrukt door de Parijse drukker Joseph Lemercier (1803-1887). m Leuven, LP/779. Foto m Leuven

128

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

Een visuele religieuze cultuur Kunst in de sacrale ruimte Ambachten, gilden en broederschappen waren onmisbaar voor de programmatie en de financiering van eucharistievieringen met bijhorend licht- en klankspel. Zo lagen ze mee aan de basis van een levendige religieuze cultuur in Sint-Pieters. Ze hadden daarnaast een belangrijk aandeel in de aankleding van het kerkinterieur met retabels, schilderijen, sculpturen, edelsmeedwerk, wandtapijten, glasramen en andere kunstvoorwerpen. Dat de Sint-Pieterskerk aan het begin van de zeventiende eeuw veel weg had van een ‘kunstmuseum’, zoals Van Even schreef, was dan ook in grote mate terug te voeren op het mecenaat van de Leuvense corporaties.99 Ook in andere Leuvense parochiekerken viel de decoratie grotendeels ten laste van verenigingen, maar aangezien de meeste gilden en broederschappen hun devotieplek in de hoofdkerk hadden, was de impact hier natuurlijk een stuk groter.100 Het vroegste voorbeeld van een kunstwerk door een corporatie specifiek voor Sint-Pieters besteld, is afkomstig van de broederschap van het Heilig Sacrament. Omstreeks 1450 liet de broederschap een majesteuze sacramentstoren bouwen waarin de heilige hostie werd bewaard. De twaalf meter hoge toren met pinakels, luchtbogen en opengewerkte balustrades is uitgevoerd naar een ontwerp van Matheus de Layens. Behalve een rijke gotische ornamentiek is ze voorzien van reliëfs met voorstellingen uit het lijdensverhaal van Christus en het moment van de instelling van de eucharistie.101 De sacramentstoren vormde slechts het begin van een rijk mecenaat. In opdracht van de broederschap schilderde Dieric Bouts omstreeks 1460 de Marteling van de heilige Erasmus voor de Erasmuskapel en tussen 1464 en 1468 het Laatste Avondmaal voor de sacramentskapel.102 Het centrale tafereel van het Laatste Avondmaal, en de oudtestamentische prefiguraties op de zijluiken, houden verband met de missie van de broederschap om de devotie tot het Heilig Sacrament te bevorderen. Maar het altaarstuk liet ook ruimte voor persoonlijke representatie want in de achtergrond van het middenpaneel werden portretten van (naar alle waarschijnlijkheid) bestuursleden verwerkt. In 1513 plaatste de broederschap bij het atelier van Lyon de Smet in Brussel nog een bestelling van een wandtapijt met de legende van Herkenbald en de miraculeuze hostie.103 De kapellen in Sint-Pieters werden in de vijftiende eeuw niet enkel met vrijstaande kunstwerken verrijkt. Ook muren en bouwonderdelen (ribben, sluitstenen, gewelfschelpen) waren veelal gedecoreerd, met figuratieve taferelen, ornamentschilderingen of polychromie. Het meest duidelijke beeld hiervan

kunnen we ons vormen voor de (oorspronkelijke) Sint-Sebastiaanskapel in het koor. De wanden van de gildekapel waren in een helder rode kleur gezet. Op diverse plaatsen waren gilde-emblemen aangebracht: op een pijlerschacht een grisailleschildering van een gekruiste pijlenbundel samengehouden door een vonkende Bourgondische vuurslag en op de tegenoverliggende muur geschilderde wapenschilden met een kruis. In de kapel van rederijkerskamer De Roose werd nog sierlijk loverwerk met bloemen (rozen) uit de tweede helft van de vijftiende eeuw aangetroffen.104 In de zestiende eeuw werd de aankleding van de Sint-Pieterskerk in een versneld tempo verdergezet, toen ook de kapellen en altaren in het schip en de westbouw in gebruik werden genomen. Verschillende ambachten schreven opdrachten voor retabels uit, vaak bestaande uit een kast met gepolychromeerde beeldengroepen en gesculpteerde of beschilderde zijluiken.105 Zo lieten de brouwers in 1507 een altaarretabel maken naar het ontwerp van Mattheus ii Keldermans. Jan Borman nam het figuratieve snijwerk voor zijn rekening. Volgens de beschrijving in het contract was de retabelkast verticaal opgedeeld in compartimenten, wellicht gescheiden door zuiltjes. Centraal stonden een groot beeld van Sint-Arnoldus en vijf kleinere beeldengroepen die scènes uit het leven van de heilige uitbeeldden. Links en rechts daarvan kwamen beelden van Sint-Job en Sint-Ghislenus en drie kleinere taferelen uit hun levensverhaal. De kist, de predella en verschillende architecturale onderdelen van het retabel werden eveneens met fijn snijwerk gedecoreerd, bestaande uit hopranken, lover en de deviezen van het ambacht.106 Op het interieurzicht van Hendrik ii Van Steenwijk en Frans Francken zijn links nog net de gepolychromeerde beelden van Arnoldus en Job te zien. In de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel wordt een Sint-Nicolaastriptiek uit het derde kwart van de zestiende eeuw bewaard dat naar alle waarschijnlijkheid uit de kramerskapel afkomstig is. Het middenpaneel stelt de wijding van de heilige Nicolaas in een kerkinterieur voor, waarvan het doksaal en de calvarie enige gelijkenissen met die uit de Sint-Pieterskerk vertonen. Op de zijluiken worden de geboorte en de dood van Sint-Nicolaas afgebeeld. In gesloten toestand zijn de heiligen Nicolaas en Apollonia te zien. Er was in de kramerskapel nog een tweede triptiek aanwezig, daterend uit de eerste helft van de zestiende eeuw, waarvan de zijluiken later werden ingewerkt in de gemarmerde lambrisering van de kapel.107 Ze brengen episodes uit het leven van Sint-Rochus waarin de heilige

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 Van Even /, p. .  Dewilde , p. -.  Zie bijdrage David Mellaerts, p.  .  In verband met beide triptieken, zie bijdrage Maria Gilleir & David Mellaerts, p. -.  Van Even /, p. -, - en -; Smeyers a, p. ; Comblen-Sonkes , p. -; Smeyers d, p. -; Smeyers e, p. -; Cardon ; Vogels ; Périer-D’Ieteren , p.  en ; Martens . Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. - (afb.).  De Clercq , p. -. Zie bijdrage Anna Bergmans, p. -.  Zie de verzamelde documentatie in Crab , p. -.  Van Even /, p. ; Van Uytven & Crab , p. ; Crab , p. - en - (bijlagen  en ).  Bruijnen , p. - en -; Debaene , p. - en -.

129

a Afb. 5 Middenpanelen van twee drieluiken. a. De Sint-Nicolaastriptiek die vermoedelijk door het kramersambacht was besteld voor zijn kapel in de noordelijke zijbeuk (zie p. 376-377).

b b. De Ivotriptiek van de Faculteit Rechtsgeleerdheid voor de Ivokapel in de noordelijke zijbeuk (zie p. 220). m Leuven, S/84/V. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

© kmskb, inv. 366, foto Johan Geleyns

 In de altaarrekening uit  wordt een betaling genoteerd ‘om een stuck vanden tafereel te lijemen’: sal-oa, , fol. v (). Mogelijk kan deze referentie dienen als een terminus ante quem voor de vervaardiging van het altaarstuk.  Carpreau e.a. , p. -; Bruijnen & Debaene , p. -, -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.  Zie p. -.

130

troost en genezing aan de pestlijders brengt vooraleer hij zelf door de ziekte werd getroffen.108 In de collectie van m Leuven bevinden zich nog twee geschilderde luiken met De bekering van Paulus en De val van Simon de Magiër. Op de buitenzijden staan De bevrijding van Petrus en De heilige Margaretha en de draak. De luiken zijn afkomstig van wat een monumentaal retabel moet zijn geweest en zijn naar alle waarschijnlijkheid in verband te brengen met een archiefdocument uit 1536, waarin Jan Rombouts de Oude geïdentificeerd wordt als de schilder van de zijluiken van een Sint-Petrusretabel in de Sint-Pieterskerk: ‘die dueren vande outair van Sinte Peters (…) die welcke dat Jan Rombouts doude gemaict heeft.’109 Het Sint-Pietersaltaar, of Sint-Pietersen Paulusaltaar, in het zuidtransept was de plek waar de broederschap van Sint-Pieter haar diensten vierde.110 Waarschijnlijk kan deze broederschap als opdrachtgever van het Sint-Petrusretabel worden aangeduid.

Tussen 1507 en 1509 schilderde Quinten Metsys een drieluik met de Maagschap van de heilige Anna dat bestemd was voor de Sint-Annakapel. Traditioneel wordt de broederschap van Sint-Anna als opdrachtgever voor dit kunstwerk aangeduid. In het licht van de analyse over de kapelbezetting die hierboven werd gemaakt, verdient deze toeschrijving misschien een herziening en moet het kousenmakersambacht als potentiële opdrachtgever in ogenschouw worden genomen. Het was immers dit ambacht, en niet de broederschap, die eerder al een gesculpteerd retabel bij de Leuvense beeldsnijders Jan van Kessel en Jan Petercels had besteld; een retabel dat, zo luidt de traditie, bij de opdrachtgever niet in de smaak viel of te lang op zich liet wachten, waarop de beslissing werd genomen om een nieuw altaarstuk te laten schilderen door Metsys.111

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

b

a buitenzijde

Linkerpaneel: binnenzijde

d

c Rechterpaneel: binnenzijde

buitenzijde

Afb. 6 Twee zijluiken (ca. 1522-1530) door Jan Rombouts hebben waarschijnlijk deel uitgemaakt van een Petrus- en Paulusretabel voor de Sint-Pieterskerk: a. Saulus / Paulus wordt op weg naar Damascus door een bliksem getroffen; b. Petrus wordt door een engel uit de gevangenis verlost; c. het verhaal van Simon de Magiër volgens de Legenda Aurea; d. de heilige Margaretha van Antiochië wordt door satan, vermomd als een draak, belaagd. m Leuven, S/14/R en S/10/R. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

131

Afb. 7 De Marteling van de heilige Sebastiaan door Joost Vander Baren. Onderaan: Pinxi Judocus Vander Baren 1597. m Leuven, S/6/B. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Van Beeldenstorm tot Revolutie

 Dewilde , - en -; Dewilde , p. -.  Bruijnen , p. -.  Verleysen , p. -.

132

Hoewel Leuven van de Beeldenstorm en de daaropvolgende protestantse repressie gespaard bleef doordat de stad en de universiteit zich vrij snel aan de kant van Spanje en Rome hadden geschaard, waren de gevolgen van oorlog en economische crisis in het laatste kwart van de zestiende eeuw duidelijk merkbaar. Verpaupering en ontvolking maakten de werking van broederschappen in de randparochies zo goed als onmogelijk. Door het ontbreken van archief zijn we minder goed ingelicht over de situatie in Sint-Pieters. Het verdwijnen van een aantal broederschappen bevestigt echter het vermoeden dat ook het religieuze leven in de centrumparochie ernstige hinder ondervond. De andere Leuvense verenigingen ontsnapten evenmin aan het spookbeeld van verval. Drie van de vijf rederijkerskamers en twee schuttersgilden verdwenen van het toneel. Andere verenigingen kampten een hele poos met dalende ledenaantallen en een slabakkende werking. Tijdens de regering van de aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621) trok het herstel zich

langzaam op gang. Vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), toen het land opnieuw naar adem kon happen, hervatten gilden en broederschappen hun activiteiten. Meer dan wie ook begrepen de aartshertogen dat de oude corporaties een cruciale rol konden vervullen om eenheid en samenhorigheid in de verscheurde gewesten te brengen, maar ook om in deze periode van Contrareformatie en katholieke hervorming de strijd tegen de protestantse ‘ketterij’ succesvol af te ronden.112 Met steun van de aartshertogen namen de Leuvense gilden en broederschappen in de eerste decennia van de zeventiende eeuw geleidelijk aan terug hun culturele en religieuze rol op. Die relance vertaalde zich onder meer in een vernieuwd artistiek mecenaat. De Sint-Sebastiaansgilde bestelde in 1597 een Marteling van de heilige Sebastiaan bij Joost Vander Baren (1550-1614) voor haar gildekapel in Sint-Pieters (nu in m Leuven). Rederijkerskamer De Roose gaf in 1594-1595 aan dezelfde kunstenaar opdracht voor een opmerkelijk drieluik met de lijdensgeschiedenis van de patroonheilige Dorothea. Op de buitenluiken schilderde Vander Baren stadsgezichten van Leuven. Twee met rozenkransen versierde cartouches dragen onderaan het gildedevies ‘minne’. In de cartouches hangen in trompe-l’oeil geschilderde papieren vellen met verzen waarin de namen van de toenmalige bestuursleden dichterlijk zijn verwerkt.113 Het interieurzicht van Hendrik ii Van Steenwijk toont hoe de altaren in Sint-Pieters aan het begin van de zeventiende eeuw gedecoreerd waren met gesculpteerde retabels of monumentale triptieken. Een tweede interieur, geschilderd door Wolfgang De Smet in 1667, getuigt dat er in de eerste helft van de zeventiende eeuw heel wat vernieuwingen werden doorgevoerd. De oorspronkelijke altaren met vrijstaande retabels of schilderijen werden vervangen door barokke portiekaltaren. Schilderijen werden geïntegreerd in een architecturale lijst, bekroond met blanke of gepolychromeerde beelden. Opvallend is vooral de sterke uniformiteit. Terwijl de altaren op het interieurzicht van Van Steenwijk uitblonken door hun veelzijdigheid, geven de altaren op het schilderij van De Smet veeleer de idee van monumentale sokkels waaruit de zuilen van de kerk oprezen. De houten afsluitingen of ‘tuinen’ die rond de altaren aan de centrale steunpilaren werden opgetrokken wekken de indruk van autonomie. Volgens Frederik Verleysen moeten de altaartuinen als een symbolische toeëigening van de sacrale ruimte worden gezien; de eigen-ruimte van de corporatie werd letterlijk afgebakend, in die mate zelfs dat ook de vrijstaande altaren de allure van een besloten kapel kregen.114 De ‘modernisering’ van het kerkinterieur gebeurde in twee fasen. Een eerste vernieuwingsgolf was in de jaren 1620 en 1630. In 1625 of begin

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

a

b Afb. 8 a. Joost Vander Baren schilderde in 1594-1595 in opdracht van de rederijkerskamer De Roose de triptiek de Marteling van de heilige Dorothea. Op de buitenzijde van het linker en rechter zijluik staan twee stadsgezichten. b. Op het linker zijluik ziet men, uiterst links, de toren van de oude Sint-Michielskerk (Tiensestraat), centraal het stadhuis en de Sint-Pieterskerk, rechts de Sint-Geertruikerk. c. Op het rechter zijluik merkt men, uiterst links, de verloren kosttoren (Mechelsevest), centraal de burcht en de Sint-Janskerk op de Keizersberg. m Leuven, S/83/V. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

c

133

Afb. 9 Het interieur van de Sint-Pieterskerk door Hendrik ii Van Steenwijk en Frans Francken (vóór 1634). Onder het wijwatervat aan de rechter pilaar staan de namen van de twee schilders. © kmskb, inv. 1533, foto Johan Geleyns

134

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

Afb. 10 Het interieur van de Sint-Pieterskerk door Wolfgang De Smet. Rechts bovenaan: Gefundeert bÿ Lambrecht mette(n) baerde | Grave van Loven 1000. | 1667. Gheschildert door Wolfgangus De Smet. m Leuven, S/22/S. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

135

Afb. 11 Groepsportret van de broederschap van de Zoete Naam Jezus in de kapel van het oudkleerkopersambacht (1620-1630), anoniem. m Leuven, S/64/C. Foto m Leuven

 sal-oa, , fol. r-r ( januari ).  Jordens , p.  en -. De bestelling van een altaarstuk door de timmerlieden houdt ongetwijfeld verband met de verwerving van een altaar aan de middenpijler.  sal-oa,  (-); Jordens , p. - en .  ral, kab, Sint-Pieters, , fol.  ( januari ). Het schilderij werd vernietigd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Brussel, privéverzameling Philippe d’Arschot: Antiquiteyten ende privilegien der oude, groete, ende edele hand-bogegulde binnen dese vermaerde hoot-stadt van Loven (ca. , met aanvullingen tot ), fol. ; Jordens , p. , - en -. Over het schilderij schreef de Franse kunstcriticus Jean-Baptiste Descamps (-) ‘bon Tableau, mais les ombres en sont si noircies, que la couleur en paroît grise et triste’: Descamps , p. .  Dewilde , p. -; Wolters van der Wey , p. -.  ral, kab, Sint-Pieters, , fol. v-r ( oktober ); Van Even /, p. ; Meulemans , p. .  Volgens Van Even /, p. -, was dat in , volgens Libertus , p. - in . Zie verder Jordens , p.  en - en bijdrage Gilbert Huybens, p. .  sal-oa, , fol. v en v ( september ); Van Even /, p. ; Meulemans , p. -. Er is echter geen enkele reden om aan te nemen dat het, zoals Meulemans suggereerde, tot een effectieve samensmelting van De Roose en de Carolus Borromeusbroederschap kwam.

136

1626 verzocht plebaan Joannes Paludanus (15651630) de linnenwevers om hun altaar op te frissen: ‘gelijck andere ambachten inde voorseide kercke hun aultaeren hebben gedaen’.115 Onder meer de schoenmakers en de timmerlieden bestelden rond die tijd altaarstukken.116 De kramers voerden in 1630-1635 grootscheepse opfrissingswerken in hun kapel door. Ze bestelden (nu verdwenen) schilderijen van Sint-Apollonia en Sint-Rochus bij Hendrik De Smet, vader van Wolfgang. Ze kochten zilveren ornamenten aan en staken de heiligenbeelden in een nieuw, rijkelijk versierd kostuum.117 De Roose en de Sint-Sebastiaansgilde hadden al in het laatste decennium van de zestiende eeuw altaarstukken laten vervaardigen. Kort vóór 1630 schafte de handbooggilde een nieuw schilderij van Hendrik De Clerck aan dat, vreemd genoeg, pas in 1635 op het altaar werd geplaatst.118 Het meest opmerkelijke schilderij uit deze periode is het groepsportret van de broederschap van de Zoete Naam Jezus, waarop een aantal leden zich met de insignes van een schuttersgilde lieten afbeelden. De man rechts vooraan heeft een zilveren palure met kruisboogjes op de mouw van zijn tabbaard gespeld, terwijl de man uiterst links het embleem van de handbooggilde draagt. Hoewel het portret het bestuur van de broederschap afbeeldt, kozen enkele leden er dus voor om tegelijk hun lidmaatschap van een schuttersgilde in de verf te zetten. Aangezien de broederschap van de Zoete Naam Jezus bovendien nauw verbonden was met het kleermakers- en oudkleerkopersambacht,

Afb. 12 Kapel van de broederschap van de Heilige Carolus Borromeus en van de rederijkerskamer De Roose. Foto m Leuven

brengt het groepsportret in feite een drievoudige identiteit in beeld: meester kleermaker/oudkleerkoper, schutter én broederschapslid.119 In 1658 ontwierp Lucas Faydherbe (1617-1697) een imposant marmeren barokaltaar voor de broederschap van Onze-Lieve-Vrouw in het noordtransept. Deze spectaculaire constructie luidt het begin in van de tweede vernieuwingscampagne, die hoofdzakelijk in de jaren 1660 en 1670 plaatsvond en veelal gerelateerd lijkt te zijn aan wijzigingen in de kapelbezetting. Tussen 1665 en 1667 nam de Sint-Sebastiaansgilde haar nieuwe bidplaats in de zuidelijke zijbeuk van het schip in gebruik. Het schilderij van Hendrik De Clerck uit de voormalige koorkapel verhuisde mee en werd in een nieuw marmeren portiekaltaar ingewerkt. De schutters installeerden nog een kapelafsluiting met koperen pilaren, in de stijl van de afsluiting van de aanpalende Sint-Christoffelkapel.120 Ook de kapel van de Carolus Borromeus-broederschap werd verrijkt met een imposant altaar,121 met daarin een geschilderde voorstelling van de Milanese pestheilige van de hand van Gaspar de Crayer. Bovenop dit portiekaltaar plaatsten de rederijkers van De Roose in 1681 het beeld van hun patrones Dorothea. Met dit symbolisch gebaar eigenden de rooseliers zich een deel van de kapel toe. Naast de heilige Dorothea vereerde De Roose voortaan ook de heilige Carolus Borromeus. Op de feestdag van Carolus Borromeus woonden de rederijkers de mis in Sint-Pieters bij en naderhand stapten ze mee op in de broederschapsprocessie.122

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

Afb. 13 Het Laatste Avondmaal (1707) door Victor Honoré Janssens. Links onderaan: V. Janssens, fecit. m Leuven, S/8/J. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

137

Afb. 14 Het altaarschilderij (1768) in de brouwerskapel met de afbeelding van de bisschoppen Arnoldus, Ghislenus en de aartsvader Job door Balthasar Beschey. m Leuven, S/31/B. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

138

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

De ambachten van de vettewariërs, oudkleerkopers en chirurgijns moderniseerden in de periode 1664-1673 hun kapellen, met nieuwe altaren, heiligenbeelden en schilderijen.123 Bij de vettewariërs hingen de werken samen met de ingebruikname van de kapel van SintJan in de Olie in het koor. De chirurgijns verhuisden omstreeks 1668 één kapel naar het westen en maakten van die gelegenheid gebruik om hun nieuwe kapel een frisse uitstraling te geven. De verfraaiingswerken in de chirurgijnskapel werden in 1677 bekroond met de installatie van een nieuw altaarstuk van Lambert Blendeff.124 Het schilderij stelt de patroonheiligen Cosmas en Damianus voor tijdens de uitvoering van een beenamputatie. De voorgrond presenteert een stilleven van heelkundige instrumenten, als emblemen van de chirurgijns maar ook als een demonstratie van hun brede waaier aan competenties. Het ambacht presenteert zich zo als hoeder van het lichamelijk welzijn van de stad, maar het schilderij plaatst het beroep van chirurgijn tegelijk in een religieuze context. De afgebeelde episode van de (miraculeuze) beenoperatie is namelijk in de eerste plaats een verhaal van spirituele heling. Op die manier profileerde het ambacht zich als beschermer ‘soo van die lichaemen soo van die sielen’.125 Vanaf het laatste kwart van de zeventiende eeuw stonden de investeringen in altaardecoratie lange tijd op een laag pitje. Pas vanaf de jaren 1740 werden er opnieuw systematisch kunstwerken aangekocht en verfraaiingswerken uitgevoerd.126 Enkel de broederschap van het Heilig Sacrament voerde rond de eeuwwisseling ingrijpende veranderingen door. In 1698 plaatste de confrerie een marmeren altaar dat volgens een raming van de plebaan zo’n 3.000 gulden had gekost.127 Het altaar werd bekroond met een nieuw Laatste Avondmaal van de Brusselse schilder Victor Honoré Janssens (1658-1736), dat in vergelijking met het verstilde Laatste Avondmaal van Dieric Bouts een meer

bewogen interpretatie van het onderwerp afleverde.128 In 1707 sloot de broederschap een contract voor een nieuwe communiebank met de Antwerpse beeldhouwer Alexander van Papenhoven, dat nog eens 1.000 gulden kostte. De communiebank werd uitgevoerd in wit marmer en is versierd met panelen en medaillons waarop figuratieve voorstellingen staan die verwijzen naar het doopsel, de biecht en de eucharistie.129 In de periode 1740-1770 installeerden de brouwers, de kramers, de vettewariërs, het groot ambacht, de chirurgijns, de kleermakers en de oudkleerkopers vervolgens nieuwe altaren, schilderijen, heiligenbeelden en houten of marmeren kapelafsluitingen waarop de emblemen van het ambacht werden aangebracht.130 Het meest indrukwekkende voorbeeld is dat van de brouwers. In 1756 lieten zij de Naams-Antwerpse beeldhouwer Henricus Danco een marmeren altaar en een marmeren afsluiting vervaardigen voor het duizelingwekkende bedrag van 4.869 gulden. De kapelafsluiting was weelderig versierd met rocaillemotieven en met een stuikmand en brouwgaffel als emblemen van het ambacht. In dezelfde periode kochten de brouwers een kristallen reliekhouder voor de reliek van Sint-Arnoldus en in 1768 bestelden ze bij Balthasar Beschey uit Antwerpen nog een altaarschilderij met de patroonheiligen Arnoldus, Job en Ghislenus voor 700 gulden. Het brouwersambacht kon in de tweede helft van de achttiende eeuw bogen op een enorme financiële reserve dankzij de geweldige expansie van de Leuvense bierindustrie. Het artistieke mecenaat in Sint-Pieters paste binnen een breder programma van investeringen waarmee de brouwers hun economische macht en politieke invloed lieten gelden. Zo lieten ze in 1739-1740 voor het eerst een indrukwekkend ambachtshuis optrekken dat in de jaren daarop weelderig werd ingericht met schilderijen en kostbaar meubilair. In 1767 schaften ze nog massief zilveren processietoortsen aan voor 3.646 gulden.131

Epiloog Met de uitbraak van de Franse Revolutie en de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk in 1795 kwam een einde aan vier eeuwen samenwerking tussen kerkbestuur en corporaties in Sint-Pieters. De toepassing van de wet Le Chapelier (1791)132 maakte een einde aan de corporatieve inrichting van de stedelijke samenleving. De ambachten werden ontbonden, maar ook schuttersgilden, rederijkerskamers en broederschappen werden in die periode opgeheven, hoewel hun tradities en gewoontes gauw weer opgepikt zouden worden. In 1794 werden verschillende schilderijen door de Franse bezetter uit de Sint-Pieterskerk weggehaald, waaronder de Maagschap van de heilige Anna, die toebehoorde aan de Sint-Annabroederschap (of het

kousenmakersambacht?). In november 1797 werd de Sint-Pieterskerk gesloten en in augustus 1798 ging de volledige inboedel onder de hamer. Schilderijen, sculpturen en altaarornamenten die voorkwamen uit het mecenaat van gilden en broederschappen, werden zo uit hun oorspronkelijke context verwijderd.133 Het eeuwenlange samenwerkingsverband tussen corporaties en kerkbestuur was geen eenzijdig succesverhaal. Reeds het grondplan uit het stadsarchief, waarmee dit hoofdstuk aanving, geeft aan dat er soms ruis op de relaties zat. Bij de rondgang van de altaren merkte de auteur van het grondplan namelijk op dat de beenhouwers hun plicht om het ambachtsaltaar te onderhouden aan hun laars lapten: het beenhouwers-

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

 ral, kab, Sint-Pieters, , fol. r ( april ); sal-oa, , fol. r (-) en fol. v (-); sal-oa, , fol. r en r (-); Meulemans a, p. .  sal-oa, , fol. r (-), fol. v ( maart ) en fol. r ( juni ); Meulemans , p. -; Smeyers b, p. -; Jordens , p. -.  Naar een formulering in een rekwest van de chirurgijns aan de Raad van Brabant betreffende de kwalijke gevolgen van de onkunde van kwakzalvers: sal-oa, , fol. v ( juli , afschrift uit ).  Kleinschalige opfrissingswerken werden in tussentijd wel uitgevoerd, zo bijvoorbeeld in de kapel van het witleermakersambacht: sal-oa, , fol. v en v-r (-).  aam, Decanale visitatieverslagen, Leuven, , fol. - (-); Vander Heyden-Reekmans , p.  en .  Jordens , p. -. Descamps beoordeelde de compositie van het werk in  als ‘scavante et spirituelle’ en de lijnvoering als ‘correct’, maar hij vond de voorstelling wel erg donker ‘tout y est poussé au noir’: Descamps , p. .  Van Even /, p. -; Bergmans . Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.  sal-oa, , fol. v en r ( maart ); sal-oa, / ( september ); sal-oa, , fol. v (-); sal-oa, , fol. r-v (-), fol. r-v (-), fol. v-r (-) en fol. r (-); Verhavert , p. -.  sal-oa, , niet gefolieerd (); Van Uytven & Crab , p. -; Meulemans , p. .  Naar de Franse politicus Isaac-RenéGuy Le Chapelier (-) die op  april  werd geguillotineerd.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.

139

altaar verkeerde in niet al te beste staat en miste zelfs een altaarblad. Vermoedelijk waren het juist dergelijke nalatigheden die het kerkbestuur er toe brachten om de afspraken (nogmaals?) op papier te concretiseren. Beschouwd op de lange termijn was het samenwerkingsmodel niettemin duurzaam, niet alleen omdat een altaar in Sint-Pieters aan gilden en broederschappen een ideaal uithangbord bood om status

en groepsidentiteit te communiceren, maar bovenal omdat het religieuze de essentiële onderlegger was voor de corporatieve inrichting van de middeleeuwse en vroegmoderne stedelijke samenleving. Conflicten konden de onderlinge relaties dan wel periodiek doen verzuren, uiteindelijk was slechts een radicaal overheidsingrijpen bij machte om het eeuwenoude sociaal-religieuze weefsel in Sint-Pieters te ontrafelen.

Afb. 15 De beenamputatie. Het verdwenen altaarschilderij (1677) van de chirurgijnskapel in de kooromgang door Lambert Blendeff. Archief m Leuven

140

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

a

b

c Afb. 16 De drie panelen uit de communiebank (1707) van Alexander van Papenhoven met de voorstelling van drie van de zeven sacramenten: a. het doopsel (de doop van Jezus door Johannes de Doper); b. de eucharistie (de verheerlijking van de kelk met de hostie door vier putti); c. de biecht (twee figuurtjes biechten onder het Alziend oog). m Leuven, B/VI/278. © Foto’s Raoul Daniels

Gilden en broederschappen in de Sint-Pieterskerk, 15de-18de eeuw

141

Brecht Dewilde & Gilbert Huybens

Een zestiende-eeuws altarenplan Beschrijving In het Leuvens stadsarchief wordt, onder het nummer Cuvelier 4143, een merkwaardig plan bewaard waarop 44 altaren zijn gesitueerd die midden zestiende eeuw verspreid stonden over de twee dwarsen zijbeuken, de noordelijke en zuidelijke kooromgang en het schip van de Sint-Pieterskerk. Het betreft één enkel blad (papier: 30,5 x 50 cm) met, in de onderste vochtvlek, een watermerk dat een gelijkenis vertoont met de nummers 9613 en 9614 in de inventaris van Charles-Moïse Briquet.1 De slordige schriftuur van Latijnse en Nederlandse woorden en zinnen – een kladversie? – is duidelijk zestiende-eeuws. Op basis van de schriftuur kunnen twee handen worden onderscheiden. Een ‘basisauteur’ nam het grootste deel van het document voor zijn rekening en duidde met rechthoeken de locaties van de altaren aan. Een tweede hand schreef ernaast, in donkerdere inkt, welke groep of particuliere persoon voor het beheer van elk altaar verantwoordelijk was. Het blad is aan beide zijden beschreven. Op de rectozijde staat tweemaal ‘P. n° 25’ en eenmaal het cijfer 25, waarschijnlijk het plaatsingsnummer in het oude kerkarchief. Bovenaan links staat, verticaal, de titel van het document: ‘De autaren van sinte peeters’, eronder in een ander handschrift aangevuld met ‘besorght byde Ambachten | xvj’. Daarnaast, horizontaal, over bijna de volle breedte van de pagina, staat de volgende tekst: ‘Dat elck aenveerdende autaer sal moeten den sijne metter tyt wel doen repareren van alles als | autaer cleederen ende gordijnen van elck autaer [en van] gelijck van autaerdwelen  [a] ornamenten | van missen op elck autaer vier goede candelaers ende voor elck beneden ende boven naden |  heyssch [b] vande beelden ende voor elcke staende aende syde mueren eenen frayhout [c] met V candelaers | ende de ghene staende aende pyleerne [d] dobbele ende X [e] op elck candelaer een pont kersse [f] ende | diese worden onsteken, de twee vande autaerkeerssen totte sondagen ende heylige dagen te mettene [g], hoofmis [h]| ende vesperen mette loven ende op groote dagen alle de voorzeide keersse.’2 a

altaardoek of dwaal; b volgens de eis van; c de altaren tegen de zijmuren moeten een houten constructie voorzien voor vijf kandelaars ; d pilaren; e het dubbel van vijf, te weten tien; f kaarsen; g de metten; h met de hoogmis.

142

Een zestiende-eeuws altarenplan

Het zijn richtlijnen die aan tientallen met naam genoemde corporaties werden verschaft in verband met het onderhoud van de hen toegewezen altaren. Op de versozijde staat het bewuste altarenplan. Door veelvuldig gebruik is het blad in twee stukken uiteengevallen, ten nadele van de leesbaarheid, vooral van het tekstgedeelte op de scheurlijn. Door blootstelling aan licht is de inkt verbleekt en bemoeilijken vochtvlekken de lectuur. Een transcriptie van dit voor de kerk- en kunstgeschiedenis van Leuven belangrijke document was dus noodzakelijk.

Datering Twee essentiële gegevens worden niet meegedeeld: de namen van de auteurs en een preciese datum waarop het document werd aangemaakt. Afgaande op de inhoud moeten de auteurs gezocht worden in de kringen van het kerkbestuur. De datering is evenwel complexer. Op de rectozijde, boven de opsomming van de talrijke groepen, staat ‘A° 1480’. Gelet op de hiernavolgende analyse van het document, is dit later toegevoegde jaartal niet houdbaar. Ook de bouwgeschiedenis van de kerk en de chronologie van de toewijzing van altaren en kapellen aan corporaties3 maken duidelijk dat het plan nà 1480 moet zijn gemaakt. Maar wanneer? Op basis van het watermerk, dat tussen 1527 en 1577 in onze contreien voorkwam, moet het plan in het tweede of derde kwart van de zestiende eeuw worden gesitueerd. Inhoudelijke gegevens helpen deze datering te verfijnen. Zo vermeldt het plan dat altaar 19 in de zuidelijke kooromgang door de erfgenamen van Cornelis van Baussele werd onderhouden. Uit genealogisch onderzoek blijkt dat deze Cornelis op 9 augustus 1556 overleed,4 wat impliceert dat het document nà 1556 tot stand moet zijn gekomen. Een tweede naamsvermelding ligt moeilijker. Zo was ‘m[eester] Jeronimus Edelheer’ verantwoordelijk voor het onderhoud van altaar 21. In de namenlijst van de Edelheeres duikt in de zestiende eeuw driemaal een Jeronimus op: Jeronimus i (†10 december 1555), zijn zoon Jeronimus ii (†?) en diens jongere neef Jeronimus iii (†na 1578).5 Zo te zien lijkt Jeronimus i de meest aangewezen persoon,

tenzij op een reeds bestaand plan later namen werden toegevoegd. Voor alle veiligheid dateren we het blad nà 1556. Belangrijk om te weten is dat de tweede hand geen aparte informatie aan het grondplan toevoegt. De tweede auteur beperkt zich tot het samenvatten van de inlichtingen die de eerste auteur verstrekt. Met name herhaalt hij naast, boven of onder de tekstpassages van de eerste auteur, de namen van de corporaties of privépersonen die verantwoordelijk waren voor het onderhoud van een altaar, vermoedelijk als een manier om efficiënter door het document te kunnen navigeren. Bij drie gelegenheden voegt de tweede auteur wél nieuwe informatie toe. We blijven echter in het duister tasten over het tijdstip waarop deze aanpassingen zijn gebeurd. — Nummers 15-16-17: de eerste auteur vermeldt niet aan wie deze altaren waren toegewezen. Het is de tweede auteur die meedeelt dat ze respectievelijk door de secretarissen, de rentmeesters en de procureurs van de stad werden onderhouden. — Nummer 34: de door de eerste auteur aangeduide verantwoordelijke voor het onderhoud van het Sint-Salvatorsaltaar, ‘m[agistro] Petro Beloens’, wordt door de tweede auteur gecorrigeerd in ‘Luijten’. Het is niet duidelijk of hier een foutje wordt rechtgezet of dat de tweede auteur een update in het beheer van het altaar meedeelt. — Nummer 41: de vermelding ‘erfgenamen van vrou[w]e Meijs’ door de eerste auteur, wordt door de tweede auteur aangevuld of gespecifieerd met ‘Jan Meys’.

in 1981 uitgegeven.9 Wellicht is hij ook de auteur van een anonieme en niet gedateerde beschrijving van de kerk die in het Aartsbisschoppelijk Archief te Mechelen berust.10 Het verzorgde handschrift, dat vóór 1904 aan het bisdom werd overgemaakt, is een van de vele verhandelingen die toen door de bisschoppelijke administratie in Mechelen aan alle kerkbesturen waren opgevraagd. In 1903 en 1910 verscheen het altarenplan in twee verschillende gidsen van Leuven.11

Toelichting bij de transcriptie Voor de eerste maal wordt hier een transcriptie van het originele altarenplan geboden. Vanwege de toestand waarin het document zich bevindt, zijn helaas niet alle letters, woorden en tekstpassages makkelijk te ontcijferen. Derhalve worden onduidelijke lezingen gevolgd door [?] en onleesbare woorden door […]; doorhalingen en verbeteringen werden ongewijzigd overgenomen; afkortingen werden stilzwijgend opgelost of aangevuld tussen vierkante haken. Verticale strepen geven het begin aan van een nieuwe regel en het hoofdlettergebruik is aangepast. De doorlopende nummering in het originele document en de transcriptie is door ons toegevoegd.

Verspreiding 1 Briquet 1907, deel 3, p. 504-505 [nummers 9613-9614]. 2 Onder deze tekst werd in potlood het woordje ‘R ornements’ geschreven. 3 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 119-121. 4 Smeyers 1975b, p. 520. 5 Van Buyten 2009, p. 20-21. 6 Verhavert 1940, tussen de pagina’s 44-45; Van Uytven 1975; Smeyers 1991; Smeyers 1998c. 7 Everaerts 1880, p. [5]. 8 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 385. 9 Vander Heyden-Reekmans 1981. Exemplaren: m Leuven [ii/C2/1981/2], sal [sal, 718.1 Heyd], ua ku Leuven [Leuven: 949.3]. 10 aam, Parochie monografie Leuven Sint-Pieterskerk. 11 Ferrant Saint-Pierre 1903, p. 56-57; Frantzen [na 1910], p. 72.

Dit altarenplan is al verscheidene malen fotografisch gereproduceerd en van commentaar voorzien.6 Daarbij ontbreekt telkens een diplomatisch afschrift. Dat geldt eveneens voor drie laat negentiende-eeuwse uitgaven waarbij de plaats van de altaren in kaart werden gebracht. Dat gebeurde in 1880 door Adolphe Everaerts,7 en omstreeks 1900 door Eugène Vander Heyden, van 1897 tot 1904 onderpastoor van de Sint-Pieterskerk.8 Zijn monografie over de kerk – hij geeft dus de situatie weer van vóór de grote brand in augustus 1914 – werd

Een zestiende-eeuws altarenplan

143

a Afb. 1 a. Rectozijde.

© sal-oa, 4143

144

Een zestiende-eeuws altarenplan

b b. Versozijde.

Een zestiende-eeuws altarenplan

145

Afb. 2 Grondplan van de Sint-Pieterskerk met de nummers van de altaren zoals hiernaast weergegeven.

146

Een zestiende-eeuws altarenplan

16. Beate Marie Op desen outaer en | is gheen licht maer | m[eester] Bosoit sette al te | mets een paer kersse | op in magnis | festis de Rintmeesters 15. Altare | Iuditij Desen outaer | ende heeft | licht noch | dwelen | op hooghe | daghen Secretarij 14. Sacramentsmeesters Altare | Sacramentij

17. Istud est altare | Cornelij ende | tsacrament | hout desen | outaer van | licht De procu[reu]rs

39. Summum altare

18. Barbiers Altare | Luce Desen outaer | onder houwen | de ba[r]biers

13. Sacramentsmeesters Altare | Erasmij Desen outaer onder | houwen sacraments | meesters

19. Altare | Trinitatis Desen outaer | wordt onder | houwen vande | erffgenamen | van Cornelis | van Bausel

12. Altare | Crucis | apud januam chori Desen outaer en heeft | licht noch dwelen | op hooghe daghen

20. Rooselers Altare | Dorothee Desen outaer wordt | onder houwen vande | roselaers

11. Capittulum moet desen | autaer versien Altare | Edigij [sic] apud sacristiam Desen outaer ende en | heeft dwelen noch licht | op hoge daghe

21. Edelheer Edelheers outaer Onderhout m[eester] Jero | nimus Edelheer

10. Lijnewevers Altare Philippi et | Jacobi Desen outaer wordt onder | houwen vande lijndewevers | soe van licht ende dwelen

22. Hantboge Altare Sebastiani Ende wordt desen |outaer onder houwen | vander gulden

9. Backers Altare Andree Desen outaer wordt onder | houwen vande beckers | soe van licht ende dwelen

23. Altare Anthoni Ende wordt desen | outaer onder houwen | van Sinte Peeters kinde | ren

DOKSAAL 8.

Beate Marie

7. Capella 6. Schoenmakers van Rievieren Capella Crispini | et Joannis et istud | altare intertenetur | a sutoribus | et habet candelas | in magnis festis

38. Virgenes Desen outaer wordt | onder houwen van | de maechde

24. Petri et Pauli

41. Jan Meijs Iustud [= Istud] est altare Urbani Catherine | ende wordt onderhouwen | vande taverniers | erfgenamen van vrou[w]e | Meijs

25. Wijntaveniers 26. Meldert | Corken Iustud [= Istud] est altare | onder | hout | Tomaes Severini [?] Urbani ende wort [?] | zoen | onder houwen | vande wulle | wevers | wijntavenirs

5. Juristen 36. Istud est altare Salvatoris Altare Ivonis | et intertenetur | a juristis Istud est altare Livini et onder | hout et habet | candelas in magnis | festis dese outaer Jan Druijfkens | cousmaecker want dat | beseet is

42. Smeden Istud est altare Trium Regum | ende op desen outaer ende | worden geen kerssen | geseet

27. Wullewevers Istud est altare Severini | ende wordt onder | houden van licht | vande wullewe | vers

4. Kremers Istud est altare | Nicolai et intertenetur | a candelis a mercatoribus

35. Istud est autaer […] | onder hout dese outaer van | kerssen in magnis festis | Peeter Naeldelis

43. Metsers | steenhouwers | cleijnstekers Istud est altare Trium | Coronatorum | ende wordt | onder houwen vande | metsers

28. Prinche Istud est altare Ma | thae ende onder hout | van licht m[eester] Jan | de Prinse

3. Brouwers Istud est altare Job et | Arnout et intertenetur | a candelis a coctoribus | cervisie

34. Istud est altare Salvatoris | et intertenetur a candelis | a m[agistro] Petro Beloens Luijten

29. Peltiers 44. Vleeshouwers Dit is den outaer aenden | preckstoel wel- Istud est altare | Martini ende wordt | cken | outaer ghewijt is | maer gheen tafel onder houden vande | peltiers ende | heft ende leet tene | mael desolaet

2. Oude cleer | coopers Doudecleercoopers Altare No[min]is Jesu

33. Legwerkers Iustud [= Istud] est altare Genofefeve | ende desen outaer wordt onderhouwen van wasse vande | lijnde werckers leggewerckers

45. Item es te wetten | hoe dat dese twe[e] | leste pelerne gheen | outaeren ende hebben

1. Bruerscap Beate Marie sub turri

37. Vethores Istud est altare Leonardi | et intertenetur a candelis | a vehetoribus et ab alijs

40. Fabrica Crucis Desen outaer | [wordt] onderhouwen [vande] parochien

32. Item is te weeten hoe dat | aen dese leste pelern | gene outaer en is

30. Colooveriers Altare S[an]cti Cristofori

46.

Een zestiende-eeuws altarenplan

31. Altare Beate Anne

147

Gilbert Huybens

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

1 Die altaren werden al in 1695 verwijderd. 2 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 191-121. 3 sal-oa 10728 [document d.d. 2 augustus 1798]. 4 Zij traden op als tussenpersoon tussen de verkopers en de kerk en wisten op die manier een deel van het kerkpatrimonium te vrijwaren. 5 Zie bijdrage Gilbert Huybens & David Mellaerts, p. 299-303. 6 Zie bijdrage Yves Vanhellemont & Gilbert Huybens, p. 32-35. 7 Zie bijdrage Brecht Dewilde & Gilbert Huybens, p. 26-31. 8 Carpreau e.a. 2009; Debaene e.a. 2014. 9 Zie bijdrage Marjan Debaene, p. 272. 10 De eigenlijke hoofdingang van de Sint-Pieterskerk is het westportaal aan de ‘Lange Trappen’. Binnen de kerk bevindt zich direct links de doopkapel. Daar treedt het ongedoopte kind voor de eerste maal de kerk binnen alvorens hij/zij door het doopsel in de christelijke gemeenschap wordt opgenomen.

148

Tijdens het ancien régime bestond het belangrijkste deel van het meubilair in de Sint-Pieterskerk uit tientallen altaren. Ze waren verspreid over de hele kerk als vrijstaand meubel zoals het hoogaltaar in het koor, of tegen een vlakke muur zoals de altaren van de Sedes Sapientiae en Sint-Pieter in het noorden zuidtransept, of aanleunend tegen de pilaren van de middenbeuk,1 of geïntegreerd in de kapellen rond de kooromgang en de noordelijke en zuidelijke zijbeuken. Kapellen en altaren werden, door de eeuwen heen, opgericht en onderhouden door ambachten, schuttersgilden, rederijkerskamers, broederschappen, universitaire faculteiten en leden van voorname families.2 Na de annexatie op 1 oktober 1795 van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk en de sluiting op 9 november 1797 van de universiteit en haar colleges, verloren de geprivilegieerde standen – kerk, adel en alle corporaties – hun eeuwenoude prerogatieven. Bijgevolg raakten al de door hen onderhouden kapellen hun initiële functie kwijt en verdwenen de meeste altaren of verhuisden deze naar een andere locatie. Uit de inventaris van de boedelverkoop [verder verkort weergegeven als bv, zie bijlage 1] van begin augustus 1798 blijkt dat 21 altaren, evenals marmeren en houten onderdelen van kapellen, openbaar werden verkocht. Zes beelden, die vanwege hun wonderdadige vermogens al eeuwenlang deel uitmaakten van de stedelijke religieuze beleving, ontsnapten ternauwernood aan de verkoop. Het waren: een houten kruisbeeld, vermoedelijk de Zwarte Christus [3], de Sedes Sapientiae [11|8], Sint-Annaten-Drieën [22|17], het Krom Kruis [37|30•], ‘Christus gegeseld’, vermoedelijk Christus op de Koude Steen [38], en een onbekende graflegging.3 Voor de weggehaalde schilderijen zie bijlage 2. Niet alle verkochte voorwerpen werden meteen door de nieuwe eigenaars weggehaald. Objecten die aan gecommitteerden4 waren toegewezen, bleven meestal in de kerk staan zoals bijvoorbeeld de altaren in de zijkapellen – tegenwoordig zijn alleen die in de noordelijke zijbeuk te bewonderen – en de zeventiende-eeuwse preekstoel. Die laatste was wel voor 26 livres verkocht (bv/45), maar werd pas in 1807, toen de huidige preekstoel werd geïnstalleerd, door de kerkfabriek van de hand gedaan.5 De altaren van de Sedes Sapientiae en Sint-Pieter evenals de drie tochtportalen6 werden vernield tijdens een van de twee wereldoorlogen.

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Repertorium Voor de plaats- en naambepaling van de kapellen en altaren, doorlopend genummerd van 1 tot 40, vertrekken we vanuit een zestiende-eeuws altarenplan.7 Het roodgedrukte cijfer achter het volgnummer verwijst naar dat plan. De verzamelde informatie over de actuele toestand van de kapellen, altaren, epitafen en de aanwezige kunstvoorwerpen, waaronder beelden en schilderijen, is ontleend aan dossiers in ¶ m Leuven,8 oude inventarissen en catalogi, kronieken en bijkomend archiefonderzoek vooral in het stadsarchief. Voor de negentiende eeuw blijven de publicaties van Edward Van Even en onderpastoor Eugène Vander Heyden (zie bibliografie) van wezenlijk belang. Hun beschrijvingen van altaren en kunstwerken, die tijdens de brand van augustus 1914 werden verwoest, wordt geïllustreerd met zeldzaam fotomateriaal. Met de recente herinrichting van het museum voor religieuze kunst – nu Schatkamer tussen hemel en aarde – dat al vanaf 1980 in de kerk was ondergebracht, ruilden een aantal kunstwerken hun historische loca.. 9 tie voor een andere plaats in de kerk [.X . ]. Het parcours start bij de doopkapel [1],10 gaat vervolgens via het noordtransept en de kooromgang naar de zuidelijke zijbeuk en eindigt bij het westportaal [40] aan de ‘Lange Trappen’. Een cijfer tussen vierkante haakjes verwijst naar het volgnummer van een andere kapel. Om het zoekproces te vergemakkelijken geven we in bijlage 3 alfabetische lijsten van de geciteerde heiligen met hun kapellen en altaren, beelden en schilderijen, broederschappen, epitafen en gedenkstenen.

Afb. 1 Het grondplan van de Sint-Pieterskerk met de plaatsaanduiding van de altaren volgens het zestiende-eeuwse altarenplan (zie p. 146-147).

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

149

a Afb. 2 De doopvont met galg en nieuw deksel achter het smeedijzeren hek. m Leuven, KO/26 (doopvont), Fe/5 (hekwerk). Prentbriefkaart uit 1954. Leuven, privéverzameling

Afb. 3 a. Het nieuwe beeld van Onze-lieve-Vrouw onder de toren staat nu op het altaar in de kapel van de engelbewaarders [8|6]. m Leuven, C/394. © Foto Raoul Daniels

1

Het deksel, dat het monogram draagt van de Leuvense beeldhouwer Joseph Van Uytvanck (18841967), werd uitgevoerd door het Brusselse edelsmeedkunstatelier Devroye Frères. Het is rondom versierd met zes bronzen beeldjes: Sint-Pieter, Onze-Lieve-Vrouw met het Jezuskind, Fiere Margriet van Leuven, Sint-Jan de Doper, de heiligen Carolus Borromeus en Albert van Leuven. In de kapel, die met een achttiende-eeuws smeedijzeren hek wordt afgesloten, hangen drie schilderijen: De wonderbare visvangst 13 van een zekere De Dieudonné is geïnspireerd op het middenpaneel van een triptiek, met hetzelfde thema, dat in 1619 door Pieter Paul Rubens (1577-1640) werd vervaardigd voor de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk in Mechelen; Christus aan het kruis (1703) van de Brusselse schilder Lancelot Volders (1636-1723); Aanbidding van de herders (1643) van de Antwerpse kunstenaars Jan Cossiers (1600-1671) en Deodat Delmonte (1582-1644). Tot 2019 stonden in de doopkapel twee klokken in een klokkenstoel: de Hemptinneklok [Frans Sergeys, 1957: 95 kg/sol1] en de Astridklok [Duits fabricaat, 1954: ca. 90 kg/la1].14 Ze waren respectievelijk in 1996 en 2002 aan de kerk overgedragen, maar zijn sinds 2019 spoorloos verdwenen. Tussen het westportaal en de doopkapel staat een Napolitaanse kerststal. Hij heeft toebehoord aan

D o opkapel

De ontwerper van de vijftiende-eeuwse doopvont in geelkoper, rustend op zes gestileerde leeuwenpoten, is niet bekend. De galg, die het deksel wegdraait, is in smeedijzer en wordt toegeschreven aan de in Leuven geboren Antwerpse kunstsmid en schilder Quinten Metsys (1466-1530). De ‘eyke balustrade met copere pilaeren rond den doopvont’ werd in augustus 1798 verkocht (bv/26). Het oorspronkelijke deksel van de doopvont verdween, maar werd in 1954 door een nieuw vervangen. Dat jaartal staat, samen met de namen van de schenkster en de drie toenmalige parochiepriesters, in de dekselrand gegraveerd:11

11 De afkortingen in deze en volgende Latijnse teksten zijn opgelost. De vertalingen zijn van de auteur i.s.m. Jef De Roeck. 12 Mevrouw Dekyser-Van’t Velt = Philomène Adolphine Louise Van ’t Velt (1906-1954), weduwe van Guillaume Jean Marie Eli Dekeyser (1897-1947). Over de drie priesters, zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 383 (Creten) en 386 (Van Hoof en Geeroms). 13 Lucas 5:1-11.  14 Bearda e.a. 2008, p. 102-104.

150

D.[ono] D.[edit] D.[omina] DEKYSER-VAN ’T VELT A.[nno] D.[omini] MCMLIV CLERUS: VEN.[erabilis] ADM.[odum] D.[ominus] CRETEN J.[ulius] DECAN.[us] R.[everendus] D.[ominus] VAN HOOF E.[milius] VIC.[arius] R.[everendus] D.[ominus] GEEROMS J.[oannes] VIC.[arius]. Als gift geschonken door mevrouw Dekyser-Van’t Velt in het jaar des Heren 1954. Clerus: de zeereerwaarde heer Jules Creten, deken, de eerwaarde heer Emiel Van Hoof, onderpastoor, de eerwaarde heer Jan Geeroms, onderpastoor.12

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

kunstschilder Alfred-Napoléon Delaunois en werd door zijn erfgenamen in 1957 aan de kerk geschonken. Bibl.: Piot 1839, p. 60; Van Even 1858a, p. 37; Van Even 1860, p. 201; Molanus-De Ram 1861, p. 610; Van Even 1895/2001, p. 357358; Smeyers 1948, p. 100; Van Hoof [na 1958], p. 6; Jansen 1980, p. 96 [doopvont], 97 [sluithek], 102 [schilderij Volders], 103 [schilderij De Dieudonné]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 80-81 [doopvont]; Reekmans 1989, p. 49; Mellaerts 1998, p. 101-103; Van Buyten 2007, p. 39 [doopvont]. ¶ S/309/D [schilderij De Dieudonné]; S/57/V [schilderij Volders]; S/34/C [schilderij Cossiers en Delmonte]; M/252 [kerststal].

2|1

K apel van Onze-L ieve-Vrouw onder de toren

De kapel bevindt zich in dezelfde ruimte als de doopvont. Op het altaar stond het vijftiende-eeuwse beeld van Onze-Lieve-Vrouw [met het Jezuskind op de schoot] onder de toren. Het altaar werd in augustus 1798 voor 21 livres verkocht (bv/27). Het beeld bleef bewaard en werd op donderdag 30 januari 1800, twee dagen na de heropening van de Sint-Pieterskerk,15 samen met de Sedes Sapientiae [11|8] en het Krom Kruis [37|30•], door het stadsbestuur van het stadhuis naar de kerk overgebracht en op ‘hunne respective autaeren’ geplaatst.16 Een oud altaar, dat begin juli 1901 was vervangen door het altaar uit de Sint-Lucas-kapel [23|18], werd, samen met het beeld, in augustus 1914 vernield. In 1907 was het beeld gerestaureerd door de Gentse beeldhouwer Leopold Blanchaert

(1832-1913) en gepolychromeerd door zijn neef Léon Bressers (1865-1947). Op basis van een afgietsel dat Bressers ervan had gemaakt, werd in 1920 een nieuw beeld ontworpen dat 1.450 bf heeft gekost. Het staat nu op het altaar in de kapel van de engelbewaarders [8|6]. De herkomst van het huidige Mariabeeld is niet bekend. Tegen de pilaar staat het negentiende-eeuwse beeld van de heilige Rita van Cascia (†1457) dat na 1880 door Jean-Baptiste Dendooven-Brigué uit Tienen werd geschilderd. Bibl.: Piot 1839, p. 59-60; Van Even 1858a, p. 38-39; Van Even 1860, p. 202-203; Van Even 1895/2001, p. 360; Brughmans 1916b; Vander Heyden 1908; Smeyers 1948, p. 100-101; Van Hoof [na 1958], p.  8-10; Jansen 1980, p. 103 [beeld]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 75-76 [beeld], 92 [altaar]; Reekmans 1989, p. 54-56. ¶ m Leuven: C/394 [beeld Blanchaert-Bressers, dossier met briefwisseling].

Afb. 4 De gotische kroonluchter in de doopkapel. m Leuven, Ko/28. © Foto Raoul Daniels

• Gotische kroonluchter De kroonluchter met twaalf armen wordt aan Quinten Metsys toegeschreven. Hij is afkomstig uit de in november 1798 afgebroken Schutterskapel van OnzeLieve-Vrouw van Ginderbuiten aan de Tiensepoort en werd in 1809 door de Broederschap van Onze-LieveVrouw van Zeven Weeën aan de kerkfabriek geschonken. Aan de onderkant staat de Latijnse kenspreuk:

b

Connubialis amor de mulcibre fecit apellem De huwelijksliefde maakte van een Vulcanus een Apelles17

c b. Het vernielde altaar van Onze-Lieve-Vrouw onder de toren; c. de daaropvolgende kapel is die van de Zoete Naam Jezus met op het altaar het beeld van Sint-Jan Berchmans (1599-1621). m Leuven, C/402. Leuven, privéverzameling

Dat motto stond op de grafzerk van Quinten Metsys.18 Het alludeerde op het ‘liefdesavontuur’ van de kunstenaar die zijn smidse had ingeruild voor het schilderspalet: ‘mulciber’ is de bijnaam van Vulcanus, de Romeinse god van het vuur en de smeden; ‘Apelles’, hofschilder van Alexander de Grote (†323 vóór Christus), wordt beschouwd als de grootste schilder uit de Oudheid.19

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

15 sal-oa, 10723, p. 1-6; Boonen-Van Even 1880, p. 447. De kerkdiensten werden dat jaar verzorgd door drie beëdigde priesters: Leopold Manderlier (1748-1815), oud-deken van het kapittel, en de kapelaans Peeters en Joannes-Baptista Lefebvre (1736-1820). 16 kbr, Hs. 17174, p. 250; Boonen-Van Even 1880, p. 448; Hous 1964, p. 104 en Lameere 1986, p. 70 schreven dat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën, uit de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Ginderbuiten [25|20], op 4 augustus 1802 ‘op den autaer onder de toren’ werd geplaatst. 17 Puhlmann 1790, p. 319-320; Pichler 1828, p. 127; Honigbij 1845, p. 66; Passagier 1845, p. 12. 18 Quinten Metsijs werd begraven in de kapel van het Sint-Rochusgasthuis in Antwerpen. In 1629 werd zijn lichaam overgebracht naar de kathedraal en werd zijn grafsteen herkapt. Op die steen, zonder het Latijnse motto, staat: sepvltvre van m[eester] quinten matsys in synen tyt grofsmidt & daer naer famevs schilder werd sterf an[no] 1529. Hij werd links in de voorgevel van de kathedraal ingemetseld maar verhuisde in 1818 naar de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten. De huidige steen in de gevel van de kathedraal is een replica. Een afbeelding van de oude grafsteen met Latijns opschrift in:[Génard] 1856, deel 1, p. 438. 19 Moormann & Uitterhoeve 1999, p. 40-42.

151

Jarenlang had deze kroonluchter een uitgelezen plaats in het koor. In 2014 werd hij vervangen door een moderne bolvormige luchter afkomstig uit het bedrijf Metalluxlight, gevestigd in Torreselle (regio Venetië). Bibl.: Van Even 1858a, p. 45; Van Even 1860, p. 199; Van Even 1895/2001, p. 351-352; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 81-82; Deneffe 1998b.

3

De Zwarte C hristus

Tegen de pilaar die de kapel van Onze-Lieve-Vrouw onder de toren verbindt met de kapel van het oudkleerkopersambacht hing de zwarte Christus met doornenkroon en een lang purperen kleed. Het is ook zichtbaar op het kerkinterieur van Wolfgang De Smet.20 Christus hangt er aan een knoestig kruis en draagt op zijn hoofd een krans van gevlochten

a Afb. 5 a. Christus gekleed in een rode tuniek. Interieur van de Sint-Pieterskerk (1667) door Wolfgang De Smet. m Leuven, S/22/S (detail). Foto m Leuven

152

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

b b. Christus met baard en koningskroon. Interieur van de Sint-Pieterskerk (1833) gelithografeerd door Gustave Simonau en gedrukt door Pierre Barella in Leuven. Leuven, privéverzameling

doorntakken. Opvallend is hier het rode gewaad met brede mouwen dat het hele lichaam tot boven de enkels bedekt, waarschijnlijk een verwijzing naar de rode/purperen mantel die Jezus droeg toen Hij, met een doornenkroon op het hoofd, door Pontius Pilatus aan de Joden werd overgeleverd.21 Op een lithografie met het binnenzicht van de kerk (1833) is Christus getooid met een koningskroon. Dit vijftiende-eeuwse kruisbeeld ging in augustus 1914 verloren. Op dezelfde plaats hangt nu een zestiende-eeuws (?) gepolychromeerd crucifix.

• Schilderij In 1939 maakte Alfred-Napoléon Delaunois van de Zwarte Christus een schilderij en schonk het ter nagedachtenis van zijn echtgenote22 aan de kerk. Het hangt nu in de kapel van de bontwerkers [36|29]. Bibl.:  Van Even 1895/2001, p. 360; Van Hoof [na 1958], p. 10; Jansen 1980, p. 100 [schilderij Delaunois]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 78; Reekmans 1989, p. 49-50.

 Jordens , p. -.  Johannes :.  Elise-Christine Faut (-) was de zus van kunstschilder Ernest Faut, leraar aan de Academie voor Schone Kunsten (-).

c c. De Zwarte Christus, in donkere tuniek, vóór de brand van 1914. m Leuven, C/415. © kbr, Prentenkabinet S.I 67723

d d. Schilderij (1939) van Alfred-Napoléon Delaunois. m Leuven, S/307/D. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

153

4|2

a Afb. 6 a. De kapel en het altaar van het oudkleerkopersambacht. m Leuven, S/362/O. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

b b. De kapelafsluiting. m Leuven, M/272. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

154

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

K apel van het oudkleerkopersambacht | Kapel Zoete Naam Jezus

De kapel behoorde toe aan het ambacht van de oudkleerkopers en de kleermakers,23 met respectievelijk Sint-Dionysius van Parijs (†250) en Sint-Bonifatius van Mainz (†754) als patroonheiligen. Al vanaf augustus 1538 bestond er een samenwerkingsverband tussen de twee ambachten en de Broederschap van de Zoete Naam Jezus. Alle drie gebruikten ze dezelfde kapel. Waarborgde de broederschap de religieuze diensten voor de ambachten, haar bestuur werd door de twee ambachtsdekens gecontroleerd.24 Het marmeren altaar van 1744 werd, samen met de ‘boisering’ (lambrisering), in augustus 1798 verkocht voor 18 livres (bv/28), maar bleef staan. Het anonieme altaarschilderij Aanbidding der Wijzen is een kopie – in spiegelbeeld – van een altaarstuk dat Pieter Paul Rubens in 1633-1634 had gemaakt voor de kapel van het witvrouwenklooster in de Diestsestraat, nu in de kapel van King’s College in Cambridge.25 Boven op het altaar in een nis, onder een ihs-monogram, staat een putto met aan weerszijden de beelden van de heilige Lodewijk ix (†1270), koning van Frankrijk, en Sint-Dionysius van Parijs met zijn afgehakte hoofd in de handen. In de lambrisering zijn, aan weerszijden van een fraai uitgewerkt ihs-monogram met daarin een crucifix, twee zeventiende-eeuwse schilderijtjes bevestigd: links de Bestuursraad van de Broederschap van de Zoete Naam Jezus, rechts een scène die in verband wordt gebracht met de geboorte van Johannes de Doper. Die geboorte was door de engel Gabriël aangekondigd. Maar Zacharias, de vader van Johannes, stelde zich daar vragen bij: hij was oud en zijn vrouw Elisabeth onvruchtbaar. Als teken dat voor God niets onmogelijk is, kon hij, tot aan de geboorte van zijn zoon, niet meer spreken. Toen die geboren werd en men hem vroeg welke naam zijn zoon zou dragen, gebruikte hij een schrijftablet met daarop de naam Johannes.26 Opvallend is de zwarte page die de sleep van het kleed van Zacharias vasthoudt. Beide schilderijtjes werden eertijds toegeschreven aan de Antwerpse schilder Gonzalo Cocx/Gonzales Coques (1614/18-1684).27 

Vooraan op de houten afsluiting staat een derde ihs-monogram. Het heeft verschillende betekenissen waaronder: Iesus Hominum Salvator – Iesum Habemus Socium – In Hoc Salus Jezus verlosser van de mensen – Wij hebben Jezus als metgezel – Hierin ligt het heil

De beelden van Sint-Marcoen (†588) uit Normandië, met op het voetstuk de inscriptie BS F[rè]res 1859, en Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt (1854),28 zijn allebei afkomstig uit de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-tenPredikheren.29 Bibl.: Piot 1839, p. 59; Van Even 1858a, p. 39; Van Even 1860, p. 203; Van Even 1895/2001, p. 360; Smeyers 1948, p. 101; Van Hoof [na 1958], p. 10-11; Jansen 1980, p. 63 [schilderij Bestuursraad], 92 [altaar], 95 [afsluiting], 100 [twee schilderijtjes]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 92 [altaar]; Reekmans 1989, p. 51; Mellaerts 1998, p. 101-104. ¶ m Leuven: S/363/O [schilderij Aanbidding der wijzen]; S/64/C [schilderij Bestuursraad]; C/401 [Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt].

5|3

Kapel van het brouwersambacht

Het altaar was gewijd aan Sint-Arnoldus van Soissons (†1087),30 Sint-Job [oudtestamentische figuur] en Sint-Ghislenus van Henegouwen (†680), patroonheiligen van het ambacht. Een beeld van Arnoldus met zijn attributen – een biervat en een kerkgebouw31 – stond vóór de brand van 1914 boven op het altaar van het bakkersambacht (afb. 44). Eigenaardig genoeg staat het nu op het altaar van het kramersambacht [6|4].32 Begin zestiende eeuw leverde de Leuvense schrijnwerker Jan Petercels een altaar en een retabel.33 Het was door de Brusselse beeldsnijder Jan ii Borman († na 1520) versierd met bas-reliëfs van de drie patroonheiligen.34 Ze staan deels afgebeeld op het kerkinterieur van Hendrik ii Van Steenwijk / Frans Francken.35 Het huidige marmeren altaar en de afsluiting werden eind juli 1756 afgeleverd door de Naamse beeldhouwer Henricus Danco, vanaf 1735 werkzaam in Antwerpen. Voor het altaar ontving hij 3.500 gulden, voor de afsluiting 1.369 gulden en 10 stuivers.36 Op de afsluiting, met houten deur, zijn een stuikmand, een roervork, hop en gerst, kentekens van het ambacht, aangebracht. Het geheel werd in augustus 1798 verkocht voor 200 livres (bv/29), maar bleef staan. Het altaarschilderij, met de afbeelding van de drie patroonheiligen, dateert van 1768 en is van de Antwerpse schilder Balthasar Beschey (1708-1776).37 In de bekroning, onder een baldakijn, staat Arnoldus in bisschopsornaat, met staf, maar zonder mijter.

a Afb. 7 a. De kapel en het altaar van het brouwersambacht. m Leuven, M/273. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

23 Samen met de kousenmakers maakten zij deel uit van de kleermakersnatie: Van Buyten 1989, p. 61. 24 sal-oa, 11712, fol. 50r-51v en 255v-256r; Dewilde 2012, p. 297-298; Dewilde 2017, p. 316. 25 Van Even 1860, p. 265-266; Van Even 1895/2001, p. 513-514. Na de opheffing van het witvrouwenklooster in april 1783 kwam het originele schilderij van Rubens, via de Engelse adellijke familie Grosvenor, in het bezit van de Engelse zakenman Alfred Ernst Allnatt (1889-1969), die het in november 1961 aan King’s College schonk. 26 Lucas 1: 5-25, 57-66. 27 Jordens 1987, p. 136-141; Wolters van der Wey 2015, p. 237-238. 28 Op 8 december van dat jaar kondigde paus Pius ix het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria af. 29 Spaey 1961, p. 188 [Marcoen], p. 192, 224 [Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt]. 30 Dit beeld wordt beschouwd als zijnde Sint-Arnoldus van Metz († 640), eveneens patroonheilige van de bierbrouwers. 31 Het kerkgebouw verwijst naar zijn stichting van de Sint-Pietersabdij [benedictijnen: 1084-1797] te Oudenburg in West-Vlaanderen.

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

32 Meulemeester 1987. 33 Crab 1977, p. 323-325 [contract]. 34 sal-oa, 7400, fol. 267v-268v (contract). Over de kunstenaarsfamilie Borman: Dumortier 2019. 35 Hun beider namen, de eerste met de initialen hvs en Francken met zijn naam voluit, staan op de eerste pilaar aan de rechterkant onder het wijwatervat: Debaene 2019a, p. 10-12. 36 sal-oa, 11595, fol. 8v; Marchal 1895, p. 576 [Danco]. Het rijke brouwersambacht had in 1759 bij de Leuvense zilversmid Joannes Theodorus Cruyninckx/Craninckx (1722-1780) 3.646 gulden en 15 stuivers betaald voor een ‘zilveren toorts’: sal-oa, 11595, fol. 38v. Over het zilversmedengeslacht Cranincx zie: Van Dievoet 2000, p. 99-105. In 1790 bestelde het ambacht bij de Leuvense kunstschilder Pieter-Jozef Verhaghen (1728-1811) voor de ‘ambachtskamer’ in het Brouwershuis het schilderij Mozes door zijn moeder gepresenteert aan de dochter van de farao: sal-oa, 11595, fol.127v. Het werk kostte 2.400 gulden en hangt nu in het tweede salon van het stadhuis op de Grote Markt. 37 sal-oa, 11595, fol. 40v.

155

• Albert van Leuven In oktober 1821 verwierf de Sint-Pieterskerk een reliek van de heilige Albert van Leuven dat op het altaar van het brouwersambacht werd geplaatst en er nog steeds staat: ‘den 13 oktober, den 2de sondag der maent, heeft de kerk van Sinte Peeter de reluiqie bekomen van den heyligen Albertis […] dees plechtigheydt heeft aght dagen geduert met een vollen aflaet, de kerck was heel schoon gepalleert. Naer de agtdaegsche plechtighheydt is de reluiqie gestelt op den autaer van het brouwers hambagt.’38 Tegen de wand is een Latijns chronogram (1822) geschilderd: DebIte VenererIs InsIgnes reLLIqUIas aLbertI MartYrIs, In oCtobrI transLatas b b. De emblemen van het brouwersambacht op de kapelafsluiting.

Vereer op gepaste wijze de kostbare relieken van de martelaar Albertus, in oktober alhier overgebracht.

© Foto’s Raoul Daniels

Tegen de pilaar staat het beeld van Sint-Antonius van Padua (†1231) dat na 1875 door het Brusselse atelier van Charles Billaux-Grossé werd geleverd. Bibl.: Piot 1839, p. 59; Van Even 1858a, p. 39; Van Even 1860, p. 203; Van Even 1895/2001, p. 361; Van Hoof [na 1958], p. 11; Smeyers 1948, p. 101; Van Uytven & Crab 1973; Jansen 1980, p. 92 [altaar], 95 [afsluiting], 99 [altaarschilderij]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 92 [altaar]; Reekmans 1989, p. 53-55; Mellaerts 1998, p. 104-105. ¶ m Leuven: S/31/B [schilderij Beschey].

38 Hous 1964, p. 292; Lameere 1986, p. 129. 39 Piot 1839, p. 59, schrijft ‘chapelle de St. Lambert’. Hij verwart Albert van Leuven, ook Albert van Luik genoemd, met SintLambertus (†705), bisschop van Maastricht, die in Luik werd vermoord.

156

In de kapel staat het gepolychromeerde beeld van Albert als bisschop. De kapel werd soms naar hem genoemd.39 Albert (ca. 1166-1192), tweede zoon uit het eerste huwelijk van de Leuvense graaf Godfried iii (ca. 1140-1190) en Margaretha van Limburg (ca. 11351172), was de vijfendertigste bisschop van Luik. Omdat hij in Luik niet werd aanvaard – de Duitse keizer Hendrik vi (1165-1197) had zich tegen zijn c. De kapelafsluiting met achterin het beeld van Sint-Albert van Leuven en het chronogram boven de pilasters. m Leuven, C/406 (Albertus). © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

c

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

benoeming verzet – ontving Albert zijn bisschopswijding in september 1192 in de Notre-Damekathedraal van Reims. Op 24 november van dat jaar werd hij vermoord door drie ridders die door de keizer waren ingehuurd. Hij werd begraven in de kathedraal. Midden december 1612 werd zijn vermeende lichaam overgebracht naar het in 1607 door de aartshertogen Albrecht en Isabella gestichte klooster van de ongeschoeide karmelietessen in Brussel. Op vrijdag 9 augustus 1613 verleende paus Paulus v (1552- 1621), op vraag van aartshertog Albrecht (1559-1621), zijn goedkeuring tot de openbare verering van Albert. In 1905 kreeg ook de pas gestichte benedictijnenabdij Keizersberg (1899), op de site waar ooit de burcht van de hertogen van Brabant heeft gestaan, een reliek van Albert. Door een anatomisch onderzoek in 1907 van de Brusselse geneesheer-antropoloog Louis Vervaeck (1872-1943) werd de authenticiteit van zowel het lichaam als van de verspreide relieken in twijfel getrokken. Midden september 1919 werd het raadsel onthuld. Bij omvangrijke restauratiewerken in de kathedraal van Reims, in september 1914 zwaar getroffen door Duits oorlogsgeweld, werd het graf van Albert ontdekt. Zijn lichaam werd herkend door de slag van het zwaard dat zijn schedel had verbrijzeld. De in omloop gebrachte relieken, en dus ook het lichaam in Brussel, waren die van Odalric (†962), oud-bisschop van

Reims, die in de buurt van Albert lag begraven. Om helemaal zeker te zijn, werd de expertise ingeroepen van dr. Karel Nelis (1875-1935), hoogleraar anatomie aan de ku Leuven. Hij werd geassisteerd door de jonge Leuvense medicus Franz-André Sondervorst (1909-1986). Voor het historisch onderzoek tekende professor dr. Léon Van der Essen (1883-1963). Nelis verwierf in 1930 bekendheid met de analyse van de beenderresten die op 5 december 1929 in het koor van de Sint-Pieterskerk waren opgegraven. Ze waren afkomstig van Godfried ii (ca. 1105-1142), Godfried iii en Hendrik iv (ca. 1165-1235: sinds 1183 Hendrik i als hertog van Brabant), respectievelijk grootvader, vader en oudere broer van Albert. Door vergelijking van hun gebeenten met dat van Albert werd de echtheid van diens lichaam bevestigd. Een jaar later werd ook het geraamte van Hendrik ii (1207-1248), oudste zoon uit het eerste huwelijk van Hendrik i met Mathilde van Boulogne (ca. 1161/651210), dat begraven lag in de cisterciënzerabdij van Villers-la-Ville, onderzocht.40 Meer dan vijftig jaar na het overlijden van Karel Nelis werd zijn autopsieverslag door zijn zoon dr. Aloïs Nelis (1908-1989) vrijgegeven en in 1992 gepubliceerd. Bibl.: Vervaeck 1907; Frézet 1921; Laenen 1921; Rapport 1921; Del Marmol 1922; Vervaeck 1922; Tricot-Royer 1930; Meerbergen 1935; Smeyers 1948, p. 115-116; Mulier 1982a; Michiels 1992; NelisLaquet-Mulier 1992.

6|4

Kapel van het kramersambacht

Afb. 8 a. Kapel van het kramersambacht. m Leuven, M/274. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Het altaar was gewijd aan Sint-Nicolaas van Myra (†343), patroonheilige van het ambacht.41 In 1762 leverde de Leuvense schrijnwerker Bolgrij/Bollegrij een nieuw altaar voor 765 gulden.42 Het werd in 1768 door Claude Silvère Crapé voor de som van 725 gulden gemarbreerd en verguld.43 Een zekere Feijtens verzorgde de ‘boisering’ voor 400 gulden.44 Altaar en lambrisering werden in augustus 1798 verkocht voor 45 livres (bv/30), maar bleven staan. In de bekroning staan drie heiligen: links Arnoldus, die normaliter in de brouwerskapel moet staan, rechts paus Cornelius (†253) met een hoorn in de hand. Centraal, onder een alziend oog in een stralenkrans, staat Nicolaas van Myra:45 een van de drie omringende putti heeft zijn mijter in de handen. Maar het zou ook de heilige augustijner monnik Nicolaas van Tolentino (†1305) kunnen zijn wiens beeld, aldus onderpastoor Vander Heyden, begin negentiende eeuw op het altaar werd geplaatst.46 Het was afkomstig uit de kapel van het augustijnenklooster aan de Vismarkt dat in mei 1801 was gesloopt.47 a

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

40 sal-ma, 9460. 41 Piot 1839, p. 59, verwart Sint-Nicolaas van Myra met Sint-Donatianus van Reims (†389) die werd aangeroepen tegen storm en overstromingen. 42 Het betreft Michel Nicolas Bolgrij (†1775), afkomstig van Diest, die op 31 oktober 1737 als poorter te Leuven werd ingeschreven: Van Dievoet 2000, p. 91-92. Zijn naam komt ook voor in de rekeningen (1741) met betrekking tot de bouw van de ‘treurtombe’ ter nagedachtenis van de Rooms-Duitse keizer Karel vi (†1740): sal-oa, 5361, fol. 223r. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 244. 43 Zijn naam wordt, zonder bijkomende details, vermeld in een akte d.d. 29 november 1779 waarbij aan zijn zoon Augustinus Gerardus Crapé het poorterschap van Leuven wordt verleend: sal-oa, 399, fol. 75v. Claude Silvère en zijn zoon waren afkomstig van Fosse-la-Ville in de provincie Namen. 44 sal-oa, 11665, fol. 20r, 21r, 37v [Bolgrij en Feijtens], 71r [Crapé]. 45 Volgens Jansen 1980, p. 92. 46 Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 93. 47 Hous 1964, p. 94.

157

medewerking van de beiaardier, de organist, de zangmeester en een tiental zangers.50 Zelfs de bisschoppen Servatius van Maastricht (†384) en Hubertus van Luik (†727) ontbraken niet in de feestkalender van het ambacht.51 In 1699 vervaardigde de Leuvense beeldsnijder Petrus Rondas (1625-1707) voor het kramersambacht een ondertussen verdwenen beeld van Sint-Rochus.52 Nu staat er een eenvoudig plaasteren beeldje van de heilige dat voorheen boven op het altaar van de Ivokapel heeft gestaan (afb. 9b). Op het altaar staat een gepolychromeerde buste van Sint-Rochus getooid met zijn attributen: een pelgrimsstaf met kalebas en een Sint-Jacobsschelp op de schoudermantel. Tegen de muurwand zijn reproducties van twee anonieme schilderijtjes bevestigd met taferelen uit het leven van de heilige Rochus. De originelen worden in m Leuven bewaard. De afsluiting is versierd met symbolen die verwijzen naar producten die toen deel uitmaakten van het handelsprivilege van de kramers: links een hoed met een Sint-Jacobsschelp [hoeden en kleine luxegoederen], in het midden een balans [specerijen en drogisterijwaren], rechts een vijzel met stamper [apothekersvoorwerpen].53

b b. Boven op het altaar staan de beelden van Sint-Arnoldus (links), Sint-Nicolaas (midden) en paus Cornelius (rechts). © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Bibl.: Piot 1839, p. 59; Van Even 1858a, p. 39; Van Even 1860, p. 203; Van Even 1895/2001, p. 361; Smeyers 1948, p. 101; Van Hoof [na 1958], p. 11; Jansen 1980, p. 63-64 [schilderij Van den Kerckhoven] 92 [altaar], 95 [afsluiting]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 93 [altaar]; Lameere 1986, p. 67; Reekmans 1989, p. 53; Mellaerts 1998, p. 105-106; Gerits 2003. ¶ m Leuven: S/19/O en S/20/O [schilderijen Sint-Rochus]; S/95/V [schilderij Van den Kerckhoven]; C/403 [buste Sint-Rochus].

7|5

c c. De kapelafsluiting met tegen de muurwand de twee kleine schilderijen. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders 48 Andere pestheiligen zijn Cosmas en Damianus [24|19] en Carolus Borromeus [39|31]. 49 sal-oa, 11654, fol. 48v, 70r, 110v, 142v, 176v, 221v etc. 50 sal-oa, 11654, fol. 62r (1558). 51 sal-oa, 11654, fol. 147r [Servatius], fol. 69r [Leonardus en Stephanus]. 52 sal-oa, 11656, fol. 83v. 53 De handel in apothekersproducten viel onder het kramersmonopolie. Het beroep van apotheker was in Leuven niet corporatief georganiseerd: Meulemans 1979b. De kramers ressorteerden, samen met andere ambachten, waaronder de witleermakers en de bontwerkers, onder de kramersnatie: Van Buyten 1989, p. 61.

158

Het altaarschilderij van Jan-Baptist van den Kerckhoven (ca. 1709-1772) stelt Nicolaas van Myra voor die tijdens een zeestorm een schip met matrozen redt. Behalve Sint-Nicolaas koesterden de leden van het ambacht een bijzondere verering voor de pestheilige Sint-Rochus van Montpellier (†1327)48 en Sint-Apollonia van Alexandrië (†249).49 Ze werden jaarlijks op hun feestdag plechtig gevierd, met de

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Sint-Ivokapel

De kapel hoorde toe aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid en was gewijd aan Sint-Ivo Elory van Bretagne (†1303), patroonheilige van advocaten, procureurs, rechters en notarissen.54 Het altaar werd in augustus 1798 verkocht voor 20 livres (bv/31), maar bleef staan. Het werd in 1899 vervangen door het altaar uit de Sint-Annakapel [22|17]. In de bekroning is een wit marmeren reliëfbuste verwerkt van een bisschop [met kromstaf] die een dierenkop aait. Wellicht betreft het de evangelist Marcus, met de leeuw als symbool, die ook de patroonheilige is van notarissen en schrijvers.55 Het achttiende-eeuwse altaarschilderij Calvarie, met Jezus aan het kruis geflankeerd door Maria en de apostel Johannes en met Maria Magdalena aan de voet van het kruis, is anoniem. Tegen de wand hangt de Aanbidding der wijzen van de Leuvense schilder Antoine Clevenbergh (1755-1810), kopie van Pieter-Jozef Verhaghen.

In 1607 bestelde de Rechtsfaculteit bij de Leuvense schilder Joost Vander Baren (1550-1614) het drieluik De weldadigheid van de heilige Ivo (volledige afbeelding op p. 220). Op een vloertegel in het middenpaneel staat: Lovanii pingebat | Iodocus Vander Baren . 5. Id[us] April[is] | Anno 1607 Te Leuven geschilderd, Judocus Vander Baren. De vijfde dag voor de iden56 van april [= 9 april ] 1607

Op de rugzijden van het linker en rechter zijluik staan respectievelijk Judocus van Bretagne57 en de Spaanse dominicaan Sint-Raymundus van Peñafort († 1275), een geleerd en vermaard kerkjurist, afgebeeld. In opdracht van paus Gregorius ix (11701241) had hij talrijke pauselijke decreten verzameld en gecollationeerd. Zij vormden in 1234 de basis van het kerkelijk wetboek. Raymundus was ook adviseur en biechtvader van Jacobus i (1208-1276), koning van Aragon. Die nam het echter niet zo nauw met

b b. Het medaillon boven het altaar met daarnaast het beeldje van Sint-Rochus. © Eric Dewaersegger, foto van vóór de restauratie

de huwelijksmoraal, hetgeen hem berispingen van Raymundus opleverde. De koning duldde geen kritiek en verbood Raymundus, die enkele jaren op Mallorca had doorgebracht, de terugtocht naar het Spaanse vasteland. Aangezien geen enkel schip hem mocht overvaren, gebruikte hij zijn mantel die als boot en zeil dienstdeed (zie afb. 9c). Samen met Sint-Ivo is hij de patroonheilige van de juristen. De Ivotriptiek hangt nu in de kapel van de Heilige Drievuldigheid [24|19]. Bibl.: S/67/C [schilderij De aanbidding der wijzen]

a Afb. 9 a. De Sint-Ivokapel. m Leuven, M/275. c

© Foto’s Raoul Daniel

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

54 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 121. 55 Marcus wordt beschouwd als de stichter en eerste bisschop van een christelijke gemeenschap (koptisch-orthodox) in Alexandrië (Egypte). De kopten vereren hem als hun eerste paus. Volgens Jansen 1980, p. 91, stelt de buste Sint-Ivo voor, maar die is nooit bisschop geweest. 56 Iden/idus is de Romeinse term voor de dag van de volle maan die valt op de dertiende of de vijftiende dag van een maand. 57 Judocus is de patroonheilige van de schilders. Zie bijdrage Julie Aerts, p. 220.

159

Het achttiende-eeuwse gepolychromeerde beeld van een bisschop, met kromstaf in de linkerhand en een vlaskam (hekel) in de rechterhand, is Blasius († ca. 316), bisschop van Sebaste (= Sivas in Turkije) en patroonheilige van onder meer artsen, wolhandelaars en kaarsenmakers. Tegen de pilaar staat een Heilig Hartbeeld met op het voetstuk de initialen fvl [= Frans Vermeylen sr. (1824-1888)]. Bibl.: Van Even 1858a, p. 39; Van Even 1860, p. 203; Van Even 1895/2001, p. 361, 653-654; Smeyers 1948, p. 102; Van Hoof [na 1958], p. 11-12; Universiteit 1976, nr. 409 [Ivotriptiek]; Jansen 1980, p. 91 [altaar], 95 [kapelafsluiting], 100 [schilderij]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 93 [altaar]; Reekmans 1989, p. 53; Mellaerts 1998, p. 106-107, 139. ¶ m Leuven: S/364/O [schilderij Calvarie]; S/67/C [schilderij De aanbidding der wijzen]; S/84/V [Ivotriptiek]; C/407 [Heilig Hartbeeld]; C/613 [beeld Blasius].

160

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

8|6

K apel van het schoenmakersambacht | K apel van de engelbewaarders

Het altaar was gewijd aan Crispinus en Crispinianus van Soissons (derde eeuw), patroonheiligen van de schoenmakers en leerlooiers.58 Het werd in augustus 1798 verkocht voor 22 livres (bv/32). De linkerzijdeur van de achttiende-eeuwse afsluiting bevond zich in het museum Van Gerwen-Lemmens in Valkenswaard dat op 1 juli 2008 zijn deuren sloot.59 In de achttiende eeuw werd het altaar gewijd aan de engelbewaarders en in 1756 werd, op initiatief van Afb. 10 De kapellen van het kramersambacht (links), de juristen (midden) en het schoenmakersambacht / engelbewaarders (rechts). Schilderij (z.j.) door Alfred-Napoléon Delaunois. © Leuven, Collectie kunstbezit provincie Vlaams-Brabant

• Muurschildering Treffend is de laat negentiende-eeuwse muurschildering op een geblindeerd raam van de Leuvense decoratieschilder Oscar Algoet (1862-1937). In een veld van kleine lelies staan drie blootvoetse, gevleugelde aartsengelen: v.l.n.r. Gabriël, Michaël en Raphaël. Gabriël – Hebreeuwse naam voor ‘sterke man van God’ – is afgebeeld met een staf die uitmondt in drie lelies. Op zijn spreukband staan de begroetingswoorden tot Maria: ‘Ave Maria gratia plena’ [Wees gegroet, Maria, vol van genade];64 een gekroonde Michaël doorboort met zijn kruisstaf een draak (duivel). Zijn banderol bevat de woorden: ‘Quis ut Deus’ [Wie is als God, Latijnse vertaling van het Hebreeuwse woord mîkhā’el]; Raphaël poseert met een pelgrimsstaf met daaraan een kalebas. Zijn leuze luidt: ‘Medicina Dei’ [Gods medicijn, Latijnse vertaling van het Hebreeuwse woord rephaël]. Het roosvenster bovenaan is versierd met bloemmotieven en vier gevleugelde engelenkoppen. Bibl.: Van Even 1858a, p. 39; Van Even 1860, p. 203 [in beide bronnen is sprake van de heiligen Crispinus en Johannes]; Van Even 1895/2001, p. 361; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 93 [altaar geplaatst in 1885, sic]; Smeyers 1948, p. 102; Van Hoof [na 1958], p. 12; Meulemans 1967, p. 350-352; Jansen 1980, p. 92 [altaar]; Reekmans 1989, p. 53; Mellaerts 1998, p. 107; Bergmans 2004, p. 13; Debaene e.a. 2014, p. 172 [beeld engelbewaarder en kind]; Carpreau e.a. 2009, p. 114 [muurschildering]. ¶ m Leuven: M/276 [altaar]; C/404 [beeld Sint-Jozef]; C/405 [beeld engelbewaarder en kind]. Afb. 11 Muurschildering met de drie aartsengelen in de kapel van het schoenmakersambacht / engelbewaarders. m Leuven S/10/A. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

9 plebaan Maarten Geldolf Vander Buecken (1711-1759), een Broederschap van de engelbewaarders opgericht.60 In 1891 werd de kapel gerestaureerd.61 Het oude altaar, afkomstig uit de kapel van de voormalige universiteitspedagogie de Lelie, kwam terecht in de Sint-Annakapel [22|17] en werd vervangen door een neogotisch zwart marmeren altaar, ontworpen door architect Pierre Langerock (1859-1923),62 met centraal de afbeelding van het Lam Gods met kruisvaan. Boven het altaar staat een negentiende-eeuws gepolychromeerd beeld van Sint-Jozef, voedstervader van Jezus. Het werd ontworpen door de Leuvense beeldhouwer Benoît Van Uytvanck (1875-1927). In de rechterhand draagt Jozef een korf met twee tortelduiven,63 in de linkerhand een lelietak, symbool van maagdelijke reinheid. Kapel en altaar werden naar hem genoemd. Op het altaar rust nu het beeld van Onze-Lieve-Vrouw onder de toren (afb. 3a). Tegen de muurwand staat het negentiende-eeuwse gepolychromeerde beeld van een engelbewaarder met kind, met daaronder drie ingebouwde muurkasten. Die zijn ook aanwezig, maar dan per twee, in de kapellen 25|20 tot en met 28|23 van de zuidelijke kooromgang, met hun oorspronkelijke zestiendeeeuwse klapdeuren en sloten.

Memoriesteen Petrus de Ram

Tegen de linker muurwand van het noordtransept werd in 1871 een gedenksteen aangebracht ter nagedachtenis van de Leuvenaar Petrus de Ram (1804-1865), eerste rector magnificus (1835-1865) van de Katholieke Universiteit. De oprichting gebeurde op aanbeveling van Victor Augustus Dechamps (1810-1883), de toenmalige aartsbischop van Mechelen (1867-1883), met de steun van Nicolas-Joseph Laforêt (1823-1872), opvolger van De Ram als rector, en kanunnik Edmond Reusens (1831-1903), hoogleraar christelijke archeologie en secretaris van de commissie belast met de plaatsing van de steen.65 Die werd, na overleg met het Ministerie van Justitie, het Stadsbestuur en de Commission royale des monuments, door de Leuvense beeldhouwer Herman de Fierlant (1835-1872) ontworpen en op maandag 15 mei 1871 onthuld.66 Hij is rechts onderaan gesigneerd en gedateerd: ‘H. de Fierlant fecit mdccclxx’. Een geknielde rector De Ram wordt door Sint-Pieter aan de Maagd Maria [Sedes Sapientiae] voorgesteld. Op de vier hoeken is de tetramorf afgebeeld: linksboven de engel van Matteüs, linksonder de leeuw van Marcus, rechtsboven de adelaar van Johannes, rechtsonder de stier van Lucas.67

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

58 Zij behoorden, samen met leertouwers en huidevetters, tot de schoenmakersnatie: Van Buyten 1989, p. 61. 59 Van Gerwen 1981, p. 283. 60 kbr, Hs. 17174, p. 243. Volgens een oude, maar verdwenen inventaris van de Sint-Pieterskerk bestond er al een Broederschap van de Engelbewaarders in 1703: Dewilde 2012, p. 369. 61 rasal 1892, p. 59; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk. 62 sal-ma, 3895: Sint-Pieter, Patrimonium [doos 23, briefwisseling]. 63 Lucas 2:24. 64 Lucas 1:42. 65 sal-ma, 7701/5 [vermelding van een brief d.d. 16 november 1870 aan de kerkfabriek]; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk [brief d.d. 14 november 1870]. 66 jpa 1871, p. 345-346; Inauguration 1872. 67 Everaerts 1887, p. 56 [tekening].

161

a Afb. 13 a. Verdwenen grafsteen met zes blazoenen van Johanna van Wesemael en haar dochter Elisabeth van Diest in de kapel van Rivieren. © sal-oa, 79 (Everaerts 1887, p. 31)

Afb. 12 Memoriesteen van Petrus de Ram. m Leuven B/VI/273. © Foto Raoul Daniels

+ Universitatis • catholicae • in • oppido • Lovan.[iensi] • feliciter • instauratae • primo • rectori • magnifico / ill[ustrissi]mo • et • rev[erendissi]mo • d[omi]no | Petro • Francisco • Xaverio • de • Ram / praelato • protonotario • apost.[olico] • ad • instar • particip.[antium] • / viro • praeclaro • de | religione • patria • literisque • bene • merito / pietatis • ergo / hoc • monumentum • posuerunt • Almae • Matris • filii | et • fautores Natus • Lovanii • ij • septembris • m.d.ccc.iv • obiit • ibidem • xiiij • maji • m.d.ccc.lxv Voor de eerste rector magnificus van de in de stad Leuven gelukkigerwijs heropgerichte universiteit, de doorluchtige en zeereerwaarde heer Petrus Franciscus Xaverius de Ram, prelaat ere-apostolisch protonotarius,68 een briljante man vol verdienste op het gebied van godsdienst, vaderland en letteren, hebben alumni en beschermers van de Alma Mater dit monument ter herdenking geplaatst. Hij werd geboren in Leuven op 11 september 1804 en stierf er op 14 mei 1865

68 Vóór de hervorming in 1969 door paus Paulus vi (1897-1978) bestond er een onderscheid tussen ‘protonotarius apostolicus participans’, d.w.z. een protonotarius in functie in de Romeinse Curie, en ‘protonotarius apostolicus ad instar participantium’, een ere-protonotarius buiten de Curie, met dezelfde privileges als de protonatorius in functie, maar zonder diens functie. 69 Genesis 7: 1-24. 70 Een salut is een goudstuk met een gewicht van 3,885 gram goud. 71 Everaerts 1887, p. 31. 72 Handschrift in het bezit van de auteur.

162

Boven de memoriesteen hangt het schilderij De zondvloed69 (1838) van Lambert Mathieu (18041861), directeur van de Academie voor Schone Kunsten (1834-1860). Bibl.: BCL 1870, p. 333; Van Even 1895/2001, p. 363; Smeyers 1948, p. 104; Van Hoof [na 1958], p. 27; Reekmans & Lefever 1973, p. 235; Jansen 1980, p. 97 [memoriesteen De Ram], p. 103 [schilderij Mathieu]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 105-106 [memoriesteen De Ram]; Reekmans 1989, p. 56-57; Huybens & Robberechts 2010, p. 58. ¶ m Leuven: S/23/M [schilderij Mathieu].

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

10|7 K apel van R ivieren In de linkerhoek van het noordtransept bevindt zich de kapel van Rivieren, gesticht door Johanna van Wesemael (1390-1474). Zij was begin januari 1410 gehuwd met Hendrik van Diest (1390-1468), heer van de heerlijkheid Rivieren (Aarschot). Hun enige dochter Elisabeth van Diest (†1466) huwde in 1436 met Jacob van Wassenaer (†1451), burggraaf van Leiden. Na zijn overlijden werd haar, bij vonnis, het gigantische bedrag van 9.000 saluten70 als weduwengeld (douarie) toegekend. In 1453 hertrouwde zij met Hendrik van Horne (1422-1483), heer van Perwijs en Herlaar. Beide huwelijken bleven kinderloos. Bij testament duidde zij haar moeder aan als erfgename. Moeder en dochter werden in de kapel begraven (afb. 13a).72 In de achttiende eeuw werd de kapel ingericht als sacristie van de Broederschap der Gelovige Zielen die op 12 augustus 1718 door Thomas d’Hénin-Liétard d’Alsace-Boussu (1679-1759), aartsbisschop van Mechelen (1716-1759), was ingesteld. In 1824 telde deze broederschap 363 leden, eind december 1899 waren het er nog 74. In september 1794 werd de kapel dichtgemetseld en als magazijn gebruikt. In mei 1944 werd ze verwoest. Sedert 1974 doet ze dienst als weekkapel. In de hoek staat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Banneux. Tegen de linkerwand hangt het schilderij Christus aan het kruis met Maria Magdalena aan de voet van het kruis toegeschreven aan de Antwerpse schilder Pieter Thyssens (1624-1677).

b b. Acht ingekleurde blazoenen van ‘Wesmaele, Beaufremont, Falais, Diest, Stalle’ die de verdwenen graftombe en glasraam in de kapel van Rivieren sierden. Tekst: ‘a lovain en la chapelle de Riviere en tombe | se leve de trois pieds dans le Eglise de St Piere. | Hier liggen begraven Edele et gebortene vrouwen | Joanna van Wesemael wettighe dochter heer Jan | wylent heere van Wesemael vrouwe van Rivieren, | weduwe heeren Hendricx wylent van Diest heere | van Riviere Ridder die sterft int jaer 1474. 24. dach | in julij, ende lisbet van Diest haer Dochter we | duwe jo[nkheer] Jacques wylent heere van Wessenaere | medegeselline heere hendrickx van Hoorne heere | van Perweyse etc. doen sy verscheet welck wan | int jaer ons heeren 1466. 14 octob[er] bidt Gode dat | sy der sielen ontferme. Et il a grave ces armes desus laditte tombe.’ Onderaan: ‘on le voyent en vitre en la chapelle de la ditte Reviere’. © KBR, Hs. G1591, fol. 59r

a Afb. 14 a. Het altaar van de Sedes Sapientiae. Daarnaast staat het beeld van Gaspard Franciscus Hillema (1668-1762), kanunnik van het Sint-Pieterskapittel en president van het Van Dalecollege.74 © kik-irpa

Het hing eertijds boven het altaar in de kapel van de Heilige Drievuldigheid [24|19].73 Bibl.: Goethals 1848, p. 204-210; Van Even 1858a, p. 39; Van Even 1860, p. 203; Van Even 1895/2001 p. 361; Smeyers 1948, p. 104; Van Hoof [na 1958], p. 27; Jansen 1980, p. 92 [calvarie]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 61 [kapel], 120 [grafsteen Rivieren]; Reekmans 1989, p. 57; Mellaerts 1998, p. 96-97, 114. ¶ m Leuven: S/9/T [schilderij Thyssens].

11|8

Altaar Sedes Sapientiae

Tegenover de memoriesteen van rector De Ram stond het altaar van het miraculeuze OnzeLieve-Vrouwebeeld Sedes Sapientiae [Zetel der Wijsheid], beschermvrouwe van de stad en haar universiteit.75 Het beeld was in 1442 door het stadsbestuur aan de kerk geschonken. In datzelfde jaar werd een broederschap of Fondatie van O.L.V. autaer geseyt Membrum Nostrae Dominae opgericht,76 waarvan de statuten in 1732 werden herzien en op 31 mei van dat jaar door de stadsmagistraat werden goedgekeurd.77 De belangrijkste feestdag van de broederschap, die in 1824 nog 16 leden telde, was Maria Presentatie.78

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

73 Jansen 1980, p. 92. 74 Staes, 16 (1780), p. 40-402. 75 Een beeld van Onze-Lieve-Vrouw staat boven de rechter toegangsdeur van het stadhuis: stadhuisbeeld a21. 76 Van der Essen [1927], p. 69-70. 77 sal-oa, 352, p. 92, 258-267. 78 Opdracht van Maria in de tempel [feestdag: 21 november].

163

Volgens het oude altarenplan stond het beeld al midden zestiende eeuw op het altaar Beate Marie tegen de oostelijke muurwand van het noordtransept. Op die plaats werd in 1651 een monumentaal barokaltaar gebouwd door de Mechelse beeldhouwer Lucas Faydherbe (1617-1697). Het contract dateert van 3 juli 1649, maar werd op 23 juni 1651 bijgewerkt.78 In de bekroning van het altaar werden twee Latijnse dicta aangebracht: Ex te ortvs est sol ivstitiae [Uit U komt de zon van de gerechtigheid voort]79 en Tvrris Davidica [Toren van David].80 In een grote nis, onder het beeld van God de Vader met scepter en wereldbol, troonde de Sedes Sapientiae.81 In augustus 1798 werd het altaar verkocht voor 301 livres (bv/33), maar bleef staan. Het beeld van de Sedes Sapientiae werd gered. Op donderdag 30 januari 1800, twee dagen na de heropening van de kerk, werd het, samen met het beeld van Onze-Lieve-Vrouw onder de toren [2|1] en het Krom Kruis [37|30•], door het stadsbestuur van het stadhuis naar de kerk overgebracht en op ‘hunnen respective autaeren’ geplaatst. In 1842 onderging het beeld een ingrijpende restauratiebeurt. Bij het bombardement van mei 1944, werd het noordtransept met de kapel van Rivieren, de sacristie, de kapittelzaal, het Sedesaltaar en -beeld en het orgel verwoest. Joseph Van Uytvanck wist de restanten van het beeld onder het puin samen te rapen en het met engelengeduld in zijn oude glorie te herstellen.82

 Libertus , p. -. Van Even /, p. , geeft als jaartal .  Maleachi :.  Eretitel van Maria in de litanie van Loreto.  De geschiedenis van het beeld en de beschrijving van het altaar komen uitvoerig aan bod bij Heymbach  en Van der Buecken .  Zie bijdrage Jeanine De Landtsheer, p. .  Jansen , p. .  jpa , nr. , p. .  jpa 27, nr. 27, p. 24; nr. 28, p. 27.

164

b

b. Het gekroonde beeld van de Sedes Sapientiae. Op het altaar staan de reliekhouders met de bustes van de minderbroeders Petrus Ascanus (ca. 1530-1572) en Nicolaus Pickius (1534-1572), twee van de negentien Martelaren van Gorcum, die in 1876 door paus Pius ix (1792-1878) werden heilig verklaard. Altaar, Sedes Sapientiae, reliekhouders en het beeld van Hillema werden in mei 1944 vernield.84 © kik-irpa

c c. Kroning in 1927 van de Sedes Sapientiae door kardinaal Van Roey.

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Leuven, privéverzameling

• Kroning van de Sedes Sapientiae Naar aanleiding van het vijfde eeuwfeest van de ku Leuven werd de Sedes Sapientiae op woensdag 29 juni 1927 in de Sint-Pieterskerk door kardinaal Jozef-Ernest van Roey (1874-1961) gekroond. Bij die gelegenheid creëerde het Sint-Romboutskoor o.l.v. Jules van Nuffel (1883-1953), directeur van het Lemmensinstituut in Mechelen, de vijfstemmige mis Inclina cor meum van Philippus de Monte (15211603). Flor Peeters (1903-1986) bespeelde het orgel.85 Enkele dagen later, op zondag 3 juli, ging een processie door de straten van de Sint-Pietersparochie en vond op de Oude Markt door 500 muzikanten de uitvoering plaats van de Huldezang aan Onze-LieveVrouw, Zetel der Wijsheid.86 De tekst van Jozef Simons (1888-1948) werd op muziek gezet door Gustaaf Olislaegers (1897-1930) uit Heverlee. •• Een nieuw zijaltaar (ontwerp) In mei 1950 lanceerde kanunnik Raymond Lemaire (1878-1954), hoogleraar kunstgeschiedenis, de idee een nieuw Sedesaltaar op te richten in het zuidtransept (kant Grote Markt), op de plaats waar voorheen het Sint-Pietersaltaar [30|24] had gestaan. Aan weerszijden van de Sedes Sapientiae zouden drie figuren worden voorzien: rechts de apostelen Petrus en Johannes en Sint-Augustinus, links Thomas van Aquino en twee niet geïdentificeerde personages.

Afb. 15 Tegenover het Sedes Sapientiae-altaar hing ooit een triptiek ter nagedachtenis van Lambrecht Smoers (†1612), burgemeester van Tongeren, en zijn echtgenote Catharina Stevens F. Gielis (†1634). Vanwege oorlogstroebelen was de familie naar Leuven uitgeweken. Op het middenpaneel staat de Heilige Familie, op het linker zijluik Lambrecht met zeven zonen, op het rechter zijluik Catharina met acht dochters. Hun wapenschilden staan op het zijpaneel van de bidstoelen. © kbr, Hs. G1591, fol. 3r

d d. Aankondiging van de festiviteiten rond de kroning van de Sedes Sapientiae. © kadoc – ku Leuven, kcb002589

Afb. 16 Ontwerptekening voor een nieuw Sedes Sapientiae-altaar in het zuidtransept. Raymond Lemaire, 19 juli 1951. © sal, collecties kaarten en plannen, Sint-Pieterskerk (map 1, nr. 2144)

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

165

b a Afb. 17 Doorgang naar de noordelijke kooromgang. a. Het zestiende-eeuwse orgel werd in mei 1944 verwoest. Vooraan tegen de pilaar hangt de Zwarte Christus. Detail uit een schilderij (1848) van Joseph Maswiens dat aan Victor Demunter (1858-1937), eerste conservator van het museum Vanderkelen-Mertens (m Leuven), heeft toebehoord maar zoek is geraakt. © kik-irpa, zwart-wit foto b. Huidige toestand. © Foto Raoul Daniels

87 sal-ma, 15660. 88 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 285-286 (koordoksaal); David Mellaerts, p. 294-295 (triomfkruis). 89 Hoewel op het oude altarenplan de naam van Andreas gelieerd is aan het bakkersambacht, circuleert toch in vroeg zestiende-eeuwse bronnen expliciet de naam van Sint-Aubertus als patroonheilige van de bakkers [26|21]. Op de achterzijde van een paneel met de Verschijning van Jezus aan het meer van Tiberias [m Leuven: s/20/r], waarschijnlijk een zijluik van een triptiek afkomstig uit de Sint-Pieterskerk, staat de heilige Aubertus afgebeeld. 90 In de boedelbeschrijving is de opeenvolgende nummering bv/36 (SintAgatha-altaar), bv/37 (dubbelgraf van Mathilde en Maria) en bv/38 (Weversaltaar) verwarrend. Het weversaltaar (bv/38) heeft betrekking op het Sint-Agatha-altaar in de kapel van de linnenwevers dat niet vóór, maar na het dubbelgraf is gesitueerd. 91 Zie bijdrage David Mellaerts, p. 315-316.

166

De ingang van het noordtransept (kant Margarethaplein) zou worden aangepast, te weten zijdelings via de Rivierenkapel [10|7].87 Beide voorstellen werden niet gerealiseerd. Jaarlijks, op 2 februari, feest van Onze-LieveVrouw-Lichtmis, viert de ku Leuven haar patroonsfeest met een gekroonde Sedes Sapientiae als eregaste. Het beeld, dat jarenlang tegen de rechterpilaar aan het hoogaltaar was opgesteld, staat nu terug op zijn oorspronkelijke plaats in het noordtransept, zij het op een sobere draagsteen en geflankeerd door twee grote flambouwen. Naast de toegang tot de noordelijke kooromgang staat het koordoksaal met triomfkruis.88 Bibl.: Piot 1839, p. 58; Van Even 1858a, p. 39-40; Van Even 1860, p. 203-204; Boonen-Van Even 1880, p. 448; Van Even 1895/2001, p. 361-363; Brughmans 1916b; Van der Essen [1927]; Smeyers 1948, p. 102-104; Duez 1954; Van Hoof [na 1958], p. 14-16, 27; Hous 1964,

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

p. 254; Reekmans 1968-1970: 1970, p. 48; Universiteit 1976, nr. 657 [Sedes Sapientiae]; Jansen 1980, p. 91 en 95 [altaar en nis]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 75-77 [beeld], 93 [altaar]; Lameere 1986, p. 119;  Reekmans 1989, p. 54-56 [kroon]; Mellaerts 1998, p. 107-108, 113-114; Van Uytven 2002.

12|9 Praal graf van M athilde en M aria In de vijftiende eeuw stond in deze kapel een altaar dat aan de apostel Andreas was gewijd en dat door het bakkersambacht werd onderhouden.89 In de loop van de achttiende eeuw verhuisde het ambacht naar een kapel in de zuidelijke kooromgang [26|21]. Het oude altaar (bv/36, verkeerdelijk St Agatha autaer genoemd) werd in augustus 1798 voor 10 livres verkocht.90 In de muur bevindt zich het dubbelgraf van Mathilde van Boulogne en Maria van Brabant (bv/37), echtgenote en dochter van Hendrik i, hertog van Brabant.91

Afb. 19 Interieur van de oude sacristie met een grote trap die naar de kapittelzaal en de tribune leidde. Schilderij (1868) door Joseph Maswiens. m Leuven, S/746/M. Foto m Leuven Afb. 18 Het Sint-Agatha-altaar in de noordelijke kooromgang. © kik-irpa

13|10 K apel van het linnenweversambacht | K apel van Sint-Agatha Het ambacht had de apostelen Philippus en Jacobus de Meerdere als patroonheiligen92 en het altaar was gewijd aan Sint-Agatha van Catania (†251). Vandaar dat de kapel soms naar haar werd genoemd.93 In augustus 1798 werd het altaar verkocht voor 25 livres (bv/36: Den Weversautaer). In de negentiende eeuw werd een nieuw geplaatst met in de nis een zeventiende-eeuws beeld van Sint-Agatha en twee reliekhouders. Altaar, beeld en reliekhouders werden vernield tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bibl.: Piot 1839, p. 58; Van Even 1858, p. 40; Van Even 1860, p. 204; Van Even 1895/2001, p. 363; Van Hoof [na 1958], p. 28; Jansen 1980, p. 92 [altaar], 95 [afsluiting]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 94 [altaar]; Reekmans 1989, p. 81; Mellaerts 1998, p. 115.

14|11 K apel van het kapit tel De kapel, gewijd aan ‘Edigius’ [sic] = Sint-Egidius/ Sint-Gillis (†710), een Franse kluizenaar en later abt, werd onderhouden door het kapittel en gaf rechtstreeks toegang tot de sacristie van het kapittel, nu van de kerk. • Epitaaf Joannes Keynooghe Boven de toegangsdeur treft men het epitaaf aan van Joannes Keynooghe (†1460),94 een Leuvense patriciër die in 1439 het godshuis Zevenslapers95 had gesticht. Het was een opvanghuis voor zeven oude mannen, gelegen aan de Langen Bruel, nu de hoek Brouwersstraat – Pieter Coutereelstraat.96

92 De linnenwevers ressorteerden, samen met de hoveniers, fruiteniers, mandenmakers en wijntaverniers, onder de hoveniersnatie: Van Buyten 1989, p. 61. 93 Volgens Frantzen [na 1910], p. 72, was het altaar ook gewijd aan de heilige Godelieve van Gistel (†1070), patrones van de kleermakers en de naaisters. Daaraan herinnerde een verdwenen zestiende-eeuws schilderijtje dat aan de pilaar tussen de kapel en de sacristie hing: Vander HeydenReekmans 1981, p. 64. 94 Stadhuisbeeld a36. 95 De legende van de Zevenslapers van Efeze gaat over zeven jongelingen die vanwege hun christelijk geloof door de Romeinse keizer Traianus Decius (201-251) in 251 in een grot bij Efeze (Turkije) werden ingemetseld. 96 Boonen-Van Even 1880, p. 462. Het huis staat er nog en werd gerestaureerd.

.

.X..  Drie objecten: eikenhouten beeld van Sint-Pieter [m Leuven: C/396] en het plankier [M/246] afkomstig van het verdwenen zestiende-eeuwse Crinonorgel. Het schilderij met de voorstelling van Sint-Pieter [S/22/L] is van de in Brussel werkzame schilder Theodoor van Loon (1581-1649). Het werd in 1938 door Victor Demunter aan het museum geschonken.

Afb. 20 Het epitaaf van Joannes Keynooghe boven de sacristiedeur in de noordelijke kooromgang. Daaronder een zeventiendeeeuws koorklokje. m Leuven, B/VI/258. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

167

15|12 K apel van het Heilig Kruis Het altaar, gewijd aan Sint-Julianus ‘de Herbergzame’ en onderhouden door de kapelaans, werd in augustus 1798 verkocht voor 6 livres (bv/39), maar bleef staan. In de bekroning van het altaar staat het beeld van Julianus met het Latijnse chronogram (1863): proteCtorI sanCto JULIano, DICatUM Gewijd aan de heilige Juliaan, beschermer Afb. 21 Twee engelenfiguurtjes met banderol aan de ingang van de sacristie in de noordelijke kooromgang. © Foto Eric Dewaersegger

Het altaarschilderij Jezus aan het kruis met vier putti die het bloed van Zijn handen en voeten in een kelk opvangen wordt toegeschreven aan Pieter Thyssens. Bibl.: Van Even 1858a, p. 40; Van Even 1860, p. 204; Van Even 1895/2001, p. 363-364; Smeyers 1948, p. 105-106; Van Hoof [na 1958], p. 30; Jansen 1980, p. 64 [schilderij Thyssens], 92 [altaar]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 94 [altaar]; Reekmans 1989, p. 81.

Op het epitaaf is Christus aan het kruis geflankeerd door Maria en de apostel Johannes, rechts de verrijzenis, links Joannes Keynooghe met zijn patroonheilige Johannes de Doper die in de rechterhand een boek met daarop een lam draagt.97 •• Tribune De tribune boven de sacristie, in 1939 gerestaureerd,98 is bereikbaar via de kapittelzaal. Ze werd gebruikt om geestelijke en wereldlijke prominenten en wellicht ook oude/zieke kanunniken een plaats te bieden om van daaruit het koorofficie bij te wonen. Vandaag doet ze dienst als bergplaats. In de kapittelzaal bevinden zich drie achttiendeeeuwse portretten van drie meisjes die door bemiddeling van Fiere Margriet werden genezen;99 het Laatste Avondmaal van de Brusselse schilder Victor-Honoré Janssens (1658-1736) [18|14]; engelbewaarder en kind (1804) van de Leuvense schilder François Jacquin (1756-1826); Sint-Franciscus van Assisi (z.j.) van de Haarlemmer Pieter Claesz Soutman (1582-1657); de heilige Carolus Borromeus (z.j.) van de Leuvenaar Jan Hodru (1870-1932); Petrus lezend in een landschap en een Ecce Homo (anoniem en z.j.). Ook twee authentieke zestiende-eeuwse koorstoelen, bestemd voor de cantor en de succentor van het kapittel, kregen een plaats.

¶ m Leuven: S/357/O [schilderij Thyssens].

16

E pitaaf Geertrui Vandewall – Anthonius Berthyns

Bibl.: Van Even 1858a, p. 40; Van Even 1860, p. 204; Van Even 1895/2001, p. 363; Smeyers 1948, p. 105; Van Hoof [na 1958], p. 30; Reekmans & Lefever 1974, p. 108; Jansen 1980, p. 96 [epitaaf], 102103 [schilderijen De Bruyn en Momal]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 102 [epitaaf Keynooghe]; Mellaerts 1998, p. 115; Bergmans 1998g.

97 Everaerts 1887, p. 38 [tekening]. 98 sal-ma, 15179. 99 Smeyers & Huybens 2002, p. 54 [foto’s van Isabella de Bruyn en Anna Mommal].

168

¶  m Leuven: drie portretten: S/373/O [onbekend meisje, anoniem en z.j.]; S/59/B [Anna Mommal] en S/60/B [Isabella de Bruyn] dateren allebei van 1705 en worden toegeschreven aan de Luikse schilder Lambert Blendeff (ca. 1650-1721); schilderijen: S/8/J [Janssens]; S/17/J [Jacquin]; S/29/S [Soutman];  S/73/H [Hodru]; S/356/O [Petrus]; S/372/O [Ecce Homo].

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Afb. 22 a. Epitaaf Vandewall-Berthyns. m Leuven, B/VI/257. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

a Afb. 23 a. Het Sint-Julianusaltaar. Links vooraan staat het beeld Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Vijftien jaar na de verschijning van de Maagd Maria aan Bernadette Soubirous (1844-1879), in 1933 door paus Pius xi (1857-1939) heilig verklaard, werd in de kerk een Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes opgericht.100 Leuven, privéverzameling

b b. Het gerestaureerde Sint-Julianusaltaar. m Leuven, M/269. © Cedric Verhelst voor meemoo. Art in Flanders

Aan de pilaar tussen de kapellen van het Heilig Kruis en Sint-Erasmus hangt het epitaaf van Geertrui Vandewall (†1562) en haar echtgenoot, edelsmid en oud-burgemeester, Anthonius Berthyns (†1585) en zijn ouders.101 Daarop staat een man (zonder hoofd) met links en rechts twee liggende, maar beschadigde figuren. In de boogtrommel zijn de Kruisdraging van Christus, de Ontmoeting met Veronica, Golgotha en de Graflegging verwerkt.102 Aan weerszijden staat een kariatide met daaronder, tussen twee wapenschilden, het jaartal 1563 en het Nederlandstalige grafschrift:103 hier ‘ leet ‘ begraven ‘ anthevnis berthyns ‘ met ‘ syn ‘ ovders ‘ die ‘ sterf den ‘ eersten ‘ dach ‘ april ‘ an°[no] ‘ xvc ‘ lxxxv ende ‘ gheertrvyt ‘ vandewall ‘ syn hvysvrvwe ‘ was ‘ die ‘ te ‘ same ‘ hadde ‘ iiii soenen ‘ ende ‘ vi ‘ dochteren ‘ sy ‘ sterf novembris ‘ vi ‘ an°[no] ‘ xvc ‘ lxii ‘ weest ghedachtich ‘ der ‘ sielen

Qua ontwerp is er tussen dit epitaaf en dat van Adolf van Baussele (†1559) [24|19],104 dat in mei 1944 verdween, een opvallende gelijkenis.

b. Het verdwenen epitaaf van Adolf van Baussele. Fragmenten worden bewaard in m Leuven, B/VI/234.

Bibl.: Van Even 1860, p. 204; Van Even 1895/2001, p. 363-364; Smeyers 1948, p. 105-106; Jansen 1980, p. 97; Reekmans & Lefever 1973, p. 126; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 101-102; Mellaerts 1998, p. 115.

© ua ku Leuven, Archief Raymond Lemaire, foto 2883

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

100 aam, Parochiedossier Leuven SintPieterskerk. 101 Berthyns was viermaal burgemeester uit de ambachten (1531, 1533, 1535, 1537): Divaeus 1757, Annalium oppidi Lovaniensis, p. 77-78; Boonen-Van Even 1880, p. 215. 102 Everaerts 1887, p. 37 [tekening]. 103 Het epitaaf met het jaartal 1563 werd één jaar na het overlijden van Geertrui Vandewall geplaatst. Het grafschriftt met de naam van Anthonius Berthyns werd pas na diens overlijden in 1585 toegevoegd. 104 Everaerts 1887, p. 39 [tekening].

169

 Staes,  (), p. -. In  telde deze broederschap nog  leden. Op zondag  juni  werd in de kerk het -jarig jubileum gevierd. Getuige de uitgave van een tweetalig boekje met een historische toelichting [kbr, vi  a] en een grote affiche met een overzicht van de feestelijkheden en een processie (met parcours): aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk.  Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. .  Zie bijdrage Maria Gilleir & David Mellaerts, p. -.  Zie bijdrage David Mellaerts, p. -.  Zie bijdrage Maria Gilleir & David Mellaerts, p. -.  m Leuven: d. De initialen nvw verwijzen naar Nicolaas van Winghe (ca. -), augustijner monnik van de SintMaartenspriorij, kopiist en auteur van de Leuvense Bijbel (). De priorij, opgericht in , was gelegen op de plaats waar nu de vijf woonblokken Sint-Maartensdal staan.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Exodus :-; :-.  Verwijzing naar Christus: ‘Ik ben gelijk aan een pelikaan in de woestijn’: psalm :.

17|13 E rasmuskapel

18|14 sacramentskapel

De kapel van Sint-Erasmus van Formia (†303) werd onderhouden door de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament [van het altaar] die op 7 januari 1433 door het kapittel was opgericht en waarvan de statuten door de stadsmagistraat op 12 maart waren goedgekeurd.105 Het altaar werd in 1661 weggenomen om de sacramentskapel, die ernaast ligt, te vergroten. De toegang tot de twee kapellen werd in 1746 met een deur afgesloten. Achter de Erasmuskapel (kant Margarethaplein) was een sacristie aangebouwd waar de ‘thesaurie’ [schatmeesterskantoor] van de broederschap was gevestigd. Die sacristie werd in 1889 afgebroken.106 Voor deze kapel schilderde Dieric Bouts de Erasmustriptiek.107 Het drieluik heeft jarenlang in de kapel van Onze-LieveVrouw van Zeven Weeën [24|19] en achteraan in de kerk gehangen, maar herkreeg recentelijk zijn oorspronkelijk locatie.

De sacramentskapel, vooraan afgesloten met een fraai bewerkte witmarmeren communiebank, viel eveneens onder het beheer van de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament. Als begunstiger van kunstenaars bekostigde de broederschap: 1450 de Sacramentstoren van Matheus de Layens;108 1464-1468 de triptiek het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts;109 1513 het wandtapijt de Miraculeuze communie van Herkenbald; 1522 een handschrift met gebeden en gezangen voor het officie van het Heilig Sacrament: ‘Dit boexken behoirt toe des heylichs sacra | ments outaer in sinte peeters kerke te loue[n] | en[de] es ghescreue[n] int s[int] martens clooster | 1522. nvw’; 110 1523 een koororgel van de Antwerpse orgelbouwer Antonius Mors;111 1618 twee wandtapijten (zie hierna); 1707 de communiebank van de Antwerpse beeldhouwer Alexander van Papenhoven (1668-1759), leerling van Artus Quellinus de Jonge (1625-1700), vertoont vier medaillons: v.l.n.r. de Ark van het Verbond,112 de Pelikaan die drie jongen voedt,113 het Lam en

Bibl.: Van Even 1858a, p. 41; Van Even 1860, p. 205; Van Even 1895/2001, p. 364; Smeyers 1948, p. 106; Van Hoof [na 1958], p. 30; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 67 [Erasmustriptiek], 94 [altaar]; Reekmans 1989, p. 81; Mellaerts 1998, p. 116. ¶ m Leuven: S/57/B [Erasmustriptiek]. .X... Erasmustriptiek van Dieric Bouts.

a Afb. 24 Het oude altaar van de sacramentskapel. a. Anoniem negentiende-eeuws schilderij. Leuven, privéverzameling

170

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

b b. Hetzelfde altaar bevindt zich nu in de kapel van de minderbroeders in Hasselt. © Foto Jos Kuppers

Afb. 25 De vier medaillons van de communiebank.

© Foto’s Raoul Daniels

het Boek met de zeven zegels114 en de Twaalf toonbroden.115 Tussen de medaillons zijn drie panelen verwerkt met afbeeldingen van drie van de zeven sacramenten: doopsel, eucharistie en biecht (zie p. 141). De communiebank kostte: 1.000 gulden.116 In 1698 moest het oude altaar wijken voor een nieuw, gemaakt door Hendrik Vanhaeren voor 2.200 gulden.117 Daarbij werd de Boutstriptiek vervangen door een nieuw Laatste Avondmaal (1707) van Victor-Honoré Janssens [14|11•]. Altaar en communiebank werden in augustus 1798 verkocht

voor 200,05 livres (bv/47), maar bleven staan. Aangezien het altaar een deel van het raam in de sacramentskapel afdekte, werd het in 1899 weggehaald en voor 400 bf verkocht aan de minderbroeders in Hasselt, die het, met aanpassingen, als hoogaltaar in hun kapel opbouwden.119 In 1952 vervaardigde Joseph Van Uytvanck een nieuw altaar dat 67.625 bf kostte.120 Om het bovenraam van de sacramentskapel vrij te maken werd ook dat altaar later weggenomen. Tegenover de sacramentskapel staat de schitterend gerestaureerde twaalf meter hoge sacramentstoren.121 Bibl.: Piot 1839, p. 55; Van Even 1858a, p. 41; Van Even 1860, p. 205; Van Even 1884 [communiebank]; Van Even 1889 [wandtapijten]; Van Even 1895/2001, p. 364; Smeyers 1948, p. 107; Van Hoof [na 1958], p. 31-32; Reekmans 1968, p. 238-242 [wandtapijten, nr. 5]; Jansen 1980, p. 92 [communiebank], 105 [wandtapijten]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 74 [communiebank], 82-83 [wandtapijten], 94 [altaar]; Reekmans 1989, p. 73-80; Mellaerts 1998, p. 116; Smeyers 1998a, p. 341-342 [broederschap]; Bergmans 1998e [communiebank]. ¶ m Leuven: M/268 [altaar Van Uytvanck]; S/58/B [Laatste Avondmaal Bouts]; S/8/J [Laatste Avondmaal Janssens]; B/VI/275 [sacramentstoren]; B/VI/278 [communiebank]. .X... Het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts.

 Openbaring :-.  Leviticus :.  Van Even .  Vander Heyden-Reekmans , p. .  Op aansporing van de Luikse mystica Juliana van Cornillon (-) werd in  in het bisdom Luik het feest van het Heilig Sacrament – Corpus Christi of sacramentsdag – ingesteld. Daarmee werd de werkelijke tegenwoordigheid van Christus, in de gedaanten van brood en wijn, tijdens de eucharistie centraal gesteld (transubstantiatie). In  verhief paus Urbanus iv (ca. -) sacramentsdag tot een hoogfeest dat sindsdien op de donderdag na Drievuldigheidszondag wordt gevierd  ara – Archief Erediensten [personnel fabriques]:  [], nota i.v.m. met de verkoop van het altaar; bcl , p. -; , p. -; Bussels ; Trebor , p. .  sal-ma, .  Zie bijdrage David Mellaerts, p. -.

Afb. 26 De Latijnse lofzang O sacrum convivium uit een gregoriaans handschrift (1522) bestemd voor het officie van het Heilig Sacrament.118 m Leuven, D/2. Foto m Leuven

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

171

Drie wandtapijten

1 Delmarcel 1999, p. 65-66. 2 Van Even 1860, p. 180-181; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk [brief d.d. 11 maart 1861]. Naast het gobelin werden ook vier vijftiende-eeuwse eiken basreliefs uit de kerk aan het museum verkocht: bcl 1861, p. 160-161.

Bij religieuze hoogdagen werden kosten noch moeite gespaard om het prestige en de rijkdom van de kerk te etaleren. Talrijke uitgaven die in de stadsrekeningen, jaar na jaar, werden opgetekend zijn daarvan het bewijs. Er werden grote sommen besteed aan de binnendecoratie van het gebouw, waaronder het hangen van tapijten en doeken, aan liturgische ornamenten, vaatwerk en kleding (kazuifels en koormantels) en aan muziekuitvoeringen en -uitvoerders. Het oudste wandtapijt, met de voorstelling van de Miraculeuze communie van Herkenbald, ontworpen door Jan van Roome en geweven in het Brusselse atelier van Lyon (de Smedt), dateert van 1513. Het verhaal is ontleend aan Dialogus miraculorum, een verzameling van honderden wonderlijke gebeurtenissen die door de Duitse cisterciënzermonnik Caesarius van Heisterbach (1180-1240) in de periode 1219-1223 waren opgetekend. Toen Herkenbald, een legendarische magistraat van Brussel die in de elfde eeuw zou hebben geleefd en als een integer rechter werd beschouwd, ziek te bed lag, vernam hij dat zijn neef zich aan een vrouw had vergrepen. Wanneer die hem aan het ziekbed bezocht, sneed Herkenbald hem genadeloos de keel over. Tijdens de laatste biecht die een bisschop van Herkenbald afnam, verzweeg die de door hem gepleegde moord. De officiant, op de hoogte van het delict, weigerde hem daarom de laatste communie toe te dienen. Bij het verlaten van de kamer, riep Herkenbald hem terug en toonde hem een hostie die op een onverklaarbare wijze op zijn tong was terechtgekomen. Dat ‘wonder’ werd als een bewijs aangevoerd dat Herkenbald een ‘rechtvaardig’ vonnis had uitgevoerd.1 In april 1861 verkocht de kerkfabriek het wandtapijt aan de Belgische Staat voor 2.000 bf. Met de opbrengst werd een nieuwe vloer in het koor gelegd. Het wandtapijt bevindt zich nu in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Jubelpark) in Brussel.2 In 1618 leverde het Brusselse atelier van Jan ii Raes de Jonge (ca.1570-1643) twee gobelins met de voorstelling van het Laatste Avondmaal en de Israëlieten verzamelen het manna in de woestijn, onderwerpen die, in tegenstelling tot de legende van Herkenbald, beter aansloten bij het gedachtegoed van de broederschap. De twee tapijten werden na de Tweede Wereldoorlog door de Mechelse ‘Manufacture Royale de Tapisseries d’Art Braquenié et Cie’ hersteld en hangen in m Leuven.

Afb. 27 De Miraculeuze communie van Herkenbald. Jan van Roome 1513. © kmkg, inv. 865

172

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

173

Afb. 28 Het Laatste Avondmaal. In de linkerbenedenhoek staat de naam Jan Raese en de afbeelding van de evangelist Lucas met de stier. In de bovenrand staat het jaartal 1618. m Leuven, T/76. © kik-irpa

174

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Afb. 29 De Israëlieten verzamelen het manna in de woestijn. In de rechterbenedenhoek staat het monogram van Jan Raes en de afbeelding van de evangelist Johannes met de arend. In de bovenrand staat het jaartal 1618. m Leuven, T/77. © kik-irpa

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

175

19|15 Kapel van het L aatste Oordeel | Kapel van Sint-Jan in de Olie Volgens het oude altarenplan werd deze kapel iuditij [Lat. iudicii = van het oordeel] genoemd en werd ze onderhouden door de secretarissen van de stad. Omstreeks 1664 namen de vettewariërs,122 handelaars in olie, vet, kaarsen, boter, smout etc., er hun intrek. Zij herdoopten de kapel tot Sint-Jan in de Olie. Die benaming verwijst naar de legende van de apostel en evangelist Johannes die op bevel van de Romeinse keizer Titus Flavius Domitianus (51-96) aan de Latijnse poort in Rome in een ketel met kokende olie werd geworpen, maar de marteling over-

leefde.123 Vandaar dat de kapel ook ‘Sancti Johannis ante portam Latinam’ [Sint-Jan voor de Latijnse poort] werd genoemd. Het altaar zelf was gewijd aan ‘Sint-Jan in de crypte’, omdat het in 1441 vanuit de crypte naar de kapel was overgebracht. Het werd in augustus 1798 verkocht voor 21 livres (bv/48), bleef staan, maar in 1859 verwijderd. Op het altaar stond ooit het zestiende-eeuwse beeldje van Sint-Jan in de Olie dat door Jan i of Jan ii Borman werd ontworpen en nu in m Leuven wordt bewaard. .X... Twee schilderijen: Val van de opstandige engelen [S/87/V];

Onthoofding van Johannes de Doper [S/11/R] [23|18].

Afb. 31 Het beeldje van Sint-Jan in de Olie. m Leuven, C/390. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Afb. 30 Het praalgraf van Hendrik i in de kapel van het Laatste Oordeel. Tegen de wanden hangen vier schilderijen waaronder de Aanbidding der wijzen [nu in 7|5] en de Erasmustriptiek [nu in 17|13] van Dieric Bouts. De ruimte is afgesloten met een smeedijzeren hekwerk. Schilderij (z.j.) door Alfred-Napoléon Delaunois. mskg, inv. 1906-H. © Art in Flanders

176

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

• Praalgraf Hendrik i Vanaf 1859 stond in deze kapel het praalgraf van Hendrik i, hertog van Brabant.124 Volgens Van Even zou het monument een werkstuk zijn van de dertiende-eeuwse Leuvense beeldhouwer Jan van Leuven (†1294).125 Oorspronkelijk bevond het zich in het midden van het koor.126 In januari 1800 werd, op bevel van oud-deken Leopold Manderlier, ‘de hele tombe tot inden grond afgebroken’ en aan de ingang van de ‘Lange Trappen’ in de grond gestopt.127 In 1835 werd het monument terug opgedolven. De Leuvense kroniekschrijver

Afb. 32 Het praalgraf in donkerblauwe Doornikse kalksteen van Hendrik i zoals dat tot november 2019 in het koor was opgesteld. Bovenop de dekplaat ligt het levensgrote beeld van de hertog (zie p. 316). Rondom de hele bovenrand van de dekplaat en op de console waarop de voeten van Hendrik steunen, is een Latijnse inscriptie aangebracht waarin de deugden en verdiensten van Hendrik zijn opgesomd (zie p. 317). De dekplaat wordt gestut door zestien wit marmeren zuiltjes met krulkapitelen. m Leuven, B/VI/251 (voor conservatie). © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

122 Zij ressorteerden, samen met andere ambachten waaronder die van de metsers, schaliedekkers en plafonneerders, onder de natie van de vettewariërs: Van Buyten 1989, p. 61. 123 Dit verhaal is ontleend aan de Legenda aurea (gouden legenden) van de Italiaanse theoloog en bisschop Jacobus de Voragine (1228/29-1298). Zijn bundel bevat 182 heiligenlevens in het Latijn. Hoofdstuk 69 draagt als titel De sancto Johanne ante portam latinam. 124 sal-ma, 7701/1; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk [brief d.d. 9 december 1858]. 125 Van Even 1854; Pinchart 1855, p. 115 (stelt zich de vraag op basis van welk document Van Even de graftombe toeschrijft aan Jan van Leuven); Debaene e.a. 2014, p. 26-27. 126 ‘Le tombeau d’Henry 1er se trouvait au centre du choeur de St Pierre. A gauche et à droite du dit tombeau, à quelques pieds en avant de la tête, se trouvaient 2 énormes lutrins en cuivre, richement ouvragés. Ils étaient séparés par un arbre en fer artistement travaillé et qui contenait un crucifix au milieu de son feuillage. Cet arbre précédait lui-même de quelques pieds des lutrins.’ Citaat uit een achttiende-eeuwse kroniek van Mr. Levis, kerkmeester van de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Predikherenkerk: Leuven, privéverzameling. 127 kbr, Hs. 17174, p. 249-250; Boonen-Van Even 1880, p. 448.

177

Jacques-Benoît Lameere (1790-1863) rapporteerde: ‘Vandaeg [woensdag 29 april 1835] heeft men door stadsbevel uytgehaeld, in Sint-Peeterskerk, aen de lange trappen, het steenen levensgrootte beeld van Henricus i. Hetzelve is aldaer ingeworpen tot het vullen van eene opening veroorzaakt door het vallen der klokken, ten tyde der kerkplundering door de republikaenen op het eynde der 18e eeuw. Dit beeld had gelegen op een praelgraf in den koor van genoemde kerk.’128 Om het koor voor grote plechtigheden vrij te houden, werd er in 1840 aan gedacht het praalgraf tussen het westportaal en de doopkapel te plaatsen.129 Uiteindelijk kwam het achter een smeedijzeren hek terecht in de kapel van het Laatste Oordeel (afb. 30). Na de Eerste Wereldoorlog werd de graftombe terug in het koor geplaatst. Toen professor Karel Nelis begin december 1929 de gebeenten, die onder het koor waren teruggevonden, had geïdentificeerd [Albert van Leuven: 5|3•], verhuisde het praalgraf in 1930 naar de Sint-Antoniuskapel in de zuidelijke kooromgang [28|23]. Bij die gelegenheid – getuige het gedrukte proces-verbaal – werd in die kapel een grafkelder gegraven waarin de drie kisten met de gebeenten van Godfried ii, Godfried iii en Hendrik i werden bijgezet. In mei 1935 volgden de stoffelijke resten van Hendrik ii.130 Merkwaardig genoeg werden, bij archeologisch onderzoek midden 2019, de drie kisten in een zijmuur van de crypte aangetroffen en bevond het gebeente van Hendrik ii zich in het praalgraf van Hendrik i, samen met twee glazen kokers met de verzegelde proces-verbalen van 1930. Hebben die kisten ooit in de nieuwe grafkelder gelegen en kregen ze na de eerste opgravingen van

 Lameere , p. -.  sal-ma, /-.  sal-ma, .  sal-ma, a. De restauratie van de crypte gebeurde in de jaren - door de Leuvense aannemer Victor Crèvecoeur en kostte ., bf: sal-ma, .  In het middelste lancetvenster boven het triforium in het hoogkoor is een lelie verwerkt (afb. p. ). Zij geldt als symbool van licht, zuiverheid en maagdelijkheid. Een verwijzing naar de maagd Maria?  De rentmeesters waren bevoegd voor het goederenbeheer van de stad.  Van Even /, p. .  Dewilde , p. -.

178

de romaanse crypte,131 en later van het koor (19531957), onder leiding van professor Jozef Mertens (1921-2007), hun oorspronkelijke rustplaats terug? Naar aanleiding van de grote Dirk Bouts-tentoonstelling in 1998 kwam het praalgraf, op aansporing van de kunsthistorici Maurits Smeyers (1937-1999) en Anna Bergmans, opnieuw op zijn historische locatie in het koor. In november 2019 verhuisde het andermaal naar de Sint-Antoniuskapel [28|23]. Bibl.: Piot 1839, p. 54; Van Even 1858a, p. 41; Van Even 1860, p. 205; Van Even 1895/2001, p. 346, 364; Smeyers 1948, p. 107; Van Hoof [na 1958], p. 32-33; Meulemans 1965, p. 155-156; Jansen 1980, p. 96 [graftombe], 101-102 [schilderijen Van Rillaer]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 101; Reekmans 1989, p. 66; Mellaerts 1998, p. 117, 129-131; Mulier 1998a.

20|16 K apel van Fiere M argriet Tot begin zestiende eeuw was deze kapel gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw132 en werd ze onderhouden door de rentmeesters van de stad.133 Met Leuven kermis 1540 werden de relieken van de dertiendeeeuwse Leuvense volksheilige Margaretha van Leuven, bijgenaamd Fiere Margriet, naar deze kapel overgebracht. Dat gebeurde door Ruard Tapper (1487-1559), kanselier van de universiteit en deken van het kapittel.134 Voor die gelegenheid was, enkele jaren eerder, een klein ‘oratorium’ aangebouwd. Vanaf 1640 deed de kapel ook dienst als bidplaats voor de leden van de rederijkerskamer De Kersouwe, met Margaretha van Antiochië (†ca. 305) als patroonheilige.135 Het oude altaar, dat in 1764 in opdracht van het kapittel was gemaakt, werd in

Afb. 33 Het verslag (1930) met betrekking tot het plaatsen van de doodskisten met de gebeenten van de hertogen Godfried ii, Godfried iii en Hendrik i in de grafkelder in de Sint-Antoniuskapel. © sal-ma, 9460

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Afb. 34 De Fiere Margrietkapel met het altaar en drie van de vijf schilderijen. Links het standbeeld van de volksheilige, rechts de doorgang tot de kleine kapel waar haar reliekschrijn staat (zie p. 105). © Foto Raoul Daniels

Afb. 35 De oudste gedrukte biografie van Fiere Margriet. Leuven, 1699. Leuven, privéverzameling

augustus 1798 verkocht voor 147 livres (bv/49), de marmeren afsluiting voor 70 livres (bv/50). Het volgende altaar (1804) was afkomstig uit de in 1797 opgeheven Barbarakapel in de Sint-Barbarastraat. Het huidige altaar, geschonken door Auguste de Becker Remy (1862-1930),136 dateert van 1907137 en werd ontworpen door de Leuvense beeldhouwer Frans Vermeylen jr. (1857-1922).138 In 1760 leverde Pieter-Jozef Verhaghen vijf schilderijen met taferelen uit het leven van de volksheilige.139 Haar vermeende relieken werden opgeborgen in een reliekkast. Het huidige vergulde schrijn, met acht scènes uit haar leven, werd in 1902 door ‘J. Wilmotte fils’140 afgeleverd en kostte 6.376,30 bf. Op zondag 9 juli 1933 trok voor de eerste maal een Fiere Margriet-processie door de straten van de Sint-Pietersparochie. De kostuums waren speciaal ontworpen door de Brusselse kunstenares Irène van der Linden (1897-1959), de spreekkoren waren van de Vlaamse roman- en toneelschrijver Herman Teirlinck (1879-1967).141 • Fiere Margriet Om haar dienstvaardigheid en eenvoud werd Fiere Margriet eeuwenlang vereerd door de Leuvense dienstmeisjes. Haar verhaal staat opgetekend in Dialogus miraculorum van de Duitse cisterciënzermonnik Caesarius van Heisterbach (1180-1240). Margriet woonde in bij haar oom en tante die een herberg uitbaatten. Op de vooravond dat die, samen met Margriet, in het cisterciënzerklooster van Villers-la-Ville wilden intreden, kregen ze nog late bezoekers over de vloer. Margriet werd uitgestuurd om wijn te halen. Toen ze terugkeerde ontdekte zij dat haar oom en tante door de gasten waren vermoord. Om Margriet het zwijgen op te

leggen voerden die haar mee buiten de stad waar ze door een van hen werd doodgestoken en in de Dijle werd geworpen. Als bij wonder dreef haar lichaam stroomopwaarts de stad in. Er werden over haar fantastische verhalen verspreid en aan haar zelfs mirakels toegeschreven.142 Ter ere van Fiere Margriet werd ca. 1535 tussen de derde en de vierde straalkapel van de kerk (kant Rector De Somerplein) een kleine bidplaats gebouwd. Het was opgericht bij testament van de Antwerpse viskoper Maarten de Bock (†1535).143 Bibl.: Piot 1839, p. 55-56; Van Even 1858a, p. 41-42; Van Even 1860, p. 205-206; Van Even 1895/2001, p. 364-365; Smeyers 1948, p. 108; Van Hoof [na 1958], p. 34; Jansen 1980, p. 92 [altaar], 94-95 [reliekschrijn], 102 [schilderijen Verhaghen]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 62 [reliekschrijn], 64-65 [schilderijen Verhaghen], 94 [altaar]; Reekmans 1989, p. 66-72; Mellaerts 1998, p. 93-94, 117; Smeyers & Huybens 2002 [afbeeldingen van de vijf schilderijen en het reliekschrijn]. ¶ m Leuven: M/267 [altaar 1907]; B/VI/231 [gedenksteen De Bock]; C/658 [beeld van Fiere Margriet]; Ko/31 [reliekschrijn 1902]; D/100 [wijnkruikje van Fiere Margriet]; S/20/V, S/90/V, S/91/V, S/92/V, S/93/V [vijf schilderijen Verhaghen]. .X... Vijf schilderijen: links, boven en rechts van het altaar (1907)

hangen er drie die de dood en verering van de volksheilige memoreren: haar marteldood, haar dode lichaam dat op de Dijle drijft en later naar de kerk wordt overgebracht. De twee andere hangen tegen de voorste pilaren: het opgebaarde lichaam (rechts) en de door gelovigen vereerde relieken (links). Rechts in de oorspronkelijke kleine kapel (zie p. 105) staan het reliekschrijn (1902: zie p. 348) en het vermeende wijnkruikje van Fiere Margriet. Links vooraan staat haar standbeeld dat vóór 1885 door Henri en Joseph Goyers was gemaakt en in de zijgevel (kant Naamsestraat) van het stadhuis was opgesteld. In 1982 werd het vervangen door een nieuw beeld [stadhuisbeeld C39]

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

136 Auguste de Becker huwde in 1886 met Clémence Remy (1862-1915), dochter van de Leuvense industrieel Edouard Remy (1813-1896). 137 sal-ma, Sint-Pieter, Patrimonium [doos 23], briefwisseling; bcl 1907, p. 98. 138 ral, kab 601/14 – 60029, p. 9. 139 Janssen 1980, p. 102; Smeyers & Huybens 2002, p. 117-121 [afbeeldingen]. 140 Jansen 1980, p. 94-95. Het atelier Wilmotte te Luik, gespecialiseerd in ‘orfèvreries et bronzes d’églises’, werd opgericht door Jean-Baptiste Wilmotte (1799-1874). Zijn zoon Joseph (1834-1893), die steeds met ‘Wilmotte fils’ signeerde, zette de zaak verder. Hij werd bijgestaan door zijn zoon Georges (1863-1895). Na diens overlijden nam zijn weduwe het bedrijf over. De stukken die sindsdien het atelier verlieten, werden steeds met ‘J. Wilmotte fils’ gemerkt: de Moffarts d’Houchenée 1992. 141 jpa 1933, nr. 28 (supplement), p. 28; Smeyers & Huybens 2002, p. 143-165 [kostuums en teksten]. De processie ging nadien nog enkele malen uit, de laatste keer in 1960. 142 Smeyers & Huybens 2002. 143 Zie bijdrage Luc Verpoest, p. 103.

179

De afbeelding op de plaat verwijst naar het nationaal monument ‘De Boerenkrijg’ dat op 28 augustus 1898 op het Leopoldplein in Hasselt werd ingehuldigd. Tussen de wapenschilden van Brabant en Leuven, zijn twee medaillons verwerkt: ‘Salvator Mundi’ [Redder van de wereld] en ‘Mater Jesu Christi’ [Moeder van Jezus Christus]. Onderaan in de rand staan de namen van de ontwerper (P. Gielen) en de fabrikant (J. Wilmotte fils). Daaronder bevindt zich het epitaaf van kanunnik Johannes van Ada (†1557): Sepvlt.[us] est hic | Venerabilis • d.[ominus] | Io[h]an[n]es Adæ • i.v. [iuris utriusque] Licentiat.[us] hvivs | Eccle.[siae] canonic.[us] | qvi • resedit in | Eade.[m] an[n]os 38 • et | obyt a°[nno] Sesqvimille | 57 • mensis • aprilis die | 24 cvi.[us] • a[n]i[ma]e misereat.[ur] | devs. Hier ligt begraven de eerbiedwaardige heer Johannes van Ada, licentiaat in de Beide Rechten en kanunnik van deze kerk. Hij heeft er 38 jaar geresideerd en overleed in het jaar 1557 op 24 april. Moge God zijn ziel genadig zijn. Bibl.: BCL 1903, p. 20 [kruisweg]; Reekmans & Lefever 1973, p. 123-124 [epitaaf Van Ada], 127 [Boerenkrijg]; Jansen 1980, p. 97 [epitaaf Van Ada]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 110. Afb. 36 Tussen de staties 7 en 8 in de kooromgang, zijn twee gedenkplaten aangebracht: bovenaan die van de Boerenkrijg, onderaan het epitaaf van Johannes van Ada. m Leuven, B/VI/277 (kruisweg), 260 en 259. © Foto Raoul Daniels

21

144 sal-ma, 3895: Sint-Pieter, Patrimonium [doos 23 briefwisseling]. 145 JPA 1898, nr. 21, p. 491; Van Caeneghem 1903, p. 249-252, met het hele programma van de feestviering; Martens 2005b, p. 186. 146 sal-oa 7384, fol. 230r-260v (10 december 1490). 147 De procureurs [procurators] waren bevoegd voor het stedelijk financieel beheer. 148 ral, kab 601/5 – 19629: zeventiendeeeuwse brief waarin verwezen wordt naar dat ambacht ‘ende in dyen qualiteyt meesters van St Anne autaer’. De kousenmakers behoorden, samen met de oudkleerkopers, tot de kleermakersnatie: Van Buyten , p. .  sal-ma, : Sint-Pieter, Patrimonium [doos , brief d.d.  maart  van Van Even aan het stadsbestuur]. In Van Even /, p.  staat evenwel dat het altaar afkomstig was uit de kapel van het in  opgeheven klooster van de ongeschoeide karmelietessen [Theresianen] in de Tiensestraat.  sal-ma, , kerkfabrieken.  Zie bijdrage Anna Bergmans, p. -.  sal-ma, : Sint-Pieter, Patrimonium [doos 23, briefwisseling].

180

Kruisweg | gedenktekens B oerenkrijg en Johannes van Ada

In de muur rondom het koor, vanaf de sacramentskapel tot voorbij de kapel van Fiere Margriet, werd, op de plaats van een oude kruisweg [14 staties], een nieuwe in witte natuursteen aangebracht. Hij werd bekostigd door een privépersoon en in 1904, naar een ontwerp van Pierre Langerock die zich inspireerde op de stijl van de twee zestiende-eeuwse Bogaert-epitafen [23|18], door de Antwerpse beeldhouwer Jan Baptist van Wint (1829-1906) uitgevoerd.144 In dezelfde muur, tegenover de Fiere Margrietkapel, tussen de zevende en de achtste statie, zijn twee gedenktekens boven elkaar aangebracht. De koperen plaat bovenaan, geplaatst naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de Boerenkrijg (1798-1898), werd op donderdag 19 mei (Ons-HeerHemelvaart) 1898, na de hoogmis, onthuld.145 In t jaar o[ns] h[eren] 1898 | wierd dit gedenk= | teeken opgericht | door de inwoners | van de kantons Leu | ven ter gelegenheid | der honderdste verja | ring van den Boerenkrijg | Bid voor de zielen van de | Boeren die streden voor ’t | geloof en ’t vaderland.

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

22|17 Sint-Annakapel Het altaar in de kapel van Sint-Anna, moeder van Maria, was oorspronkelijk gewijd aan paus Cornelius146 en werd onderhouden door de procureurs van de stad.147 Begin zeventiende eeuw werd de kapel overgedragen aan het ambacht van de kousenmakers.148 Het altaar werd in augustus 1798 verkocht voor 15,10 livres (bv/51). Volgens Van Even werd in 1804 een nieuw marmeren altaar geplaatst, afkomstig uit de Laurentiuskapel in de Brusselsestraat die toebehoorde aan de Sint-Jacobskerk.149 Het verhuisde in 1899 naar de Sint-Ivokapel [7|5]150 en werd vervangen door het altaar uit de kapel van de engelbewaarders [8|6] dat na de Tweede Wereldoorlog verdween. In oktober 1900 werden in het gewelf vijftiendeeeuwse muurschilderingen ontdekt: twaalf engelen met gespreide vleugels.151 .X... Vier beelden: een zestiende-eeuws gepolychromeerd beeld van

een vrouwelijke heilige (?) [C/397]; Sint-Jan-in-de-olie [C/390]; SintAnna-ten-Drieën [C/386]: Anna draagt een witte hoofddoek als teken van haar weduwschap. Op haar schoot zitten haar dochter Maria en Jezus. Het eikenhouten beeld, dat omstreeks 1480 in een Leuvens atelier werd vervaardigd, werd in 1899 gerestaureerd en gepolychromeerd door Jan Baptist van Wint. Kostprijs: 900 bf;152 Christus op de Koude Steen [C/385].

Afb. 37 Het beeld van Sint-Anna-ten-Drieën. m Leuven, C/386. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

• Maagschap van Sint-Anna Tot 1879 hing in de Sint-Annakapel het drieluik de Maagschap van Sint-Anna dat de Sint-Annabroederschap bij Quinten Metsys had besteld en in 1509 was voltooid.153 De triptiek was oorspronkelijk bedoeld voor de Carolus Borromeuskapel [39|31] waar de broederschap eerst haar bidplaats had. Bij

de verhuis omstreeks 1620 van de broederschap naar de voormalige Corneliuskapel werd ook het drieluik verplaatst.154 Op dinsdag 5 augustus 1794 werd het door de Fransen weggehaald en naar Parijs overgebracht waar het in het ‘Muséum central des arts de la République’, nu Musée du Louvre, werd gedeponeerd. Na de val van Napoleon in juni 1815

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

153 De term ‘maagschap’ betekent bloedverwantschap. Voor de beschrijving van de triptiek, zie p. 378-381. 154 Van Even 1895/2001, p. 332, 368; Dewilde 2012, p. 281, 329.

181

werd het drieluik gerestitueerd en op maandag 15 september 1817 ‘wederom op haere voorige plaets in St.-Peeterskerk gesteld.’155 Om het onderhoud en de restauratie van de kerk te bekostigen, werd het kunstwerk in juli 1879 door de kerkfabriek aan de Belgische Staat verkocht voor 200.000 bf. Enkele maanden voordien, op maandag 31 maart 1879, had deze beslissing tot een verhit debat geleid in de Leuvense gemeenteraad.156 De triptiek bevindt zich in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel.157  Hous , p. , ; Lameere , p. , .  bcl , p. -.  aam, Parochiedossier Leuven SintPieterskerk. Voor een beschrijving van de triptiek, zie p. -.  Malchotius-Leunkens /, fol. r; Smeyers d, p. -.  Bruijnen & Debaene , p. - [panelen  en ], p. - [panelen  en ].  Debaene & Lainé .

Bibl.: Piot 1839, p. 57; Van Even 1858a, p. 42; Van Even 1860, p. 206; Van  Even 1895/2001, p. 365; Smeyers 1948, p. 108-109; Van Hoof [na 1958], p. 34-35; Universiteit 1976, nr. 124 [Annatriptiek]; Jansen 1980, p. 92 [altaar], 104 [beeld Anna-ten-Drieën]; Vander HeydenReekmans 1981, p. 74-75 [Sint-Anna-ten-Drieën], 94 [altaar];  Reekmans 1989, p. 66; Mellaerts 1998, p. 117, 142; Bergmans 1998b, p. 321 [muurschildering]; Deneffe 1998b [beeld Anna-ten-Drieën]; Slachmuylders 2007; Debaene e.a. 2014, p. 40-41.

Afb. 38 Het interieur van de Sint-Annakapel. Schilderij (z.j.) door Alfred-Napoléon Delaunois. mskg, inv. 1943-A. © Art in Flanders

182

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

23|18 Sint-Lucaskapel Deze kapel werd vermoedelijk vanaf eind vijftiende eeuw onderhouden door de Broederschap van Sint-Lucas, een genootschap van schilders en glazenmakers. Conform het oude altarenplan was de kapel midden zestiende eeuw in beheer gegeven aan het ambacht van de chirurgijns-barbiers, met de tweelingbroers Cosmas en Damianus (tweede eeuw) als patroonheiligen. Krachtens het manuaal van de plebaan van de Sint-Pieterskerk (1578) droegen de schilders toen nog steeds hun diensten op in deze kapel158 en waren de chirurgijns-barbiers intussen al verhuisd naar de kapel van de Heilige Drievuldigheid [24|19]. In hun plaats werd de kapel ingenomen door de Faculteit Geneeskunde: ‘a medicis’ aldus het manuaal. De evangelist Lucas is de patroonheilige van zowel de schilders als van de chirurgijns en geneesheren. In augustus 1798 werd het altaar verkocht voor 70 livres (bv/53), maar bleef staan. Om een raam in de kapel vrij te maken werd het altaar begin juli 1901 overgebracht naar de kapel van OnzeLieve-Vrouw onder de toren [2|1], waar het in augustus 1914 werd verwoest. Tussen 1998 en 2012 waren hier vier schilderijen opgesteld: de Val van de opstandige engelen, de Onthoofding van Sint-Jan de Doper, de Marteling van de heilige Catharina [van Alexandrië] en de Marteling van paus Clemens (†99 of 101).159 De eerste twee, geïdentificeerd als zijluiken van een altaarstuk dat in de kapel van de bontwerkers heeft gestaan [36|29],160 zijn van een anonieme meester. Ze werden eertijds toegeschreven aan de Leuvense schilder Jan i van Rillaer (1489-1545); de laatste twee staan nu op naam van de Leuvenaar Jan Rombouts (1475/85-1535). Nu zijn de vier panelen opgesplitst in twee duo’s: de twee luiken van het bontwerkersaltaar staan in de kapel van Sint-Jan in de Olie [19|15], die van Jan Rombouts in de Sint-Lucaskapel.

• Epitafen Jacob en Adam Bogaert De twee epitafen, toegeschreven aan Jan iii Borman, behoren toe aan de Leuvense familie Bogaert. Jacob Bogaert (†1520) volgde in 1481 zijn vader Adam op als hoogleraar Geneeskunde. Na het overlijden van zijn vrouw Adrienne Lathouwers (†1501), die hem zeven kinderen had geschonken, werd hij priester gewijd. Dit liet hem toe vijfmaal rector te worden (1502, 1504, 1507, 1509, 1512)161 en als kanunnik tot het Sint-Pieterskapittel toe te treden. Centraal op het epitaaf (rechts) staat de gekruisigde Christus tussen twee engelen, met links van het kruis de evangelist Lucas met een os aan zijn voeten, rechts een geknielde Bogaert op een bidstoel met naast hem de apostel Jacobus de Meerdere, zijn patroonheilige.162 Het Latijnse grafschrift luidt:

Laat onttrok de dood Jacob Bogaert aan de levenden, maar was vaak door de ouderling geroepen. Met zijn toch al verzwakte lichaam keek hij met heel zijn ziel uit naar Christus en de koren van de hemelingen. Hij onderhield het heilige verbond van het huwelijksbed. Een schitterende vader met de eer van een zevenvoudige kroost. Na het overlijden van zijn echtgenote, afkerig van huwelijksbed en echtverbintenis, vervulde hij kuis de heilige priesterplichten. Zesendertig jaar lang heeft hij hier vast in de leer als hoofddocent geneeskunde onderwezen. Kortom, hij hield alle deugd zo exact in ere dat Momus163 hem op niet de minste fout zou kunnen betrappen. Hij overleed in het jaar des Heren 1520, de zeventiende dag van de maand juli. Bid voor hem.

Het lege epitaaf (links) is van Adam ii Bogaert (†1550), derde zoon van Jacobus. Ook hij doceerde Geneeskunde, was rector in 1524 en werd, na de dood van zijn echtgenote, eveneens kanunnik van het kapittel. De beeldjes en bijhorende tekstplaat zijn verdwenen. De Latijnse tekst luidde:

Abstulit e vivis Bogardum sera Jacobum. Mors sed ab annoso sepe vocata sene. Corpore quandoquidem iam fractus pectore toto. Spirabat christum celicolumq[ue] choros. Sancta maritalis servavit fedra lecti. Clarus septene prolis honore pater. Coniuge defuncta thalamum taedasq[ue] perosus. Sacra sacerdotis munia castus obit. Annis triginta necnon sex dogmate certo. Hic docuit medicas gymnasiarcha scholas. Deniq[ue] tam exacte virtutem percolit omnem. Momus ut errati postulet ipse nichil. Obijt anno d[omi]ni. 1520. die. xvij. mensis. julij. orate pro eo.

Hic Adam Bogaert celeberrimus ille magister artibus in cunctis nunc jacet astrapetens qui septem lustris medicinae interpres et anno publicus hic fuerat doctor et egregius. Hier ligt Adam Bogaert, de in alle kunsten zeer befaamde meester, reikend naar de sterren. Vijfendertig jaar lang beoefende hij de Geneeskunst en het hele jaar door was hij hier voor de bevolking  een uitstekende arts.

b

a Afb. 39 a. Het gepolychromeerde epitaaf van Jacob Bogaert. m Leuven, B/VI/254. © Dominique Provost voor meemoo Art in Flanders

b. Het lege epitaaf van Adam ii Bogaert. m Leuven, B/VI/255. © Dominique Provost voor meemoo Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 Reusens,  (-), p. - [Jacobus], p.  [Adam ii].  Everaerts , p.  [tekening].  Momus/Momos, god van de kritiek en de spot uit de Griekse mythologie.

183

Bibl.: Piot 1839, p. 55; Van Even 1858a, p. 42-43; Van Even 1860, p. 206-207; Van Even 1895/2001, p. 365; Smeyers 1948, p. 109;  Van Hoof [na 1958], p. 35; Museumstrip 1974, nr. 6, p. 9-11; Reekmans & Lefever 1973, p. 128-129; Universiteit 1976, nr. 361 [Jacob Bogaert]; Meulemans 1979, p. 12-13; Jansen 1980, p. 96 [epitaaf Jacob Boogaert], 101-102 [schilderijen Van Rillaer]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 102-103, 117 [epitafen Jacob en Adam Bogaert]; Debaene 2019a, nr. 248. ¶ m Leuven: S/9/B [schilderij van Lambert Blendeff met de afbeelding van Cosmas en Damianus, vernield in 1944]. Twee schilderijen: Marteling van de heilige Catharina [S/88/V]; Marteling van paus Clemens [S/89/V].

24|19 Kapel van de Heilige Drievuldigheid | Kapel van het chirurgijns-barbiersambacht | Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën 164 Divaeus 1757, Rerum Lovaniensium, p. 76; sal-ma, 7701/7. 165 De chirurgijns-barbiers ressorteerden, samen met de droogscheerders en lakenbereiders, onder de chirurgijnsnatie: Van Buyten 1989, p. 61. 166 1 Korintiërs 13:13. 167 Jordens 1988, p. 187-188. 168 sal-ma, 7700. 169 Molanus-De Ram 1861, p. 358, 775. 170 sal-ma, 3895: Sint-Pieter, Patrimonium [doos 23, briefwisseling].

Volgens het oude altarenplan werd de kapel van de Heilige Drievuldigheid onderhouden door de erfgenamen van Cornelis van Baussele, lid van een Leuvense patriciërsfamilie. Hij overleed op 9 augustus 1556 en werd met zijn echtgenote Margriet van Heylwighen in de Sint-Amanduskerk te Erps (Erps-

Kwerps) begraven. In de Leuvense kapel bevonden zich een grafsteen van Gerard van Baussele (†1511), stadssecretaris van Leuven,164 en de epitafen van Adolf (†1559) en Adriaan van Baussele (†1580/85), respectievelijk vader en twee zonen van Cornelis. Het epitaaf van Adolf werd in mei 1944 grotendeels vernield, dat van Adriaan bevindt zich sinds 1888 in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, (Jubelpark) in Brussel. Vanaf omstreeks 1578 tot 1797 had het ambacht van de chirurgijns-barbiers165 het beheer over de kapel. Het altaar werd in augustus 1798 voor 24 livres verkocht (bv/54), maar bleef staan. Het altaarschilderij van de Brusselse schilder Gaspar de Crayer (1584-1669) stelde de Heilige Drievuldigheid voor. Die werd verzinnebeeld door de drie goddelijke deugden Geloof, Hoop en Liefde166 in de gedaanten van drie vrouwen, elk met een attribuut: een kelk voor het Geloof, een anker voor de Hoop, drie kinderen voor de Liefde.167 Op het altaar stond sedert 1803 het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën (piëta), afkomstig uit de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Ginderbuiten. Vandaar dat de kapel naar dat beeld werd genoemd. Altaar en schilderij werden in mei 1944 vernield. Op maandag 5 augustus 1901 werden schilderingen op het gewelf aangetroffen.168 Johannes Molanus (1533-1585), hoogleraar en historicus, signaleert dat Roland van Inde (†1580), een Leuvense schoenmaker die in 1563 een Broederschap van de Heilige Drievuldigheid had opgericht, de kapel zou hebben verfraaid.169 In 1925 werd de kapel gewijd aan de in dat jaar heiligverklaarde Franse karmelietes Theresia van Lisieux (1873-1897). De Leuvense kunstschilder Pierre van Humbeeck (1891-1964) schonk in 1931 een ondertussen spoorloos verdwenen triptiek met scènes uit haar leven.170 Bibl.: Smeyers 1975d; Jansen 1980, p. 97 [epitaaf Adolf van Baussele], 104 [piëta]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 66 [schilderij], 76 [piëta], 94-95 [altaar], 103 [epitaaf Van Baussele]; Laureys 1984; Bergmans 1989; Bergmans 1998b, p. 321 [muurschildering]; Cockx &  Huybens 2003, deel 1, p. 326-328 [piëta]; Debaene e.a. 2014, p. 30-31 [piëta]. ¶ m Leuven: C/6 [piëta]; S/41/C [schilderij De Crayer]; B/VI/234 [fragmenten epitaaf Adolf van Baussele]. .X... De Ivotriptiek [7|5].

Afb. 40 De zuidelijke kooromgang vóór 1914. Vooraan rechts de altaren van de kapel van de Faculteit Theologie en het bakkersambacht, achteraan die van de Heilige Drievuldigheid en Sint-Lucas. Leuven, privéverzameling

184

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

25|20 Kapel van Sint-Dorothea | Kapel van de Engelbewaarder De kapel was toevertrouwd aan de rederijkerskamer De Roose met de heilige Dorothea van Cesarea († ca. 304) als beschermvrouwe. In 1593 bestelde de kamer bij Joost Vander Baren een drieluik (zie p. 133) met op het middenpaneel de Marteldood van Dorothea, op het linker zijluik Dorothea voor de Romeinse keizer Diocletianus (244-311) en op het rechter zijluik haar foltering. De twee zijluiken zijn op de achterzijde versierd met laat zestiende-eeuwse panorama’s van Leuven: links het stadscentrum met de Sint-Pieterskerk, de Sint-Geertruikerk en de eerste ringmuur, rechts de burcht op de Keizersberg en de commanderij van de Johannieterorde (afb. p. 133). In 1681 kreeg De Roose van het kapittel de toestemming gebruik te maken van de ruimere Carolus Borromeuskapel [39|31]. Het altaar in de kapel, dat in de achttiende eeuw aan de heilige engelbewaarder was gewijd, werd in augustus 1798 voor 18 livres verkocht (bv/56), maar bleef staan. Het werd na de Eerste Wereldoorlog verwijderd.

171 Op zondag 21 november 1875 werden de gedenksteen en het Ceciliabeeld, dat door Frans Vermeylen was gemaakt, ingehuldigd. De Vlaamsche school,  (), p. .

• Gedenksteen In deze kapel heeft ooit een beeld gestaan van Sint-Cecilia van Rome († ca. 230), patrones van de muzikanten. Getuige de gedenksteen met Franstalig opschrift: + Son Eminence Victor Auguste | Cardinal Dechamps Archevêque de | Malines accorde une indulgence de | cent jours à tout fidèle qui récitera cinq | Pater et cinq Ave devant cette statue | de sainte Cécile vierge et martyre. Zijne Eminentie Victor Auguste kardinaal Dechamps, aartsbisschop van Mechelen, verleent een aflaat van 100 dagen aan elke gelovige die voor dit beeld van de heilige Cecilia, maagd en martelares, vijf onzevaders en vijf weesgegroeten opzegt.171 Bibl.: Van Even 1858a, p. 43; Van Even 1860, p. 207; Van Even 1895/2001, p. 365-366; Van Hoof [na 1958], p. 35-36; Smeyers 1948, p. 109; Meulemans 1956, p. 201-210; ASA 1962, p. 47; Meulemans 1971-1972, p. 76-77; Smeyers 1975d; Jansen 1980, p. 101 [Dorotheatriptiek]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p.69 [Dorotheatriptiek], 94-95; Reekmans 1989, p. 63; Mellaerts 1998, p. 118. ¶ m Leuven: S/83/V [Dorotheatriptiek]. .X... Dorotheatriptiek.

Afb. 41 De Piëta. m Leuven, C/6.

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

185

Afb. 42 De Edelheeretriptiek. m Leuven, S/85/V. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

26|21 Edelheerekapel | Kapel van het bakkersambacht In deze kapel – ook ‘Edelheere Coorken’ genoemd – die in 1439 werd ingericht ter nagedachtenis van Willelmus ii Edelheere (†1439), werden de Maagd Maria en de apostel Jacobus de Meerdere vereerd. Volgens het oude altarenplan werd de kapel onderhouden door Jeronimus Edelheere, wellicht te vereenzelvigen met Jeronimus i (†1555), achterkleinzoon van Willelmus ii, en sinds 1526 een van de zes secretarissen van de drie stedelijke schepenkamers.172 Vermoedelijk werd de kapel in de zeventiende eeuw toegewezen aan het bakkersambacht173 met Sint-Aubertus van Kamerijk (†669) als patroonheilige. In de bekroning van het altaar staat: S.[ancte] Auberte o.[ra] p.[ro] n.[obis] Heilige Aubertus, bid voor ons

 Van Buyten & Persoons .  Bakkers en pasteibakkers behoorden, samen met de molenaars, tot de bakkersnatie: Van Buyten , p. .  Reusens,  (-), p. -.

186

• Edelheeretriptiek Het altaar van de Edelheerekapel werd in 1443 verfraaid met een Kruisafneming, een kopie van het gelijknamige werk dat de Brusselse schilder Rogier

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

van der Weyden (1399/400-1464) in 1435 voor de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Ginderbuiten had gemaakt en dat nu in het ‘Museo Nacional del Prado’ in Madrid hangt. De kopie is van een onbekende meester en draagt onderaan de rugzijde van het rechterzijluik de Nederlandstalige inscriptie: Dese tafel heeft veree[r]t he[r]en Wille[m] Edelhe[er]e en[de] Alyt syn werdinne int iaer ons he[re]n mcccc en xliii.

Op het linker zijpaneel, met bovenaan een blazoen, is Willelmus ii knielend afgebeeld met zijn twee zonen Willelmus iii en Jacobus i. Links van Willelmus ii staat Jacobus de Meerdere, met een pelgrimsstaf waaraan een schelp is bevestigd, die met de rechterhand het hoofd van Willelmus aanraakt. Op het rechter zijpaneel, met bovenaan een blazoen, is zijn echtgenote Aleydis Cappuyns (†1449/50) knielend afgebeeld met haar twee dochters Catharina en Aleydis. Rechts van haar staat haar patroonheilige keizerin Adelheid van Seltz (†999) met een keizerskroon in de linkerhand. Met de rechterhand raakt zij het hoofd van haar beschermelinge aan. Op de achterkant van de zijluiken in grisaille: de genade-

rechts Onze-Lieve-Vrouw met het Jezuskind verschijnt aan Franciscus. Boven op het altaar stond het beeld van Arnoldus van Soissons dat verkeerdelijk in de kapel van het kramersambacht werd geplaatst [6|4]. Het altaar werd in augustus 1798 verkocht voor 14 livres (bv/57), maar bleef staan. Het altaarschilderij Ecce Homo is van Theodoor van Loon (1581/82-1649). Het Latijnse opschrift onder het altaarschilderij luidt: Deo opt[imo] max[imo] | divisq[ue] ignatio et francisco xaverio sacr[um] | et memoriÆ | R.[everendi] D.[omini] gvilielmi de wargnies. montensis. s.[acrae] theol.[ogiae] baccalavrii | ecclesiæ hvivs per annos xxx canonici • et collegii d[omini] marcelii de crandonck praesidis | in qvo pietas cvm modestia • constantia et patientia cvm acvtissimis podagræ certabant doloribvs | qviq[ue] meritis plenvs • bonis omnibvs in vsvm stvdiosorvm relictis, præmatvre e vivis raptvs est | vixit ann[os] lv. obiit an[no] dom[ini] ci . i c . xxviii . prid[ie] idvs novemb[ris]. c

c

stoel (links) en de evangelist Johannes (rechts). In de achttiende eeuw werd het drieluik gebruikt als kapstok in de kleedkamer van de kanunniken. Omstreeks 1825 werd het door Josse-Pieter Geedts (1770-1834), eerste directeur van de Academie voor Schone Kunsten (1800-1834), tussen allerlei planken aangetroffen bij Pierre-Joseph Redemans (1776 – Brussel, na 1836), openbaar verkoper op de Botermarkt [Oude Markt]. Na een reeks conservatiebehandelingen, onder meer in 1945 en 1970, keerde het kunstwerk, na een grondige restauratiebeurt in 2012, in 2019 terug naar zijn oorspronkelijke locatie. •• Epitaaf Guilielmus de Wargnies Guilielmus de Wargnies uit Mons (ca. 1573-1628), sedert 1598 kanunnik van het kapittel en president van het Craenendonckcollege,174 liet in 1628 in de kapel een nieuw altaar oprichten ter ere van Ignatius van Loyola (†1556) en Franciscus Xaverius (†1552). De twee jezuïeten waren op 12 maart 1622 door paus Gregorius xv (1554-1623) heiligverklaard. Het altaar is aan weerszijden versierd met een afbeelding van beide heiligen in wit marmeren bas-reliëfs: links de Kruisdragende Christus openbaart zich aan Ignatius,

a

b Afb. 43 a. Het gerestaureerde altaar van het bakkersambacht en het Edelheeretriptiek. b. Onder het altaarschilderij bevindt zich het epitaaf van Guilielmus de Wargnies. m Leuven, M/266. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

187

Aan de beste en de grootste God en aan de heiligen Ignatius en Franciscus Xaverius gewijd, en ter nagedachtenis van de eerbiedwaardige heer Guilielmus de Wargnies van Mons, baccalaureaat in de Heilige Godgeleerdheid, dertig jaar lang kanunnik van deze kerk en president van het Marcellus Cra[e]ndonckcollege. In hem vochten vroomheid samen met bescheidenheid, standvastigheid en volharding tegen acute jichtpijnen. Nadat hij vervuld van verdiensten al zijn bezittingen ten bate van de studenten had nagelaten, werd hij vroegtijdig aan de levenden ontrukt. Hij leefde 55 jaar en overleed op 12 november in het jaar des Heren 1628. Bibl.: Van Even 1858a, p. 43; Van Even 1860, p. 207; Van Even 1895/2001, p. 365-366; Smeyers 194ä8, p. 109; Van Hoof [na 1958], p. 36; Universiteit 1976, nr. 9 [Edelheeretriptiek]; Reekmans & Lefever 1974, p. 55 [Edelheere], 238-239 [epitaaf De Wargnies]; Jansen 1980, p. 91 [Ignatius en Franciscus van Assisi, sic], 101 [Ecce Homo en Edelheeretriptiek];  Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 67 [schilderij Van Loon], 95 [altaar], 108 [epitaaf De Wargnies]; Jordens 1987, p. 143-144 [Ecce Homo en epitaaf De Wargnies]; Reekmans 1989, p. 61-62; Mellaerts 1998, p. 118; Vandekerchove e.a. 2010; Carpreau e.a. 2009, p. 16-17 [Edelheeretriptiek]. ¶ m Leuven: S/113/O [schilderij Van Loon]. .X... Edelheeretriptiek.

27|22 Kapel van Sint-Sebastiaan | Kapel van de Faculteit Theologie

De kapel werd aanvankelijk gebruikt door de gilde van de grote handboog [boogschutters] met Sint-Sebastiaan van Rome († ca. 288) als patroonheilige. De gilde, opgericht in 1343, verhuisde in 1667 naar de kapel van Sint-Sebastiaan in de zuidelijke zijbeuk [35|28]. Het beheer van de vrijgekomen kapel werd overgedragen aan de Faculteit Theologie met Sint-Augustinus (†430) als schutspatroon. Het achttiende-eeuwse altaar met zijn twee korinthische zuilen, had in de bekroning een allegorische voorstelling van de ‘religie’ [een jonge vrouw met kruis en kelk] omgeven door zeven putti. De afsluiting was versierd met drie in wit marmer uitgewerkte panelen: centraal het Lam Gods op het boek met de zeven zegels,175 links en rechts de reliëfbustes van de kerkleraren Augustinus en Thomas van Aquino (†1274). Het altaarschilderij stelt Augustinus en Thomas van Aquino voor. Aan de voeten van Augustinus in bisschopsornaat, met mijter en staf en een open boek in de rechterhand, zit een putto met een brandend hart, het attribuut bij uitstek van de heilige; Thomas, in dominicanenpij, heeft een boek en een schrijfpen. Boven hun hoofden zweven drie engelenkoppen en een witte duif die de Heilige Geest symboliseert. Links onderaan is het wapenschild geschilderd van Jacob Thomas Jozef Wellens (1726-1784), doctor en hoogleraar theologie en vanaf 1776 zeventiende bisschop van Antwerpen. Hij had het schilderij bij Pieter-Jozef Verhaghen besteld, betaalde er 350 gulden voor en schonk het in 1776, vermoedelijk naar aanleiding van zijn bisschopswijding, aan de faculteit voor haar altaar in de kerk. Het altaar werd in augustus 1798 verkocht voor 25 livres (bv/58), maar bleef staan. Het werd tijdens de Eerste Wereldoorlog beschadigd. Het altaarschilderij overleefde en hangt nu in de kapel van de bontwerkers [36|29]. ¶ m Leuven: M/265 [altaar]; S/19/V [schilderij Verhaghen]. .X... Drie objecten: het Christushoofd van het Krom Kruis uit de ka-

pel van de kolveniersgilde [37|30•], met daarbij ook de hand en arm van het bewuste kruis, twee relicten die in 2014 aan het M Leuven werden geschonken.

Afb. 44 De kapel van de Faculteit Theologie met het schilderij Augustinus en Thomas van Aquino, het glasraam en de versierde afsluiting. Daarachter de kapel van het bakkersambacht met boven het altaar het beeld van Sint-Arnoldus [nu in 6|4].

 Johannes, Openbaring .  Everaerts , p.  [tekening].

Leuven, privéverzameling

188

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

• Epitaaf Machiel Scribaens In de muur van de kapel werd een gedenksteen, toegeschreven aan Jan iii Borman, geplaatst ter nagedachtenis van de Leuvense apotheker Machiel Scribaens (†1504) en zijn echtgenotes Lijsbet Impens (†1469) en Heijlewijck [Heilwig] Houttappels (†1483). De naam van Margaretha Magermans (†1503), zijn derde gemalin, ontbreekt. Centraal is de genadestoel weergegeven met links Scribaens (zonder hoofd) en zijn patroonheilige de aartsengel Michaël, rechts zijn drie geknielde echtgenotes met de apostel Petrus (?).176 Het grafschrift luidt:

Hier o leget o machiel o scribaens o die o starf o int o iare o xvc o viere o febr[uario] o xi o Ende o lijsbet o impens o [s]in o weerdinne o die o starf o a°[nno] o xiiiic o lxix o marcij o xxi o Ende o heijlewijck o houttappels o sijn o weer o dinne o die o starf o a°[nno] o xiiiic o lxxxiii o iulij o xiiii Bibl.: Piot 1839, p. 54-55; Van Even 1858a, p. 43; Van Even 1860, p. 207-208; Van Even 1895/2001, p. 366; Smeyers 1948, p. 109; Van Hoof [na 1958], p. 36; Van Molle 1972; Reekmans & Lefever 1974, p. 118-119; Jansen 1980, p. 92 [schilderij Augustinus en Dominicus, sic], 95 [afsluiting], 96 [epitaaf Scribaens]; Vander HeydenReekmans 1981, p. 68 [schilderij Verhaghen], 95 [altaar], 103-104 [epitaaf Scribaens]; Reekmans 1989, p. 61; Mellaerts 1998, p. 118119; Bergmans 1998c; Debaene e.a. 2014, p. 52-53 [epitaaf Scribaens]; Debaene 2019a, nr. 249.

28|23 Sint-Antoniuskapel Afb. 45 Het epitaaf van Machiel Scribaens. m Leuven, B/VI/252. © Foto Raoul Daniels

Deze kapel was gewijd aan Sint-Antonius abt (†356) en werd door de Sint-Pieterskinderen en petristen onderhouden.177 Ze gaf toegang tot een ruime sacristie die tegen de buitenmuur van de zuidelijke kooromgang was aangebouwd en in 1912 werd afgebroken.178 De dichtgemetselde toegangsdeur is nog zichtbaar. Sinds november 2019 staat er het praalgraf van Hendrik i, hertog van Brabant [19|15•]. Bibl.: Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 366; Smeyers 1948, p. 109-110; Van Hoof [na 1958], p. 37; Reekmans 1989, p. 58; Mellaerts 1998, p. 119-120.

Afb. 46 De sacristie achter de Sint-Antoniuskapel en het hoekhuis tegen de zuidingang van de kerk (zie ook p. 69 en het volledige plan op p. 95)

Afb. 47 Het praalgraf van Hendrik i in de Sint-Antoniuskapel. met rechts twee ingebouwde opbergkasten. © Dominique Provost voor meemoo Art in Flanders

© sal, collectie kaarten en plannen, Sint-Pieterskerk, map 1 (nr. 2143)

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens & Luc Verpoest, p. ; Luc Verpoest, p. .

189

29

Torenmaquet te

Tegen de oostelijke muurwand van het zuidtransept werd in 1935 de oorspronkelijke maquette van de Sint-Pieterstoren geplaatst. Zij bevond zich op de tweede verdieping van het oude stadhuis, dat in de negentiende eeuw heeft dienstgedaan als museum.179 Toen het herenhuis VanderkelenMertens in de Savoyestraat in 1920 als stadsmuseum werd ingericht en alle kunstvoorwerpen van het stadhuis naar de nieuwe locatie verhuisden, werd de maquette in de stadhuiskelder ondergebracht en door Joseph Van Uytvanck gerestaureerd voor de prijs van 11.200 bf.180 Bibl.: Maere 1936; Smeyers 1948, p. 111; Jansen 1980, p. 97; Mellaerts 1998, p. 113; Debaene e.a. 2014, p. 74-75.

 Huybens , p. -.  bcl (Gemeentebulletijn) , p. ; , p. ; sal-ma,  [document d.d.  juli ]. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. .  sal-oa, , fol. r-v.  sal-oa, , stuk , fol. v.  sal-oa, , fol. r.

30|2 4 Sint-Pietersaltaar Tegen dezelfde muurwand stond een altaar dat gewijd was aan de apostelen Petrus en Paulus. In een akte van 1483,181 en later, vanaf de zeventiende tot begin twintigste eeuw, is alleen sprake van het Sint-Pietersaltaar. Sint-Pieter is de patroonheilige van de stad. Aan zijn altaar kwamen ‘de heeren vande magistraet, naer d’oude gewoonte, alle feestdaghen van Sinte Peeter hoÿren de solemnele misse.’182 Het altaar dat we kennen via een oude prentbriefkaart dateerde van 1740. In juli 1737 maakten de meesters van de Broederschap van Sint-Pieter, waarvan de statuten in 1483 officieel waren vastgelegd,183 bij het stadsbestuur hun beklag in verband met de lamentabele toestand waarin het oude Sint-Pietersaltaar zich toen bevond. Aangezien de broederschap er geen inkomsten van had, richtte het bestuur zich tot de stadsmagistraat met de bede ‘te secoureren met eenige middelen om den selven authaer in staet te stellen conform aen den genen van Onse Lieve Vrouwe’ [het altaar van de Sedes Sapientiae]. Er werden drie ontwerpen ingediend. De uiteindelijke keuze viel op een houten meubel

Afb. 48 Het nieuwe tochtportaal met museumshop. Links de gerestaureerde torenmaquette, rechts de memoriesteen van Guillaume Van Bockel en het schilderij De steniging van de heilige Stephanus. © Foto Raoul Daniels

190

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Afb. 49 Zicht op het zuidtransept met vooraan het koordoksaal, in de hoek het Sint-Pietersaltaar en boven het portaal drie schilderijen. De twee medaillons waren van Pieter-Jozef Verhaghen.185 Dit schilderij (1848) van Joseph Maswiens is alleen bekend via een zwart-wit foto in kik-irpa.

dat gemarmerd en verguld werd.184 Centraal zit Petrus met zijn twee sleutels in de rechterhand op een zetel die, aldus onderpastoor Vander Heyden, door de vier kerkleraren Ambrosius (†497), Augustinus, paus Gregorius i (ca. 540-604) en Hiëronymus (†420) werd ondersteund. Op de prent zijn maar twee van de vier gemijterde bisschoppen te zien. Hij werd geflankeerd door twee personages met een martelaarspalm, en boven hem drie allegorische vrouwen. Talrijke putti verlevendigden het tafereel. Het werk was van Petrus Josephus Colin, afkomstig uit Namen. Hij werd in 1752 opgenomen in het Leuvense metsersambacht als meester-beeldsnijder.186 In 1755 liet hij zich als poorter registreren.187 Het altaar dat in augustus 1798 voor 160 livres (bv/66) werd verkocht, bleef staan, maar werd in augustus 1914 verwoest. Op die plaats staat nu, verstopt achter het grote tochtportaal, het achttiendeeeuwse terracotta beeld van Jozef met het Kind Jezus op een console. Bibl.: Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 366; Van Hoof [na 958], p. 37-38; Jansen 1980, p. 105 [beeld Sint-Jozef]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 95 [altaar]; Mellaerts 1998, p. 113. ¶ m Leuven: C/413 [beeld Sint-Jozef]; C/618 [console].

31

Afb. 49 Het verdwenen Sint-Pietersaltaar. Leuven, privéverzameling

Memoriesteen Guill aume van B o ckel

Tegenover de torenmaquette werd in 1873 een gedenksteen voor oud-burgemeester Guillaume van Bockel (1789-1863) aangebracht.188 Van oktober 1817 tot augustus 1835 bevond zich te Leuven de Rijksuniversiteit die door koning Willem i der Nederlanden (1772-1843) was opgericht. Onder impuls van de Mechelse aartsbisschop Engelbertus Sterckx (1792-1867) werd in 1834 besloten de oude Alma Mater nieuw leven in te blazen. De instelling werd in Mechelen gevestigd. Nadat de Rijksuniversiteit op 15 augustus 1835 was opgeheven, verhuisde de Katholieke Universiteit, door bemiddeling van Van Bockel, van Mechelen naar Leuven.189 Op aanbeveling van aartsbisschop Victor-Augustus Dechamps en in overleg met het Ministerie van Justitie, het Stadsbestuur en de Commission Royale des Monuments, kreeg Maurice Herman de Fierlant [9] de opdracht de gedenksteen voor Van Bockel te ontwerpen.190 Na zijn  plotse overlijden op 9 februari 1872 werd de steen afgewerkt door de Leuvense beeldhouwers Henri Wynants (1832-1874) en Jean-Baptiste Verdeyen (1831-1907) – rechtsonder staan hun namen – en op woensdag 8 oktober 1873 onthuld.191

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 Over de onderhandelingen, zie: sal-oa, , p. -; , p. -; , p. -; , p. -.  Van Even , p. ; Van Even /, p. . 1 sal-oa, , ambachtsrekening van  juni .  sal-oa  [poortersboek, anno ]; Marchal , p.  [Colin].  Huybens , p. -; Huybens .  De officiële openingsrede naar aanleiding van de (her)oprichting van de universiteit vond plaats op dinsdag  december  in de Sint-Pieterskerk door Nicolas Joseph de Cock (-), eerste vicerector (-). Op diezelfde dag gaf Van Bockel zijn verwelkomingstoespraak in het groot auditorium van het Pauscollege: jpa , nr.  [zondag  januari], p. .  sal-ma, / [briefwisseling]; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk [brief d.d.  januari ].  jpa , p.  en ; , p. -; Inauguration .

191

Boven het hoofd van Christus zweven twee engelen, waarvan een het wapenschild van Leuven presenteert. In de vier hoeken is een embleem verwerkt: linksboven het stadswapen van Leuven, linksonder een pallium met de woorden Pax vobis [Vrede zij u],194 rechtsboven een ster in een stralenkrans en de letter m van Maria, rechtsonder een niet geïdentificeerd wapenschild.195 Boven de memoriesteen hangt het anonieme schilderij de Steniging van de heilige Stephanus, een kopie van het middenpaneel van de Sint-Stephanustriptiek van Pieter Paul Rubens in het ‘Musée des Beaux-Arts’ te Valenciennes (inv. P.46.1.10). Bibl.: Van Even 1895/2001, p. 366-367; Smeyers 1948, p. 111; Van Hoof [na 1958], p. 38; Reekmans & Lefever 1975, p. 53-54; Jansen 1980, p. 97 [memoriesteen Van Bockel], 102 [schilderij Sint-Stephanus]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 106 [memoriesteen Van Bockel]; Huybens & Robberechts 2010, p. 56. ¶m Leuven: S/55/O [schilderij Sint-Stephanus].

Afb. 51 Memoriesteen van Guillaume van Bockel. m Leuven, B/VI/261. © Dominique Provost voor meemoo Art in Flanders

+ Viro clarissimo Guilielmo van Bockel / ordinis Leopoldini equiti / per annos fere decem burgimagistro | Lovaniensi / ac ultimo vitae biennio ad coetum legislatorum Bruxellas deputato / de religione / patria et loco natali bene | merito / qui graviter operam dedit ut instauraretur in oppido Lovaniensi Universitas catholica. Natus | Lovanii xxiv aprilis mdcclxxxix / obdormivit in Domino x martii mdccclxiii.

 A & Ω, de eerste en laatste letter van het klassieke Griekse alfabet, symboliseren de almacht van God: ‘Ik ben de alfa en de omega, de oorsprong en het einde’ [Openbaring :, :, :].  Lucas :.  Johannes :.  Everaerts , p.  [tekening].  De wijntaverniers behoorden, samen met de hoveniers en linnenwevers, tot de hoveniersnatie: Van Buyten , p. .  De Heilig Hartverering kwam eind zeventiende eeuw via de Franse kloosterzuster Marguerite-Marie Alacoque (†) in Frankrijk tot bloei. De verering werd vooral door de jezuïeten gepromoot. Liturgie en feest werden in  door Pius ix officieel vastgelegd. Wellicht werd de kapel nadien aan het Heilig Hart toegewijd en kreeg het schilderij Christus verschijnt aan Marguerite-Marie Alacoque [zie hierna] er een vaste plaats. Volgens Frantzen [na ], p. , was het altaar ook gewijd aan OnzeLieve-Vrouw van Lourdes [|].  Johannes :.  sal-ma, .

192

Aan de zeer beroemde Guillaume van Bockel, ridder in de Leopoldsorde, ongeveer tien jaar burgemeester van Leuven en in de laatste twee jaren van zijn leven afgevaardigd in het parlement in Brussel. Hij maakte zich verdienstelijk voor godsdienst, vaderland en geboortestad. Geen moeite was hem te veel voor de heroprichting van de Katholieke Universiteit in de stad Leuven. Hij werd geboren in Leuven op 24 april 1789 en ontsliep in de Heer op 10 maart 1863.

Van Bockel, in ambtsgewaad en met de stichtingsakte van de universiteit in de rechterhand, is geknield voor een zegenende Christus die in de linkerhand een opengeslagen boek houdt met de letters alfa (A) en omega (Ω).192 Achter Van Bockel staat zijn patroonheilige Willem van Aquitanië († ca. 812). De woorden die Van Bockel uitspreekt staan in de spreukband: Nunc dimittis servum tuum, Domine Laat nu, Heer, volgens uw woord uw dienaar in vrede heengaan.193

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

32|25 K apel van het ambacht van de wijntaverniers | Heilig Hart van Jezus De kapel werd aanvankelijk onderhouden door de wijntaverniers (wijnhandelaars)196 met paus Urbanus i (†230) als patroonheilige. In de negentiende eeuw was de kapel gewijd aan het Heilig Hart van Jezus.197 Het rijkversierde altaar, met centraal de maagd Maria met het Jezuskind, werd in augustus 1914 vernield. De figuren boven en aan weerszijden van Maria zijn niet geïdentificeerd. Naar de plannen van kanunnik Raymond Lemaire werd een nieuw zwart marmeren altaar opgericht ter ere van Sint-Pieter. Het werd door Fernand Colin uit Brussel geleverd voor de prijs van 29.575 bf. De bronzen opgelegde versierselen zijn van de Leuvense edelsmid-beeldhouwer Henri-Joseph Holemans (1894-1973) en kostten 23.100 bf. Op het middenpaneel staan de laatste woorden die Jezus tot Petrus sprak: Weid mijne schapen.198 Het altaar was afgewerkt met Pasen 1940.199 Bibl.: Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 367; Smeyers 1948, p. 111; Van Hoof [na 1958], p. 17; Reekmans & Lefever 1974, p. 114; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 96 [altaar]; Mellaerts 1998, p. 125.

b

a Afb. 52 a. De kapel en het altaar van het ambacht van de wijntaverniers. Prentbriefkaart van vóór 1914.

b. Het nieuwe Sint-Pietersaltaar van 1940. m Leuven, M/278. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Leuven, privéverzameling

33|26 Meldertsko orken: epitaaf P ynno ck-Meldert In de hoek van diezelfde ruimte bevindt zich, in een slechte staat, de gedenksteen (1513) van de familie Pynnock-Meldert.200 Eind vijftiende eeuw was die plaats gegund aan Katherina Pynnock (†1512), echtgenote van Libertus iii, heer van Meldert (†1484) en vijfmaal schepen (1464, 1466, 1468, 1471, 1475) van

Leuven. Zij was de zus van de Leuvense burgemeester Lodewijk Pynnock (†1504). Dat deel van de kapel werd ‘chorus Pynnock’201 of ‘Melderts Choerken’ genoemd. Het Latijnse grafschrift, nu verstopt achter het schilderij Christus verschijnt aan Margaretha-Maria Alacoque dat aan de muur is vastgehecht, luidt: Hic • jacent • sepulti • d[omi]n[u]s • Ludovic[u]s • Pynnock • Miles • quond[a]m • architriclin[u]s • ph[i]li[pi] • Regis • Castelle • ducis • brab[antiae] • [&c.] • villicus • Lovaniensis • qui • obijt • a.[nno] • d.[omin]i • xv° • q[ua]rto • 3 Maij : & domicella • Katheri[n]a • Pinnock • E[ju]s • soror • Relicta • qu[on]da[m] • Lib[er]ti • d[omi]ni • de • Meldert [&c.] • fu[n]datr[ix] • hui[u]s • capelle • cu[m] • mis[sa] • q[uo]tidiana • q.[ui] • obijt • a°[nno] • xvc • xii° • xj° • martij : orate 202 Hier liggen begraven de heer Lodewijk Pynnock, eertijds krijgsman, hofmeester van Filips, koning van Castilië, hertog van Brabant enz.,203 en meier van Leuven, die op 3 mei in het jaar des Heren 1504 is gestorven; en juffrouw Katherina Pynnock, zijn zus, weduwe van wijlen Libertus, heer van Meldert enz., stichteres van deze kapel met dagelijkse mis, die op 11 maart in het jaar 1512 is overleden. Bidt.

Afb. 53 Het sterk verweerde en aan het zicht onttrokken epitaaf Pynnock-Meldert. © ua ku Leuven, fonds Lemaire (foto)

Of een restauratie van het epitaaf, die door de Koninklijke Commissie voor Monumenten in 1927 was voorgesteld, werd uitgevoerd, wordt nergens bevestigd.204

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

200 Molanus-De Ram 1861, p. 747. In 1927 was er sprake de epitaaf te restaureren: bcraa, 66 (1927), p. 133-134. 201 Van Even 1895/2001, p. 367. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. 36-38. 202 Divaeus 1757, Rerum Lovaniensium, p. 54 [grafschrift]. 203 Filips de Schone (1478-1506) was de oudste zoon van Maximiliaan i van Oostenrijk (1459-1519) en Maria van Bourgondië (1457-1482). Hij huwde in 1496 met Johanna van Castilië (1479-1555) en was de vader van Keizer Karel (1500-1558). 204 bcraa, 66 (1927), p. 133-134.

193

Hier hangen vier schilderijen: het Krom Kruis (1954) van Paul Victor Maes [37|30•]; Laat de kinderen tot mij komen (z.j.) van Antoine Clevenbergh, kopie van Pieter-Jozef Verhaghen; Christus verschijnt aan Margaretha-Maria Alacoque (anoniem en z.j.); De bisschopswijding van de heilige Willibrord (†739) van de Mechelse schilder Egidius Josephus Smeyers (1694-1771), met de naam van de opdrachtgever: Joannes Antonius Joostens (1703-1753),

kanunnik van de Leuvense Sint-Jacobskerk en president van het Hoge Heuvelcollege in de Naamsestraat.205 Bibl.: Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 367; Smeyers 1948, p. 111; Van Hoof [na 1958], p. 17; Reekmans & Lefever 1974, p. 114; Jansen 1980, p. 100 [schilderij Clevenbergh], 103 [schilderij Alacoque]; Mellaerts 1998, p. 125. ¶ m Leuven: schilderijen S/65/C [Clevenbergh]; S/78/M [Maes]; S/26/S [Smeyers]; S/359/O [Alacoque].

a Afb. 54 a. De Sint-Severuskapel van het wolweversambacht met zicht op het Sedes-Sapientiae-altaar en het oude orgel. Op het altaar staat het beeld van Christus op de Koude Steen met daarboven het schilderijtje met de ‘arma Christi’ [nu in 38]. Het fijn gepenseelde schilderij (1866) is van Joseph Maswiens. 205 Reusens 3 (1881-1885), p. 543.

© Privéverzameling, courtesy Bonhams London

194

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

34|27 Kapel van het wolweversambacht

35|28 Kapel van de Sint-Sebastiaansgilde

De plaats waar het Delmotte-orgel staat206 was voorheen de kapel van de wolwevers207 met SintSeverus van Ravenna (†344) als patroonheilige.208 In 1695 kwamen ook de timmerlieden, na annulering van hun altaar in de middenbeuk, naar deze kapel. Beide ambachten richtten bij die gelegenheid een nieuw en gemeenschappelijk altaar op ter ere van Sint-Severus en Sint-Jozef.209 In de loop van de achttiende eeuw stelde de productie van wollen lakens amper nog iets voor en ook het wolweversambacht toonde niet veel tekenen van leven meer. Bij de verkoop van het altaar in augustus 1798, dat 13 livres opbracht (bv/64), was dan ook alleen maar sprake van Sint-Jozef. Achterin de kapel bevond zich de sacristie van de kapelaans. In de negentiende eeuw werd een nieuw altaar geplaatst met daarop het zestiende-eeuwse beeld van Christus op de Koude Steen. Erboven hing een schilderijtje met de afbeelding van de ‘arma Christi’ of passiewerktuigen van Christus: geselkolom, lans, rietstok, gesel, spons op een stok bevestigd, drie spijkers, hamer en doornenkroon. Het altaar verdween na de Eerste Wereldoorlog, het beeld en het schilderijtje kregen een andere bestemming [38].

Aan de achterkant van de preekstoel bevond zich de kapel van de gilde van Sint-Sebastiaan of kruisboogschutters met Sint-Sebastiaan van Rome als patroonheilige.210 Het altaar was gewijd aan de evangelist Matteüs en werd, volgens het oude altarenplan, onderhouden door een zekere Jan de Prinse.211 In 1667 ging de kapel over naar de gilde van de grote handboog [27|22]. Het nieuwe altaar droeg het chronogram: aLtare DIVo sebastIano perpetUo saCrUM Dit altaar is voor altijd aan de heilige Sebastiaan gewijd

Het werd in augustus 1798 verkocht voor 35 livres (bv/63), maar bleef staan. Het altaarschilderij de Marteling van Sint-Sebastiaan dat aan een zekere Nicolas of Hendrik de Clercq (ca. 1570-1630)212 wordt toegeschreven, werd, samen met het altaar, in augustus 1914 vernield. • Epitaaf Petrus van Thienen In het midden van de muur is een gedenksteen, toegeschreven aan Jan iii Borman, aangebracht ter nagedachtenis van Petrus van Thienen (†1523), kanunnik van het kapittel en hoogleraar Kerkelijk Recht. De figuren op het epitaaf zijn beschadigd. Het tafereel toont Jezus (verdwenen) die door Pontius Pilatus aan de Joden wordt voorgesteld:

Bibl.: Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 367; Jansen 1980, p. 95 [kader en schilderij arma Christi]; Mellaerts 1998, p. 125-126.

c

b b. Tot vóór 2019 stond het beeld Christus op de Koude Steen tegen de laatste pijler van de zuidelijke zijbeuk. m Leuven, C/385 (beeld), C/414 (kader). Archief m Leuven

c. Het schilderijtje met de ‘arma Christi’ hing eertijds boven de kelderdeur in de zuidelijke zijbeuk. m Leuven, S/360/O. Archief m Leuven

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Zo wordt het in  aangegeven: sal-oa, / ( mei ). Zij ressorteerden, samen met de lakenmakers en droogscheerders, onder de chirurgijnsnatie: Van Buyten , p. .  Rond de naam van deze patroonheilige bestaat verwarring. Van Even schrijft Saint-Séverin, in het Latijn Severinus. Er zijn verschillende heiligen met die naam onder wie Severinus van Noricum (†), beschermheilige van linnenwevers en wijnbouwers, en Severinus van Keulen († ca. ) die wordt aangeroepen bij droogte en onheil. Severus van Ravenna is de patroon van de wevers, spinners, kousen-, schoen- en handschoenmakers.  Dewilde , p. .  Volgens Frantzen [na ], p. , was het altaar ook gewijd aan Sint-Apollonia.  Vermoedelijk een lid van het kramersambacht: sal-oa, , fol. r (/).  Piot , p.  en Van Even , p.  geven geen voornaam. In zijn register schrijft Van Even wel: G. de Clercq. De voornaam Nicolas komt tweemaal voor bij Van Even /, p.  en . Bij Vander Heyden-Reekmans  is het Nicolas op p. , maar H. op p. . Jordens , p. - stelt Hendrik voorop, maar maakt geen melding van Nicolas.

195

‘Ecce Homo’ [Zie de Mens].213 Onder het verhoog, achter tralies, zit Barabbas die in de plaats van Jezus werd vrijgelaten.214 Voor het epitaaf staat nu een grote vitrine. De Latijnse tekst luidt: Petri thenensis nomine at non patria natalis illi nam locus Louanium sub hoc locello conteguntur pulveres qui et artium iurisq.[ue] utriusq.[ue] insignia cum laude consecuto ornavit scholam legum professor publicus decennio annisq.[ue] bis decem explicavit canones frequenter interim assidens et iudici quin et [rhotor]nacensis Hermeti sacra gaudebat hoc ornate decano ecclesia at mortuus prodest tamen nam perpetim suis alumnum iuris opibus educat huic quisquis es deum precare propitium obiit quarto idus decembris anno m.d.xxiii.

Afb. 55 Het in 1914 verwoeste altaar in de kapel van de Sint-Sebastiaansgilde in de zuidelijke zijbeuk. Leuven, privéverzameling

Van Petrus van Thienen, Tienenaar bij naam maar niet van afkomst – zijn geboorteplaats is immers Leuven –  worden onder deze graftombe de stoffelijke resten bewaard.  Na het met lof behalen van onderscheidingen in de artes en de beide rechten zette hij de faculteit luister bij gedurende een decennium als professor publicus Burgerlijk Recht en twintig jaar onderwees hij het Kerkelijk Recht. Tussendoor was hij vaak ook assessor bij de rechtbank terwijl bovendien de Sint-Hermeskerk in Ronse  zich met zo’n deken [van het kapittel] gelukkig mocht prijzen. Maar ook dood is hij niettemin van nut want met zijn fortuin voorziet hij ten eeuwigen dage in de vorming van een student rechten. Wie je ook bent, bid God hem genadig te zijn. Hij overleed op 10 december 1523. Bibl.: Piot 1839, p. 52; Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 367; Smeyers 1948, p. 111; Van Hoof [na 1958], p. 18; Reekmans & Lefever 1975, p. 66-67; Jansen 1980, p. 97 [epitaaf van Thienen]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 69 [schilderij De Clerck], 96 [altaar], 104 [epitaaf Van Thienen]; Jordens 1988, p. 182-185 [schilderij De Clerck]; Reekmans 1989, p. 58; Mellaerts 1998, p. 126; Debaene 2019a, nr. 250 [epitaaf Van Thienen]. .X... Vitrine met sacrale kunstvoorwerpen.

36|29 K apel van de bont werkers De bontwerkers of ‘peltiers’215 hadden Sint-Martinus van Tours (†397) als patroonheilige. Andere schutsheiligen waren de aartsengel Michaël en Johannes de Doper.216 Toen in 1630-1631 het bontwerkersambacht werd opgeheven, ging de kapel over naar de witleermakers.217 Het altaar werd in augustus 1798 verkocht voor 10 livres (bv/62), bleef staan, maar verdween na de Eerste Wereldoorlog.  Johannes :.  Matteüs :-. Everaerts , p.  [tekening].  Ze ressorteerden onder de kramersnatie: zie noot .  Van Even /, p. , noot . Volgens Vander Heyden-Reekmans , p.  en Frantzen [na ], p. , was de kapel gewijd aan Sint-Rochus.  Dewilde , p. . Witleer = zeemleer.

196

Afb. 56 Tegen de wand van de kapel bevindt zich het epitaaf van Petrus van Thienen, dat nu zichtbaar is achter een vitrine met edelsmeedwerk. m Leuven, B/VI/264. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

• Epitaaf familie T’ Santels De grote zwarte gedenksteen met Nederlandstalig opschrift werd op 20 oktober 1683 geplaatst door Thomas T’Santels (1644-1724) ter nagedachtenis van zijn vader Joannes T’Santels (1618-1681),

Tot meerdere eere godts ende | memorie van den seer achtbaeren | ioannes t’ santels | in syn leven dickwils borchemeester | schepene ende raedt deser stadt loven | gestorven den 20 october 1681 | ende | maria levnckens | syne huysvrovwe | is gestorven den 3 april 1684 | heeft | thomas t’ santels | hvnnen sone | greffier deser stadt ende capiteyn | der rethorycke | met | maria philippina otto | syne hvysvrovwe | gestorven den 24 augvstij 1690 | dit alhier doen stellen | den 20 october 1683 | bidt voor die | zielen |

Thomas was stadsgriffier van de Leuven. Hij huwde tweemaal: in 1666 met Maria Otto met wie hij twaalf kinderen had, en in 1691 met Theresia Cornelia Bernaerts (1671-1724) die hem elf kinderen schonk. Thomas staat afgebeeld op het schilderij de Vereffening der gelden (1703) van Lancelot Volders, dat in het eerste salon van het stadhuis hangt.219

Afb. 57 Het epitaaf van de familie T’Santels. m Leuven, B/VI/265. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Bibl.: Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 335, 367; Smeyers 1948, p. 111; Van Hoof [na 1958], p. 18; Reekmans & Lefever 1974, p. 124-125; Jansen 1980, p. 97 [epitaaf T’Santels]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 96 [altaar van Sint-Rochus, sic], 104 [epitaaf T’Santels]; Mellaerts 1998, p. 126.

zevenvoudig burgemeester uit de naties,218 zijn moeder Maria Leunckens (1620-1684) en zijn (eerste) echtgenote Maria Philippina Otto (1645-1690).

b

a Afb. 58 a. Het altaar met het ‘Krom Kruis’ in de kapel van de kolveniersgilde. Prentbriefkaart van vóór 1914.

b. Schilderij (1954: nu achter het orgel) van Paul Victor Maes. m Leuven, S/78/M. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Leuven, privéverzameling

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 In , , , , , , : Divaeus , Annalium oppidi Lovaniensis, p. -.  Crombecq , p. - [generatie , nr.  = Joannes T’Santels], p. - [generatie , nr.  = Thomas].

197

¶ m Leuven: S/56/V [schilderij Volders]. .

.X.. Drie schilderijen: S/307/D [Het Zwart Kruis door Delaunois]; S/66/C [Opdracht van Jezus in de tempel door Verhaghen]; S/19/V [Augustinus en Thomas van Aquino door Verhaghen].

37|30 K apel van de kolveniersgilde De gilde van de kolveniers of haakbusschieters, met Sint-Christoffel als patroonheilige, werd in 1506 opgericht. Op het schilderij van Wolfgang De Smet is boven de toegangsdeur van de kapel het beeld van Christoffel te zien. Het wordt bewaard in m Leuven. Het altaar werd in augustus 1798 verkocht voor 31 livres (bv/61), maar bleef staan. In 1833 werd het Krom Kruis naar de kapel overgebracht (zie verder). Op een oude prentbriefkaart (afb. 58a) is het Krom Kruis met de aangeklede Christus en het beeld van Christoffel boven het altaar zichtbaar. De afsluiting was versierd met kanonnen, helmen, haakbussen en banieren. Uit een aankondiging van een tentoonstelling [december 1835] blijkt dat de Leuvense schrijnwerker Michel Verheyden enkele jaren voordien een nieuw altaar had geleverd en dat zijn zoon Jean-François Verheyden (1806-1889), kunstschilder werkzaam in Brussel en Antwerpen, een schilderij met de voorstelling van Sint-Christoffel met het Kind Jezus in de kapel zou plaatsen.220 Of het er ooit is gekomen, is niet bekend. Het altaar en het Krom Kruis werden in augustus 1914 vernield. Bibl.: Piot 1839, p. 52; Van Even 1858a, p. 44; Van Even 1860, p. 208; Van Even 1895/2001, p. 367-368; Smeyers 1948, p. 112; Van Hoof [na 1958], p. 19-20; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 7879 [beeld], 96 [altaar]; Reekmans 1989, p. 29-37; Mellaerts 1998, p. 126-127; Debaene e.a. 2014, p. 76-77 [beeld Sint-Christoffel]. .X... Vitrine met antieke zilveren reliekhouders.

 jpa , nummers  en  (artikel nr. ). In de geboorte-akte van JeanFrançois staat zijn vader vermeld als Michel Vanderheyden (geboren ),‘menuisier’.  Molanus-De Ram , p. . Op het kerkinterieur van Hendrik ii van Steenwijk/ Frans Francken staat op dat altaar een Mariatriptiek.  Elfduizend is een verkeerde interpretatie van xim [+]. M is echter de eerste letter van het Latijnse woord Martyres (martelaren).  sal-oa, , fol. r-v; Debaene ; Dumortier .

198

• Curva Crux De Curva Crux of het Krom Kruis [‘Bruine Lieven Heer’] bevond zich oorspronkelijk op het altaar in de rechter travee van het doksaal [40]. Het werd bij noodtoestanden in processie meegedragen. In de linker travee stond, aldus Johannes Molanus, het ‘altaar van de relikwieën en de Heilige Drievuldigheid dat gewijd was aan de heilige Ursula en haar gezellinnen’ [38].221 Een reliek van Ursula van Keulen (†383) werd, samen met de tekst ‘Van der ellef dusenteghmecheden’ [Van de elfduizend maagden],222 in de bergkristallen bolknop van de mantelspeld (fibula) van de Sedes Sapientiae verwerkt. Beide altaren – ‘Den Bruynen Cruys en Zielen autaeren’ – werden in augustus 1798 voor 212 livres verkocht (bv/21). Ook de koperen hekdeur, die de twee altaren scheidde en de toegang tot het koor verschafte, ging van de hand voor 1410 livres (bv/17). Zij dateerde van 1489 en was door de Brusselse geelgieter Jan van

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

a Afb. 59 a. Het beeld van Sint-Christoffel. m Leuven, C/98. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Thienen, alias Van den Naenhove, vervaardigd in samenwerking met Jan i en Jan ii Borman.223 Het Krom Kruis werd gered en op donderdag 30 januari 1800, twee dagen na de heropening van de Sint-Pieterskerk, samen met het beeld van Onze-Lieve-Vrouw onder de toren en de Sedes Sapientiae, door het stadsbestuur van het stadhuis naar de kerk overgebracht en de dag nadien op ‘hunnen respectieve autaeren’ geplaatst. Het altaar van het Krom Kruis behoorde alleen toe aan de kerkfabriek – dus niet aan een of andere broederschap – en werd door de plebaan/pastoor slechts gebruikt voor parochiediensten. Volgens Van Even werden de twee in augustus 1798 verkochte

b b. Hetzelfde beeld stond boven op de toegangsdeur van de kapel van de kolveniersgilde in de zuidelijke zijbeuk. Detail uit Interieur van de Sint-Pieterskerk (1667) van Wolfgang De Smet.

Afb. 60 Het Christushoofd van het ‘Krom Kruis’. m Leuven, C/408. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

altaren in 1803 vervangen door twee altaren met retabels afkomstig uit het in 1783 opgeheven kartuizerklooster in de Bankstraat. Ze werden in 1833 op bevel van de pasbenoemde pastoor Franciscus Craessaerts (1791-1871) verwijderd. Jacques-Benoît Lameere merkte op dat de twee altaren ‘genaemd Bruyn-Kruys en dien der zielen’ allebei op woensdag 17 april 1833 werden afgebroken. Het ‘bruyn Christus-beeld [werd toen] geplaetst in den autaer van de kolveniers-kapel’.224 Op het schilderij van Wolfgang De Smet draagt Christus een lang rood gewaad [3]. Opvallend aan dit crucifix was het naar rechts gebogen lichaam van

Christus en zijn afhangende rechterarm – vandaar de benaming Krom Kruis – houding die enkele legendes in het leven heeft geroepen. Johannes Molanus signaleert zo’n ‘obscura narratio’ [duister verhaal]: Christus zou namelijk zijn arm hebben uitgestrekt om zijn goedheid te tonen aan een persoon die hem kwam vereren.225 Een andere mythe gaat over een dief die ’s nachts de ornamenten van het kruis wilde stelen, maar door de rechterhand van Christus werd gegrepen. Waarschijnlijk maakte het beeld deel uit van een calvariegroep.226 Omtrent 1635 bestond er een schilderij van het Krom Kruis.227

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

   

199

Lameere , p. . Molanus-De Ram , p. . Van Even /, p. . Jordens , p. -.

waaronder die van Lascaux – door twee Leuvense professoren een dendrochronologisch onderzoek verrichten. Hoewel niet kon worden aangetoond dat het hoofd effectief van het Krom Kruis afkomstig was, toch wordt het, nadat Breuil het in 1955 aan de kerkfabriek had verkocht,228 als een relikwie bewaard. In 1954 maakte Paul Victor Maes, op basis van een oude prentbriefkaart en met de medewerking van de Leuvense kunsthistoricus Jan-Karel Steppe (1918-2009), er een schilderij van. Hij schonk het in 1955 aan de kerkfabriek op voorwaarde dat het in de kapel van de kolveniers zou terechtkomen. Het hangt nu achter het orgel (afb. 58b). Het Christushoofd, beveiligd in een glazen kastje, staat in de kapel van de Faculteit Theologie [27|22]. Bibl.: Piot 1839, p. 52; Van Even 1860, p. 208; Molanus-De Ram 1861, deel 1, p. 359; Boonen-Van Even 1880, p. 448; Van Even 1895/2001, p. 356, 367-368; JPA 1901, nr. 27, p. 643; Steppe 1955a en 1955b; Steppe [z.j.]; Van Hoof [na 1958], p. 19-20, 46-47; ASA 1962, p. 40-41; Reekmans 1968-1970: 1970, p. 51-53; Jansen 1980, p. 104 [Christushoofd]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 78-79 [curva crux], 96 [altaar]; Lameere 1986, p. 216; Mellaerts 1998, p. 140-141; Deneffe 1998d; Didier 2004; Debaene e.a. 2014, p. 24-25, 122.

38

Afb. 61 Christus op de Koude Steen (zie p. 194-195). m Leuven, C/385. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

228 Blijkbaar is die overeenkomst in het archief van de kerkfabriek verdwenen.

200

Bij een herstelling van de Christusfiguur, omstreeks 1843-1845 door de Leuvense beeldhouwer Egide Goyers (1796-1847), werd het originele hoofd vervangen door een kopie. Het crucifix werd in augustus 1914 verwoest. Het oorspronkelijke Christushoofd verdween sindsdien uit de aandacht. In 1928 dook het op in een kunsthandel in Saint-Germainen-Laye (Parijs). De handelaar had het verworven via een kleinzoon van Egide Goyers. In 1932 kocht Henri Breuil (1877-1961) het voor zijn persoonlijke verzameling. In 1954 liet deze Franse geestelijke en vermaard prehistoricus – hij ontdekte en beschreef de wandschilderingen van verschillende grotten,

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

C hristus op de Koude Steen

Aan de pilaar tegenover de kapel van de kolveniersgilde hangt een zeventiende-eeuwse eiken kader. Daarin stond het zestiende-eeuwse eikenhouten en gepolychromeerde beeld Christus op de Koude Steen. Het beeld met kader, evenals een schilderijtje met de passiewerktuigen van Christus, ook in zijn oorspronkelijke omlijsting, stonden in de negentiende eeuw boven het altaar van de kapel van de wolwevers [34|27]. Ze overleefden de brand van 1914. Het beeld bevindt zich nu in de Sint-Annakapel [22|17]. In het kader staat nu de witstenen beeltenis van Theresia van Lisieux, met op het voetstuk het jaartal 1958 en K[arel] Cammaert, de naam van de ontwerper. Het schilderijtje met de ‘arma Christi’ dat jarenlang boven de kelderdeur, tussen de kapel van de kolveniersgilde en Carolus Borromeus, heeft gehangen, werd vervangen door het anonieme zeventiende-eeuwse schilderij de Kruisiging van Petrus. Bibl.: ASA 1962, p. 45; LBL 1979, p. 224 [Christus op de Koude Steen]; Jansen 1980, p. 95 [omlijsting], 104 [Christus op de Koude Steen]; Debaene e.a. 2014, p. 135 [Christus op de Koude Steen], 155 [omlijsting]. ¶ m Leuven: S/358/O [Kruisiging van Petrus].

39|31 C arolus B orromeuskapel Oorspronkelijk was de kapel gewijd aan SintAnna. Daar hing ook de triptiek de Maagschap van Sint-Anna [22|17]. Toen de Sint-Pieterskerk via de Leuvense hoogleraar Erycius Puteanus (1574-1646) in het bezit kwam van een reliek van Carolus Borromeus (1538-1584), aartsbisschop van Milaan en in 1610 heiligverklaard, werd de kapel aan hem gewijd en in 1638 toegewezen aan de Broederschap van de heilige Carolus Borromeus. In 1651 ontwierp Lucas Faydherbe het nog bestaande marmeren altaar.229 Het werd, samen met de ‘eyke balustrade met copere pilaeren’, in augustus 1798 verkocht voor 460 livres (bv/59-60), maar bleef staan. In augustus 1914 werd het zwaar beschadigd en in 1931 door Florimond Bruxelman, aannemer-steenkapper uit Ledeberg (Gent), hersteld.230 Op de bekroning van het altaar staat het beeld van de heilige Dorothea [25|20] – Sancta Dorothea [Heilige Dorothea] – patrones van de rederijkerskamer De Roose, die er sinds 1681 haar bidplaats had. In de cartouche onder het beeld staat: S[ancto] | Carolo | Borromæo | sacrum Aan de heilige Carolus Borromeus

Op het altaar rust een wit marmeren buste van Carolus Borromeus. • Altaarschilderij Het altaarschilderij Carolus Borromeus geeft de eucharistie aan de pestlijders van Milaan van Gaspar de Crayer,231 werd op dinsdag 5 augustus 1794 door de Fransen weggehaald en in het ‘Muséum central des arts de la République’, nu Musée du Louvre, in bewaring gegeven. In 1804 werd het overgedragen aan het Musée des Beaux-Arts in Nancy (inv. 69). Toen koning Willem in 1815 de teruggave eiste van de door de Fransen gestolen kunstwerken, drong Jules de Chardebœuf, graaf de Pradel (17791857), er in 1816 bij de prefect van het departement Meurthe-et-Moselle, waarvan Nancy de hoofdstad is, op aan het schilderij te restitueren. Zijn vraag werd afgewezen. Ondertussen had de Leuvenaar François van Dorne (1776-1848), op basis van een kopie die hij vóór de Franse inval had gemaakt, in november 1825 een nieuw schilderij op ware grootte afgeleverd. Dat werd in augustus 1914 verwoest. Het huidige schilderij, een kopie van het origineel in Nancy, is van Jean-Mathias Schiff (1870-1939), kunstschilder en conservator (1927-1939) van het Museum in Nancy. Begin mei 1924 bracht hij het naar Leuven waar hij het aan de kerkfabriek schonk.232 Bibl.: Piot 1839, p. 51-52 [Marseille, sic]; BCL 1921, p. 433-434; Hous 1964, p. 12, 312; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 69 [schilderij Van Dorne]; Jansen 1980, p. 101 [schilderij Van Dorne]; Lameere 1986, p. 13, 136.

Afb. 62 Zicht op de door een smeedijzeren hek afgesloten Carolus Borromeuskapel met het altaar, het epitaaf van Thomas Stapleton, het glasraam, het portret en het beeld van Carolus Borromeus. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

•• Grafzerken & Epitaaf Thomas Stapleton In de Carolus Borromeuskapel bevinden zich de grafzerken van de kanunniken Jacobus Bach (†1656)233 en Carolus Daelman (†1731), evenals die van Herman Hiddinga (†1645), zijn echtgenote Anna Finia (†1660) en hun dochter Elisabeth († 1669). Hiddinga was een van de aanvoerders van de studenten die, samen met de burgers, in 1635 de stad met succes hadden verdedigd tegen een belegering door Frans-Nederlandse troepen. Tussen de twee ramen prijkt het monumentale epitaaf van de Ierse jurist Thomas Stapleton (1622-1694).234 Het Latijnse grafschrift luidt:

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 Libertus , p. -. Volgens Van Even , p. , werd het altaar opgericht in .  sal-ma,  [document ].  Jordens , p. -.  Deze informatie werd mij op  december  bezorgd door Michèle Leinen, documentaliste van het Musée des Beaux-Arts te Nancy: Vlieghe 1972, p. 229-230; Pétry 1989, p. 46 (afb. p. 49); Gelly 2002, p. 188 (nr. 140). sal-ma,  [briefwisseling].  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Reusens,  (-), p. ; Nilis , p. - (). Hij wordt soms verward met zijn Engelse naamgenoot de theoloog Thomas Stapleton (-) die eveneens in Leuven heeft gewerkt en er is overleden.

201

Afb. 63 Het grafmonument van Thomas Stapelton. m Leuven, B/VI/269.

202

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

d.[eo] o.[ptimo] m.[aximo] | et memoriæ | viri cl[arissimi] d[omini] thomæ stapletoni | fidardiensis iberni presbyteri | iuris utriusque doctoris | et | ss.[sacrorum] canonum professoris ordinarii | huius ecclesiæ canonici senioris | ac collegii myliani præsidis | academiæ vicibus plus denis | rectoris magnifici | hic sepulti | heredes ac executores | testamenti et piæ fundationis eius | posuerunt | obiit septuagenario maior | xix. kal[endas] septemb[res] ci .i c.xciv. | reqviescat in pace amen c c

Aan de beste en de grootste God en ter nagedachtenis van de zeer befaamde heer Thomas Stapleton van Fidard, Iers priester, doctor in de Beide Rechten en gewoon hoogleraar Kerkelijk Recht, eerstaanwezende kanunnik van deze kerk en president van het Miliuscollege en meer dan tienmaal rector magnificus van de universiteit,235 die hier begraven ligt. De erfgenamen en de uitvoerders van zijn testament en van zijn vrome stichting richtten dit gedenkteken op. Hij overleed, meer dan zeventig jaar oud, op 14 augustus 1694. Dat hij in vrede ruste. Amen.

In de kapel hangt ook het schilderij Carolus Borromeus van Abraham van Diepenbeeck (1596-1675) en het beeld Carolus Borromeus van Charles Henri Geerts (1807-1855), die in 1840 ook de epitaaf had gerestaureerd.236 Zijn weduwe Marie Ruelens (1825-1896) schonk het in 1856 aan de kerk, als dierbare herinnering aan haar man d.[ono] d.[edit] d.[edicavit] |  carolus geerts | antverpiensis statuarius | defunctus lovanii | mdccclv | r.[equiescat] i.[n] p.[ace] Als gift geschonken en opgedragen. Carolus Geerts, Antwerpse beeldhouwer, in Leuven overleden in 1855. Moge hij in vrede rusten.

••• Glasraam De kapel bezat ooit twee gebrandschilderde ramen met taferelen uit het leven van de heilige Carolus Borromeus. Ze waren in 1638 ontworpen door de Leuvense glasschilder Jan de Caumont (1577-1659). Het eerste was een geschenk van Jacob Boonen (1573-1655), aartsbisschop van Mechelen, die op zaterdag 23 juli 1638 in de Sint-Pieterskerk de installatie van de Broederschap van de heilige Carolus Borromeus bijwoonde.237 Het werd midden negentiende eeuw door de Franse glazenier Jean-Baptiste Capronnier (1814-1891) hersteld. Over het tweede glasraam, dat vermoedelijk tijdens de Franse bezetting is verdwenen, zijn geen details bekend. Het was een schenking van Jan Maes (1592-1647), abt van de Parkabdij.

Afb. 64 Het beeld van Carolus Borromeus door Charles Geerts. m Leuven, B/VI/272. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Het eerste glasraam, dat oorspronkelijk in het raam naast het altaar was gezet, werd in augustus 1914 beschadigd. Het werd door de Leuvense glaskunstenaar Arthur Charlier (1870-1930) gerestaureerd, in een afzonderlijk raam gemonteerd en als voorzetraam voor het tweede venster geplaatst.238 In de jaren zestig van de vorige eeuw werd het door Julien Rik Rabau (1922-2001) in lood gezet (afb. p. 319). De Latijnse tekst luidt: Carolo Borromæo dito, qvem nascentem divina lvx illvstravit natvm virtvs formavit viventem vitæ sanctitas divvm fecit, sollicitvdo prœlatis et pastoribvs exemplvm dedit, mors meritorvm magnitvdine ad divos transtvlit, cœlvm annvi[t] hoc pietamentis monv posvit Iacobus Boonen archiepiscop[u]s Mechli[ni]ensis. Aan de goddelijke Carolus Borromeus. Bij zijn geboorte scheen het goddelijk licht op hem neer, eenmaal geboren vormde hem de deugd,  tijdens zijn leven maakte de heiligheid van leven hem heilig. Aan prelaten verschafte hij verantwoordelijkheidszin en aan zielenherders een voorbeeld. Door de grootheid van zijn verdiensten verhief de dood hem tot de gelukzaligen, met hemelse goedkeuring. Dit monument van piëteit werd opgericht door Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen. ¶ m Leuven: B/III/158 [glasraam].

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 In feite was hij negenmaal rector (, , , , , , , , ): Reusens,  (-), p. -. Hij was tevens president, van  tot , van het Miliuscollege of het college van Luxemburg in de Vaartstraat: Reusens,  (-), p. .  sal-ma, /; Everaerts , p.  [tekening].  In  telde de broederschap  leden en in  werd het -jarig bestaan gevierd. Getuige een grote affiche met een overzicht van de kerkelijke feestelijkheden en een processie (met parcours): aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk.  Bij de ‘restauratie’ van het glasraam werden enkele fragmenten fout gemonteerd. Het woord ‘dito’ achter de naam van Carolus Borromeus heeft geen betekenis. Aanvankelijk stond er ‘Divo’ vóór zijn naam. In de voorlaatste zin staat ‘pietamentis monv’ in plaats van ‘pietatis monvmentvm’: Vander Heyden-Reekmans , p. .

203

Bibl.: French 1846, deel 1, p. xli-xlii [volledige tekst van het epitaaf Stapleton]; Van Even 1858a, p. 44-45; Van Even 1860, p. 209; Van Even 1895/2001, p. 368; Smeyers 1948, p. 112; Van Hoof [na 1958], p. 21-22; ASA 1962, p. 131-132; Reekmans 1968-1970; Reekmans 1968, p. 237-238 [glasraam]; Reekmans & Lefever 1973, p. 124125 [grafzerk Bach], 135 [Daelman]; 1974, p. 56-57 [beeld Carolus Borromeus], 106 [Hiddinga], 120-121 [epitaaf Stapleton]; Jansen 1980, p. 91 [altaar], 96 [glasraam], 97 [grafzerken Hiddinga en Daelman, epitaaf Stapleton], 101 [schilderij Van Diepenbeeck],

105 [beeld Geerts]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 96-97 [altaar en glasraam], 104-105 [epitaaf Stapleton], 105 en 120 [grafzerk Daelman]; Vande Gaer 1989; Reekmans 1989, p. 44-45; Mellaerts 1998, p. 127-129. ¶  m Leuven: grafzerken B/VI/268 [Daelman]; B/VI/270 [Hiddinga]; B/VI/271  [Bach]; S/86/V [schilderij Van Diepenbeeck].

Afb. 65 Een uitgaande processie ter ere van Onze-Lieve-Vrouw wordt gevolgd door mannen, waarvan enkele met kruisboog, vrouwen en kinderen in Spaanse klederdracht. In de kapel bevindt het glasraam zich in het eerste venster en valt het traceerwerk van beide ramen op. Tegen de wand zijn een triptiek en een deel van de epitaaf van Thomas Stapleton zichtbaar. Schilderij (1846) van Jules Victor Génisson. kmska, inv. 2410. © Dominique Provost voor meemoo Art in Flanders

204

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

40

Westp ortaal

Van het renaissance-portaal, dat eind augustus 1914 werd vernield239 en in 1937 door een nieuw werd vervangen, doken in 2019 drie onbekende negentiende-eeuwse afbeeldingen op. De twee hier afgebeelde schilderijen bieden een interessante inkijk in de

Carolus Borromeuskapel. Voor de derde afbeelding, met zicht op de doopkapel en een groot glasraam, verwijzen we naar p. 325.

Afb. 66 Een priester, voorafgegaan door een misdienaar met flambouw, brengt de laatste sacramenten aan een stervende. Opvallend is de breed uitwaaierende pijler in de kapel die aan weerszijden voorzien is van vier niet bestaande nissen. Vooraan is een houten afsluiting zichtbaar. Deze anonieme lithografie draagt in de linker onderhoek de Engelse vermelding ‘Portail church of St Peeter Louvain’. Leuven, privéverzameling

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

239 Zie bijdrage Yves Vanhellemont & Gilbert Huybens, p. 34. Voor een afb. van het monumentale tochtportaal, zie bijdrage Luc Verpoest, p. 83.

205

Twee hoogaltaren 39

Het ho o galtaar in het ko or

Al vanaf 1441 stond in het hoogkoor een stenen altaar met daarop een retabel in eikenhout. In december 1662 sloot het kapittel een overeenkomst af met de Brusselse schrijnwerker Joannes Cotty voor de levering van een nieuw houten altaar : kostprijs 4000 guldens. Het was versierd met beelden van Petrus en Paulus en Onze-Lieve-Vrouw met het Jezuskind. Voor dat altaar vervaardigde de Brusselse schilder Charles Wautier (†1698) in 1685 het schilderij Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus.240 Het altaar werd in augustus 1798 voor 60 livres verkocht (bv/19), maar bleef staan. In augustus 1809 werd het vervangen door een altaar afkomstig uit de kerk van het opgeheven benedictinessenklooster Abbaye de la Paix Notre-Dame in Namen: ‘Men plaetst heden eenen anderen autaer in de koor van Sint-Peeter: hy komt uyt de Benedictinen van Namen.’241 Het was van de Naamse beeldhouwer François Debouche/De Bouge die het in 1725 aan de abdij had geleverd voor een bedrag van 5.200 gulden.242 Als herinnering werd achter het hoogaltaar een gedenksteen in de muur gemetseld.

Al enkele jaren vóór de Eerste Wereldoorlog wenste de kerkfabriek een nieuw hoogaltaar. Men had het blijkbaar moeilijk met het bestaande barokke meubel dat niet overeenstemde met de stijl van de kerk en dat het zicht op de kapellen achteraan in de kooromgang belemmerde. In zitting van zondag 1 maart 1908 gaf de kerkfabriek Pierre Langerock, toen belast met de binnenrestauratie van de kerk,244 opdracht een nieuw altaar te ontwerpen. Zijn

a Afb. 68 Het hoogaltaar vóór en na de brand van 1914. a. Centraal op het altaar stond een beeld van het Heilig Hart in een mandorla. Leuven, privéverzameling Afb. 67 Gedenksteen achter het hoogaltaar. m Leuven, B/VI/280. © Cedric Verhelst voor meemoo. Art in Flanders  Van Even , p. ; Van Even /, p. - (het altaar van ); ral, kab , fol. v-r, r, r-v, rv (het altaar van /); Jordens , p. - (schilderij van Charles Wautier).  Hous , p. ; Lameere , p. . Het altaar staat beschreven bij Barbier , p. . Door een verkeerde lezing van het woord benedictinen schreef Van Even dat het altaar uit een Naams benedictijnenklooster afkomstig was: Van Even , p. ; Van Even /, p. .  Marchal , p. .  In recente vertalingen van de Bijbel staat dit citaat in psalm :. Jan-Baptist Samen (-) was vanaf  tot aan zijn dood plebaan (pastoor) van de SintPieterskerk. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Zie bijdrage Luc Verpoest, p.  en .

206

De Latijnse inscriptie luidt: Joannes Baptista Samen |  S.[acrae] T.[heologiae] L.[icentiatus]  Annos prope XXXVI | huius ecclesiæ plebanus | chori et altaris renovati |  primum lapidem posuit |  xxv Augustus MDCCCIX | Domine dilexi decorem domus tuae. | Ps. 25:8 Jan-Baptist Samen, licentiaat in de Godgeleerdheid, gedurende bijna 36 jaar plebaan van deze kerk, heeft op 25 augustus 1809 de eerste steen van het vernieuwde koor en altaar geplaatst. Heer, de luister van uw huis heb ik liefgehad.243

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

b b. Het vernielde altaar. De persoon vooraan is de heldhaftige kapucijn Valerius Claes (1884-1958). © kik-irpa

project werd, ondanks jarenlang (1908-1913) aandringen van de kerkfabriek bij de overheid, niet gerealiseerd.245 Het huidige werd in 1921-1922 geplaatst door Benoît en Joseph Van Uytvanck in samenwerking met Frans Vermeylen jr. en kostte 28.922,50 bf.246 Het ontwerp was van kanunnik Raymond Lemaire: ‘Het is van zeer hard, zwaar Dinants marmer en bestaat uit een tafelsteen van 2.400 kg. rustend op een bogenrij, naar het model van de vijftiende-eeuwse sacramentstoren, en versierd met loofwerk van ranken en korenaren.’247

De gebeeldhouwde onderdelen werden verguld door Oscar Algoet [8|6•].248 In de nissen op de vier hoeken van het altaar staan vier bronzen beeldjes: vooraan Fiere Margriet (links) en Sint-Pieter (rechts), achteraan Carolus Borromeus (links) en Albert van Leuven (rechts). Ze werden in 1930 vervaardigd door HenriJoseph Holemans [32|25]. Hij leverde eveneens een groot altaarkruis met zes bijbehorende kandelaars en het verdwenen bronzen raamwerk achter het altaar dat bekroond was met vier engelen [cherubijnen]. Totale kostprijs: 90.500 bf. In 1952 ontwierp de

Afb. 69 Het nieuwe hoogaltaar in het koor. m Leuven, M/277. © Foto Raoul Daniels

Afb. 70 De vier bronzen beeldjes die op de hoeken van het altaar staan. m Leuven, Ko/27. © Cedric Verhelst voor meemoo. Art in Flanders Een foto van de oorspronkelijke ontwerpen bevindt zich in sal-ma, 15660.

 sal-ma, ; ral, kab / – , p. .  sal-ma,  [stuk ].  Smeyers , p. -.  sal-ma,  [stuk ].

Fiere Margriet

Petrus

Carolus Borromeus

Albert van Leuven

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

207

Leuvense edelsmid Jean Ausloos (1899-1970) een modern crucifix met vier kandelaars.249 Sinds de kooromgang in 1980 als Museum voor Religieuze Kunst werd ingericht, wordt het altaar niet meer gebruikt. 250 Bibl.: Van Even 1860, p. 199; Van Even 1895/2001, p. 351-352; Brughmans 1916a; Brughmans 1918; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 92 [altaar en gedenksteen Samen]. ¶ m Leuven: B/VIII/152 [altaarkruis en zes kandelaars]; archiefregistratie 115/5 [rekeningen i.v.m. het altaar en toebehoren]; 115/12 [museum voor religieuze kunst].

De verdwenen altaren en epitafen van de middenbeuk Op donderdag 19 juni 1636 stelde de stadsmagistraat het Sint-Pieterskapittel voor dat de ‘aultaeren staende in den beuke ofte voerkercke aende middelpilaeren souden worden affgedaen [...] dit alles tot meerder ciraet vande kercke.’254 Hoewel het kapittel het voorstel ‘niet vrempt vond’ bleven de altaren nog tot 1695 in de middenbeuk in gebruik.255 Volgens het oude altarenplan waren er van de twaalf middelpilaren in het schip negen benomen door een altaar (zie p. 147). Aan de linkerzijde, beginnend vanaf het doksaal, waren er vijf altaren en één epitaaf.

Het hoogaltaar voor het doksaal

 sal-ma, ; zie bijdrage Ko Goubert, p. .  Bessemans . Bij de restauratie van de middenbeuk gingen de zondagsmissen tijdelijk door in het koor.  aam, Parochiedossier Leuven SintPieterskerk.  Wat die inscriptie betreft, maakte kardinaal Leo Jozef Suenens (-) in een brief d.d.  maart  aan de kerkfabriek de volgende bedenking: ‘Niets belet op het altaar de naam aan te brengen van de vereniging die het schenkt en een in memoriam in te griffen voor de slachtoffers -. Toch mag het altaar, dat een geconsacreerd liturgisch monument is, niet als louter memoriaal beschouwd worden. De inscripties van alle uitroeiingskampen zou aan de religieuze functie en waardigheid van een altaar te kort doen. Dit is des te meer waar voor een altaar dat in de viering van de kerk wordt opgericht en dat de aandacht moet trekken van alle gelovigen en van de talrijke toeristen die de kerk bezoeken.’ aam, Parochieregister Leuven Sint-Pieterskerk.  Op  november  gaf het Ministerie van Justitie [Bestuur der erediensten] de goedkeuring de oude kerkstoelen te vervangen door  nieuwe zitstoelen. Die werden in  geleverd door de firma Mertens uit Hamont. Kostprijs: . bf [herstelbetaling oorlogsschade]: ara – Gebouwen katholieke eredienst (inv. I ), .  sal-oa, , fol. v-r [magistrale resolutie van ].  Dewilde , p. -.  Zij maakten, samen met de schrijnwerkers, stoeldraaiers en rademakers, deel uit van het Groot Ambacht: Van Buyten , p. .  Universiteit , nr. ; Vander Heyden-Reekmans , p. -.  Natie van het Groot Ambacht: Van Buyten , p. .  sal-oa, , fol. r-v: oprichting van het altaar van de Vier gekroonde martelaren. Het betreft vier Romeinse broers die vanwege hun christelijk geloof weigerden het beeld van Asklepios, god van de geneeskunde, te vereren en door keizer Diocletianus werden opgepakt, gefolterd en gedood.  Zij behoorden tot de vettewariërsnatie: Van Buyten , p. .  Van Buyten , p. .

208

Het impressieve granietblok voor het doksaal is van de Naamse beeldhouwer Jean Willame (1932-2014). De Nationale Confederatie der Politieke Gevangenen en Rechthebbenden (ncpgr) schonk het in februari 1964 aan de kerk om de Leuvense politieke gevangenen, die naar concentratiekampen waren weggevoerd, blijvend te herdenken.251 Onderaan rondom het altaar staan de namen van vijftien concentratieen werkkampen gegrift: Auschwitz, Bergen-Belsen, Breendonk, Buchenwald, Dachau, Mittelbau-Dora, Ellrich, Flossenbürg, Harzungen, Mauthausen, Miranda de Ebro (Spanje), Neuengamme, Ravensbrück, Sachsenhausen en Wolfenbüttel.252 Door de aanleg in 2018 van een nieuw altaarpodium zijn die namen helaas niet meer zichtbaar. Het altaar is onderaan afgedekt met glasplaten waaronder kleurlampen die bij kerkelijke feestdagen de altaarvoet verlichten met de overeenstemmende liturgische kleuren. De namen van de kampen staan nu, zonder enige commentaar, op een gedenkplaat die op woensdag 9 mei 2018 in de crypte werd onthuld. Het nieuwe koormeubilair, bestaande uit twee lezenaars en vijf koorstoelen waarop christelijke symbolen zijn aangebracht, werd ontworpen door Hay Verhey (1969) en in juni 2018 in gebruik genomen.253 Hij concipieerde eveneens een nieuw tabernakel dat in februari 2020 in het moderne noordportaal (kant Margarethaplein) werd geplaatst.

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

37

36 35

34 33 32

Sint-Leonardus van Noblac (†545): onderhoud door de kuipers (a vehetoribus).256 In 1506 hadden ze voor hun altaar een retabel laten maken met scènes uit het leven van de heiligen Leonardus, Stephanus en ‘Moer’ [Sint-Maurus van Subiaco †584], patroonheiligen van zowel de kuipers als van andere ambachten. Sint-Livinus van Gent (†657): onderhoud door Jan Druyfkens, kousenmaker. Anoniem (onleesbaar): onderhoud door Peeter Naeldelis. Dit altaar werd omstreeks 1609 aan het ambacht van de timmerlieden toegewezen. De Verlosser: onderhoud door Petrus Luijten. Sint-Genoveva van Parijs (†512): onderhoud door de legwerkers (tapijtweversambacht). Aan de eerste pilaar, zonder altaar, werd, na 1590, het epitaaf geplaatst van Johannes Wamesius (1524-1590), hoogleraar Kerkelijk Recht.257

Aan de rechterzijde, beginnend vanaf het doksaal, waren er vier altaren en één epitaaf: 41

Sint-Catharina van Alexandrië (†307):  onderhoud door Jan Meys. Van Even vermeldt bij dit altaar ook de vrouwelijke baardheilige Wilgefortis/Ontkommer. 42 Drie Koningen: onderhoud door het smedenambacht.258  43 Drie [sic] gekroonde martelaren:259 onderhoud door de metselaars, beeldsnijders en steenhouwers.260 44 Een niet met naam genoemd en ‘desolaat’ altaar: onderhoud door het beenhouwersambacht.261 45 - 46 Twee pilaren zonder altaren.

Afb. 71 Het moderne altaar met het nieuwe koormeubilair. © Foto Raoul Daniels

Epitaaf Guy Morillon Tegen de eerste pilaar aan de rechterzijde van de hoofdingang [‘Lange Trappen’] hing vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw tot 1803 het epitaaf van Guy Morillon (1507-1561).262 Het bevatte onderaan zijn wapenschild en bovenaan zijn buste die geflankeerd werd door twee vrouwenfiguren: links Justitia, geblinddoekt en met weegschaal en zwaard, die verwijst naar het ambt van Morillon als secretaris van Keizer Karel; rechts Elisabeth van Hongarije (†1231), patroonheilige van Elisabeth de Mil (†1552), echtgenote van Morillon. De heilige Elisabeth draagt drie kronen op het hoofd als symbool van haar heiligheid, maagdelijkheid en deugdzaamheid als echtgenote en als weduwe. Deze gedenksteen, die niet voorkomt op het schilderij van Hendrik ii Van Steenwijk/Frans Francken, maar wel op dat van Wolfgang De Smet, werd in september 1803 afgebroken. Op de tweede pilaar aan de linkerzijde is op voornoemde schilderijen wel de Morillontriptiek

met de de Triomf van Christus zichtbaar, nu in m Leuven. Maximiliaan Morillon (1517-1586), bisschop van Doornik (1583-1586), bestelde het werk in 1556 bij de Mechelaar Michel Coxie (1499-1592). Op het middenpaneel wordt de verrezen Christus bijgestaan door de apostelen Petrus en Paulus; op het linker zijpaneel poseert Guy Morillon in gebedshouding met achter hem zijn patroonheilige Guido van Anderlecht (†1012), voor hem twee jong gestorven kinderen en naast hem zijn zonen Maximiliaan in wit gewaad en Antoon (†1556); op het rechter zijpaneel: Elisabeth de Mil, haar dochters Maria (†1548) en Françoise (†1576) en de heilige Elisabeth van Hongarije met een kroon in de rechterhand. Bibl.: Van Even 1857; Van Even 1858a, p. 45; Nève 1859 [epitaaf Morillon]; Van Even 1860, p. 209; Van Even 1895/2001, p. 369; Reekmans-Lefever 1974, p. 111-112 [epitaaf Morillon], 1975, p. 71-72 [epitaaf Wamesius]; Universiteit 1976, nr. 433 [epitaaf Wamesius]; Jansen 1980, p. 100 [Morillontriptiek]; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 106-107 [epitaaf en Morillontriptiek], 108 [epitaaf Wamesius]; Carpreau e.a. 2009, p. 48-49 [Morillontriptiek].

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

 kbr, Hs. , p. : maandag  september  afbraak van ‘een zeer kostelijcke graftombe tegen den dicken pilaer recht over het weywatervat aen de kerckdeur der lange trappen. Boven het grafschrift was geplaatst een schoon marmeren borstbeeld en nevens het grafschrift twee schoone groote figuren.’ In hetzelfde hs. wordt melding gemaakt van andere grafschriften die toen werden weggehaald: . tegen de pilaar, naast het altaar van het Krom Kruis, dat van de edele heer Persyn; . achter het altaar van de Sint-Agathakapel ‘een grafschrift en een quartier van edeldom’ van een niet met naam genoemde edelman; . tegenover de muur van het Sint-Pietersaltaar (kant Grote Markt) een tafereel ‘waarin stond een schilderij verbeeldende Christus aan het kruis’ met daaronder een grafschrift; . een epitaaf in ‘blouwe steen’ boven het wijwatervat, uitgang Grote Markt; . een grafschrift ‘in de muer gemetst nevens de sacristije van Onse-Lieve-Vrouw’: BoonenVan Even , p. -.

209

Afb. 72 De Morillontriptiek. m Leuven, S/43/C.

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Grafzerken Zoals in de meeste bedehuizen werden, tot vóór 1797, in de kerk tientallen religieuze en wereldlijke prominenten begraven.263 Op basis van onder meer een lijvig handschrift met grafschriften die door Adolphe Everaerts (1810-1892) waren nagetekend, en de monografie van onderpastoor Vander Heyden,264 hebben Paul Reekmans (1926-2019) en Frans-Albert Lefever (1916-2005) een lijst opgesteld van de verdwenen en nog bestaande grafzerken en epitafen.

Heiligenbeelden

 Onder de term ‘begraven’ verstaan we zowel de lijkdienst in de kerk als de teraardebestelling in de kerk of op het kerkhof rondom de kerk.  Everaerts ; Vander HeydenReekmans , p. -.  sal-oa, , fol. v-r.  Hous , p. ; Lameere , p. .  Geeraerts & Gielen .  Museumstrip,  (), nr. , p.  [foto].  Huybens c.

210

De meeste negentiende- en twintigste-eeuwse heiligenbeelden staan opgesteld in de noordelijke zijbeuk. Te oordelen naar de lucratieve kaarsenverkoop blijven ze talrijke mensen, zoekend naar religieuze zingeving, inspireren. Aan de buitengevel van de zuidingang (kant Grote Markt) hebben ooit twee beelden gestaan die in september 1797 werden weggehaald. Op vrijdag 15 september was dat een Christusbeeld dat ‘tusschen de twee kerkdeuren’ stond; op dinsdag 19 september werd de pauselijke staf [driekruis] van het Petrusbeeld op de puntgevel afgebroken. Het beeld had op dat ogenblik geen hoofd meer omdat het door een ‘stormwind over eenige maenden afgeslaegen was.’265 Ook een calvarie, boven de grote toegangsdeur aan de ‘Lange Trappen’, werd op 15 september verwijderd.266 Afgaande op twee negen-

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

tiende-eeuwse schilderijen was de calvarie al vóór 1855 – in dat jaar verdwenen immers de huisjes die aan weerszijden van de ‘Lange Trappen’ stonden – terug boven het hoofdportaal geplaatst (zie p. 64, afb. 4a en p. 211, afb. 73). Midden negentiende eeuw werd aan de zuidingang, tussen de twee kerkdeuren, een nieuw beeld van Sint-Pieter geplaatst. Het werd tijdens de twee oorlogen beschadigd en uiteindelijk in 1984 weggenomen. Het huidige beeld werd door de Leuvense academische club Nos Iungit Academia (nia), naar aanleiding van zijn vijftigjarig bestaan, aan de kerk geschonken en op zondag 24 juni 2012 ingezegend. Het ontwerp is van Luc de Blick (1949), de sculptuur van Karel Van Roy (1951).267 Het zestigtal nissen aan de buitenkant van de kerk is, op één na, steeds leeg gebleven. Voor de nissen van de kooromgang had architect Pierre Langerock in zijn ontwerpplan van 1896 wel beelden voorzien (zie p. 92, afb. 18). Die zijn er nooit gekomen. In de nis boven de afvoerpijp aan de toegangsdeur van de sacristie, tegenover de Diestsestraat, stond tot vóór 1993 een beeld van Sint-Jan de Doper. Het verdween bij de restauratie van de noordkant.268 Curieus is de ‘zwarte steen’ – een kleine vijftiende-eeuwse grafsteen – die, bij de heropbouw van het noordtransept na de Tweede Wereldoorlog, naast een raam van de sacristie (kant Margarethaplein) werd ingemetseld.269

Afb. 73 De calvarie boven de hoofdingang van de kerk. Anoniem schilderij uit de eerste helft van de negentiende eeuw. m Leuven, LP/638. Foto m Leuven

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

211

Bijlage 1 1798: Boedelverkoop Op dinsdag 14 november 1797 sloten ‘ten twee uren naer middagh den commissaris du pouvoir exécutif [Pierre] Godfrin en [Charles] Bastiné vergezelschapt door vier gendarmen te peerd en acht te voet de kercke van Ste Peeters.’270 Enkele weken later, volgens kroniekschrijver Michaël Pelckmans (17321808) op woensdag 6 december 1797,271 werd op last van het stadsbestuur een inventaris opgemaakt van alle voorwerpen die zich op dat ogenblik in de kerk bevonden. De boedelbeschrijving gebeurde onder toezicht van notaris Guillaume de Bruyn (17491812), bijgestaan door politiecommissaris Charles Bastiné (1757-1834) en ‘de sone van thorenwachter Everaerts.’ Van die inventaris bezorgde Pelckmans twee afschriften.272 Een ervan werd door Van Even en Everaerts in 1880 uitgegeven.273 De openbare verkoop vond in de kerk plaats van donderdag 2 tot zondag 5 augustus 1798. Op den eersten dagh 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.

Eenen hoop bagagie Een hoop slegte autaerskleeders Eenige gemeyne cassuyfels Eenige cassuyfels en choorcappen Eenige autaer kleeders Eenige dito Eenige dito Eenige copere plaeten van grafschriften der zerken als vande mueren der kerke Eenige copere plaeten dito Eenige copere plaeten dito Het groot coperen cruys in de choor aen de voet van welk den epistel inde groote missen gelesen werd Den cleynen coperen Pelicaen in de choor Den grooten coperen Pelicaen aldaer Eenen hoop autaer paleersel De eysere deure aen de choor Het groot coperen weywater van int midden der kerke De groote copere deure van de choor De copere balustrade rond het sanctuarium

livres 40 00 25 00 48 00 65 00 76 00 80 00 63 00 400 00 131 00 160 00

665 00 250 00 315 00 200 00 70 00

80 00 1410 00 1210 00 ––––––––– Livres 5289-00 [= 5288]

26. Eene eyke balustrade met copere pilaeren rond den doopvont en den autaer van O.L.V. onder den thoren 27. Den autaer van O.L.V. onder den thoren 28. Den soeten naem Jesu autaer en boiseringe 29. Den Brouwers autaer en boiseringe alles van marbier 30. Den Cremers autaer en boiseringe 31. Den autaer van St Ivo 32. Den Schoenmakers autaer

 kbr, Hs. , p. ; sal-oa,  [stuk ].  sal-oa, , fol. v.  sal-oa, , fol. r-v; kbr, Hs. , p. -.  Boonen-Van Even , p. -; Everaerts , p. a.

212

Den autaer van de choor De gestoeltens van de choor Den Bruyn Cruys en Zielen autaren te zaemen Den gemeynen baldaquin en andere bagagie De eysere croone waer de keersen op ontsteken werden aen O.L.V. autaer en andere bagagie 24. Bancken 25. Bancken dito

60 00 80 00 212 00  22 00 33 00 6 00 10 00

301 00 20 00 49 00 25 00

17 10 10 00 6 00 1000 00 ––––––––– Livres   3337-10

Vercoopinge van den derden dag 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66.

Eenen hoop bagagie Eenen hoop dito Eenen hoop dito De meubelen der sacristye, recht over O.L.V. autaer Den predickstoel De meubelen der sacristye nevens O.L.V. autaer Hoogweirdig autaer en communiebank Den autaer van St Jan in de Olie Den autaer van fiere margarite De marbere boiseringe van fiere margarite choor Den autaer van Sint Anna Eenige bancken Den autaer der H. Dryvuldigheyd Den autaer der Chirurgeyns Twee biechtstoelen Den autaer van den H. Engel bewaerder Den Backers autaer Den autaer van St Augustinus De eyke balustrade met copere pilaeren aen den autaer van St Carolus Borromeus Den autaer van St Carolus Borromeus Den autaer van St Christophorus Den autaer van St Merten Den autaer van St Sebastianus Den autaer van St Joseph en den daer by staenden biechtstoel Den autaer van het Groot Ambaght St Peeters autaer Livres

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

200 00 45 00 20 00 22 00

33. Den autaer van Onse Lieve Vrouwe 34. Het portael aen de kerkdeure van O.L.V. en dat aen de kerkdeure aen de merckt 35. Eenige copere plaeten 36. St Agatha autaer 37. De graftombe van Machtildis en Maria vrouw en dochter van Henricus den vierden Hertogh van Brabant wiens graftombe ongehindert is in de choor en niet vercogt 38. Den Weversautaer 39. Den autaer van St Julianus 40. De orgel

Vercoopinge van den tweeden dagh 19. 20. 21. 22. 23.

1260 00 21 00 18 00

14 00 17 00 12 00 40 00 26 00 19 10 200 05 21 00 47 00 70 00 15 10 4 10 70 00 24 00 70 00 18 00 14 00 25 00 400 00 60 00 31 00 10 00 35 00

13 00 73 00 160 00 ––––––––– 1617-9 [= 1588-35]

Vercoopinge van den vierden dagh 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77.

78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85.

Eenen hoop eyser werk Eenen hoop beelden Eenige slegte autaer kleederen Eenen hoop choorcappen Eenen hoop beelden Eenige stoelen De schapryen der sacristye van ’t capitel De schapryen der daer neven zynde sacristye De meubels der capitel caemer De meubels der twee daer neven zynde plaetsen Boven den inganck van het capitel het cruys, welk in de kerke geplant werd wanneer het eenen jubile was en de eysere breme De schapryen van hoogweerdigh sacristye De schapryen in’t vestiarium der canoniken achter St Peeters autaer De schapryen in de sacristye der capellanen De meubels der caemer van den heere Plebaen Het keerskens huyskens van O.L. Vrouwe Een partye nieuw berd Eenige bagagie van den solder boven de sacristye Het zielenbaer Livres

20 00 4 00 6 10 26 05 7 10 7 05 100 00 70 00 20 00 56 00

36 05 198 00

82 00 24 00 7 00 25 00 170 00 16 00 71 00 ––––––––– 956-14 [= 945-35]

Jean-Baptiste Hous (1756-1830) en zijn schoonzoon Jacques-Benoît Lameere signaleerden: ‘2 augustus 1798: den ganschen dag verkooping in Sint-Peeterskerk. De brusselsche oude kleerverkoopers hebben alles nog tot zekere weerde doen verkoopen. Het orgel is voor 1000 livres toegewezen aan Mr. Vanden Gheyn, orgelist deezer kerk. Het zyn Brusselaers die het yzer- en koperwerk der doopvont van Sint-Gertrudis hebben gekocht. Wanneer zy hunne effecten in de kerk gingen haelen, waren zy begeleyd van gewapende magt. Het lovensch goed catholyk volk is sterk op die koopers van kerkgoed verbitterd. 4 augustus: nog koopdag in Sint-Pieter, in het byzyn van gewapende magt, met blanken sabel. De kopere balustrade van het tabernakel is door eenen borger voor de kerk ingekocht.’276

 Zie p. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Hous , p. , ; Lameere , p. , -.

Totaal: 11.209-13 [= 11.258-80] livres

Naast de altaren werden dus volgende objecten verkocht: 1. de kleine en grote pelikaan274 in het koor (bv/12, 13); kruisbeelden (bv/11, 77); koperen wijwatervat ‘int midden der kerke’ (bv/16), zichtbaar op de schilderijen van Van Steenwijk/Francken en De Smet; ijzeren en koperen deur van het koor (bv/15, 17); ‘copere balustrade rond het sanctuarium’ (bv/18); koperen grafplaten (bv/8, 9, 10, 35) en ijzerwerk (bv/67); 2. schapraaien/kasten (bv/73, 74, 78, 79, 80); meubelen (bv/44, 46, 75, 76, 81); koorgestoelte (bv/20); preekstoel (bv/45); banken (bv/24, 25, 52); twee biechtstoelen (bv/55); zitstoelen (bv72); ‘eenen hoop beelden’ (bv/68, 71); orgel (bv40),275 ‘bagagie’ (bv/1, 22, 23, 41, 42, 43, 84); kaarsenhouders (bv/23, 82); twee portalen (bv/34), een ‘zielenbaer’ (bv/85); 3. altaardoeken (bv/2, 5, 6, 7, 69), kazuifels en koorkappen (bv/3, 4, 70).

Afb. 74 Lijst van verkochte goederen op de eerste verkoopdag. © sal-oa, 65, fol. 105r

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

213

Bijlage 2 Weggehaalde schilderijen

 Piot , p. .  sal-oa, , fol. v-r (nr. ), fol. r-v; Piot , p. -.  kbr, Hs. , p. , .

214

In 1883 publiceerde Charles Piot (1812-1899), adjunct-rijksarchivaris te Brussel, een uitvoerig verslag over de situatie van de schilderijen die in 1794 door de Fransen in beslag waren genomen. Voor de Sint-Pieterskerk waren er dat 21 waaronder de Maagschap van de heilige Anna en Carolus Borromeus geeft de eucharistie aan de pestlijders van Milaan, die allebei naar Parijs waren afgevoerd.277 Via twee door Piot gepubliceerde brieven, d.d. 11 en 22 april 1807, weten we dat negentien schilderijen, die aanvankelijk bestemd waren voor het stedelijk museum van Brussel, in Leuven waren achtergebleven en aan het bestuur van de Leuvense Academie waren overgedragen.278 Ze moesten dienen als lesmateriaal voor studenten in de teken- en schilderkunst. Over de toestand waarin die schilderijen zich in 1807 bevonden, meldde de anonieme auteur van de eerste brief: ‘les tableaux se trouvaient dans un état de mutilation sans exemple, indépendamment du dépérissement dans lequel ils étaient antérieurement tombés, par la négligence des fabriciens et des marguilliers; à tel point que presque tous étaient méconnaissables, et que ce n’est qu’à grands frais et à l’aide du talent du professeur Geets et des soins de la direction de l’Académie, qu’on est parvenu à leur donner quelque valeur’ [de schilderijen bevonden zich in een staat van vernieling zonder weerga, afgezien van de vervallen toestand waarin ze door de nalatigheid van de leden van de kerkfabriek en de kerkmeesters voordien waren geraakt; in die mate dat ze bijna allemaal onherkenbaar waren en dat men maar met grote kosten, dankzij het talent van professor Geets [= Josse Pieter Geedts] en de zorgen van de directie van de Academie, ertoe gekomen is ze enige waarde te verlenen]. Bovendien karakteriseerde hij de toenmalige kerkmeesters als: ‘administrateurs peu éclairés de l’édifice qu’ils prétendent restaurer, [qui] s’efforcent, en dépit du bon goût et du véritable esprit de la religion catholique, à surcharger leur temple d’autels, d’images, de tableaux et d’ornements de toutes espèces, tandis qu’à Bruxelles, à Anvers, à Gand, partout enfin, on revient à la noble simplicité et à la dignité imposante, qui doivent caractériser les temples consacrés à l’exercice du culte’ [de weinig verlichte beheerders van het gebouw dat zij beweren te restaureren, spannen zich in, de goede smaak en de ware geest van de katholieke godsdienst ten spijt, om hun kerk vol te proppen met  altaren, beelden, schilderijen en ornamenten van alle slag,

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

terwijl men in Brussel, Antwerpen, Gent, overal eigenlijk, terugkeert naar de nobele  eenvoud en de grootse waardigheid die de bedehuizen moeten kenmerken welke gewijd zijn aan de uitoefening van de eredienst.] Verschillende schilderijen werden terug in de kerk geplaatst (*), andere werden vernield (†) of zijn spoorloos (?). 1. 2. 3. 4.

5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.

19.

* Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus, hoogaltaar – †1914. ? Sint-Ursula, Ursula-altaar onder het doksaal. * Driekoningen, altaar kapel van de Zoete Naam Jezus – 4|2. * Een ‘à l’antique’ en een ander ‘fort petit’ uit dezelfde kapel –  4|2: vermoedelijk de bestuursraad van de kapel en de naamgeving van Johannes de Doper. * Enkele bisschoppen, altaar kapel van het brouwersambacht – 5|3. * Driekoningen, altaar kapel van Sint-Michiel – 7|5. ? Geboorte van Jezus, altaar kapel van Sint-Julianus. *  Laatste Avondmaal [Janssens], altaar kapel van het Heilig Sacrament – kapittelzaal. ? Laatste Oordeel, altaar kapel van Sint-Jan in de Olie. *  Drie goddelijke deugden, altaar kapel van de Heilige Drievuldigheid – †1914. *  Martelaarschap van Fiere Margriet, altaar Fiere Margrietkapel – 20|16. * Cosmas en Damianus, altaar kapel van de chirurgijnsbarbiers – †1944. ? Engelbewaarder, altaar van de Dorotheakapel. * Ecce Homo, altaar kapel van het bakkersambacht – 26|21. * Sint-Augustinus en Sint-Thomas, altaar kapel van de faculteit Theologie – 36|29. ? Heilige familie, altaar van de kapel van Sint-Jozef. *  Sint-Sebastiaan, altaar van de kapel van de SintSebastiaansgilde – †1914. * ‘Een klein schilderij’ uit de kapel van het kramersambacht – 6|4: vermoedelijk een van de twee taferelen uit het leven van Rochus. ? Jezus in het gezelschap van twee schriftgeleerden. Geen vermelding van kapel.

Bijlage 3 Geciteerde Heiligen (°) en hun feestdag – Kapellen (k) – Altaren (a) ° Adelheid van Seltz: 16 december – 26|21• ° Agatha van Catania (a): 5 februari – 13|10 ° Albert van Leuven: 21/24 november; stadhuisbeeld C38 – 5|3• ° Ambrosius van Milaan: 7 december – 30|24 ° Andreas, apostel (a): 30 november; stadhuisbeeld E21 – 12|9 ° Anna, moeder van Maria (k/a): 26 juli – 22|17 ° Antonius abt (k): 17 januari – 28|23 ° Apollonia van Alexandrië (a): 9 februari – 6|4 en noot 210 ° Arnoldus van Metz: 18 juli; stadhuisbeeld C29 – noot 30 ° Arnoldus van Soissons (a): 8 juli – 5|3 ° Ascanus, Petrus: 9 juli – afb. 14b ° Aubertus van Kamerijk: 15 december; stadhuisbeeld C32 – 26|21 ° Augustinus van Hippo: 28 augustus – 27|22, 30|24 Bakkers (k): 12|9, 26|21 ° Barbara van Nicomedië: 4 december, in 1969 geschrapt – 20|16 ° Berchmans, Jan: 26 november – afb. 2a ° Blasius van Sebaste: 3 februari – 7|5 ° Bonifatius van Mainz: 5 juni – 4|2 Bontwerkers (k): 36|29 Brouwers (k): 5|3 ° Carolus Borromeus (k): 4 november – 39|31 ° Catharina van Alexandrië (a): 25 november; stadhuisbeeld C6 – 41 ° Cecilia van Rome: 22 november – 25|20 Chirurgijns-barbiers (k): 24|19 ° Christoffel: 24 juli, in 1969 geschrapt; stadhuisbeeld C27 – 37|30 ° Clemens, paus: 23 november – 23|18 ° Cornelius, paus (a): 16 september – 22|17 ° Cosmas en Damianus: 26 september; stadhuisbeeld C37 = Cosmas – 23|18 ° Crispinus en Crispinianus van Soissons (a): 25 oktober; stadhuisbeeld C35 = Crispinus – 8|6 ° Dionysius van Parijs: 9 oktober – 4|2 ° Donatianus van Reims: 14 oktober – noot 41 Doop (k): 1 ° Dorothea van Cesarea (k): 6 februari, in 1969 geschrapt; stadhuisbeeld C5 – 25|20 ° Drie [sic] gekroonde martelaren (a): 8 november – 43 ° Drie Koningen (a): 6 januari – 42 Edelheere (k): 26|21 ° Egidius / Edigius / Gillis (a): 1 september – 14|11 ° Elisabeth, moeder van Johannes de Doper: 5 november – 4|2 ° Elisabeth van Hongarije: 17 november – Morillontriptiek ° Engelbewaarders (k): 2 oktober – 8|6, 25|20 ° Erasmus van Formia (k): 2 juni – 17|13 Faculteit Rechtsgeleerdheid (k): 7|5 Faculteit Theologie (k): 27|22 Fiere Margriet / Margaretha van Leuven (k/a): 2 september; stadhuisbeeld C39 – 20|16 ° Franciscus Xaverius: 3 december – 26|21•• ° Gabriël, aartsengel: 29 september – 8|6 ° Genoveva van Parijs (a): 3 januari – 33 ° Ghislenus van Henegouwen (a): 9 oktober – 5|3 ° Godelieve van Gistel (a): 6 juli – noot 93

° Gregorius i, paus: 3 september – 30|24 ° Guido van Anderlecht: 12 september – Morillontriptiek Handboog, Grote (k): 27|22 Heilige Drievuldigheid (k): 24|19 Heilig Hart van Jezus (k): 32|25 Heilig Kruis (k): 15|12 ° Hieronymus van Stridon: 30 september – 30|24 ° Hubertus van Luik: 3 november – 6|4 ° Ignatius van Loyola: 31 juli – 26|21•• ° Ivo Hélory van Bretagne (k): 19 mei – 7|5 ° Jacobus de Meerdere: 3 mei; stadhuisbeeld E25 – 13|10, 26|21 ° Job, aartsvader uit het Oude Testament (a): 10 mei – 5|3 ° Johannes de Doper (naamgeving): 24 juni – 4|2, 36|29 ° Johannes, apostel en evangelist: 27 december – 19|15 ° Jozef, voedstervader van Jezus (a): 19 maart; stadhuisbeeld E15 – 8|6, 34|27 Juditii (k): 19|15 ° Judocus van Bretagne: 9 januari – 7|5 ° Julianus de ‘Herbergzame’ (a): 29 januari – 15|12 Kapittel (k): 14|11 Kolveniers (k): 37|30 Koor (hoogaltaar): 39 Kousenmakers (k): 22|17 Kramers (k): 6|4 Krom Kruis (a): 37|30 Laatste Oordeel (k): 19|15 ° Lambertus van Maastricht/Luik: 17 september – noot 39 ° Leonardus van Noblac (a): 6 november – 37 Linnenwevers (k): 13|10 ° Livinus van Gent (a): 12 november; stadhuisbeeld C30 – 36 ° Lodewijk ix van Frankrijk: 25 augustus – 4|2 ° Lucas, evangelist (k): 18 oktober – 23|18 ° Lucia van Syracuse: 13 december – 7|5 ° Marcoen van Normandië: 1 mei – 4|2 ° Marcus, evangelist: 25 april  7|5 ° Margaretha Maria Alacoque: 16 oktober – 33|26 ° Margaretha van Antiochië: 20 juli, in 1969 geschrapt; stadhuisbeeld C6 – 20|16 Margaretha van Leuven, zie Fiere Margriet ° Maria Magdalena: 22 juli – 7|5 ° Martinus van Tours: 11 november; stadhuisbeeld C33 – 36|29 ° Matteüs, evangelist: 21 september; stadhuisbeeld C31 – 35|28 ° Maurus van Subiaco: 15 januari – 37 Meldert, zie Pynnock - Meldert ° Michaël, aartsengel: 29 september – 8|6, 36|29 ° Nicolaas van Myra (a): 6 december; stadhuisbeeld C28 – 6|4 ° Nicolaas van Tolentino: 10 september – 6|4 Onze-Lieve-Vrouw onder de toren (k): 2|1 Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën (k): 24|19 Oudkleerkopersambacht (k): 4|2

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

215

° Paulus, apostel: 29 juni (a); stadhuisbeeld E18 – 30|24 ° Petrus, apostel: 29 juni (a); stadhuisbeeld A18 – 30|24 ° Philippus, apostel: 3 mei; stadhuisbeeld F32 – 13|10 ° Pickius, Nicolaus: 9 juli – afb. 14b Pynnock-Meldert (k): 33|26 ° Raphaël, aartsengel: 29 september – 8|6 ° Raymundus van Peñafort: 7 januari – 7|5 ° Rita van Cascia: 22 mei – 2|1 ° Rivieren (k): 10|7 ° Rochus van Montpellier: 16 augustus – 6|4, noot 216 (k)

Sint-Jan in de Olie (k): 19|15 Sint-Jan voor de Latijnse Poort (k): 19|15 ° Soubirous, Bernadette: 18 februari – afb. 23a ° Stephanus: 26 december – 37 ° Theresia van Lisieux: 3 oktober – 24|19 ° Thomas van Aquino: 28 januari – 27|22 ° Urbanus i, paus: 2 april, in 1969 geschrapt – 32|25 ° Ursula van Keulen (a): 21 oktober, in 1969 geschrapt – 37|30• Verlosser (a): 34

Sacrament (k): 18|14 Sancti Johannis ante Portam Latinam (k): 19|15 Schoenmakers (k): 8|6 ° Sebastiaan van Rome (k): 20 januari; stadhuisbeeld C26 – 27|22, 35|28 Sedes Sapientiae (a): 11|8 ° Servatius van Maastricht:13 mei – 6|4 ° Severinus van Keulen: 23 oktober – noot 208 ° Severinus van Noricum: 8 januari – noot 208 ° Severus van Ravenna (a): 1 februari; stadhuisbeeld C36 – 34|27 Sint-Jan in de crypte (a): 19|15

Wijntaverniers (k): 32|25 ° Wilgefortis/Ontkommere (a): 20 juli, in 1969 geschrapt – 41 ° Willem van Aquitanië: 28 mei – 31 ° Willibrordus van Utrecht: 7 november – 33|26 Witleermakers (k): 36|29 Wolwevers (k): 34|27 Zoete Naam Jezus (k): 4|2

Beelden (b) – Schilderijen (s) – Tapijten (t) Aanbidding der Wijzen (s): 4|2, 7|5, afb. 30 Aanbidding van de herders (s): 1 Albert van Leuven (b): 5|3• Altaarbeeldjes (b): afb. 70 Antonius van Padua (b): 5|3 Arma Christi (s): 34|27, afb. 54c Arnoldus (b): 5|3, 6|4 Arnoldus, Job en Ghislenus van Henegouwen (s): 5|3 Augustinus en Thomas van Aquino (s): 27|22, 36|29 Bestuursraad van de broederschap van de Zoete Naam Jezus (s): 4|2 Bisschopswijding van de heilige Willibrordus (s): 33|26 Blasius van Sebaste (b): 7|5 Carolus Borromeus (s/b): 14|11•, 39|31••  Carolus Borromeus geeft de eucharistie aan de pestlijders van Milaan (s): 39|31• Christoffel met het kind Jezus (s): 37|30 Christus aan het kruis / Calvarie (s): 1, 7|5, 10|7 Christus op de Koude Steen (b): 34|27, 38 Christus verschijnt aan Margaretha Maria Alacoque (s): 33|26 Cornelius, paus (b): 6|4 De Bruyn, Isabella (s-portret): 14|11•• noot 99 De wonderbare visvangst (s): 1 Dorotheatriptiek (s): 25|20, afb. p. 133 Ecce Homo (s): 14|11••, 26|21•• Edelheeretriptiek/kruisafneming (s): 26|21•, afb. 42 Engelbewaarder met kind (b/s): 8|6, 14|11•• Erasmustriptiek (s): 17|13, afb. 30 Fiere Margriet (s/b): 20|16 Franciscus van Assisi (s): 14|11•• Gabriël, aartsengel (s): 8|6

216

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

Heilige Drievuldigheid (s): 24|19 Heilig Hart (b): 7|5 Israëlieten verzamelen het manna in de woestijn (t): afb. 28 Jezus aan het kruis / Calvarie (s): 7|5, 15|12, afb. 73 Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus (s): 39 Jozef met het Kind Jezus (b): 30|24 Jozef, voedstervader van Jezus (b): stadhuisbeeld E15 – 8|6 Judocus van Bretagne (s): 7|5 Krom Kruis/Curva Crux (s/b): 37|30, afb. 58a-b Kruisiging van Petrus (s): 38 Kruisafneming [Edelheeretriptiek] (s): 26|21• Laat de kinderen tot mij komen (s): 33|26 Laatste Avondmaal (s - Bouts): 18|14 Laatste Avondmaal (s - Janssens): 14|11••, 18|14 Laatste Avondmaal (t): afb. 28 Maagschap van Sint-Anna (s): 22|17•, 39|31 Marcoen van Normandië (b), 1 mei: 4|2 Marcus, evangelist (medaillon): 7|5 Margaretha Maria Alacoque (s): 33|26 Marteldood van Lucia van Syracuse (s): 7|5 Marteling van Catharina van Alexandrië (s): 23|18 Marteling van Dorothea (s): 25|20 Marteling van paus Clemens (s): 23|18 Marteling van Sint-Sebastiaan (s): 35|28 Michaël, aartsengel (s): 8|6 Miraculeuze communie van Herkenbald (t): afb. 27 Momal, Anna (s-portret): noot 9 Morillontriptiek: afb. 72 Muurschilderingen: 8|6, 22|17, 24|19 Naamgeving van Johannes de Doper (s): 4|2 Nicolaas van Myra (b/s): 6|4

Nicolaas van Tolentino (b?): 6|4 Onthoofding van Sint-Jan de Doper (s): 23|18 Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt (b): 4/2 Onze-Lieve-Vrouw onder de toren (b): afb. 3a Onze-Lieve-Vrouw van Banneux (b): 10|7 Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes (b): afb. 23a Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën (b): afb. 41 Opdracht van Jezus in de tempel (s): 36|29 Petrus (b/s): 13|10, p. 210 Petrus lezend in een landschap (s): 14|11•• Piëta (b): 24|19 Raphaël, aartsengel (s): 8|6 Raymundus van Peñafort (s): 7|5 Rita van Cascia (b): 2|1 Rochus van Montpellier (b/s): 6|4, afb. p. 126 Sedes Sapientiae (b): 11|8

Sint-Anna-ten-Drieën (b): afb. 37 Sint-Jan de Doper (b): p. 210 Sint-Jan in de Olie (b): 19|15 Sint-Severuskapel (s): afb. 54a Steniging van Stephanus (s): 31 Theresia van Lisieux (s/b): 24|19, 38 Triptiek familie Smoers (s): afb. 16 Val van de engelen (s): 23|18 Vereffening der gelden (s): 36|29• Verschijning van Jezus aan het meer van Tiberias (s): noot 89 Weldadigheid van de heilige Ivo (s): 7|5 Westportaal en Carolus Borromeuskapel (s): afb. 65-66 Zondvloed (s): 9 Zacharia(s): 23 september - 4|2 Zoete Naam Jezus (k): 4|2 Zwarte Christus (b/s): 3, 3•, 36|29

Praalgraven (p) – Grafstenen (g) – Epitafen (e) – Memoriestenen (m) Achter het hoogaltaar in het koor (m): afb. 67 Bach, Jacobus (g): 39|31•• Boerenkrijg (m): 21 Bogaert, Jacob en Adam (e): 23|18• Daelman, Carolus (g): 39|31•• Dechamps, kardinaal (m): 25|20•  De Ram, Petrus (m): 9 De Wargnies, Guilielmus (e): 26|21••  Hendrik i (p): 19|15• Hiddinga, Herman (g): 39|31•• Keynooghe, Joannes (e): 14|11•  Mathilde & Maria (p): 12|9 Pynnock- (Van) Meldert (e): 33|26 Scribaens, Machiel (e): 27|22•  Stapleton, Thomas (e): 14|11•• 39|31•• T’ Santels, familie (e): 36|29•  Van Ada, Johannes (e): 21 Van Baussele, Adolf (e): afb. 22b Van Bockel, Guillaume (m): 31 Vandewall-Berthyns (e): 16 Van Thienen, Petrus (e): 35|28• 

Broederschappen Broederschap der Gelovige Zielen: 10|7 Broederschap van de engelbewaarders: 8|6 Broederschap van de heilige Carolus Borromeus: 39|31 Broederschap van de Heilige Drievuldigheid: 24|19 Broederschap van de Zoete Naam Jezus: 4|2 Broederschap van het Allerheiligste Sacrament: 17|13, 18|14 Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw: Membrum Nostrae Dominae: 11|8 Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes: afb. 23a Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën: 2|1• Broederschap van Sint-Anna: 22|17• Broederschap van Sint-Lucas: 23|18 Broederschap van Sint-Pieter: 30|24

Kapellen, altaren, epitafen en wandtapijten

217

Julie Aerts

Een universiteitskerk 1425-1797

In welke mate mag de Sint-Pieterskerk als universiteitskerk worden beschouwd, te weten vanaf haar oprichting met de pauselijke stichtingsbul van zondag 9 december 1425 tot aan haar sluiting door de Franse revolutionairen op 9 november 1797?1 De band tussen de kerk en de universiteit steunde vooral op twee belangrijke pijlers: enerzijds geografisch, met de plattegrond van de kerk als basis, anderzijds chronologisch, gericht op de gebeurtenissen die zich in de kerk afspeelden.2 Vooral het Sint-Pieterskapittel heeft een prominente rol gespeeld als verbindende schakel tussen de kerk en de Alma Mater. De eerste stichting

 Dit artikel is een samenvatting van mijn licentiaatsverhandeling De Sint-Pieterskerk als universiteitskerk -. kuLeuven, .  Uiteraard waren er ook de financieeleconomische belangen.  Een prebende, van het Latijn ‘praebenda pars’ of ‘het te schenken deel’, was het jaarlijkse inkomen van een kanunnik. Dat bestond voornamelijk uit opbrengsten van kerkelijke en andere goederen die aan het kapittel waren toegewezen.  Van Even /, p. -.  Reusens, deel  (-), p. -.  Paquet , p. .  kbr, Hs. , p. .  Paquet , p. -.  De pastorie van een collegiale kerk, ook van een kathedraal, wordt plebanie genoemd, zoals de pastoor de plebaan is.  Paquet , p. -.

218

In 1054 verhief Lambert ii (992/995-1054), graaf van Leuven, in samenspraak met de Luikse bisschop Dietwin (†1075), de Sint-Pieterskerk tot een collegiale kerk die bestuurd werd door een college van kanunniken. Al vroeg genoot de kerk aanzienlijke voordelen en werden haar heel wat prebenden3 toegekend. Ook de graven van Leuven deden geregeld schenkingen.4 Op 9 oktober 1428 realiseerde hertog Filips van Saint-Pol (1404-1430) een plan van zijn oudere broer Jan iv (1403-1427).5 Hij verleende namelijk aan de universiteit zes kanunnikenprebenden van de Sint-Pieterskerk: de eerste en de vierde voor een canonist (kerkelijk recht), de tweede en de vijfde voor een civilist (burgerlijk recht), de derde en de zesde voor een medicus (geneeskunde).6 Deze beslissing werd op 11 maart 1431 door paus Eugenius iv (1383-1447) bekrachtigd. Die goedkeuring deed evenwel geen afbreuk aan de vergoedingen die de stad uitbetaalde aan de door haar benoemde professoren. Hun aantal schommelde: vier in 1426, veertien in 1443, acht in 1444, later waren het er vijf. De tweede stichting Op vraag van hertog Filips de Goede (1396-1467) verleende Eugenius iv, door middel van een bul d.d. 23 mei 1443, zijn toestemming tot de oprichting van een tweede kapittel ten voordele van de universiteit. Concreet kwam het neer op: ‘dix chanoines qui ne sont pas obligés à résidence et qui recueillent les dîmes

Een universiteitskerk 1425–1797

dans plusieurs villages du Brabant. Ils obligent seulement les professeurs à enseigner pendant six semaines par an, savoir deux en théologie, deux en droit civil, deux en droit canon, deux en médecine, deux en éloquence et un en morale chrétienne. Ces prébendes sont à la collation des deux bourgmestres. [...] Les deux chapitres ont le même doyen, qui est élu par le chapitre même. Les deux chapitres ont aussi le même prévôt qui est chancelier de l’université. Lorsque le souverain prend possession du gouvernement, le chancelier reçoit le serment. Autrefois cette première dignité n’était conférée qu’à des fils de princes ou de grands seigneurs.’7 [Tien kanunniken die niet verplicht zijn om te resideren, maar wel de tienden ontvangen van verschillende dorpen in Brabant. De professoren zijn enkel verplicht om zes weken per jaar onderwijs te verschaffen, te weten twee in de godgeleerdheid, twee in het burgerlijk recht, twee in het kerkelijk recht, twee in de geneeskunde, twee in de welsprekendheid en een in de christelijke moraal. Die prebenden worden door de twee burgemeesters toegewezen [...]. De twee kapittels hebben dezelfde deken, die door hen wordt gekozen, alsook de proost die kanselier is van de universiteit. Neemt een vorst bezit van het bestuur dan wordt hij door de kanselier beëdigd. Die eerste waardigheid was voordien enkel aan de zonen van prinsen of edellieden gegund.] Aangezien alle gegunden van deze tweede stichting hoogleraar waren aan de universiteit – zowel geestelijken als leken – konden voortaan meer professoren aanspraak maken op een prebende. Dit had tot gevolg dat de stad enkel nog hoefde in te staan voor die professoren die, ondanks een prebende, niet over de nodige financiële slagkracht beschikten. Voor de dotaties van de tweede stichting werden negen parochiekerken uit de bisdommen Kamerijk en Luik door paus Eugenius iv ingeschakeld. Die inkomsten dienden om vijftien prebenden te financieren. Ze waren voorbehouden aan baccalaurei in de theologie of geneeskunde, aan magisters in de artes die minstens drie jaar lesgegeven hadden of aan doctores en licentiaten in de beide rechten (burgerlijk en kerkelijk). De toewijzing van deze prebenden gebeurde door de deken en het kapittel.8 Vanaf 1443 werden er 29 kanonikale prebenden voorbehouden en verdeeld over de tien professoren.

Daaronder waren er vijftien prebenden die door de hertog werden afgestaan in een reeks collegiale kerken in het hertogdom Brabant, tien die door paus Eugenius iv gecreëerd werden, drie uit de eerste stichting en één uit de plebanie.9 Telde het eerste kapittel aanvankelijk zeven leden, aantal dat in de loop van de twaalfde en dertiende eeuw naar achttien werd uitgebreid, in het tweede kapittel zetelden tien leden. De professoren, aangesteld door de stadsmagistraat, werden ‘unanimiter et concorditer’ voorgedragen door de universiteit èn de stadsmagistraat. Bereikte men geen concensus binnen de maand na het vrijkomen van een prebende, dan was de stem van de hertog doorslaggevend. Pas daarna stelden de titeldragende kanunniken hun nieuwe collega officieel in het bezit van zijn beneficie. In 1443 maakte paus Eugenius iv een einde aan deze benoemingsformaliteiten. Voortaan legde de stadsmagistraat haar kandidaten voor aan het tweede kapittel. De aanstelling tot kanunnik gebeurde door de abt van de Parkabdij, de proost van Sint-Geertrui of de deken van het Sint-Pieterskapittel. De pauselijke bul vermeldde echter niet wie de prebenden van het tweede kapittel mocht toekennen, maar in de praktijk hield de voorstelling van een kandidaat meteen ook de aanstelling en de toekenning van de prebende in. Na de toewijzing werd de kandidaat in het bezit gesteld van zijn kanonikaat en bijhorende rechten. Tevens werd hem door de deken een plaats in het koor en de kapittelzaal toegewezen. Om reglementair bekleed te worden met een beneficie diende een magister, een doctor of een licentiaat dus eerst te worden voorgedragen en gekozen door de universiteit en door de stedelijke overheid.10 De toepassing van de benoemingsregels leidde soms tot wrijvingen tussen de stad en de Alma Mater. De stadsmagistraat, die zijn invloed over het universitaire milieu graag wilde uitbreiden, maakte weleens misbruik van zijn macht. Zo trachtten de leden van de magistraat en de academische raad in 1453 een akkoord te bereiken over de benoemingscriteria betreffende de prebenden van Sint-Pieter. Maar het jaar daarop beschuldigde de universiteit de stad ervan bepalingen uit de pauselijke bul van 1443 niet te hebben nageleefd: zo werd een prebende, die aan een professor geneeskunde was voorbehouden, aan een theoloog toegekend.

Afb. 1 Het altaarschilderij Augustinus en Thomas van Aquino (1776) door Pieter-Jozef Verhaghen (1728-1811). Het hing aanvankelijk in de tweede kapel van de zuidelijke kooromgang, maar bevindt zich nu in de kapel van de bontwerkers in de zuidelijke zijbeuk. m Leuven, S/19/V. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Een universiteitskerk 1425–1797

219

a Afb. 2 Triptiek van de heilige Ivo (1607) door Joost Vander Baren voor de Sint-Ivokapel. a. Op het middenpaneel – De weldadigheid van de heilige Ivo – staat Ivo in een groot kerkgebouw. Terwijl op het doksaal een koor en een organist musiceren, vindt op de achtergrond de consecratie plaats. Vooraan tegen de pilaren staan links Sint-Pieter met het omgekeerd kruis en rechts Sint-Paulus met een zwaard. Rondom Ivo staan arme en hulpeloze mensen aan wie hij geld uitdeelt. Twee mannen presenteren hem een request (verzoekschrift). Aan een vrouw biedt hij een (geld)zak aan met daarop een moeilijk te ontcijferen tekst. Links onderaan staat de naam van de schilder en de datum van afwerking (zie p. 159). Op het linker zijluik staat de Bretoense koningszoon Judocus. In het bijzijn van zijn ouders en broer weigert hij de scepter en de koningskroon. Op het rechter zijluik ondergaat de heilige Lucia van Syracuse de marteldood: haar hals wordt met een zwaard doorboord. Achter haar staat een man met een punthamer. Lucia is onder meer de patrones van notarissen en schrijvers. m Leuven, S/84/V. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

b. Op de rugzijde van het linker zijluik staat een jongeman, zeer waarschijnlijk Judocus die, nadat hij het koningschap had afgewezen, als pelgrim naar Rome trekt. Op de rugzijde van het rechter zijluik staat de Spaanse b dominicaan en kerkjurist de heilige Raymundus van Peñafort.

220

Een universiteitskerk 1425–1797

Leerstoelen Een gewichtige factor in de relatie tussen de universiteit en het kapittel had betrekking op de invulling van de leerstoelen. In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw kwamen gaandeweg meer professoren in het bezit van een prebende mét kanonikaat in het kapittel. Deze evolutie voltrok zich in de verschillende faculteiten zodat het kapittel en zijn leden steeds meer een universitair karakter kregen.11 Aan de faculteit theologie werden de meeste professoren met een prebende van Sint-Pieter aangetroffen. In 1546 richtte keizer Karel (1500-1558) twee nieuwe leerstoelen op, één voor de studie van de Heilige Schrift, een andere voor de scholastieke theologie. De professoren die deze leerstoelen invulden werden ‘professores caesari’ en later ‘professores regii’ of koninklijke professoren genoemd. In 1567 vroeg de Spaanse koning Filips ii (15271598) aan paus Pius v (1504-1572) om de twee door zijn vader opgerichte leerstoelen van een prebende te voorzien. Ook verzocht hij de paus om twee andere prebenden ter beschikking te stellen voor een professor catechese en een boekenkeurder (censor librorum), twee nieuwe functies die door Filips ii zelf aan de theologische faculteit werden toegevoegd. Dit verzoek werd door Pius v ingewilligd, zoals blijkt uit een brief d.d. 11 september 1573 die namens de koning aan het Sint-Pieterskapittel werd toegestuurd.12 In 1596 werd een tweede leerstoel scholastieke theologie, met prebende, aan een koninklijke professor toegewezen. De twee professoren scholastiek hadden voortaan de opdracht de Summa Theologica van Thomas van Aquino (1225-1274) te becommentariëren. Ook in andere faculteiten voltrok zich een evolutie waarbij een stijgend aantal professoren in het bezit kwam van een kanonikaat en een prebende. Zo verwierven professoren die de cursussen Decretum Gratiani en Tituli iuris13 aan de rechtsfaculteit doceerden in 1577 een koninklijk professoraat met prebende. Het jaar daarop was het de beurt aan de medici met een koninklijke leerstoel van Galenus.14 Tot diep in de zeventiende eeuw werden nog koninklijke leerstoelen, maar dan zonder prebende, aan de medische faculteit opgericht, meer bepaald in de botanica (1663) en in de scheikunde (1685).

Waardigheden Binnen het kapittel bekleedden enkele kanunniken een belangrijke functie. Zo was de proost, die meestal uit een adellijk geslacht werd gekozen en door de hertog werd benoemd, voorzitter van het kapittel. Op basis van de pauselijke stichtingsbul van 1425 bekleedde hij vanaf 1426 het ambt van kanselier van

de universiteit. Hij was, na de rector, de tweede in rang binnen de kerkuniversiteit. Na hem kwam de deken die gekozen werd door het kapittel van de eerste stichting, waarvan hij de voorzitter was.15 Hij was tevens vicekanselier van de universiteit en kende, bij afwezigheid van de proost, de academische graden toe. De plebaan behartigde de parochiezielzorg. Vanaf 1443 was zijn ambt verbonden aan de theologische faculteit. Vaak was de plebaan provisor van een college of een pedagogie en maakte hij deel uit van de faculteitsraad. De cantor, thesaurier en scholaster behoorden tot de lagere waardigheden.16

Het kerkinterieur In het interieur van de Sint-Pieterskerk vindt men talrijke verwijzingen naar de universiteit. Uit de studie van de grafmonumenten en epitafen komt duidelijk naar voren dat proosten en dekens zich graag in de kerk lieten begraven,17 liefst in het koor vanwege hun waardigheid. Ook vele kanunniken-professoren onder wie Jacobus en Adam Bogaert (†1520 en †1550), Petrus van Thienen (†1523), Johannes van Ada (†1557), Guilielmus de Wargnies (†1628) en Thomas Stapleton (†1694) kregen in de kerk hun laatste rustplaats: hoe meer prestige, hoe dichter bij een altaar of in het centrum van de kerk.18 Ook de kapellen en kunstwerken gaven uiting aan de band tussen de kerk en de Alma Mater. Van de 44 altaren die over de kerk verspreid waren,19 werden enkele onderhouden door een universitaire faculteit. Zo behoorde de kapel van Sint-Augustinus en Sint-Thomas van Aquino in de zuidelijke kooromgang vanaf 1667 toe aan de theologische faculteit en bevond er zich een schilderij met de voorstelling van de twee heiligen (afb. 1).20 In dezelfde kooromgang viel de Sint-Lucaskapel onder het beheer van de faculteit geneeskunde.21 Daar werden, in de eerste helft van de zestiende eeuw, Jacob en Adam Bogaert, vader en zoon, allebei hoogleraar in de geneeskunde, begraven.22 De rechtsfaculteit had een kapel in de noordelijke zijbeuk die toegewijd was aan de heilige Ivo. In 1607 leverde Joost Vander Baren een triptiek met een scène uit het leven van de heilige (afb. 2),23 en in 1666 liet de faculteit een zilveren beeld van Ivo vervaardigen.24 Voor het altaar bevond zich het graf van Michael Driutius (†1559), hoogleraar in de decreten, deken van het Sint-Pieterskapittel en kanselier van de universiteit.25

Een universiteitskerk 1425–1797

 Verhelderend in die zin is een handschrift van  van Patrice François de Neny (-), rechtsgeleerde en koninklijk commissaris voor de Leuvense universiteit (). Het bevat op systematische wijze een overzicht van de invulling van de prebenden met kanonikaten van Sint-Pieter door professoren met een leerstoel aan de universiteit: ral, Oude universiteit, . Beschrijving van de leerstoelen door P.F. De Neny, .  Van Eijl , p. -.  ‘Decretum Gratiani’ was een onderdeel van de kerkelijke wetgeving en ‘Tituli iuris’ een nieuwe methode om recht te onderwijzen door het geven van een algemeen overzicht van de Romeinsrechtelijke teksten, ‘Pandecten’ of ‘Digesten’ genaamd.  Claudius Galenus (- na Chr.) was een Grieks-Romeinse arts wiens inzichten in de geneeskundige praktijk tot omstreeks  hebben standgehouden.  Van Even /, p. -.  Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. -.  Everaerts ; Reekmans & Lefever -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p.  (Van Ada), p.  (Bogaert), p.  (De Wargnies), p.  (Van Thienen), p.  (Stapleton).  Zie bijdrage Brecht Dewilde & Gilbert Huybens, p. -.  Crab & Nijs -, p. .  Malchotius-Leunkens /, fol. r.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Van Even /, p. .  Reekmans-Lefever , p. -.

221

Afb. 3 Op de Oude Markt, met rechts de statige gevel van het Heilige-Drievuldigheidscollege, wordt een jongeman die een doctorstitel heeft behaald aan zijn huis verwelkomd door zes speellieden. Voor de toegangsdeur van zijn woonst is een erepoort opgericht. In de stoet merkt men vooraan een pedel gevolgd van een jong meisje met een lauwertak, de rector, een tweede pedel, drie figuren met de jonge doctor in het midden en een aantal professoren die zij aan zij mee opstappen. In de linkerhoek een gezicht op de Grote Markt met de Sint-Pieterskerk, de Tafelronde en het Stadhuis, de burcht op de Keizersberg en de Universiteitshal in de Naamsestraat. Die laatste heeft al de eerste verdieping in barokstijl, wat erop wijst dat de gravure van na 1679 dateert. Onderaan het gekroonde wapenschild van Leuven. Zeventiende-eeuwse gravure uit Petrus Divaeus, Res Lovanienses (1564). © sal-oa, 39, tussen fol. 4-5 (Van Even 1860, afbeelding na p. 110)

Plechtigheden

 Roegiers , p. .  Malchotius-Leunkens /. Het Manuale Plebaniae S. Petri Lovaniensis uit het kerkarchief van Sint-Pieter, nu berustend in RAL, [/ – ], werd samengesteld door de Leuvenaar Robert van Maelcote/Robertus Malchotius (/ – ). Hij was doctor in de theologie en kanunnik en plebaan (-) van de Sint-Pieterskerk. Het handschrift bevat richtlijnen voor de plebaan/pastoor en verwijzingen naar liturgische feesten die per maand, van augustus tot juli (), aan de verschillende altaren plaatsvonden (fol. r-v).  Roegiers , p. .  Huybens , p. .

222

Het ritme van de kerkdiensten was verstrengeld met dat van de universiteit. De kanunniken-professoren van de tweede stichting werden verwacht in het dagdagelijkse koorofficie. Dat betekende dat ze elke dag van 9 tot 10 uur het koorgebed moesten bijwonen en om 14 uur de vespers. Gaven ze op dat uur les dan werden ze van die verplichting ontslagen.26 De jaarlijks weerkerende liturgische activiteiten in de kerk volgden ook het ritme van de academische kalender.27 Zo werd het academiejaar steevast geopend op 1 oktober met een plechtige mis van de Heilige Geest aan het altaar van de Sedes Sapientiae.

Een universiteitskerk 1425–1797

Daarna hield de ontvanger van de universiteit een academische toespraak en werden de statuten voorgelezen.28 Met de regelmaat van een klok vierden de juristen, theologen en medici in de hun toegewezen kapellen hun patroonsfeesten en herdenkingsmissen. Kersverse doctors in de theologie, geneeskunde en rechten trokken na hun proclamatie naar de Sint-Pieterskerk en offerden een kaars aan het altaar van de Sedes Sapientiae. De stoet van de gelauwerden naar en van de kerk werd met beiaardspel opgevrolijkt. Dat laatste stond nadrukkelijk bepaald in de aanstellingsakte van stadsbeiaardier Job Vaes (†1732).29

a Afb. 4 a. Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw wordt voorafgegaan door vier flambouwdragers en vier speellieden.

b b. Achter het beeld volgde het professorenkorps met vooraan zes pedellen en de rector. © sal-oa, 41, fol. 477 en 478 (handschrift Willem Boonen, 1593-1594)

Optochten Bij optochten, waarbij memorabele feiten door de hele Leuvense stadsgemeenschap werden herdacht, waren de rector en het professorenkorps steeds present. Dat was het geval bij de historische ommegang die samenviel met Leuven kermis en uitging op de eerste zondag van september ter gelegenheid van het feest van Maria-Geboorte (8 september).30 Daarbij werd de overwinning op de Noormannen in september 891, en later ook op die van de gevreesde Gelderse legeraanvoerder Maarten van Rossum (1478-1555) in augustus 1542 in herinnering gebracht. Van de laatste gebeurtenis verscheen in het beroemde Antwerps liedboek (1544) een dertienstrofig lied (nr. 197) waarin de heldenmoed van ‘menigen stouten clerc’ (dappere student) wordt bezongen.31

Al even luisterrijk was de processie van OnzeLieve-Vrouw-Belegering. Die vond plaats op de zondag na 4 juli en memoreerde het heldhaftig verzet van Leuvenaars èn studenten tijdens het tiendaagse beleg (24 juni – 4 juli 1635) van Leuven door Frans-Nederlandse troepen. Steeds werd de overwinning toegeschreven aan de voorspraak van de Maagd Maria. Vandaar dat het beeld van de Sedes Sapientiae triomfantelijk door de stad werd meegedragen en het op de voet werd gevolgd door de mandatarissen van de universiteit.32

 Van Uytven ; Put .  Van de Graft /, p. -; Van der Poel e.a. , deel , p. -; deel , -.  Van der Essen [], p. .

Een universiteitskerk 1425–1797

223

Gilbert Huybens

Primusvieringen

 Bruneel ; Bruneel ; Huybens b, p. -.  Huybens & Papy .  Rombouts & Huybens , p. - (Wellens en Sauvage), p.  (Majoye, De Cock en Boets), p.  (Vander Belen), p. [] (Lion).  sal-oa, , fol. r-r; BoonenVan Even , p. .  sal-oa, , p. -; BoonenVan Even , p. .  sal-oa, , p. -; BoonenVan Even , p. .  Over primuszilver: Nys .

Naast promoties van doctors en licentiaten waren er ook de jaarlijkse primusvieringen. Het betreft een traditie die eeuwenlang – van 1428 tot 1797 – aan de universiteit heeft standgehouden.1 Als voorbereiding op hun hogere universitaire studies volgden de studenten een tweejaarlijkse artesopleiding in een van de vier pedagogieën: de Burcht (Castrum) gelegen in de Mechelsestraat, de Lelie (Lilium) op de hoek van de Bondgenotenlaan en de Léopold Vanderkelenstraat, de Valk (Falco) in de Tiensestraat, het Varken (Porcus) aan het Hogeschoolplein. De student die bij het eindexamen van de vier pedagogieën samen de hoogste score behaalde, was de ‘primus’ van het jaar. De proclamatie gebeurde aan het portiek van het Vicus Artium, nu de inkom met zijn opvallende Romeins-Toskaanse zuilen van m Leuven. Er volgden gelukwensen van de universitaire en stedelijke overheden, een feestelijke optocht naar de Sint-Pieterskerk en nadien een kostelijk banket. De laureaat werd overladen met kostbare geschenken, en aan hem en zijn pedagogie werden gelegenheidsgedichten en -liederen opgedragen.2 De titel van ‘primus’ bood later carrièrekansen in de geestelijke, politieke en universitaire wereld. Alle verhoudingen in acht genomen zou men zo’n primus vandaag de dag kunnen vergelijken met

een olympisch kampioen die in zijn geboortestad als een heros met ‘pomp and circumstance’ wordt ingehaald. In het achttiende-eeuwse beiaardhandschrift ‘Liedeken van de Lovenaers’  komen beiaardstukken voor die opgedragen zijn aan zeven primussen: vijf Leuvenaars (Majoye, De Cock, Boets, Vander Belen en Lion), een Brusselaar (Sauvage) en een Antwerpenaar (Wellens).3 Op pagina 46 staan de namen van de eerste drie Leuvenaars die later een academische graad in de rechten behaalden en daarna een succesvolle loopbaan hebben uitgebouwd. 1724 Carel Antonius Majoye alias Massué (17061741) uit de pedagogie de Burcht, primus op dinsdag 14 november 1724, werd kanunnik van de Sint-Pieterskerk en president van het Winckelecollege.4 1732 Jacob Nicolaas De Cock (1714-1766) uit de pedagogie de Lelie, primus op dinsdag 18 november 1732, werd advocaat en raadsheer van verschillende Brabantse rechtscolleges.5 1742 Petrus Boets (1723-1756) uit de pedagogie de Valk, primus op dinsdag 13 november 1742, werd hoogleraar burgerlijk recht aan de universiteit.6 Het protocol van een primusviering in Leuven staat beschreven in de magistrale resoluties. Eens de proclamatie achter de rug, werd de primus door het stadsbestuur getrakteerd op een erewijn en ontving hij een zilveren lampetschotel met bijhorende kan7 en een beurs van 100 dukaten. Vervolgens werd hij, onder klokgelui en beiaardmuziek, naar de Sint-Pieterskerk geleid waar een plechtig Te Deum werd aangeheven. Daarna volgde een banket. Bij Majoye vond die plaats in de Tafelronde ‘alwaer de heeren prelaeten van Sinte Geertruyde, Perck, Vlierbeeck ende de vernaemste heeren der Universiteyt ende der stadt by waeren.’

Afb. 5 Feestelijke klokkenmuziek ter ere van drie Leuvense primussen: Boets, De Cock en Majoye. © ua ku Leuven, P 195-30, p. 46

224

Een universiteitskerk 1425–1797

Carolus Antonius Majoye (Leuven, 6 mei 1706 – 25 maart 1741) heeft tijdens zijn korte leven een opmerkelijk academisch parcours afgelegd: in 1724 werd hij primus, in 1728 behaalde hij een licentiaat en in 1732 een doctoraat in de beide rechten, in 1732 werd hij kanunnik van het Sint-Pieterskapittel, in 1738 rector van de universiteit en in 1739 president van het Winckelecollege. Hij stierf aan een besmettelijke ziekte.1 Bij zijn primusviering werd hij gehuldigd met twee lofdichten en een Latijns lied (3) dat we hier met vertaling weergeven. 1 Civium jucunditas ofte de blyschap der wet ende borgery van Loven [...] Carel Antoni Majoye, doorgaens genaemt Massué. Leuven, P. A. Denique, 1724.2 2 Lovensche triumph over den glorirycken primus [...] Carolus Antonius Massué van Loven. Leuven, G. Strykwant, 1724.3 3 Cantilena Castri in primatu domini Caroli Antonii Ma-Joye vulgo Massué Lovaniensis. Leuven, z.n., z.j. [1724].4

Lied van de Burcht ter ere van primus Karel Antoon Ma-Joye, alias Massué van Leuven i.

Admirabile rutilat Astrum: Nomini Domini gloria! Plaudit Urbs & plaudit Castrum Duplex est Victoria. Carolo Cæsare cessit Nox Quam Castrensis Carolus pellit Vivat Castrum (ter) – Omnium Vox! Castro vindice cessit Nox, Castro vindice plaude Lovanium! Vivat Castrum (ter) – Omnium Vox.

i.

Wonderbaarlijk staat een ster te schitteren: Ere zij de naam des Heren! Klap in de handen, Stad, applaudisseer, Burcht. Tweevoudig is de victorie. Door keizer Karel a wijkt de nacht. Karel van de Burcht, jaagt die weg. Leve de Burcht (3x) – Allemaal samen! Door de onklopbare Burcht wijkt de nacht, Juich Leuven, dankzij de onklopbare Burcht! Leve de Burcht (3x) – Allemaal samen.

ii.

Avi, Proavi, Abavi retrò, Non meminere tot plausuum Quod Jacobus parat Petro, Credens Castro Gaudium. Gaudium sese cognominans Petermannis Gaudium parit; Vivat Primus (ter) – Gaudium dans. Sex suffragiis dominans Votis omnium sæpius audiat: Vivat Primus (ter) – Gaudium dans.

ii.

Grootvaders, overgrootvaders, betovergrootvaders, zoveel bijval herinnert gijlieden u niet als Jacobus aan Petrus betuigt b wanneer hij c de Burcht vreugde verschaft. Vreugde die zichzelf verdubbelt, schenkt ook de Petermannen d vreugde. Leve de primus (3x) – die vreugde verschaft. Met zijn meerderheid van zes stemmen moge hij naar aller wensen nog vaker horen: Leve de primus (3x) – die vreugde verschaft.

iii.

Audiens Academia Mater Gaudium tam subitaneum Exclamavit plus quàm quater: Vivat nunc Lovanium! Canite, canite Castri Grex, Et Lovanii natus Hector Vivat Rector (ter) – Pulcher ut Rex! Canite simul, Urbis Rex: Tanto plenius plaudimus Urbici: Vivat Rector (ter) – Pulcher ut Rex!

iii.

Moeder Academie e hoort zo’n onverwachte vreugde aan en roept meer dan viermaal uit: Leve Leuven nu! Zingt, zingt, bende van de Burcht, Ook in Leuven is een Hector f geboren Leve de rector (3x) – Nobel als een koning! Zingt altezamen, hij is de koning van de stad, Des te luider juichen wij stedelingen: Leve de rector (3x) – Nobel als een koning!

iv.

Quis non faveat Urbis honori? Omnia corda rotunda sunt! Nunquam possint Cives mori, Cuncta tam jucunda sunt! Curia floreat, Urbis Lux, Urbis gloria summa simul Vivat Consul (ter) – Curiæ Dux! Curia vivat, Urbis Lux, Sic Lovanium nesciet emori. Vivat Consul (ter) – Curiæ Dux!

iv.

Wie zou de eer van de stad niet koesteren? Alle harten staan te bonzen! Nooit zouden burgers mogen sterven. Iedereen heeft zo’n plezier! Moge de curie g bloeien, licht van de stad. De glorie van de stad stijgt tegelijk ten top. Leve de consul (3x) – Leider van de curie! Leve de curie, licht van de stad, Zo zal Leuven nooit ten onder kunnen gaan. Leve de consul (3x) – Leider van de curie!

a. Karel Majoye’s naam wordt hier vereenzelvigd met die van keizer; b. waarschijnlijk een verwijzing naar de toespraak van de apostel Jacobus die het standpunt van Petrus bijtreedt, dat bekeerde heidenen niet moeten besneden worden [Handelingen 15, 1-29]; c. Majoye; d. bijnaam van de Leuvenaars; e. benaming voor de universiteit; f. dapperste held in de Trojaanse oorlog; g. bestuuursorgaan van de universiteit.

Een universiteitskerk 1425–1797

1 Van de Velde 1824, p. 75; BoonenVan Even 1880, p. 410-412. 2 BSG, PAMI64/14. 3 BSG, PAMI63/7. 4 APH, AKIII/4. 90a.

225

Eugeen Schreurs

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797* De ‘Brabantse polyfonie’ was in de vijftiende en zestiende eeuw befaamd tot ver buiten de grenzen.1 Steden als Antwerpen, Bergen-op-Zoom, Breda, Brussel, Mechelen, Nijvel en ’s-Hertogenbosch telden rijke collegiale kerken die aanzienlijke financiële middelen besteedden aan de opluistering van de eredienst. Ze waren als het ware de ‘muzikale voorraadschuren’ waaruit kapelmeesters van buitenlandse adellijke hoven en kerkelijke instellin-

* Eddy Put stelde bereidwillig zijn voorlopige, ongepubliceerde inventaris ter beschikking van dit onderzoek, waarvoor dank. Zie: Put [2018]. Dank ook aan Rita Beyers (uAntwerpen) voor de interpretatie van enkele Latijnse teksten, en aan dr. Wendy Wauters (ku Leuven) voor kritische opmerkingen en aanvullingen. Voor de identificatie van musici werd voor de periode 1400-1600 vooral gebruik gemaakt van Prosopographie des chantres de la Renaissance, o.l.v. David Fiala en Philippe Vendrix, te vinden op de website van het Centre des études supérieures de la Renaissance (CESR-Tours): https://cesr.univ-tours.fr/ 1 Voor de concentratie aan zangers afkomstig uit de bisdommen uit de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk in de veertiende eeuw, zie de kaart van deze regio’s in Tomasello 1983, p. 207. 2 Krones 1998, p. 21. Over de Bourgondische (hof)zanger en organist Philippus de Passagio schreef muziektheoreticus Johannes Tinctoris (†1511) dat hij Cyprioot was van geboorte, ‘maar Brabander door zijn (ook muzikale?) vorming’. Componist Johannes de Salice (zie noot 79), werd geroemd vanwege zijn ‘Brabantse muzikale eruditie’: Bloxam 2017, p. 110.

226

gen de beste zangers rekruteerden. Het is opvallend dat in de vijftiende en eerste helft van de zestiende eeuw herhaaldelijk Brabant als toonaangevende regio in deze context wordt vernoemd. Zo beval de Rooms-Duitse keizer Maximiliaan i (1459-1519) dat leden van zijn hofkapel, te weten de zangmeester, twee bassen en zes gemuteerde knapenstemmen, op Brabantse wijze moesten samenzingen (‘auff Brabandisch discantiern’).2

Afb. 1 Keizer Maximiliaan, rechtsboven gezeten op een bidbank, woont een mis bij. Die wordt opgeluisterd door een zanggroep, met vooraan enkele jonge zangertjes. Samen zingen ze uit een groot koorboek. Aan het regaalorgel (links) zit hoforganist Paul Hofhaimer (1459-1537). Antwerpen, privéverzameling

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

Zoals de meeste kapittelkerken in de Lage Landen kon ook de Sint-Pieterskerk bogen op een goed georganiseerd muziekleven.3 Kanunniken en kapelaans verzorgden, samen met vicarissen-zangers en koorknapen (koralen), het dagelijkse koorofficie. Deze volwassen zangers en koralen, bijgestaan door een organist en, vooral vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw, begeleid door een toenemend aantal instrumentalisten (blazers en strijkers), stonden in voor de meerstemmige muziek (polyfonie). In het ‘koraalhuis’, gelegen in de nabijgelegen Koralengang (zie verder p. 242-243), werden de jonge zangertjes door de zangmeester opgeleid tot professionele muzikanten. Mede dankzij jaarlijkse herdenkingsstichtingen of ‘anniversarii’, mogelijk gemaakt door de financiële steun van hooggeplaatste en kapitaalkrachtige personen of verenigingen als broederschappen, ambachten en gilden, kon de religieuze muziek zich ten volle ontplooien. De situatie van de Sint-Pieterskerk als kapittelkerk in een universiteitsstad was opmerkelijk. Heel wat prebenden4 werden toegewezen aan doorgaans muziekonkundige professoren-kanunniken, zodat, zeker vanaf 1443, de muzikale omkadering van het officie aan professionele vicarissen-zangers werd toevertrouwd (zie verder). Een akoestisch goede ruimte, eeuwenoude rituelen, kostbaar meubilair, beelden, schilderijen, glasramen, liturgisch vaatwerk, gewaden en boeken, dat alles gehuld in een waas van wierook- en kaarsengeur, vormden samen met de vocale en instrumentale muziek tijdens de talrijke religieuze plechtigheden voor een overweldigend en goed geregisseerd ‘Gesamtkunstwerk’. Niet te verwonderen dat buitenlandse reizigers hierdoor erg onder de indruk waren en dat een relatief groot deel van de uitgaven naar de muziek en de muzikanten ging: musici vormden immers een dure, recurrente kost.5 In deze bijdrage gaat onze aandacht naar de organisatie van het muziekleven in de Sint-Pieterskerk. Vertrekpunt is enerzijds de historiek van de muziekstichtingen, anderzijds de ‘Staten van Goederen’ die in 1787 werden opgesteld voor de Oostenrijkse overheid. Ze geven, conform een organigram, vaak een historisch overzicht en de actuele toestand van vele stichtingen weer.6

Kanunniken van de eerste stichting In 1054 stichtte de Leuvense graaf Lambert ii (†1054) een eerste college van zogenoemde ‘grote kanunniken’. Dat college had, zoals in andere kapittelkerken, een duidelijk omschreven religieuze en financieel-organisatorische taak.7 In ruil voor prebenden verzorgden de kanunniken in het afgesloten priesterkoor het dagelijkse koorofficie ter ere van

de stichter en van andere latere schenkers. Vanuit het koorgestoelte dat sinds de vijftiende eeuw 96 zitplaatsen telde, verdeeld in twee tegenover elkaar geplaatste dubbele rijen,8 zongen zij de getijden.9 In tegenstelling tot kloosters met reguliere geestelijken, gebonden aan de ‘regel’ van hun ordestichter, die hun getijdengebeden over acht vaste tijdstippen van de dag reciteerden, zag de liturgische dagindeling van het kapittel met seculiere geestelijken, dus niet gebonden aan een veeleisende ‘kloosterregel’, eruit als volgt: 1. het ochtenddeel met de metten en lauden ving aan voor dageraad, dus voor de zonsopgang, tussen vijf en halfzeven, afhankelijk van het seizoen en de belangrijkheid van het feest; 2 het voormiddagdeel sloot in de loop van de tijd vrijwel aan op het ochtenddeel, al dan niet met een korte cesuur. Een eventuele requiemmis of eerste mis werd na de priem gecelebreerd; de dagelijkse conventsmis of hoogmis, meestal tussen terts en sext; de none in principe in de namiddag, om 14 uur, na het ‘noenmaal’; 3. het avonddeel volgde na de none, na een korte pauze om 15 uur (het uur van het overlijden van Christus aan het kruis), met de vespers en completen. Na verloop van tijd werd er, vaak door broederschappen, een paraliturgische dienst aan toegevoegd waarin muziek een belangrijke rol speelde: het dagelijkse avondlof of de ‘laudes vespertinae’.10 Tijdens het officie zaten de priester-kanunniken op de bovenste rijen van het koorgestoelte. Afhankelijk van de wijdingen – priester, diaken en subdiaken – en de anciënniteit daalde men af naar de voorste rij. Dan volgden de kapelaans. Deze rangorde werd eveneens gehanteerd bij kapittelvergaderingen van de kanunniken en tijdens processies. De ‘pueri’ of koorknapen zaten, niet ver van de zangmeester, op de vloer (‘in pavimento’).11 Tot het financieel-organisatorische van het kapittel behoorde het algemeen beheer van het kerkgebouw en het personeelsbeleid. Volgens de ‘Staten van Goederen’ waren in 1787 in totaal 82 clerici verbonden aan het kapittel: kanunniken, kapelaans en vicarissen, niet inbegrepen de koralen en petristen (zie verder).12 Aangezien vele kanunniken, vooral dan vóór het Concilie van Trente (1545-1563), het niet al te nauw namen met de residentieplicht, en de vanaf 1443 ingeschakelde professoren-kanunniken slechts in beperkte mate het koorofficie bijwoonden, kwam dat laatste in het gedrang. Zo ontstond de nood om afwezige kanunniken, deels op hun kosten, te vervangen door vicarissen.13 Die namen op gewone dagen de taken over van de deken, de cantor en de

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

 Voor een algemene inleiding met betrekking tot het muziekleven in Vlaamse kapittelkerken, zie Schreurs & Bouckaert a, p. vii-l; Schreurs & Bouckaert b.  Dit zijn inkomsten van geestelijke goederen, ten persoonlijke titel te vergeven aan kanunniken: Catholic Encyclopedia: https://www.catholic. org/encyclopedia/view.php?id=.  De belangrijkste reguliere uitgavenpost van de kerkfabriek betrof in  ‘het musiek, bijaerden, huyshuer van den zangmeester met de choralen’, goed voor  gulden. Daarnaast waren er tal van andere, aparte boekhoudingen zoals die van de ‘aerarius’, de ‘celebrantia’, van stichtingen, jaargetijden en broederschappen, die ook betalingen deden voor muziek: Schreurs & Bouckaert a, p. .  Schreurs & Bouckaert a.  Du Cange, deel  (), p. -: ‘Collegialis, vel Collegiata Ecclesia, in qua Collegium est Canonicorum.’  Steppe e.a. , p. -. Zie bijdrage David Mellaerts, p. -.  Zie bijdrage Barbara Haggh-Huglo, p. .  Schreurs , p. -. Dit schema is het resultaat van informatie uit meerdere kapittelkerken.  Van Even /, p. ; Callewier , -.  Schreurs & Bouckaert a, p. . Dit komt vrijwel overeen met het aantal zitplaatsen dat Steppe opgaf. Zie noot .  Zie noot .

227

14 Voor die aanwezigheden hanteerde men een systeem met ‘plumbeta’ of loodjes. Dit interne betalingsmiddel werd halfjaarlijks via de punctator ‘a manu’ ingeruild voor geld, waarna men een kwitantie voor ontvangst tekende. In 1787 luidt het : ‘…marquer les présens a chaque office et faire le compte chaque demie année; distribuer les plombs aux présens a chaque office’: D’Hoop 1905, p. 74; Schreurs & Bouckaert 1998a, p. 469. Deze ‘méreaux de présence en plomb’ of loden aanwezigheidspenningen waren gezocht door numismaten: Van Even 1860, p. 170.  Voor een facsimile zie http://www.bodley.ox.ac.uk/dept/scwmss/ wmss/medieval/mss/canon/pat-lat/.htm,  juli .

228

‘hebdomadarius’ of kanunnik van de week die in de diensten voorging. Aanwezigheden van kanunniken, kapelaans en vicarissen tijdens de diensten werden nauwgezet bijgehouden door de ‘distributor’ of ‘punctator’.14 Bij de kanunniken waren, vooral van de veertiende tot de zestiende eeuw, ook priester-muzikanten die tijdens of na hun zangcarrière aan een of ander adellijk hof, kathedraal of kapittelkerk in het buiten-

land, meerdere prebenden wisten te bemachtigen, vaak in de Lage Landen. De Bourgondische of keizerlijke hofkapel evenals de pauselijke kapel waren lucratieve plaatsen om prebenden te verwerven, al dan niet in cumul met andere betaalde geestelijke ambten. Voor vorsten en pausen was het een handig middel om zangers en getrouwen aan zich te binden. Zo beschikte keizer Maximiliaan i omstreeks 1480 over meer dan 200 beneficies, in hoofdzaak te

Naam

Selectie functies elders, vooral aan de Bourgondische hofkapel

Datum van kanonikaat* Sint-Pieterskerk of band met Leuven

Bron

Baldwini, Nicolaus [= Boidin, Nicolas?]

Zanger (1431-1453) hofkapel Filips de Goede. Prebendes: Brugge, Kamerijk.

1447*: ‘dilectus capellanus capellae nostre domestice’. Weigert kanonikaat t.v.v. magister Nicolaus Longi.

Marix 1939 ; Put 1278/1061.

Barbitonsoris, Judocus [Judocus de Lovanio] [†1449: ‘in Romana curia’]

Kanunnik Tongeren (1437-1449 ?). 1455*: fundatie kapelanie 1447: ‘Camerarius, abbreviator, van het ‘Venerabel Sacrament’. cubicularius’ van paus Nicolaas v. Componist van een driestemmig Sanctus.15

Blondel, Johannes

Vicaris collegiale Sainte-Croix Kamerijk (1458-1460).

1418: ‘dilectus nostro Johanni Blondel clerico Cameracensis diocesis’.

Put 1276/959.

Bordin, Nicolaus (Colin) [Vgl. Baldwini; Boidin]

Clericus Sainte-Chapelle Parijs (1418). Zanger hofkapel Filips de Goede (1433).

1433*: ‘dilecto capellano nostro domino Nicolao Bordin’. Prebende in Leuven via de hertog.

Put 1277/1006.

De Bellengues, Richard (alias Cardot) [Toul, 1380 – †Brussel, 1471]

Zanger (ca 1430-1464) hofkapel Jan zonder Vrees, paus Martinus v en Filips de Goede. Kanunnik: Brussel, Antwerpen, Nijvel en Cambrai Componist van één bewaard chanson.

1453-1461*: naamvermelding in enkele aktes.

Marix 1939, p. 191; Huybens 1976; Put 1279/1095, 1098, 1118, 1280/1124.

De Castro, Johannes [identificatie onzeker] [Luik, ca. 1540 – † Keulen, 1599/1600]

Werkzaam in Luik, Antwerpen, Frankrijk, Duitsland (Düsseldorf en Keulen). Componist.

1553*: ‘magister Johannis de Castro presbiteri Leodiensis diocesis’: 38 jaar oud (geboren in 1515?).

MGG; Grove; Put 1288/1471.

Crecquillon, Thomas [Ca. 1505 – † Béthune, 1557]

Zanger en kapelmeester (1540-1548) hofkapel Karel v. Beneficies: Namen, Dendermonde, Béthune. Componist.

1550*: kanunnik (scholaster?).

MGG; Grove.

Divitis, Antonius [De Rycke; de Lovanio] [Leuven, 1470/75 – ? 1525/30]

Zangmeester in Brugge en Mechelen; ‘Oriundus de Lovanio, zanger hofkapel Filips de Schone, clericus Leodiensis diocesis’. Anne van Bretagne en de Franse koning. Componist.

Dupuis, Nicaise [De Puteo] [† 1465]

Koraal (1409) Cambrai (?), koraal (1412) hertog van Berry, kamerdienaar en zanger hertog Jan zonder Vrees; hofkapelaan Filips de Goede.

1452*: ‘fidelis consiliarius et primus capellanus capelle nostrae’. Weigert kanonikaat. Vervangen door Johannes de Bracle uit het bisdom Doornik.

Marix 1939, p. 172-173; CESR; Put 1279/1085.

Fullonis, Walterus 1978,

Vicaris O.-L.-Vrouwkerk Antwerpen (1447-1450).

1441: permutatie kapelanie Begijnhof Leuven

Van den Nieuwenhuizen 1978, p. 38-40; Put 1278/1041.

Gourdin, Johannes

Zanger hofkapel Isabella van Portugal (1449-1459): ‘carissime consortis capelle clericus ecclesie’. Wordt in 1456, samen met De Bellengues, vermeld in een akte m.b.t. verplichte residentie.

1449, 1453, 1456, 1459*: vermelding als kanunnik; magister in 1449. In 1453 vermeld met hof- ‘capellani’ De Bellengues, Lamberti en Henrici.

Put 1278/1065; 1279/1096, 1098, 1118; 1280/1131.

Grone, Johannes

Zanger (tenor) pauselijke kapel (1447).

1447*?: Zoekt of krijgt een beneficie in de bisdommen Kamerijk en Luik (i.c. Leuven).

Reynolds 1995, p. 26, 37, 333, 433.

De Gruytere, Henricus [1462 - †1520]

Zanger-vicaris St.-Goedelekerk Brussel.

1490: priester en mogelijk vicaris St.-Pieter.

sal-oa, 7776, fol. 150v; Haggh 1988, p. 600.

Henrici, Walterus/Gautier [ca. 1420 – † 1494]

Koraal kathedraal Cambrai (ca. 1440), kapelaan-zanger hofkapel Karel de Stoute (1445-1484). Promotor van de ‘Recollectio B.M.V.’ van Guillaume Dufay in St- Pieter. Medestichter in 1489 van het kartuizerklooster te Leuven. Beneficies: Brussel en Mons.

1449, 1450, 1452, 1453, 1475-1476*, vermeld als kanunnik.

Put 1278/1067; *622; 1279/1087, 1098; 1281/1205, 1206; Haggh 1988, p. 605-607.

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

Molanus-De Ram 1861 117, 139; Berlière 1906, nr. 663, p. 143; Schreurs 1990, p. 517-518; Grove.

Van Doorslaer 1929; Van Doorslaer 1934, p. 155; Nugent 1970; MGG; Grove.

begeven in kapittelkerken in de Lage Landen; keizer Karel v had er 281, waarvan minstens vijf in de Sint-Pieterskerk.16 Het is niet altijd duidelijk wie van de beneficianten, die van hogerhand een benoeming hadden ontvangen, lijfelijk aanwezig zijn geweest in Leuven. Zo cumuleerde pauselijk zanger Richard de Bellengues, alias Cardot, mede dankzij zijn contacten met de pauselijke curie, tal van beneficies.

In bijhorende tabel geven we een aantal namen van musici die op een of andere wijze als kanunnik (*) aan het Sint-Pieterskapittel waren verbonden of met Leuven zijn te associëren.

 Schreurs , p. -.

Naam

Selectie functies elders, vooral aan de Bourgondische hofkapel

Datum van kanonikaat* Sint-Pieterskerk of band met Leuven

Bron

Lambert, Johannes [de la Bassée]

Hofzanger (1436-1469) Filips de Goede. Zanger in Cambrai en Brugge. Beneficie: Rijsel (1456).

1445-1453*: kanunnik ‘Johanni Lambert nostre capelle capellano; Johannes de la bassee’.

Marix 1939, p. 196 ; Put 1278/1055; 1098; 614.

De Lovanio, Johannes

Vicaris Onze-Lieve-Vrouwkerk te Antwerpen, distributies linkerkoor (1431-1436).

Afkomstig van Leuven?

Van den Nieuwenhuizen 1978, p. 38.

De Lovanis, Johannes

Kapelaan-zanger (?) pauselijke hofkapel (1342).

afkomstig van Leuven?

Tomasello 1983, p. 244.

Mauret, Anthonius [† 1473]

Kapelaan hofkapel Karel de Stoute (1447) en Filips de Goede (1462-1473).

1466*: prebende.

Marix 1939, p. 214.

Mayoul, Nicolaus sr. {† Mechelen, 1506]

Kapelaan hofkapel Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone

1482*: matrikel universiteit Magister uit bisdom Terwaan

Van Doorslaer 1934; Haggh 1988, p. 628; Put

(1460-1505): ‘il estoit assez fondé 1487: twee charters i.v.m. en la musicque’. Kanunnik St.-Rombout de cantorij. Mechelen. Beneficies: Kortrijk, Anderlecht, Middelburg. Proost in Namen.

1283/1 en 16; RG.

Mayoul, Nicolaus jr. [Clase Mayoul de jongere: [1450 – † Brussel 1521]

Zanger St.-Donaas Brugge (1477); franciscaan (1488). Zanger Bourgondische hofkapel (1488-1505). Beneficies: Turnhout, Kamerijk, Breda, Condé.

Neef van Nicolaus sr.

Van Doorslaer 1934, p. 150; Haggh 1988; 1283/39; RG.

Morelli, Johannes [† 1404/5]

Kapelaan (zanger?) hofkapel Wenceslaus I van Luxemburg en Johanna van Brabant. Kanunnik St.-Goedele Brussel (1388-1404/5).

1377*: prebende.

Sleiderink 1994, p. 370-376 (hofkapel); Put 1272/721.

Oliverii, Johannes

Zanger aan de Habsburgse, Bourgondische en Franse hofkapel.

1466*: weigert kanonikaat.

Put 1281/1166.

Ongers, Valentinus [Hongher, Hungers, Vuger: [† Leuven, 1536]

Zanger (organist?) BourgondischHabsburgse hofkapel (1492-1506) en pauselijke kapel (1509). Prebendes: ’s-Hertogenbosch, Antwerpen.

1514: ontvangt cijnsen voor misstichtingen aan altaar ‘11.000 maagden’ (Ursula). 1520*: kanunnik.

Molanus-De Ram 1861, p. 139; Van Doorslaer 1934, p. 147.

Pintot, Johannes [Nicodemus]

Zanger hofkapel Filips de Goede (1460-1479). Beneficies: Soignies, Brussel, Dinant.

1467: matrikel universiteit: uit het diocees Kamerijk. 481*: prebende in Leuven en Condé na Antoine Busnois.

Marix 1939, p. 212; Douillez 1957, p. xxvii, 267.

Rodemont, Mattheus [Redomi, Ridemont, Raydumel]

Zanger hofkapel Karel v (1528-1550); componist.

1543*: prebende.

Vander Linden 1904, p. 526; Put *774 ; Ferer 2012, p. 93-115; Census PueblC 19.

Sampeyn, Johannes [geboren in Leuven]

Hofzanger ‘le moine en blanc’ (1473-1489). Abt van de norbertijnenabdij van Floreffe.

Sampeyn, Simon [geboren in Leuven]

Broer van Johannes.

1457-1505: priester-kapelaan 1481: zanger 1486: kanunnik St.-Jacob 1498-1499*: kanunnik St.-Pieter.

Steenackers 1924, p. 334; Huybens 1982, p. 29.

Vide, Jacobus

Zanger pauselijke kapel (1409-1415 ?) en hofkapel Filips de Goede. Beneficies: Nijvel, Brugge. Componist.

1432*: secretaris van de hertog; prebende St.-Pieter i.p.v. Wilhelmus Bont († 1432).

Put 1277/1003.

Vos, Christianus [de Lovanio] [Christianus de Vos? (1496, 1500). ‘maitre Xrien de Louvain’?]

Tenor Bourgondische hofkapel en kapelaan van ‘messes basses’.

1482*: zanger Onze-Lieve-Vrouwekerk (ter-Predikheren?) in Leuven

Van Doorslaer 1934, p. 143; Douillez 1957, p. 149-154 (doc. xxxii); Ferer 2012, p. 77 e.v., 255.

Zie broer Simon

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

229

Kanunniken van de tweede stichting

 Van Even /, p. .  Zie bijdrage Julie Aerts, p. -.  Een kathedraal is een kapittelkerk met een bisschopszetel: Jonckx ; Van den Nieuwenhuizen . Bij de verheffing van Mechelen tot aartsbisdom werd Leuven in  van het bisdom Luik overgeheveld naar Mechelen.  Net als in andere kapittelkerken was dat bijvoorbeeld ook het geval in Sint-Goedele in Brussel. Lefèvre , p. : ‘dominus cantor am(m)odo tenebit primum locum in sinistra parte chori, prout facit dominus decanus in latere dextro’. In verband met de koorzijden zie: Heinz , deel , kol. .  Terminologisch niet te verwarren met de cantor (vb. Johann Sebastian Bach) in Duitstalige protestantse gebieden die wel praktische verplichtingen had, vergelijkbaar met die van een zangmeester.

Na verloop van tijd werd in enkele kapittelkerken een bijkomend, maar ondergeschikt college van kanunniken opgericht, genoemd de ‘kleine kanunniken’ of kanunniken van de tweede fundatie.17 Dat van Sint-Pieter werd op 23 mei 1443 bekrachtigd door paus Eugenius iv (1383-1447) en telde 10 leden.18 Het was uitsluitend voorbehouden aan universiteits-professoren, wat in het financiële voordeel speelde van de universiteit. Hun residentieplicht en aanwezigheid in het koorofficie waren niet strikt. Soms waren ze er zelfs van vrijgesteld. Ze hadden geen zitting in het kapittel van de ‘grote kanunniken’. Na de oprichting in mei 1559 van nieuwe bisdommen in de Nederlanden, werden een aantal collegiale kerken tot kathedraal verheven. In het zuiden waren dat onder meer Onze-Lieve-Vrouw te Antwerpen, Sint-Donaas te Brugge, Sint-Baafs te Gent, Sint-Maarten te Ieper en Sint-Rombouts te Mechelen.19 Daar ontstond de nood aan een nieuw kapittel, bestaande uit professionele zangers, verantwoordelijk voor een betere uitvoering van het gregoriaans. De situatie was anders in Sint-Pieter waar dus al veel vroeger muziekonkundige professoren in het tweede kapittel zetelden.

Kanunnikale waardigheden in het perspectief van de muziekpraktijk volgens de ‘Staten van Goederen’ 1787 In de kerkelijke hiërarchie was de proost de hoogste in rang. Vaak was hij van adel en werd hij in principe door de hertog aangesteld. Hij had geen residentieplicht en resideerde zelden. Hij behartigde de

wereldlijke belangen van het kapittel. In het koorgestoelte bekleedde hij de eerste en hoogste zitplaats. Die bevond zich – wanneer men vóór het altaar staat – aan de rechterkant (zuidkant) of de epistelzijde.20 Bij afwezigheid bleef zijn plaats onbezet. De deken, die door het college van de eerste fundatie werd gekozen, was de geestelijke leidsman van het kapittel en zat de kapittelvergaderingen voor. Op de belangrijkste feestdagen ging hij voor in de decanale diensten. Hij bezette een van de eerste plaatsen in het koorgestoelte aan de rechterkant (zuidkant), mogelijk naast de proost. De cantor leidde aanvankelijk de koorzang en was betrokken bij de opleiding van de koorknapen. Met de opkomst van de polyfonie, waarbij het kapittel een beroep moest doen op professionele zangers, werden zijn praktische taken grotendeels overgenomen door de zangmeester en de ‘succentor’ of ‘sub-cantor’ (letterlijk: onderzanger). De cantor hield evenwel toezicht op het muzikale verloop van de religieuze plechtigheden.21 Op grote feesten, in rang minder belangrijk dan de decanale diensten, ging hij voor en intoneerde hij bepaalde gezangen. In de hiërarchische volgorde kwam hij na de deken en verving die bij afwezigheid. Hij bezette de eerste plaats aan de linkerkant (noordkant) of de evangeliezijde. De scholaster was verantwoordelijk voor het onderricht in de kapittelschool en werd bijgestaan door schoolmeesters. Daar volgden wellicht ook de koralen en petristen (zie verder) les en was het gregoriaans een onderdeel van het onderwijsplan. Hij had geen bijzondere taak in het koor.

Afb. 2 a. In de Leuvense ommegang lopen twee gekruinde petristen met crucifix achter de gemijterde abt en vier benedictijnen van de abdij van Vlierbeek. Achter hen lopen tien leerlingen van de kapittelschool, elk met een gekleurd vaantje in de hand, onder toezicht van twee schoolmeesters. © sal-oa, 41, fol. 474v-475r (handschrift Willem Boonen, 1593-1594)

230

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

De plebaan fungeerde als pastoor-kanunnik en hield zich bezig met de parochiale werking. Van hem werden geen muzikale activiteiten verwacht.22 Aangezien voor Sint-Pieter geen plannen bestaan met betrekking tot de zitplaatsen van de kanunniken, geven we, ter vergelijking, een afbeelding uit 1643/1649 van het priesterkoor in de Mechelse Sint-Romboutskathedraal, waar de zitplaatsen weliswaar deels anders waren verdeeld.

Kapelaans In de loop van de twaalfde tot de vijftiende eeuw werden de meeste kapelanieën in de Sint-Pieterskerk gesticht. Kapelanieën waren verbonden aan een altaar, meestal geplaatst in een zijkapel of tegen een pijler. Een zestiende-eeuws plan in Sint-Pieter geeft ons een overzicht van de plaats van die altaren.23 Daar celebreerden de kapelaans – geestelijken die de kapelanieën bedienden – één tot uitzonderlijk zeven gelezen of gezongen missen per week, afhankelijk van de wensen en de financiële mogelijkheden van de stichter(s) en bijkomende giften van burgers of geestelijken.24 Via bijkomende stichtingen groeide het vermogen van de kapelanieën dermate dat een priester hieruit een jaarlijks inkomen kon verwerven. De kapelaans waren, net als de kanunniken van de eerste fundatie, verplicht deel te nemen aan het koorofficie waardoor ze dus ook deelachtig waren aan de koordistributies.25 In het begin van de vijftiende eeuw telde de Sint-Pieterskerk ongeveer 70 kapelanieën. Tegen het begin van de zestiende eeuw waren er om en bij 76 ‘capellani perpetui’ of vaste kapelaans in dienst, te onderscheiden van de kapelaans die men ‘annales’ noemde. Die laatsten deden jaarlijks afstand van hun kapelanie met bijhorende inkomsten, zodat

Afb. 3 Het koorgestoelte van Sint-Rombouts met 68 zitplaatsen en vijf koorlezenaars: twee aan elke zijde van het koorgestoelte en een centraal vóór de twee mooi bewerkte koorstoelen die bestemd waren voor de cantor en de succentor of hun vervangers. De twee grote pupiters links en rechts staan opgesteld voor de vicarissen, onder meer voor het psalmodiëren in cantu figurato. © AAM, doos 320

het kapittel hen opnieuw kon aanstellen of vervangen. Volgens Johannes Molanus (1533-1585) noemde men deze annales ook ‘chorales’ omdat zij speciale koorkledij droegen.26 In 1774 telde men 77 kapelaans maar op vraag van het kapittel en met goedkeuring van JoannesHenricus de Franckenberg (1726-1804), aartsbisschop van Mechelen (1759-1801), en de Soevereine Raad van Brabant, werd na herhaalde pogingen, onder meer in 1577, 1610, 1759 en 1770, dat aantal tot 58 gereduceerd.27 b. Opmerkelijk detail: in de voorgaande afbeelding zijn enkele vervaagde figuren waarneembaar, waaronder die achter de tweede monnik en vóór de abt nog net zichtbaar zijn.

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

 Schreurs & Bouckaert a, p. , .  Zie bijdrage Brecht Dewilde & Gilbert Huybens, p. -.  Aan zo’n altaar konden meerdere fundaties voor kapelaans verbonden zijn. Er konden ook meerdere gelijknamige kapelanieën in een kerk zijn. Men sprak dan van een kapelanie van de eerste, tweede, derde ... stichting. Meestal betrof het stille, gelezen missen, tenzij er een duidelijke vermelding was dat het om een gezongen mis ging: Schreurs , p. -; Schreurs & Bouckaert a, p. , .  Cf. noot . Voor het systeem van loodjes zie: ral-kab , , fol. ; Schreurs & Bouckaert a, p. .  Schreurs & Bouckaert a, p.  [historiek kapelaans]. Molanus-De Ram , p.  : ‘De vicariis et annalibus’. Mogelijk zijn deze ‘annales’ te vereenzelvigen met de ‘petristen’, die men, afhankelijk van de ontwikkeling van hun muzikale talenten, in vast dienstverband aannam. In ieder geval is er in de literatuur én in de bronnen een enorme spraakverwarring tussen chorales, petristen en scolares.  Calbrecht , p. ; Schreurs & Bouckaert a, p. . Het kapittel vroeg herhaaldelijk aan de kerkelijke overheid het aantal kapelanieën te reduceren omdat de inkomsten onvoldoende waren per priester. Het juiste aantal kapelaans liep, afhankelijk van verschillende bronnen, uiteen en kon ook wisselen doorheen de tijd: D’Hoop , p. .

231

232

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

Stad

Kerk

Datum

Aantal kapelanieën

Motivatie

Antwerpen

O.-L.-Vrouw

1410

12

• ter ere van de reliek van de besnijdenis • het aantrekken van gelovigen • wegens de slechte muziekuitvoeringen

Leuven Brussel28

Sint-Pieter Sint-Goedele

1443 1444

8 10

• tot lof en eer van God • vicarissen moeten polyfonie leren: ‘addiscere tum ad decorem chori et divini cultus’

Tongeren

O.-L.-Vrouw

1444

6

• eertijds kathedraal

Lier

Sint-Gummarus

1455

9

• voor het decorum en de schoonheid

Overzicht van enkele kerken in de Zuidelijke Nederlanden met onder meer de motivatie voor het incorporeren van kapelanieën voor vicarissen-zangers (1410-1455).

Vicarissen-zangers Omdat vele kanunniken om reden van cumulatie van beneficies afwezig waren tijdens de koordiensten, rezen er problemen in verband met de goede muzikale uitvoering van het officie. Bovendien was de meerstemmige muziek vanaf de veertiende eeuw zo complex dat kanunniken noch kapelaans in staat waren ze uit te voeren. Bijgevolg werden professionele zangers geëngageerd die onderlegd waren in zowel de een- als meerstemmige muziek. Men noemde ze ‘vicarissen’ omdat ze afwezige kanunniken vervingen.29 Aangezien in pauselijke bullen voor andere collegiale kerken in de Nederlanden vaak werd gestipuleerd dat vicarissen – in tegenstelling tot kanunniken en kapelaans – bedreven moesten zijn in de uitvoering van de polyfonie, zijn ze hier te vereenzelvigen met ‘cantores’ of zangers. Vicarissen hadden, ten minste als ze priester waren, ook recht op koordistributies, net als de gewone kapelaans. De beroemde vioolvirtuoos Willem Gommaar Kennis (1717-1789), afkomstig uit Lier en zangmeester van 1750 tot 1789, was geen priester en had derhalve geen inkomsten uit dat beneficie. Ter compensatie genoot hij wel een vervangingsinkomen.30 Al in 1384 wordt in Sint-Pieter melding gemaakt van ‘capellani, vicarij et annales’, een mogelijke aanwijzing dat vanaf dan al kapelaans de functie van vicaris-zanger vervulden.31 Het lijkt er immers sterk op dat de instelling van acht vicariaten een regularisatie was van een reeds vroeger bestaande toestand waarbij men bij het vervangen van afwezige kanunniken de voorkeur gaf aan geschoolde zangers. Ten einde de beste zangers binnen te halen was een behoorlijk basisinkomen onontbeerlijk. e Afb. 4 In een linker zijkapel van een gotische kerk wordt een mis opgeluisterd door een groep van vijf zangers. Ze dragen een zwarte toog met daarover een wit linnen koorhemd en een Spaanse plooikraag. De zangers staan opgesteld rond een lezenaar met daarop een groot koorboek. De man met de opgeheven arm is de zangmeester. De priester staat aan de epistelzijde van het altaar. Op het middenpaneel van het drieluik is het bezoek van de drie wijzen aan het pasgeboren Jezuskind zichtbaar. Innenraum einer mittelalterlichen Kirche, um 1585 wordt toegeschreven aan Hendrik van Steenwijk de Oude. © Hamburger Kunsthalle, inv. HK-196

Vanaf het begin van de vijftiende eeuw kon dat door een aantal kapelanieën voor te behouden aan vicarissen-zangers. Zoals gezegd was de situatie in Sint-Pieter enigszins anders. Bij pauselijke bul van 23 mei 1443 werden, op verzoek van Filips de Goede (1396-1467), tien nieuwe prebenden aan professoren vergund. Ze hadden geen strikte kerkelijke verplichtingen. Alleen op hoogfeesten werd hun aanwezigheid verwacht in de conventsmis en andere officies waaraan ze actief deelnamen: ‘cantandi/psallendi et legendi’ [psalmzingen en lezen].32 Ter compensatie betaalden deze nieuwe of ‘kleine’ kanunniken jaarlijks een vergoeding van 70 gulden voor de zangers. Het totaal percentage aan kanunniken dat verplicht in het koor moest zijn steeg dus niet, temeer omdat ook professoren werden toegelaten tot het college van de ‘grote’ kanunniken van de eerste fundatie. Daardoor bereikte de zorg van de koordiensten een kritische ondergrens. Dat was meteen een reden voor de aanstelling van zangers die louter instonden voor de muziek. Daarom werden bij een nieuwe pauselijke bul van 22 juni 1443 acht kapelanieën gereserveerd voor in de zang geschoolde vicarissen.33 Zowel de oprichting van het kapittel van ‘kleine kanunniken’ (professoren) als van het ensemble van vicarissen (zangers) werd door Filips de Goede op 25 februari 1444 goedgekeurd.34 In 1485 kwamen er nog twee extra zangers bovenop de acht die er al waren voor het zingen van de ‘cantus figuratus’ of meerstemmige muziek. Zij moesten – en het was uitzonderlijk in het bisdom Luik – geen kapelaan zijn.35 Dat men leken accepteerde als vicarissen betekende dat deze de inkomsten van een kapelanie moesten ontberen. Ze kregen wel een vervangingsinkomen. Structureel beschikte men in de vijftiende eeuw dus over een tiental volwassen zangers.36 Dat zou zo blijven tot het einde van het ancien régime. Vanaf de zeventiende eeuw werd het zangkorps, vooral op grote feestdagen, aangevuld met ‘supernumerarii’, weliswaar in hoofdzaak instrumentalisten, die per prestatie werden betaald. Uiteindelijk waren een vaste betrekking met verloning via een kapelanie vanaf 1443 en extra

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

 Lefèvre , p. ; Lefèvre , p. ; Haggh , p. .  De term ‘vicarius’ of plaatsvervanger kon meerdere betekenissen hebben zoals: . vervanger van een bisschop; . van een pastoor in een dorpskerk; . van een afwezige kanunnik: Du Cange,  (), p. -; Lefèvre ; Jungmann,  (), p. -; Schreurs , p. -; lln,  (), kol. -; Saucier , p.  e.v.; Callewier .  Schreurs & Bouckaert a, p. : ‘Daer is aen dit officie geannektert [sic] een capellanie van den ghene den tegenwoordigen besitter niets is treckende aangesien hij geenen prister en is.’  ral-kab, , Statutenboek, fol. . Zie ook Put [], aktes / () en / () waarbij niet residerende kanunniken verplicht werden een vicaris (in de algemene betekenis van vervanger) aan te stellen.  sal-oa ,  mei : ‘item quod novi canonici nullum habebunt onus cantandi vel legendi in ecclesia…’; sal-oa, ; D’Hoop , p. -; Reusens, deel  (-), p.  e.v.  Voor deze bul van een kleine maand later, zie: sal-oa Sint-Pieterskerk, charters, /- (d.d.  juni ). Voor een later (gedeeltelijk) afschrift in aam, zie: Calbrecht , p. : , / [Eugenius iv verleent het recht aan het kapittel om kapelanieën toe te kennen aan vicarissen in Sint-Pieter]. Voor het aantal van acht vicarissen, zie: sal-oa,  en ral-kab, , fol. v, nr. .  sal-oa, ,  februari  (n.s.). De bul van  mei  inzake de oprichting van het kapittel van de kanunniken van de tweede fundatie, bedoeld voor universiteitsprofessoren, en de bul van  juni  met betrekking tot de incorporatie van de kapelanieën voor vicarissen, worden in de literatuur weleens door elkaar gehaald, wellicht omdat ze allebei zo kort na elkaar werden uitgevaardigd en inhoudelijk in relatie staan met elkaar.  Er werd zelden afgestapt van het ideaalbeeld van de priester-zanger. Zij gaven immers het goede voorbeeld aan de koralen. Voor de twee extra (leken?) vicarissen in Leuven, zie: Molanus-De Ram , p. : ‘… praeter octo vicarios capellanos, potest ponere duos vicarios, non capellanos, ad psallendum in cantu figurato.’  Dit aantal is ongeveer vergelijkbaar met dat in de O.-L.-Vrouwekerk in Antwerpen waar in principe  vicarissen en  koralen waren voorzien. Hier liet het kapittel, wellicht uit noodzaak en ondanks juridisch verzet van de kapelaans, ook enkele lekenzangers toe: Van den Nieuwenhuizen , p. . Ook in Cambrai liet men, eerder bij uitzondering, een gehuwde zanger toe in : Wright , p. ; Haggh , p. . In Tongeren daarentegen was er tussen  en  geen enkele leek te bespeuren bij de vicarissen en ook het klerikale Luik met zijn acht kapittelkerken gaf een duidelijke voorkeur aan priesters o. m. omdat ze een voorbeeld waren voor de koralen.

233

Afb. 5 Een doksaal met calvarie gelijkaardig aan die van de Sint-Pieterskerk. Links het koororgel met organist, rechts zes zichtbare zangers en twee koralen die samen uit een koorboek zingen. Detail uit de Sint-Nicolaastriptiek door de Meester van de Sint-Nicolaastriptiek (zie p. 376-377). © kmskb, inv. 366 (detail)

 Van der Essen [], p. : ‘Membrum Nostrae Dominae of Broederschap van Onse Lieve Vrouwe in de kercke van Sint Peeter tot Loven’; Schreurs & Bouckaert a, p. .  Schreurs & Bouckaert a, p. , , , .

234

inkomsten niet altijd voldoende om de beste zangers en componisten in de Lage Landen te houden. Ze trokken naar buitenlandse hoven en kathedralen om daar, tegen betere voorwaarden, te musiceren. Gaandeweg veranderde die situatie in de tweede helft van de zestiende eeuw: de ‘Vlaamse polyfonie’ beleefde sindsdien een trage en geleidelijke terugval waardoor ‘Vlaamse’ musici steeds minder gevraagd werden in het buitenland. Voor wat het basisinkomen van de muzikanten in de Sint-Pieterskerk betreft verwijzen we naar de ‘Staten van Goederen’ van 1787. Ten tijde van de reeds genoemde Willem Gommaar Kennis waren er acht vicarissen: zes ontvingen 42 gulden extra van het kapittel, bovenop het distributiegeld als kapelaan. Twee andere zangers, de ‘vicaris septimum’ en ‘octavum’, ontvingen eveneens 42 gulden, maar dan via het ‘Membrum Nostrae Dominae’ of de broederschap van Onze-Lieve-Vrouw.37 Er werden ook inkomsten van drie kapelanieën toegekend aan de leken Henricus Deprins (koorbas), Joannes Martinus Berger (succentor) en Willem Gommaar Kennis (zangmeester).38 Boven op de acht vicariaten en drie kapelanieën voor musici betaalde men jaarlijks 20 gulden via het ‘Membrum Nostrae Dominae’ aan Petrus Vannes en Tossanus Terby, respectievelijk alt- en tenorzanger. Ook is er sprake van een fagot-

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

tist (Johannes Di Martinelli) en een contrabassist (Carolus De Leu). In totaal komen we in dat jaar, de zangmeester inbegrepen, uit op vijftien zangers/ instrumentalisten. Niet meegerekend zijn de vijf koralen, twee petristen, de organist en minstens twee violisten, ongetwijfeld nog aangevuld met bijkomende strijkers en blazers. Het was dus niet ondenkbaar dat het muziekensemble op bijzondere feestdagen uit een dertigtal musici bestond, allen opgesteld op het koordoksaal. Om de kapelanieën financieel aantrekkelijk te houden, probeerde men – zoals gezegd – herhaaldelijk het aantal van de inmiddels 77 kapelanieën samen te voegen om zo het inkomen per persoon te verhogen. Men stond er wel op dat het aantal van acht vicarissen-priesters behouden bleef, wat erop wijst dat men voorrang gaf aan muzikaal opgeluisterde diensten. Een ander ‘lokmiddel’, vooral vóór 1600 gebruikt om musici te binden aan buitenlandse vorstenhoven en de pauselijke kapel, was het vooruitzicht op een rijke prebende bij voorkeur in een kerk in het land van herkomst. We wijzen er ook op dat vele musici via externe kanalen zoals supplementaire diensten voor broederschappen en ambachten en buitenkerkelijke gelegenheden extra inkomsten verwierven. Feit is wel dat het monochrome beeld van de ‘arme’ zanger

achterhaald is en dat een aantal vicarissen, door die cumulatie, een vrij behoorlijk inkomen hadden. Vanaf de vijftiende eeuw tot 1797 vormden de vicarissen dus een geïnstitutionaliseerde muzikantenkern. Kenmerkend was dat ze de polyfonie, al dan niet uitgeschreven dan wel ‘geïmproviseerd’, brachten. Hierbij onderscheidde men het zingen: 1. in ‘fauxbourdon’: een eerder eenvoudige, grotendeels homofone harmonisatie van een gregoriaanse melodie;

2. in ‘contrapunt’: een complexe, maar geïmproviseerde meerstemmigheid, al dan niet imitatief en versierd. Men noemt dit ook wel het cantare super librum of meerstemmig improviseren op basis van een gregoriaanse melodie die in een koorboek is genoteerd; 3. in ‘musieck’: dit is gecomponeerde en uitgeschreven muziek.39

Onderstaande tabel geeft de situatie inzake de gesalarieerde musici in 1787 weer. Naam Vicarissen (V)

Altaar * 40 / Fundaties / Betalende instantie

Minimum of extra loon 41

S.v.G. 1787 (pagina) 42

Benedetti, Theodoricus, Fr. (V1) [Berger], J.M. – ‘succentor’ 43 i.p.v. Deprins die ziek is De Haspe, Augustinus (V2) Deprins, Henricus – koorbas (V3) in 1787 opgevolgd door Berger Kennis, Guilelmus – ‘phonascus’

[S. Silvester] S. Johannes

42 gld. voor extra zang 473.7.0 gld.

468 439, 468, 470, 471

? S. Jacobus

42 gld. voor extra zang 44 491.19.0 gld.

468 439, 468, 470

S. Thomae, ‘unienda phonascatui’. * O.-L.-Vrouw * S. Raphael * S. Johannes Baptista * S. Gabriel * S. Michael * S. Cornelis/ S. Trinitas Deels betaald door de stad Als leek bedient hij geen altaar

607.1.0 gld. Als leek bedient hij geen altaar 42 gld. voor extra zang 42 gld. voor extra zang 42 gld. voor extra zang 42 gld. voor extra zang 42 gld. voor extra zang 42 gld. voor extra zang 45 591.0.0 gld. 46

439, 461, 468

Houterlé Houterlé Broederschap van O.-L.-Vrouw 20 gld. Broederschap van O.-L.-Vrouw 20 gld. ? ? ?

65.6.0 gld. + kleding 190 gld.

Lambillotte, Joannes G. (V4) Lovan, J. (V5) Lutgen, Cornelius (V6) Masius, Joannes Bernardus (V7) Philippart, Andreas L. (V8) Preud’homme, Guillielmus J. (V9) Vanden Gheyn, Judocus Th. – organist (V10?)

468 468 468 468 468 468 469-470

Leken47 Zes koralen: minimum aantal Twee petristen: minimum aantal Vannes, Petrus Fr. – ‘altus’ Terbij, Tossanus J. – ‘tenor’ Di Martinelli, Joannes : ‘bassonista’ [fagot] De Leu, Carolus : ‘contrabassonista’ [contrabas] Deprins, Petrus: Inflator organi [orgelblazer]

20 gld.

440, 480 440, 480 440 440 440

Overzicht van functionarissen, inclusief de vocale kern van vicarissen (V) maar zonder kanunniken en kapelaans, verantwoordelijk voor de muziekuitvoeringen met opgave van de kosten daaraan verbonden (ca. 1787).

Zangmeester De leiding van het muziekensemble lag in handen van de zangmeester: ‘sanghmeester, magister cantus, maitre de chant, musiek meester, sangheremeester van de coraelen, phonascus’.48 Met de term ‘succentor’ werd in Sint-Pieter alleen de tweede voorzanger aangeduid.49 In andere kerken werd met ‘succentor’ de zangmeester bedoeld, hetgeen een terminologische verwarring in de hand heeft gewerkt. De zangmeester droeg zorg voor een goede en brede muzikale opleiding van de koralen; moest, hoewel niet altijd expliciet vermeld en afhankelijk van zijn compositorische kwaliteiten, nieuwe werken componeren; koos de muziekstukken en leidde de uitvoeringen.50 In principe was hij ook vicaris en dus kapelaan. Hij moest dus evenzeer een aantal missen per week celebreren aan het

hem toegewezen altaar. Bij gebrek aan competente priester-musici werd het zangmeesterschap soms overgedragen aan een leek: dat was het geval in 1750 met Willem Gommaar Kennis.51 De hoeveelheid taken van de zangmeester verantwoordde een hogere verloning. Naast de inkomsten van zijn kapelanie, kreeg hij een dubbele portie als muzikant. Een beroemde, componerende zangmeester gold immers als visitekaartje voor de kerk. Rond 1787 bijvoorbeeld verdiende Kennis jaarlijks minstens 607 gulden, de organist 591, de koorbas 491 gulden en de succentor 473. Het bedrag van een gewone vicaris lag lager (ca. 350 à 400 gulden) inclusief de inkomsten (ca. 130 gulden) van de kapelanie waaraan hij verbonden was. Een kanunnik kreeg een veelvoud van het loon van een zangmeester.52 Sommige zangmeesters verbleven gratis in het koraal- of petristenhuis of woonden in een apart huis.

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

3 Bent ; zie voorbeelden van een informele repetitie/leerproces toegelicht door Peter Schubert op https://www.youtube.com/ watch?v=nJWpKk.  De meeste informatie komt uit de ‘Staten van Goederen’ ; informatie m.b.t. de altaren aangeduid met * is ontleend aan meerdere bronnen waaronder Schreurs e.a. , p. , Schreurs & Bouckaert a, p. ,  en maa, Fonds St.-Pieter en St.-Jacobs, St.-Pieter, iii, Kapelanieën/: Capellaniae post unionem…  Bijkomend onderzoek is nodig om meer concrete bedragen en totalen te achterhalen die aan muziek werden besteed, vooral omdat de verschillende boekhoudingen, voor zover ze zijn bewaard, een kluwen vormen met uitzonderingen, historisch gegroeide toestanden, enz.  In principe komen deze gegevens uit Schreurs & Bouckaert a, aangevuld met gegevens m.b.t. vicarissen uit Schreurs e.a. , p. -.  Joannes Martinus Berger, kapelaan (†).  Afkomstig uit het Membrum Nostrae Dominae.  Afkomstig uit het Membrum Nostrae Dominae.  Om een idee te geven van de diversiteit aan betalende instanties verwijs ik naar de inkomsten van de organist: Schreurs & Bouckaert a, p. -. Hij werd betaald door het kapittel, de stad, de kerkfabriek, vier broederschappen (O.-L.-Vrouw, Venerabel, H. Kruis, H. Geest), het membrum ornamenti, diverse kleinere stichtingen enz.  Zangmeester Kennis en organist Vanden Gheyn waren leken, maar ontvingen toch het (equivalent?) inkomen van een kapelanie.  LLN,  (), kol.  : ‘fonascus [sic] est magister curans et clarificans voces hominum’.  Du Cange, deel  (), p.  stelt dat er in het algemeen twee (voor)zangers in het koor zijn: de ‘praecantor’ of de belangrijkste (voor)zanger en de ‘subcantor’ of ‘succentor’ die antwoordt vanuit de linker koorhelft. Op gewone dagen lijken ze te worden vervangen door twee vicarissen. Zie ook noot .  Rasch . Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Dat gebeurde eveneens met figuren als Guillelmus Carolus Di Martinelli in Diest (: Sint-Sulpitius), Josephus Hector Fiocco in Antwerpen (: O.-L.-Vrouwekathedraal) en Jean-Jacques Robson in Tienen (: SintGermanus).  Schreurs & Bouckaert a, p. , , . Voorzichtigheid is geboden bij de schatting van deze inkomsten: uit schrik dat men op basis van deze gegevens te hoog zou worden getaxeerd, lagen die bedragen wellicht te laag. Om een idee te krijgen van de hogere inkomsten (ca. - gulden) van kanunniken verwijzen we naar de rijke Sint-Lambertuskathedraal in Luik: Dubois , p. -. De stelling dat leden van de lagere clerus (kapelaans) en vooral zangers in armoede zouden hebben geleefd, moet worden genuanceerd: Callewier , p.  e.v. Door de extra betalingen voor muziekuitvoeringen lijken de vicarissen/zangers globaal meer te hebben verdiend dan de doorsnee kapelaan.

235

Naam

Jaren

Opmerking

Bron

‘Meester van de choraelen’ Ja(n)nes ‘coraelmeeste(re)’ [= Jannese de sanghere meester vande coraelen] Meester Gilys De Salice, Arnoldus Kempenere, Johannes Fabry, Johannes Molaron, Petrus

1450 1466

Processie van O.-L.-Vrouw

sal-oa, 5080, fol. 9v. sal-oa, 7359, fol. 147; Huybens 1982, p. 30.

1470 1476 [1493-1497] 1524 1541

School- en koraalmeester Thalice (?), broer van Johannes

Moreau, Jacobus53 Squellaert, Nicolaus Buseau, Gerardus Schelpin, Jacobus Germain, Mr. Bagenrieux Le Roy, Franciscus

1597-1598 1636-1645 1645 - ? 1656-1692 (?) 1697-1705 1705 1705-1724

Du Lait, N. Tassart, G.F.N. Colfs, Ludovicus Van Beethoven, Ludovicus 54

1725 1730 1731-1754 (?) 1731

Penneman, F.J. Kennis, Guillelmus Gommarus Kennis, Guillelmus Josephus

1734-1749 1750-1789 1789-1797

Huybens 1982, p. 30. Zie noot 79. Huybens 1982, p. 29. Priester-kapelaan Id., p. 29. Aangenomen onder dezelfde Vente 1971, p. 298; condities als zijn voorganger Huybens 1982, p. 28. ‘Sangere’ Huybens 1981, p. 43. Id., p. 43. 1648: vermeld als organist Id., p. 43. Id., p. 43. Id., p. 43. Id., p. 43. Een naamgenoot was vicaris in Tongeren Id., p. 44 ; Schreurs 1990, (1689-1696) biografisch gedeelte Id., p. 44. Id., p. 44. Id., p. 44-46. Interim van Colfs die ziek is Id., p. 46; Rasch 2018, p. 116. Huybens 1981, p. 46. Violist en componist Id., p. 46-47. Zoon van Guillelmus Gommarus Id., p. 47.

Voorlopige lijst van zangmeesters vanaf 1450 tot aan de opheffing van het kapittel in 1797.

5 In - is ‘sanghere’ Jacob Moreau mogelijks te vereenzelvigen met de gelijknamige organist (zie lijst van organisten). Ene Jacques Moreau uit Marchienne-au-Pont (provincie Henegouwen), licentiaat in de theologie, was president van het Houterlé-college (-): De Ram , p. ; Reusens, deel  (), p. . Moreau woonde in - samen met zeven studenten-commensalen en vier koralen in een gehuurd huis: Boonen-Van Even , p. .  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  lln, deel  (), kol. -: de ‘succentor’ is de tweede ‘praecantor’ of (voor) zanger en wordt ook wel ‘ondersenghere’ genoemd. Hij beantwoordt de voorzanger of kanunnik-cantor. Nog volgens het lln moest hij beschikken over een goede en luide stem: ‘bene vociferatus’ of ‘magnam vocem habens’. De succentor verving de facto ook de cantor in het onderricht van het gregoriaans en hield vaak in zijn plaats toezicht op de liturgische en ceremoniële facetten van de diensten. De begrippen ‘succentor’ en ‘phonascus’ worden vaak door elkaar gehaald. In grote kapittelkerken was er plaats voor een ‘succentor’ én een zangmeester, in kleine kerken was er enkel plaats voor een zangmeester, die daar ‘phonascus’ of ‘succentor’ werd genoemd en beide taken voor zijn rekening nam: Bouckaert a, p. .  Lefèvre . Lefèvre plaatst in zijn uitgave het ordinarius van Anderlecht (Sint-Guido) parallel naast dat van Sint-Pieter, waardoor de gelijkenis tussen beide veertiende-eeuwse boeken duidelijk is.  Schreurs & Bouckaert a, p. - en passim.  Schreurs & Bouckaert a, p. . In Tongeren kreeg de bas een bijzondere beloning en waren zijn inkomsten uit zijn kapelanie hoger dan die van de ‘gewone’ vicarissen: Schreurs , p. . In andere kerken blijkt dan weer dat de tenor ‘belangrijker’ was dan de andere zangers: Haggh , p. . Mogelijk was dit omdat deze beter betaalde vicarissen (bas of tenor) mede instonden voor het onderricht van de koralen.  Hale , p. .  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Schreurs & Bouckaert a, p. . Voor de orgels en organisten zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.

236

Succentor

Organist

De benaming ‘succentor’ sloeg in Sint-Pieter niet op de zangmeester.55 Het waren, zoals reeds gezegd, twee afzonderlijke functies. Op hoogdagen repliceerde de succentor als tweede voorzanger op de cantor bij het zingen van het gregoriaans. Wanneer de cantor of de kanunnik van de week (hebdomadarius) afwezig waren, werden hun taken door hem waargenomen. Hij leidde dan het koor conform de voorschriften van het nog bewaarde middeleeuwse ‘liber ordinarius’.56 Volgens de ‘Staten van Goederen’ van 1787 behoorde de succentor tot de groep van de vicarissen, wat impliceerde dat hij een geschoold zanger was en ook meezong in de polyfonie. Qua carrièremogelijkheden binnen het kapittel is het interessant de functies van de reeds genoemde Joannes Martinus Berger te overlopen: hij was achtereenvolgens koraal, petrist (tijdens en na de stemmutatie), vicaris, bas en tenslotte succentor.57

Een goede organist, meestal ook vicaris, was onontbeerlijk in een kapittelkerk. Al vanaf 1430 was in de Sint-Pieterskerk een orgel aanwezig. Ook later bleek de kerk over een ‘goed instrument’ te beschikken, althans volgens het reisverslag van Antonio de Beatis, secretaris van de Italiaanse kardinaal Luigi d’Aragona (1474-1519). Hij vergezelde zijn meester in 1517-1518 op zijn reis door de Nederlanden en schreef daarover een uitvoerig verslag.59 De belangrijkste taak van de organist bestond erin solowerken uit te voeren, ‘alternatim’ (afwisselend) te spelen met de zangers en de een- en meerstemmige zang te begeleiden. In principe lag zijn salaris hoger dan dat van de gewone vicarissen. Bovendien ontving hij een jaarlijkse vergoeding van de stad: dit is begrijpelijk aangezien het Crinonorgel in Sint-Pieter voor de helft was bekostigd door de stad.60 Soms cumuleerde de organist zijn ambt met dat van stadsbeiaardier: dat was het geval met Matthias Vanden Gheyn (1721-1785) en zijn zoon Judocus Thomas (17521821).61

Bas Een andere en bijzondere taak was weggelegd voor de ‘bassus chori’ of koorbas. Naast het feit dat hij vicaris was, hebben we geen informatie over zijn takenpakket. Volgens gegevens uit 1787 verdiende hij iets meer dan de succentor.58

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

Naam

Dienstjaren

Opmerking

Referentie

Vileer, Petrus Ysebelen, Peter Vander Phalizen, Anthonius [alias Pape Thoen] Jorÿse De Lyera, Henricus Anthonis, Johannes

1430 1438 1479- †1487

Universiteitsstudent Vermeld in orgelcontract Kapelaan, nar, zoon van Jan Vander Phalizen Speelt tijdens een (kerst?)spel

Huybens 1985a, p.117 Huybens 1982, p. 25 Id., p. 28

Anthonis, Jasper Jacops, Johannes Van Meest, Johannes Van Cortrycke, Petrus Van Meest, Johannes De Moor, Guillielmus Merchu, Mathias Moreau, Jacobus Delval, Henricus Maes, Bernardinus Van Nieuwkercke, Paulus Verryt, Johannes Baptista Lochtenberch, Franciscus Le Clair, Franciscus Papen, Petrus Papen, J. Marcellus Raick, Deodonatus Vanden Gheyn, Matthias Vanden Gheyn, Judocus

1561-1578 1579-1584 1584 1585 1586-1602 1602-1606 1606 1606-? 1609-1633 1634-1636 1636-1637 1637-1641 1641-1681 1681-1689 1689-1716 1716-1726 1726-1741 1741-1785 1785-1797

1490 1518 1531-1561

Broer: Marcus, organist van O.-L.-Vrouw in Tongeren

Half jaar in dienst Zeker vanaf 1611

Componist

Componist Zoon van Petrus Priester en componist Stadsbeiaardier en componist Zoon van Matthias

Id., p. 28 Id., p. 28 Schreurs 1990, p. 176; Huybens 1982, p. 28 Huybens 1982, p. 28 Id., p. 28 Id., p. 28 Id., p. 28 Id., p. 28 Huybens 1980, p. 30 Id., p. 30 Id., p. 31 Id., p. 31 Id., p. 31 Id., p. 36 Id., p. 36-37 Id., p. 37-38 Id., p. 38-39 Id., p. 39 Id., p. 39 Id., p. 39 Id., p. 40-41 Id., p. 41

Lijst van organisten (1430-1797).

Koralen Door de opkomst van de polyfonie groeide de vraag naar geschoolde zangers en was een gedegen muzikale opleiding noodzakelijk. Dat gebeurde, althans voor jonge zangertjes (koralen), in het ‘koraalhuis’ (zie kadertekst) dat door de zangmeester werd geleid. Het was meteen ook de ‘kweekschool’ van de volwassen vicarissen-zangers. Wellicht waren in Leuven, zoals elders, zeker vanaf het einde van de veertiende eeuw al koralen in dienst. Mogelijk leidde het bestaan van arme ‘scolares’ tot het ontstaan van een aparte groep, meer in muziek opgeleide koorknapen. Lange tijd was het onderscheid tussen ‘scolares’ en ‘koralen’ onduidelijk.62 Volgens de kapittelstatuten – de oudst bewaarde gaan terug tot de dertiende eeuw, maar werden in de veertiende eeuw geactualiseerd – fungeerden twee of drie ‘scolares’ in witte koorkleren (‘albis induti’) minstens op hoogdagen als misdienaars. Hun taak werd later door koralen en petristen overgenomen.63 Helaas zijn er tussen 1312 (‘scolares’) en november 1485 (‘chorales’) geen documenten die ons meer informatie bieden met betrekking tot het onderscheid tussen scolares en chorales (koralen). Hendrik Houterlé, stichter van een college en van een fundatie voor zeven Sint-Peterskinderen, zorgde in 1485 voor middelen voor een achtste koraal.64 Uit die laatste stichting

kunnen we afleiden dat er al een vroegere stichting moet zijn geweest, wellicht voor zeven koralen. Johannes Molanus beweerde dat de inkomsten voor de ‘scolares’, afkomstig uit een oudere stichting [Joannes de Foro?, zie verder], overgingen naar de koralen of ‘symphoniacorum puerorum’, hetgeen een continuïteit van ‘scolares’ naar ‘chorales’ doet vermoeden.65 De voorlopig vroegste vermelding van koralen treft men in 1437 aan in een gedrukte verdediging van de koralenrechten van de kapittelkerken in het bisdom Luik. Daarin is sprake van drie koralen van de Leuvense Sint-Pieterskerk.66 Wellicht moet ook de fundatie door Joannes de Foro (†1439), een rijke smid (‘faber ferrarius’), in verband worden gebracht met de koralen, al wordt hier in algemene termen over ‘pueri’ gesproken.67 De Foro verkreeg dat de stad de voogdij over deze kinderen op zich nam en instond voor de wit-rode kledij van de jongens ‘juxta colores scuti Lovaniensis’ [volgens de kleuren van het wapenschild van Leuven].68 Die kleuren werden in de achttiende eeuw nog steeds gedragen door de koralen.69 De koralen ontvingen de kruinschering of ‘tonsuur’ en verwierven daardoor het statuut van clericus.70 Van hen werd verwacht dat ze de koor-

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

 Lefèvre , p. , , . Volgens het ‘Liber ordinarius’ [eerste kwart veertiende eeuw, maar wellicht deels teruggaand op oudere teksten] zongen één, twee en zelfs zes of meer ‘pueri’, zonder specificatie of het koralen betrof, ook afzonderlijk.  ral-kab, , fol. : ‘Scolares ministrent. Insuper duo vel tres scholares ministrant ad altarem albis induti, ad minus diebus solemnibus et festivis.’  Cfr. Put [], nr. *: rente op een huis in de Kattenstraat voor de arme scholieren (); Put [], nr. /: akte van oprichting van een achtste koraalfundatie door Henricus de Houterlé in november .  Molanus-De Ram , p. .  Haccourt , p. [], art.  : ‘trois chorals de Saint Pierre à Louvain’. De zogenaamde ‘clergé sécondair’ van de gewone collegiale kerken staat in het bisdom Luik qua rang onder de ‘clergé primair’, zijnde de kanunniken van de Luikse Sint-Lambertuskathedraal.  Molanus-De Ram , p.  : ‘De fundationibus puerorum. Joannes de Porta, potens faber ferrarius, puerorum expositorum domum et fundationem inchoavit, qui ex peste obiit anno .’ Deze stichting zou in  reeds zijn opgeheven, maar ging dus mogelijk over naar deze van de koralen.  Molanus-De Ram , p. .  Schreurs & Bouckaert a, p. -. Er is in  sprake van vier ‘togi’ (rode togen), vier witte ‘superpellicei’ (superplies), gordels en bonnetten. De jongste twee koralen kregen ‘alben’ (witte koorhemden), ‘cingulis’ (cingels) enz. voor decanale feesten.  Schreurs & Bouckaert a, p. -.

237

Afb. 6 Opluistering van een heilige mis door vijf zangers en twee koralen. Het koorboek is op een arendlezenaar geplaatst. Het orgel wordt door een organist bespeeld en links, verdoken achter het orgel, zit de orgelblazer. Zestiende-eeuwse miniatuur bij de aanhef van een mis ter ere van de maagd Maria. © Rouen, Bibliothèque municipale, manuscrit 3028, fol. 82

Afb. 8 Voor een koorboek, met aanduiding van vier zangpartijen (discant, tenor, alt, bas), staan zes koralen, een negental volwassen zangers en drie instrumentalisten (twee kromhoorns en een sacqueboute). De man in het midden die naar het boek wijst, is de zangmeester. Herman Finck, Practica musica. Wittenberg, 1556 (titelblad). Antwerpen, privéverzameling (losse prent)

Afb. 7 Een groep zangers en zangertjes luistert een dienst op. Het koorboek is opengeslagen op de tekst: ‘Benedicamus Domino, Deo dicamus gratias’ [Laten we de Heer zegenen en zeggen we dank aan God]. De man met donkere koormantel is de zangmeester. Franchinus Gafurius, Practica musicae utriusque cantus. Venetië, 1512 (titelblad). Music 1928, p. 38

238

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

getijden, missen en herdenkingsdiensten opluisterden, zowel een- als meerstemmig. In het laatste geval namen ze de bovenstem voor hun rekening. Ze musiceerden ook afzonderlijk: op Palmzondag zongen zes of meer ‘pueri’ met de zangmeester de processiehymne ‘Gloria Laus’ vanop de ‘toren’.71 Naast een muzikale opleiding verwachtte men van hen dat ze zich voorbeeldig gedroegen en ijverig studeerden. In de achttiende eeuw kende men de koralen na hun diensttijd, net als de petristen, geregeld een reisgeld of ‘viaticum’ toe van 12 gulden. Het koraalschap was voor hen een interessante weg om hogerop de maatschappelijke ladder te klimmen, zeker als ze via een beurs universitaire studies konden aanvatten. Het lijkt er sterk op dat het aantal van acht koralen niet altijd werd bereikt. In 1591 waren het er vijf :72 Willem Boonen maakt in 1593-1594 melding van vijf ‘kinderen’ (koralen of petristen?),73 in 1787 is er sprake van vier koralen en twee petristen.74 In 1796, een jaar voor de sluiting van de kerk, bericht een ‘kalendarium’ van de universiteit dat er zes koralen waren. Het onderscheid tussen koralen en petristen is niet altijd duidelijk. Regelmatig gingen financiële middelen over van de ene naar de andere groep, met verwarring tot gevolg.75 Soms betaalde men niet gespecificeerde bedragen waardoor we niet weten hoeveel middelen er naar de koralen of naar de petristen ging.76 Bovendien grensden de twee woningen (ongeveer) aan elkaar (zie verder). De aanvaarding van een koraal gebeurde door het kapittel, op voordracht van de zangmeester en in overleg met de kanunnik-cantor. Zo bijvoorbeeld werd koraal Wilhelmus de Cheney, natuurlijke zoon van kapelaan Dionysius de Cheney, op 27 september 1476 door het kapittel toegelaten. Eén van de getuigen was zangmeester Arnoldus de Salice, mogelijk te identificeren met de Thalice.77 Uitzonderlijk duiken via de deels bewaarde ‘acta capituli’ en rekeningen namen op van koralen. Zo vermeldt een akte van 12 januari 1496, met betrekking tot het beheer van koralengoederen, de namen van Jacobus Calcificx, Lod(ewijc) De Mol, Jud(ocus) ut(er) Hellicht en Joh(ann)es Fabri, ‘alle vie(r) chorale(n)’.78 Misschien kreeg ook de Leuvense componist Antonius Divitis/de Rycke (ca.1475-1530) hier zijn opleiding.79 Hij was onder meer koraalmeester van de Sint-Donaaskathedraal in Brugge (1501) en de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen (1504) en later ook verbonden aan de Bourgondische en Franse hofkapel. Het strenge leven van de koralen werd soms opgevrolijkt met ludieke acties. Zo werd voor het feest van de Onnozele kinderen (28 december) een koralenbisschop gekozen die, met de steun van het kapittel, een feestmaal voor koralen en petristen

Koralenstichtingen aan de Leuvense universiteit De Luxemburger Nicolaus Ruterius (ca. 1442-1509), bisschop van Atrecht en proost van het Sint-Pieterskapittel, stichtte in 1508 het Atrechtcollege in de Naamsestraat. Zestien jongeren konden daardoor verder studeren in de artes waaronder drie koralen uit Kamerijk en drie uit Atrecht. Verder drie ‘scholares’ uit Haarlem, twee [scholares] uit Leuven, vier uit Luxemburg en één uit Brecht. In Gent voorzag Viglius van Aytta (1507-1577), proost van het Sint-Baafskapittel in Gent, een fundatie voor twaalf studenten. Zes ervan waren voorbehouden voor ex-koralen van Sint-Baafs. Tevens financierde hij twee beurzen voor ex-koralen die aan het bisschoppelijk college konden studeren in afwachting van een verblijf in het door hem gestichte Vigliuscollege of College van de Tarweschoof (1569) in de Naamsestraat. Pieter van Dale (1504-1582), kanunnik van de Antwerpse kathedraal en deken van de Sint-Martinuskerk in Aalst, stichtte in 1569 het Van Dalecollege, gelegen in de Naamsestraat, waar steeds aan twee koralen van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal voorrang zou worden gegeven.80 Ook het hof begunstigde koorknapen, onder wie Gilbert de la Rue en Jacquet Denys die, op kosten van keizer Karel, na hun stembreuk verder konden studeren aan de Leuvense universiteit. Het is duidelijk dat op die wijze heel wat (oud)-koralen in Leuven verbleven.81

Afb. 9 Het oude wapenschild van Leuven (1592). © sal-oa, 41 geen folionummer. Het wapenschild staat aan het begin van het hs. (handschrift Willem Boonen, 1593-1594)

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

 Lefèvre , p. . Over welke toren – ‘in turre ecclesiae’ – van de Sint-Pieterskerk het precies gaat, wordt niet vermeld. Misschien stonden zij op de linker of rechter open gaanderij onderaan in de westtoren waar de palmprocessie voorbijkwam. Het zingen van deze processiehymne door kinderen was gezien de tekstinhoud [‘Cui puerile decus prompsit Hosanna pium’ = U zong de kinderschaar een vroom Hosanna toe] zeer toepasselijk en was gebruikelijk in heel Europa. Voorbeelden zijn te vinden in Toledo, Oxford, Parijs, Padua, Tongeren en dus ook Leuven. Vaak gebeurde dit vanop een hoger gelegen locatie zoals een toren, dit naar aanleiding van de anekdote dat de auteur, Theodulphus van Orleans (†) deze hymne zong vanuit het venster van een kloostergevangenis in Angers. De melodie ontroerde Lodewijk de Vrome (†), koning van het Frankische Rijk die Theodulpus in ballingschap had gestuurd, dermate dat hij bevel gaf hem vrij te laten.  De Vocht , p. .  Boonen-Van Even , p. -.  Schreurs & Bouckaert a p. , .  Soms werden koralen en petristen gelijkgesteld: ‘Duo chorales seu petristae habitantes Lovanij’: Schreurs & Bouckaert a, p. ; soms werden ze samen vergoed ‘Pro recreatione choralibus et petristis festo Sanctae Caeciliae’, . gulden: Schreurs & Bouckaert a, p. . Deze traktatie op de dag van de patroonheilige van de musici diende wel fatsoenlijk (‘honeste’) te verlopen.  In  betaalde de kerkfabriek bijvoorbeeld  gulden voor ‘musiek, bajaerden, huijshuer voor den zangmeester met de choralen’: Schreurs & Bouckaert a, p. . 77 Zangers Ernoult en Jehan de Thalice (= Salice ?) schonken hertog Karel de Stoute (1433-1477) in januari 1470 ‘ung quayer contenant une messe de chant’: Higghins 1986, p. 49. Wellicht zijn ze te vereenzelvigen met de Leuvense zangmeester Arnoldus de Salice en Johannes Saliceus, componist, beschreven als ‘Brabantinus, musice melodie et suavissimus decantator et artificiosus compositor’, in het Registrum sophologicum van Arnold Heymerick (†1490). Een tekstloos muziekstuk van ene Jo de Salice is bewaard in de Leopoldcodex: München, Bayerische Staatsbibliothek, Mus. Ms. 3154, nr. 40, fol. 75v-76: http://daten.digitale-sammlungen. de/0005/bsb00059604/images/index. html?fip=193.174.98.30&seite=122&pdfseit ex=. Van ene Walterus Salice – familieband onduidelijk – is eveneens een tekstloze compositie opgenomen in het ‘Liederbuch des Hartmann Schedel’, zelfde bibliotheek, Cgm 810, fol. 91v-92r: https://bildsuche.digitalesammlungen.de/index. html?c=viewer&bandnummer= bsb00079055&pimage=190&v=100&nav=&l=nl).  sal-oa, , fol. .  Steenackers , p. : ‘Anthonius Rycke, oriundus de Lovanio’. Zie: ‘Louvain (de), Henri’ op Centre d’études supérieures de la Renaissance - Centre d’Études Supérieures de la Renaissance (univ-tours.fr).  Reusens, deel  (-), p. -.  Molanus-De Ram , p. ; Vannérus -; Ferer , p. .

239

 ral-ool, , rekeningen koralen, anno :  gulden. Voor Brussel: Lefèvre , p. . Dit feest werd ook apart door de kapelaans gevierd.  Schayes , p. ; Van Even , p. ; Van der Essen [], p. -.  ‘… septem pauperes, … septem innocentes vulgarij vero septem pueri Sancti Petri’: ua ku Leuven, ,  juni  [fundatie-akte van  mei ].  De naam is afgeleid van het gehucht Houterlé(e) onder Rijkevorsel: Molanus-De Ram , p. , , ; Universiteit , nr. .  Molanus spreekt van , de ‘Staten van Goederen’ van  van . Voor deze problematiek zie: De Maesschalck , p. -.  Bourguignon , p. xxvii stelt ze gelijk: Sint-Peterskinderen of koralen. Ook in  vinden we bij de ‘beneficiati’ ‘duo chorales seu petristae habitantes Lovanij’: Schreurs & Bouckaert a, . Het betreft dan Guilielmus Kennis (-) en Josephus van Hilleghem. Kennis, oudste zoon van zangmeester Willem Gommaar Kennis, was van  tot aan zijn dood kapelmeester van de O.-L.-Vrouwekathedraal in Antwerpen.  Organist Petrus Papen (-) had de verplichting om een of twee koralen of petristen instrumentonderricht te geven: ‘pulsare clavicimbalum, organum, vel chelium de judicio domini phonasci’. Bedoeld wordt klavecimbel, orgel of viool/luit. Bij de keuze van het instrument werd het advies gevolgd van de zangmeester: Felix , p. -. De stichtingsakte bepaalde tevens dat de schoolmeester hen onderrichtte in ‘literatura quam in cantu plano’ (gregoriaans).  Schreurs & Bouckaert a, p. : de koralenfundatie voorzag voor de zangmeester voor de jaarlijkse mondkosten van de koralen  halsters rogge en extra  gulden, dit bovenop de  halsters rogge, betaald door de HeiligeGeesttafel. In sommige gevallen woonden koralen in bij de zangmeester en betaalde de stichting hun mondkosten: ‘betaelt de montkosten van de petristen die bij den sanghmeester woonen’: ral-ool, . In de ‘Staten van Goederen’ van  wordt duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de fundatie van de koralen, met P. Wuyts als ontvanger, en die van de petristen, met Du Roij als ontvanger. Voor hun Sint-Ceciliafeest kregen ze samen  gulden  stuivers: SchreursBouckaert a, p. , , .  Bourguignon , p. xxviii, vermeldt dat de fundatie van de petristen gemodelleerd was op fundaties van de ‘bons enfants’ (bonifanten) die onder meer in Brussel, Rijsel en in Gent bestonden: Wangermée , p.  (Brussel), Hautcoeur , p. - (Rijsel), Bouckaert , p. - (Gent).  Schreurs & Bouckaert a, p. -, -. Er bestaan meerdere versies van de stichtingstekst: sal-oa,  en ral-kab, . Deze laatste is een afschrift van het testament van Houterlé en het reglement voor het Houterlécollege uit de zestiende eeuw.  Men kon deze oud-koralen beschouwen als reserve-muzikanten. In Brugge (SintDonaaskerk) kregen zowel de ‘refectionales’ als de koralen muzieklessen van de zangmeester: Callewier , .  Het ideale aantal koralen lag op twaalf, het ‘apostelengetal.’ Dat was het geval in het bisdom Luik. Men noemde ze ‘duodeni’ (twaalf) of ‘dozerai’ (van het Waalse ‘doze’), verbasterd tot het Nederlandse ‘dosserelen’. Het is best mogelijk dat men ook in Leuven, door samenvoeging van koralen en petristen (?), de ambitie van twaalf koorknapen heeft nagestreefd: Schreurs , p.  e.v.

240

Afb. 10 In de Leuvense ommegang lopen vier gekruinde koralen in witte en rode kledij met zangboekjes in de hand voorop. Achter hen volgen vier vicaris-zangers waarvan één met een zangboekje, acht kanunniken met een hermelijnen pels (almucia: waardigheidssymbool) over de linkerarm en vier kanunniken met koorkap. © sal-oa, 41, fol. 475v-476r (handschrift Willem Boonen, 1593-1594)

mocht geven.82 Met het feest van Maria-Boodschap of ‘annunciatie’, d.i. de aankondiging door de aartsengel Gabriël van de geboorte van Jezus aan Maria (25 maart), werd op het doksaal het beeld van Onze-Lieve-Vrouw geplaatst. Achter het beeld zat een koraal. Een andere speelde de rol van de engel en werd vanuit het gewelf met een touw neergelaten ter hoogte van het doksaal. Hij richtte zich tot Maria (het beeld) en meldde haar dat zij moeder van Jezus zou worden. De koraal achter het beeld beantwoordde, in naam van Maria, de boodschap van de engel. Voor hun ‘optreden’ ontvingen ze allebei een paar schoenen. Deze traditie werd ca. 1760 stopgezet omdat het touw waaraan de engel was vastgemaakt brak, de knaap ten val kwam en overleed.83 Met het jaarlijkse Ceciliafeest (22 november) deden de koralen en petristen, net als de volwassen zangers, zich tegoed aan een feestmaal op kosten van het kapittel.

Petristen of (arme) Sint-Peterskinderen Typisch voor Leuven is de groep van zeven arme petristen.84 Ze werden zo genoemd omdat ze aan de Sint-Pieterskerk verbonden waren via een stichting die door Hendrik van Houterlé (†1511)85, scholaster, in 1496 was opgericht.86 De stichting stelde knapen, vermoedelijk na hun stembreuk, in staat humaniorastudies te voleindigen. In aanvang ging het om niet-welstellende jongens die in de literatuur vaak worden verward met de koralen. Niet geheel ten onrechte want in vele gevallen gaat het om oudkoralen, vooral uit Leuven. In bepaalde documenten worden beide jongerengroepen in één adem vernoemd.87 Bovendien staan ze allebei, althans wat de muziek betreft, onder toezicht van de zangmeester of de ‘rector scholarum’.88 Beide groepen hadden

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

aparte beheerders en boekhouding.89 Als model nam Houterlé de goed georganiseerde stichting van de ‘bons enfants’ in de Sint-Pieterskerk van Rijsel/ Lille. Opmerkelijk waren de vestimentaire voorschriften die deze knapen dienden te respecteren: grijs of donker in het eerste jaar, blauw in het tweede, grijs in het derde en wit in het vierde jaar.90 Deze zeven knapen kregen, net als de koralen, gratis kost en inwoon. Zo legateerde Houterlé in 1510 voor het gemeenschappelijk gebruik van de zeven ‘pueri Sancti Petri’ een deel van zijn woning achter de herberg ‘De Wildeman’ in de Koralengang (zie verder). De stichting van petristen wordt weleens verward met de collegefundatie ‘Heilige Naam Jezus’, voorbehouden aan vier theologiestudenten. Dankzij deze stichting, die op 29 december 1510 door Houterlé testamentair werd vastgelegd, kregen de studenten de mogelijkheid om in Leuven te studeren, via verblijf in het Houterlé-college en een beurs.91 Tevens werden drie à vier jongere ‘commensales’ – letterlijk tafelgenoten – toegelaten. Gelet op hun ervaring als koraal was het eenvoudig petristen in te schakelen tijdens de diensten, zonder dat het kapittel hiervoor (veel) moest betalen.92 Voor een aantal onder hen opende dat interessante mogelijkheden om na de stemmutatie nog een tijdje in dienst te blijven en met een beurs verder te studeren aan de universiteit. Afhankelijk van hun stembreuk en de intensiviteit van de studies konden ze zich dan verder bekwamen in de muziek. Sommigen brachten het tot beroepsmusicus, zeker als er een plaats van vicaris-zanger vrijkwam.93 Ondanks hun humaniorastudies waren ze, in tegenstelling tot de studenten van het Houterlé-college wel verplicht dagelijks het volledige koorofficie op decanale feesten bij te wonen. Net als bij de koralen wisselde het aantal

petristen: vanaf 1591 waren het er vijf, Boonen vermeldt er in 1597-1598 eveneens vijf en in 1787 waren het er nog maar twee.94 Externe musici die geregeld werden ingeschakeld bij kerkelijke festiviteiten waren de stadsbeiaardier en de stadsspeellieden (blazers en strijkers). Hoewel

zij geen deel uitmaakten van het kerkpersoneel – ze stonden in dienst van de stad – werden zij voor hun prestaties in de kerk door hun respectievelijke opdrachtgevers (kerk, universiteit, ambachten en broederschappen) gehonoreerd.  Schreurs & Bouckaert a, p. .

De muziekpraktijk begin negentiende eeuw Tijdens de Franse bezetting was de Sint-Pieterskerk van november 1797 tot januari 1800 gesloten.1 Bij de heropening, eind januari 1800, kreeg de muziekpraktijk een nieuw elan.  Langzaamaan ging het kerkbestuur, dat alle praktische en administratieve taken van de kanunniken had overgenomen, fors investeren in zangmeesters, zangers, koralen en instrumentalisten. Alleen van de periode 1811-1847 zijn enkele rekeningboeken in het stadsarchief bewaard.2 Ze bevatten, zoals trouwens alle stadsrekeningen uit het ancien régime, uitsluitend financiële verrichtingen: inkomsten en uitgaven. Titels en bezetting van uitgevoerde werken werden nooit geregistreerd. Wel werden de namen van de belangrijkste muzikanten vermeld. Zo kennen we, voor wat de eerste helft van de negentiende eeuw betreft, de jaarweddes van de zangmeesters Bernard-Joseph Brigode en Joseph Terby sr., van de organisten Pierre Deprins en Jacques Vandoren en van de vier vaste zangers Hairiet, Malbarny, Tallon en Van Gobbelschroy. Het jaarloon van Brigode bedroeg in 1820 afgerond 754 gulden, dat van Terby 3423 gld. in 1839. Organist Deprins verdiende 256 gld. (18191843), tenor Hairiet 177 gld. (1820-1828), Van Gobbelschroy 162 gld. (1825-1828) en 392 gld. vanaf 1839, Tallon 72 gld. (1839-1841). Hun aanwezigheid was vereist bij de dagelijkse kerkdiensten, fundatiemissen, loven en uitvaarten.3 Maar het aantal muzikanten, zowel zangers als instrumentalisten,

Een nieuwjaarslied uit 1815 een kerstlied uit 1871. Leuven, privéverzameling

varieerde bij speciale gelegenheden. Toen op zondag 23 april 1820 Franciscus-Antonius de Méan (1756-1831), aartsbisschop van Mechelen, de hoogmis celebreerde, zorgden elf muzikanten o.l.v. Joseph Terby voor de muzikale omlijsting.4 In 1820 werd de ‘eerste mis’ van priester De Kin opgeluisterd met ‘trompetten en timbal’.5 Bij de uitvaart, op maandag 12 juni 1820, van de jonge student Lambert Joseph Legros uit Namen, die in 1819 was ingeschreven aan de faculteit ‘sciences physiques et mathématiques’ van de  Leuvense Rijksuniversiteit,6 werd vanwege de studenten een mis van de Franse componist François-Joseph Gossec (1734-1829) uitgevoerd door 26 muzikanten, waaronder een klarinettist, twee trompettisten en drie trombonisten. Er waren ook drie koralen aanwezig,7 wellicht drie van de zes die in 1819 aan de kerk verbonden waren; in 1822 waren het er zeven en in 1841 acht. Over de toelatingsvoorwaarden, zowel in het ancien régime als in de negentiende eeuw, ontbreekt elke informatie. Wel lanceerde Terby in 1838 een oproep in een lokaal advertentieblad: ‘[Terby] désire d’apprendre gratuitement la musique vocale à douze garçons de l’âge de 6 à 8 ans.’8 Hij maakte ze vertrouwd met het ‘groot’ en het ‘klein musieck’9 en jaarlijks zongen ze met kerstmis en nieuwjaar een Nederlandstalig of Franstalig lied waarvan de tekst aan de parochianen werd uitgedeeld: De paroChIaenen gesChonken UYt LiefDe Van De kooraeLen (1815). G.H.

 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  sal-oa,  (-),  (),  (-); sal-ma, -: ‘fabriques d’églises, comptes (-) et budgets (-)’.  sal-oa  (: Brigode), p. ; (: Terby), p. . De andere betalingen in hetzelfde register binnen de opgegeven jaren.  Deze mis was de start van een vormselmarathon waarbij, zes dagen na elkaar (- april), een -tal kinderen van Leuven en omstreken in de kerk werd gevormd: Hous , p. ; Lameere , p. .  sal-oa  (), p. .  Schillings .  Document (-) uit het muziekfonds Terby [verzameling G.H.]. Het betreft de ‘Messe des Morts’ () waarvan Joseph Terby twee exemplaren in zijn bezit had [bibliotheek Terby nrs.  en ].  Huybens c, p. -. Niet alleen de Sint-Pieterskerk, ook de vier andere parochiekerken hadden hun eigen koralen.  De termen ‘groot’ en ‘klein’ hebben vermoedelijk betrekking op het soort muziek (meerstemmig versus eenstemmig) dat op hoogen weekdagen werd uitgevoerd en waarbij het aantal uitvoerders wijzigde.

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

241

De koralengang en het koralen- en petristenhuis

Afb. 1 Het Margarethaplein met het postgebouw en de oude herberg ‘De Wildeman’ – het wit gebouw waar de meisjesschool ‘De Wandeleer’ was in ondergebracht – vóór de brand van 1914. © sal, collecties foto’s

Tot vóór 1914 was de Koralengang gelegen aan de noordkant van de Sint-Pieterskerk, tussen de hoek van de Jodenstraat met het postkantoor, en de tegenoverliggende hoek met de voormalige herberg ‘De Wildeman’.

De gang was genoemd naar de koralen die er, wellicht vanaf het einde van de vijftiende eeuw tot aan de sluiting van de kerk in november 1797 het ‘koralenhuis’ bewoonden. Het bevond zich achter ‘De Wildeman’. Dat zou kunnen overeenstemmen

Afb. 2 De Koralengang en de vermoedelijke ligging van het koralen- en petristenhuis.

Afb. 3 Het Margarethaplein met vooraan de Sint-Pieterskerk, bovenaan de Jodenstraat, de ‘Impasse des enfants de choeur’ [Koralengang], ‘De Wildeman’ [Margarethaplein, 4] en het Driutiuscollege (nr. 619a) dat uitgeeft op de Schrijnmakersstraat. © sal, kadasterplan 1850 (detail)

242

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

met het perceelnummer 673e op het kadasterplan van 1850, zoals door Meulemans in afb. 2 is weergegeven.1 De Koralengang draaide op het einde westwaarts naar het ‘Spierinck straetken’, waar de woning lag van Jan Spierinck (†1499), hoogleraar in de geneeskunde.2 Dat ‘straetken’ gaf uit op de Schrijnmakersstraat. Het wordt nog vermeld in een schepenakte d.d. 13 juli 1592 waarin sprake van een ‘schoon groot huis met alle zijn toebehoorten gestaen alhier achter de herberge genaempt den Wildeman tegen over het Spierinck straetken, tusschen de ganck oft poertken toebehoorende den huyse der erffgenamen van munsich [?] – mogelijk het koralenhuis – ter eenen ende de voirseyde herberge genaempt den Wildeman ter anderen zijde’.3 Later gaf de Koralengang, via een donker steegje, dat in de volksmond bekend stond als het straatje ‘tusschen dag en nagt’ of ‘tusschen licht en donker’,4 toegang tot de Schrijnmakersstraat. Op de hoek van de Schrijnmakersstraat met de Koestraat (Vaartstraat) stond, naast het huis van Spierinck, het huis van Gerard van Baussele dat na diens dood in het bezit kwam van Michael Driutius (†1559), hoogleraar canoniek recht en deken van het Sint-Pieterskapittel.5 Na zijn overlijden werd het gebouw ingericht als een college voor theologanten en rechtenstudenten. Bij uitbreidingswerken aan het Driutiuscollege in de achttiende eeuw werd het steegje tussen de Koralengang en de Schrijnmakersstraat afgesloten en was de gang, zoals op onderstaand stadsplan van 1842 is weergegeven, een doodlopend straatje of ‘’t Straetken zonder eynde’.6 Vervolgen we onze rondgang rond het koralenhuis in wijzerzin, dan zien we dat in de Vaartstraat, naast het Driutiuscollege ook het Houterlé-college was gevestigd. Het huis van Hendrik van Houterlé was zeer ruim en in twee delen opgesplitst: het grootste deel deed dienst als college en bood plaats aan vier theologiestudenten en drie tot maximum vier com-

mensalen; het kleinere deel was voorbehouden aan de petristen, eveneens een stichting van Houterlé. College en petristen stonden elk onder het toezicht van een inwonende president. Het college had zijn toegang langs de Vaartstraat. Via een smalle doorgang die langs de herberg ‘De Wildeman’ liep, konden de petristen zowel naar de kerk als naar de Vaartstraat. Vermoedelijk grensde het petristenhuis aan het koralenhuis, dat zich, zoals gezegd, achter ‘De Wildeman’ bevond [cf. plan Meulemans]. Beide huizen waren dus dicht bij de kerk gelegen, zodat koralen en petristen snel en gemakkelijk de diensten konden verzorgen en bijwonen.

Afb. 5 Met het rooilijnplan van 1894 werd de Koralengang verbreed.7 Vooraan (ingekleurd) het oude Driutiuscollege [Academie voor Schone Kunsten], daarnaast het postgebouw, de Koralengang en de meisjesschool De Wandeleer in de voormalige herberg ‘De Wildeman’. © sal-ma, 1281 (detail)

Eind augustus 1914 werd de wijk rondom de Koralengang, incluis het koralen- en petristenhuis en het Houterlé- en Driutiuscollege, verwoest. Op de vrijgekomen ruimte kwam een nieuw plein dat de naam van oud-burgemeester Ferdinand Smolders (1858-1927) draagt.8 Het maakt de verbinding tussen het Margarethaplein en de Rijschoolstraat, respectievelijk in 1842 en 1838 aangelegd. Tegenover het postgebouw (1893-1895) van ingenieur-architect Alfons Van Houcke (1858-1908),9 dat de verwoesting had overleefd, verrees het gerechtshof (1923-1930) van architect Oscar Francotte (1857-1935), waar ooit het koralen- en petristenhuis heeft gestaan. g.h. & e.s.

Afb. 4 Het Margarethaplein (30), de Jodenstraat (31) en de Koralengang (29). © sal, G.R. Rés. 5, tussen de folio’s 102-103 (detail uit een stadsplan van 1842)

De muziekbeoefening: ca. 1400–1797

 Meulemans , deel , plan , nr. . Er werd ook dankbaar gebruik gemaakt van De Maesschalck , p. - en -.  Universiteit , nr. .  sal-oa, , fol. v. In  kocht kapelaan Jheronimus Wellens, president van het petristenhuis, deze woning van kanunnik Egidius Wallius. Mogelijk huurde men al in - dit huis voor de koralen, want Jacop Moreau, ‘sangere van Sint Peeters’, verbleef dan (tijdelijk) in een gehuurd groot huis met vier koralen en zeven commensalen. Het wijst er wellicht op dat het eigenlijke koralenhuis dan tijdelijk onbewoonbaar was. Het zou ook kunnen dat met dit ‘schoon groot huis’ de koralenwoning werd bedoeld. Verder gedetailleerd huizenonderzoek zal ongetwijfeld meer informatie opleveren over de exacte ligging van het koralen- en petristenhuis: Boonen-Van Even , p. -.  Staes,  (), p. ; Van Even , p. -; Van Even /, p. .  Universiteit , nr. . Bij testament bepaalde Driutius dat het college het verblijf zou worden van studenten die familie waren van hem of afkomstig waren uit de huidige Franse Westhoek of uit Leuven. In de negentiende eeuw huisvestte het gebouw onder meer de Academie voor Schone Kunsten en de Muziekschool: Huybens & Robberechts , p. - [grondplan].  ral-ool, *; Van Even /, p. , , .  bcl , p. -; sal-ma,  [plannen van Eugène Frische].  Huybens , p. -.  Van Even /, p. . Het postkantoor heeft tot  dienstgedaan. In  werd het gebouw verkocht en werd nadien een filiaal van de winkelketen Kruidvat.

243

Gilbert Huybens

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers Twee belangrijke muzikale functies in de Sint-Pieterskerk tijdens het ancien régime waren die van zangmeester en van organist.1 De eerste bepaalde het muzikale beleid:2 hij schreef muziek voor zon- en feestdagen, bestelde muziekpartituren,3 beheerde de muziekbibliotheek, leidde de uitvoeringen met zangers en instrumentalisten op het doksaal, kocht instrumenten aan en herstelde ze,4 en gaf onderricht aan de koralen.5 Van de organist werd verwacht dat hij voor-, tussen- en naspelen bracht tijdens de liturgische diensten en dat hij zijn orgel zou onderhouden en ‘repareren’.6 Hij verschafte eveneens orgelles aan enkele koralen.

Op 18 februari 1741 werd in de Sint-Pieterskerk een herdenkingsmis opgedragen ter nagedachtenis aan de RoomsDuitse keizer Karel vi (1785-1740) die op 20 oktober 1740 in Wenen was overleden. In de ‘voorkerk’, zowat ter hoogte van de huidige preekstoel, was een enorme katafalk opgebouwd die door architect Jacques Antoine Hustin (1709-1787) was ontworpen. Tijdens de ceremonie, waarin de deken van het Sint-Pieterskapittel voorging, zaten, zoals te zien is in onderstaande afbeelding, kanunniken en kapelaans, alsook leden van het stadsbestuur en van de universiteit links en rechts van de katafalk. Lambertus de Jeneffe (1698/99-1753), rector van de universiteit, hield de Latijnse lijkrede.7 De muzikanten stonden achteraan onder de toren (‘sub turri’) opgesteld. Zangmeester Ludovicus Penneman ontving voor de uitvoering 60 gulden, Leonardus Van den Eynde kreeg 22 gulden voor ‘sijne compositie van het musicq noodigh tot het uijtvaert’.

a Afb. 1 a. Ontwerptekening van de katafalk die, vier maanden na het overlijden van Karel vi, vader van keizerin Maria-Theresia, in de Sint-Pieterskerk was opgesteld. © sal-oa, 361, p. 54-63

b. © ral, kab, Sint-Pieters, 1308, p. 554; Boonen-Van Even 1880, p. 413. b

244

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

a

b

Afb. 2 a. Antiphonale Romanum. Luik, 1786. m Leuven, OD 1268. Foto m Leuven

b. Een handgeschreven gregoriaans zangboek. Leuven, 1793. m Leuven, D 97. Foto m Leuven

Naast de dagelijkse erediensten – missen en loven – verzorgden de kerkmuzikanten ook de muzikale omlijsting bij jaargetijden en patroonsfeesten van ambachten en broederschappen. Bij wereldlijke plechtigheden zoals een blijde intrede, een overlijden van een regerend vorst of vorstin [zie kadertekst], of een militaire overwinning ontvingen ze van stadswege een extra toelage. Bij dat soort ceremonies, vol pracht en praal, werden ze vaak geassisteerd door de vier stadsspeellieden.8

Gilden en broederschappen die goed bij kas zaten, veroorloofden zich af en toe een muzikaal extraatje: zo bijvoorbeeld engageerde de kolveniersgilde in 1668 ‘drye persoonen voor het spelen op de trompette marin’.9 In het koor verzorgden de kanunniken de gregoriaanse gezangen onder leiding van de cantor. De koorboeken stonden op drie lezenaars: een voor de twee voorzangers (cantor en subcantor) aan de grote arendlezenaar (‘ad aquilam’), de andere twee waren opgesteld vóór het linker en rechter koorgestoelte.10 Een bewaard gebleven gregoriaans zangboek, gedrukt in 1786 bij Clément Plomteux in Luik, werd vanaf 1791 in het koor gebruikt.11 Het bevat onder meer een bijzonder Maria-officie dat vanaf 1477 in de Sint-Pieterskerk werd ingesteld en tot 1797, telkens op de eerste zondag van september (Leuven kermis), werd gezongen.12 Dat officie treffen we eveneens aan in een zeventiende- en een achttiende-eeuwse bundel met speciale feesten voor de Sint-Pieterskerk.13 Merkwaardig is een groot handgeschreven zangboek (1793) dat door ene Dionysius Fouillot werd geschreven. Tijdens de Franse Revolutie was hij als priester van een missiecongregatie Frankrijk ontvlucht en leefde hij als balling in Leuven.

Afb. 3 Titelblad van een boek (Leuven, 1663) met misintenties voor heiligen die speciaal in de Sint-Pieterskerk werden vereerd. Leuven, privéverzameling

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. -.  Rasch ; ral /:  (anno /), fol. v; (anno ), fol. r.  ral /:  (anno /), fol. v; (anno ), fol. r.  ral /:  (anno ), fol. r; (anno ), fol. r.  Rasch .  ral /:  (anno ), fol. r;  (anno /), fol. r;  (anno /), fol. r-v.  Lambert de Jeneffe, afkomstig van Hoei, was eveneens president van het Arrascollege (-): Reusens,  (-), p. .  Huybens , p. -. Voor een namenlijst van de speellieden zie: Huybens , p. - (vijftiende en zestiende eeuw); Huybens , p. - (zeventiende en achttiende eeuw).  sal-oa, , p. . De ‘trompette marin’ of ‘tromba marina’ bestaat uit een langgerekte klankkast op manshoogte die op een driehoekige voet uitloopt. Hij heeft maar één snaar en wordt met een strijkstok bespeeld (cf. contrabas).  Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. .  Exemplaren van dit antiphonale bevinden zich in M Leuven, de SintPieterskerk en in privébezit.  Antiphonale Romanum. Luik, , p. -. Zie bijdrage Barbara HagghHuglo, p. -.  Officia peculiaria. Leuven, , p. -; klein achttiende-eeuws liturgisch handschrift: ral, / – . Zie bijdrage Barbara Haggh-Huglo, p.  (afb. ).

245

b

a Afb. 4 Willem Gommaar Kennis. a. Zes triosonates (opus 7). Leuven, tussen 1762-1767. © Paris, Bibliothèque Nationale, A 34554

c c. Zes vioolduo’s (opus 12). Londen, 1781.

b. Zes strijkkwartetten (opus 11). Parijs, tussen 1772-1781.

© kbr, LP 5184

© Paris, Bibliothèque Nationale, Vmg. 19546

Kapelmeesters Van de vele kapelmeesters die vanaf de vijftiende eeuw actief waren, zijn er drie een bijzondere vermelding waard.

d d. Petrus Bille, tweestemmige missen en motetten. Leuven, 1775. Leuven, privéverzameling

 Huybens ; Huybens .  Huybens b, p. -; Huybens , p. -.  Huybens b, p. .  Huybens & Rombouts .

246

Willem Gommaar Kennis (1717-1789), een vermaard vioolvirtuoos, kwam in 1750 vanuit Lier naar Leuven waar hij als kapelmeester werd aangesteld. Hij componeerde overwegend muziek voor strijkers: vioolsonates, duo’s, trio’s, kwartetten en symfonieën. Ze zijn gebundeld in twaalf grote opussen met telkens zes nummers, die in Leuven, Parijs en Londen werden gepubliceerd.14 Een van zijn zangers, Petrus Josephus Bille (17451807), afkomstig uit Moulbaix in Henegouwen, schreef tweestemmige missen en motetten die tussen 1775 en 1830 viermaal werden uitgegeven.15 Joseph Terby sr. (1780-1860), zoon van een clavecimbelbouwer uit Namen, was van 1833 tot 1860 kapelmeester van de Sint-Pieterskerk. Hij was een gerespecteerd violist, componist, dirigent, pedagoog en stichter van een privé-muziekschool (1809-1835), de voorloper van het huidige conservatorium.16 Zijn oudste zoon Joseph jr. (1808-1879), die in Parijs carrière had gemaakt als violist en orkestdirigent van het Théâtre-Italien (1828-1859), volgde hem op als kapelmeester (1860-1867).

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

b

a Afb. 5 a. Joseph Terby sr. naar een lithographie (1843) van Louis-Joseph Ghémar (1820-1873).

b. Joseph Terby jr. Anoniem portretschilderij (1831). Leuven, privéverzameling

Leuven, privéverzameling

Na hem kwam, Xavier Van Elewyck (1825-1888) die in augustus 1850 aan de universiteit een doctoraat in de politieke en administratieve wetenschappen had behaald. Hij verwierf enige bekendheid als componist en publicist, maar ook als organisator en gastspreker op de congressen van religieuze muziek in Parijs (1860) en in Mechelen (1863 en 1864). In 1862 publiceerde hij een biografie over Matthias Vanden Gheyn, de legendarische beiaardier-organist van de Sint-Pieterskerk, van wie hij in 1877 een anthologie van uitgelezen muziekstukken bezorgde. In opdracht van Charles Delcour (1811-1889), stadsgenoot en minister van Binnenlandse Zaken (1871-1878), maakte hij een inspectiereis over het muziekonderwijs in Italië. De indrukken die hij in Bologna, Firenze, Rome, Napels, Venetië en Milaan had opgedaan, bundelde hij in een uitvoerig verslag dat in 1875 werd uitgegeven. In 1880 organiseerde hij voor het eerst in België, en dat naar aanleiding van de inhuldiging van het Jubelparkmuseum (kmkg), een merkwaardige tentoonstelling over muziekpartituren in handschrift en in druk van toondichters uit de Zuidelijke Nederlanden in het ancien regime. Als kapelmeester schreef hij talrijke composities voor het kerkkoor dat, door de jaren heen, meer dan 60 leden telde en elke zondag vanop het koordoksaal de diensten opluisterde. In 1871 werd Van Elewyck in de adelstand (ridder) opgenomen.17

c c. Ridder Xavier Van Elewyck naar een lithografie (1883) van Joseph Schubert (1816-1885). © ku Leuven, Bibliotheken Bijzondere Collecties, PB 00542

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

247

Bach, Mozart en Beethoven Sinds jaar en dag circuleren rond die drie klinkende namen, die effectief een kortstondige band hebben gehad met de Sint-Pieterskerk, fantastische verhalen. We plaatsen ze in hun juiste context. Bach In de Carolus Borromeuskapel staat op de voorste grafzerk volgende Latijnse tekst: D.[eo] O.[ptimo] M.[aximo] HIC JACET ADM [admirabilis] RDS [reverendus] JACOBVS BACH | HVIVS ECCLIAE [ecclesiae] | CANONICVS ET CANTOR | AC COLLEGY MILIANI | PRAESES | QUI IN ANIMAE SVAE SVORVMQ[ue] REFRIGERIVM | ANNIVERSARIVM | ET HEBDOMADALE IN HOC SACELLO | MISSAE SACRIFICIVM | FVNDAVIT | OBYT ANNO CHRIST(o) ∞ M DC. LVI. XVI. AVG[ustus]. Aan God, de allerhoogste. Hier ligt begraven de voorname en eerbiedwaardige Jacobus Bach, kanunnik en cantor van deze kerk en president van het Miliuscollege. Tot laving van zijn ziel en dat van de zijnen, stichtte hij een jaargetijde en een wekelijks misoffer in deze kapel. Hij stierf op 16 augustus van het jaar Onzes Heren 1656.

18 sal-oa, 2419; Reusens, 3 (1881-1885), p. 471; Reekmans-Lefever 1973, p. 124-125; Vande Gaer 1989.

248

Afb. 6 Grafsteen van Jacobus Bach.

© Foto Raoul Daniels

Jacobus Bach, afkomstig uit Keulen, maakt geen deel uit van de roemrijke muzikale Bachfamilie. Van 1641 tot 1645 was hij secretaris van Joseph de Bergaigne (1588-1647), vanaf 1638 titulair bisschop van ’s-Hertogenbosch en sedert 1645 bisschop van Kamerijk. In 1648 liet hij zich inschrijven aan de Leuvense universiteit en in 1649 werd hij president van het Milius- of het Luxemburgcollege in de Vaartstraat. Vanaf 27 november 1652 was hij kanunnik en cantor van het Sint-Pieterskapittel. Volgens zijn testament moesten, voor een bedrag van 300 gulden, 1000 missen te zijner nagedachtenis worden opgedragen. Als lid van het kapittel werd hij in de Carolus Borromeuskapel eervol begraven. De grafsteen werd begin juli 1657 door de Leuvense steenkapper Joris Nempe geleverd: ‘een blauwen sercksteen lanck acht voeten met sijn verciersel soo van wapen als schrijftsel en het vast metsen vanden voors. steen in Ste Peeters kercke alhier binnen Loven, ter memorie vanden Eerw. Heer canonick Jacobus Bach’.18

Mozart Tijdens zijn concertreizen doorheen de Oostenrijkse Nederlanden bezocht Leopold Mozart met zijn vrouw Maria-Anna en zijn twee kinderen Nannerl en Wolfgang Amadeus in 1763 Luik, Tienen, Leuven, Brussel en Bergen; in 1765 Gent en Antwerpen; in 1766 Antwerpen, Mechelen en Brussel. Op doortocht van Tienen naar Brussel, arriveerde de familie Mozart op dinsdag 4 oktober 1763 in de universiteitsstad. Het was een eendagstrip aangezien de familie ’s avonds al in Brussel moest zijn. Over zijn verblijf in Leuven schreef Leopold op 17 oktober vanuit Brussel aan een vriend in Salzburg – we geven een vertaling – De volgende morgen waren we tijdig in Leuven. We bleven op de middag ter plaatse om de stad kort te bezoeken. We werden in Leuven goed ontvangen  en goed verzorgd. De hoofdkerk was de eerste die we bezochten en waar we een mis bijwoonden. Hier zagen we om te beginnen de mooiste en prachtigste marmeren altaren en kostbare schilderijen van beroemde Nederlandse meesters. Ik kan me met hun beschrijving niet bezighouden, het zou me kromme vingers en te veel tijd kosten. Voor één stuk, dat het Laatste Avondmaal van Christus voorstelt, bleef ik als versteend staan. Uit messing vindt men hier en in heel Nederland niet alleen luchters enz., zuilen, postamenten enz. en dergelijke in groten getale, maar tevens in het koor de lessenaars die uit één stuk en volgens de mooiste giettechniek zijn vervaardigd. Zo stond vader Mozart dus niet alleen in bewondering voor het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts, maar ook voor de twee grote pelikaan-

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

lezenaars in het koor.19 Het middageten gebruikte de familie in het hotel ‘De Wildeman’, gelegen op de hoek van het huidige Ferdinand Smoldersplein met het Margarethaplein. Veertien jaar later, toen Wolfgang de mogelijkheid opperde om in Leuven een concert te geven, schreef zijn vader hem in een brief d.d. donderdag 27 november 1777 dat hij, voor wat de zakelijke beslommeringen betrof, best contact zou opnemen met de belangrijkste plaatselijke musici. In diezelfde brief haalde Leopold nog de herinnering op van ‘De Wildeman’, waar de familie in 1763 zo goed ontvangen was geweest.20 Het concert zelf heeft nooit plaatsgevonden.

Beethoven In 1927 toonde de Mechelse muziekhistoricus Raymond Van Aerde (1876-1944) aan dat de voorvaderen van de beroemde Ludwig van Beethoven (1770-1827) afkomstig waren van Mechelen. Lodewijk (1712-1773), zijn grootvader, kreeg muziekonderricht in het koralenhuis van de Sint-Romboutskathedraal. Zijn leermeesters waren onder anderen Charles Major († 1765), een Duitser die van 1710 tot 1720 kapelmeester was, en zijn opvolger Charles Durand (†1748), kapelmeester van 1720 tot 1745. Vermoedelijk volgde Lodewijk praktijklessen bij Antoon Colfs (†1729), vanaf 1717 organist van de kathedraal. Toen Ludovicus Colfs,21 kapelmeester van de Sint-Pieterskerk, in november 1731 zijn ambt om gezondheidsredenen enige maanden moest onderbreken, werd Lodewijk van Beethoven door het kapittel op vrijdag 9 november 1731, voor een periode van drie maanden, als plaatsvervanger aangesteld. In februari 1732 verhuisde hij naar Luik waar hij van 2 september 1732 tot 2 maart 1733 baszanger was aan de Sint-Lambertuskathedraal. Op uitnodiging van Clemens August i van Beieren (1700-1761), aartsbisschop van Keulen (1723-1761), kreeg hij een baan aan diens hofkapel in Bonn waar hij, midden juli 1761, tot kapelmeester promoveerde. In 1733 huwde Lodewijk met Maria Josepha Ball (ca.1715-1775). De jongste van hun kinderen, Johann (1740-1792), die tenor was bij het hofkoor in Bonn, werd de vader van Ludwig.22 In het archief van de Parkabdij in Heverlee worden sinds 1994 zeven klavier- en orgelstukjes bewaard die de naam Lodewijk van Beethoven

a

b Afb. 7 Twee composities op naam van Lodewijk van Beethoven: a. Marche van de Lovensche Ambachten (1731); b. Salve Regina vande Confrerie van Ste Peeters (1732). © aph, ID3.33

dragen en gedateerd zijn: De clocken van Paaschen (1729), Aria van de Hoogeedele Prince (1730), Dans 3° voor Clavecin & Cecilia (1730), Marche van de Lovensche Ambachten & Marche van de Kleine Gilde (allebei 1731) en Salve Regina van de Confrerie van Ste Peeters (1732).23 Of ze effectief aan hem mogen worden toegeschreven, blijft een open vraag.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 Zie p. -.  Bauer & Deutsch , deel , p. ; , p.; Huybens & De Roeck .  Ludovicus Colfs was een neef van Antoon Colfs.  Pols ; Van Aerde , p. -, -; Closson , p. -.  Huybens a (bijlage); Rombouts ; Steelandt & Schreurs , p. .

249

Orgels en organisten De meeste data, namen en feiten die in dit chronologisch overzicht zijn opgenomen, gaan vooral terug op de stadsrekeningen die in het stadsarchief worden bewaard. In de kerk zelf zijn geen archivalia meer aanwezig. Verslagen van de kerkfabriek uit de negentiende eeuw bleven – voor zover bekend – niet bewaard, voor de twintigste eeuw zijn ze onvolledig. Orgels 1430 De in aanbouw zijnde gotische Sint-Pieterskerk beschikte al in 1430 over een orgel, dat tegen het triforium van de noordelijke zijbeuk in het koor was geplaatst. Dat jaar was Petrus Vileer aan de universiteit ingeschreven als ‘Organista Sancti Petri Lovaniensis.’24 1438 Gort Gorys ontving 45 plecken ‘van scrynhoute dat tot den orghelen ginc doen men se vermaeckte’. Hij bezorgde dus houtwerk voor de restauratie van de orgelkas.25 1445 Organist Peter Ysebeele, opvolger van Petrus Vileer, trad op als getuige in een overeenkomst met betrekking tot de levering van een klein orgel voor de kapel van de Leuvense theologiestudenten, de huidige Sint-Antoniuskapel aan het Pater Damiaanplein.26 1488 De Mechelse schrijnwerker Florys van Dunghenen leverde een orgelgestoelte (orgelkas).27 1517 Bij zijn reis door Vlaanderen bezocht de Italiaanse kardinaal Luigi d’Aragona (1474-1519) op woensdag 4 juli 1517 de Sint-Pieterskerk en liet zich lovend uit over het aanwezige orgel.28 1523 De Broederschap van het Heilig Sacrament bestelde voor haar kapel, gelegen tegenover de sacramentstoren, bij de Antwerpse orgelbouwer Antonius Mors († ca. 1557) een (koor)orgel.29  Huybens ; Huybens a, p. -.  Crab , p. .  Huybens ; Huybens a, p. -.  sal-oa, , fol. v-r; Crab , p. - (contract).  Hale , p. .  Van Even /, p. .  Huybens  (contract) a, p. -.  Huybens , p. .  Huybens , p. -, .  Huybens , p. .  Huybens a, p. -. Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. - (afb. van de schilderijen van Van Steenwijk en De Smet).  Huybens a, p. .  Felix ; Huybens , p. .  Huybens c, p. .

250

1554 In een contract van 14 juni 1554 verbond Jean Crinon, orgelbouwer uit Bergen in Henegouwen, er zich toe een nieuw orgel te bouwen. De opdracht ging uit van het kapittel en de stad die elk de helft van de kosten betaalden. Het instrument had twee klavieren (geen pedaal) en telde negentien spelen: zestien op het hoofdwerk en drie in de ‘stoel’ of het onderwerk. Het werd in de noordelijke kooromgang naast het doksaal gehangen. In de bewaard gebleven overeenkomst staat dat het orgel over dezelfde kwaliteiten moest beschikken als de door Crinon eerder afgeleverde instrumenten voor de Sint-Michiels- en

Sint-Goedelecollegiale in Brussel en de Onze-LieveVrouwekathedralen in Saint-Omer en Arras in Noord-Frankrijk.30 1556 Karel de Cuper kreeg een vergoeding van de stad voor het schilderen van twee orgelluiken.31 Vóór 1634 De Hollandse kunstenaar Hendrik ii van Steenwijk (1580-1640) schilderde het interieur van de kerk. Daarop zijn twee orgels zichtbaar: vlak achter het doksaal tegen het linker triforium en naast het doksaal het Crinonorgel met orgelluik. 1634 Op initiatief van Guillaume Merchier (15721639), deken van het Sint-Pieterskapittel en professor theologie aan de universiteit, werd het oude orgel in het koor afgebroken en in het Crinonorgel verwerkt: ‘van twee orgelen een maecken’. Aan het Crinonorgel werd een rugpositief toegevoegd. Die ingreep werd Merchier zeer kwalijk genomen. De stadsmagistraat, mede-eigenaar van het instrument, was immers niet op de hoogte gesteld van de ombouw. Zijn erfgenamen werden aangemaand het orgel in zijn oorspronkelijke staat te herstellen omdat het ‘grootelyckx bedorven’ was. Vermoedelijk gebeurde die verbouwing door Hans Goltfuss (1595/96-1658).32 1647 Het instrument onderging een nieuwe en belangrijke herstelbeurt waarvoor de stad 600 gulden betaalde. Wie het werk uitvoerde, is niet bekend.33 1667 De Leuvense kunstenaar Wolfgang De Smet (1617-1685) schilderde het interieur van de kerk waarop een groot beschilderd zijluik van het Crinonorgel zichtbaar is.34 1683 Jan Dekens uit Haacht, meesterknecht van Hans Goltfus en in 1659 gehuwd met diens weduwe, voerde herstellingswerken uit.35 1736 De Luikse orgelbouwer Jean-Baptiste Le Picard (1706-1779) werd belast met een restauratie. Uit het verslag van Dieudonné Raick (1703-1764), toenmalig organist, blijkt dat het instrument met enkele spelen werd uitgebreid.36 1797-1800 Van dinsdag 14 november 1797 tot maandag 27 januari 1800 werd de kerk door de Franse revolutionairen voor de eredienst gesloten. Bij de boedelverkoop van 2 tot 5 augustus 1798 werd het orgel voor 1000 livres verkocht aan Judocus Thomas Vanden Gheyn, zoon en opvolger van Matthias Vanden Gheyn.37 De kerk werd heropend op dinsdag 28 januari 1800.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

a Afb. 8 De noordelijke kooromgang met zicht op het Crinonorgel. a. Schetstekening (z.j.) door Pierre Vervou (1822-1913). Leuven, privéverzameling

b b. Aandenkfoto uitgegeven naar aanleiding van de orgelrestauratie in 1930. Leuven, privéverzameling

1808 Restauratie door de Gentse orgelbouwer Pierre-Charles i van Peteghem (1776-1852). 1835 Uitbreiding door Pierre-Charles ii van Peteghem (1792-1863). 1859 Herstelling door Pierre-Charles ii van Peteghem. Daarna onderhoud door Léonard Dryvers (1829-1892). Afb. 9 Programma naar aanleiding van de teruggave in 1921 van het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts. Leuven, privéverzameling

1889 Restauratie door Charles Anneessens (18351903) uit Geraardsbergen.38

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 Huybens ; a, p. .

251

a Afb. 10 Het pijpwerk van het Crinonorgel stond onder het gewelf van de noordelijke kooromgang. a. Foto van omstreeks 1930. Leuven, privéverzameling

b b. Pasteltekening (z.j.) van Alfred-Napoléon Delaunois (1875-1941). © kbr, Prentenkabinet, s.v. 69233

a Afb. 11 a. Zicht op het noordtransept met het tochtportaal (1650), drie niet geïdentificeerde schilderijen, het Sedes Sapientiae-altaar en het oude orgel. © kik-irpa

252

b b. Het noordtransept met het Sedes Sapientiae-altaar en het Crinonorgel vóór het bombardement van mei 1944. © kik-irpa

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

1914 In augustus 1914 werd het dak van de kerk door de Duitsers in brand gestoken. Heelwat kunstwerken en meubilair, waaronder het orgel, werden vernield of beschadigd. Het instrument bleef jarenlang onbespeelbaar. De organist behielp zich met een harmonium. 1921 Bij de teruggave van de twee zijpanelen van het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts vond op maandag 7 november 1921 om 14 uur in de kerk een academische zitting plaats met toespraken door de kunsthistorici Hippolyte Fierens-Gevaert (18701926) en kanunnik Raymond Lemaire (1878-1954). Dom Jozef Kreps (1886-1965), organist van de benedictijnenabdij Keizersberg, en Alphonse Bracké (1873-1937), vioolleraar aan het stedelijk muziekconservatorium, vertolkten op het doksaal werken van organisten en kapelmeesters van de Sint-Pieterskerk (zie afb. 9).39 1930 Firmin Joris (1898-1963) uit Aarschot restaureerde het orgel dat op paaszaterdag door de Leuvense organist Paul Eraly (1910-1987) werd ingespeeld (zie afb. 8b).40 1944 In mei 1944 werd het noordtransept (kant Margarethaplein) door een bom getroffen: het orgel werd grotendeels verwoest (zie afb. 11c).41

Afb. 12 Het Delmotte-orgel in de zuidelijke zijbeuk. © Foto Raoul Daniels

d d. Van het grotendeels vernielde orgel worden nog fragmenten bewaard op het balkon boven de sacristie. De prachtig versierde plankier met het beeldje van Sint-Pieter is nu tentoongesteld in de tweede kapel van de noordelijke kooromgang (zie p. 305). © Foto Raoul Daniels

c c. Het noordtransept na het bombardement van mei 1944. Leuven, privéverzameling

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 JPA, zondag  november , supplement, p.  (commentaar).  Huybens a, p. .  sal-ma, / (stuk ); Huybens a, p. .

253

1951 Het orgel (iii/ped., 30 spelen), opgesteld in de zuidelijke zijbeuk, is van de Doornikse orgelbouwer Maurice Delmotte (1885-1961). Ontworpen voor het paviljoen Het Katholiek Leven van de Wereldtentoonstelling in Brussel (1935), kwam het daarna in het bezit van Prins Karel (1903-1983) die het in het paleis te Brussel liet opstellen. In 1950 werd het door de kerkfabriek aangekocht voor de som van 300.000 bf. Het was een geschenk van de kerkgemeenschap aan deken Jan-Baptist Bauts (18761963) die in 1951 zijn 50-jarig priesterjubileum vierde en tegelijk afscheid nam van de parochie. Vandaar het opschrift: 1901 decano jubilante 1951. Het orgel werd op zondag 2 september 1951 door de Brugse bisschop Mgr. Emiel Jozef de Smedt (1909-1995) ingezegend en door kanunnik Edgard de Laet (19101973), docent aan het Lemmensinstituut in Mechelen, ingespeeld (zie afb. 12).42 1957-2012 In een tijdspanne van 55 jaren passeerden vijf ambitieuze voorstellen om de kerk van een nieuw groot orgel te voorzien. 1957-1963 Bij een collegebeslissing van woensdag 23 januari 1957 werd Dom Jozef Kreps aangesteld tot ‘ontwerper voor de restauratie van het orgel’.43 Hij werkte drie plannen uit voor zowel een aangepaste reconstructie van het oude orgel op de historische plaats als van een groot instrument (iii/ped., 50 à 60 spelen) dat tegen het westraam ofwel tegen de muur van het zuidtransept (kant Grote Markt) zou worden geplaatst. Hij stelde een samenwerking voor met de Duitse orgelbouwer Klais (Bonn). Op 27 februari 1963 verklaarde de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen zich akkoord met de plaatsing in het zuidtransept. Door interne tegenstellingen tussen de leden van de orgelcommissie bleef het project onbeslist. 2005-2008 Op woensdagavond 20 april 2005 werd in de kerk een groots project rond het barokke Contiusorgel voorgesteld. Het initiële plan voorzag een instrument met iii/ped. en 72 spelen,44 in de bouwaanvraag (2007) gereduceerd tot ii/ped. en 47 spelen.45 De plaatsing tegen het grote westraam leidde tot zoveel commotie dat het project midden 2008 werd afgeblazen.46 Uiteindelijk kwam het instrument, nu met ii/ped. en 38 spelen, in de Leuvense Sint-Michielskerk terecht waar het in mei 2021 werd ingespeeld. 2008 In augustus 2008 vroeg orgelbouwer Gerard Pels (1955-2014) aandacht voor een verrassend modern orgelontwerp (iv/ped., 56 spelen) dat op de historische plaats zou komen. Rond zijn voorstel bleef het oorverdovend stil.47

254

a Afb. 13 Twee door Dom Jozef Kreps voorgestelde orgelontwerpen. a. 1957: een orgel met een klassiek front op zijn historische plaats in de noordelijke kooromgang naast het koordoksaal. Leuven, privéverzameling

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

Kort nadien ontwikkelden enkele notoire Leuvenaars, onder wie Edgard Goedleven (19382018), gewezen afdelingshoofd van het bestuur Monumenten en Landschappen, het idee om het negentiende-eeuwse orgel (iii/ped., 47 spelen) van Pieter-Jan de Volder (1767-1841), dat tegen het westraam van de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal in Brussel had gestaan, maar sinds de ingebruikname van het nieuwe Gerhard Grenzingorgel (iv/ped., 63 spelen) in 2000 volledig was gedemonteerd, naar de Sint-Pieterskerk over te brengen. Het bleek een onbereikbare droom. 2012 In juni 2012 – en tot dusver de laatste poging – werkten Joris Verheyden, Guido Dedene (19562016) en Gilbert Huybens, een nieuw plan uit (iii/ped., 40 spelen), eveneens voor de historische plaats. De vraag kwam ditmaal van de kerkfabriek die hoopte dat, na de gemeenteraadsverkiezing van zondag 14 oktober 2012, er een nieuwe belangstelling bij de Leuvense politici zou opwellen. Het was een ijdele hoop, want ook nu bleef het grafstil en werd het ontwerp geklasseerd. Zonder commentaar.48 2012-2020 Van november 2012 tot eind januari 2020 stond naast het Delmotte-orgel een koororgel (i/ped., 6 spelen). Het was in 1879 gebouwd door de Brusselse orgelbouwer Pierre Schyven (18271916) voor de kapel van het miniemenklooster in de Diestsestraat. In de jaren 1980 geraakte de kapel in onbruik en werd het instrument door de zusters aan de kerkfabriek van Sint-Geertrui overgedragen. Die deponeerde het in de Onze-Lieve-Vrouw Middelareskerk (1924-2004) – sinds 2004 ‘Eglise Copte Orthodoxe en Belgique’ – aan de Diestsevest. Daar stond het van 1985 tot 2012 in de linker zijbeuk. 49 Het instrument bevindt zich nu in de Sint-Geertruikerk. 2018-2020 In de periode november 2018 – februari 2020 werd het Delmotte-orgel volledig gereviseerd door orgelbouwfirma Verschueren uit Heythuysen (nl). Het pedaal werd uitgebreid met een Soubasse 32 (transmissie van Bourdon 16 van het Groot Orgel), een Flûte 16 en een Bombarde 16.

b b. 1959: een instrument met modern front dat ter hoogte van het westportaal zou worden geplaatst. Leuven, privéverzameling

 Huybens-Felix , p. -; Huybens a, p. -.  sal-ma, O/ (document ); Huybens .  Van de Linde , p. .  sal, bouwaanvraag: dossier ro / bevat een summiere ‘beschrijvende nota’ met dispositie.  Huybens b.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 Daarover verscheen een brochure in een beperkte oplage.  Huybens a, p. -; b, p. -.  Huybens-Felix , p. -; Huybens a.

255

Organisten Van 35 organisten die vanaf 1430 tot vandaag in dienst waren/zijn, hebben we de namen elders uitvoerig toegelicht.50 Petrus Vileer, student aan de universiteit, is de allereerste met naam genoemde organist (1430). Over de kapelaan-organist Antoon vander Phaliesen (†1487) berichtte Erasmus in zijn Fabulosum Convivium: ‘Feruntur multa hujus viri, vel jucunde dicta, vel jocose facta, sed pleraque sordidiora’ [Er worden vele dingen van deze man rondverteld, zowel leuke uitspraken als plezante feiten, maar meestal van bedenkelijk allooi].51 Hij geraakte bekend onder de naam Paep Thoen en kreeg in 1991 een klein standbeeld, gemaakt door Peter Vanbekbergen (1962), aan de Dijlebrug in de Brusselsestraat. In 1531 keurde organist Johannes Anthonis het nieuwe orgel (1528-1531) van Peter Briesger (Koblenz) in de collegiale Onze-Lieve-Vrouwekerk in Tongeren. Op zijn voorstel werd zijn broer Marcus in diezelfde kerk aangenomen als organist.52 De Hollander Jan Baptist Verryt (ca. 1610-1650), die enkele jaren in Leuven vertoefde, bekleedde van 1637 tot 1641 het organistenambt en maakte ook deel uit van het stadsspeelliedenkorps. Daarna werd hij organist aan de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch. Hij publiceerde missen en motetten bij de muziekuitgeverij Phalesius in Antwerpen.53 Zijn opvolger Franciscus Lochtenberch (†1681), met 40 dienstjaren, kreeg bij zijn salarisverhoging in maart 1644 als eerste een arbeidscontract voorgeschoteld.54

Afb. 14 Dieudonné Raick, Six suites de clavecin (opus 1). Het werk (z.j.) werd gegraveerd door de Brusselse graveur Jean-Claude Rousselet. Aangezien Raick tot 1741 organist is geweest, functie die op het titelblad is weergegeven, verscheen zijn opus 1 vóór 1741. Leuven, privéverzameling

 Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. .  We inspireerden ons op de uitgave met Engelse vertaling van John Clarke, Erasmi colloquia selecta. Dublin, , p. ; Molanus-De Ram , p.  en ; Van Even b, p. -.  Schreurs , p. .  Noske .  Huybens , p. -.

b

a Afb. 15 Twee werken van Matthias Vanden Gheyn. a. Six divertiment (sic) voor klavecimbel. Londen, z.j.

b. Fondamentele Regels van den Basse Continue ende de compositie. Leuven, 1783. © ua ku Leuven, P195-29

Leuven, privéverzameling

256

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

Klokken, beiaarden en beiaardiers De identiteit van een middeleeuwse stad komt niet alleen tot uiting in een stadsomwalling, een stadhuis, een stadszegel en een stadswapen, maar ook in de veelheid aan torens die de skyline van de stad bepalen en in het dagelijkse gebeier van klokken in kerken, kloosters, kapellen en het belfort.59 Het belfort was een imposante toren die over het algemeen in de voorgevel van of naast het stadhuis was opgebouwd. Het was een veilige bergplaats voor officiële documenten (privileges), stadswapens en stadsklokken. Vanaf begin zestiende eeuw werd op vele plaatsen in Vlaanderen in de toren van het belfort een beiaard geïnstalleerd, een symbool van rijkdom en macht. Bij gebrek aan een belforttoren nam in een aantal Brabantse steden de belangrijkste kerktoren de belfortfunctie over. Dat was het geval in Leuven.60 Voor het onderhoud van de toren was de stad verantwoordelijk. Afb. 16 Het standbeeld van Matthias Vanden Gheyn in de voorgevel van het stadhuis. © Foto Eric Dewaersegger

Van Petrus Papen (1662-1717), die ook optrad als orgelexpert, bleven enkele orgelstukken bewaard.55 De Luikse priester Dieudonné Raick, die aan de universiteit een licentiaat in de beide rechten (kerkelijk en burgerlijk) behaalde, was organist van 1726 tot 1741. Daarna was hij verbonden aan de Sint-Baafskathedraal in Gent (1741-1757) en de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen (17571764). Hij publiceerde drie klavecimbelboeken. Zijn opvolger Matthias Vanden Gheyn (17211785), zoon van de Tiense klokkengieter Andreas Frans (1696-1730) die in 1727/28 de nieuwe stadsbeiaard had voltooid, was organist (1741-1785) en stadsbeiaardier (1745-1785). Het universiteitsarchief van de ku Leuven bezit van hem beiaard-, orgel- en klavecimbelwerken evenals een bundel met twaalf kleine vioolsonates en twee muziektheoretische werken.56 Hij is de enige Leuvense musicus die een beeld kreeg in de voorgevel van het stadhuis.57 In de negentiende eeuw waren drie leden van de muzikantenfamilie Deprins als organist actief,58 en in de twintigste eeuw vier laureaten van het Lemmensinstituut in Mechelen: 1932-1952: Jan van Bouwel (1909-1969). 1947-1952: Wies Pee (1911-1990), interim-organist. 1952-1972: Michel de Coninck (1921-1991). 1972-1980: Peter Mylemans (1912-1980). De huidige titularis is Joris Verheyden (1968).

In 1458 brak er brand uit in de toren, waarbij de vier stadsklokken werden vernield. Daar de stad niet over de nodige fondsen beschikte voor herstellingswerken aan de toren, trachtte de stadsmagistraat een aanbevelingsbrief voor paus Nicolaas v (1397-1455) te krijgen van hertog Filips de Goede (1396-1467). Men hoopte namelijk op aflaten voor milde schenkers. Die poging mislukte. Ook bij een volgende zending, geleid door priester Machiel Amyen (Vrients), nu rechtsreeks bij de paus, vingen de Leuvenaars bot. Uiteindelijk werd de toren met eigen middelen en giften van burgers opgeknapt. Echter niet voor lang. Nieuw instortingsgevaar verleidde het stadsbestuur tot een groots, maar gewaagd plan: een indrukwekkend drievoudig torencomplex als een waardige bekroning van de gotische kerk in opbouw.61 Ontwerpen werden gemaakt door Matheus de Layens, Gielys Stuerbout en Joost Metsys.62 Maar deze onderneming was evenmin een gelukkig lot beschoren. Het werd een lang en triest verhaal van gebarsten muren en vallende stenen (1573, 1604). In ieder geval verdween voorgoed de geplande westbouw van de kerk en kijken we sindsdien op drie onafgewerkte torens. In de middelste hangt sinds 1930-1932 de stadsbeiaard.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 Felix .  Huybens a; Huybens & Rombouts -.  Huybens , A.  Huybens .  Van Uytven ; Van Leeuwen .  Toen Matheus de Layens, derde architect van het stadhuis, de voorziene belforttoren voor het stadhuis had geschrapt, kreeg de zuidelijke toren in de westgevel van de Sint-Pieterskerk het statuut van belfort: volgens het beschermingsbesluit van  april  een ‘kerkelijk belfort’.  Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.  Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. -.

257

Luidklokken 1345-1434 Al in de eerste helft van de veertiende eeuw hingen in de westbouw van de romaanse Sint-Pieterskerk vier luidklokken die het sociale leven in de stad regelden: de weversklok, de stormklok, de bedeklok en de slaapklok. De laatste twee (1345) waren van de Leuvense klokkengieter Albert van Roesbeke. In 1434 kwam er een vijfde klok bij die door Gord van Bechele werd gegoten.63 1381-1573 In de spits van de westtoren werd een uurslager of Jacquemart geplaatst. Het was een in hout gesneden manfiguur – ‘Meester Jan’ genoemd – die, aangedreven door een mechanisch uurwerk, van 1381 tot 1573 het uur aangaf door met een hamer op een klok te slaan. Door instortingsgevaar van de toren raakte hij in onbruik en werd hij verwijderd.64

maart 1798 werden ook twee schellen (klokjes), die aan het kapittel toebehoorden, uit de beiaard in de vieringtoren verwijderd. 1851 De Petrusklok (5.986 pond), gegoten door de Leuvense klokkengieter Séverin Van Aerschodt (1819-1885) en zijn vennoot Félix van Espen (18171857), werd op donderdag 28 augustus 1851 door kardinaal Engelbertus Sterckx (1792-1867) gewijd. Het was een geschenk van de Leuvense advocaat Jean-Joseph Boogaerts (1782-1850) die bij testament aan de kerkfabriek een bedrag van 9.000 bf had nagelaten. In het Nederlandstalige opschrift stonden de namen van de kardinaal, een vertegenwoordiger van de burgemeester, deken Franciscus Craessaerts en de voorzitter en leden van de kerkfabriek. De nicht van advocaat Boogaerts en haar echtgenoot traden op als meter en peter.70 1914 De luidklokken gingen verloren in augustus.

1458 Op vrijdag 30 juli 1458 brandde de westbouw uit, waarbij de luidklokken verloren gingen. Matheus de Layens kreeg van de stadsmagistraat de opdracht om de kwaliteit van de luidklokken van de Sint-Mauritiuskerk in Rijsel, gegoten door Simon Magret en zijn zoon Dominique uit Doornik, te inspecteren. Nog datzelfde jaar gaf de stad opdracht om twee nieuwe klokken te gieten. Daarop werden niet alleen de namen van de gieters vermeld, maar ook die van de twee dienstdoende burgemeesters Nicolaas Kersmaker en Quinten Cockeroul evenals het stadswapen van Leuven.65 1458 De Mariaklok (6.000 pond) werd gegoten op de Oude Markt door Simon en Dominique Magret uit Doornik; de Carolusklok (5.000 pond) op de Keizersberg door de gebroeders Jan en Willem Hoerken uit ’s-Hertogenbosch.

 sal-oa, , fol. v-r (Gord van Bechle); Huybens .  Huybens b.  Van Even /, p. -.  sal-oa, , fol. v (in potlood v) [= Van Even /, p. , noot ].  Bearda e.a. , p.  (zonder bronvermelding).  kbr, Hs. , p. . Alleen de storm- en de poortklok bleven hangen.  sal-oa, .  ara – Archief Erediensten (personnel fabriques):  [] = testament van Boogaerts; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk (brief d.d.  januari ); sal-ma, Kerkfabrieken, .; JL , nr. , p. ; JPA , nr. , p. .  sal-ma,  (dossier ). Bearda e.a. , p. -. De gewichten die we in de brochure Inspeling van de Gerenoveerde Stadsbeiaard. Leuven,  oktober , p. () aantreffen, verschillen merkelijk met die van Bearda e.a. , p. .  Bearda e.a. , p. -.

258

1462 De Bourdonklok (12.000 pond), genaamd Philippe [Filips de Goede], werd gegoten door Dominique Magret. Ze barstte in 1494 en werd in 1496 hergoten door Gobelinus Moer uit ’s-Hertogenbosch.66 1522 De Annaklok werd geleverd door de Mechelse klokkengieter Joris i Waghevens.67 1798 In de maand maart werden drie klokken door de Fransen uit de ‘grooten thoren’ (westtoren) gehaald: de Mariaklok, die in 1748 was gebarsten, en de klokken Petrus en Paulus.68 Die namen treffen we aan in een negentiende-eeuws document: de drie klokken zouden toen, samen met de oude poortklok, hergoten worden tot drie klokken ‘in accoord op de overblijvende stormclock.’69 Of dat gebeurd is, wordt niet bevestigd. Op zondag 11

Afb. 17 Brokstukken van twee vernielde luidklokken tegen de eerste pilaar links van het westportaal. Leuven, privéverzameling

1931 De Leuvense klokkengieters Constant (18551935) en zoon François (1896-1982) Sergeys goten vier luidklokken die op donderdag 16 juli 1931 werden gewogen: Maria (4.436 kg/ais), Petrus (2.962,50 kg/cis1), Karolus (2081,50 kg/c1) en Anna (1279,70 kg/dis1).71 1944-1961 Bij de Duitse klokkenopeising midden juli 1944 werd de Mariaklok stukgeslagen. In juni 1961 werd ze door François en zoon Jacques (19332022) Sergeys hergoten en op 16 september door Mgr. Honoré van Waeyenbergh (1891-1971), rector magnificus van de universiteit, gewijd. De vier luidklokken werden geïntegreerd in de stadsbeiaard.72 1998 Naar aanleiding van het 550-jarig bestaan van het Leuvense stadhuis (1448-1998) en het 75-jarig jubileum van de Leuvense verzekeringsmaatschappij ABB, schonk deze laatste een nieuwe uurslager ‘Meester Jan’, die links van het grote uurwerk (kant Grote Markt) werd geïnstalleerd.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

De inhuldiging vond plaats op donderdag 13 augustus als afsluiting van het elfde internationaal beiaardcongres (Mechelen-Leuven). De vergulde bronzen figuur is van beeldhouwer Willy Peeters (1957). De klok (505 kg/b1), met een Latijns opschrift van prof. Dirk Sacré (1957), werd gegoten door Koninklijke Eijsbouts in Asten (nl).73 In de kerk hangen twee koorklokken:74 1. een zeventiende-eeuws en anoniem klokje aan de toegangsdeur van de sacristie in de noordelijke kooromgang; 2. een klok van André-Louis Van Aerschodt (18141888) (1844: ca. 22 kg/bes2) aan de linker pijler bij het hoofdaltaar. Ze is afkomstig van de Onze-LieveVrouw-ten-Predikherenkerk in Leuven.75

De stadsbeiaard en de beiaardiers

Afb. 18 De nieuwe ‘Meester Jan’ (1998) boven het zuidportaal.

Aangezien de beiaard eigendom is van de stad, waren/zijn de beiaardiers vanaf 1525 tot vandaag stadsambtenaren: zij werden/worden aangesteld en gesalarieerd door het stadsbestuur. Voor de periode 1525-2021 kennen we de namen van 37 beiaardiers.76 Hun wekelijkse bespelingen gingen/gaan voornamelijk door op de marktdagen. Zoals de zangmeesters en de organisten zorgden ook zij voor een vrolijke noot. Ze werden ingeschakeld bij bijzondere religieuze vieringen, waaronder de processies van het Heilig Sacrament en van Onze-Lieve-Vrouw Belegering die respectievelijk eind mei/begin juni en met Leuven kermis door de stad trokken, alsook bij officiële plechtigheden van de stad en de universiteit.

1525 De stad bestelde bij de Mechelse klokkengieter Peter Waghevens (†1537) een klokkenspel van acht klokjes, met een totaalgewicht van 3.588 pond. Die werd in de zuidelijke toren van de westgevel van de Sint-Pieterskerk gehangen. Bij de inhuldiging organiseerde de stad een wedstrijd ‘voer dry prysen om die best beyaert opte nyeu clocken’. Hoe er ‘gebeierd’ werd, is niet bekend. Toch weten we dat al in 1548 een stokkenklavier in gebruik was.77

© Foto Raoul Daniels

 Rombouts ; ncl , p. -.  Tot november  waren het er drie. De koorklok van Andreas Frans vanden Gheyn (: ca  kg/g) die jarenlang aan de toegangsdeur van de sacristie (kant Margarethaplein) heeft gehangen, werd, naar aanleiding van de installatie op zondag  november  van de Vredesbeiaard in de Parkabdij Heverlee, aan de abdij geschonken waar ze nu dienstdoet als roepklok. Deze klok heeft nooit deel uitgemaakt van de oude abdijbeiaard die in  werd omgewisseld met die van de Sint-Pieterskerk.  Spaey , p. .  Huybens , p. .  Huybens , p. -.

Afb. 19 a. De Sint-Pieterskerk met de west- en vieringtoren zoals Wolfgang De Smet die omstreeks 1650 heeft weergegeven op zijn schilderij De Grote Markt van Leuven. m Leuven, S/23/S. © Cedric Verhelst voor m Leuven Op te merken valt dat aan de zuidkant geen huisjes staan (zie p. 62-63). b b. De middentoren in de westgevel heeft bovenaan galmborden waarachter de luidklokken hangen. Vooraan in de zuidertoren merkt men in de open galmgaten van de bovenste geleding een reeks klokjes. Misschien, maar het is een gissing, betreft het een restant van een ouder klokkenspel dat al in de zestiende eeuw in dat torengedeelte was opgehangen en eigendom was van de stad. Blijft de vraag in welke mate de schilder die toren natuurgetrouw heeft gepenseeld (zie p. 44). c. In de vieringtoren hangt de kapittelbeiaard die begin 1727, samen met de spitse toren (zie p. 41) door het kapittel aan de stad werd overgedragen. De toren werd afgebroken en vervangen door een ‘peperbustoren’ (zie p. 50) waarin een nieuwe stadsbeiaard (zie 1725-1728) werd geïnstalleerd.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

a

c

259

instrument, in een tweede verslag van 13/15 november 1728, ‘goedt ende perfect’ bevonden.80 Toch bleef het klankresultaat onbevredigend. Van 1745 tot 1785 werd de beiaard bespeeld door Matthias Vanden Gheyn, oudste zoon van de klokkengieter. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Judocus Thomas (zie p. 237). Later gebruikte de Franse bezetter het instrument als muzikaal propagandamiddel, zoals bijvoorbeeld op zondag 14 mei 1809 toen ‘den heelen dag de clock [werd] geluyt en den beyaert gespeelt by interval’.81 Aanleiding was de overwinning van Napoleon op de Oostenrijkers bij de Slag van Regensburg (19/23 april 1809).

Afb. 20 Het keurringsverslag (2 september 1728) van de nieuwe stadsbeiaard. © sal-oa, 348, fol. 517

1698 In zitting van dinsdag 16 september 1698 besliste de stadsmagistraat om ‘finael een accordt te maecken over het perfectionneren vanden beyaert’. De opdracht werd via een notariële akte toegewezen aan de Naamse klokkengieter Jacques-André Feraille. Voor ‘de partij clocken’ die hij vanuit Namen aanvoerde evenals de nieuwe die hij tussen 20 en 23 oktober 1698 in de Leuvense vleeshal had gegoten, ontving hij 96 gulden.78

 sal-oa, , fol. -; , fol. r, v, r, r-r.  Huybens , p. -.  Huybens , p. -.  Hous , p. .  Huybens , p. .  Rombouts ; Huybens , p. ; Rombouts , p. -.  Hous , p. ; Lameere , p. .  ral / –  (akte nr.  d.d.  maart ); Huybens a, p. -. Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. .  Hous , p. .  Huybens a, p. -.  Rombouts -.  Huybens , p. -; d, p. -, nr. .  Huybens ; Bearda e.a. , p. .

260

1725-1728 Een contractuele overeenkomst van woensdag 28 maart 1725, waarbij de Tiense klokkengieter Andreas Frans Vanden Gheyn (16961730) een nieuwe stadsbeiaard zou leveren, leert ons dat er toen 29 oude beiaardklokken in de vieringtoren hingen.79 Op 26 juni 1726 was de nieuwe stadsbeiaard zo goed als klaar; in 1727/28 werd hij met een basklok en enkele bijkomende klokjes vervolledigd. Hij telde 40 klokken en woog 20.900 pond. Volgens het contract moest het instrument even goed klinken als dat van Diest (Pieter Hemony, 1671) en van Tienen (Willem Witlockx, 1723). Spijts alle inspanningen voldeed het niet aan de verwachtingen. Ingevolge het expertiseverslag van 2/3 september 1728 ontbrak het een aantal klokken aan juistheid en ‘harmonie’. Na aanpassingen werd het

1810-1811 De kanunniken van de Parkabdij Heverlee stelden de stad voor hun beiaard, die ze tijdens de Franse invasie hadden verstopt, te ruilen met de stadsbeiaard. Een commissie van acht leden beraadde zich over het voorstel. Volgens hun verslag van maandag 11 maart 1811 was de stadsbeiaard ‘dur, criard et d’une dissonance insupportable’ [hard, schreeuwerig en van een ondraaglijke dissonantie] en bezat de abdijbeiaard ‘une résonance et une harmonie exquises et telles que nous ne connaissons aucun carillon la mérite à un aussi haut degré’ [een uitstekende klank en harmonie. Zo’n bijzondere kwaliteit treffen we bij geen andere beiaard aan].82 Bij de onderhandeling werd overeengekomen dat het verschil in gewicht tussen beide instrumenten door de stad zou worden bijbetaald. De abdijbeiaard telde 40 klokken: 32 van de Amsterdamse klokkengieters Albert de Graeve en Claes Noorden (17111714), zeven van Andreas Frans Vanden Gheyn (1727-1730) en één klok van Claude en Joseph Plumere uit Hoei (1654).83 Op 10 juni 1811 noteerde de Leuvense kroniekschrijver Jean-Baptiste Hous (1756-1830): ‘tegenwoordig syn sy besig met den beyaert van de gewesen abdye van Perck te hangen in den thoren van Sinte Peeters kerck’. Op zondag 1 september 1811, met Leuven Kermis, werd hij voor de eerste maal bespeeld door Judocus Thomas Vanden Gheyn.84 Voor alle duidelijkheid: zowel de zeventiende-eeuwse kapittelbeiaard, als het instrument van Andreas Frans Vanden Gheyn en de latere abdijbeiaard hebben steeds in de vieringtoren gehangen. De spitse toren, zoals weergegeven op het schilderij van Wolfgang De Smet, werd in 1727, naar aanleiding van de installatie van de nieuwe stadsbeiaard, vervangen door een barokke koepeltoren.85 Ter bevordering van de klank werden midden augustus 1822 galmborden aangebracht: ‘tegenwoordig syn sy besig met jaloesien te hangen in den beyaert-thoren van Sinte Peeters kerck.’86

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

1913 Tijdens de zomer van 1913 kreeg het instrument een flinke opknapbeurt door de Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn (1862-1941): ‘ces travaux ayant mis notre carillon au rang des meilleurs instruments similaires du pays’ [deze werkzaamheden hebben onze beiaard gelijkgesteld met soortgelijke instrumenten van het land]. Kostprijs: 4.740 bf. Midden september 1913, met Leuven kermis, organiseerde de stad voor de allereerste keer een beiaardfestival waaraan zeven beiaardiers hun medewerking verleenden.87 1914 In de nacht van 25/26 augustus 1914, toen Duitse soldaten grote delen van de stad in brand staken, ging ook het dak van de kerk, inclusief de vieringtoren met zijn beiaard, in vlammen op. a

1930-1932 In 1930 bestelde de stad bij Constant en François Sergeys een nieuw instrument. Na de vier luidklokken die al in 1931 waren geleverd, volgden het jaar daarop 45 beiaardklokken. Ze werden in de westtoren geïnstalleerd. De inhuldiging vond plaats op zaterdag 2 september 1933 door Arthur Lynds Bigelow (1910-1967). Hij was een Amerikaans ingenieur die in de Mechelse beiaardschool bij Jef Denyn had gestudeerd, enkele jaren stadsbeiaardier van Leuven was en in 1941 beiaardier werd van Princeton University (New Jersey, vs).88 1944-1945 In juli 1944 werd het instrument, in ruil voor tien Van Aerschodtklokken, waarvan vijf in de Sint-Kwintenskerk en vijf in de kerk van de benedictijnenabdij Keizersberg, door de Duitse bezetter opgeëist. Van de 49 klokken bleef de kleinste als luidklok hangen en werd de Mariaklok verbrijzeld. Op vrijdag 26 oktober 1945 keerden 37 van de 47 weggehaalde klokken vanuit Hamburg terug naar Leuven.89

Afb. 21 a. Drie zware luidklokken.

b b. De discantklokken van de Sergeysbeiaard.

1961 In 1961 werd het instrument door Frans en Jacques Sergeys gerestaureerd en uitgebreid. Het telde opnieuw 49 klokken: drie van 1930, 21 van 1932 en 25 van 1961.90

1990 Laatste grote restauratie door Koninklijke Eijsbouts in Asten (nl): 48 klokken werden herstemd en een gebarsten klok vervangen. Clock-O-Matic toen in Herent, maar sinds 1993 in Holsbeek, verzorgde het mechanische en elektrische gedeelte. Op zondag 14 oktober 1990 werd de vernieuwde beiaard ingespeeld door Renaat Vansteenwegen (1916-2003), stadsbeiaardier van 1948 tot 1991.

c c. Het beiaardklavier.

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

261

De speeltrommel

d d. De speeltrommel. © Foto’s Raoul Daniels

Afb. 22 De zuidkant van de kerk met v.l.n.r. de zuidertoren voorzien van galmgaten en galmborden waarachter de luidklokken en de speeltrommel (onderaan) en de beiaard met speelklavier (bovenaan); klokslager Meester Jan; het grote uurwerk boven de balustrade en de spitse vieringtoren. © Foto Raoul Daniels

262

Bij de stadsbeiaard van 1726/28 hoorde een nieuwe mechanische speeltrommel die de oude moest vervangen. Hij werd in 1730 bij Andreas Frans Vanden Gheyn besteld,91 maar het gietproces mislukte.92 Volgens kroniekschrijver Willem Leunckens (1700-1773) vervaardigde Peter Vanden Gheyn, cellebroeder en broer van Andreas Frans die in 1730 was overleden, in 1731 een nieuwe trommel ‘waerin meester C.-A. Lion 100 gaeten geboort heeft, op eenen dagh tyts.’93 In een ander document is evenwel sprake van een ‘smet [smid] die by die 800 gaaten op eenen dagh daer in drilde.’94 Charles-Alexandre Lion (†1756) uit Charleroi perfectioneerde het hele gevaarte en ontving daarvoor de riante som van 6.000 gulden. De werkwijze voor de uitvoering ervan was in achttien punten vastgelegd: voor de aanmaak van een groot aantal onderdelen mocht hij het ijzer van de oude trommel gebruiken, en, niet onbelangrijk, zijn werkstuk moest even goed zijn als de speeltrommel van de abdijtoren ‘Lange Jan’ in Middelburg (Zeeland) die door de Antwerpse klokkengieter Willem Witlockx (†1733) kort voordien was geleverd, maar in 1940 werd verwoest.95 Uiteindelijk werd de trommel op donderdag 17 juli 1732 – ‘s’morgens ten vyf hueren’ – in de vieringtoren gehesen.96 Lion had zich zo goed van zijn taak gekweten dat hem niet alleen het poorterschap van de stad, maar ook de functie van stadsuurwerkmeester werd vergund. In de negentiende eeuw werd de speeltrommel jaarlijks tweemaal voorzien van nieuwe deuntjes: dat gebeurde tijdens de Goede Week en met Leuven kermis. Het was/is een arbeidsintensieve onderneming die telkens enkele dagen in beslag nam/ neemt.97 Toen stadsbeiaardier Pierre Deprins sr. (1757-1847)98 een lijst van melodieën indiende bij Jean-Baptiste Plasschaert (1769-1821), burgemeester van 1811 tot 1814,99 wees hij de burgervader erop ‘que tous les morceaux de musique ne sont point susceptibles d’être placés sur le carillon. La composition musicale et la dimension du tambour du carillon doivent être soigneusement calculées d’avance, et puis il convient qu’ils soient d’une facture à être aisément compris par le public’100 [dat niet alle muziekstukken op de trommel kunnen gezet worden. Zowel de muziekcompositie als de omvang van de trommel moeten vooraf zorgvuldig worden ‘berekend’. Uiteraard moet het publiek de kwaliteit en de weergave ervan gemakkelijk kunnen ervaren en appreciëren]. Enkele Leuvense negentiende-eeuwse ‘versteken’ bevinden zich in het archief van de Koninklijke Beiaardschool in Mechelen.101

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

In 1885 vervaardigde de Mechelse uurwerkmaker Edward Michiels (1831-1910) een nieuwe speeltrommel en restaureerde hij het grote uurwerk dat zich boven de balustrade van de zuidgevel bevindt. Het overleefde de brand van 1914,102 maar werd in 1930 door zijn zoon Prosper Michiels (1874-1930) vernieuwd.103 Torenmuziek In 1989 en 1995 gaf de Sint-Pieterstoren enkele van zijn muzikale geheimen prijs, te weten twee originele achttiende-eeuwse beiaardhandschriften. Ze waren in de negentiende eeuw ontdekt door kapelmeester Xavier van Elewyck (†1888) die ze in bewaring had genomen. Na zijn dood verdwenen ze spoorloos. Als bij wonder kwamen ze, via twee privépersonen, weer tevoorschijn en werden ze aan het Universiteitsarchief van de ku Leuven overgedragen. Het betreft de lijvige bundel Het liedeken van de Lovenaers en de elf beiaardpreludes van Matthias vanden Gheyn. Kort na de vondst werden beide handschriften uitgegeven door Luc Rombouts en Gilbert Huybens.

Het eerste handschrift, met 151 nummers, geeft ons een treffend beeld van het repertoire van de achttiende-eeuwse stadsbeiaardier: menuetten, marsen voor gilden en rederijkerskamers, aria’s voor primussen van de universiteit (zie p. 224) en andere gelegenheden, liederen voor de liturgische tijd van het jaar, in het bijzonder Kerstmis en bewerkingen van populaire liederen zoals Les Folies d’Espagne en Cecilia. De beiaardpreludia van Matthias Vanden Gheyn werden in 1998 op cd vastgelegd door Eddy Mariën (1962), huidige stadsbeiaardier van Leuven, Mechelen, Halle en Meise; Luc Rombouts (1962), stadsbeiaardier van Tienen, beiaardier van de Vredesbeiaard van de Parkabdij Heverlee en titularis van de twee universiteitsbeiaarden van de ku Leuven en Koen Van Assche (1967), co-stadsbeiaardier van Antwerpen en stadsbeiaardier van Lier, Turnhout en Herentals. De opname gebeurde op de historische beiaard van Veere (provincie Zeeland) die in 1790 was gegoten door Andreas Jozef Vanden Gheyn (17271790),104 jongere broer van Matthias.105

Afb. 23 Autograaf van de beiaardprelude nr. 4 van Matthias Vanden Gheyn.

© ua ku Leuven, P195

Kapelmeesters, orgels en organisten, klokken, beiaarden en beiaardiers

 sal-oa,  (overeenkomst).  ral, Schepengriffies arrondissement Leuven , fol. v.  Leunckens-Van Even , p. .  sal-ma , stuk , p. . Dit hs., een convoluut, bevat elf verschillende stukken: Huybens .  ral, Schepengriffies arrondissement Leuven  (stuk ).  sal-ma, , stuk , p. .  Vandaag wordt de speeltrommel minder frequent verstoken.  Huybens , p. -.  Huybens , p. -.  sal-oa, .  Kopieën in mijn bezit.  Van Even /, p. -.  salma-ma,  (nr. )].  Vernimmen , p. -; Huybens .  Huybens a (CD-opname); Huybens & Rombouts  en  (uitgaven).

263

Barbara Haggh-Huglo

Recollectio Festorum Beate Marie Virginis Een liturgisch feest met gezangen van Guillaume Du Fay (1477-1797)

Afb. 1 Aanvang van het ‘Tenebre diffugiunt-officie’. Cambrai, Médiathèque municipale, Impr. XVI C 4 (ca. 1508-1515), f. 162v. © Barbara Haggh-Huglo (met toestemming van de Médiathèque municipale, Cambrai)

 Een middeleeuwse kloosterdag begon met de metten of vigilie om middernacht, rond zonsopgang volgden de lauden, daarna kwamen, met een interval van drie uren, de priem om  uur, de terts om  uur, de sext om  uur, de none om  uur, de vespers om  uur, de completen om  uur. Men spreekt van het getijdengebed, ook genoemd koorgebed of officie. De bedoeling was om elke week de  psalmen van koning David te reciteren of te zingen. Door het groot aantal en vaak lange lezingen in de metten, lauden en vespers noemt men deze grote getijden; de overige vijf zijn de kleine getijden. In dat gebedsschema ging veel aandacht naar antifonen (verzen die gezongen worden als

264

inleiding en afsluiting van een psalm), responsoria (gezangen die afwisselend tussen de cantor en het koor worden gebracht) en hymnen (strofische gezangen). Ze werden gebundeld in een antiphonale. Op de vooravond van een hoogfeest, zoals Kerstmis, Pasen en Pinksteren, werden de eerste vespers gezongen, op de hoogdag zelf volgden de tweede vespers.  Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. .  Het hoogfeest ‘Sanctissimi corporis et sanguinis Christi solemnitas’ [Hoogfeest van het heilig lichaam en bloed van Christus], beter bekend als Sacramentsdag die door de Luikse heilige Juliana van Cornillon (-) sterk werd

gepromoot, wordt nog hier en daar op de tweede donderdag na Pinksteren gevierd met een processie.  Later werd aan het woord ‘ontvangenis’ het epitheton ‘onbevlekt’ toegevoegd.  Over het middeleeuwse berijmde officie (historia) werd heel wat geschreven door Andrew Hughes en David Hiley. Uitgaven van dergelijke officies werden gepubliceerd in de reeks ‘Musicological Studies: Historiae’ van het Institute for Mediaeval Music, Ontario – Canada. Zie https:// medievalmusic.ca/series/studies.  De term ‘recollectio’ betekent letterlijk: samenvoeging.

Recollectio Festorum Beate Marie Virginis

Liederen en gezangen bekleedden een voorname plaats in de middeleeuwse liturgie. Dat was niet anders bij de vieringen in de Sint-Pieterskerk. Zoals ook in kloosters gebruikelijk was, waren de kanunniken er, tot vóór 1797, gehouden om elke dag gebedsstonden te doen. In kloosters waren er dat acht, verspreid over acht vastgestelde tijdstippen per dag;1 in Sint-Pieter waren het er eveneens acht maar dan geconcentreerd rond drie momenten per dag.2 Het was immers een canonieke verplichting die de Kerk oplegde aan kloosterlingen en geestelijken van hogere rang om – de vraag van Jezus aan zijn apostelen indachtig  – niet aflatend te bidden. De middeleeuwse officies beantwoordden aan een strak schema. Dat betekende echter niet dat er geen nieuwe teksten en liederen werden geschreven – in het bijzonder ter ere van populaire lokale heiligen – die in de grote getijden werden ingelast. Vooral het leven van een heilige en de aan hem/haar gerelateerde wonderlijke gebeurtenissen kwamen daarbij aan bod. Op die manier kreeg het koorgebed op iedere locatie een eigen karakteristieke invulling, geïnspireerd door plaatselijke cultussen en religieuze gebruiken. Vanaf de dertiende eeuw circuleerden nieuwe officies om het offer van Christus te herdenken, zoals bijvoorbeeld het feest van ‘Corpus Christi’,3 of om episodes of facetten uit het leven van de heilige maagd Maria, waaronder haar ‘Ontvangenis’4 of de ‘Presentatie van Jezus in de tempel’, te illustreren. Ontstonden zo’n officies meestal als vieringen in een locale gemeenschap, sommige verspreidden zich met succes tot ver over de stadsgrenzen en werden gedurende lange tijd gekoesterd.5 Dat was het geval met een nieuw liturgisch officie uit Cambrai/Kamerijk dat in 1477 in de Sint-Pieterskerk werd geïntroduceerd. Wellicht is dit officie een curiosum in de geschiedenis van de liturgie: het is namelijk een creatie van twee beroemde auteurs met name Gilles Carlier († 1472) en Guillaume Du Fay († 1474), en het heeft vijf eeuwen getrotseerd. Het officie kreeg de naam ‘Recollectio Festorum Beate Marie Virginis’6 [Feestbundel ter ere van de heilige Maagd Maria] en memoreerde zes feesten van de Moeder Gods: haar ontvangenis (8 december) negen maanden voor haar geboorte (8 september), de annunciatie of de boodschap van de

engel Gabriel van de geboorte van Jezus aan Maria (25 maart), de visitatie of het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth (2 juli, sinds 1969 31 mei), lichtmis of de presentatie van Jezus in de tempel (2 februari), en haar tenhemelopneming (15 augustus). De wieg van het ‘Recollectio’-officie De ‘première’ van het officie was te danken aan een legaat van kanunnik Michael de Beringhen in zijn testament van 1457 en vond plaats in de OnzeLieve-Vrouwekathedraal van Cambrai/Kamerijk op de vierde zondag van augustus 1458.7 De Beringhen had het officie besteld bij twee collega’s die in hun tijd naam en faam genoten: Carlier, die de teksten leverde, was de belangrijkste testamentuitvoerder van De Beringhen. Hij was kapitteldeken van de kathedraal en een vermaard theoloog vanwege zijn onderhandelingen met de Hussieten8 op het Concilie van Basel (1431). De eenstemmige gregoriaanse muziek werd gecomponeerd door Du Fay. Hij had twee pausen en een tegenpaus gediend en onderhield contacten met de hertogen van Bourgondië en de familie De’ Medici.9 Hun beider werk biedt een synthese van ideeën, woorden en klanken over het leven van Maria en de heilsgeschiedenis van de mensheid. De visitatie neemt in het officie en verschillende gezangen een centrale plaats in omdat daarin ook de tweede patroonheilige van de kathedraal, Johannes de Doper, wordt herdacht.10 In de periode dat het officie ‘Tenebre diffugiunt’11 [De duisternis verdwijnt] door Carlier en Du Fay werd samengesteld, debatteerden geleerde theologen over een twistpunt betreffende de heilige Maagd. Was zij door de goddelijke genade reeds van de erfzonde gezuiverd ‘vóór’ haar conceptie, standpunt dat door de franciscanen werd verdedigd, of gebeurde die zuivering ‘na’ de conceptie, stelling die door de dominicanen werd geponeerd? Carlier opent zijn tekst (eerste antifoon) met een bespiegeling over het sermoen ‘Nondum erant abyssi et ego concepta eram’12 [Ik ben al ontstaan toen er nog geen oceaan was] van de heilige dominicaan Vincentius Ferrer (1350-1419), dat door de heilige Antoninus (1389-1459), dominicaan en aartsbisschop van Florence, in een theologisch traktaat werd opgenomen.13 Daarin wordt de conceptie van Maria belicht – allegorisch weergegeven met ‘facta est lux’ [het werd licht] – evenals het feit dat zij door Gods genade niet besmet werd door de erfzonde – verzinnebeeld door de scheiding van licht en donker: ‘divisit lucem a tenebris’.14 Carlier laat in de antifoon het licht pas ‘schijnen’ nadat de duisternis is verdwenen: ‘Tenebre diffugiunt’. Zo wordt Maria in zijn verhaal geboren op het ogenblik dat franciscanen en dominicanen het uiteindelijk eens raakten over het feit dat zij ‘zonder zonde’ was. Het

vervolg van het officie presenteert de Moeder Gods als ‘gezuiverd van zonde’, maar verschaft geen toelichting over het precieze tijdstip van die zuivering. Daardoor omzeilde Carlier, zeer diplomatisch, een ingewikkelde theologische kwestie en kon het officie zowel door franciscanen als dominicanen in peis en vree worden gevierd. Niet alleen het leven en de feesten van Maria worden als een ‘Recollectio festorum’ in herinnering gebracht, ook het heilsverhaal van de mensheid, vanaf de schepping tot de verrijzenis, komt aan bod. De laatste antifoon, ‘Ave Virgo speciosa’ [Gegroet, wonderbare maagd], bezingt de tenhemelopneming van Maria, boven de engelenkoren, om gekroond te worden. Dit gedicht bezit acht regels met telkens acht syllaben per regel. Het getal acht staat symbool voor de verrijzenis (paaszondag). De acht tonen van het middeleeuwse psalmgezang zijn afgeleid van de manier van psalmzingen in Jeruzalem, een ritueel dat op paaszondag begon.15 Zij worden in het ‘Tenebre diffugiunt’-officie in volgorde gebruikt, zoals dat in de meeste andere en latere middeleeuwse officies het geval was: de antifonen van de eerste en tweede vespers en van de lauden nemen de tonen van 1 tot 5; de antifonen van de metten van 1 tot 8 met de ‘tonus peregrinus’ of ‘wandelende toon’ voor de negende en laatste antifoon, een uniek gebaar van de componist.16 Opmerkelijk detail: de eerste antifoon vangt aan met een re (d), de laatste eindigt met een fa (f), toevallig de initialen van Du Fay. Een bewuste ‘inventie’ van de componist? Het ‘Recollectio’-officie in Leuven Hoe kwam het ‘Recollectio’-officie uit Kamerijk in Leuven terecht? Gauthier Henrici († 1494), een koorknaap uit de kathedraal, diende onder zangmeester Nicolas Grenon († 1456) in dezelfde periode waarin Carlier en Du Fay in Kamerijk werkzaam waren. Later verbleef Henrici als kapelaan-zanger aan het hof van Karel de Stoute († 1477) waar hij een aantal beneficies verwierf,17 waaronder een kanonikaat18 aan de Leuvense Sint-Pieterskerk. Nadat hij het hof had verlaten, lanceerde hij het ‘Recollectio’-officie in een vijftiental kerken in de Nederlanden, doorgaans kerken waar hij zijn beneficies genoot. Daaronder ressorteerden de Sint-Pieterskerk, waar het officie op 16 januari 1477 in het kalendarium werd opgenomen, en de gebedshuizen van de Leuvense augustijnen en karmelieten. In 1489 stichtte Henrici het kartuizerklooster in Leuven.19 Op 29 april 1488 stelde hij beurzen ter beschikking voor een magister en twee studenten van de pedagogie de Valk. Een van zijn vrienden, aan wie hij een verguld-zilveren ‘agnus dei’ (medaille) naliet, was Adriaan Floriszoon Boeyens († 1523), de latere paus Adrianus vi, die bij testament zijn woning,

Recollectio Festorum Beate Marie Virginis

 Dit feest, zijn twee verschillende officies en hun geschiedenis wordt uitvoerig behandeld in Haggh-Huglo . Deze publicatie bevat de uitgaven van de officies, documenten in verband met Michael de Beringhen en Gauthier Henrici, en talrijke oorkonden waarmee het feest werd ingevoerd in een aantal kerken in de Lage Landen. Voor het ‘Recollectio’officie in Leuven, zie: Haggh . Van het ‘Tenebre diffugiunt’-officie bestaan twee opnames: ‘Dufay, Recollectio Festorum b.m.v.’, Janka Szendrei, Laszlo Dobszay, dirigent, Schola Hungarica, Hungaroton hcd , en ‘Dufay Motets and Chants’, Alexander Blachly, dirigent, Pomerium, Archiv –.  Hussieten waren volgelingen van de Boheemse priester Jan Hus die simonie, corruptie, handel in relieken en aflaten in de kerk veroordeelde. Zijn hevige kritiek op de kerkelijke hiërarchie – het was de periode van de drie pausen – leidde tot zijn excommunicatie in . In  stierf hij op de brandstapel. Hus bezorgde een hele Bijbelvertaling in het Tsjechisch.  Planchart  biedt de meest recente en complete studie over het leven en werk van Guillaume Du Fay.  De middeleeuwse kathedraal werd tijdens de beginjaren van de Franse Revolutie volledig afgebroken.  Officies worden steeds vernoemd naar de aanvangswoorden van de eerste antifoon van de eerste vespers, in dit geval ‘Tenebre diffugiunt’.  Boek der Spreuken, :.  Summa Theologica in Quattuor Partes Distributa. Verona,  (vier delen). Het bewuste sermoen staat in deel i (titulus viii, caput iii).  Boek Genesis, : en .  Jeffery .  In feite konden de psalmen op acht verschillende standaardmelodieën worden gezongen, elk met een aparte toon voor het reciteren. Voor de ‘tonus peregrinus’ waren uitzonderlijk twee tonen voorzien: sol (g) en fa (f).  Een beneficie (bene = goed, ficere = doen) was een als gunst verleend ambt.  Een kanonikaat was vaak gekoppeld aan een of meerdere prebendes en gaven de titularis een status en een levenslange garantie op inkomsten voor zijn levensonderhoud. In tegenstelling tot reguliere kanunniken die aan een kloostergemeenschap verbonden zijn, maken seculiere kanunniken deel uit van een kapittel van een kathedraal of een belangrijke kerk. In het ancien regime hadden verschillende steden meerdere kapittelkerken: in Leuven waren er twee, de Sint-Pieterskerk en Sint-Jacobskerk. Vandaag telt Vlaanderen vijf kathedralen (kapittelkerken) of hoofdkerken van een bisdom, waar een bisschop resideert: Mechelen-Brussel (Sint-Rombouts / Sint-Michiel en Sint-Goedele), Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw), Brugge (Sint-Salvator), Gent (Sint-Baafs), Hasselt (Sint-Quintinus).  Van Even , p. ; Van Even /, p. -.

265

Afb. 2 Aanvang van het ‘Hortus conclusus-officie’. Mons, Collégiale Sainte-Waudru, Trésor, Ms. 89e (1583), f. 100r. © Foto Barbara Haggh-Huglo (met toestemming van de Collégiale Sainte-Waudru, Mons)

 Het betreft de handschriften iv  en iv .  Wils , deel  (-), p. , noot .  Een klavichordium is een toetsinstrument verwant aan het latere klavecimbel.  kbr, Hs. , fol. r-r: ‘In solempnitatibus festorum gloriosissime virginis Marie’. Het hs. is afkomstig uit de bibliotheek van het oude jezuïetencollege te Leuven: Van den Gheyn , p. - (nr. ).  Lefèvre , p. xv, xvi, , , , , .  De term is ontleend aan het Hooglied, :.  kbr, kostbare werken ii  a.  Utrecht, Rijksuniversiteit, Hs. . De elfde-eeuwse kerk werd in de jaren  volledig gesloopt.  In de uitgave van  (noot ) zijn die antifonen wel opgenomen.

266

vandaag het Pauscollege aan het Hogeschoolplein, openstelde voor behoeftige studenten. Twee zeventiende-eeuwse handschriften met het ‘Recollectio’officie, afkomstig uit het Pauscollege, bevinden zich nu in de norbertijnenabdij van Averbode.20 De aanwezigheid van Henrici in Leuven gaat terug tot de jaren 1450. Begin juli 1455 schreef hij zich in aan de universiteit21 en behaalde er de graad van meester in de artes. Documenten in verband met zijn overlijden geven te kennen dat hij een ontwikkeld man was. Hij beschikte over een persoonlijke bibliotheek met zangboeken en bezat zelfs drie ‘clavicordia’.22 Aan de kathedraal van Kamerijk schonk hij een lijvig boek met meerstemmige missen en verhandelingen over muziektheorie. Deze verzameling is verdwenen. Volgens een aantekening in een klein vijftiendeeeuws brevier, de enige pre-Tridentijnse bron uit de

Recollectio Festorum Beate Marie Virginis

Sint-Pieterskerk die het ‘Recollectio’-officie bevat,23 werd dat feest voor de eerste maal in Leuven gevierd op de eerste zondag van september 1477 24 [= 7 september] en daarna telkens op 1 september tot 1797. Op die dag – van oudsher Leuven kermis en jaarmarkt – herdacht de Dijlestad en haar academische gemeenschap de overwinning van 1 september 891 op de Vikingen door de Oost-Franken onder leiding van koning Arnulf van Karinthië († 899). Daarbij ging een dankprocessie – een grote ommegang – door de stad. Sindsdien stond het ‘Recollectio’-officie jaarlijks op het liturgisch programma van Sint-Pieter. In de jaren 1580 werd het ‘Tenebre diffugiunt’-officie vervangen door een nieuw officie dat beantwoordde aan de richtlijnen van het Concilie van Trente (15451563). Het was getiteld ‘Hortus conclusus’25 [Besloten hof] en was ‘verzameld en geordend’ in opdracht van het Sint-Pieterskapittel. Er werden twee kerkelijke goedkeuringen verleend: de eerste op 22 september 1592 door de Heilige Congregatie voor de Riten in Rome, de tweede op 16 augustus 1594 door Henricus Cuyckius (1546-1609), kapitteldeken en pauselijk en koninklijk boekenkeurder (censor). De tekst werd in 1599 bij Joannes Masius in Leuven uitgegeven (afb. 3).26 Een onderlinge vergelijking tussen de twee officies – ‘Tenebre diffugiunt’ en ‘Hortus conclusus’ – leert ons dat in het nieuwe officie naast de ‘feesten’ van Maria [recollectio festorum] ook haar ‘vreugden’ [recollectio gaudiorum] werden toegelicht. Vandaar dat de titel van het nieuwe feest luidde: ‘Recollectio Gaudiorum et Festorum Beatae Mariae Virginis’. Het ‘Hortus conclusus’-officie bevat fragmenten uit het beroemde ‘Canticum canticorum’ of Hooglied van koning Salomo, die geassocieerd worden met de heilige Maagd. Teksten en lezingen benadrukken haar vreugden en haar moederschap als ‘sponsa’ [bruid] en als ‘mediatrix’ [middelares] ten behoeve van de zondaars. Uit het onderzoek blijkt dat het basismodel voor het ‘Hortus conclusus’-officie zeer waarschijnlijk teruggaat op een officie van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart dat via een twaalfde-eeuws ‘antiphonarium’ uit de Mariakerk in Utrecht is overgeleverd.27 Dit hemelvaart-officie, waarvan de teksten van de antifonen 1-5 van de eerste en tweede vespers in het ‘Hortus conclusus’-officie voorkomen en in 1599 werden gepubliceerd, wijkt af van het officie dat in Sint-Pieter werd gebruikt in 1663. Enkel en alleen de eerste antifoon van de eerste vespers is identiek in beide bronnen.28 Henricus Cuyckius was van 1569 tot 1609 de tweede bisschop van Roermond, in het aartsbisdom Utrecht. Het ‘Recollectio’-officie werd in de diocesane boeken van 1605 tot 1904 vastgelegd. Het ‘Hortus conclusus’-officie van Sint-Pieter werd in 1663 door

Afb. 3 Titelblad van het ‘Recollectio’-officie. Leuven, 1599. © kbr, kostbare werken ii 73171 A

de Leuvense drukker Petrus Sassenus uitgegeven en bleef tot eind achttiende eeuw in gebruik, getuige een ‘antiphonale’ afkomstig uit het koor van de Sint-Pieterskerk.29 Vermeldenswaard is het feit dat de norbertijnen van de Parkabdij het feest van de ‘Recollectio gaudiorum et festorum beatae Mariae virginis’ tot kort na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in hun liturgische kalender hebben behouden.30

Afb. 4 Het ‘Recollectio’-officie in Officia peculiaria sanctorum in insigni ecclesia collegiata divi Petri Lovaniensi. Leuven, 1663, p. 43-59. Leuven, privéverzameling

Gauthier Henrici, deken Cuyckius, het Sint-Pieterskapittel en de Parkabdij hebben een beslissende rol gepeeld in de geschiedenis en de verspreiding van het ‘Recollectio’-feest. De omzetting van het oude ‘Tenebre diffugiunt’-officie naar het nieuwe ‘Hortus conclusus’-officie, met behoud – eerst in Leuven en daarna in de Parkabdij – van één antifoon van Carlier en Du Fay, maakten het mogelijk de viering van het ‘Recollectio’-feest met de antifoon van Guillaume Du Fay tot in de twintigste eeuw te bestendigen. Vertaling B. D. & G. H.

Recollectio Festorum Beate Marie Virginis

 Het ‘antiphonale romanum’ in folioformaat werd in  in Luik bij Clement Plomteux uitgegeven, zie p. . Op het boekomslag van het exemplaar in het bezit van Gilbert Huybens staat: ‘Capitulum | Sti Petri | Lovanii |  | Latus Dexterum.’ Dat betekent dat dit exemplaar aan de rechterkant van het koorgestoelte was opgesteld en dat het vanaf  in gebruik was tot aan de sluiting van de kerk in .  Mededeling van de voormalige prior Frans Swarte.

267

Levend museum: blikvangers

Het noordraam (kant Margarethaplein).

Marjan Debaene

Schatkamer tussen hemel en aarde

1 Guicciardini 1979, p. 49; Reis 1714, fol. 58-59r; Descamps 1769, p. 101-102; Christyn 1786, p. 305. 2 Huybens & De Roeck 2006; zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 248-249. 3 as 1958. Vermeldenswaard is de grote Tentoonstelling van kunstwerken gered uit de Leuvense kerken die geteisterd werden door oorlogsfeiten in het jaar O.H. 1944 die, naar aanleiding van de eerste kermisfeesten drie maanden na het einde van de Tweede Wereldoorlog, door het Davidsfonds Leuven in de Universiteitshal (Naamsestraat) van 2 tot 23 september 1945 werd georganiseerd. De praktische realisatie lag in handen van prof. kanunnik Raymond Lemaire. Van de 124 geëxposeerde stukken uit de vijf parochiekerken, de Begijnhofkerk, de kapel van de Zwartzusters en het H. Geestcollege, waren er 48 afkomstig uit de Sint-Pieterskerk. 4 Reekmans 1968-1970, p. 237. 5 Cruysberghs 1958; Mertens 1958; Van Molle 1958; Van Hoof z.j. 6 Reekmans 1968-1970 geeft een overzicht van de toenmalige opstelling, met beschrijving en bibliografie. 7 Gemeenteraad, maandag 26 maart 1979 (deel 1), p. 438-440.

Voorjaar 2020. In het centrum van Leuven is de Sint-Pieterskerk in volle glorie gerestaureerd. Haar kunstschatten vormen vandaag een belangrijk onderdeel van de meer dan 52.000 stukken tellende m-collectie, een bont amalgaam van stadseigendommen, aankopen, schenkingen, legaten en bruiklenen waarvan de eerste museale wortels te vinden zijn eind achttiende eeuw. Het artistieke patrimonium van de kerk bevat, naast laatgotisch beeldsnijwerk en religieus edelsmeedwerk, kostbare devotieschilderijen en topstukken van Vlaamse meesters. Vanouds wordt de kerk in toeristische gidsen opgenomen als must-see bij het bezoek aan de stad. Ook in oude reisverslagen en beschrijvingen van de stad sinds de zestiende eeuw is ze een vaak terugkerende en bejubelde halte.1 Zo brachten bijvoorbeeld Leopold Mozart en zijn zoon Wolfgang Amadeus, op doorreis naar Brussel, op dinsdag 4 oktober 1763 een bezoek aan Sint-Pieter en stonden ze in bewondering voor het Laatste Avondmaal.2 Een gebouw met zo’n rijk verleden is een plaats waar religie, geschiedenis, kunst en erfgoed samenkomen. Daarom fungeert zij al ruim een halve eeuw als een museale toonplek voor waardevol kerkelijk kunstpatrimonium. Spoelen wij even terug naar de periode na de Tweede Wereldoorlog, nadat de restauratiewerken

Afb. 1 a. Opstelling van een aantal kunstwerken vóór 1980 in de kapel van Carolus Borromeus. Archief m Leuven

268

Schatkamer tussen hemel en aarde

na de oorlogsschade van 1944 voltooid waren. In de marge van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel vonden in de kerk tussen 17 mei en 18 oktober twee tentoonstellingen plaats. Ars Sacra 58 bood een beeld van de internationale tendensen in de hedendaagse kerkelijke kunst.3 Tegelijkertijd werd in de kapittelzaal een aantal pronkstukken uit de historische kunstcollectie getoond.4 Deze tijdelijke verzameling legde de basis voor een blijvende museale opstelling. Bovendien gaf de vzw Vrienden van de Sint-Pieterskerk (v.s.p.) in de periode 1958-1960 een tiental kleine toeristische brochures uit met betrekking tot de ontsluiting van enkele kunstwerken en bouwkundige aspecten waaronder de in 1953 herontdekte romaanse crypte, Dieric Bouts en zijn triptieken, de Sedes Sapientiae en andere beeldhouwwerken.5 Vanaf 1970 breidde de tijdelijke verzameling zich uit naar het koorgedeelte en ontwikkelde zich tot een Museum voor Religieuze Kunst. Kunsthistoricus Paul Reekmans (1926-2019), in 1975 door de kerkfabriek tot conservator aangesteld, zou er zich tien jaar lang over ontfermen.6 Zo werden, vanaf 1979, de kiemen gelegd voor een officiële samenwerking tussen de stad, het toenmalige stedelijk museum Vanderkelen-Mertens – sinds september 2009 m Leuven – en de kerkfabriek.7 Deze coöperatie had tot doel de kunstverzameling in de best mogelijke omstandigheden te conserveren en te ontsluiten.

b. Na 1980 in het Museum voor Religieuze Kunst in de zuidelijke kooromgang. Archief m Leuven

Afb. 3 De tentoonstelling van Rui Chafes in het koor. In het midden staat het praalgraf van Hendrik i, nu in de Sint-Antoniuskapel. Op de achtergrond, de achterkant van het vijftiende-eeuwse koordoksaal en (rechts) het schilderij De Zondvloed (1838) van Lambert Mathieu. © m Leuven Afb. 2 De tentoonstelling van Bernd Lohaus in het koor. Boven het werk hangt de vijftiende-eeuwse kroonluchter van Quinten Metsys, nu in de doopkapel. Op de achtergrond, de kapel van het Heilig Kruis met het Sint-Julianusaltaar. © m Leuven

Vanaf 1 januari 1980 werd het koor als museale ruimte met vitrines ingericht. De presentatie, bewaring, bewaking en het beheer van het religieus museum maken sindsdien volledig deel uit van de stedelijke museumwerking en vallen onder de bevoegdheid van het College van Burgemeester en Schepenen.8 In 1998, onder impuls van de grote Dirk Bouts-tentoonstelling die op verschillende locaties in de stad plaatsvond,9 waaronder ook in onze kerk, werd het koor heringericht en kreeg de beveiliging een upgrade. Bij die gelegenheid werd het Museum voor Religieuze Kunst omgedoopt tot Schatkamer van Sint-Pieter. Het grafmonument van Hendrik i verhuisde naar het midden van het koor en in de Sint-Antonius-Abtkapel, waar het voorheen stond, kwam een onthaalruimte om de bezoekers gestroomlijnd te kunnen ontvangen. Een audiogids en een beknopte wandelbrochure werden voorzien. Om het museumgedeelte te kunnen bezoeken betaalde men 100 bef (2,5 euro). Vanaf 2009 was ook een combiticket met een m-bezoek mogelijk en in de shop werden publicaties, souvenirs en postkaarten te koop aangeboden. Tussen 2005-2008 organiseerde m Leuven drie tijdelijke exposities met werk van hedendaagse kunstenaars onder wie de Duitse Belg Bernd Lohaus (1940-2010) in 2005, de Portugees Rui

Chafes (1966) in 2006 en de Belg Hans Op de Beeck (1969) in 2007. Soms was de kerk ook het toneel van minder vanzelfsprekende museale projecten zoals bijvoorbeeld Sprekende koppen in samenwerking met het Vlaamse cabaret-duo Kommil Foo in 2008. Dat gebeurde in het kader van het project 06/09 Zwerfmuseum, tijdens de tijdelijke sluiting van het stedelijke museum. Daarbij werden museumobjecten op verplaatsing in een grote box in het koor opgesteld en voorzien van een begeleidend geluidsfragment met (fictieve) dialogen, geschreven door de gebroeders Raf en Mich Walschaerts. 2016. Binnen m Leuven rijpte het idee om de bemiddeling en de scenografische presentatie in de Schatkamer binnen te loodsen in de eenentwintigste eeuw. De gelegenheid om een aantal grote aanpassingen door te voeren is er: de kerk staat nog volop in de steigers waardoor delen van het gebouw, afwisselend afgesloten voor restauratie, kunnen worden aangepakt. Bovendien is in het zuidtransept een nieuw onthaalsas voorzien waardoor de Sint-Antoniuskapel terug vrijkomt. De afdelingen Oude Kunst en Publieksbemiddeling van m Leuven werken een nieuw bemiddelingsconcept uit dat focust op belangrijke artistieke of culturele hoogtepunten in het verhaal van de kerk en de stad en dat tegelijk voorziet in een vernieuwing van de scenografie en de beveiliging van de kunstwerken.

Schatkamer tussen hemel en aarde

8 Reekmans 1989. 9 Smeyers 1998a.

269

Afb. 4 De ingerichte zuidelijke kooromgang met de laatste fase van de verbouwing in 2018. Links het anonieme schilderij de Onthoofding van Johannes de Doper (zestiende eeuw). © m Leuven, foto Rudi Van Beek

270

Schatkamer tussen hemel en aarde

Dankzij een toelage van Toerisme Vlaanderen binnen het impulsprogramma Vlaamse Meesters én van de provincie Vlaams-Brabant kon in 2020 deze vernieuwde museale presentatie en bemiddeling in de kerk worden voorgesteld.10 Vier sleutelelementen in dit nieuwe concept verdienen een toelichting. Primo: men gaat uit van de kerk als geheel. De opdeling tussen het vrij toegankelijke schip en het afgesloten koor, dat als museumgedeelte betalend te bezoeken was, vervalt. De glazen tussenwanden werden weggenomen. In het museumonthaal, ingewerkt in het nieuwe zuidelijke tochtportaal, kan de bezoeker de nodige informatie en digitale bemiddeling tegen betaling bekomen, alsook shopitems. Een vrij en onbegeleid bezoek aan het volledige gebouw is weer mogelijk. Daardoor lopen de liturgische en museale functies van de kerk nu door de hele ruimte.

Secundo: de bemiddeling, opgevat als een digitale applicatie in augmented en mixed reality, bezorgt de bezoeker een heel aparte beleving. Twaalf hoogtepunten worden uitgelicht in de digitale bemiddeling via tablet en de Microsoft hololens. Daarbij lopen de realiteit van het gebouw en de digitale toepassing door elkaar: men kijkt naar een kunstwerk en krijgt tegelijk via de applicatie een extra betekenislaag aangeboden. Zo kan men als het ware mee aanzitten bij het Laatste Avondmaal en krijgt men zicht op alle onderliggende lagen van een geschilderd paneel of stapt men in het middeleeuwse Leuven en beleeft men door toegevoegd geluid en beeldmateriaal de legende van Fiere Margriet. Ook worden links gelegd met het hedendaagse Leuven en de regio. Een wandelgids, rijkelijk voorzien van kleurenfoto’s, vergezelt de digitale beleving van de kerk.11 In deze wandelgids worden naast de twaalf hoogtepunten nog zes extra themata belicht. Een tijdslijn van 1000

10 Voor meer info zie: https:/www. toerismevlaanderen.be/Vlaamsemeesters. 11 Heyvaert & Jansen 2020.

Afb. 5 Meester-restaurateur David Lainé restaureert in 2019 in de Carolus Borromeuskapel het middenpaneel van de Marteling van de heilige Erasmus van Dieric Bouts. © m Leuven, foto Rudi Van Beek

Schatkamer tussen hemel en aarde

271

jaar bouwgeschiedenis en een uitgebreid grondplan van de kerk met beknopte informatie over de andere objecten in de kerk maken het geheel af. Tertio: Dieric Bouts’ Laatste Avondmaal wordt de centrale focus. Bouts, afkomstig uit Haarlem, werd stadsschilder in Leuven en bleef er wonen en werken tot zijn dood (1475). In zijn triptiek situeert hij het gebeuren in een eigentijds Leuvens decor waardoor hij als het ware een brug slaat tussen het sacrale en het profane.12 Daarom wordt bij elk belicht hoogtepunt een inhoudelijke en visuele relatie gelegd met Bouts, de stad en de regio Vlaams-Brabant. Quarto: de nodige scenografische aanpassingen zijn gebeurd. Sokkels, vitrines en signalisatie werden vernieuwd volgens de hedendaagse standaarden en geüniformiseerd qua stijl en vormgeving. Zo ook werden verschillende werken – voor zover mogelijk binnen het huidige bestel – teruggeplaatst op of dichtbij hun oorspronkelijke plek zoals bijvoorbeeld de Edelheeretriptiek, de Sedes Sapientiae en enkele overblijvende fragmenten van het zestiende-eeuwse Crinonorgel. Daarnaast werden enkele spraakmakende en grondige restauraties doorgevoerd zowel binnen de planning van m Leuven als binnen het programma van het gebouw dat de voorbije decennia door de stad werd gecoördineerd. Dat gebeurde dankzij de financiële steun van het departement Onroerend Erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap en van de Koning Boudewijnstichting. We vermelden de torenmaquette, de sacramentstoren, de Edelheeretriptiek, de doopvont, de panelen

Afb. 7 Via een augmented reality-beleving op tablet komt men alles te weten over de kerk en haar kunstschatten. © m Leuven, foto Dirk Leemans

met de Marteling van paus Clemens en de Heilige Catharina van Jan Rombouts, het drieluik Marteling van de heilige Erasmus van Dieric Bouts en het grafmonument van Hendrik i. Via unieke digitale tools beleef je ze met alle zintuigen. Boeiende werelden worden tot leven gewekt en je ontdekt de verhalen achter de kerk, haar meesterwerken en de bruisende stad waar zij en Dieric Bouts thuis zijn. Het project – een samenwerking tussen m Leuven, de kerkfabriek en de stad – werd toepasselijk getiteld: Tussen hemel en aarde – Beleef het Laatste Avondmaal en kreeg een eigen website: www.diericbouts.be. De officiële opening vond plaats op zaterdag 7 maart 2020, na een week vol festiviteiten waaronder een diner geïnspireerd op Bouts’ iconische Laatste Avondmaal, de lancering van een nieuw Boutsbier – de ’Leuvense Witte’, gebrouwen door Hof ten Dormaal uit Tildonk – en een meesterlijk concert op vrijdag 6 maart waar, naast vier creaties, werken werden uitgevoerd van componisten die als organist of kapelmeester verbonden zijn geweest aan de kerk. Topwerken en hun verhalen

12 De symbiose tussen het sacrale en het profane is trouwens een geliefkoosd onderwerp dat door vele kunstenaars in de loop der eeuwen in beeld werd gebracht. 13 Zie bijdrage Yves Vanhellemont, p. 42-43; Gilbert Huybens, p. 190. 14 Zie bijdrage David Mellaerts, p. 316-317; Gilbert Huybens, p. 176-177.

272

Afb. 6 In november 2019 verhuisde het praalgraf van Hendrik i van het koor terug naar de Sint-Antonius-Abtkapel. © m Leuven, foto Rudi Van Beek

Schatkamer tussen hemel en aarde

Meteen bij het binnenkomen wordt de bezoeker geconfronteerd met een eerste highlight: de zestiendeeeuwse stenen maquettte van de westbouw. Ze werd uitgevoerd door Joost Metsys en vertelt over het utopisch plan van een westelijke façade met drie torens, die tot de wolken zouden reiken.13 Om de hoek, rechts van de maquette, staat het grafmonument van Hendrik i. De man, wiens stoffelijke resten ettelijke keren verhuisden binnen de kerk, kreeg zijn (hopelijk) laatste rustplaats in de Sint-Antoniuskapel na een uitgebreide restauratiecampagne, gerealiseerd met de financiële steun van het Fonds Baillet Latour en de Koning Boudewijnstichting. De graftombe is het oudste kunstwerk bewaard in situ in de kerk waarvoor het werd ontworpen in België.14 De volgende kapel gaat aan de hand van het Hoofd van het Krom Kruis dieper in op het verdriet van Leuven: de brand van augustus 1914 en het

Afb. 8 Zijluiken van een triptiek, Leuven, ca. 1525 – 1535, door Jan Rombouts in de Sint-Lucaskapel in de zuidelijke kooromgang. Links de Marteling van paus Clemens Romanus, rechts de Marteling van de heilige Catharina van Alexandrië. m Leuven, S/89/V en S/88/V. © m Leuven, foto Rudi Van Beek

Schatkamer tussen hemel en aarde

273

Afb. 9

De hololensbeleving bij het triomfkruisensemble van Jan ii Borman.

© m Leuven, foto Dirk Leemans

15 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 198-200. 1 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.  Bruijnen ; Bruijnen & Debaene .  Smeyers & Huybens . Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.  Zie bijdrage Maria Gilleir & David Mellaerts, p. -.  Zie bijdrage David Mellaerts, p. -.  Debaene b.  Zie bijdrage Jeanine De Landtsheer, p. .

274

bombardement van mei 1944.15 De Edelheeretriptiek, de oudste kopie naar de beroemde Kruisafneming van Rogier van der Weyden – nu in het Prado in Madrid – is, na enkele omzwervingen vanaf nu te zien in de kapel waarvoor ze bedoeld is, de kapel van de familie Edelheere. Leden van die familie zijn te zien op de zijluiken.16 Bij de tweede straalkapel wordt de bezoeker verrast door twee zestiende-eeuwse panelen van Jan Rombouts, beide zijluiken van eenzelfde retabel, die de Marteling van paus Clemens en de Heilige Catharina voorstellen. Ze werden gerestaureerd in 2012 met de steun van het Fonds Courtin-Bouché bij de Koning Boudewijnstichting. De Leuvenaar Jan Rombouts (ca. 1480-1535) werkte als kunstschilder, glazenier en prentenmaker in een periode waarin de renaissance haar intrede deed in de Lage Landen. Zijn werken vormen een hoogtepunt in de schitterende Leuvense schilderkunsttraditie die door Dieric Bouts was ingezet.17 In de centrale oostelijke straalkapel – de Kapel van Fiere Margriet – wacht ons een ietwat trieste confron-

Schatkamer tussen hemel en aarde

tatie met een jong Leuvens meisje dat bij het verdedigen van haar eer door bandieten werd vermoord. De pas geconserveerde aangebouwde kapel van 1535, waar nu ook haar reliekschrijn en wijnkruikje permanent te zien zijn, geven het bezoek een extra dimensie.18 Vervolgens komen we bij de drie absolute toppers: het Laatste Avondmaal en de Marteling van de heilige Erasmus19 van Dieric Bouts en de prachtige sacramentstoren van Matheus de Layens.20 Ze vormen als het ware een drie-eenheid: in de bemiddeling worden er verschillende kunsthistorische, iconografische en liturgische facetten van belicht. Boven op het doksaal torent het Triomfkruisensemble van Jan ii Borman (ca. 1460-1520), de beroemdste telg uit een gerenommeerde houtsnijdersfamilie met Leuvense roots.21 Via de nieuwe beleving kan het geheel van op ooghoogte worden bekeken. In het noordtransept staat het beeld van de Sedes Sapientiae, in 1442 vervaardigd door de Brusselaar Claes de Bruyn, terug op zijn oorspronkelijke plaats.22

a

b

Afb. 10 De twee vitrinekasten in de zuidelijke zijbeuk met kostbare zilveren voorwerpen, waaronder de acht devotiebeeldjes (zie p. 331-334). © Foto’s Raoul Daniels

Het beeld is – naast dat van Fonske op het aanpalende Rector De Somerplein – één van de meest bekende Leuvense beeldhouwwerken. Sinds 1909 wordt de Sedes in het zegel van de Leuvense Alma Mater opgenomen.23 Voorts zijn er de kapellen met altaren die werden onderhouden door ambachten, gilden en religieuze broederschappen.24 De meest tot de verbeelding sprekende kapel is die van de brouwers, één van de rijkste en machtigste ambachten van de stad. Deze ruimte werd meermaals heringericht en is vandaag, samen met de vier andere in de noordelijke zijbeuk die als bij wonder de Franse Revolutie en de twee wereldoorlogen hebben overleefd, bijzonder waardevol vanuit (kunst)historisch oogpunt. Uiteraard herbergt de kerk nog meer topstukken zoals het gotische doksaal,25 de koorbanken,26 de doopvont,27 de kroonluchter die door Quinten Metsys zou zijn vervaardigd,28 de kapel van de heilige Carolus Borromeus, het dubbelgraf van

Machteld van Boulogne en Maria van Brabant,29 en het kostbare liturgische smeedwerk30 opgesteld in twee vitrines achter de indrukwekkende achttiendeeeuwse preekstoel van Jacques Bergé.31 De innovatieve nieuwe beleving kon in het openingsweekend reeds 8.120 bezoekers bekoren. De covid-19-pandemie die de week daarop in alle hevigheid losbrak, zorgde voor een vroegtijdige onderbreking van de feestelijke wittebroodsweken, met een tijdelijke sluiting van de kerk als gevolg. Het is onze overtuiging dat na het bedwingen van de coronacrisis de Sint-Pieterskerk terug ‘viraal’ gaat. Want dankzij de uitgebreide restauratiecampagne en een doordachte digitale publieksbemiddeling zijn de kerk en haar patrimonium anno 2022 opnieuw klaar voor (internationale) bezoekers en gelovigen als een Schatkamer tussen hemel en aarde, die moeiteloos de brug slaat tussen de middeleeuwen en de eenentwintigste eeuw. Bibl.: Debaene 2021.

Schatkamer tussen hemel en aarde

 Van Uytven . Zie bijdrage Jeanine De Landtsheer, p. .  Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.  Zie bijdrage David Mellaerts, p. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. -.  Zie bijdrage David Mellaerts, p. -.  Zie bijdrage Ko Goubert, p. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens & David Mellaerts, p. -.

275

Maria Gilleir (†) & David Mellaerts

Dieric Bouts Op 28 september 1457 duikt de naam van Dieric Bouts voor het eerst op in een Leuvens document waarin hij als eigenaar optreedt van een wijngaard op de Roeselberg bij Herent. Over zijn leven en werk vóór die datum is niets bekend. Aangenomen wordt dat hij tussen 1410 en 1420 in Haarlem werd geboren, er zijn schildersopleiding heeft genoten en in de jaren 1445-1447 in Leuven is aanbeland waar hij, vóór 1448, in het huwelijk trad met Catharina van der Brugghen, ‘metten gelde’.1 Zij hadden vier Afb. 1 Triptiek met het Laatste Avondmaal (1464-1468). m Leuven, S/58/B. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

276

Dieric Bouts

kinderen: Dieric ii en Aelbrecht, die beroepsschilders werden, en Catharina en Gertrude, die allebei in het vrouwenklooster Agnetendal in Dommelen bij Valkenswaard (nl) intraden. Vanaf eind december 1460 bewoonde de familie Bouts een stenen huis in de Minderbroedersstraat, aan de linkerzijde, dichtbij de Parijsstraat. Het was door de vader van Catharina, bij de verdeling van zijn goederen, aan haar gegund. In 1468 werd Dieric Bouts, wellicht naar het

voorbeeld van Brussel,2 tot officieel ‘portratuerdere’ van de stad aangesteld. Dat wijst op de grote waardering die de stadsmagistraat voor zijn artistiek talent betoonde. Van hem werd verwacht dat hij taferelen met figuren op panelen zou schilderen. In die hoedanigheid ontving hij, zoals trouwens alle stadsambtenaren, tot aan zijn dood een jaarlijkse toelage (voedergeld) om onder meer laken voor een tabbaard aan te kopen. Tevens was hij verplicht om mee op te stappen in de sacramentsprocessie en de ommegang die elk jaar de stad doorkruisten. Ook zijn collega Hubrecht Stuerbout († 1483/84) ‘de schildere’, wiens naam weleens met die van Bouts werd verward en die vooral decoratieve en onderhoudsopdrachten uitvoerde, genoot dezelfde rechten. Na het overlijden van Catharina (vóór 1472) hertrouwde Dieric Bouts in januari 1473 met Elisabeth van Voshem († 1506), weduwe van Jan van Thienen, beenhouwer, die in 1471 burgemeester was uit de

naties.3 Hij was overleden tussen 28 juni 1472, datum van zijn testament, en 5 december 1472, datum waarop hij in een akte als ‘quondam’ (eertijds) en zijn vrouw Elisabeth als ‘relicta’ (achtergelaten) staat vermeld. Bouts stierf na 17 april 1475, datum van zijn testament, en werd begraven naast zijn eerste echtgenote in de kerk van de minderbroeders, tegenover zijn huis. In 2005 verscheen een lijvige en goed gedocumenteerde oeuvre-catalogus van Dieric Bouts. Daarin worden 25 werken aan hem toegeschreven: twee mansportretten, drie Christushoofden en acht madonna’s met kind; zeven Bijbelse taferelen: Christus met doornen gekroond (Londen), Ecce Agnus Dei (München), Christus in het huis van Simon de Farizeeër (Berlijn), Calvarie (Brussel), Annunciatie (Los Angeles), Graflegging (Londen), Verrijzenis (Pasadena); vier triptieken: Kruisafneming (Granada), Marteldood van de H. Erasmus en Laatste Avondmaal (Leuven); Marteling van de H. Hippolytus (Brugge); twee diptieken: De gelukzaligen op weg naar de hemel en De verdoemden in de hel (Lille) en De gerechtigheid van keizer Otto iii (Brussel). Al die kunstwerken zijn anoniem en zelden gedateerd. Derhalve is het niet te verwonderen dat sommige schilderijen in vorige eeuwen abusievelijk op naam stonden van onder anderen Hans Memling en Quinten Metsys. Archivalisch onderzoek, zoals bijvoorbeeld de vondst door onderpastoor Eugène Vander Heyden van het oorspronkelijke contract van het Laatste Avondmaal dat in 1898 door Edward Van Even werd uitgegeven, maar in augustus 1914 verloren ging, bracht daar verandering in. Bibl.: Van Even 1898; Van Buyten 1975 en 1998; Comblen-Sonkes 1996; Smeyers 1998a-b-c; Périer-D’Ieteren 2005.

Het Laatste Avondmaal In 1464 bestelde de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament bij Dieric Bouts een sacramentsretabel. Het altaarstuk kreeg een plaats in de kapel van de broederschap in de noordelijke kooromgang tegenover de sacramentstoren. Het contract, de dato 15 maart 1464, was ondertekend door vier meesters van de broederschap, met name Rase [Erasmus] van Baussele (meyer), Laureyse [Laurentius] van Wynge, Reyner Stoep en Stas [Eustachius] Roelofs (bakker), als opdrachtgevers, en Dieric Bouts, als opdrachtnemer.4 Bouts verbond zich ertoe in te staan voor het vervaardigen van ‘een costelike tafele ... van po(r)traturen | aengaende de materie vanden heiligen sacramente’. Op het middenpaneel kwam ‘den avontmaeltyt ons liefs | heren met syne xii apostelen.’ Voor de zijluiken stipuleerde het contract: ‘in elker dueren binnen twee figueren uuten ouden testamente. Die eenen vanden hemelscen | brode. Die andere van

Dieric Bouts

1 Een verwijzing naar haar ‘goede afkomst’. 2 Rogier vander Weyden (1400-1464) werd in 1435 ‘portraiteur’ van Brussel: in feite een erefunctie met enkele daaraan verbonden privileges. In 1472 werd Bouts vermeld als ‘stat meester scildere’. 3 Boonen-Van Even 1880, p. 213. 4 Smeyers 1975d, p. 239.

277

Hoe ging Dieric Bouts te werk bij het schilderen? Zoals de andere Vlaamse Primitieven schilderde Dieric Bouts op paneel. Op deze houten drager bracht de kunstenaar een ivoorkleurige preparatielaag aan, die bestond uit krijt en dierlijke lijm en die geïsoleerd werd met olie. Op deze onderlaag bracht de schilder vervolgens een aantal glacislagen aan. Om de gewenste kleur te bekomen, bracht de kunstenaar diverse glacislagen van verschillende kleuren boven elkaar aan. Glacis is een transparante verflaag die bestaat uit een bepaald mineraal of organisch kleurpigment1 en lijnolie als bindmiddel. Dankzij de glacistechniek verkregen de Vlaamse schilders van de vijftiende eeuw niet alleen uitzonderlijk levendige kleuren, maar ook een rijke diversiteit aan kleurschakeringen. Voor het aanbrengen van de glacislagen bracht de kunstenaar op de preparatielaag een zogenaamde grondtekening aan, die de contouren van de kleuren markeerde. Waarschijnlijk werd deze ‘picturale laag’ ook al in de vijftiende eeuw afgewerkt met een beschermende vernislaag, maar daarvan zijn nergens nog sporen terug te vinden.

melchisedech die derde van helyas ende die vierde vande etene des paeschlams in die | oude wet.’ Bouts mocht zich tijd noch moeite sparen en moest tevens beloven dat hij tijdens het werk geen andere opdrachten zou aanvaarden. Voor de triptiek zou hij 200 Rijnsgulden ontvangen: een eerste schijf van 25 gulden bij het begin van het werk, een tweede van 25 gulden na zes maanden, na de oplevering 50 gulden en in de loop van het jaar na de voltooiing 100 gulden. De verloren gegane rekeningen van de broederschap geven het verloop weer van de betalingen.5 In een kwitantie van 9 februari 1468 verklaart Bouts:

Afb. 2 Van Even 1860, afb. tussen p. 206-207

Hoe worden olieverfschilderijen op paneel gerestaureerd? Bij de restauratie van een olieverfschilderij op paneel worden eerst de vervuilde en vergeelde vernislagen met solventen verwijderd. Door schommelingen in temperatuur en luchtvochtigheidsgraad ontstaan er spanningen tussen de drager en de picturale laag. Deze laatste kan loskomen van de drager. Bovendien vormen er zich in de picturale laag barsten, de zogenaamde craquelures. Tijdens een restauratie wordt via deze craquelures een kleefmiddel aangebracht, dat de picturale laag moet fixeren op de drager. Ten slotte worden storende overschilderingen verwijderd en lacunes in de verflaag waar mogelijk aangevuld met een materiaal dat gemakkelijk herkenbaar is als retouche en ook oplosbaar is. In de negentiende eeuw werd dikwijls de authentieke drager vervangen, maar een dergelijke, erg invasieve ingreep (transpositie in het jargon) wordt tegenwoordig niet meer toegepast. Wat blijft er nog over van het werk van Bouts in het sacramentsretabel? Van het authentieke werk van Bouts in het sacramentsretabel bestaat vandaag nog de integrale picturale laag, alsook de dragers van de zijluiken. In 1840 werd de drager van het middenluik vervangen door een paneel in Baltisch eikenhout uit de tweede helft van de zestiende eeuw.2 De dragers van de zijluiken, die in de negentiende eeuw in München en Berlijn bewaard werden, werden echter in de dikte doorgezaagd, om aan de achterzijde een parkettering te kunnen aanbrengen. d.m. Bibl.: Depuydt-Elbaum e.a. 1998; Masschelein-Kleiner e.a. 1998. 1 Micro-chemisch onderzoek heeft aangetoond dat de blauwe grondtoon bij Bouts gebaseerd is op azuriet en ultramarijn. De rode kleuren bevatten kermes en meekrap op basis van gehydrateerd aluminiumoxyde. In het groen werd koperresinaat en verdigris teruggevonden en het zwart is plantaardig koolzwart. Zoals de andere Vlaamse Primitieven gebruikte Bouts voor het vervaardigen van de witte verf loodwit en voor de gele verf loodringel. 2 Dit is aangetoond door dendrochronologisch onderzoek van het hout.

278

Dieric Bouts

‘Ic Dieric Bouts kenne mi vernucht [voldaan] en wel betaelt als van de(n) werc dat ic ghemaect hebbe de(n) Heylichen Sacrament.’ 6

Beschrijving Teneinde inhoudelijk een onberispelijke compositie te bekomen, stelde de broederschap twee eminente Leuvense theologen aan die Bouts iconografische bijzonderheden moesten bijbrengen. Joannes Varenacker (Ruiselede, ca. 1412 – Leuven, 1475), geïmmatriculeerd aan de universiteit in 1429, was magister in de artes, viermaal rector van de universiteit en plebaan van de Sint-Pieterskerk; Egidius Bailluwel (Lillers, Noord-Frankrijk, ca. 1420 – Leuven, 1485), geïmmatriculeerd aan de universiteit in 1437, liet zich in 1441 opmerken als primus van de Artesfaculteit. Hij was driemaal rector van de universiteit.7 Hoewel niet vermeld in de overeenkomst, maar wel door laboratoriumonderzoek bevestigd, maakte Bouts voor de panelen gebruik van Baltisch eikenhout. Middenpaneel Het Laatste Avondmaal [Matteüs 26:26-29; Marcus 14:22-25; Lucas 22:14-19]

In een fraai burgerlijk interieur voltrekt zich, na het nuttigen van het paaslam, het eucharistisch moment: te midden van zijn twaalf apostelen troont Jezus in vooraanzicht en zegent hij boven een kelk, volgens het Latijnse ritueel, de hostie, waardoor die zijn lichaam wordt (transsubstantiatie). Jezus is het centrum, alles is op hem gericht, alleen hij, de Heiland, kijkt de voorbijganger aan. Zijn blik treedt uit het

vlak naar buiten en zijn met het imperiale purper beklede lichaam steekt boven de groep uit. Zijn geheven hand is het geometrisch middelpunt van de voorstelling. Van aan zijn hoofd, met middenstreep in het haar vertrekt een vertikale lijn langs de houten afsluiting van de haard tot aan het kinderbint van de zoldering. Rond de rechthoekige tafel zijn de leerlingen symmetrisch gerangschikt: ze zijn blootsvoets en dragen, op twee na, geen hoofddeksel. Aan Jezus’ rechterzijde zit Petrus. Zoals vanouds in de christelijke kunst heeft hij een krans van grijze haren rond een kale schedel, zoals een tonsuur, en een korte baard. Links van Jezus zit, in een witte mantel gekleed, de jonge en baardloze Johannes. Opvallend is de gelijkenis van de disgenoot naast Johannes met Jezus, te weten Jacobus, hier voorgesteld als het evenbeeld van de Heer [cf. brief van Sint-Paulus aan de Galaten 1:9]. Wellicht vormt dit een verwijzing naar een van Jezus’ broers. Judas krijgt een speciale aandacht. Bij tijdgenoten van Dieric Bouts, maar ook in vroegere en latere kunstperiodes, wordt hij meestal voorgesteld als een schraapzuchtig individu en voorbeschikt misdadiger met rood haar, uitgedost in het geel, de kleur van het verraad, en een geldbeugel. Bouts beperkt zich tot een paar discrete aanduidingen: een donkerder gelaatstint en een opvallende houding van de linkerarm. Op de tafel staat de lege schotel van het paaslam en liggen er ongedesemde broodjes tussen enkele glazen en messen. Aan de voorste rand van de tafel – in werkelijkheid een plank op schragen – is bij wijze van servet een wit tafellaken gedrapeerd. De ruimte zit vol met elementen die vatbaar zijn voor symbolische interpretatie, zoals een kelk8 op de schouw en een Mozesbeeldje9 boven de deur. Twee maaswerkvensters kijken uit op een marktplein, waar kanunnik Raymond Lemaire (1878-1954) het Leuvense stadhuis en het huis ‘De Moriaan’ heeft kunnen identificeren.10 Aan het plafond hangt een kaarsenkroon waarvan de kaarsen niet zijn aangestoken: niet alleen dringt het daglicht binnen, maar Jezus zelf is het licht van de wereld. In de achterwand leidt een gang naar een tuin, die afgebakend wordt door een gekanteelde stadsmuur.11 Boven de toegang staat een Mozesbeeld. In het Oude Testament is hij de grote roerganger die het Joodse volk bevrijdt uit de Egyptische slavernij en van Jahweh de tien geboden ontvangt waarmee hij als wetgever optreedt. Jezus respecteert die wetgeving, maar relativeert ze: de letter doodt, de geest geeft leven. In zijn programma staat het boven alles primerende gebod van de ‘Liefde’. De vier personages die niet alleen optreden als dienaars, maar bovenal getuigen zijn van de ‘instelling van de eucharistie’, zijn vermoedelijk de meesters van de sacramentsbroederschap die met Bouts het contract voor de triptiek hadden afgesloten.

De twee zijluiken In de christelijke iconografie overheerst de opvatting dat het Oude Testament niet alleen de voorbereiding maar vooral de voorafbeelding is van het Nieuwe Verbond. Met apologetische bedoelingen, namelijk om de waarheid van dit laatste te bewijzen, werd in de middeleeuwen een uitgebreide codex van parallellismen opgesteld. Dit typologisch symbolisme vindt zijn toepassing in de zijluiken van het sacramentsretabel. Het middenpaneel is geconcentreerd rond de hostie en de kelk. Hier komt overal brood aan bod, maar men ziet het nergens genuttigd worden. Onttrokken aan het materieel gebruik draagt het brood veeleer een symbolische betekenis. Drie van de vier scènes op de zijluiken spelen zich af in open lucht. Linksboven De ontmoeting van Abraham en Melchisedek [Genesis 14:17-20]

Dit tafereel geeft een sacrale handeling weer met twee kleurrijk uitgedoste personages. Melchisedek, koning van Salem en priester van de Allerhoogste, offreert Abraham, na diens overwinning op verschillende vorsten, brood en wijn. Zijn tuniek is in goudbrokaat en zijn hoed met een kroon heeft de vorm van een bisschopsmijter. De man achter hem draagt de koningsscepter. Abraham is uitgerust met een wapenrok, een harnas en een degen. Achter hem staat zijn leger met zijn wit paard voorop. Op de achtergrond zijn twee steden zichtbaar. Linksonder Het Joodse Paasmaal [Exodus 12:11]

Zoals door Jahweh voorgeschreven staan de zes deelnemers reisvaardig met de wandelstok in de hand rond de tafel waarop een exquise maaltijd klaarstaat: een schaal met gebraden lam en broodjes. Interessant is het burgerlijk en vrij luxueus interieur: een woning met drie vertrekken en een aparte keuken. De kostuums zijn een combinatie van gefantaseerde en archaïserende kledij. Rechtsboven Het mannawonder [Exodus 16:12-15]

Het manna uit de hemel geldt als een van de sprekendste voorafbeeldingen van het eucharistisch brood. Doorheen de donkerte priemt in de verte een licht waarin zich een in rood geklede figuur manifesteert: Jahweh, de redder van het Joodse volk. De twee mannen op de voorgrond worden geïdentificeerd met Mozes en zijn broer Aaron. Zij ontvin-

Dieric Bouts

5 Van Even 1895/2001, p. 327, noten 4-6; Van Buyten 1975, p. 181-183. 6 De kwitantie zat als folio 11r in ‘Doude boeck’ van de rekeningen van de sacramentsbroederschap, na de datum van 9 februari 1468: Van Even 1895/2001, p. 327. 7 Reusens, 2 (1903), p. 274-276 (Varenacker), p. 153, 245-246 (de Balliolo) 8 Volgens Aloys Butzkamm verwijst deze kelk naar een traditie die voorschrijft, dat op het Joodse Paasfeest een kelk met wijn klaar moet staan voor de profeet Elia: Butzkamm 1990, p. 105. 9 Daarbij vallen talrijke overeenkomsten op tussen Mozes en Christus: Butzkamm 1990, p. 93. 10 Lemaire 1932, p. 14; Lefever 1968, p. 179; Butzkamm 1990 , p. 61. Door het linker venster is een hoektoren van het stadhuis te zien en door het rechter venster het huis ‘De Moriaan’. 11 Volgens Aloys Butzkamm symboliseert deze stadsmuur de stad Jeruzalem: Butzkamm 1990, p. 61-62.

279

gen de opdracht een deel van het manna voor latere geslachten als aandenken te bewaren [Exodus 16:2334]. In dit tafereel wordt een kind voorgesteld: het loopt links van zijn moeder die een korfje draagt.

als onderste helft fungeert en het bovenste deels virtueel is en deels door de schouwmantel gevormd wordt. Navolging

Rechtsonder De profeet Elia door een engel gewekt [1 Koningen 19:1-8]

Ontmoedigd door een doodsbedreiging, nadat hij de 450 profeten van Baäl had laten afslachten [1 Koningen 18:16-40], vluchtte Elia naar de woestijn. Onder een bremstruik viel hij in slaap. Een engel maakte hem wakker en spoorde hem aan een koek te eten en zich te laven: het broodje en de beker staan zichtbaar op de hoogte van zijn rechterarm. Aldus gesterkt liep Elia, na een tocht van veertig dagen en nachten, tot hij de berg van God, de Horeb bereikte. Later werd hij hemelwaarts gevoerd op ‘een wagen van vuur met paarden van vuur’ [2 Koningen 2:11]. De buitenzijde van de zijluiken Contractueel was de beschildering van een van de zijluiken met toonbroden vastgelegd. Overige onderwerpen werden in het oorspronkelijke maar verloren gegane contract van 1464 niet meegedeeld. Toonbroden [Exodus 25:30; Leviticus 24:5-9; 1 Samuel 21:1-7] waren twaalf ongedesemde koeken die wekelijks werden vervangen en in twee stapels van zes op een gouden tafel voor Jahweh als offergave en hulde aan de twaalf stammen van Israël werden neergelegd. Ze werden alleen genuttigd door de tempelpriesters. Betekenis

12 Daarmee is Bouts zeer waarschijnlijk de eerste kunstenaar ten noorden van de Alpen die integraal de principes van de perspectief toepast. Butzkamm 1990, p. 56. 13 Butzkamm 1990, p. 154. 14 Dehio 1985, p. 774. 15. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 251.

280

Doorgaans zijn avondmaalscènes rechthoekig van vorm, waardoor zij de lengterichting van de tafel weerspiegelen. Het middenluik van Bouts’ triptiek daarentegen is vrijwel vierkant van vorm en de daardoor vrijgekomen vlakken worden door de kunstenaar meesterlijk ingevuld: onderaan verschijnt een patroon van vloertegels en boven de tafel doorbreken een schouw en een balkenplafond het vacuüm. Bouts heeft daarbij de perspectief toegepast. De orthogonale lijnen van de vloer, het plafond en de wanden komen samen in het centrale punt van de latei van de schouw en zorgen voor een uitgesproken dieptewerking.12 Omdat het middenluik geladen is met sacrale symboliek heeft Bouts hieraan een transcendentale dimensie toegevoegd. In het geometrische middelpunt heeft hij de hostie en de zegenende hand van Christus gepositioneerd. Bovendien heeft hij een driehoek als kader voor Christus ingevoegd, waarvoor de avondmaaltafel

Dieric Bouts

Talrijk zijn de kunstenaars die in het sacramentsretabel een vruchtbare inspiratiebron vonden met als meest opmerkelijke voorbeelden ‘Het avondmaal met apostelen in de gestalte van de reformatoren’ van Lucas Cranach de Jongere (1515-1586) in de Lutherse Schlosskirche in Dessau-Millenheim13 en het drieluik van de heilige Martha in de Marienkirche in Oberwesel (d).14 Lotgevallen Omstreeks 1707 werd het hele altaarstuk vervangen door een barokretabel. Het middenpaneel bleef behouden, maar de zijluiken, met de vier verschillende panelen, werden later verkocht. Twee ervan ‘De ontmoeting van Abraham en Melchisedek’ en ‘Het mannawonder’ kwamen begin negentiende eeuw via de Duitse kunstverzamelaars Sulpiz (1783-1854) en Melchior (1786-1851) Boisserée in 1827 terecht in de Alte Pinakothek in München. De andere twee panelen ‘Het Joodse Paasmaal’ en ‘De profeet Elia door een engel gewekt’ belandden in 1843 in het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn. Ingevolge het Verdrag van Versailles (28 juni 1919) werden de vier panelen door de Duitsers teruggegeven. Tijdens een feestelijke herdenking op maandag 7 november 1921 werden ze in de Sint-Pieterskerk met het middenpaneel verenigd.15 Op 29 augustus 1942 werden de zijluiken naar de zoutmijnen van Altaussee (Oostenrijk) weggevoerd, waar ze in 1945 door het Amerikaanse leger werden teruggevonden. Bibl.: Lemaire 1932; Lefever 1968; Smeyers 1975d, p. 239-248, 361363; Van Buyten 1975, p. 181-183; Jansen 1980, p. 99-100; Dehio 1985, p. 774; Butzkamm 1990; Comblen-Sonkes 1996, p. 1-84; Smeyers 1998a-b-c;  Depuydt-Elbaum e.a. 1998;  Masschelein-Kleiner e.a. 1998; Lobelle-Caluwé & Madou 1998; Mellaerts 1998, p. 133138; Cardon & Dekeyzer 2000; Périer-d’Ieteren 2005, p. 34-44; Carpreau e.a. 2009; Heyvaert & Jansen 2020, p. 44-49.

Afb. 3 Triptiek met de Marteling van de heilige Erasmus (ca. 1460-1464). m Leuven, S/57/B. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

De Marteling van de heilige Erasmus Middenpaneel De Marteling van de heilige Erasmus van Formia (ca. 240–303)

Ten tijde van de Romeinse keizer Diocletianus (ca. 236-316) stierf Erasmus, bisschop van Antiochië, de marteldood. De vorm van terechtstelling, zoals op het schilderij te zien, is van latere datum. Volgens sommige iconografen werd Erasmus als patroon van de zeevaarders afgebeeld met een windas en een ankertouw. Beide attributen werden geïnterpreteerd als foltertuigen: met een windas werden namelijk de darmen uit de buik van de heilige gedraaid. In een opengewerkt heuvellandschap ondergaat de martelaar, gekleed in een witte lendendoek en met de handen en voeten aan de pijnbank vastgebonden, gelaten zijn lot. Linksonder verwijst een mijter naar zijn bisschopsfunctie. Dieric Bouts heeft er geen bloedbad van gemaakt. Nauwelijks bemerkt men een verbindingslijn, die de ingewanden moeten voorstellen, tussen de buik van het slachtoffer en de stang waaraan de twee beulen draaien. Centraal staan vier heren die de marteling emotieloos bijwonen: de middelste – keizer Diocletianus – draagt een overkleed uit goudbrokaat. Rechts van hem

staat een jongere man, wellicht een van zijn functionarissen, in een opvallende Italiaanse outfit. Structureel onderscheidt men een harmonische verhouding tussen enerzijds de verticale lijnen (de vier personages en de twee beulen) en de horizontale lijnen (pijnbank met het lichaam van Erasmus en de draaistang), en anderzijds de twee parallelle bogen, de ene tussen de beide heuvels waarin de vier personages staan, de andere tussen de hoofden van de beulen waarvan Erasmus het laagste punt vormt. Het landschap zelf loopt door over de zijluiken. De twee zijluiken Linkerzijde De heilige Hiëronymus van Stridon (ca. 347-420)

In zijn rode kardinaalskledij, met kruisstaf en opengeslagen boek, treedt Hiëronymus naar voren als kerkleider en -leraar, en niet als de gekwelde boetedoener in de woestijn. Zoals gewoonlijk is hij vergezeld door een leeuw. Nadat hij uit de voorpoot van het dier een doorn had verwijderd, bleef het hem trouw en bewees het hem tijdens zijn eenzaam verblijf in de woestijn, waar hij trouwens de hele

Dieric Bouts

281

Bijbel naar het Latijn vertaalde (Vulgaat), menige dienst. Samen met Ambrosius, Augustinus en paus Gregorius de Grote is Hiëronymus één van de vier grote kerkvaders van het Westen. Rechterzijde De heilige Bernardus van Clairvaux (1090-1153)

Als tegenhanger van de leeuw ligt achteraan de voeten van Bernardus, in een sobere monnikskledij, de duivel in de gedaante van een vervaarlijk monster met vampiertanden en een stekelig gewei. Bernardus werd vooral bekend als de hervormer van de cisterciënzerorde, de onvermoeibare prediker, de bestrijder van ketters (katharen), de mysticus, de auteur van homilieën en brieven en de promotor van de Mariadevotie. Heiligverklaard in 1174, werd hij door Luther geprezen als de ‘Augustinus van de Middeleeuwen’. In het samenbrengen van deze drie heiligen kan men een aantal facetten van de christelijke spiritualiteit onderscheiden waaronder ascese, eruditie, mystiek en martelaarschap.

de sacramentsbroederschap. Het werd dus zo goed als zeker gemaakt voor de Erasmuskapel, die toebehoorde aan de broederschap. Dit gegeven vormt een bijkomende aanwijzing dat het schilderij wel degelijk door Bouts gemaakt werd, aangezien dezelfde broederschap hem de opdracht toewees voor het sacramentsretabel. Een lid van de broederschap, met name Gerard de Smet, liet bij testament missen lezen op de patroonsfeesten van de heiligen Erasmus, Hiëronymus en Bernardus, die allen op het drieluik voorkomen. Gerard de Smet was meester van de kapittelschool van Sint-Pieter en overleed in 1469. De rekeningen van de broederschap zijn gekend vanaf 1466, maar daarin zitten geen verwijzingen naar de opdracht of de betaling voor het Erasmusdrieluik. Indien het drieluik door haar besteld werd, moet het van vóór 1466 dateren, en wel van vóór 1464. Vanaf dat jaar was Bouts immers contractueel gehouden alleen aan het Laatste Avondmaal te werken. Opmerkelijk detail: onderaan de negentiende-eeuwse lijst staat: ‘Opus Theodorici Bouts Anno mcccc4xviii.’ In tegenstelling tot dat vreemde jaartal, dat ooit als 1448 werd geïnterpreteerd, wordt vermoed dat het schilderij in 1464 zou zijn afgewerkt. Navolging

Toeschrijving en datering De toeschrijving van de Erasmustriptiek aan Dieric Bouts berust niet op rechtstreekse bewijzen in historische documenten. De stijl is echter onmiskenbaar deze van de Leuvense schilder. De voorstelling getuigt van de zo geroemde ‘Stille Wereld van Dieric Bouts’, zoals de Duits-Amerikaanse kunsthistoricus Erwin Panofsky (1892-1962) het universum van de Leuvense kunstenaar omschrijft.16

Net als het sacramentsretabel heeft ook de Erasmustriptiek aanwijsbare epigonen. Zo bewaart de Galerie Stern in Düsseldorf een kopie van het middenluik, terwijl het Landesmuseum in Münster een gewijzigde kopie bezit van een Westfaalse meester met het jaartal 1489. De verzameling Henry Cabot Lodge in Washington D.C. bezit een kopie van Hiëronymus, die als halffiguur voorgesteld wordt. Lotgevallen

16 Panofsky 1953, p. 318 en 342; Smeyers 1975, p. 246; Bruijnen & Debaene 2012, p. 18-19, 98-100. 17 Jan Willems is de schepper van het schilderij Het Laatste Avondmaal, dat bewaard wordt in de Sint-Kwintenskerk: Smeyers 1975, p. 361-363.

282

Kenmerkend voor Bouts zijn de rijzige gestalten op de zijluiken en het koloriet, dat nadrukkelijk aanwezig is in de kledij van de personages en in de heuvels en de lucht op de achtergrond. Hiëronymus en Bernardus zijn beiden typische, rijzige Boutsfiguren, met respectievelijk het kruis en de kromstaf als additionele verticaliserende klemtoon. Het oudste document met betrekking tot de Erasmustriptiek dateert van 1535 en handelt over een restauratie van het paneel door de Leuvense kunstschilder Jan Willems.17 Het document toont aan dat het kunstwerk op dat ogenblik in het bezit was van

Dieric Bouts

Tot omstreeks 1906 bevond de Erasmustriptiek zich in de Sint-Pieterskerk. Na de brand van augustus 1914 verhuisde het drieluik naar het stadhuis en daarna naar het Amerikaans College in de Naamsestraat. Later werd het opnieuw in de Erasmuskapel geplaatst. Bibl.: Panofsky 1953, p. 318 en 342; Smeyers 1975d, p. 211-216; Jansen 1980, p. 99; SmeyersK 1998; Comblen-Sonkes 1996, p.  85-117; Mellaerts 1998, p.131-133; Cardon & Dekeyzer 2000; Périer-d’Ieteren 2005, p. 258-266; Carpreau e.a. 2009, p. 19; Heyvaert & Jansen 2020, p. 50-55; Lainé 2021.

Gilbert Huybens

Het gotische koordoksaal

Afb. 1 Het koordoksaal met achteraan het orgel en het Sedes Sapientiae-altaar. Voor het doksaal hangt de gotische kroonluchter van Quinten Metsys. Uit: Stroobant & Stappaerts [1854?]. Leuven, privéverzameling

Het gotische koordoksaal

283

Afb. 2 Het koordoksaal: a. detail uit het schilderij van Hendrik ii Van Steenwijk/Frans Francken (vóór 1634). Op de bovenrand staan twaalf kandelaars. © kmskb, inv. 1533, foto Johan Geleyns Art Photography

1 sal-oa, 7403, fol. 510r-511v; Crab 1977, p. 313-314. 2 Van Even 1860, p. 215; Van Even 1895/2001, p. 384.

284

In 1510 rees tussen het ambacht van de schrijnwerkers en dat van de metselaars in Leuven een juridisch conflict.1 Aanleiding was de aanvraag van de Brusselse beeldsnijder Jan ii Borman om toe te treden tot het metselaarsambacht. Het was toen de gewoonte dat vreemde beeldsnijders zich eerder inschreven bij het ambacht van de schrijnwerkers dan bij dat van de metselaars. Dat had te maken met bepaalde verplichtingen. Volgens het schrijnwerkersambacht mochten beeldsnijders van buiten Leuven, die zich in het ambacht hadden laten registreren, onder meer houten beelden maken ter versiering van grotere gehelen zoals altaarstukken, koorgestoelten en doksalen. Het reglement van het metselaarsambacht daarentegen voorzag dat ze uitsluitend losstaande beelden mochten afleveren. Het conflict werd door de stadsmagistraat beslecht: beide ambachten behielden hun prerogatieven, maar moesten ervoor zorgen dat die naar de letter werden uitgevoerd. Uitzonderingen werden niet meer geduld. Interessant is een bepaalde passage in het bewuste document waar het schrijnwerkersambacht – wellicht om zijn argumenten kracht bij te zetten – vijf realisaties opsomt waarvan er ‘eenige gemaict zijn geweest over xxx ende xl jaeren ende eenige

Het gotische koordoksaal

van dien beneden en zedert xxx jaeren’. Het betreft dus stukken die door het ambacht tussen 1470 en 1480 waren gerealiseerd: 1 Minderbroederskerk: een doksaal ‘metten beelden soet [zoals het] aldaar alnoch staet’. 2 Klerkenkapel: een doksaal ‘metten metzelryesneden’. 3 Sint-Kwintenskerk: een doksaal ‘metten metselriesneden’. 4 Sint-Pieterskerk: ‘dwerck [een werk] staende voere koerken vanden Riviren’. 5 Stad Leuven: ‘dingbanck [rechtbank] dair de meyer ende scepenen van Loevenen te rechte sitten als men dingt’. Wat de doksalen betreft waren de eerste drie in hout en voorzien van ‘metselriesneden’ of houten beeldhouwwerk. Het eerste werd door de Leuvense beeldsnijder Joes Beyaert in 1463 afgeleverd. Het doksaal van de Sint-Kwintenskerk, volgens Van Even ‘un jubé de style ogival, d’une exécution remarquable’ [een doksaal in gotische stijl, een voortreffelijk werk],2 werd in 1804 vervangen door het huidige dat achteraan in de kerk staat met daarop het orgel. Op het oorspronkelijke doksaal stond vanaf 1522 een koororgel dat de kerkmeesters bij de Lierse orgelbouwer Jan Verrijt (†1548) hadden

b. Detail uit het schilderij van Wolfgang De Smet (1667). Op de bovenrand is een opvallende borstwering aangebracht. Die treffen we in verschillende vormen aan op de negentiende-eeuwse afbeeldingen die in de kadertekst zijn opgenomen. Beide schilderijen staan volledig afgebeeld op p. 134-135. Aangezien ze vrij donker zijn hebben we de details met betrekking tot het doksaal een weinig ‘opgelicht’. m Leuven, S/22/S. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

besteld.3 Over het doksaal van de klerkenkapel, nu de Sint-Antoniuskapel aan het Pater Damiaanplein, is niets bekend. Onduidelijk is de term ‘dwerck’ dat voor de Rivierenkapel in de Sint-Pieterskerk stond. Die kapel, nu weekkapel, bevindt zich in de linkerhoek van het noordtransept (kant Margarethaplein).4 Verwijst ‘dwerck’ naar het oude altaar van de Sedes Sapientiae dat zich tegenover de kapel bevond, of sluit die term aan bij de opsomming van de drie voornoemde doksalen en naar dat van de Sint-Pieterskerk dat uiterst rechts van de kapel staat? Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat zo’n merkwaardig doksaal niet in het document van 1510 wordt vermeld. Wellicht eiste het schrijnwerkersambacht alle aandacht op voor zijn verwezenlijkingen en niet voor die van de concurrent. Dat zou dan betekenen dat het ‘stenen’ koordoksaal onder het toezicht van het metselaarsambacht moet zijn gebouwd. Een bouwcontract, zoals dat van het doksaal van de Sint-Jacobskerk,5 is niet bekend.

Sint-Pieterskerk Algemeen wordt aanvaard dat het doksaal van de Sint-Pieterskerk – het oudst bewaarde in de Nederlanden – ter vervanging van een ouder exemplaar omstreeks 1488 zou zijn gebouwd. Er zouden stilistische overeenkomsten zijn met het werk van bouwmeester Matheus de Layens (†1483). Maar het zou ook kunnen toegeschreven worden aan Jan de Messemaker die in 1488 de leiding had over de bouwwerf van de kerk. Alleszins stond het er al op 9 januari 1489 aangezien op die datum een overeenkomst werd afgesloten tussen het kapittel en de Brusselse geelgieter Jan vanden Naenhove, alias Jan van Thienen, voor de levering van een ‘schoone metalen coerdore onder doxael’.6 Het ontwerp zou van Jan i Borman zijn. De deur werd in 1493 geplaatst in de middelste travee. In de linker- en rechtertravee stond een altaar, zoals te zien is op de zeventiende-eeuwse kerkinterieurs van Hendrik ii Van Steenwijk / Frans 3 4 Francken en Wolfgang De Smet. 5

Vente 1956, p. 110-111. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 162. sal-oa, 8205, fol. 309r-311r; Crab 1977, p. 339-340. 6 sal-oa, 7383, fol. 205r-v; Van Even 1895/2001, p. 356; Smeyers 1975a, p. 80.

Het gotische koordoksaal

285

Beschrijving

7 Ter verduidelijking: een korfboog vindt men onder meer terug in de ramen van het neogotische hotel-restaurant The Fourth-Tafelrond op de Grote Markt; in de gevels van het stadhuis zijn alle spitsbogen van de ramen versierd met accoladebogen; tudorbogen – rond met bovenaan een knik – zijn zeldzamer. Dat boogtype was populair op het einde van de neogotiek: zo staan er vijftien in de huisgevel (1905) van de Leuvense decoratieschilder Oscar Algoet (1862-1937) in de Karel van Lotharingenstraat, 8-10. 8 Leirens 1998.

De tribune is ontworpen op een rechthoekig grondplan. De kuip, in Avesnes-steen, is binnenin 9,47 meter lang, 2,24 meter breed en was aanvankelijk 1,13 meter diep. Om de uitvoerders beter te zien en te horen werd de kuip begin mei 2004 met 0,24 meter opgehoogd met een plankenvloer. De zijkanten zijn niet schuin, zoals bij de doksalen van Aarschot en Lier, maar rechthoekig. Aan de voorkant wordt de kuip ondersteund door vier cilindrische hardstenen zuilen van 0,22 meter diameter en 1,76 meter hoogte. Ze rusten op een octogonale marmeren voetstuk van 0,33 meter diameter en 0,93 meter hoog met daarbovenop een kapiteel van 0,33 meter hoog. De kapitelen van de vier zuilen zijn verbonden door drie bogen – drie staat symbool voor de Heilige Drievuldigheid – die elk samengesteld zijn uit een tudorboog en verdikt met een accoladeboog die uitloopt in een kruisbloem. Volgens berekeningen van ingenieur Gerard Vanderbeeken (1924-2018)

kunnen deze vier zuilen, die drie meter van elkaar staan, elk voor zich, een last van drie ton dragen. Aan de achterkant wordt het doksaal geschraagd door twee stevige kolommen. Ze zijn uit gehouwen steen opgebouwd en zijn elk 2,69 meter hoog en 0,68 meter dik. Ook hier werden drie bogen voorzien: de middelste is een korfboog, de twee uiterste zijn tudorbogen.7 De voorkant van het doksaal is rijkelijk versierd met nissen, siertorentjes, kruisbloemen en maaswerk. De sierslingers (guirlandes) onder de bogen tellen telkens zes lussen. Op het doksaal vonden de restaurateurs fragmenten terug van een oude polychromie.8 Tijdens de restauratie kreeg het een bichrome beschildering van wit en goud, terwijl de zuilbasementen een zwarte kleur kregen. De tribune aan de koorkant is niet versierd en bevat achttien lege nissen.

a Afb. 3 a. De 24 beeldjes aan de voorzijde van het koordoksaal. m Leuven, M/247.

286

Het gotische koordoksaal

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Nissen en beelden De zes grote beeldnissen boven de zuilen zijn leeg. Op de twee voornoemde schilderijen zijn ze gevuld. Bovenaan de tribune waren 28 kleine nissen voorzien: 24 in het front en twee aan de noord- en zuidkant. Die van de noordkant werden in 1556 verwijderd omdat een deel van het houtwerk van het Crinonorgel tegen het doksaal aanleunde en er een doorgang werd gemaakt voor de muzikanten. Orgel en doksaal bereikte men via een wenteltrap vanuit de sacristie tot aan de kapittelzaal. Vandaar kwam men langs een deur uit op een doorgang achter de orgelkas – het pijpwerk stond onder het gewelf van de noorderkooromgang – met een smalle doorloop naar het doksaal. De 26 resterende nissen zijn gevuld met beeldjes van ongeveer dezelfde grootte. Volgens Van Even behoren ze ‘à des époques différentes et proviennent de monuments démolis à la révolution française’ [tot verschillende periodes en zijn ze afkomstig van afgebroken monumenten tijdens de

Franse Revolutie]. Een aantal beeldjes zou afkomstig zijn uit het atelier van de Leuvense beeldhouwer Egidius Goyers (1796-1847) die in mei 1833 niet alleen het doksaal ‘repareerde’, maar ook de beelden ‘vernieuwde’. In november van datzelfde jaar werd het doksaal geschilderd door de gebroeders François en Emmanuel Vandoren.9 Op de achterkant van 22 beeldjes werden cijfers in het rood aangebracht, vermoedelijk een oud plaatsingsnummer. Aan de hand van hun attributen werden zestien personages geïdentificeerd: de heilige Bonaventura (L2); de apostelen Andreas (M8), Bartholomeus (R7), Filippus (R6), Jacobus de Mindere (M2), Judas Thaddeus (L6), Petrus (L4, R1) en Simon de IJveraar (M3); de evangelisten Marcus (R2), Lucas (R4) en Johannes (L3); Maria met het kind Jezus (M5); Christus met de wereldbol (M4, M6) en Catharina van Alexandrië (Z1). Anoniem zijn de twee pausen (M7, Z2) en een bisschop met mijter en kromstaf (L7).

9 sal-ma, kerkfabrieken, 4531; Lameere 1986, p. 216-217, 227.

b b. De achterzijde van het koordoksaal. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Het gotische koordoksaal

287

a Afb. 4 a. L = linker travee

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

L1 Niet geïdentificeerde man met open boek op de rechterhand en kruisstaf in de linkerhand. (Hout 60 x 20) | rood onleesbaar. L2 Heilige Bonaventura in bruine franciscaner pij met gesloten boek in de linkerhand en kromstaf in de rechterhand. De twee mijters aan zijn voeten staan symbool voor enerzijds zijn afwijzing in 1265 van een bisschopsbenoeming in York, anderzijds zijn aanstelling in 1273 tot bisschop van Albano. (Hout 57 x 22). L3 Johannes de Evangelist met in de linkerhand een gouden kelk waaruit een slang tevoorschijn komt. (Hout 55 x 20) | rood 23. L4 Apostel Petrus met een omgekeerd kruis [Petruskruis] in beide handen. (Hout 59 x 21) | rood 22.

288

Het gotische koordoksaal

L5 Niet geïdentificeerde (treurende) vrouwenfiguur. (Hout 59 x 18) | rood 25/A6. L6 Apostel Judas Thaddeus met open boek op de linkerhand en hellebaard in de rechterhand. (Hout 59 x 21) | rood 20. L7 Niet geïdentificeerde bisschop met mijter en kromstaf en open boek op de rechterhand. (Hout 60 x 21). L8 Niet geïdentificeerde man met gesloten boek in de linkerhand. (Hout 60 x 19) | rood onleesbaar.

b b. M = midden travee

M1 Niet geïdentificeerde man met kruisstaf in de linkerhand. De rechterhand rust op een capeline waaronder een kruis. (Hout 59 x 20) | B/1. M2 Apostel Jacobus de Mindere met open boek in de rechterhand en knots in de linkerhand. (Hout 60 x 22) | rood 18. M3 Apostel Simon de IJveraar met gesloten boek in de rechterhand en trekzaag in de linkerhand. (Hout 60 x 22) | rood 16. M4 Zegenende Christus (Salvator mundi) met vergulde wereldbol in de linkerhand. (Hout 60 x 22) | rood 46/B4. M5 Gekroonde madonna met het Jezuskind op de linkerarm. (Hout 56 x 20) | rood 14/B6.

M6 Zegenende Christus (Salvator mundi) met vergulde wereldbol in de linkerhand. (Hout 60 x 22). M7 Paus met tiara met open boek op de linkerhand en (afgebroken) pausstaf in de rechterhand. (Hout 60 x 20) | rood 24/B8. M8 Apostel Andreas met een kruis in X-vorm [Sint-Andrieskruis] in beide handen. (Hout 59 x 20) | rood 12.

Het gotische koordoksaal

289

c c. R = rechter travee

R1 Apostel Petrus met gesloten boek in de linkerhand en twee sleutels in de rechterhand. (Plaaster 58 x 21) | rood 15/C. R2 Evangelist Marcus met leeuw aan de rechtervoet. Open boek op de linkerhand en schrijfstift in de rechterhand. (Hout 62 x 21) | rood 11/C3. R3 Niet geïdentificeerde man in Romeins legeruniform met geheven zwaard in de rechter- en de schede in de linkerhand. (Hout 60 x 18) | rood 26/C3. R4 Evangelist Lucas met os aan de linkervoet. Schrijftablet op de linkerhand en schrijfstift in de rechterhand. (Plaaster 60 x 22) | C4.

290

Het gotische koordoksaal

R5 Niet geïdentificeerde man met open boek in de linkerhand en het handvat van een zwaard (?) in de rechterhand. (Hout 58 x 23) | C6 R6 Apostel Filippus met open boek op de linkerhand en lans in de rechterhand. (Hout 57 x 21). R7 Apostel Bartholomeus met mes in de rechterhand. (Hout 60 x 20) | C8. R8 Niet geïdentificeerde man met boek in de linkerhand en een verdwenen voorwerp in de rechterhand. (Hout 58 x 19) | C9.

b

a Afb. 5 De zijkanten: a. Aan de kant van het Margarethaplein zijn de nissen weggekapt vanwege de trap die van het oude orgel naar het doksaal leidde.

Z1 Catharina van Alexandrië met open boek in de linkerhand en een verdwenen voorwerp (martelaarspalm?) in de rechterhand. Aan haar rechtervoet ligt de Romeinse keizer Maxentius (ca. 278-312) met achter hem een stukgeslagen rad. (Hout 60 x 19) | rood 1. Z2 Paus met tiara met open boek op de rechterhand en pausstaf met drie horizontale balken in de linkerhand. (Hout 62 x 22) | rood 2.

b. Aan de kant van de Grote Markt (zuidkant = Z) staan de beelden van Catharina en een paus. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Muzikaal pronkstuk Eeuwenlang, alleszins vanaf januari 1489 tot begin mei 1944, was dit koordoksaal het muzikale hart van de Sint-Pieterskerk. Organisten, zangers en instrumentalisten luisterden er onder leiding van een ervaren kapelmeester de liturgische plechtigheden op. In mei 2004 werd het doksaal in zijn muzikale glorie hersteld: een verplaatsbare metalen trap, vandaag jammer genoeg in onbruik, maakte toen de toegang opnieuw mogelijk. Bibl.: Van Even 1860, p. 200; Van Even 1895/2001, p. 355-356; Steppe 1952, p. 80-85; Bergmans 1975b; Smeyers 1975d; p. 80-81; Jansen 1980, p. 95-96; Leirens 1996/1998; Leirens 1998; Serck-Dewaide 1998; Mellaerts 1998, p. 109-113; Huybens 2005.

Het gotische koordoksaal

291

Wat is een koordoksaal of jubé?

Afb. 1 De middentravee van het koordoksaal / jubé van de Sint-Pieterskerk. De prent is van de Parijse lithograaf Augustin-François Lemaître (1797-1870) en maakte als nr. 34 deel uit van een (anonieme) prentenreeks die omstreeks 1844 in Parijs zou zijn verschenen. Leuven, privéverzameling (losse prent)

Het middeleeuwse ‘dorsale’ (Fr. dorsal) is afkomstig van het Latijnse ‘dorsum’ (rug) en betekende aanvankelijk een wandkleed achter de bisschopszetel. Die stond steeds vooraan in het koor op een verhoog. Geregeld veranderde het woord van spelling: dorsale werd dossale, de dubbele s werd als een x gelezen, doxale, een woord dat dan als ‘docquesalle’ en ‘doochsaal’ her en der opdook en, veel later, als ‘hoogzaal’ in de volksmond is blijven voortleven. ‘Oxaal’ is dan weer afgeleid van doxaal, maar zonder de beginletter d die als een afkorting van het lidwoord de (d’oksaal) werd beschouwd. In een middeleeuws document (Brugge, 1276) wordt doxaal omschreven als: ‘porticus in ecclesiae inter chorum et navem constituta’ [een galerij opgericht tussen het koor en het schip van de kerk].1 En de term jubee? Bij de aanvang van het officie richtte de voorzanger zich tot de celebrant met de vraag ‘Jube, Domine, benedicere’ [Heer, wil mij uw zegen geven]. Het aanvangswoord Jube werd in de Franse taal overgenomen als jubé en werd in onze

292

Het gotische koordoksaal

streken een synoniem voor doksaal. Een oud-Franse uitdrukking ‘Venir à jubé’ betekent ‘zich onderwerpen’.2 Van bij de oprichting van een kapittelkerk wensten de kanunniken een afsluiting tussen het priesterkoor en de publieke ruimte of het schip. Zo konden ze ongestoord hun dagelijkse koorofficies houden en waren ze, althans gedeeltelijk, beschut tegen de tochtwind en nieuwsgierige blikken. Maar er is meer. Door de kerk in twee ruimten op te delen, waarin twee gemeenschappen – de clerus in het koor en de leken in het schip – op hun eigenste manier hun geloof beleden, ontstond een symbolische scheiding tussen de hemel en de aarde. Naarmate de religieuze muziek zich ontwikkelde van eenstemmigheid (gregoriaans) naar meerstemmigheid (polyfonie), wensten de kanunniken meer luister bij te zetten bij hun officies en engageerden ze kapelmeesters, organisten, zangers en instrumentalisten (strijkers en blazers).3 Die kregen een centrale

plaats toegewezen, namelijk een tribune die werd aangebracht bovenop de koorafsluiting. Om het gewicht ervan te kunnen dragen moest de bestaande afsluiting verbreed en verstevigd worden. Binnen de kortste keren evolueerden die tribunes tot luxueuze en omvangrijke meubels. Daarenboven kon zo’n tribune/doksaal door haar verstevigde onderbouw ook dienstdoen als drager van een calvariegroep: Jezus aan het kruis geflankeerd door zijn moeder en de apostel Johannes. Vanaf het einde van de dertiende eeuw tot begin zeventiende eeuw maakte het doksaal een integrerend deel uit van vele West-Europese kerken. Na het Concilie van Trente (1545-1563) zouden er veel verdwijnen. Volgens de liturgische regelgeving belemmerden die massieve constructies niet alleen het zicht op het hoogaltaar en derhalve ook op de ceremoniële handelingen van de priester die met de rug naar het volk was gekeerd, maar verstoorden ze de architecturale eenheid van het kerkinterieur. Om die redenen werden ze vernield of gedemonteerd en soms tegen de westkant van de kerk heropgebouwd. In Leuven gebeurde dat onder meer in de Sint-Kwintenskerk en de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Predikherenkerk. Op koordoksalen stond soms een klein orgel, zoals bijvoorbeeld nog steeds in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Aarschot. Rijke kerken veroorloofden zich een groter instrument dat boven de noorder- of zuiderkooromgang, palend aan het doksaal, werd opgehangen. Dat was het geval in de Sint-Pieterskerk

[1554/56, vernield in mei 1944] en is nog steeds zo in de Sint-Baafskathedraal in Gent [1653/55], de OnzeLieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk in Mechelen [1668] en de kathedraal van Antwerpen [1993]. Volgens een kapittelakte van de Sint-Pieterskerk (november 1731) werd op het doksaal muziekonderricht gegeven. Toen Lodewijk van Beethoven4 zangmeester Ludovicus Colfs voor enkele maanden moest vervangen, werd van hem verwacht dat hij niet alleen de meerstemmige muziek en de gregoriaanse zang in het koor zou leiden, maar dat hij tevens de koralen zou onderwijzen zowel op het doksaal als bij hem thuis: ‘tam in choro (non tantum musica sed etiam pro cantu gregoriano) quam in odeo et domi suae pro instructione choraulium.’5 Heel even heeft men gevreesd voor het voortbestaan van het doksaal. Toen Louis-Gustave Doulcet de Pontécoulant (1764-1853), van 1800 tot 1805 prefect van het Dijledepartement, op dinsdag 15 Thermidor an X [3 augustus 1802] een bezoek bracht aan de Sint-Pieterskerk, wou hij het doksaal op staande voet laten afbreken om het koor te verruimen. Maar het protest was zo grimmig dat hij al even snel zijn idee liet varen.6 Doksalen die de eeuwen hebben getrotseerd en, zoals in onze kerk, hun oorspronkelijke muzikale functie verloren hebben, vormen nu een louter decoratieve achtergrond bij allerhande liturgische plechtigheden.

Afb. 2 De linker en middentravee van het koordoksaal van de Sint-Pieterskerk met een merkwaardige borstwering. Vooraan een deel van het rugpositief (1634) van het oude orgel, in de kooromgang het altaar van de sacramentskapel. Prent van de Belgisch-Londense lithograaf Louis Haghe (1806-1885). Uit: Sketches in Belgium and Germany (first series, nr. 20). Londen, 1840. Leuven, privéverzameling

1 Woordenboek der Nederlandsche taal, deel 10 (1893), kol. 106-107. 2 Le Dictionnaire de l’Académie Françoise. Parijs, 1694, deel 1, p. 614. 3 Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. 227. 4 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 249. 5 De term odeum voor doksaal stamt van het Griekse ‘odeion’. Het was een openbaar gebouw in Athene dat door Perikles (†429 vóór Christus) was opgericht en bestemd was voor muziekvoorstellingen. Het werd ook voor volksvergaderingen en als gerechtshof gebruikt. 6 kbr, Hs. 17174, p. 297. Vermeldenswaard is het feit dat op donderdag 22 Nivôse an vi [=11 januari 1798] de Leuvenaar Marchal, wonende en werkzaam in Douai, bij de Leuvense stadsmagistraat een voorstel tot volledige afbraak van de kerk had ingediend. De stad, die al kerken genoeg had, aldus Marchal, zou er goed bij varen met een groot marktplein. Op instemming van één raadslid na, werd zijn voorstel verworpen: Van Even 1895/2001, p. 196-197. Van Even heeft die brief integraal gepubliceerd, maar geeft geen bron. Volgens hem stemt ‘22 Nivôse an vi’ overeen met 11 januari 1799 in plaats van 1798. In de inkomende briefwisseling van de stadsmagistraat voor de maand Nivôse 1798 en 1799 hebben we de bewuste brief niet aangetroffen.

Het gotische koordoksaal

293

David Mellaerts

Het triomfkruis

1 Steppe 1975b, p. 99. 2 Het Christusbeeld is ca. 200 cm hoog, het Mariabeeld 180 cm, het beeld van Joannes 180 cm: Serck-Dewaide 1998, p. 119-120. 3 Serck & Geelen 1998.

Vanwege de fascinatie voor het passieverhaal kregen vele kerken tijdens de late middeleeuwen een calvariegroep met de gekruisigde Christus, Maria en de apostel Johannes, hier met een boek in de hand en een veer en een inktpot aan zijn riem. Meestal werd zo’n calvarie onder de triomfboog tussen het schip en het koor gehangen. Die van de Sint-Pieterskerk kwam omstreeks 1490 tot stand en is boven het doksaal aangebracht.1 Het kruis met de lijdende Christus staat op een heuveltje, dat de berg Golgotha (schedelplaats) suggereert, en wordt geflankeerd door Maria en

Johannes. De drie eikenhouten personages2 vertonen belangrijke resten van latere overschilderingen van de oorspronkelijke polychromie. ‘Monumentaliteit, plastische kracht, diepgevoelde uitdrukking van smart, naast een meesterlijke behandeling van de anatomie en gewaad, zijn zovele hoedanigheden van dit ongemeen hoogstaand artistiek ensemble’, zo omschreef de Leuvense kunsthistoricus Jan-Karel Steppe (1918-2009) dit triomfkruis in 1975. Op de basis van het Mariabeeld zijn twee drijfhamers zichtbaar, een Brussels stadsmerk,3 moge-

a

294

Het triomfkruis

lijk verwijzend naar het atelier van Jan ii Borman (ca. 1460 – ca. 1520), de ‘beste beltsnyder’ van zijn tijd.4 Onder het kruis prijkt een houten retabel met in drie nissen, van links naar rechts, de beelden van paus Gregorius de Grote met boek, tiara en kruisstaf (ferula), de apostel Petrus (?) met boek en schriftrol, en Hiëronymus met boek en leeuw. Aan de achterzijde staan drie andere figuren in een grisailleschildering. Ze werden geïdentificeerd aan de hand van de bijgevoegde banderol met gotische letters. Van links naar rechts: Ambrosius met boek en bisschopsstaf, de Rooms-Duitse keizer Hendrik ii de Heilige (973/781024) met kroon, zwaard en wereldbol en in zijn linkerhand het model van de Bamberger Dom St. Peter und St. Georg, en Augustinus met brandend hart en kromstaf en een geknielde schenker aan zijn voeten.5 De vier uiteinden van het kruis hebben de vorm van een vierlob. Aan de voorzijde staan de vier

evangelistensymbolen (tetramorf): bovenaan de arend van Johannes, links de engel van Matteüs, rechts de gevleugelde leeuw van Marcus, onderaan de gevleugelde stier van Lucas. Op de achterzijde staan de figuren van de vier westerse kerkvaders in vol ornaat: bovenaan paus Gregorius de Grote met boek, tiara en kruisstaf, links Hiëronymus met boek en leeuw, rechts Augustinus met boek en brandend hart en onderaan Ambrosius met boek en bijenkorf. Op de centrale vierpas staat het Lam Gods met kruisvaan en kelk. Een bewapening verankert deze calvarie in het doksaal terwijl drie metalen kettingen, versierd met veertien fleurons in lindenhout, het kruis aan het gewelf ophangen. Bibl.: Steppe 1975b, p. 99-100; Serck-Dewaide 1998; Serck & Geelen 1998; Mellaerts 1998, p. 112-113; Debaene e.a. 2014, p. 50-51 [triomfkruis], p. 125-128 [alle onderdelen]; Debaene 2019a (nr. 90); Debaene 2019b, p. 48-49, 51; Heyvaert & Jansen 2020, p. 62-67.

4 Steppe 1975b, p. 99; Debaene 2019a (nr. 90). 5 Serck-Dewaide 1998, p. 121-122.

Voor- en achterzijde (a-b) van het triomfkruisensemble. m Leuven, C/644. b

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Het triomfkruis

295

David Mellaerts

De sacramentstoren Volgens de transsubstantiatieleer veranderen tijdens de eucharistieviering brood en wijn in het wezenlijke lichaam en bloed van Christus. Derhalve dient het Heilig Sacrament met de grootste omzichtigheid beschermd te worden. Het permanent bewaren van gewijde hosties in kerkgebouwen houdt allicht verband met de noodzakelijke beschikbaarheid voor bijvoorbeeld het toedienen van het sacrament aan stervenden. In middeleeuwse kerken werden de hosties doorgaans ondergebracht in een nis aan de noordzijde van het koor. Omdat in grote gotische kerken de koorwand opging in een arcade (bogengalerij), groeide het tabernakel in vele gevallen uit tot een vrijstaande toren. De sacramentshuizen van de Munsterkerk (1467: 26 m) in Ulm en de Sint-Laurentiuskerk (1493-1496: 18,70 m) in Neurenberg zijn daarvan de belangrijkste exponenten. Meermaals was de sacramentstoren de mooiste parel aan de kroon van het aanwezige kerkmeubilair. Vanaf omstreeks 1600 stipuleerden de kerkelijke richtlijnen dat het Heilig Sacrament, zoals in Italië gebruikelijk was, op het hoofdaltaar diende bewaard te worden, met als gevolg dat op vele plaatsen de sacramentstoren in onbruik raakte en van het toneel verdween.1 In 1450 gaf de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament aan Matheus de Layens de opdracht een sacramentshuis voor de Sint-Pieterskerk te ontwerpen. Hij is twaalf meter hoog, uitgevoerd in blauwe hardsteen en Avesnessteen en werd gepolychromeerd. In 1453 kreeg Gerard van Dueringen de taak een hekken of ‘tuine’ errond te vervaardigen.2 Beschrijving De zeshoekige toren rust op zes zuilen die langs boven afgesloten zijn door een deksteen die de bodem vormt voor de eigenlijke sacramentsruimte. De tussenpanelen van deze ruimte zijn voorzien van filigraanwerk in messing waarin het Lam Gods en kelken zijn afgebeeld, twee veelvoorkomende eucharistische motieven.

Afb. 1 Zuid- en noordzijde (a-b) van de sacramentstoren. a m Leuven, B/VI/275. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

296

De sacramentstoren

1 Herremans 2009, p. 34. 2 Van Even 1895/2001, p. 352-353. Van Even vond deze gegevens in de verloren gegane rekeningen van de broederschap. 3 Van Even 1895/2001, p. 391; Bergmans 1975a, p. 92. 4 sal-ma, 14788.

Aangezien zowel het kapittel als de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament gezamenlijk van het sacramentshuis gebruik maakten, was de ruimte waarin de hosties werden bewaard in twee helften opgesplitst en van twee deurtjes voorzien: één aan de kant van het koor, een ander aan de zijde van de kooromgang, tegenover de sacramentskapel. Ter hoogte van de sacramentsruimte zijn zes zuilen voorzien van twee nissen waarin ooit twaalf apostelbeeldjes hebben gestaan. Acht beeldjes in terracotta bleven bewaard. De derde verdieping bestaat uit een reeks van zes grote nissen die opgevuld zijn met fraai uitgewerkte stenen taferelen met het lijdensverhaal van Christus: Jezus in de Hof van Getsamene, zijn arrestatie, de Judaskus, de geseling, de doornenkroning en de kruisiging. Vooraan (koorkant): Jezus aan het kruis, geflankeerd door Maria en Johannes; achteraan (kooromgang) de genadestoel: God de Vader houdt het dode lichaam van Jezus in zijn armen. Boven deze nissenreeks verbreedt de toren en schieten zes siertorentjes (fialen) de hoogte in. De benedenrand is versierd met engelen die de passiewerktuigen van Christus dragen. Naarmate de toren hoger en slanker wordt, zijn ook de zuilen smaller en doorzichtiger. Het geheel eindigt in een zeshoekige balustrade van waaruit de torenspits vertrekt die haar bekroning vindt in een zesbladige kruisbloem (hogel). De sacramentstoren van Sint-Pieter stond model voor die van de Sint-Jacobskerk (1537-1539): ‘te maken een Heyligh Sacrament huys van alsulcken steene en op alsulcken grootte, wydde, breydde en hooghde en opt selve patroon als ’t heylich sacramenthuys in de kercke van Sinte-Peeters te Loven [...] niet argher, mair beter van faitsoen’ [akte d.d. 22 december 1537].3 In augustus 1914 werd de sacramentstoren zwaar beschadigd. Pas in 1940 werd hij hersteld door de Leuvense beeldhouwers Joseph Van Uytvanck (1884-1967) en Henri-Joseph Holemans (18941973). Kostprijs: 23.380 bf.4 Bij de restauratie in 2019 werd hij volledig in zijn oude glorie hersteld. Bibl.: Van Even 1860, p. 199-200; Van Even 1895/2001, p. 391; Maere 1946a; asa 1962, p. 48 [genadestoel]; Bandmann 1974; Bergmans 1975a; Jansen 1980, p. 105; Mellaerts 1998, p. 123-125; Bergmans 1998f; Herremans 2009; Debaene e.a. 2014, p. 40-41 [sacramentstoren & genadestoel], 216-217 [onderdelen]; Heyvaert & Jansen 2020, p. 56-61; De Clercq 2021.

b

De sacramentstoren

297

b

a

c Afb. 2 Drie fragmenten van de sacramentstoren: a. de calvarie (koorkant); b. de genadestoel (kooromgang); c. een engel met twee passiewerktuigen: drie nagels en een lans (kooromgang). m Leuven, B/VI/276-a & b (twee beeldgroepen). © Dominique Provost voor meemo. Art in Flanders

298

De sacramentstoren

Gilbert Huybens & David Mellaerts

De preekstoel

b

a Afb. 1 De preekstoel: a. detail uit het schilderij van Hendrik ii Van Steenwijk/ Frans Francken (vóór 1634). Op het altaar onder de rechter travee van het koordoksaal staat een Mariabeeld. © kmskb, inv. 1533, foto Johan Geleyns Art Photography

Begin augustus 1798 werd de oude preekstoel van de Sint-Pieterskerk voor 26 livres verkocht [bv/45].1 Het betrof een renaissance-meubel, dat te zien is op de schilderijen van Hendrik ii Van Steenwijk/Frans Francken en Wolfgang De Smet. Op beide afbeeldingen is een duidelijk verschil merkbaar: een voetstuk onder de kuip ontbreekt bij Van Steenwijk/Francken (vóór 1634), maar is aanwezig bij De Smet (1667). Dat zou erop kunnen wijzen dat het meubel tussen het ontstaan van beide schilderijen zou zijn ‘aangepast’,2 tenzij de kunstenaars er een eigen interpretatie aan hebben gegeven. Bij de boedelverkoop in 1798 bleef de preekstoel echter staan. De Leuvense kroniekschrijver Michaël Pelckmans (1732-1808) signaleerde dat priester Petrus Josephus Van Gobbelschroy (1792-1811)3 op maandag 29 juni 1801 in de Sint-Pieterskerk had

b. Detail uit het schilderij van Wolfgang De Smet (1667). Op het altaar is het Mariabeeld vervangen door het ‘Krom Kruis’. Beide schilderijen staan afgebeeld op p. 134-135. Aangezien ze vrij donker zijn hebben we de details met betrekking tot de preekstoel een weinig ‘opgelicht’. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

gepredikt en dat ‘op de stoelen in de ronde van den predickstoel het grootste deel van sijne mede eed doenders [zaten]’.4 Het betreft hier dus de oude preekstoel die, aldus Van Even, in 1807 aan de Onze-LieveVrouwekerk5 van Scherpenheuvel werd doorverkocht.6 Het meubel moest immers plaats maken voor een nieuwe en grotere preekstoel, vandaag een blikvanger in de kerk. Hoewel deze niet harmonieert met het 1 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 212. 2 In 1508 leverde de Leuvense schrijnwerker Jan Petercels een nieuwe preekstoel: Crab 1977, p. 328 (contract). Het is niet onmogelijk dat precies dat meubel op het schilderij van Van Steenwijk/ Francken is te zien. 3 Gewezen regent van de pedagogie De Lelie en later pastoor van de Sint-Michielskerk (1803-1811).

4 kbr, Hs. 17174, p. 259. Samen met zeven andere geestelijken had Van Gobbelschroy namelijk de eed van ‘haat aan het koningschap en getrouwheid aan de republiek’ gezworen. 5 Sinds 1922 basiliek. 6 Van Even 1860, p. 200, noot 8. Qua vorm is er een sterke overeenkomst met de afbeelding op het schilderij van De Smet. Wordt in de kerkrekeningen van de basiliek niet expliciet naar de Sint-

De preekstoel

Pieterskerk verwezen, en ontbreekt een officiële verkoopovereenkomst, toch weten we dat ene Bosmans en Jan Gemoets op 8 juni 1808 werden uitbetaald om ‘den predikstoel naar Loven te haelen 8-8-0’, en dat op 12 juni 1808 Franciscus van den Eycken ‘31 gulden [ontving] voor het hermaeken, verven, stellen en vernissen van den predikstoel onzer kerk [Scherpenheuvel]’. Met dank aan de heer Michaël Hanne, archivaris van de basiliek.

299

a Afb. 2 Voor- en achterzijde van de preekstoel. m Leuven, M/253.

300

De preekstoel

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

b

De preekstoel

301

gotische lijnenspel van het interieur, toch imponeert hij door zijn omvang en weelderig houtsnijwerk. Deze preekstoel is afkomstig uit de kerk van de norbertijnenabdij Sint-Cornelius en Sint-Cyprianus in Ninove.7 Hij werd door abt Ferdinand Van der Haegen (1672-1754)8 op 30 augustus 1739 besteld bij de Brusselse beeldsnijder en -houwer Jacques Bergé/Jacob Berger (1696-1756) en was in 1742 afgewerkt. Kostprijs: 6.500 gulden.9 De abdij werd in 1796 opgeheven, openbaar verkocht en tussen 1823-1825 grotendeels afgebroken. Alleen de kerk en enkele gebouwen bleven staan. Op vrijdag 8 mei 1807 werd de preekstoel door de kerkfabriek van Sint-Pieter aangekocht voor 2.400 gulden.10 De Leuvense kroniekschrijvers Jean-Baptiste Hous (1756-1830) en Jacques-Benoît Lameere (1790-1863) noteerden: ‘8 juny [1807]. In St.-Peeterskerk is men bezig met te plaetsen eenen schoonen predikstoel komende uyt de abdy van Ninove’;11 ‘den 21 junu [1807] heeft den eerweerdigen heer J.B. Saemen, plebaen van Sinte Peeter, den eersten keer op den nueiwen predickstoel gepredickt, soo noghtans dat der hy nog niet geheel en stont.’12 Beide data staan in de preekstoel gegrift:

Afb. 3 Berger fec[it] 1742. | Hic posita est 1807. 13 Gemaakt door Berger in 1742. Hier geplaatst in 1807.

7 Bergé 1986, p. 222 (nr. 46). 8 Abt van 1712 tot aan zijn dood in 1754: Monasticon belge [OostVlaanderen], deel vii/3, p. 485-535. 9 Van Even 1895/2001, p. 357 spreekt van 25.000 gulden! Jacob Berger leverde ook het grafmonument van de abten (1729), de abtstroon (1730) en houtsculpturen van de biechtstoelen en van het koorgestoelte [1739: verkocht in 1829] voor de kerk van de Parkabdij in Heverlee: Bergé 1986, p. 101-143. 10 Voor de vervoerskosten betaalde de kerkfabriek 1.214 gulden extra. 11 Lameere 1986, p. 86. 12 Hous 1964, p. 151. 13 Die inscriptie vindt men in de buurt van de eekhoorn. 14 Vander Heyden-Reekmans 1980, p. 73. 15 De Leuvenaar Jan-Baptist Samen (1742-1812) was vanaf 1773 tot aan zijn dood plebaan van de Sint-Pieterskerk. 16 Vroeger was er ook een kat afgebeeld waarvan alleen de pootjes zichtbaar zijn.

© Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Onder het voorste deel van de preekstoel, en dus niet zichtbaar, ligt een gedenksteen met de Latijnse inscriptie:14 Cathedram Suppressae Ninoviensis abbatiae Aere collato redemptam Hic erigi curavit xv Junii m d c c c v i i J.[oannes] B.[aptista] Samen S.[acrae] T.[heologiae] L.[icentiatus] per annos xxxiv hujus ecclesiae Plebanus et distr.[ictus] lov.[aniensis] Decanus Dignissimus

302

De preekstoel

De preekstoel van de opgeheven abdij van Ninove, die met ingezameld geld werd aangekocht, werd hier op 15 juni 1807 opgesteld door de zorg van de zeereerwaarde heer Jan-Baptist Samen, licentiaat in de heilige godgeleerdheid, gedurende 34 jaar plebaan/pastoor van deze kerk en deken van het Leuvense district.15 De kansel is rond twee vruchtdragende dadelpalmen opgebouwd. Vooraan, achter een lage omheining, ligt Norbertus (1080-1134) die van zijn paard is gevallen. Een jongeling snelt hem te hulp. Norbertus is namelijk getroffen door een ‘goddelijke genade’, een gebeurtenis die een opvallende gelijkenis vertoont met het verhaal van Paulus. Ook hij werd verblind door een hemels licht, viel van zijn paard en hoorde een stem [Handelingen 9:3-6]. De christenvervolger werd sindsdien de vurigste verdediger van het nieuwe geloof in Jezus Christus. Norbertus stichtte in 1121 de orde van Premonstreit [premonstratenzers, norbertijnen of witheren]. Aan de achterzijde van de preekstoel zit de heilige Augustinus wiens leefregel door de norbertijnen wordt gevolgd, met opgeheven hoofd. Door de toevoeging in 1807 van een haan en de (intussen verdwenen) sleutels in zijn rechterhand, transfigureerde Augustinus in de apostel Petrus. Deze ingreep verwijst naar de patroon van de kerk, die, voor het kraaien van de haan, driemaal zijn meester verloochende [Matteüs 26:58, 69-75]. Aan beide zijden leidt een smalle trap naar de kuip. Dertien putti, waaronder een met een bliksemschicht in de hand die Norbertus velt, zweven rond een groot tentdak. Enkelen halen met een verguld zeel het gordijn op van de kuip waarin de predikant plaatsneemt. Op de rand van de kuip staat een kruisbeeld; in de kuip zelf, achter de predikant, staat een putto; onderaan het klankbord zweeft een witte duif die de Heilige Geest symboliseert. Het meubel, 8,75 m hoog, is rijkelijk versierd met imitatierotsen, takken, loofwerk en verschillende diersoorten: drie slangen, een eekhoorn, een hond en een pad.16 Alles bijeen een merkwaardig voorbeeld van de toen heersende realistisch-naturalistische kunststroming. Bibl.: Piot 1839, p. 52; Van Even 1860, p. 200; Van Even 1895/2001, p. 357; Jansen 1980, p. 98-99; Vander Heyden-Reekmans 1980, p. 72-73; Bergé 1986 (nr. 46); Mellaerts 1998, p. 126-127; Klinckaert 2002; Heyvaert & Jansen 2020, p. 98-103.

Afb. 4 Drie details van de preekstoel: a. engeltje met bliksemschicht en eekhoorn op boomtak; b. Sint-Pieter met boek en opkijkend naar de haan; c. een jonge man snelt Norbertus, die door de bliksemschicht van zijn paard is gevallen, te hulp. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

b

a

c

De preekstoel

303

David Mellaerts

Het koorgestoelte Anders dan de meeste kerkmeubels, vervult een koorgestoelte geen liturgische functie, maar is het veeleer een praktisch meubel. Het diende in klooster- en kapittelkerken om de geestelijken enig comfort te bieden. Bij lange officies mochten ze plaatsnemen op de zitbanken.1 Tijdens het zingen of reciteren van de psalmen stonden ze recht of rustten ze op zitterkens (misericorden). Dit waren vaak fantasierijk gebeeldhouwde onderdelen die aan de onderkant van de opklapbare zittingen waren bevestigd. De eikenhouten koorbanken in de Sint-Pieterskerk werden vervaardigd tijdens de laatste bouwfase van het koor. In 1438 kwamen het kapittel en de stad overeen dat ieder de helft van de kosten zou dragen.2 Twee Brusselse houtbewerkers, met name Gort Gorys en Claes de Bruyn, kregen in 1439 de opdracht ‘vanden gestuelte te maken die inden nuwen coor staen selen houdende xlviij dobble stuele.’3 De eerste verzorgde het schrijnwerk, de tweede het houtsnijwerk. Met verloren maandag 1442 was hun werkstuk voltooid en werden ze op extra drinkgeld getracteerd: ‘Item ghegeven meester Claes den Brunen ende Gort Gorys te drincgelde opten verzworen maendach doen sij tghestoelte macten.’4

1 Klinckaert 2002, p. 22. 2 Boonen-Van Even 1880, p. 190; Van Even 1895/2001, p. 323, noot 11. 3 sal-oa, 5071, fol. 23v. 4 ral, kab 1365, fol. 41v; Doperé 1998, p. 294. ‘Verzworen’ of ‘verloren maandag’ is de maandag na de eerste zondag na Driekoningen. 5 Tot 1803 bezat het koorgestoelte rijk versierde rugbeschotten en een overhuiving, zoals die thans nog bestaan in de Leuvense Sint-Geertruikerk: Smeyers 1975b, p. 94. 6 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 212.

304

Het koorgestoelte bestond uit twee rijen banken, tweemaal 48 zitplaatsen, waarvan de achterste banken op een stenen verhoog rustten. Via een winkelhaak liepen ze verder tegen de achterzijde van het doksaal.5 In augustus 1798 werden ‘de gestoeltens van de choor’ voor 80 livres verkocht [bv/20].6 Van de 96 zitplaatsen resten vandaag nog zes fragmenten met telkens vijf stoelen van de bovenste rij. Ze zijn van elkaar gescheiden door tussenschotten met handvatten in de vorm van fabeldieren of demonische wezens: een gevleugelde draak, een griffioen, een zeemeerman en zo meer. Bibl.: Van Hoof [na 1958], p. 24-26; Steppe e.a. 1973, p. 95-96; Smeyers 1975b; Jansen 1980, p. 98; Doperé 1998, p. 294; Mellaerts 1998, p. 121-122; De Clercq 1998; Klinckaert 2002; Heyvaert & Jansen 2020, p. 104-109.

Het koorgestoelte

Afb. 1 Het koorgestoelte (3 x 5 stoelen) tegen de noordelijke kooromgang. Tegen de wand het zestiende-eeuwse plankier en het beeldje van Sint-Pieter afkomstig van het Crinonorgel (zie p. 250). Rechts, boven de ingang van de sacristie, het balkon. m Leuven, M/245. © m Leuven, foto’s Rudi Van Beek

Het koorgestoelte

305

a Afb. 2 De armleuningen van de vijftien zitplaatsen zijn versierd met demonen en fabeldieren waaronder een draak (a) en een zeemeerman (b). Enkele zitterkens zijn aan de onderkant versierd met een narrenkop (c), een vrouw die een smoel trekt (d), een gestileerd mannenhoofd (e), een vos met een vogel in zijn bek (f), een zeemeermin met haar twee attributen: de haarkam en de spiegel. Vanwege de onzedigheid werden haar blote borsten weggesneden (g), een zeemeerman uitgedost met wapenrusting, schild en zwaard (h).

306

Het koorgestoelte

b

c

d

e

f

g

h

Het koorgestoelte

307

Jeanine De Landtsheer (†)

De Sedes Sapientiae

De Moeder Gods heeft in de christenwereld altijd een grote verering gekend als vrouwelijke pendant van God de Vader en de Zoon, tot in de zestiende eeuw het merendeel van de protestanten het bidden tot heiligen en dus ook tot Maria als bijgeloof of afgodendienst ging bestempelen. De vroege eredienst uitte zich op literair vlak in gebeden, gedichten en gezangen, en was ook sterk aanwezig in de beeldende kunst. In de Koptische en Byzantijnse traditie kreeg Maria een ereplaats in de iconostase, die de gemeenschappelijke ruimte afsloot van het gedeelte dat voor de priester bestemd was. Bovendien kreeg ze, vaak samen met haar zoon, een prominente plaats toegewezen in de apsis van de kerken, als mozaïek of fresco. Vanaf de zevende eeuw ontwikkelde zich binnen de oosterse kerken een type dat later de naam Sedes Sapientiae (Zetel der Wijsheid) kreeg. Via de miniatuurkunst vond het vanaf de negende eeuw zijn weg naar de westerse kerk en werd er vanaf ca. 1100 heel populair in de sculptuur. De benaming Sedes Sapientiae gaat terug op één van de eretitels uit de litanie van de Moeder Gods. Het gaat om statische houten beelden, vaak nog onbeholpen, waarbij Maria wordt voorgesteld in vooraanzicht, gezeten op een zetel of troon, met Jezus op haar schoot. Soms heeft haar zoon zijn rechterhand opgeheven in een zegenend gebaar; soms houdt hij een (open) boek vast, een verwijzing naar de wenken die hij de mensen kwam geven, of een wereldbol, symbool van de goddelijke heerschappij over de wereld. Omstreeks 1400 werd deze voorstelling geleidelijk verdrongen door de meer beweeglijke gotische Mariabeelden, waarbij Maria rechtop staat met Jezus op een arm, wat een veel grotere interactie toelaat tussen moeder en kind. Onder invloed van de toenemende aanwezigheid van de Spanjaarden in onze contreien ging men in de loop van de zestiende eeuw deze beelden steeds meer verfraaien door hen in vaak kostbare gewaden te hullen, die stijf stonden van het goudborduursel en de pareltjes, waarbij alleen het gelaat en de handen vrij bleven, de zogenaamde ‘Spaanse madonna’s’.

Afb. 1 Het statige Sedes Sapientiae-beeld op zijn oorspronkelijke plaats in het noordtransept. m Leuven, C/391. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

308

De Sedes Sapientiae

Beschrijving en geschiedenis van het beeld Ook de Leuvense Sint-Pieterskerk bezit zo’n Sedes Sapientiae, die een vrij strenge indruk geeft. De Moeder Gods kijkt, op haar troon gezeten, recht voor zich uit met een zweem van een glimlach om de mond. De verticale lijnen en symmetrie overheersen, maar worden doorbroken door het kind op haar schoot. Jezus is naar rechts gewend en maakt met zijn rechterhand een zegenend gebaar; in de linkerhand houdt hij een duif, symbool van de vrede. Moeder en kind dragen een mantel die over een tuniek gedrapeerd is. De mantel van Maria is met een speld (fibula) onder haar kin gesloten. De gestileerde plooien die in evenwijdige, haast concentrische cirkels om haar knieën vallen en de positie van haar voeten zijn kenmerkend voor de laat-romaanse periode. Het beeld, uitgevoerd in notenhout, is het werk van de Brusselse houtsnijder Claes de Bruyn, die tussen 1438 en 1441 ook het koorgestoelte van de kerk had gemaakt, samen met zijn collega Gerard Goris. Volgens de stadsrekeningen ontving De Bruyn op 21 juli 1442 twintig ‘saluyten’ (goudstukken)1 voor het voltooien van zijn beeld. Schilder Roelof van Velpe, kreeg eenzelfde bedrag voor het polychromeren van het beeld,2 meubelmaker Aert van der Horst leverde een draagbaar altaar voor 216 plak. Het beeld van Claes de Bruyn verving een ouder en kleiner beeld uit de twaalfde of dertiende eeuw, wat meteen het archaïsche karakter ervan verklaart. Ook dit oorspronkelijke beeld stond in hoog aanzien bij de stadsoverheid en kreeg, getuige hiervan de stadsrekeningen, regelmatig een fluwelen kapmanteltje met de nodige zilveren ornamenten aangeboden. Deze informatie vinden we ook terug in een traktaatje dat Justus Lipsius (1547-1606) net voor zijn dood aan de Leuvense Maria wijdde: Dat Uw cultus hier tot ver in het verleden reikt, bewijzen de registers van de stad en andere documenten. Hier lezen we, in het jaar 1349: ‘het stadsbestuur heeft uit vroomheid veertien scuta geschonken voor de mantel van Onze-Lieve-Vrouw’. Zo noemde men in die tijd een bepaald soort geldstukken. En opnieuw in het jaar 1364 ‘heeft datzelfde stadsbestuur de mantel zelf geschonken met daarop een aantal zilveren medaillons van deze stad, ter waarde van vierendertig goudstukken, Moutons genaamd’. Deze mantel bestaat nu nog, hoor ik, en is bewaard in dankbare herinnering.

Mogelijk was het oud beeldje sterk beschadigd of vernield toen de Sint-Pieterskerk in 1176 en rond 1373 door brand werd geteisterd, of het werd te klein bevonden voor het nieuwe hoofdaltaar, dat in 1441 werd ingehuldigd.

Ook al zijn er nauwelijks getuigenissen bewaard van de Mariaverering in de Sint-Pieterskerk waar het nieuwe beeld was opgesteld, toch mag men aannemen dat haar eredienst al lang voor de Sedes Sapientiae van 1442 populair was en gewoon van het oude op het nieuwe beeld is overgegaan.3 Onder de bezoekers bevonden zich personen van de hoogste adel: Isabella van Portugal (1397-1472), derde vrouw van Filips de Goede (1396-1467), kwam bidden tot de Moeder Maagd in 1448, vergezeld van haar zoon, de latere Karel de Stoute (1433-1477). De dauphin van Frankrijk, later Lodewijk xi (1423-1483), bezocht de Sint-Pieterskerk in april 1460, tijdens een verblijf in Heverlee. En het lijkt aannemelijk dat ook Margaretha van Oostenrijk (1480-1530) de tijd nam voor een gebed bij de Sedes Sapientiae toen ze samen met haar neef, de toekomstige keizer Karel V (1500-1558), naar de ommegang kwam kijken. In 1662 kreeg de Sedes Sapientiae een nieuwe plaats toebedeeld. Door de toenemende stroom aan bezoekers en pelgrims achtte men wellicht het beeld niet groot genoeg om duidelijk zichtbaar te

Afb. 2 a. ‘Meester Claes de Bruyn xxi in julio van onser lieve vrouwen beelde te snyden van finen hout datmen voirtane omme dragen sal daer hem de stat voir taxeerden 20 saluyten dier de kerke heeft betaelt uten coffer vanden brieven 7 saluyten ende de stat 13 saluyten stuc te 69 pl., valet 897 pl.’ © sal-oa, 5071, fol. 110v

b. ‘Roelof van Velpe vande selven beelde te stofferen van scilderyen ende andere parthyen sinen werck aengaende metten voete ende metten vernien 20 saluyten stuc te 72 pl., valet 440 pl.’ © sal-oa, 5071, fol. 110v

c. ‘1442. xxja Juli, blyckt, dat het beldt van onse lieve vrouwe Ste. Peeters (datmen in de processie van onse lieve vrouwe te loven kermisse ommedraecht) gesneden ende gemaeckt es geweest d’welck de stadt coste 20 saluyten.’ © sal-oa, 49, fol. 64v

De Sedes Sapientiae

1 sal-oa, 49, fol. 64v. Voor de betekenis van de geciteerde munten saluyt, plak, scuta, moutons (mottoenen), zie: Lemmens 1998. 2 sal-oa, 5071, fol. 110v. 3 Over de vroegste Mariaverering, zie: Van Uytven 2002.

309

4 sal, Bevolkingsregister 1846, fol. 32-33 [Vandoren]. 5 Stappaerts 1843: uitgebreide beschrijving van deze negentiende-eeuwse restauratie.

zijn vanop het hoofdaltaar of wanneer het op zijn altaartje in processie werd rondgedragen. De Mechelse beeldhouwer en architect Lucas Faydherbe (1617-1697) kreeg de opdracht een nieuw marmeren altaar te ontwerpen tegen de rechterwand in de noordelijke dwarsbeuk van de kerk. Bovendien werd het nieuwe beeld ‘gemoderniseerd’: zoals vele andere Mariabeelden in de Spaanse Nederlanden kreeg het een driehoekige mantel in damast aangemeten, versierd met zilver- en goudborduursel en kleine edelstenen. De rechterhand van het beeld en de ornamenten van de troon moesten eraan geloven, omdat ze de plooienval van het nieuwe kledingstuk verstoorden. In 1842 liet de toenmalige deken Franciscus Craessaerts (1791-1871) het beeld van zijn klederdracht ontdoen en vertrouwde hij de restauratie toe aan de Leuvense beeldhouwer Egide Goyers (1796-

1847), bijgestaan door de gebroeders François en Emmanuel Vandoren.4 Maar die restauratie was niet bepaald geslaagd te noemen: de originele polychromie werd weggenomen en Maria kreeg een nieuwe rechterhand met een anachronistisch attribuut. Ook haar troon werd helemaal vernieuwd, waarbij de bolvormige eindversiering van de armsteunen vervangen werden door een soort omgekeerde zuiltjes, zoals die ook in het sculptuurwerk van het stadhuis te vinden zijn. Hierbij namen de restaurateurs niet eens de moeite om hetzelfde soort hout te gebruiken voor de nieuw toegevoegde elementen.5 De grootste ramp gebeurde echter in de nacht van 11 op 12 mei 1944: de geallieerden ondernamen toen in de buurt van Leuven een zwaar luchtbombardement, gericht tegen een van de belangrijke communicatielijnen van het Duitse leger. Daarbij werd de noordelijke dwarsbeuk door een bom getroffen. Faydherbes altaar kwam naar beneden en het kostbare beeld verdween onder hopen puin. Toen dit eind april 1945 werd geruimd, leek het onherstelbaar beschadigd: alleen Maria’s handen en de plooien van haar mantel waren nog min of meer intact; het kindje Jezus was in vijf stukken gebroken en Maria zelf en haar troon waren tot een hoop splinters herleid. De restauratie werd toevertrouwd aan de Leuvense beeldhouwer Joseph Van Uytvanck (1884-1967) met de hulp van schilder Louis Van der Auwera (1882-1965). Alle fragmenten werden zorgvuldig bijeengebracht, zonder te raken aan het uitzicht van het beeld. Uiteindelijk werden alleen drie vingers van Jezus’ rechterhand, een hoekje van de kap van Maria’s mantel en nog enkele kleinere deeltjes vervangen. Ook de helft van de achterzijde van de troon was aan vernieuwing toe, maar dat deed er minder toe omdat het deel uitmaakte van de negentiende-eeuwse restauratie. De cultus rond de Leuvense Sedes Sapientiae

Afb. 3 Het Sedes Sapientiae-altaar van Lucas Faydherbe: Heymbach 1665. © KBR, VH 27435

310

De Sedes Sapientiae

Een belangrijk aspect dat we niet uit het oog mogen verliezen, is de diepreligieuze betekenis van de Leuvense Sedes Sapientiae voor de gelovigen in de eerste eeuwen na het ontstaan van het beeld. Zij vindt haar wortels in de cultuur van geloof in mirakels die zich sinds het leven van Christus steeds meer ontwikkelde en een theoretische basis kreeg via Sint-Augustinus († 430), paus Gregorius de Grote (ca. 540-604) en Thomas van Aquino († 1274). Men was er immers van overtuigd dat God mirakels bewerkstelligde door de bemiddeling van heiligen, in de eerste plaats de Moeder Gods, als antwoord op de smeekbeden en de geloften van de gelovigen. In de late middeleeuwen doken steeds meer getuigenissen op van Mariabeelden die bekend raakten omdat hun verering zou leiden tot een

Afb. 4 Brokstukken van het in mei 1944 vernielde Sedes Sapientiae-beeld. © ua ku Leuven, Archief Raymond Lemaire, foto’s 3092 en3091

heilzame uitwerking op zieken of mensen die in gevaar verkeerden, een resultaat dat niet rationeel te verklaren was. Doorgaans bleef die reputatie beperkt tot de onmiddellijke omgeving, maar er waren ook heel wat plaatsen waarvan de roem zich steeds verder uitbreidde. Vooral in het Brabant van de zestiende en zeventiende eeuw groeide het aantal kerken die door hoopvolle pelgrims werden bezocht. De verklaring hiervoor luidde dat God juist in deze bufferzone tussen katholieke en protestantse regionen wilde bewijzen dat de mensen die in hem geloofden konden rekenen op zijn aanwezigheid en daadwerkelijke hulp. Hierbij was men zich wel bewust dat niet Maria zelf eventuele wonderen bewerkstelligde, maar dat zij met haar zoon optrad als middelares tussen God en de mensen, en dat de goddelijke kracht en genade via haar werd doorgegeven. Het werd al spoedig de gewoonte om lijsten aan te leggen van wat als mirakel werd beschouwd. Deze mirakelboekjes werden in de sacristie bewaard. Naarmate de Reformatie die het vereren van heiligen als bakerpraatjes en bijgeloof afdeed aan kracht won, zat Rome wat verveeld met deze toename aan mirakelen: de devotie en het intense geloof van de mensen was uiteraard positief, maar men wilde toch niet zomaar alles meteen als wonder erkennen. Tijdens de laatste sessie van het Concilie van Trente, in 1563, werd een aantal maatregelen uitgevaardigd: de voornaamste hiervan waren dat men alleen die types als wonderen zou erkennen die ook in de Bijbel voorkwamen, dus

genezingsmirakelen, doden die weer tot leven werden gebracht en het uitdrijven van boze geesten. Gered worden uit de greep van rovers, een plotse brand of een schipbreuk was echter uit den boze. Bovendien moest een dossier worden samengesteld en voorgelegd aan de aartsbisschop onder wiens jurisdictie het mogelijke wonder zou zijn gebeurd: hij had het laatste woord. Hierbij noteerde men de naam van de geholpen pelgrim, die van de ouders en/of de partner, het beroep en het euvel waaraan was verholpen. Er werden getuigenissen toegevoegd van artsen die de patiënt voordien hadden behandeld, van begeleiders en andere aanwezigen toen het wonder zich manifesteerde, de bevindingen van artsen achteraf en de offergaven die de pelgrim had gegeven: kaarsen, votiefplaatjes, halskettingen en andere juwelen, een geldsom voor het opdragen van missen enz. Ten slotte moest de begunstigde zijn genezing officieel melden aan de stadsadvocaat. In de verslagen speelden getuigenissen – bij voorkeur van artsen en juristen – dus een belangrijke rol als garantie voor de authenticiteit. In 1632 gaf de nobertijn Augustinus Wichmans (1596-1661) een beschrijving van alle plaatsen van Mariaverering in Brabant.6 Ook de Leuvense Sedes Sapientiae kwam hierin ter sprake. In 1665 publiceerde Bernard Heymbach (ca. 1620-1664), bibliothecaris van de Leuvense universiteitsbibliotheek, een overzicht van de wonderen die hij in de mirakel-

De Sedes Sapientiae

6 Wichmans 1632.

311

boekjes van de Sint-Pieterskerk had aangetroffen.7 Beide auteurs vermeldden het gerucht dat ook de Leuvense hoogleraar Justus Lipsius (1547-1606) een traktaat aan de Moeder Gods van de Sint-Pieterskerk zou hebben gewijd, maar veronderstelden dat dit wellicht slechts om wat notities ging. Ten onrechte, want in de Leidse universiteitsbibliotheek bevindt zich een map met als opschrift Iusti Lipsi Diva Virgo Lovaniensis.8 Een snelle blik op het handschrift maakt duidelijk dat het wel degelijk om een volledige, persklare tekst gaat, met inbegrip van een woord vooraf tot de lezer en een index capitum, maar zonder een opdrachtbrief, iets wat Lipsius gewoonlijk pas toevoegde wanneer het werk al bijna volledig gedrukt was.

Afb. 5 Justus Lipsius op 58-jarige leeftijd naar Theodoor Galle (1571-1633). © ku Leuven, Bibliotheken Bijzondere Collecties, Caa V12

7 Heymbach 1665. 8 Leiden, Universiteitsbibliotheek, Hs. Lips. 12. Een kritische editie met Engelse vertaling, inleiding en commentaar door Jeanine De Landtsheer (ter perse). 8bis Timanthes Van Cythnus, een gevierd Griekse schilder uit de vierde eeuw voor Christus. 9 Lipsius 1605; Papy 2000.

312

MORIBVS ANTIQVIS Lipsiadæ, velum est Timantis, imago videri Sol quoq(ue), sub piceâ non nisi nube potest. NAAR ANTIEKE GEWOONTEN  bis De beeltenis van Lipsius is als een sluier van Timanthes.8 Ook de zon is vanonder een notelaar maar te zien door het scherm van het bladerdak. 

De Sedes Sapientiae

Met Diva Virgo Lovaniensis knoopte de Leuvense humanist aan bij twee vroegere Mariatraktaatjes: Diva Virgo Hallensis (1604), gewijd aan haar cultus in de Sint-Martinuskerk in Halle, en de Diva Sichemiensis sive Aspricollis (1605), over de eerste vier jaren van de mirakelen in Scherpenheuvel. Wellicht had hij kennisgenomen van het mirakelboekje van de Sint-Pieterskerk toen hij einde 1605 de laatste hand legde aan zijn verhandeling over de stad Leuven en haar universiteit9 en had hij toen besloten om zijn volgende publicatie te wijden aan het beeld dat in zijn thuisstad steeds meer pelgrims lokte. Door zijn plotse ziekte en dood bleef het handschrift echter ongepubliceerd liggen tussen een stapel handgeschreven notities en correspondentie. Lipsius en Heymbach baseerden zich dus allebei op de mirakelboekjes in de Sint-Pieterskerk, te beginnen met vier wonderen die geattesteerd zijn op 25 september 1442, dus amper twee maanden na de inhuldiging van het beeld van Claes de Bruyn. Lipsius beëindigde zijn overzicht met de genezing van Katrien, het vijfjarige dochtertje van zijn stadsgenoot, de schilder Joost Vander Baren in de herfst van 1599. Heymbach vermeldde nog wonderen in 1602, 1608, 1617, 1639 en 1649. Beide auteurs volgden wel een andere aanpak: Heymbach schreef vanuit historisch standpunt en wilde aanvankelijk de volledige lijst van mirakelen publiceren. Dat viel echter nogal eentonig uit en vooral in het derde boek begon hij mirakelen weg te laten. Lipsius daarentegen koos voor een literaire benadering vol variatie: na de eerste vier wonderen, maakte hij een selectie van verschillende types wonderen – 38 in totaal – die hij beschreef in een afwisseling van proza en poëzie: Ik raak zeker niet vermoeid, maar ik vrees dat ik anderen vermoei. Als ik verder ga, moeten gelijkaardige of dezelfde gebeurtenissen wel ter sprake komen. Maar waarom zou ik verder gaan? Er is een zee van zulke zegeningen, hier en elders, en zoals je aan een cirkel geen eind of geen begin kan vinden, zo kan dat ook niet voor de wonderlijke en grootse daden die Onze-Lieve-Vrouw verricht tot eer van zichzelf en haar zoon. Het volstaat een voorbeeld en een voorsmaakje te hebben gegeven van wat zich in Leuven heeft afgespeeld. Een voorproefje, zeg ik, want ik heb nog niet het zesde deel gekozen, niet van wat zich heeft voorgedaan – hoeveel van haar zegeningen bleven niet verborgen? – maar van wat in het kerkregister staat opgetekend.

Hij besloot zijn geschrift met een lijst van alle wondere gebeurtenissen die in het mirakelboekje opgenomen waren:

Overzicht van de ziektes, de gevaren, de dodelijke incidenten die hier geheeld of afgewend zijn, verzameld uit de Acten in alle oprechtheid. 1. Verschillende ziektes, meestal hopeloze gevallen, die genezen zijn; xxvii 2. Mensen die kapseisden of bijna verdronken in rivier of vijver, of die uit de zee gered zijn; xxxv 3. Verlamden en mensen die de macht over hun ledematen of hun hele lichaam verloren, en hun kracht terugwonnen; lxxxiii 4. Slachtoffers van apoplexie en beroerte; iii 5. Mensen gedreven door of bezeten van een kwade geest; xiii 6. Doven; ix 7. Blinden; xxviii 8. Gevallen van waanzin; v 9. Bevrijd uit boeien of gevangenis; vi 10. Geholpen bij een moeilijke bevalling; xiiii 11. Doodgeboren kinderen of baby’s waarvan men dat veronderstelde; xix 12. Genezen van epilepsie; iii 13. Lijders aan lelijke zweren of gezwellen; xxvi 14. Hersteld van nierstenen of gruis; ii 15. Genezen van pest of miltvuur; iii 16. Getroffen door bliksem of donder; vi 17. Verschillende andere ongelukken of gevaren verholpen. lxx

In de inleiding tot zijn Diva Virgo Lovaniensis had Lipsius al opgemerkt dat de eerste getuigenissen dateerden van ruim anderhalve eeuw vroeger en dat ‘in een onafgebroken stroom zo’n tien, vijftien jaar lang. Dan werden ze schaarser, al zijn ze ook nu nog niet volledig verdwenen.’ Ongetwijfeld liet de invloed van het Concilie van Trente (1545-1563) zich hierbij gelden. De beschikbare bronnen laten er geen twijfel over bestaan dat de Sint-Pieterskerk vele eeuwen op een stroom van gelovigen en pelgrims mocht rekenen dankzij de Sedes Sapientiae. De verering werd in goede banen geleid door de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw, die slechts enkele maanden na de eerste wonderen werd opgericht. De ledenlijst van die broederschap is indrukwekkend en bevat de namen van hooggeplaatsten in Kerk en Staat, tot ver buiten Brabant, maar ook die van vele professoren van de universiteit. Een tweede lijst bevat de namen van Leuvense patriciërs die deel uitmaakten van de broederschap. Ten slotte is er nog een register met de namen van gewone burgers uit Leuven, Brussel, Mechelen, Antwerpen, of elders in Vlaanderen, Zeeland, Henegouwen. Volgens Léon Van der Essen (1883-1963) betreft het zo’n 250 steden en gemeenten in wat nu België en Nederland is.10 De bezoekers offerden bloemen, kaarsen en ex voto’s. Begoede gelovigen bepaalden in hun testament dat een reeks

Afb. 6 Het Latijnse overzicht van de 17 hiernaast vertaalde ziektes en gevaren. Fragment uit Diva Virgo Lovaniensis (1605) in het handschrift van Justus Lipsius. © ub Leiden, Hs. Lips 12

missen zou worden opgedragen voor hun zielenheil; ze schonken ook – al dan niet na hun dood – juwelen of andere kostbare voorwerpen in zilver of goud, of met bont gevoerde mantels. Professoren lieten de Moeder Gods hun zilveren pen na of hun toga.11 Dit gebruik bleef tot ver in de achttiende eeuw bewaard. De waardevolle voorwerpen werden regelmatig geveild en de opbrengst besteed aan missen of altaarversiering. De cultus van de Sedes Sapientiae werd eind 1797 beëindigd.

De Sedes Sapientiae

10 Een document over de broederschap bleef bewaard in sal-oa, 1524, fol. 90r-v. Een namenlijst van de broederschap vindt men bij Van der Essen [1927], p. 69-83; Van der Essen 1948. 11 In 1602 wijdde Lipsius zijn zilveren pen aan Onze-Lieve-Vrouw van Halle. Bij zijn dood liet hij zijn toga na aan de Maagd Maria in Sint-Pieter.

313

Afb. 7 Het ex libris 1914-1919, ontworpen door Raymond Lemaire, en het huidige embleem van de ku Leuven. © ua ku Leuven, documentatiemap Sedes Sapientiae

De Sedes Sapientiae en de Leuvense universiteit

12 Lipsius 1605: ‘§1 Initium Lovaniensis Academiae, & hic conditae caussa; §2 Martinus Quintus approbavit. Natalis Academiae & Lectionum’. 13 Zie bijdrage Julie Aerts, p. 223. 14 Zie bijdrage Ko Goubert, p. 345-347.

314

Ten slotte nog een woord over de relatie tussen de Sedes Sapientiae en de Leuvense universiteit, waarover enige verwarring bestaat. Er bestonden natuurlijk nauwe banden tussen de oude universiteit en de Moeder Maagd: zo was het feest van Maria-Geboorte (8 september) – dat wil zeggen negen maanden na de stichting van de universiteit op 9 december 1425 – als verjaardagsdatum van de universiteit gekozen. De openingsplechtigheid zou plaatsgevonden hebben in Sint-Pieter, voor het oude Mariabeeld.12 Verder geloofde men dat de Moeder Gods de stad zou beschermd hebben tegen de Noormannen in 891, tegen de Gelderse krijgsman Maarten van Rossem (ca. 1490-1555) in 1542, en met de belegering door Franse en Hollandse troepen in 1635. Tijdens de jaarlijkse, feestelijke ommegang kregen de professoren de eer om meteen achter het beeld van de Sedes Sapientiae te lopen, nog voor de stadsmagistraat.13 Toch was zij niet de patroon van de oorspronkelijke universiteit, die rol bleef voorbehouden aan Sint-Pieter. Begin november 1797 werd de Alma Mater opgeheven. In 1834 richtte het Belgische episcopaat in Mechelen de katholieke universiteit op en in 1835 kwam ze terug naar Leuven met Onze-Lieve-Vrouw als patrones. Naar aanleiding van de vijfenzeventigste verjaardag van de Katholieke Universiteit in 1909 werd een nieuw zegel ontworpen. Onder invloed van de neogotische trend die toen volop heerste, koos men voor een ellipsvorm – een herinnering aan het middeleeuwse zegel en aan de mandorla, de amandelvor-

De Sedes Sapientiae

mige aureool die men vaak rond Maria of haar zoon aantreft – met daarin een afbeelding van een Sedes Sapientiae. Dit embleem vindt men bijvoorbeeld terug in een ex libris dat werd aangebracht in talrijke boeken die de Leuvense universiteit van overal ter wereld kreeg aangeboden, nadat ze eind augustus 1914 in de as was gelegd tijdens een vergeldingsactie van de Duitse bezetter. De Sedes Sapientiae rijst als het ware op uit een vlammenzee tussen de jaartallen 1914 en 1919, die herinneren aan de verwoesting van de universiteitsbibliotheek en het begin van haar wederopbouw. Boven en onder de afbeelding staat: Sedes Sapientiae non evertetur De Sedes Sapientiae zal niet worden vernield

Naast de letters dd [Dono Dedit] is ruimte opengelaten om de naam van de schenker in te vullen. Bij het 500-jarig bestaan van de universiteit kreeg Maria nog een nieuwe kroon aangemeten14. Intussen was het nieuwe logo overal ingeburgerd, zij het in een wat strakkere en meer gestileerde vorm en werd het begrip Sedes Sapientiae zelfs als metafoor voor de universiteit zelf beschouwd. Bibl.: Wichmans 1632; Heymbach 1665; Vander Buecken 1757; Stappaerts 1843; Maere 1921; Van der Essen [1927]; Maere 1946; Van der Essen 1948; Duez 1954; Van Hoof [z.j.]; Dejonghe 1964; Lemaire 1971; Wingens 1992; De Landtsheer 1997; Mellaerts 1998, p. 107-109; Lipsius-De Landtsheer 1999; Van Uytven 2002; De Landtsheer 2003; Delbeke e.a. 2015; Debaene e.a. 2014, p. 122; Heyvaert & Jansen 2020, p. 68-73.

David Mellaerts

Twee graftombes Het dubbelgraf van Mathilde van Boulogne en Maria van Brabant In de Sint-Andrieskapel – begin van de noordelijke kooromgang – bevindt zich het praalgraf van Mathilde van Boulogne1 en Maria van Brabant. Mathilde (1161/65-1210) was de eerste echtgenote van Hendrik i (1165-1235), hertog van Brabant. Hun oudste dochter, Maria (1189/90-1260), huwde in 1214 met Otto van Brunswijk (1175-1218), van 1198 tot 1215 Otto iv, Rooms-Duitse koning en vanaf 1209 keizer. In 1215 maakte Maria in Keulen enorme speelschulden, die door toedoen van de Engelse koning Jan zonder Land (1166-1216) werden betaald. Na de dood van Otto iv organiseerde zij op zijn verzoek de machtsoverdracht aan keizer Frederik ii (1194-1250), waarna zij naar Leuven terugkeerde. In 1220 hertrouwde ze met graaf Willem i van Holland (1168-1222). Na diens dood stichtte zij in 1237-1246 in Helmond de cisterciënzerinnenabdij ‘Sancta Maria de Valle Imperatricis’, in de volksmond bekend als de Abdij van Binderen. Zij overleed in 1260 en werd naast haar moeder bijgezet in de Sint-Pieterskerk. Het monument in Doornikse kalksteen bestaat uit een rechthoekige koffer, waarop een overstekende deksteen rust. Zes gotische zuiltjes met een voetstuk en een kapiteel met gekrulde bladeren ritmeren de zijkant van de koffer. Op de deksteen rusten de gisanten van beide dames, waarbij het hoofd van de figuren door een drielobmotief bekroond wordt. Epigrafisch onderzoek van een fragmentair grafschrift op de drielob van Maria toont aan dat het praalgraf al voor haar overlijden was vervaardigd, meer bepaald midden dertiende eeuw.2 De onvolledige Latijnse inscriptie, met een ruime tekstinterpretatie van Myriam Bols, luidt als volgt:

Afb. 1 a. Het dubbelgraf in de noordelijke kooromgang. m Leuven, B/VI/250. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

[I]gnara . paris . pat[rij]e . pax . spes . sp[on]salis Maria was bekend met een geliefde (of onbekend met een tegenstreefster), de trouwplannen vielen in het water, doch enkele jaren later huwde zij omwille van haar – vredelievend – karakter toch met dezelfde3 en werd nadien aanroepen als beschermster van hen, die hopen op een verloving of op een huwelijk. 1 Het graafschap Boulogne (Bonen/ Beunen) was gelegen in Noord-Frankrijk.

2 Bols 1982a, p. 15. 3 Vermoedelijk een allusie op Willem i.

b. Detail: Mathilde (vooraan) en Maria met een geschonden gelaat (achteraan). © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Twee graftombes

315

4 sal-oa, 5124, fol. 206v (in potlood 203v) [= Van Even 1895/2001, p. 338, noot 9]. 5 Mathilde draagt in de rechterhand een bol, symbool voor het huis van Boulogne, en in de linkerhand een boek. Maria droeg in de linkerhand, zoals te zien op afb. 3, een keizerskroon. Die verwees naar haar huwelijk met de Rooms-Duitse keizer Otto iv.

Ongetwijfeld stond het dubbelgraf aanvankelijk in het koor van de romaanse Sint-Pieterskerk. Uit een stadsrekening in verband met de overbrenging van de stadsprivileges van het stadhuis naar de sacristie in 1499 blijkt dat het monument toen al op de huidige locatie stond: ‘in de sacristie, inde camer boven die tomme vande princesse by St Andriesoutaer daer die alsnu liggen.’4 Bij de boedelverkoop in augustus 1798 bleef het monument ‘ongehindert in de choor en [werd] niet vercogt’ (bv/37). De twee beelden zijn beschadigd: het gelaat van Maria werd verminkt en, zowel bij haar als bij Mathilde, ontbreken er enkele attributen.5

Afb. 2 Detail van de graftombe van Hendrik i. Zijn hoofd, met krullende baard en dito kapsel, rust op een kussen. Zijn tuniek is versierd met een bloemvormige fibula. De linkerhand, met trouwring, omklemt het snoer dat de mantel om de hals verbindt. In de rechterhand draagt hij een scepter bekroond met een lelie. De twee wierookzwaaiende engelen in de bovenhoeken stellen Michaël (l) en Raphaël (r) voor (zie p. 177). © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

316

Twee graftombes

Bibl.: Piot 1839, p. 58; De Ram 1845; Van Even 1858a, p. 40; Van Even 1860, p. 204; Van Even 1895/2001, p. 363; Smeyers 1948, p. 104-105; Van Hoof [na 1958], p. 28; Reekmans & Lefever 1974, p. 110; Jansen 1980, p. 96; Bols 1982a; Mulier 1982b; Lameere 1986, p. 206; Reekmans 1989, p. 81; Mulier 1992; Van Bussel 1994a en 1994b [Maria van Leuven]; Mellaerts 1998, p. 115; Mulier 1998b ; Debaene e.a. 2014, p. 214-215; Heyvaert & Jansen 2020, p. 19.

Het praalgraf van Hendrik i Graaf Hendrik iv van Leuven (1165-1235), vanaf 1190 als Hendrik i de eerste hertog van Brabant, vertoefde geregeld in de hoogste kringen van het Duitse Rijk. Op de Rijksdagen trad hij steevast als protagonist op, waarbij hij enkele malen als kandidaat voor de keizerskroon getipt werd. Hij was persoonlijk bevriend met de Engelse koningen Richard i Leeuwenhart (1157-1199), die hem op 16 februari 1194 in Leuven bezocht, en met Jan zonder Land (1166-1216).6 De hertog participeerde aan verschillende oorlogen. Zo nam hij deel aan de Derde Kruistocht (1189-1192) en stond hij aan het hoofd van een leger dat onder meer Beiroet belegerde. Op de Rijksdag van Schwäbisch Hall in 1200 greep hij naast de keizerskroon, maar wist te bekomen dat Leuven en Brabant ‘reichsunmittelbar’ werden.7 De even pragmatische als ambitieuze Hendrik mengde zich in het Europese conflict tussen de Welfen en de Gibbelijnen,8 waarbij hij oordeelkundig zijn eigen belangen behartigde. Naar aanleiding van een geschil tussen het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik over de zeggenschap i.v.m. de erfopvolging van het graafschap Moha (prov. Luik), liet Hendrik in 1212 de stad Luik verwoesten. Nauwelijks een jaar later werd hij door de prinsbisschop en zijn bondgenoten, op de heuvel van Steps bij Montenaken op 23 oktober 1213 verslagen. Op 27 juli 1214 delfde hij, samen met de Engelse koning Jan zonder Land en de Duitse keizer Otto iv (zijn schoonzoon), opnieuw het onderspit in de slag bij Bouvines, ditmaal tegen Franse troepen, aangevoerd door koning Filips ii (1165-1223). Hendrik staat geboekstaafd als stichter en weldoener. Hij bouwde een nieuw kasteel op de Keizersberg en schonk zijn oude residentie aan de dominicanen; hij stichtte de Sint-Geertruiabdij en liet de Brusselse Kapellekerk tot parochiekerk verheffen; hij schonk de percelen waarop het Sint-Pietersgasthuis en het Groot Begijnhof opgericht werden. Door zijn toedoen werd de bouw van het gotische koor van de Brusselse Sint-Michielskathedraal aangevat.9 In 1229 verleende hij de stad Maastricht het recht om haar eerste ringmuur te bouwen. Ook de stichting en de naam van ’s-Hertogenbosch zijn aan hem te danken.10 Hendrik werd bijgezet in het koor van de romaanse Sint-Pieterskerk.11 Na de realisatie van het

gotische koor werd zijn praalgraf naar het hoogkoor verplaatst. Sinds november 2019 staat het in de Sint-Antoniuskapel van de zuidelijke kooromgang.12 Het grafmonument is vervaardigd uit Doornikse kalksteen en was aanvankelijk verguld.13 Het heeft de vorm van een koffer, waarvan de dekplaat geschraagd wordt door romaanse zuiltjes met een krulbladkapiteel. Op de dekplaat verschijnt de gisant van de hertog, die als jonge man voorgesteld wordt. Hij glimlacht en rust met het hoofd op een kussen.14 Twee engelen bewieroken de overledene. Hij draagt een ring, een lange tuniek en puntschoenen met een riempje. Zijn scepter is afgewerkt met een leliemotief. Een als voetsteun fungerende blok draagt een bondig overlijdensbericht: † anno : d[omi]ni: m : cc : xxxv : nonis : septe : mbris : obiit : henricus : quartus : dux. lotharingie : bone : et : pie : memorie : In het jaar ons Heren 1235, op negen september, overleed Hendrik iv, hertog van Lotharingen. Ter goeder en zaliger gedachtenis.

Rondom de rand van de deksteen loopt een Latijnse tekst waarin zijn eigenschappen, in litanievorm, worden opgesomd:

+ Hic : primus : iacet : henricus : dux : ordine : quartus + cui : coniunx : bina : machtylt: prior : inde : maria15 + prolem : septenam : genuit : prior : ultima : binam : + : + brabantino[rum] : dux : regni : marchio : mo[rum] + regula : iusto[rum] : speculum : vindicta : malo[rum] + flos : patrie : pax : ecclesie : clipeus : vidua[rum] : + spes : venie : vas : mundicie : tutela : minorum. Hier ligt Hendrik i, vierde hertog op rij, begraven. Hij was tweemaal gehuwd: eerst met Machteld, daarna met Maria. De eerste schonk hem zeven kinderen, de laatste twee. Hij was hertog van Brabant, rijksmarkgraaf, toonbeeld van moraliteit, spiegel van de rechtvaardigen, karwats van de kwaadwilligen, sieraad van het vaderland, vrede van de kerk, behoeder van de weduwen, hoop van vergeving, vat van zuiverheid, beschermer van de minderen.

Deze tekst is ouder dan die op het voetblok en werd al tijdens het vervaardigen van het monument gebeiteld. Volgens het epigrafisch onderzoek werd het omstreeks 1220 uitgevoerd,16 waarmee dit artefact het oudste nog bewaarde praalgraf van de Nederlanden is. Bibl.: Van Hoof 1958, p. 37; Smeyers 1975c; Jansen 1980, p. 96; Van Mingroot 1980, p. 60-62; Bols 1982b; Mulier 1982a, p. 16-25; Mellaerts 1998, p. 119-120; Mulier 1998a; Glabeke-Van Nieuwerburgh 2012, p. 129-131; Debaene e.a. 2014, p. 26, 215; Heyvaert & Jansen 2020, p. 14-19.

Afb. 3 Op 19 juni 1602 maakte de Antwerpse genealoog en portrettist Anthonio de Succa (vóór 1567 - 1620) een tekening van de praalgraven van Hendrik i, zijn echtgenote en zijn dochter. In zijn ‘Memoriën’ geeft hij bij het dubbelgraf van Mathilde en Maria de volgende commentaar: ‘Dese twee figuren liggen in den muer in een arcure van blauwen steen onder d’orgel voor den backers autaer in Sinte Pieters kercke tot Loven’.17 © kbr, Hs. ii 1862, fol. 71r

Twee graftombes

6 Van Mingroot 1980, p. 60-62. 7 Steden en vorstendommen die ‘reichsunmittelbar’ waren, moesten enkel nog verantwoording afleggen aan de keizer en niet aan andere instanties. 8 De Gibbelijnen kwamen op voor de Hohenstaufenkeizers, terwijl de Welfen de belangen van de paus verdedigden. 9 Bral e.a. 2000, p. 85. 10 Peeters 1985, p. 1. 11 In zijn Brabantsche Yeesten schreef de veertiende-eeuwse Brabantse schepenklerk Jan van Boendale: ‘Te Lovene, te sinen grave: In Sinte Peterskercke als ict hore, leghet hi (Hendrik i) ter middelt van den chore’: Bols 1982a, p. 9. Hieruit blijkt dat het praalgraf ook in de romaanse kerk in het midden van het koor was opgesteld. 12 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 189. 13 Smeyers 1975b, p. 95. 14 Het hoofd heeft gestileerd krulhaar. 15 Maria van Frankrijk (ca. 1198-1224), dochter van de Franse koning Filips ii. 16 Mulier 1998a. 17 Comblen-Sonkes & Van den BergenPantens 1977, deel 1, p. 215 (beschrijving), deel 2, fol. 71r (afbeelding).

317

Gilbert Huybens

De glasramen

1 Van Even 1895/2001, p. 324; Maes 1987, p. 32. 2 De Reiffenberg 1844, p. 15-16 [Jeanne de Diest met verwijzing naar het bewuste glasraam]. 3 Smeyers 1980, p. 120-122; Maes 1987, p. 33-35. 4 sal-oa, 49, fol. 70v. 5 kbr, Hs. Goethals 1543, fol. 29-33 [tekst van de Nederlandse inscriptie]. 6 kbr, Hs. Goethals 1543, fol. 7; Divaeus 1754, Rerum Lovaniensium, p. 84 (Joannes Van der Linden). 7 Van Even 1870, p. 280. 8 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 203.

Dat de Sint-Pieterskerk ooit rijkelijk was voorzien van kunstvolle glasramen, wordt bevestigd door oude schilderijen en foto’s van het kerkinterieur. Al in 1443 liet Filips de Goede (1396-1467) vijf glasramen in het hoogkoor aanbrengen. Het centrale glasraam in de koorafsluiting stelde een geknielde hertog en zijn echtgenote, Isabella van Portugal (1397-1472), voor. Daarnaast waren hun respectieve patroonheiligen afgebeeld, de apostel Filippus en Elisabeth van Hongarije. Het is niet bekend wanneer deze glasramen verdwenen, maar ze zijn nog te zien op een in 1667 door Wolfgang De Smet geschilderd binnenzicht van de Sint-Pieterskerk. De Leuvense kunstschilder Gustave Welis (18511914) maakte er een tekening van.1 Andere glasramen waren schenkingen van plaatselijke edellieden onder wie Jan van Loon († 1448) en zijn echtgenote Johanna van Diest († 1472)2 en Nicolaas van Sint-Gorix († 1477), meier van Leuven, en zijn echtgenote Machthilde Beys († 1460).3

In 1458 bekostigde Karel de Stoute (1433-1477) een glasraam met de afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw, dat in het grote venster van het noordtransept (kant Margarethaplein) werd geplaatst.4 In 1474 leverden Thielman en Hendrik van Scoenenberghe een glasraam voor de kapel van Rivieren.5 In de eerste helft van de zestiende eeuw was er in het koorgedeelte een glasraam met de afbeelding van Joannes Van der Linden, raadslid van de stad Leuven, zijn echtgenote Christina Hermeys en hun zoon Antonius.6 Omstreeks 1573 plaatste Joannes van Diependale een glasraam in het grote venster aan de ingang van de ‘lange trappen.’7 In 1638 maakte de Leuvense glasschilder Jan de Caumont twee glasramen voor de kapel van Carolus Borromeus in de zuidelijke zijbeuk.8

a b Afb. 1 a. Het glasraam in het eerste venster van het noordtransept (boven het orgel) Afb. 2 Glasraam met Nicolaas van Sint-Gorix en zijn uit het schilderij van Hendrik ii Van Steenwijk/Frans Francken; b. de glasramen in de apsis echtgenote in gebedshouding. Links, rechts en boven hen uit het schilderij van Wolfgang De Smet (1667). prijken elf anonieme blazoenen. Voor de tekst onder de prent, © kmskb, inv. 1533; b. m Leuven (detail) zie hiernaast. © kbr, Hs. G1591, fol. 28

318

De glasramen

Op heden desen 24en augusti 1774. Comparerende voor mij openbaer Notaris bij haere Majesteijts Souverijnen Raede van Braband geadmitteert, binnen die hooft stad Loven residerende, ende in de presentie van die getuijgen naer genoempt, d’heer Joannes. Michaël van Langendonck, ende jonker Ludovicus Joannes De Swerte, beijde advocaten [...].

Afb. 3 Twaalf blazoenen met hun naamdragers die in het gewijzigde glasraam voorkomen. Volgens het opschrift werd het in 1707 geplaatst en in 1774 weggenomen. Bovenaan: ‘op een gelase venster in St Peeters boven den middel beuck de leesten bij de choir op de rechte handt in het uijtgaen van de middel deur. Tot Loven 10 junij 1707’. Onderaan: ‘dese venster is ten jaere 1774 uijtgedaen’. © KBR, Hs. G1591, fol. 28

Afb. 4 Het glasraam (1638) in de Carolus Borromeuskapel. m Leuven, B/III/158. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

De glasramen

319

Een plan

Afb. 5 Ontwerptekening: ‘figure van het gelaes ende venster stande inde capelle van heylige drijevuldicheijt in sinte peeterskercke’. © ral, kab 601/5 – 19628/1

In 1649 werd in de kapel van de Heilige Drievuldigheid een glasraam geplaatst van de Leuvense glazenier Judocus Herthals (1598-1687) met een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Joris met de draak.9 Een glasraam in de Sint-Lucaskapel was voorzien van vijf blazoenen.

De firma Osterrath uit Tilff (provincie Luik), die vanaf het begin bij het glasraamproject was betrokken, ontwierp, in samenwerking met de Leuvense kunsthistoricus kanunnik Edmond Reusens (18311903), een ambitieus programma. De 26 vensters van de zeven kranskapellen en de vijf zijkapellen in de zuidelijke kooromgang zouden samen van 60 nieuwtestamentische taferelen worden voorzien.12 De 15 vensters in het priesterkoor – dit is de ruimte waar het hoogaltaar staat – zouden gevuld worden met 42 religieuze figuren. Christus en zijn Moeder stonden centraal en zouden omringd worden door apostelen, profeten en martelaren, volgorde die geïnspireerd was op de Latijnse lofzang Te Deum: ‘te gloriosus Apostolorum chorus’ [U looft het roemvol koor der Apostelen]; ‘te Prophetarum laudabilis numerus’ [U het lofwaardig getal der profeten]; ‘te Martyrum candidatus laudat exercitus’ [U looft de blanke stoet der martelaren]; daarnaast ook de vier westerse kerkvaders (Ambrosius, Augustinus, paus Gregorius de Grote en Hiëronymus), vier ordestichters (Benedictus, Dominicus, Bernardus en Franciscus) en zes vrouwelijke heiligen (Agatha, Agnes, Catharina, Lucia, Cecilia en Anastasia). Maar de realisatie – ontwerp, financiering, aanmaak en plaatsing – bracht veel administratieve rompslomp met zich mee.13 Officiële instanties als het bisdom Mechelen, het Ministerie van Justitie, de provincie Brabant, de Leuvense gemeenteraad en de Koninklijke Commissie voor Monumenten moesten immers hun goedkeuring verlenen. Hun fiat werd telkens bekrachtigd door een koninklijk besluit. In wat volgt geven we de beschrijving van een aantal glasramen. Naast de datum van het kb en de nummers op het bijgevoegde plan geven we ook de namen van de donateurs. 1892 De wens van Edward Van Even

9 Smeyers 1975e, p. 500-501. 10 De meeste glasramen werden opgelijst door Helbig 1943 (deel 1), nrs. 1109-1119; 1951 (deel 2), nrs. 2422-2427. 11 jpa 1905, nr. 1 (1 januari), p. 14-15. 12 Deze taferelen hadden voornamelijk betrekking op de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Jezus, maar ook van Petrus, de patroonheilige van de kerk. 13 Van de ontwerptekeningen, waarvan sprake in dossier sal-ma, 7699, valt in het stadsarchief nergens een exemplaar te bespeuren. 14 Het opus magnum van Edward Van Even verscheen in de periode 1891-1895 in 25 afleveringen die in 1895 in boekvorm werden uitgegeven. Het verhaal over de Sint-Pieterskerk verscheen al in 1892-1893. De hierboven geciteerde passage [Van Even 1895/2001, p. 371] staat in aflevering 16 (1892). Derhalve situeert zijn oproep voor de glasramen zich in dat jaar.

320

Afb. 6 ‘Une verriere a la chapelle st. Luc derriere le coeur de st pierre.’ © KBR, Hs. G 1591, fol. 34r

Voorts zijn er nog andere glasraamtekeningen met wapenschilden die in de kbr worden bewaard.10 Na 1892 ontstond een vernieuwde belangstelling voor het glasraampatrimonium van de kerk. In een tijdspanne van vier jaar (1900-1903) werd het koor verrijkt met 21 nieuwe glasramen. Daarover werd in de verslagen van de gemeenteraad en het weekblad Journal des Petites Affiches gerapporteerd.11

De glasramen

In 1892 schreef Edward Van Even: ‘Après le grattage de l’intérieur de l’église, il s’agira de préparer les murailles à être polychromées. Mais, avant tout, il faut songer à faire garnir les fenêtres de verrières, en commençant par celles du chœur. Comme autrefois, ces verrières devront être des dons de particuliers. Que la fabrique fasse appel à la générosité des fidèles; à l’imitation de nos aïeux, les personnes pieuses favorisées par la fortune n’hésiteront pas à doter l’édifice de verrières à personnages, en rapport avec son architecture, et l’église de SaintPierre recouvrera insensiblement sa splendeur d’autrefois.’14

Afb. 7 Glasramen in de apsis. © kik-irpa, foto van vóór 1944

Afb. 8 Glasramen in de zuidelijke kooromgang. Achteraan de sacramentskapel, vooraan de kapel van het Laatste Oordeel met de graftombe van Hendrik I achter het smeedijzeren hekwerk. Tegen de wand de schilderijen Christus aan het kruis (nu in de weekkapel) en Aanbidding der wijzen (nu in de kapel van de Zoete Naam Jezus: 4|2). © kik-irpa, foto van vóór 1944

Na het afschrapen van de binnenkant van de kerk, moet er werk worden gemaakt om de muren te polychromeren. Maar eerst moet er gedacht worden om de vensters van glasramen te voorzien, beginnende met die in het koor. Zoals vroeger zouden die glasramen geschonken moeten worden door particulieren. Dat de kerkfabriek, in navolging van onze voorouders, gelovigen moge aansporen tot vrijgevigheid. Vrome lieden, begunstigd door fortuin, zullen

zeker niet aarzelen om glasramen met personages te schenken, allicht in overeenstemming met de architectuur. Zo zal de Sint-Pieterskerk geleidelijk haar pracht van weleer herwinnen. Van Even, die in februari 1905 overleed, heeft de realisatie van enkele glasramen nog meegemaakt.

De glasramen

321

1895-1900 Het eerste legaat Léopold Vanderkelen kb 2 juni 1899: plan nummers 13-17

Burgemeester Léopold Vanderkelen (1813-1895)15 uitte tijdens zijn leven de wens om de Sint-Pieterskerk van glasramen te voorzien. Daarvoor stelde hij een bedrag van 10.000 bf ter beschikking. Vijf jaar na zijn dood schonk zijn weduwe Anne-Marie Mertens (1818-1906) de eerste vijf glasramen met daarop tien personages: ‘die het hoofdschip boven het hoogaltaar sieren’. Van links naar rechts: de evangelisten Marcus en Matteüs (16), Sint-Jan de Doper en Sint-Jozef (14), centraal de Heiland en de Maagd Maria (13), Sint-Anna en Maria Magdalena (15), de evangelisten Lucas en Johannes (17). De glasramen werden uitgevoerd door Joseph Osterrath jr. (1878-1958). Elk raam droeg de Latijnse inscriptie: ‘Ex munificentia Leopoldi Vander Kelen, quondam burgimagistri oppidi Lovaniensis. Hic posita a° mcm’ [In het jaar 1900 geplaatst door de mildheid van Léopold Vanderkelen, eertijds burgemeester van de stad Leuven]. Het geheel werd in april 1900 geïnstalleerd en kostte 7.129,77 bf.16 Maar niet iedereen was opgetogen met het resultaat. In een brief d.d. 26 februari 1902 aan het stadsbestuur merkte Van Even op: ‘L’effet qu’ils produisent à l’endroit où ils se trouvent, n’est pas tout à fait satisfaisant. Les personnages sont légèrement blafards et manquent de force et de relief.’ [Het effect dat ze tonen op de plaats waar ze zich bevinden, is niet geheel bevredigend. De personages zijn lichtjes vaal en missen kracht en reliëf]. Om die reden gaf hij Osterrath, die ondertussen al met een nieuwe opdracht was belast,17 de raad om de kleuren van een zestiende-eeuws glasraam van naderbij te bestuderen. Als voorbeeld gaf Van Even een glasraam in de kapel van het Sint-Pietersgasthuis in de Brusselsestraat.18 1895-1903 Het tweede legaat Léopold Vanderkelen kb 19 september 1902: plan nummers 18a-b-c-d – 19a-b-c-d

Drie jaar later schonk mevrouw Mertens opnieuw twee glasramen: ‘à placer dans la clairvoie du chœur, immédiatement à côté à gauche et à droite, des cinq fenêtres au dessus du maître-autel’ [te plaatsen in het bovenlicht van het koor, onmiddellijk naast de linker- en rechterkant van de vijf vensters boven het hoogaltaar]. Twee glasramen telden samen acht figuren: links, aan de evangeliezijde, prijkten de apostelen Petrus, Andreas, Thomas en Filippus (18a-b-c-d), rechts, aan de epistelzijde, Paulus, Jacobus de Meerdere, Jacobus de Mindere en Bartolomeüs (19a-b-c-d). Hoewel de kcm meer variatie in de figuurtypes

15 Huybens 2016, p. 54-56. 16 Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 97-98. 17 sal-ma, 7699 [stuk 80]. 18 sal-ma, 7699 [stuk 24]. 19 sal-ma, 7699 [stukken 39, 73a]; bcl 1901, p. 262-263; 1902, p. 141-142.

322

De glasramen

Afb. 9 Het plan met de plaatsaanduiding en de namen van de glasramen in het hoogkoor. © sal-ma 769 (stuk 103)

had gewenst,19 werd de reeks met Petrus op maandag 23 februari en die met Paulus op dinsdag 3 maart 1903 geïnstalleerd. Kostprijs per glasraam: 1.428 bf.

1895-1902 Het glasraam ‘Ceulemans’ kb 11 december 1901: plan nummers 1Aa-b – Ba-b

Twee glasramen telden samen vier taferelen: op het eerste glasraam stond de voorstelling van Maria-Boodschap en Maria-Visitatie (1Aa-b), op het tweede De geboorte van Jezus en De opdracht van Jezus in de tempel (1Ba-b). Het eerste was door de kerkfabriek en de parochiegemeenschap aan pastoor-deken Jean-François

Ceulemans (1840-1918) geschonken ter gelegenheid van zijn benoeming op zaterdag 22 juni 1895 tot ridder in de Leopoldsorde. De inscriptie luidde: ‘A leur vénéré et très aimé Pasteur, Monsieur JeanFrançois Ceulemans, Curé-Doyen, les paroissiens de St-Pierre. Août 1895’ [Aan de vereerde en zeer geliefde herder, mijnheer Jan-Frans Ceulemans, pastoor-deken, vanwege de parochianen van de Sint-Pieterskerk. Augustus 1895]. Na gunstig advies van de gemeenteraad20 werd het midden april 1902 geplaatst ‘in de zijbeuk, links van het koor, rechtover de Diestsestraat’. Kostprijs: 5.168 bf, waarvan 3.000 bf voor rekening van de kerkfabriek, de rest met bijdragen van de parochianen.21

1902 Het legaat Auguste de Becker Remy kb 26 oktober 1902 [samen met drie andere kapellen]: plan nummers 5Aa-b Ba-b C

Eind januari 1902 schonk Auguste de Becker Remy (1862-1930), industrieel en politicus, een bedrag van 6.000 bf aan de kerkfabriek voor drie glasramen in de Fiere Margrietkapel.

Ze telden samen vijf taferelen: op het eerste glasraam stond de voorstelling van Jezus stilt de storm en De opstanding van de dochter van Jaïrus (5Aa-b), op het tweede De vermenigvuldiging van de broden en Jezus loopt over het water (5Ba-b), op het derde Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus (5C). Kostprijs van de glasramen: de eerste twee elk 2.124 bf; het derde (incompleet) 1.677 bf.22

1902 Drie nieuwe glasramen Naast de Fiere Margrietkapel kregen ook drie andere kapellen in de apsis nieuwe glasramen: drie in de ‘chapelle du Tabernacle’ of Erasmuskapel, drie in de sacramentskapel en drie in de ‘chapelle du Tombeau’ of kapel van het Laatste Oordeel waar het praalgraf van Hendrik i stond. De achttien taferelen die in de glasramen van de kapellen 2, 3, 4 waren verwerkt – ‘deux à deux dans chaque verrière’ [paarsgewijs in elk glasraam] – moesten worden behandeld ‘dans le style de l’église de St Pierre, c’est-à-dire, dans le style du xvme siècle’ [in de stijl van de Sint-Pieterskerk, dat wil zeggen in de stijl van de vijftiende eeuw].23

De glasramen

20 bcl 1901, p. 214. 21 sal-ma, 7699 [stukken 20, 51]; aam, Parochiedossier Leuven Sint-Pieterskerk; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 98. 22 Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 98-99. 23 bcl 1902, p. 85.

323

Erasmuskapel a-b

a-b

a-b

plan nummers 2A B C

Drie glasramen telden samen zes taferelen: op het eerste glasraam stond de voorstelling van de Aanbidding der wijzen en de Vlucht naar Egypte (2Aa-b), op het tweede Jezus in de tempel en De heilige familie (2Ba-b), op het derde Het doopsel van Jezus en De bekoring van Jezus in de woestijn (2Ca-b).24 ¶ Donateurs: 2Aa-b door Louis Henry (1834-1913: voorzitter van de kerkfabriek); 2Ba-b door Jan-Frans Ceulemans (pastoor-deken); 2Ca-b door de leden van de kerkfabriek: Médard-Fidèle Jacobs (1829-1904: penningmeester), Guillaume-Édouard Jacqmotte (1858-1936: secretaris), Henri Veltkamp (1857-1933), Charles Peeters (1831-1909), Engelbert Cappuyns (1857-1946), ÉgideAlexandre De Petter (1839-1915), Félix-Ernest Wouters-Vollen (1864-1907), Julien Hensmans-Coen (1851-1920). In herinnering aan hun vader Joseph Van Linthout (1825-1893: uitgever van het ‘Journal des Petites Affiches’), die jarenlang lid was van de kerkfabriek, leverden ook zijn dochters een financiële bijdrage.

Sacramentskapel plan nummers 3Aa-b Ba-b Ca-b

Drie glasramen telden samen zes taferelen: op het eerste glasraam stond de voorstelling van Petrus discipel van Jezus en De bruiloft van Kana (3Aa-b), op het tweede Jezus verdrijft de kooplieden uit de tempel en Jezus spreekt met de Samaritaanse vrouw bij de Jacobsput (3Ba-b), op het derde Jezus geneest de schoonmoeder van Petrus en De wonderbare visvangst (3Ca-b). ¶ Donateurs: 3Aa-b door Suzanne-Marie-Thérèse Marneff (18371927) weduwe van Adrien Kempeneers (1822-1900); 3Ba-b Ca-b door Arnauld-Josse-Alphonse Van Autgaerden (1821-1903).

‘Chapelle du Tombeau’ plan nummers 4Aa-b Ba-b Ca-b

24 sal-ma, 7699 [stuk 66]. 25 ral, kab 601/14 – 60029. 26 ral, kab 601/14 – 60029, p. 7-9; bcl 1907, p. 553-554. 27 ral, kab 601/14 – 60029, p. 28. 28 sal-ma 7699 [stuk 89]. 29 ral, kab 601/14 – 60029, p. 18. 30 ral, kab 601/14 – 60029, p. 28. 31 ara1 – Archief Erediensten (personnel fabriques): 1145 [20916A] = testament van Sylvie Siegerist; sal-ma, Kerkfabrieken, 71589; bcl 1910, p. 66; ral, kab 601/14 – 60029, p. 34. Sylvie Siegerist/Sigerist (1838 - na 1910) werd in de Sint-Pieterskerk gedoopt. Haar vader Henri Sigerist (1792-1866), afkomstig uit Zwitserland, vestigde zich vanaf 1821 in Leuven waar hij in de Tiensestraat handel dreef in ijzerwaren [Bevolkingsregister 1856, deel 9, fol. 225]. Sylvie verhuisde in 1870 naar Brussel waar ze in 1874 huwde met Jean Charles Bolen (1853 - vóór 1901). Het echtpaar had twee zonen: Emile en Fernand. Sylvie was een tante van de echtgenote – met dezelfde voor- en familienaam – van Léon Dubois (1859-1935), directeur van de Leuvense muziekschool (1898-1912), daarna van het Conservatoire Royal de Musique te Brussel (1912-1927). 32 aam, Parochiedossier Leuven SintPieterskerk; ral, kab 601/14 – 60029, p. 63, 68. 33 sal-ma, 7699 [stuk 109]. 34 sal-ma, 15660. 35 sal-ma, 15660 [rekeningen].

324

Drie glasramen telden samen zes taferelen: op het eerste glasraam stond de voorstelling van De bergrede en Jezus geneest de knecht van de honderdman (4Aa-b), op het tweede Jezus wekt de zoon op van een weduwe uit Naïn en Maria Magdalena in het huis van Simon de farizeeër (4Ba-b), op het derde Jezus geneest een blind-doofstomme man die door een demon is bezeten en Jezus verschijnt aan zijn apostelen bij het meer van Galilea (4Ca-b). ¶ Donatrice: 4Aa-b Ba-b Ca-b door Marie-Elisabeth Aerts (18281910), weduwe van Henri-François Lauwers (1819-1899).

aanzienlijke bedragen, dankzij nieuwe legaten, werden besteed aan de glasramen in de kapellen 9, 10 en 11. 1907-1910 Het legaat Marie De Neef kb 28 april 1910: zonder specificatie

In zitting van 7 juli 1907 ontving de kerkfabriek een legaat van 8.000 bf van juffrouw Marie-JoséphineJulie De Neef (1840-1907).26 Het werd in zitting van 7 november 1909 gevalideerd.27 Het bedrag was bestemd om ‘een glasraam te plaatsen in de rechter zijbeuk met de naam van de schenkster’. Na aftrek van de successierechten en 500 bf voor jaarlijkse gedachtenismissen, werd het resterende bedrag van 6.396 bf geïnvesteerd in twee glasramen voor de kapellen 9 en 10.28 In zitting van 4 oktober 1908 werden de ontwerpen besproken29 en op 7 november 1909 goedgekeurd. Kostprijs per glasraam: 5.168 bf.30 Tijdens de zitting van 7 juli 1907 kreeg Joseph Osterrath de opdracht vier nieuwe ontwerpen te maken, bestemd voor de zuidelijke kooromgang. 1910-1914 Het legaat Sylvie Siegerist kb 23 mei 1913: zonder specificatie

In zitting van zondag 2 januari 1910 werd een schenking van 3.000 bf, ‘om er een glasraam mee te kopen’, van mevrouw Sylvie Siegerist, weduwe van Jean Charles Bolen uit Brussel, behandeld31 en op 5 juli 1913 aanvaard.32 Uit een brief d.d. 3 juni 1914 blijkt dat de kerkfabriek het initiatief had genomen om in kapel 11 een glasraam te plaatsen dat gefinancierd zou worden met het legaat Bolen-Siegerist, aangevuld met donaties via een intekenactie.33 Aanleiding was de viering van het 50-jarig priesterjubileum van pastoor-deken Jean-François Ceulemans. Of het glasraam er effectief is gekomen, wordt niet bevestigd. In augustus 1914, toen de Sint-Pieterskerk zwaar werd geteisterd, werden de meeste glasramen beschadigd: ‘sous l’influence du feu, les plombs étant en grande partie fondus, les verres brisées ou fendilées’34 [door de vuurgloed was het loodwerk grotendeels gesmolten en waren vele glasramen gebroken of gebarsten]. Ze werden in 1929 door Osterrath gerestaureerd,35 maar gingen tijdens het bombardement van mei 1944 definitief verloren.

1907 – 1914 Of na 1903 de overige kapellen in de zuidelijke kooromgang – de nummers 6 tot en met 12 van het plan – systematisch van glasramen werden voorzien, is niet duidelijk. Uit de zittingsverslagen van de kerkfabriek (1907-1916)25 blijkt dat in de periode 19071914 verschillende initiatieven werden uitgewerkt en

De glasramen

Afb. 10 Het westportaal met zicht op de eerste twee kapellen in de noordelijke zijbeuk. Opvallend is het grote glasraam in de doopkapel. Centraal de processie van het Heilig Sacrament die de kerk binnentreedt. Schilderij van Jules Victor Génisson (18051860). Leuven, privéverzameling Twee andere negentiende-eeuwse afbeeldingen van het westportaal staan op p. 204-205.

De glasramen

325

Ko Goubert

Vijf eeuwen edelsmeedkunst Een schat aan verhalen (ca. 1440-1950)

1 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 118. 2 Zie bijdrage Marjan Debaene, p. 275. 3 Reekmans 1968-1970 geeft een overzicht van de toenmalige opstelling, met beschrijving en bibliografie. Van vele objecten is de identificatie intussen bijgesteld, waardoor gegevens in deze bijdrage afwijken van oudere bronnen. Voor de opstelling in 2021, zie Heyvaert & Jansen 2020, p. 92-97. Waar mogelijk zijn voor besproken objecten inventarisnummers (voormalig Museum voor Religieuze Kunst, nadien m Leuven) en/of kik-objectnummers (fototheek Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium) als referentie vermeld. Voorwerpen afkomstig uit de voormalige Onze-Lieve-Vrouw-ten-Predikherenkerk, die in het verleden deel uitmaakten van de museumpresentatie, vallen buiten de focus van deze bijdrage. 4 Een overzicht van in Leuven actieve edelsmeden van de dertiende tot de vijftiende eeuw in: De Ren 2015, p. 7-10. 5 ral, 668, Archief Sint-Pieterskapittel Leuven, Rekeningen van het Membrum Ornamenti, 1377/2 (1439-1445), fol. 3r-v (1439). Referenties naar het archief van het Sint-Pieterskapittel (aangevuld met actuele ral-nrs.) overgenomen uit: ua ku Leuven, Archief Frans Van Molle, Map Leuvens Zilverwerk i, Sint-Pieterskerk, Leuven. Met dank aan Prof. dr. Leo De Ren voor het ontcijferen van de notities van Prof. dr. Frans Van Molle (1924-2003). 6 Idem, 1377/1 (1436-1439), fol. 3r (1439); Smeyers 1975a, p. 77; De Ren 2015, p. 8. 7 Idem, 1377/3 (1446-1455), fol. 21v (1452); Smeyers 1975a, p. 77; De Ren 2015, p. 8. 8 Over de reglementering van het edelsmedenambacht in de regio Leuven zie: Van Dievoet 2000; Van Dievoet 2015, p. 29-32. 9 Het meest recente overzicht van Leuvense keurmerken en meestertekens in: Goubert 2015a, p. 205-214; aanvullende biografische gegevens in Van Dievoet 2000. 10 ral, 668, Archief Sint-Pieterskapittel Leuven, Rekeningen van het Membrum Ornamenti, 1377/3 (1446-1455), fol. 95r (1647-1648).

326

In het ancien régime moesten gelovigen en pelgrims maar liefst zeven jaren wachten om een glimp op te vangen van de tientallen kostbare reliekhouders die de kerk rijk was. Gedurende enkele dagen kregen ze de gelegenheid om zich te vergapen aan de uitgestalde reliquiaria waarop dansende lichtpuntjes van ontelbare kaarsen weerkaatsten. Het moet een overweldigend schouwspel zijn geweest. Slechts een fractie van de honderden zilveren voorwerpen die de Sint-Pieterskerk ooit rijk was, bleef bewaard. Immers diende elke familie, ambacht, broederschap, schuttersgilde, enz. die in de kerk een eigen kapel of altaar onderhield ook in de uitrusting ervan te voorzien.1 Eeuwenoud kerkzilver blijft daardoor tot de verbeelding spreken. Het illustreert niet alleen boeiende verhalen uit de geschiedenis van een stad, haar parochies en verenigingen, maar houdt ook de herinnering levend aan vele in onbruik geraakte rituelen en gebruiken. Vandaar dat bijzondere voorbeelden van kerkelijk edelsmeedwerk al ruim een halve eeuw centraal staan in de museale presentatie van het kunstpatrimonium in de kerk.2 Vandaag zijn bijzondere voorbeelden van kerkelijk edelsmeedwerk permanent tentoongesteld in de zuidelijke zijbeuk. Het betreft liturgische en devotionele objecten van artistiek hoogstaand vakmanschap uit de vijftiende tot de negentiende eeuw. Over de topstukken uit de kerkschat van Sint-Pieter is al één en ander gepubliceerd.3 Deze bijdrage overloopt in vogelvlucht wat er gedurende vijf eeuwen in en rond deze kerk gebeurde op het vlak van edelsmeedkunst. Ook de kroonjuwelen van de Sedes Sapientiae en het kerkzilver uit de negentiende en twintigste eeuw, waarover nauwelijks iets is geschreven, komen aan bod. Vorstelijke geschenken, dure veldslagen, nachtelijke diefstallen, miraculeuze genezingen, verdwenen kroonjuwelen, vernietigende vlammen, enz. vormen samen een ware schat aan verhalen. Lovens zilver boven Historisch kerkzilver getuigt niet alleen van devotiegebruiken en liturgische rituelen uit het verleden, het biedt ook inzicht in de activiteiten van lokale edelsmeden. Al in de vijftiende eeuw duiken in de archieven de namen op van figuren als een

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

zekere Bartholomeus, Jan de Ceuster, Re(y)nier Stoop en Jan Vanden Valpoorten.4 Op Stoop deed men in 1439 een beroep voor het herstellen van ampullen en een wierookvat, en het vergulden van een kelk.5 In hetzelfde jaar vervaardigde Vanden Valpoorten enkele ‘beelden’ met kristal, mogelijk te interpreteren als reliekbeelden.6 Op basis van die referentie schreven Edward Van Even en latere auteurs de nog bewaarde reliekbeelden ten onrechte toe aan Vanden Valpoorten. In 1452 werd Stoop nog betaald voor het reinigen en/of herstellen van een Christuskroon, een evangelieband met zilverbeslag, een beschadigde kelk en zeven zilveren beelden, die geen van alle bewaard zijn gebleven.7 Dergelijke rekeningen geven in beperkte mate een idee van het type zilverwerk dat toen in Sint-Pieter aanwezig was. De oudste gemerkte voorwerpen, waaronder de reliekbeelden van de heiligen Catharina en Stefanus (zie verder), dateren van vóór 1500. Slechts een handvol voorwerpen uit de zestiende eeuw bleef bewaard. In sommige gevallen is de identiteit van de makers niet meer te achterhalen en kregen zij noodnamen zoals ‘Meester in of ni’, ‘Meester kw’ of de ‘Meester met kruikje’, verwijzend naar hun meesterteken. In Leuven, waar van de zeventiende tot de negentiende eeuw slechts een tiental ateliers van meesteredelsmeden gelijktijdig actief waren,8 leest een inventaris van kerkzilver al gauw als een ‘wie is wie’ van de lokale edelsmeedkunst.9 Van edelsmeden als Joos Pauwels (†1508/09?), Jan Wynants (†1654) en zijn zoon Laureys (1623-1676), Gabriel Cantillion (†1715), Rombout Dauw sr. (1665-1745), Carolus Hubertus Becker (1714-1778), Joannes Theodorus Craninckx (1722-1780), Charles H.J. Rousseau (17321820) en Marc Antoine Angermille (1742-1807) is in Sint-Pieter werk bewaard gebleven. Zij behoorden tot de belangrijkste leveranciers van kerkzilver in de stad en de regio. In deze periode werden nog steeds ervaren edelsmeden als Jan Wynants ingehuurd voor het reinigen en onderhouden van zilverwerk in de kerk.10 Vaste waarden uit de museale presentaties van vroeger en nu, aangevuld met minder gekende objecten, vormen de ‘kapstokken’ waarrond dit essay is opgebouwd. Het zilverwerk spreekt voor zich: de Leuvense edelsmeden uit het ancien régime, al

Afb. 1 Cilindermonstrans (1588/89): Willem Van der Mont, Antwerpen. m Leuven, b/viii/129. © kik-irpa, foto van 1905, ingekleurd

Afb. 2 Cilindermonstrans (1614/15): Jan Wynants, Leuven. m Leuven, b/viii/128. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

werkten zij op een andere schaalgrootte, evenaarden zeker hun collega’s uit andere steden van wie ook werk in de kerk aanwezig is. Alleen evolueerden stijlmodes in Leuvens zilver op een ander ritme dan in grotere centra. Zo zijn de laatrenaissance architecturale cilindermonstrans11 van Jan Wynants en de barokke vergulde miskelk12 van zijn zoon Laureys een kwarteeuw jonger dan gelijkaardige Antwerpse exemplaren uit Sint-Pieter. De Antwerpse cilindermonstrans13 van Willem Van der Mont (ca. 1555-1642) en het Leuvense exemplaar van Wynants vertonen een opvallend sterke vormelijke gelijkenis. Omdat vanaf de Contrareformatie de stralenmonstrans het gangbare type werd, waren in beide gevallen vroeger al de centrale glazen cilinders vervangen door een kleine stralenkrans met cirkelvormig venster.14 Aan de verbouwde Antwerpse monstrans waren ook diamantjuwelen bevestigd als votiefgeschenken. Om gelijkaardige redenen werden oude zilveren kelken, reliekostensoria enz. later wel eens verguld, hetgeen soms een vertekend beeld geeft van het stijlidioom van de edelsmeedkunst in onze gebieden.

De barokke reuzeciborie van Rombout Dauw sr., een van de voornaamste Leuvense edelsmeden van de achttiende eeuw, is zonder twijfel één van de meest opmerkelijke zilveren voorwerpen in de kerk.15 Ze staat nu tentoongesteld boven op het nieuwe tabernakel aan de ingang van de kapel van Rivieren (dagkapel) in het noordtransept. Niet alleen het formaat is uitzonderlijk, maar ze is ook vooraan op het deksel gesigneerd: r. dauw fecit anno 1716. Op basis van zijn signatuur op deze ciborie kon het meesterteken van Dauw met zekerheid worden geïdentificeerd. Onder de pelikaanfiguur op het deksel zit een reeks gave Leuvense keurmerken met zijn meesterteken verscholen. Haarscherp, want eeuwenlang onaangeroerd, bieden ze een sterk referentiepunt voor het oeuvre van Dauw en de Leuvense keurmerken uit die periode. Vaak gingen merken of opschriften verloren door slijtage of herstellingen aan intensief gebruikte voorwerpen, met als gevolg dat ook cruciale informatie over hun herkomst verdween.

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

11 Jan Wynants, cilindermonstrans, Leuven, 1614-1615, b/viii/118 (kik 63445): Reekmans 1968-1970, p. 12-13, e.15; Goubert 2015a, cat. 23. 12 Laureys Wynants, miskelk, Leuven, ca. 1660-1665, b/viii/118 (kik 63445): Reekmans 1968-1970, p. 3-4, e.2; Goubert 2015a, cat. 38. 13 Willem Van der Mont, cilindermonstrans, Antwerpen, 1588-1589, b/viii/129 (kik 63641): Reekmans 1968-1970, p. 14-e.16. Met dank aan mevrouw AnneMarie Claessens-Peré voor het scherp stellen van de datering. De toegevoegde juwelen bleven niet bewaard. 14 Oorspronkelijke toestand hersteld tussen 1905 en 1956/62 (termini post en ante quem op basis van gedateerde kik-foto’s). 15 Rombout Dauw sr., ciborie, Leuven, 1716, b/viii/125 (kik 63429): Reekmans 1968-1970, p. 6-7, e.9; Goubert 2015a, cat. 61. Dauw was in de kerk gehuwd en werd er begraven; zijn zoon Olivier Dauw (ca. 1700-vóór 1758?), eveneens edelsmid, werd er gedoopt en trouwde er: Van Dievoet 2000, p. 105-106, 108.

327

Afb. 3 Ciborie (1716): Rombout Dauw sr., Leuven. m Leuven, b/viii/125. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

 Gabriel Cantillion, miskelk, Leuven, Zuidelijke Nederlandsen ca. -, b/viii/ (kik ): Reekmans , p. , e..  Boekbeslag met de heilige Barbara, ca. -, b/viii/ (kik ).  Gabriel Cantillion, boekbeslag met de heiligen Nicolaas en Rochus, Leuven, , b/viii/ (kik ).  Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. .  Paar ampullen, Leuven (meesterteken onleesbaar), , b/viii/ (kik ).  Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. .  In  op ,  en  juli en op  en  augustus (zondagen en donderdagen): Staes,  (), p. ; in  eindigden de festiviteiten op zondag  augustus: Staes,  (), p. .

328

Enkele minder gekende voorbeelden van achttiende-eeuws liturgisch zilverwerk zijn verbonden met specifieke kapellen in de kerk. Voor de Sint-Annakapel van het kousenmakersambacht in de zuidelijke kooromgang kreeg Gabriel Cantillion klaarblijkelijk de opdracht een eenvoudige kelk – zonder versiering in arbeidsintensief en kostelijk drijf- en ciseleerwerk – te maken. Enkel de (deels bewaarde) inscriptie desen kel[k] / den avtaer / s anna onder op de voetrand verraadt de herkomst van deze gestileerde interpretatie van een barokkelk.16 In andere gevallen bieden enkel iconografische motieven op de voorwerpen nog een aanknopingspunt met hun oorspronkelijke context. Een missaalband met rijkelijk zilverbeslag, waarop taferelen uit de legende van de heilige Barbara zijn afgebeeld, is mogelijk afkomstig uit het aan haar toegewijde altaar in de zuidelijke kooromgang (Sint-Lucaskapel).17 Cantillion realiseerde in 1706 het boekbeslag voor een andere missaalband, ditmaal met voorstellingen van de heiligen Nicolaas en Rochus.18 Beide heiligen zijn prominent aanwezig in de versiering van de kapel van het kramersambacht in de noordelijke zijbeuk: Nicolaas als de overkoepelende patroon van het ambacht dat verschillende beroepsgroepen verenigde, Rochus, de pestheilige, als patroon van de hoedenmakers.19 In 1780 vervaardigde een anonieme Leuvense zilversmid, zeer waarschijnlijk voor dezelfde kapel, een schaal met

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

twee ampullen versierd met een balans en een vijzel met stamper in gedreven reliëf.20 Die voorwerpen zijn eveneens afgebeeld op de afsluiting en de plafondschildering van de kapel. Naar welke beroepsgroep ze precies verwijzen is niet duidelijk. In zijn onderzoek naar de Leuvense gilden en hun devotiepraktijken plaatst Brecht Dewilde een vraagteken bij de interpretatie van de afgebeelde voorwerpen als apothekersattributen.21 Wie de ampullenschaal bestelde – de vrije beroepsgroep van de apothekers als gebruikers van de kapel of de kruideniers die effectief tot het kramersambacht behoorden – is niet bekend.

Het zevenjaarlijkse reliekenfestijn Op andere vragen bieden eigentijdse bronnen een meer bevestigend antwoord, ongeacht of de bewuste voorwerpen nog bestaan. Bezoekers van de kerk en tentoonstellingen met kerkelijk zilverwerk vragen zich wel eens af hoe en wanneer de precieuze reliekhouders in het verleden werden gebruikt. Tot het einde van de achttiende eeuw werden ze in Sint-Pieter volgens een eeuwenoude traditie om de zeven jaar door de deken van het kapittel en de plebaan (pastoor) in de kerk ter verering uitgestald. Dat gebeurde vijfmaal in de loop van twee weken midden in de zomer, telkens na de hoogmis.22 Ter afsluiting van deze kerkelijke festiviteit werden

Afb. 4 Zilveren boekbeslag voor twee missaalbanden: links met de heilige Barbara van een onbekende zilversmid, rechts met Nicolaas (1706) van Gabriel Cantillion. Leuven. m Leuven, b/viii/316-317. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

de relieken door de straten van de parochie rondgedragen in een processie waarin verschillende kloosterorden, schuttersgilden en rederijkerskamers mee opstapten.23 In 1757 publiceerde Martin Geldolf Vander Buecken (1711-1759), kanunnik en plebaan van Sint-Pieter (1750-1759), een ‘List der H. Reliquien, Rustende in de Kercke van S. Peeters tot Loven, welcke alle seven iaeren Solemneelyck worden verthoont: gelyck lestmaels is geschiet in’t iaer 1755’.24 Naar aanleiding van de uitstalling in 1776 verscheen de lijst van een vijftigtal reliekhouders in het Wekelyks nieuws uyt Loven.25 In beide versies zijn enkel zilveren en gouden reliekhouders vermeld. Over hoe die er uit zagen bleef Vander Buecken vaag: ‘Alle welcke H. Reliquien bewaert worden in Schoone, Kostelycke, Silvere, Goude, Ciborien, Gestalten en Cassen &.’ Met andere woorden, de gebruikelijke types zoals reliekostensoria op voet (‘remonstrantie’), koffers, beeldjes en bustes van heiligen. Het ging om relieken die verband hielden met de passie van Christus, de uitgebreide heilige Familie, apostelen, martelaren en heiligverklaarde geestelijken, onder wie Carolus Borromeus (1538-1584). Nergens is er sprake van de aanwezige gesculpteerde houten reliekkoffers bekroond met heiligenbeelden en van reliekbustes in gepolychromeerd hout, zoals bijvoorbeeld de ‘portretbustes’ met schedelfragmenten en attributen van twee Martelaren van Gorcum, waarvan de relieken wel in de lijst voorkomen.26

Relieken aanwezig in de Sint-Pieterskerk circa 1755-1775 * Het Sogh, Hair en Kleedt van O.L.Vrouwe, in een silveren Beêld. Hair van O.L.Vrouwe, in een silvere Remonstrantie. Een deel van den Hemdt-rock van O.L.Vrouwe, in eenen silveren Engel. Een stuk van de Kribbe van JESUS, besloten in een goude Reliquaire. Een stuk van de Colomme en Tafel des Heere, en iet van het Manna. Twee Beenderen, eenen Bak-tand van den H. Petrus, gegeven door Georgius ab Austria, Prôst van het Kapittel van dese Kerke. Een stuk Gebeente van den H. Paulus Apostel, gegeven van den selven Georgius ab Austria. Bloed van den H. Joannes-Baptista, in een silvere Beeld, ’t welk den Hertog van Braband gegeven heeft. Een geheel Been van den H. Jacobus den Minderen. Een geheel Been van den Arm van den H. Bartholomeus. Twee Beenderen van den H. Andreas Apostel. Verscheyde Beenderen van den H. Lucas Evangelist. De gehele Kinne met eenen Bak-tand van den H. Barnabas Apostel. Het opperste gedeelte van de Kinne van den H. Sixtus Paus. Een stuk van het Schouwer-blad ende Kolen van den H. Laurentius. Een stuk van eenen Steen ende een Been van den H. Stephanus. Een stuk van het Gebeente van de H. Anna. Olie uit het Graf van de H. Catharina, welke in een goude Kasse besloten is, van Karel Audax gegeven, waer by nog gevoegd is een andere silvere Kasse.

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

 Van Even a, p. ; Van Even /, p. . Van Even verwijst op zijn beurt naar Vander Buecken  en Staes.  Vander Buecken , p. -. Exemplaar met ex libris van de auteur, uit verzamelingen Edward Van Even en Victor Demunter in m Leuven, od/.  Staes,  (), p. -.  Bustes Martelaren van Gorcum (vernield in mei ), achttiende eeuw, (kik ). Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .

329

Iet van ’t Gebeente van de H. Maria Magdalena. Van het Gebeente van de H. Petronilla. Tanden van de H. Barbara ende Hair van de H. Ursula, in een silvere Remonstrantie, gegeven van Anselmus Grave van Loven. Reliquien van de HH. Sebastianus, Rochus, Laurentius, Stephanus, Blasius ende Maria Magdalena, in een casse / in een Remonstrantie. Verscheyde Hoofden, van welke het een is van eenen soldaat uyt het Leger der Thebanen, de twee andere Hoofden zijn van de elf duysend Maegden. Eenen Diaken-Rok van den H. Carolus Borromeus; een Sponsie, de welke met het Bloed van den selven Heyligen besproeyd is; van het Ingewandt ende Kleederen van den selven Heyligen. Eenen Brief geschreven van den H. Franciscus Salesius, ende iet van zijn Vleesch, gegeven van Syn Eminentie den Aerts-Bisschop van Mechelen. Van de Reliquien van S. Guilielmus. Van de Reliquien van S. Dionysius. Reliquien van de HH. Martelaeren van Gorcum. Van de Gebeente van de H. Nicolaas Bisschop. Van de Gebeente van de HH. Augustinus ende Thomas van Aquinen. Reliquien van de H. Apolonia. Van de Gebeente van den H. Rochus. Van de Gebeente van den H. Ivo, in een groote silvere Gestalte. Reliquien van de H. Dorothea. Reliquien van de H. Hildetrudis. Van de Gebeente van de H. Agatha. Van de Gebeente van de H. Cecilia. Reliquien van de H. Margarita [van Antiochië]. Van de Gebeente van de HH. Joachim, Anna, Maria-Salome en van den Mantel van de H. Joseph. Reliquien van S. Sylpitius. Reliquien van de HH. Petrus en Eucharius, eersten Bisschop van Trier ende Discipel van de H. Petrus, in een kleyn silvere Statue. Reliquien van den H. Paulus, de Gebeente van den H. Marcus Evangelist, in een kleyn statue. Het Hoofd ende het kanneken van Margarita van Loven, als oock het geremte van haer Lichaem. Het Kleedt van S. Theresia à Jesu. Hout van het H. Kruys, ende ook iet van het Graf daer onsen Heere in begraven is, in een silvere Kruys. Ende veel meer Reliquien van andere Heyligen. * Samengevoegde gegevens uit Vander Buecken en Staes. De in vet gedrukte namen verwijzen naar de nog aanwezige relieken.

27 Meester met kruikje, reliekostensorium, Leuven, 1570, b/viii/127 (kik 63848): Reekmans 1968-1970, p. 11-12, e.14; Goubert 2015a, cat. 16. 28 Reekmans 1968-1970, p. 15, e.18. 29 O.m. in Archives de l’Université Catholique de Louvain, Koninklijke Bibliotheek van België en ku Leuven Bibliotheken. De virtuele collectie collegedictaten ‘Magister Dixit’ is integraal online raadpleegbaar.

330

Uit Vander Bueckens lijst bleven een tiental identificeerbare reliekhouders over, hoofdzakelijk Leuvens zilverwerk. Een laat-zestiende-eeuws reliekostensorium, met een gegraveerde voorstelling van een gekroonde Madonna op een maansikkel, bevatte mogelijk ‘haar’ van de Maagd Maria (‘in een silvere Remonstrantie’), vandaag een fragment van haar ‘sluier’.27 Het is een van de twee overgebleven exemplaren op een voetstuk. Carolus Hubertus Becker vervaardigde, vermoedelijk naar aanleiding van de tentoonstelling in 1755, een ostensorium voor de

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Afb. 5 Reliekostensorium van de heiligen Anna, Joachim, Jozef en Maria Salome (1755): Carolus Hubertus Becker, Leuven. m Leuven, b/viii/131. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

relieken van de heiligen Anna, Joachim, Jozef en Maria Salome.28 Hoewel in Leuven gemaakt, draagt het toch Brusselse keurmerken. Tussen 1750 en 1770 waren de edelsmeden uit de regio Leuven immers verplicht hun werk in Brussel te laten keuren wegens een tijdelijke opschorting van het Leuvense edelsmedenambacht. Interessant detail: meesteredelsmid Becker was ook actief als prentmaker. In 1754 signeerde hij het ex libris van kanunnik Martin Geldolf Vander Buecken met diens wapen en devies: candide et confidenter [waarachtig en zelfverzekerd]. Beckers gravures van wapenschilden in rijkelijke rocaillecartouches, een motief dat hij ook op de reliekhouder toepaste, tonen aan hoezeer die dubbele expertise in zijn voordeel speelde. Exemplaren van zijn wetenschappelijke prenten omtrent de disciplines en instrumenten van de klassieke mechanica en natuurkunde bleven bewaard in talrijke handgeschreven collegedictaten van de Leuvense universiteit.29

Afb. 6 Ex libris van Martin Geldolf Vander Buecken. Kopergravure op papier (1754): Carolus Hubertus Becker, Leuven. m Leuven, g/160/b-a. Foto m Leuven

Afb. 7 Wapenschild van de adellijke familie Van der Stegen de Putte. Kopergravure op papier (1750-1760): Carolus Hubertus Becker, Leuven. Londen, British Museum, 1979,U.264. © The Trustees of the British Museum

R:ADM: AMP:MS AC ERVD:MS D:NS MART: GELD: VANDERBVECKEN PATRITIUS LOVANIENSIS: S:T:L: PLEBANVS AC CAN: S: PETRI: LOV: COLL: TRILINGVIS PRÆSES. . R[everendus] adm[odum] amp[lissi]m[u]s ac erud[itissi]m[u]s d[o]m[inu]s Mart[inus] Geld[olphus] Vanderbuecken patri[c]ius Lovaniensis S[acrae] T[heologiae] L[icentiatus] plebanus ac can[onicus] S[ancti] Petri Lov[aniensis] Coll[egii] Trilinguis Praeses. 1754. Zeer eerwaarde, hooggeëerde en hooggeleerde heer Martinus Geldolf Vander Buecken, burger van Leuven, licentiaat in de theologie, plebaan en kanunnik van de Sint-Pieterskerk van Leuven, president van het Drietalencollege, 1754.

De uitzonderlijke reeks van acht zilveren reliekbeelden zijn meesterwerken van de hand van Leuvense en Brusselse edelsmeden uit de late vijftiende eeuw tot en met de vroege zeventiende eeuw.30 Sint-Annaten-Drieën en Onze-Lieve-Vrouw met het kind Jezus zijn niet (meer?) gemerkt,31 Catharina van Alexandrië is van Brusselse makelij,32 Petrus, Paulus en Laurentius zijn het werk van Jan Wynants,33 Maria Magdalena van de ongeïdentificeerde Meester in/ni,34 Stefanus van Joos Pauwels.35 Aan de subtiel uitgewerkte details zoals de golvende haren die neervallen op de schouders van Maria en Catharina, de gedreven en gegraveerde versiering op de kleding van Laurentius en Maria Magdalena, of de plastische uitwerking van handen, voeten en gelaat bij Petrus en Paulus is het artistieke meesterschap van de zilversmeden af te lezen. Aan het begin van de vorige eeuw werden deze beelden op plechtige

hoogdagen op het hoogaltaar tentoongesteld, sommige op een hogere siersokkel met gedreven decor,36 samen met vier zilveren lelietakken van groot formaat. Die laatste waren door Marc Antoine Angermille in 1790 gemaakt en bekostigd door giften van Leuvense gelovigen. Ze sierden oorspronkelijk de zilveren processiehemel van de Sedes Sapientiae (zie verder) en nadien het barokke Sedesaltaar in het noordtransept.37 Van de oude gotische voetstukken in verguld messing (later toegevoegd) blijven er nog maar drie over. In het verleden gingen ook oorspronkelijke attributen van enkele beelden teloor: zo vervangt het zwaard van Catharina een tweede, kleine reliekhouder in haar linkerhand die na 1864 verloren is gegaan;38 het deksel van Maria Magdalena’s zalfpot verdween ten laatste in 1914 uit haar opgeheven rechterhand.39 Het belang van de reliekencultus wordt onderstreept door enkele bijzondere schenkingen. Volgens het Wekelyks nieuws uyt Loven zou ene ‘Anselmus Grave van Loven’ een zilveren reliekostensorium met tanden van Barbara en haar van Ursula hebben gegeven. Een van de hertogen van Brabant schonk een zilveren ‘beeld’ (een hoofd?) met daarin bloed van Johannes de Doper. Een niet met naam genoemde aartsbisschop van Mechelen schonk een brief van de in 1665 heiligverklaarde bisschop Franciscus van Sales (1567-1622) ‘ende iet van zijn vleesch’.40 Van drie van de acht reliekbeelden zijn de schenkers gekend. Op het ‘gouden’ torentje bij het reliekbeeld van Catharina, dat olie uit haar graf bevatte, prijkt tweemaal het Bourgondische wapen van Karel de Stoute (1433-1477) op een vuurslag-fries. Omwille

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

30 Reekmans 1968-1970, p. 16-25, e.19-26; De Ren 2015, p. 9-10; Goubert 2015a, cat. 5, 13, 24-26. 31 Reliekbeelden Onze-Lieve-Vrouw met het kind Jezus en Anna-ten-Drieën, Brabant, ca. 1500, b/viii/133-134 (kik 63728, 63738). 32 Reliekbeeld Catharina van Alexandrië, Brussel, ca. 1500, b/viii/135 (kik 63699). 33 Jan Wynants, reliekbeeld heilige Laurentius, Leuven, 1617-1618, b/viii/138 (kik 63856); reliekbeelden heiligen Petrus en Paulus, Leuven, 1618, b/viii/136-137 (kik 63876, 63855). 34 Meester in/ni, reliekbeeld heilige Maria Magdalena, Leuven, ca. 1550, b/viii/153 (kik 63852). 35 Joos Pauwels, reliekbeeld heilige Stefanus, Leuven, ca. 1500, b/viii/99 (kik 63700). Het Stefanusbeeld als illustratie van de toepassing van goud en zilver in vijftiende-eeuwse boekverluchting en toegepaste kunsten in: Rochmes 2021. 36 Op een oude foto staat het beeld van Sint-Anna-ten-Drieën, geflankeerd door Paulus en Laurentius, bovenop een extra (messing?) voetstuk versierd met cherubijnen en rankwerk: foto, ca. 1900, archief m Leuven, dossier edelsmeedwerk Sint-Pieterskerk. 37 J.P.G. Michel (druk), Offer van dankbaerheyt en herkentenisse tot de alderheyligste Maegt en Moeder Gods Maria, Leuven, 1790, Bayerische Staatsbibliothek, 11697255; J.P.G. Michel (druk), Dankbaere herkentenisse voor de zilvere lelie-takken, Leuven, [1790?]: ku Leuven Bibliotheken Bijzondere Collecties, affiche 1071; Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 88 [p. 113 (q’)]; Reekmans 2004, p. 251-252. 38 Weale 1864: cat. 534; asa 1962, cat. e/43. 39 Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 84 [p. 113 (k)]. 40 Staes, 8 (1776), p. 35-36. Wie er achter ‘Anselmus Grave van Loven’ schuilgaat, is niet bekend.

331

Afb. 8 De acht reliekbeelden van de Sint-Pieterskerk (vijftiende-zeventiende eeuw), topstukken van Leuvense en Brusselse edelsmeedkunst, staan nu in de tweede vitrine in de zuidelijke zijbeuk. m Leuven, b/viii/133-138, b/viii/153, b/viii/99. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

332

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

333

Albrecht van Oostenrijk (1559-1621).42 Hij voerde hetzelfde wapenschild als zijn vader, dat onder de inscriptie is gegraveerd. Op 2 april 1597 werd Joris van Oostenrijk tot proost van de Sint-Pieterskerk benoemd, functie die hem een jaar later het kanselierschap van de universiteit opleverde.43 Hij werd voor het hoogaltaar in het koor begraven.44 De schenking hield wellicht verband met de viering van zijn twintigjarige ambtstermijn als proost en kanselier. Georgius. Ab. Austria. Alber: Archid: Austriæ. Duci. Burg: Brab: &c. A. Cubiculis . Ecce: D. Petri. Loua: Præp: Ac . Cancel: Vniuertis. D. D. A°. 1.6.1.8. Georgius Ab Austria Alber[ti] Archid[ucis] Austriae Duci[s] Burg[undiae] Brab[antiae] etc[etera] A Cubiculis. Ecc[lesia]e D[ivi] Petri Lova[niensis] Præp[ositus] Ac Cancel[larius] Univer[sita]tis D[ono] D[edit] A[nn]o 1618.

Afb. 9 Detail reliekbeeld van de heilige Catharina van Alexandrië (ca. 1500), Brussel. m Leuven, b/viii/135. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Joris van Oostenrijk, proost van de Leuvense Sint-Pieterskerk en kanselier van de universiteit, kamerheer van Albrecht, aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië, Brabant, enz. heeft [dit] in het jaar 1618 geschonken.

Verspreiding en verlies

Afb. 10 Detail reliekbeeld van de heilige Paulus (1618): Jan Wynants, Leuven. m Leuven, b/viii/137. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders 41 De Borchgrave d’Altena 1940, p. 277: ‘une sainte-Barbe munie de sa tour’ [een heilige Barbara voorzien van haar toren]. 42 Met dank aan Prof. dr. Gilbert Tournoy voor de transcriptie en vertaling. Foutieve interpretatie in: Goubert 2015a, cat. 25; Heyvaert & Jansen 2020, p. 95. 43 Reusens, 1 (1893-1902), p. 392-393; Papy 2000, noot 293. 44 Reekmans & Lefever, 14 (1974), p. 57; Ceunen e.a. 2002, p. 19. 45 Voor de uitvoering was 400 ons zilver nodig, waarvan 369 ons afkomstig was van oud zilverwerk dat werd omgesmolten. Buyssens kreeg één jaar de tijd om de opdracht af te ronden en ontving een maakloon van 21 stuiver wisselgeld per ons: Van Hemeldonck 5 (2005), nr. 18-87. Gegevens en referenties overgenomen uit: De Ren 2015, p. 21; Dewilde 2015, p. 45. 46 De betrokkenheid van Toussaint Michiels kan in de richting wijzen van de broederschap van het Heilig Sacrament, waarin hij verschillende bestuursfuncties bekleedde, maar hij engageerde zich evengoed in andere taken in de parochiale instellingen van Sint-Pieter: Dewilde 2015, p. 45, met verdere verwijzingen. 47 Jan i Herck, miskelk, Antwerpen, 16291630, b/viii/122 (kik 63454); Joos Lesteens, miskelk, Antwerpen, 1643-1644, b/viii/120 (kik 63468): Reekmans 1968-1970, p. 4-5, E.5-6. Met dank aan mevrouw Anne-Marie Claessens-Peré voor het scherp stellen van de dateringen.

334

van de vorm van dit reliektorentje werd het beeld van Catharina in het verleden wel eens beschouwd als de heilige Barbara, wiens traditionele attribuut een toren is.41 Waar hij vager bleef over de reliekhouder van Catharina (‘Kasse’), omschreef Vander Buecken die van de heilige Barbara (en Ursula) specifiek als een ostensorium op voet (‘Remonstrantie’). Eerder dan als toren is de kleine reliekhouder uitgewerkt als kostbaar kleinood dat Catharina aan een ketting meedraagt en dat hier op een eigen zilveren voetstuk rust. Volgens de Latijnse inscriptie op de rug van de reliekbeelden van Petrus en Paulus werd het paar geschonken door Joris van Oostenrijk (vóór 15571619), onwettige zoon van de gelijknamige prinsbisschop van Luik en kamerheer van aartshertog

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Naast lokale edelsmeden deden de belangrijkste opdrachtgevers voor kerkzilver in Leuven – kerken, abdijen, kloosters, broederschappen en gilden – tijdens het ancien régime ook geregeld een beroep op leveranciers uit Antwerpen, Brussel en andere centra. Daarvan getuigt onder meer het reliekbeeld van Catharina, een van de oudste voorbeelden van edelsmeedwerk met Brusselse keurmerken uit de late vijftiende eeuw. Soms zijn bestellingen in detail gedocumenteerd terwijl de eigenlijke objecten verloren zijn gegaan. Op 24 maart 1734 bestelden Toussaint Michiels en Bartholomeus Curé, respectievelijk rentmeester en meier van de Sint-Pieterskerk, een zilveren altaartroon bij de Antwerpse zilversmid Jan B.M. Buyssens sr. (1668-1736). De gunning van de opdracht gebeurde op basis van een ontwerptekening en een uitgewerkt model.45 Voor welk altaar de troon was bestemd, werd niet vermeld.46 Andersom bleven een aantal liturgische voorwerpen bewaard, los van hun originele context. Twee barokke kelken in verguld zilver uit het tweede kwart van de zeventiende eeuw zijn representatief voor de Antwerpse edelsmeden Jan i Herck (1593-1664) en Joos Lesteens (†1662).47 Vermeldenswaard is een ampul van Johannes Antonius De Hondt (†1793) uit het derde kwart van de achttiende eeuw, met een gegraveerd wapenschild en Brusselse keurmerken.48 Een schaal met twee ampullen in Lodewijk xv-stijl met het wapen en het devies

Afb. 11 a. Ampullenschaal (1764) met het wapen van abt Leonardus Thys: ongeïdentificeerd zilversmid, Brussel.

Afb. 12 Portret (1763) van abt Leonardus Thys. Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw, Vlierbeek.

© Dominique Provost voor m Leuven

© kik-irpa

candore et amore [met rechtschapenheid en liefde] van Leonardus Thys (1707-1772),49 abt van de benedictijnenabdij van Vlierbeek (1752-1772), behoort tot de zeldzame voorbeelden van zilverwerk met Vlierbeekse abtswapens. Over de herkomst van dit ensemble is niets bekend. De aanwezigheid in Leuvense kerken van edelsmeedwerk uit andere steden in de Spaanse en later de Oostenrijkse Nederlanden is echter niet altijd een directe indicatie van het geografische afzetgebied van die edelsmeedcentra. Ze is deels het gevolg van politieke gebeurtenissen zoals de afschaffing van de zogenaamde nutteloze contemplatieve kloosters door keizer Jozef ii (1741-1790). Zo konden parochies in 1783-1784 bij de Munt te Brussel zilverwerk uit de opgeheven kloosters uitkiezen voor eigen gebruik, in ruil voor een tegenwaarde in zilver. Die operatie had als primair doel de Oostenrijkse schatkist te spekken. Met ruim 100 loten waren de Leuvense parochies en de universiteit, na Brussel, de tweede grootste afnemer.50 Zo kwam de Sint-Pieterskerk in het bezit van zilverwerk uit kloosters in Antwerpen, Ath, Baarle-Hertog, Beveren, Brugge, Brussel, Doornik, Gent, Ieper, Luxemburg, Mechelen, Mons, Muizen, Péruwelz, Roermond en Zoutleeuw. Uit Leuven zelf verwierf de kerk een missaal uit de priorij Terbank, een kelk met pateen en kelklepeltje uit de priorij Sint-Maartensdal en een monstrans uit het klooster van de ongeschoeide

karmelietessen. Alles samen werd de kerkschat uitgebreid met zeven paar ampullen op schaal, een ciborie, tien kandelaars, negen kelken, drie missalen, twee monstransen, twee reliekhouders, twee wierookvaten en -scheepjes en enkele kleinere objecten zoals een bel en canonborden. In inventarissen van het zilverwerk uit afgeschafte kloosters – over het algemeen summiere objectlijsten per locatie – werd de herbestemming van de verkochte voorwerpen genoteerd. Voor zover nog aanwezig op hun nieuwe bestemmingen, zijn ze vandaag nauwelijks met zekerheid te traceren. Zo zou een barokke kelk met Brugse keurmerken51 weleens uit het Brugse kartuizerklooster afkomstig kunnen zijn. Bij het verzamelen van het edelsmeedwerk uit de afgeschafte kloosters lag de nadruk eerder op de financiële dan de religieuze waarde van de voorwerpen. In tegenstelling tot de (slechts) twee exemplaren die de Sint-Pieterskerk aankocht volgens de inventarislijsten van het Oostenrijkse bestuur, berichtte het Wekelyks nieuws uyt Loven naar aanleiding van de uitstalling van de relieken in 1783 immers dat het aantal reliekhouders in de Sint-Pieterskerk ‘merckelyk is vergroot door vele kostbaere Reliquien v. Heyligen, voortsgekomen uyt de reeds vernietigde Kloosters deser Stad.’52

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Afb. 11 b. Het wapen van abt Leonardus Thys.

48 Johannes Antonius De Hondt, ampul, Brussel, 1755, b/viii/146 (kik 63401): Reekmans 1968-1970, p. 49, e.34; Vanwittenbergh & De Coninck-Van Gerwen 1979, cat. 51; Van Dievoet 2019, p. 175. Devies ‘in cruce salus’ [van het kruis komt de redding] in banderol onder ongeïdentificeerd wapenschild in rocaillecartouche. 49 Schaal met ampullen, Brussel (ongeïdentificeerd meesterteken), 1764, kik 63407. Keurmerken afgebeeld in: Van Dievoet 2019, p. 74. 50 De Ren 2015, p. 23; Van Molle 1993, p. 42; ua ku Leuven, Archief Frans Van Molle, map Zilver 2, Leuven, Sint-Pieterskerk, 1783-1784 Jozef ii. Met dank aan Prof. dr. Leo De Ren voor het ondersteunende speurwerk. 51 Miskelk, Brugge (meesterteken onleesbaar), 1676-1677 (?), b/viii123 (kik 63497): Reekmans 1968-1970, p. 6, e.7. 52 Staes, 22 (1783), p. 81.

335

Afb. 13 Miskelk (1793): Franciscus Balthasar Lints, Leuven. © kik-irpa, foto van 1905

53 Van Molle 1993, p. 42-44; De Ren 2015, p. 23. 54 Van Even 1858a, p. 45; Van Even 1895/2001, p. 369. 55 Van Even 1858a, p. 9, 45; Van Even 1895/2001, p. 316, 369. Voor het kerkarchief zie bijdrage Eddy Put, p. 111. 56 Franciscus Balthasar Lints, miskelk, Leuven, 1793, kik 63508: asa 1962, cat. e/20. Door het vervangen van de originele nodus (knop) tussen 1905 en 1977 gingen de ranke proporties van de kelk verloren (termini post en ante quem op basis van gedateerde kik-foto’s). 57 De Ren 2015, p. 15 met verdere verwijzingen. 58 Theys 1951, p. 237-238.

336

Afb. 14 Wierookvat (laatste kwart vijftiende eeuw): toegeschreven aan Joos Pauwels, Leuven. m Leuven, b/viii/143. © kik-irpa, foto van 1905

Tien jaar later volgde een nieuwe bedreiging voor het kerkzilver. In november 1792 veroverden de Fransen de Zuidelijke Nederlanden, die al in maart 1793 terug onder Oostenrijks bewind kwamen. In juni 1794 volgde de definitieve Franse overwinning, met annexatie op 1 oktober 1795. Om de oorlogskassen te spijzen, zetten zowel de Oostenrijkers als de Fransen stadsbesturen, kerken, kloosters, burgerij en edelsmeden onder druk om edelsmeedwerk en baar zilver in te leveren. Onder het Franse bewind werden de kloosters opgeheven en de kerken gesloten. Zilver van kerkelijke en burgerlijke instellingen werd geconfisqueerd en naar Franse smeltovens afgevoerd.53 De rijke broederschap van het Heilig Sacrament alleen al stuurde in 1794 vijftig pond en zeven ons aan zilverwerk naar de Munt te Brussel als deel van de dwangsom die door de Fransen was opgelegd.54 En dan ging het enkel en alleen om liturgische voorwerpen die niet meer voor de eredienst werden gebruikt. Net als op andere plaatsen nam het kapittel van Sint-Pieter voorzorgen om de belangrijkste historische voorwerpen uit de kerkschat, en ook de kerkarchieven, in veiligheid te brengen. Edward Van Even beschreef hoe ze in 1794 naar de Pruisische provincie Westfalen werden overgebracht, waar een deel van het zilverwerk alsnog in 1795 zou zijn verkocht.55 Onder de voorwerpen die later naar Leuven terugkeerden, waren ook de acht reliekbeelden. Hoeveel en welke objecten er in deze woelige periode precies verloren zijn gegaan, is niet

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Afb. 15 Reliekkruis (kruis 1807): vervaardigers onbekend. © Dominique Provost voor m Leuven

in detail gedocumenteerd. Anderzijds leverden Leuvense edelsmeden in de aanloop naar de inlijving door Frankrijk nog nieuw kerkzilver, al dan niet ter vervanging van aangeslagen voorwerpen. Een kelk van Franciscus Balthasar Lints (1760-1820) van 1793 is een typisch voorbeeld van Leuvens neoklassiek (kerk)zilver.56 Internationale conflicten, plunderingen en diefstallen zijn een kwaal van alle tijden. Ook gewone stervelingen hadden het wel eens gemunt op de rijkdommen van en in de kerk. Voor bedrijvige dieven lonkten het aanwezige edelsmeedwerk, kostbare stoffen en opbrengsten uit offerblokken of van de verkoop van kaarsen en pelgrimsartikelen. Uit gerechtelijke documenten zijn verschillende Leuvense voorvallen gekend, waarbij in het meest extreme geval een meesterdief zelfs op de brandstapel eindigde.57 Zo kreeg de kerk in de nacht van 11-12 oktober 1782 ongewenst bezoek. Onder het raam van de kapel van de Zoete Naam Jezus stond op het kerkhof een aanpalend gebouwtje, wat het de dieven vergemakkelijkte om daarlangs in te breken. Uit de kasten van de kapelaans Joannes Jacobus Ingelberts (†1795), Rochet en Joannes Baptista Vangerwen (†1796), meester van de kapelaans Van der Schrieck, vicaris Flippaert en de broederschappen van Onze-Lieve-Vrouw en de Gelovige Zielen werden vijf kelken, een paar ampullen, een wierookvat en een schotel met het wapen van de heer van Herkenrode ontvreemd.58 Een missaalband

met zilverbeslag bleef, wellicht vanwege zijn gewicht en de geringere waarde van het zilver, onaangeroerd. Een van de oudste gedocumenteerde voorbeelden van Leuvens kerkzilver, een laat vijftiendeeeuws gotisch wierookvat toegeschreven aan Joos Pauwels en afkomstig uit de voormalige kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Ginderbuiten, is in het huidige millennium spoorloos uit de kerk verdwenen.59 Anderzijds werd een sinds de Tweede Wereldoorlog verloren gewaande kruisreliekhouder tijdens het onderzoek voor deze bijdrage in de kerk herontdekt.60 Zijn opvallende constructie, namelijk een architecturale basis in zilver op een zwaar voetstuk in verguld messing, volgt het principe van de acht reliekbeelden en zou weleens uit dezelfde periode kunnen dateren. Mogelijk gaat het hier om het zilveren reliekkruis met een stukje hout van het heilig Kruis en ‘iet van het Graf daer onsen Heere in begraven is’, vermeld in de hierboven geciteerde lijst van relieken. Het kruis zelf werd later vernieuwd.61 Bovenaan de trap staan drie vrouwen met zalfpotten bij het graf van Christus onder de calvarie. Het is niet onwaarschijnlijk dat in de gekanteelde torentjes aan weerszijden van het kruis oorspronkelijk de figuren van Maria en Johannes hebben gestaan. Aan de achterzijde draagt het negentiende-eeuwse kruis een chronogram voor 1807: [d]e sanCta CrUCe DoMInI [Van het heilig Kruis van de Heer].

Smaakvol kerkzilver Andere voorbeelden van negentiende-eeuws kerkzilver zijn in Sint-Pieter beperkt in aantal, maar reflecteren wel de evoluties in de edelsmeedsector. Vier regimewissels in amper dertig jaar tijd en de

afschaffing van het edelsmedenambacht onder het Franse bewind maakten het er niet makkelijker op om na het ancien régime de lokale ateliers overeind te houden. In de loop van de eeuw nam de concurrentie van grotere firma’s in de commerciële grootsteden steeds toe. In kleinere steden, waaronder Leuven, gingen edelsmeden vaker een beperkte eigen productie combineren met het beroep van juwelier en de verkoop van zilverwerk. Het drukwerk van Jean D. J. Laurens (1788-1845) vermeldt dat hij actief was als ‘graveur, orfèvre, joaillier, bijoutier et ciseleur’ en dat hij goud en zilver inkocht.62 Zijn familiezaak in de Naamsestraat voerde naar eigen zeggen alle kerkzilver met smaak uit, zoals de stralenmonstrans, ciborie en kelk die op het briefhoofd staan afgebeeld. Leuvense edelsmeden als Thomas Van Aerschot (1769-1831), Herman Scholtus (1774-1833), Pierre Joseph Defillet (1787-1868), Charles Jean Laurens (1801-1861) en ook Adrien Betrams (1792-1862) in Tienen, leverden voornamelijk kleinere liturgische voorwerpen en accessoires, of voerden aanpassingen uit aan bestaande kunstobjecten. Betrams produceerde een eigentijdse versie van een traditioneel kelktype versierd met gedreven taferelen uit het leven van Christus op de voet en portretmedaillons van Petrus, Maria en Christus op de tegencuppa.63 Een wierookvat van Scholtus, afkomstig uit de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Predikherenkerk en nog steeds in gebruik, is typerend voor het versoberde neoklassiek-geïnspireerde zilverdesign uit de Hollandse periode.64 Een groot negentiende-eeuws processiekruis is mogelijk aan Thomas Van Aerschot toe te schrijven.65 Het kruis staat op een draagstok die bekroond is met een zilveren voetstuk versierd met cherubijnen en vervaardigd door Angermille in 1782.

Afb. 16 Briefhoofd voor facturen van Jean D.J. Laurens. Lithografie op papier (ca. 1840): Pierre Barella, Leuven. Collectie Stad Antwerpen, diva, p920

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

59 Joos Pauwels (toeg.), wierookvat (verdwenen), Leuven, laatste kwart vijftiende eeuw, b/viii/143 (kik 63926): Van Cauwenbergh [1946], p. 63, 68; Reekmans 1968-1970, p. 49, e.31; Vander HeydenReekmans 1981, p. 84-85 [p. 113 (k-l)]; Ceunen e.a. 2002, cat. 60 (laatste vermelding vóór verdwijning). 60 Kruisreliekhouder, basis vijftiendezestiende eeuw (?), kruis 1807 (kik 63694): Vander Heyden-Reekmans 1981, p. 85-86 [p. 113 (m-n)]; archief m Leuven, dossier Kunstwerken Sint-Pieterskerk verdwenen en/ of verwoest tijdens w.o. ii. 61 Staes, 8 (1776), p. 36. 62 Exemplaar in Collectie Stad Antwerpen, diva, P920: Goubert 2015a, cat. 195. 63 Adrien Betrams, miskelk, Tienen, ca. 1837-1862, b/viii/124 (kik 63514). 64 Herman Scholtus, wierookvat, Leuven, ca. 1815-1832, kik 44266. 65 Marc Antoine Angermille & Thomas Willem Van Aerschot (toeg.), processiekruis, Leuven, 1782 (basis) & ca. 1827-1831 (kruis), b/viii/311 (kik 44091).

337

66 Gabriel Cantillion & Pierre Joseph Defillet (e.a.?), reliekkoffer heilige Carolus Borromeus, Leuven, ca. 1675-1705 (engelen) & ca. 1832-1868 (Borromeus), b/viii/139 (kik 63891): Reekmans 1968-1970, p. 47-48, e.27; Juveyns e.a. 2016. 67 Altaarkruis en zes kandelaars, tweede helft negentiende eeuw (?), b/viii/152: Reekmans 1968-1970, p. 50, e.44-49. 68 Maurice Joseph Evrard, paar kandelaars, Bergen, ca. 1798-1808, b/viii/151 (kik 68860): Reekmans 1968-1970, p. 50, e.42-43.

Afb. 17 Miskelk (ca. 1837-1862): Adrien Betrams, Tienen. m Leuven, b/viii/124. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

De reliekkoffer van de heilige Carolus Borromeus is een ander prestigieus object waaraan meerdere Leuvense zilversmeden hebben bijgedragen.66 Defillet vervaardigde het beeldje van Borromeus dat centraal op het deksel staat. Wat tot dusver aan de aandacht van voorgaande auteurs is ontsnapt, zijn de laat zeventiende-eeuwse Leuvense keurmerken en het meesterteken van Gabriel Cantillion in de plooien van de gewaden van de geknielde engelen. Over het allergrootste negentiende-eeuwse ensemble, namelijk het altaarkruis met zes bijpassende kandelaars voor het hoogaltaar, is nagenoeg niets geweten.67 Zilverwerk uit andere steden vond evengoed nog zijn weg naar Leuvense kerken. Een paar burgerlijke tafelkandelaars in de vorm van Dorische zuilen kon recent worden toegeschreven aan Maurice Joseph Evrard (1752-1830), edelsmid te Bergen.68 Ze dateren uit de tijd van de Franse Republiek en zijn afkomstig van het Sint-Barbara-altaar. Voor prestigeopdrachten, zowel kerkelijke devotie-accessoires als burgerlijke ceremoniële gelegenheidsvoorwerpen, keek men in Leuven na 1830 steeds vaker buiten de stadsgrenzen. Zo deed de Sint-Jacobskerk meermaals een beroep op het Mechelse atelier van Joseph R.L. De Backer (1809-1863) voor de levering van onder meer kronen en kostuumaccessoires voor het processiebeeld van Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand.

Afb. 18 Het negentiende-eeuwse altaarensemble op het hoogaltaar. m Leuven, b/viii/152 (altaar), M/277 (kandelaars en crucifix). © Cedric Verhelst voor meemoo. Art in Flanders

338

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Afb. 19 Reliekkoffer Carolus Borromeus (toevoegingen 1675-1705 & 1832-1868): Gabriel Cantillion (engelen) & Pierre Joseph Defillet (Borromeus), Leuven. m Leuven, b/viii/139. Foto ku Leuven

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

339

Kroonjuwelen

Afb. 20 Het Sedes Sapientiae-altaar in de Sint-Pieterskerk. Kopergravure op papier (tweede helft zeventiende eeuw). m Leuven, lp/729. Foto m Leuven

69 Heymbach 1665, p. 14-194; Van der Essen [1927], p. 56-68; Put 2018, p. 170-172. Zie bijdrage Jeanine De Landtsheer, p. 310-313. 70 Anoniem 1835, p. 35. Andere processies in de Sint-Pietersparochie volgden hetzelfde parcours: Lameere 1986, p. 219, 242-243, 253. 71 Hous 1964, p. 254; Lameere 1986, p. 119: [een nieuw gewaad] ‘met witten-satynen mantel in ’t goud geborduurd zynde een geschenk van godvruchtige zielen’. 72 Reekmans 1968-1970, p. 48, e.30 vermeldt enkel een paar eenvoudige achttiende-eeuwse zilveren kronen: Jean Guillaume Delbrouck (1700-na 1766?), Luik, 1744, b/viii/141 (Jezuskroon kik 64647). Vermeldenswaardig is een Mariakroon, Brussel of Leuven (keurkamercijfer en meesterteken onleesbaar), 1807, b/viii/309, met opschrift ‘hac corona sanctæ dei matri offertur 18 augusti 1807’ [deze kroon werd aan de heilige Moeder Gods geschonken op 18 augustus 1807]. 73 ral, 668, Archief Sint-Pieterskapittel Leuven, Rekeningen van het Membrum Ornamenti, 1377/2 (1439-1445), fol. 10v (1441). 74 Idem, 1377/2 (1439-1445), fol. 10v (1441); 1377/3 (1446-1455), fol. 21v (1452). 75 Idem, 1367 (1593-1604), fol. 25r (15941595). 76 Idem, 1369 (1667-1668), fol. 89v.

340

Afb. 21 Autaer van het Miraculeus Belt van Onse Lieve Vrouwe in S. Peeters Kercke tot Loven in Bra[bant]. Kopergravure op papier, F. Deboe (?). Frontispice Vander Buecken 1757. m Leuven, od/1097. Foto m Leuven

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

In dit verhaal mogen de kronen, scepters en andere attributen van de Sedes Sapientiae niet ontbreken. Al ruim zes eeuwen is het beeld de focus van een actieve Mariadevotie, aangewakkerd door talrijke miraculeuze interventies vanaf de vijftiende eeuw.69 Prenten van het Sedesaltaar illustreren hoe populair die verering was in de zeventiende en achttiende eeuw. Wie vandaag in de kerk voor het beeld staat – het bevindt zich terug op zijn oorspronkelijke plaats in het noordtransept – kan zich misschien moeilijk inbeelden hoe de wanden naast het verdwenen monumentale Sedesaltaar waren beladen met zilveren ex voto’s en votiefgiften. Ooit de ster van de Leuvense Ommegang en de processie van OnzeLieve-Vrouw-Belegering, werd de Sedes Sapientiae nog tot midden twintigste eeuw door de straten van Leuven gedragen. Zo’n rondgang was vrij lang. In 1835 startte de processie ter gelegenheid van de tweehonderdjarige herdenking van de belegering van Leuven in 1635 aan de Grote Markt en ging via de Zeven Hoeken [Mathieu de Layensplein] richting Schrijnmakersstraat, Koestraat [Vaartstraat], Diestsestraat, Marengostraat [Vital Decosterstraat], Volksplaats [Mgr. Ladeuzeplein], Graanmarkt [Herbert Hooverplein], Tiensestraat, Grote Markt, Naamsestraat, Krakenstraat, Oude Markt, Kortestraat, Brusselsestraat, Lei, Mechelsestraat, Schipstraat [begin Mechelsestraat], Botermarkt [Margarethaplein], Hooimarkt [Margarethaplein / Rector De Somerplein] en zo terug naar de Sint-Pieterskerk.70 Van oudsher besteedde men veel aandacht aan de opsmuk van het madonnabeeld. Naast een garderobe die geregeld werd aangevuld en vernieuwd,71 waren er verschillende paren kronen, ontworpen volgens wisselende stijlmodes, van eenvoudige doordeweekse exemplaren tot opulente ensembles bezet met (half)edelstenen.72 Archiefverwijzingen over het onderhoud van deze kostbare maar fragiele objecten gaan terug tot het tweede kwart van de vijftiende eeuw. Toen in 1441 de kroon van Onze-Lieve-Vrouw beschadigd raakte tijdens een processie werd Re(y)nier Stoop ingehuurd om ‘onser Vrouwen crone te makene die ontwee was ende stucken van silver der af verloren’.73 Voor herstellingen en onderhoud van de kronen werd meermaals beroep gedaan op de eerder genoemde Stoop,74 Bartholomeus75 en Jan de Ceuster.76 In zijn boek over de Mariaverering in de Sint-Pieterskerk, beschreef Martin Vander Buecken de vestimentaire uitrusting van het Sedesbeeld als volgt: ‘de kostelycke Silvere Vergulde Croone van het Beldt van Maria ende Jesus, ende Hals-gordels verçiert met veele kostelycke Perlen ende Robynen; den Vergulden Silveren Schepter, Juweelen, de Casse

Afb. 22 Scepter van de Sedes Sapientiae (ca. 1630-1650), Leuven. m Leuven, b/viii/308-b. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Afb. 23 De Sedes Sapientiae onder de neogotische processiehemel van 1844. Kleurenlithografie op papier (tweede helft negentiende eeuw): Alexandre L.F. Joos, Leuven. m Leuven, lp/782. Foto m Leuven

Afb. 24 De gekroonde Sedes Sapientiae onder dezelfde neogotische processiehemel opgesteld vóór het doksaal. Prentbriefkaart (vóór 1914).

Vervult met seer veele Silvere Offergiften, verbeldende de Litmaeten van de gene, die van hunne quaelen verlost zyn; (…) den Schoonen Silveren Throon, in den welcken het Beldt wordt omgedraegen in de Processien; veele Costelycke Kleederen (…).’77 Hoewel hij zich lovend uitliet over de artistieke kwaliteit van het gepolychromeerde en vergulde beeldsnijwerk, lijkt het erop dat gedurende lange tijd enkel de gekroonde hoofden van Maria en het kind

Jezus, en Maria’s rechterhand met de scepter te zien waren. Volgens Van Even bleef het beeld immers tot aan de restauratie in 1842 verscholen onder kostbare gewaden met rijkelijk goudborduurwerk die erover waren gedrapeerd.78 Het frontispice in Vander Bueckens werk geeft een impressie van het aangeklede beeld en de zilveren accessoires. De grote scepter in verguld zilver is het enige voorwerp uit de opsomming dat de tand des tijds heeft doorstaan.79

Leuven, privéverzameling

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

77 Vander Buecken 1757, p. 55. 78 Op het Sedesbeeld was een houten constructie met conische vorm gemonteerd waarop de gewaden steunden: Van Even 1858a, p. 40; Van Even 1860, p. 204; Van Even 1895/2001, p. 363. 79 Scepter, Leuven, ca. 1630-1650, b/viii/308-b (kik 64675). De ster met kleurrijke sierstenen is een latere toevoeging (vóór 1917).

341

Afb. 25 De Mariakroon van de Sedes Sapientiae (negentiende eeuw of vroeger): vervaardiger onbekend. m Leuven, b/viii/308-a. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

80 Stadskeuren Leuven (sleutel en gekroond schild, type gebruikt ca. 1613-1655) en gekroonde jaarletter m (ca. 1630-1635) of n (ca. 1635-1650). 81 J.V. Génisson, Interieur van de SintPieterskerk in Leuven, 1846, kmska, inv. 2410. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 204. 82 Zie noot 37. 83 Van Even 1858a, p. 40; Van Even 1895/2001, p. 363. 84 Foto’s Commissariaat Generaal voor ’s Lands Wederopbouw, 1941-1943, kik 68558. Afgebeeld in processie Onze-LieveVrouw Belegering: Uytterhoeven 2002, p. 55 (ongedateerde foto). 85 Van Even 1858a, p. 40; Van Even 1860, p. 204.

342

Op basis van de sterk afgesleten Leuvense keurmerken op de schacht kan hij omstreeks 1630-1650 worden gedateerd.80 Traditioneel plaatste men het uitgedoste Sedesbeeld voorafgaand aan een processie onder haar troonhemel vóór het doksaal. Uit de Sint-Pieterskerk zijn geen historische altaar- en processietronen in zilver- of metaalwerk bewaard. Voor het Sedesbeeld zijn drie versies gedocumenteerd, waaronder als oudste de zilveren troon beschreven door Vander Buecken. Een mooie illustratie van dat type is te zien op een kerkinterieur van de kunstschilder Jules Victor Génisson.81 Hij schilderde in 1846 het grote westportaal met een mariale processie die de kerk verlaat onder begeleiding van kolveniers en voetboogschutters. In het wit geklede vrouwen dragen een rijkelijk versierd madonnabeeld onder een zilveren hemel. Volgens een herinneringsprent gedrukt door de Leuvenaar Joannes P.G. Michel (1748-1824) werden hogervermelde zilveren lelietakken op 4 september 1790 vanuit het atelier van

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Angermille plechtig overgebracht naar de kerk en daar ingehuldigd als versiering voor de troon.82 Tot aan de Eerste Wereldoorlog was een vrij imposant neogotisch exemplaar van gepolychromeerd hout in gebruik. Het was in 1844 vervaardigd door de Leuvense beeldsnijder Egide Goyers sr. (1796-1847) naar aanleiding van de restauratie in 1842 van het beeld in zijn atelier.83 Tijdens het interbellum werd het Sedesbeeld rondgedragen onder een prieelvormige messing troonhemel versierd met opengewerkt loofwerk en op de hoeken gedreven reliëfs van (fabel)dieren.84 Over de lotgevallen van de praalkronen voor de Sedes is al veel gespeculeerd. In zijn Monographie de l’église de Saint-Pierre refereert Van Even aan een paar met sier- of edelstenen versierde kronen waarmee het beeld in de zeventiende eeuw was getooid: ‘(…) la tête de l’enfant Jésus coiffée, comme celle de Marie, d’une énorme couronne évasée, revêtue de pierreries.’85 [(...) het hoofd van het kind Jezus was,

Afb. 26 De kronen van de Sedes Sapientiae met toegevoegde juwelen en druppelvormige hangers. Weale 1866, pl. 41 (foto 1864). Foto ku Leuven

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

343

 Weale , z.p., nrs. -.  Meester C (?), reliekkruis Heilig Sacrament van Mirakel, Leuven, , m Leuven (bruikleen Sint-Jacobskerk Leuven), b/viii/-b (kik ).  King , pl. -. Kings compendium van middeleeuwse edelsmeed- en metaalkunst was bedoeld als inspiratiebron voor authentieke neogotische kerkelijke kunst. Hoewel hij bij de tekeningen op ware grootte niet expliciet vermeldde dat het om de Leuvense Sedeskronen ging, is de gelijkenis treffend. Daarenboven nam King uit de Sint-Pieterskerk ook het gotische wijwatervat van Joos Pauwels (pl. ) en de smeedijzeren kroonluchter ontworpen door Quinten i Massijs (pl. -) op in zijn modelboek.  Weale : cat. -; Weale : z.p., nrs. -, pl. .  Van Hoof [na ], p. .  Van Even /, p. .  Mariakroon, België (?), negentiende eeuw of vroeger (?), b/viii/-a (kik ).  Vander Heyden-Reekmans , p.  [p.  (q)]: kronen en halsketting gedateerd midden vijftiende eeuw.  Foto in opdracht van de Kommission der photographischen Dokumentation der belgischen Kunstdenkmäler: kik negatiefnr. b.  Foutief relaas van de feiten in Gazet van Antwerpen,  oktober : Marnix Gijsen ontdekte kroon van Leuvense Sedes Sapientiae; Uytterhoeven , p. .  ua ku Leuven, Archief Frans Van Molle, Map Leuvens Zilverwerk i, mondelinge mededeling van kanunnik Prof. dr. Jan Aerts (-) aan Prof. dr. Frans Van Molle op  maart [...]. Aerts sprak over diefstal in  door Duitsers die de kroon aan een Parijs antiquair zouden hebben verkocht.  Over de niet te onderschatten rol van Demotte in de middeleeuwse kunstmarkt in deze periode zie: Vivet-Peclet , met verdere verwijzingen.  Heil e.a. , cat. -.  Heil e.a. , cat. . Noch Vander Buecken , Van Even a, Van Even /, Van der Essen , noch Vander Heyden-Reekmans  vermelden Margaretha van Brabant in deze context.  Taburet-Delahaye , p. , met verdere verwijzingen.  Joseph Brummer en zijn broers Imre (-) en Ernest (-), van Hongaarse origine, sloten hun galerie te Parijs na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Vervolgens bouwden zij in New York als kunsthandelaars een belangrijke verzameling uit van o.m. Europese toegepaste kunsten van middeleeuwen tot barok, oudheden en pre-Colombiaanse kunst. Het archief van de Brummer Gallery in The Metropolitan Museum of Art is online raadpleegbaar: https://www.metmuseum.org/art/librariesand-research-centers/watson-digitalcollections/cloisters-archives-collections/ the-brummer-gallery-records [geraadpleegd november ].  Musée du Louvre, Parijs, Fonds Demotte, databank foto-archief Demotte, fiche oa_; The Metropolitan Museum of Art, New York, Cloisters Library and Archive, The Brummer Gallery Records, iv.d , fiche n. Op de foto uit het Demottearchief zijn de toegevoegde juwelen niet meer aanwezig.  Halsketting met twaalf medaillons, Parijs (?), ca.  (ketting jaren ), The Cleveland Museum of Art, Purchase from the J.H. Wade Fund, .: Musée du Louvre, Parijs, Fonds Demotte, databank foto-archief Demotte, fiche oa_; The Metropolitan Museum of Art, New York, Cloisters Library and Archive, The Brummer Gallery Records, iv.d , fiche p; idem, v.b /: Price lists for sales -- through --, p. ; Taburet-Delahaye , p. .

344

net als dat van Maria, getooid met een enorme, breed uitlopende kroon bezet met (half)edelstenen]. Ook andere negentiende-eeuwse bronnen vermelden een paar vijftiende-eeuwse kronen: ‘Ces deux couronnes en argent en partie doré datent de la seconde moitié du xve siècle. On y a ajouté des pierreries, des joyaux émaillés, des affiquets et des pendeloques datant de différentes époques (…).’86 [Deze twee kronen van deels verguld zilver dateren uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Men voegde er (half) edelstenen, geëmailleerde juwelen, knopen en kledinghaken, en (oor)hangers uit verschillende perioden aan toe (…)]. Het gebruik waarnaar Weale verwees, namelijk om aan een bijzonder devotie-object kostbare juwelen toe te voegen die door gelovigen waren geschonken, was niet ongewoon. Daardoor bleven in kerken soms bijzonder zeldzame burgerlijke juwelen bewaard. Een schitterend Leuvens voorbeeld is de kruisvormige reliekhouder van het Sacrament van Mirakel uit de Sint-Jacobskerk, beladen met diamantjuwelen.87 Volgens de overlevering zou het beschreven paar kronen rond 1846 zijn verdwenen of verkocht, en al dan niet vervangen door een nieuw paar. Of er toen daadwerkelijk een paar kronen is verkocht, valt niet te achterhalen. Het kan echter onmogelijk gaan om het paar waarvan vandaag enkel nog de Mariakroon is bewaard. Dat paar werd kort vóór 1852 nog door de Britse architect en kunsthistoricus Thomas Harper King (1822-1892) in detail bestudeerd en nagetekend.88 De kronen werden in 1864 in Mechelen tentoongesteld en naar aanleiding daarvan ook gefotografeerd.89 In zijn gids van de Sint-Pieterskerk situeerde onderpastoor Emiel Van Hoof (1909-1980) de verkoop van de Mariakroon in 1866.90 Van Even beschreef in 1895 op zijn beurt de kronen nog in detail: ‘Les couronnes primitives de Marie et Jésus existent encore. Elles sont en vermeil, ornées de perles et de pierreries, et se composent de roses et de lis entrelacés. Ces couronnes sont d’un bel arrangement et d’une grande délicatesse de facture, preuve nouvelle du degré de perfection où l’art de l’orfèvrerie était arrivé à Louvain au milieu du xvme siècle.’91 [De vroegste kronen van Maria en Jezus bestaan nog steeds. Ze zijn van verguld zilver, versierd met parels en (half)edelstenen, en samengesteld uit verstrengelde rozen en lelies. De mooie compositie en de zeer verfijnde makelij van deze kronen bewijzen eens te meer de hoge mate van perfectie die de kunst van het edelsmeden had bereikt in Leuven in het midden van de vijftiende eeuw]. Die beschrijving komt nauw overeen met de bewaarde Mariakroon.92 Dat Leuvense edelsmeden in de vijftiende eeuw fraai werk afleverden, zoals Van Even vermeldde, lijdt geen twijfel. Deelden latere kunsthistorici zijn mening omtrent de datering van deze kronen, toch kan de hypothese dat de ‘Mariakroon

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

met rozen en lelies’ een authentiek voorbeeld is van laatmiddeleeuwse edelsmeedkunst, vandaag niet zonder meer worden aangehouden. Op basis van technische en stilistische kenmerken laat zich een negentiende-eeuwse ingreep vermoeden. Door de afwezigheid van keurmerken en bij gebrek aan archivalische bronnen zijn de vervaardiger, de precieze ontstaanscontext en de eventuele latere aanpassingen echter niet gedocumenteerd. Maar daarmee is het bewogen verhaal van deze kronen niet ten einde. In de beginjaren van de twintigste eeuw waren ze volgens onderpastoor Eugène Vander Heyden (1864-1925) nog in de kerk aanwezig.93 Hij verwees eveneens naar een verguld zilveren halsketting met rankenmotief (‘orné de rinceaux’) die door het Jezuskind werd gedragen. In 1917-1918 fotografeerde de Duitse kunsthistoricus Richard Hamann (1879-1961) de gekroonde Sedes bovenop de bewaarde onderbouw van het vernielde portiekaltaar in het hoogkoor, die toen dienstdeed als reredos achter het hoofdaltaar.94 Eerder dan in 1846/66 of tijdens de Tweede Wereldoorlog,95 verdwenen de kronen klaarblijkelijk omstreeks het einde van de Eerste Wereldoorlog. Voor de Jezuskroon loopt het spoor daar dood. Al dan niet door de Duitse bezetter ontvreemd,96 kwam de Mariakroon wellicht via de Belgische kunsthandelaar Georges Joseph Demotte (1877-1923) in de Verenigde Staten terecht. Zijn galeries in Parijs en New York, gespecialiseerd in middeleeuwse kunst, werden later voortgezet door zijn zoon Lucien (1906-1934).97 Die ontleende in 1928 de kroon, samen met een merkwaardige halsketting, aan het Detroit Institute of Arts voor een tentoonstelling over Franse gotische kunst.98 Volgens de catalogus was de gouden halsketting met medaillons van goud, email, parels en edelstenen een geschenk van Margaretha van Brabant (1323-1380) aan de Sedes Sapientiae.99 Of de gouden blaadjes op de medaillons de rankenversiering zijn waarnaar Vander Heyden verwees, is twijfelachtig. Intussen is de door Lucien Demotte geciteerde herkomst van de ‘halsketting’ immers weinig betrouwbaar gebleken: niet alleen valt de huidige datering van de ‘medaillons’ – feitelijk gaat het hier om laatmiddeleeuwse kledingaccessoires – twee decennia na de dood van Margaretha van Brabant, daarenboven was het Demotte die ze in de jaren 1920 op de huidige ketting liet monteren.100 Op 3 maart 1934 kocht de New Yorkse kunsthandelaar en verzamelaar Joseph Brummer (1883-1947)101 de kroon voor $ 1.000 van Lucien Demotte.102 In 1936 kwam Brummer ook in het bezit van de halsketting uit de galerie Demotte. Elf jaar later, op 22 december 1947, verwierf het Cleveland museum of Art de halsketting uit de collectie van wijlen Joseph Brummer voor $ 15.000.103 Op dat ogenblik bevond de Mariakroon zich nog steeds in de zogenaamde

‘gotische kamer’ van de Brummer Gallery in New York.104 Op 8 juni 1949 werd ze te koop aangeboden tijdens de derde en laatste veiling van de Brummer-collectie,105 waarvan na zijn overlijden al een groot gedeelte was verkocht aan het Metropolitan Museum of Art en andere instellingen. Jan Albert Goris (1899-1984), Belgisch Commissaris voor Informatie in New York, beter bekend onder het pseudoniem Marnix Gijsen, bracht er met een mandaat van Mgr. Honoré Van Waeyenbergh (1891-1971), toenmalig rector magnificus van de ku Leuven, het winnende bod uit van $ 550.106 Eind 1949 werd de gerepatrieerde kroon door de ku Leuven aan de Sint-Pieterskerk geschonken. Tijdens het Amerikaanse avontuur van de Mariakroon was de Sedes Sapientiae in de Sint-Pieterskerk op 29 juni 1927, met de zegen van paus Pius xi (1857-1939), plechtig gekroond door kardinaal Jozef-Ernest Van Roey (1874-1961).107 Aanleiding was de vijfhonderdste verjaardag van de ku Leuven (1425-1925). Op fotoreportages van de kroningsceremonie komen de nieuwe kronen niet scherp in beeld,108 al lijken ze vormelijk sterk op het oudere paar met rozen en lelies. Een zeldzame foto toont de Sedes getooid met een nieuw paar kronen en twee brede halskettingen bezet met edelstenen.109 De gelijkenis is treffend, maar toch zijn er verschillen: de Mariakroon loopt minder breed uit en heeft enkel rozen, op de Jezuskroon staan de beugels boller en hoger. Ook pastoor-deken Jules Creten

(1896-1976) ontging de gelijkenis niet wanneer hij jaren later de historische kroon zag.110 Naar verluidt waren de nieuwe kronen met Latijnse inscripties opgedragen aan het Sedesbeeld. Op de Mariakroon stond tussen het loofwerk de volgende tekst: ‘Zij is de Zetel der Wijsheid, onze Middelares, Maria gekroond met haar Zoon, door Z.H. Paus Pius xi, door de handen van zijn legaat Emin. Kard. J.E. Van Roey, Aartsbisschop van Mechelen, Kroon van Genaden’. Op de Jezuskroon stond te lezen: ‘O Wijsheid, o roos der Maagd, laat ons uw kroon zijn’.111 Dit paar kronen werd, samen met het Sedesaltaar, vernietigd tijdens het bombardement in mei 1944. Kort na de oorlog leverde de Brusselse firma Devroye Frères twee nieuwe kronen en een scepter. Ze zijn uitgevoerd in verguld zilver, versierd met filigreinwerk en bezet met edelstenen en mineralen, waaronder amethisten, groene opalen en turkooizen. Het ontwerp wordt toegeschreven aan kanunnik Raymond Lemaire (1878-1954), die ook een niet gerealiseerd plan tekende voor een nieuw Sedesaltaar in het zuidtransept.112 Gulle parochianen financierden het nieuwe ensemble naar aanleiding van het vijfentwintigjarig jubileum van pastoor-deken Jan-Baptist Bauts (1876-1963). Volgens de overlevering werd het zilver van de vernielde kronen hergebruikt voor de vervaardiging van de nieuwe.113 Wellicht diende dat veeleer deels als pasmunt, wat niet ongebruikelijk was.

Afb. 27 De Sedes Sapientiae boven op het hoogaltaar in het koor aan het einde van de Eerste Wereldoorlog.

Afb. 28 Halsketting met twaalf medaillons, ca. 1400 Parijs (?). The Cleveland Museum of Art, Purchase from the J.H. Wade Fund, 1947.507

© kik-irpa, foto Richard Hamann

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

 The Metropolitan Museum of Art, New York, Cloisters Library and Archive, The Brummer Gallery Records, ii, Gallery Photographs, ny Galleries, Interiors, Gothic Room, .  New York , cat. . Vermeld als ‘Burgundian, xiv Century’, met herkomstverwijzing naar het Sedesbeeld.  In een geannoteerd exemplaar van de veilingcatalogus (New York ) bewaard in The Metropolitan Museum of Art is de koper omschreven als ‘Belgian Govt. Information Center’. De Standaard,  januari , p. : De kroon van de Sedes Sapientiae door de heer Gijsen in New York teruggekocht; Le Moniteur [des Notaires de l’Arrondissement de Louvain],  februari , p. : La couronne de la Sedes Sapientiae. Foutief relaas van de feiten op basis van een brief van pastoor-deken Jozef Hofkens (-) in Gazet van Antwerpen,  oktober : Marnix Gijsen ontdekte kroon van Leuvense Sedes Sapientiae. 1 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  Foto’s Jacques Hersleven (-): kik negatiefnrs. e-e, e, e-e; varianten in: ua ku Leuven, dossier kroning Sedes Sapientiae, .  Ongedateerde foto Jacques Hersleven: kik negatiefnr. a; foto Sedes Sapientiae met twee halskettingen (): kik negatiefnr. a.  ‘Il eut la curiosité de la comparer avec les photos de la couronne détruite en  et fut frappé de la similitude des deux objets.’ [Hij was zo nieuwsgierig om [de kroon] te vergelijken met foto’s van de in  vernielde kroon en werd getroffen door de gelijkenis tussen beide voorwerpen.]: Le Moniteur [des Notaires de l’Arrondissement de Louvain],  februari , p. : La couronne de la Sedes Sapientiae.  Vertalingen overgenomen uit: Smeyers , p. -. Hoewel in  gepubliceerd, besprak Smeyers het intussen vernietigde paar kronen uit .  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  ‘(…) dont les débris, soigneusement recueillis, furent refondus, et servirent à exécuter, d’après les plans de feu M. le chanoine Lemaire, une couronne (…)’ [(…) waarvan de zorgvuldig verzamelde brokstukken werden omgesmolten en dienden om een kroon te vervaardigen naar het ontwerp van wijlen kanunnik Lemaire (…)]: Le Moniteur [des Notaires de l’Arrondissement de Louvain],  februari 1955, p. 8: La couronne de la Sedes Sapientiae.

345

b

a Afb. 29 De Sedes Sapientiae met historische en naoorlogse kronen en scepters. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Afb. 30 De Sedes Sapientiae met nieuwe kronen en halskettingen geschonken door de ku Leuven in 1927. © kik-irpa, foto Jacques Hersleven

346

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Afb. 31 Kronen en scepter voor de Sedes Sapientiae (1946): Devroye Frères, Brussel. © Dominique Provost voor m Leuven

Afb. 32

Schenkingsinscriptie op de beugel van de Mariakroon.

© Dominique Provost voor m Leuven

Ces couronnes exécutées par la Maison Devroye frères à Bruxelles, remplacent les couronnes de l’an mcmxxvii détruites lors du bombardement de la Ville de Louvain le 11 mai 1944. Donateurs: Les Paroissiens de la Collégiale Saint Pierre à Monsieur le Chanoine Bauts, Curé-Doyen; à l’occassion de son jubilé de Vingt-Cinq ans de Décannat Louvain, le 6 janvier 1946 Deze kronen, vervaardigd door het huis Devroye Frères te Brussel, vervangen de kronen uit het jaar 1927 die werden vernield tijdens het bombardement van de stad Leuven op 11 mei 1944. Schenkers: de parochianen van de collegiale Sint-Pieterskerk aan de heer kanunnik Bauts, pastoor-deken, naar aanleiding van zijn vijfentwintigjarig jubileum als deken Leuven, 6 januari 1946

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

347

Matig modern

114 Joseph Wilmotte fils, reliekschrijn, Luik, 1902, Ko/31 (kik 63924). Beschrijving van het schrijn, zie: Vandekerchove 2002. 115 sal-ma, 11560 [stuk 39], 14388. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 193 en 207.

Een ouder voorbeeld van crowdfunding is het neogotische reliekschrijn van Fiere Margriet van 1902. Het werd uitgevoerd door de Luikse firma J[oseph] Wilmotte fils, gespecialiseerd in kerkelijk (edel)smeedwerk en altaaronderdelen.114 Hoewel het schrijn de firmanaam als standaardsignatuur draagt, werd de zaak al sinds 1895 gerund door Jeanne Lovens (1871-1906), weduwe van Georges Wilmotte (1863-1895). Als zaakvoerder van een gerenommeerde firma is zij één van vele voorbeelden van nog onvoldoende belichte vrouwen aan het hoofd van ateliers waarvan de verwezenlijkingen in het verleden zonder meer op het conto van (hun) mannen werden geschreven. Wilmotte ontwierp een doordachte neogotische creatie die niet louter steunt op vormelijke stijlelementen, maar ook op oudere technieken door onder meer de toepassing van niëllo voor de acht scènes uit de legende van Fiere Margriet. De zaligverklaring van de Leuvense ‘volksheilige’ in 1902 door paus Leo xiii (1810-1903) vormde de aanleiding voor de bestelling van het nieuwe schrijn. Omdat haar naamdag op 2 september valt, wordt het schrijn jaarlijks opengesteld tijdens Leuven Kermis op de eerste maandag van september. Achter de deurtjes met voorstellingen van Fiere Margriet en de Sedes Sapientiae kan men die dag haar vermeende schedel – met zilveren kroontje – en gebeente aanschouwen. Het schrijn overleefde de twee oorlogen. Maar door het bombardement van mei 1944 ging naast de kronen van de Sedes Sapientiae ook heel wat liturgisch zilver- en metaalwerk onherroepelijk verloren, waaronder recent werk uit het interbellum.

Afb. 33 Altaarensemble van Henri-Joseph Holemans op het hoogaltaar in het koor (1930). Archief m Leuven, foto van Joseph Van Uytvanck

348

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

Afb. 34 Het reliekschrijn met het gebeente van Fiere Margriet (1902): Joseph Wilmotte fils, Luik. m Leuven, Ko/31. © m Leuven, foto Rudi Van Beek

In tegenstelling tot de voorgaande eeuwen schittert de twintigste eeuw in dit overzicht veeleer door afwezigheid, op een paar bescheiden voorbeelden van art-deco- en ‘fifties’ ontwerpen na. Die lacune is deels te verklaren door de schade die de kerk tijdens de oorlogen heeft opgelopen en het lange en kostelijke herstel dat erop volgde. De leemte weerspiegelt ook de evoluties op artistiek en kerkelijk vlak in het naoorlogse België. Met de liturgische hervorming van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), waarbij de Tridentijnse liturgie van al haar pracht en praal werd ontdaan, werd de aanschaf van edelsmeedwerk voor kerkelijk gebruik minder evident. In Sint-Pieter viel daardoor tegelijk de noodzaak weg om al wat verloren was gegaan te vernieuwen door eigentijds zilverdesign. Enkele ‘moderne’ ensembles, die typerend zijn voor de kerkelijke (edel)smeedkunst tijdens het interbellum, verdienen een eervolle vermelding. De uit Leuven afkomstige edelsmid en bronswerker Henri-Joseph Holemans (1894-1973) kreeg talrijke opdrachten toegewezen. Hij werkte mee aan de uitvoering van twee nieuwe altaren: het hoogaltaar in 1930 en het Sint-Pietersaltaar in 1940, waarvoor hij respectievelijk vier bronzen beeldjes en de reliëfplaat met Sint-Pieter leverde.115 Die laatste is zonder meer de meest moderne interventie uit het

interbellum in Sint-Pieter. Holemans’ ensemble voor het hoogaltaar, een messing altaarkruis met zes kandelaars, bleef niet bewaard. Ook het door hem ontworpen raamwerk met altaargordijn bekroond met vier engelen ging verloren. Het verving de onderbouw van het in 1914 grotendeels vernielde portiekaltaar, die men na de oorlog had behouden als reredos achter het hoogaltaar. Met zijn zeshoekige basisvorm, loofwerk op de voetwelving en gevleugelde wezens als poten, hield de altaarset het midden tussen neogotiek en art deco. Die getemperde stijl is typerend voor het werk van Holemans uit deze periode en paste perfect in het historische kader van de kerk. Het bronzen Sint-Pietersreliëf getuigt dan weer van de gerijpte art decostijl waarmee de edelsmid en zijn firma internationaal succes zouden boeken. Op oude interieurfoto’s duiken ook een paar monumentale kandelabers op die het altaar flankeren.116 Ook het hogergenoemde huis Devroye Frères voerde verschillende opdrachten voor Sint-Pieter uit. In de jaren 1930 leverde het een pontificaal ensemble, namelijk een lampetstel met bijhorende schaal en kaarsenpan (afb. 36). Op de voorwerpen is het bisschoppelijk wapen gegraveerd van Mgr. Jean Van Cauwenbergh (1879-1950) met zijn devies: opere et veritate [door werk en waarheid].117 Het ensemble is te dateren in de periode 1931-1939,118 al is het aannemelijk dat de opdracht verband hield met Van Cauwenberghs bisschopswijding op 11 februari 1931. Met zijn veelhoekige basisvormen en Keltisch siermotief is het een sobere realisatie binnen het oeuvre van Devroye Frères. De firma, gespecialiseerd in kerkelijk edelsmeedwerk, realiseerde een aantal merkwaardige en kleurrijke schoolvoorbeelden van Belgisch art-decozilver voor onder meer de Nationale Basiliek van het Heilig Hart te Koekelberg en het Belgisch koningshuis. In 1954 werd de vijftiende-eeuwse doopvont van de Sint-Pieterskerk door Devroye Frères voorzien van een nieuw bronzen deksel, naar een ontwerp van de Leuvense beeldhouwer Joseph Van Uytvanck (1884-1967).119

Afb. 35 Paar altaarkandelaars (1952): Jean Ausloos, Leuven.

Afb. 36 Pontificaal ensemble (ca. 1931) met het wapen en het devies van Mgr. Jean Van Cauwenbergh: Devroye Frères, Brussel. © Dominique Provost voor m Leuven

De Leuvense edelsmid Jean Ausloos (1899-1970), tot slot, leverde in 1952 een nieuw altaarensemble van bescheiden formaat: een crucifix met vier kandelaars in rood en geel messing.120 Stilistisch zijn het uitlopers van de late art deco uit de jaren 1930, die slechts een beperkt segment van het oeuvre van Ausloos vertegenwoordigt. Hij werkte overwegend voor de lokale geestelijkheid. Zo bezat Jan De Kelver (1922-2014), pastoor-deken van 1982 tot 1998, een kelk van Ausloos.121 De altaarensembles van Holemans en Ausloos illustreren hoe zowel grote ateliers als individuele edelsmeden zonder onderscheid in designkwaliteit evengoed in zilver als messing werkten. In tegenstelling tot grotere firma’s werkte Ausloos, die tijdens het interbellum het ambacht van edelsmid had geleerd in het atelier van Devroye Frères, in een eenmansatelier achter zijn huis aan de Naamsevest.122 Zijn kandelaars zijn het meest moderne voorbeeld van artistiek en technisch hoogwaardig naoorlogs liturgisch metaalwerk in de Sint-Pieterskerk.

© Dominique Provost voor m Leuven

Vijf eeuwen edelsmeedkunst

1 Onder meer kik negatiefnrs. a, a, b-b, b (foto’s ca. -).  Jean Van Cauwenbergh was pastoor-deken van de Sint-Pieterskerk (-) en werd op  februari  tot hulpbisschop van Mechelen gewijd. Beschrijving van het wapen in: Duerloo & Cheron , p. .  Datering op basis van aanwezigheid bisschopswapen en vorm merkteken Devroye Frères, een monogram JD in schildvorm voor Joseph-Georges Devroye (-) gebruikt ca. -.  Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. .  sal-ma, . Van het ensemble bleven slechts twee kandelaars bewaard.  Jean Ausloos, miskelk met pateen en lepeltje in foedraal, Leuven, . m Leuven .. Schenking mevrouw Mia HamelsDe Kelver.  Over Ausloos, zie: Goubert b, p. -, met verdere verwijzingen.

349

Gilbert Huybens & Ko Goubert

Liturgische gewaden Zes liturgische gewaden uit de Sint-Pieterskerk, met zestiende-eeuws borduurwerk (ca. 1525-1550) gemonteerd op een neogotisch brokaatweefsel (ca. 1900), worden vandaag bewaard in m Leuven. Het betreft een kazuifel, twee dalmatieken en drie koorkappen met een schoudervelum.1

Afb. 1 Kazuifel (midden) met twee dalmatieken. De twee dalmatieken bevatten opvallend veel afbeeldingen van heiligen die in de Sint-Pieterskerk werden vereerd: Andreas, Athanasius, Augustinus, Barbara, Bartholomeus, Cecilia, Dorothea, Eligius, Elisabeth, Genoveva, Helena, Hiëronymus, Jacobus, Johannes de Doper, Johannes de Evangelist, Jozef, Laurentius, Lucia, Lodewijk, de maagd Maria, Maria Magdalena, Nicolaas, Paulus, Ursula. Zelfs Abraham, Melchisedek en Elias (cf. het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts) ontbreken niet. Inventaire 1906 (foto 24 tussen de pagina’s 14-15)

a Afb. 2 a. De voorzijde van het kazuifel is gedecoreerd met drie taferelen uit de passie van Christus: de geseling, de doornenkroning en de terdoodveroordeling. m Leuven, T/73. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

1 Reekmans 1968-1970, p. 242251 (beschrijving met uitgebreide literatuurverwijzing).

350

Liturgische gewaden

b b. Op de rugzijde in de dwarsbalk van het kruis: de kruisiging en de verrijzenis; in de kolom de kruisdraging, Jezus geneest het oor van Malchus, Jezus in de hof van Getsemane.

a Afb. 3 a. De voorzijde van de drie koormantels zijn versierd met telkens zes medaillons. Inventaire 1906 (foto 23 tussen de pagina’s 14-15)

b b. De rugzijde met de versierde kaproenen en het schoudervelum. m Leuven, T/69, T/70, T/68 [koormantels] en T/75 [schoudervelum of humerale]. Inventaire 1906 (foto 22 tussen de pagina’s 14-15)

b

a Afb. 4 Neogotisch brokaatweefsel van ca. 1900 (a) en geborduurde siermotieven van ca. 1550 (b) tussen de medaillons met scènes uit het leven van Jezus en de apostel Petrus. Koormantel. m Leuven, T/70. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Liturgische gewaden

351

a Afb. 5 a. Medaillon: Jezus verschijnt aan Petrus. m Leuven, T/69. © Cedric Verhelst voor memoo. Art in Flanders.

b b. Medaillon: Jezus verschijnt aan Maria Magdalena. m Leuven, T/69. © Cedric Verhelst voor memoo. Art in Flanders

Scènes afgebeeld op de koormantels Linker koorkap

Rechter koorkap

Kaproen : De kruisdood van Petrus

Kaproen : Jezus roept zijn eerste leerlingen. Vooraan in de boot zitten Petrus en zijn broer Andreas, in de boot achteraan Jacobus en Johannes [Matteüs 4:12-23; Marcus 1:14-20]

Voorzijde (van boven naar onder) rechts Jezus zendt Petrus en Johannes om het Paschafeest voor te bereiden [Lucas 22:7-10] Jezus wast de voeten van Petrus [Johannes 13:6-11] Jezus verschijnt aan Maria Magdalena [Johannes 20: 11-18] links

De gevangenneming van Petrus [Handelingen 12:3-4] Petrus ingeslapen in de gevangenis [Handelingen 12:5-6] Jezus verschijnt aan Petrus [Lucas 24:34] Middelste koorkap Kaproen : Jezus zegt tot Petrus: ‘Weid mijn schapen’ [Johannes 21:15-17] Voorzijde (van boven naar onder)

rechts Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus [Matteüs 16:19 – cf. afbeelding 5a] Jezus verschijnt aan de twee Emmaüsgangers [Lucas 24:13-35] De vrouwen bij het lege graf [Matteüs 28:8-11] links

352

Petrus en de heidenen [Handelingen 10:23-24] Jezus verschijnt aan de elf apostelen [Johannes 20:19-23] Jezus verschijnt aan Maria Magdalena [Johannes 20:1415]

Liturgische gewaden

Voorzijde (van boven naar onder) rechts De oplichters Ananias en Saphira [Handelingen 5:1-11] Petrus preekt in Joppe [Handelingen 12:3] Petrus voor Herodes Agrippa I [Handelingen 12:3] links

Petrus geneest een lamme [Handelingen 3:1-8] Petrus haalt een stater (munt) uit een vis [Matteüs 17:22-27] Petrus en Johannes voor de hoge raad [Handelingen 4:1-37 – cf. afbeelding 5b] Schoudervelum De opstanding van Christus [Matteüs 28:1-7; Marcus 16:1-6; Lucas 24:1-7; Johannes 20:1-9]

Volgens Edward Van Even werden deze liturgische gewaden door Ruard Tapper (1487-1559) aan het Sint-Pieterskapittel geschonken.2 Bij welke gelegenheid dat gebeurde, wordt niet vermeld.3 Tapper was een invloedrijk theoloog: in 1519 behaalde hij in Leuven een doctoraat in de godgeleerdheid. Vanaf 1526 tot aan zijn dood was hij hoogleraar aan de Faculteit Theologie en van 1535 tot 1559 was hij deken van het kapittel en vice-kanselier van de

Afb. 6 Ruard Tapper, naar een gravure (1572) van Philip Galle (1537-1612). Antwerpen, privéverzameling

Rvardvs Tappervs, Enchvsianvs Pugnat adhuc ac dextra tuis docte vtitur armis Hostem in multiplicem Tappere Louanium, Gaudet & illa tui similes producere natos Per quos errorum discutiat tenebras.

Afb. 7 a. Voorzijde van de middelste koormantel.

Ruard Tapper uit Enkhuizen Leuven strijdt nog steeds tegen de veelsoortige vijand, en maakt handig gebruik, geleerde Tapper, van uw wapens. Zij verheugt zich tevens erin kinderen voor te brengen die helemaal op u lijken door wie zij de duisternis der dwalingen kan verdrijven.

universiteit waarvan hij ook tweemaal rector was (1530/1545).4 In 1537 werd hij door paus Paulus iii (1468-1549) aangesteld tot inquisiteur-generaal voor de Nederlanden.5 In 1551-1552 nam hij deel aan het Concilie van Trente (1545-1563) waar zijn theologische inbreng zo groot was dat hij gekarakteriseerd werd als ‘Humanae sapientiae fastigium’ (het toppunt van de menselijke wijsheid). Inzake politiek-religieuze kwesties, waaronder de oprichting van nieuwe bisdommen in de Nederlanden, gaf hij advies aan keizer Karel v (1500-1558).6 In mei 1559 werd de oprichting van drie nieuwe kerkprovincies, te weten de aartsbisdommen Mechelen, Utrecht en Kamerijk, door paus Paulus iv (1476-1559) en Filips ii van Spanje (1527-1598) bekrachtigd. Onder het aartsbisdom Mechelen ressorteerden toen de bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper, Roermond en ’s-Hertogenbosch. Opvallend aan de drie koorkappen zijn de wapenschilden die in de boorden van de kaproenen zijn verwerkt. Twee ervan, op de linker en middelste koorkap, verwijzen naar Karel v of, aldus Van Even, naar zijn zoon Filips ii (hun beider wapenschilden zijn identiek); de rechter koorkap draagt het familiewapen van Ruard Tapper.

b. Rugzijde met kaproen van de middelste koormantel. m Leuven, T/70. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

2 Van Even 1895/2001, p. 370, 674. 3 Vermoedelijk gebeurde dat in 1535 bij zijn aanstelling tot deken van het SintPieterskapittel. 4 Molanus-De Ram 1861, p. 136; Reusens, i (1893-1902), p. 413. 5 De Spaanse humanist Francisco de Enzinas / Dryander (Burgos, 1518 – Straatsburg, 1552), die in Leuven had gestudeerd, viel met zijn Spaanse vertaling

en uitgave van het Nieuwe Testament – El nvevo testamento Del nuestro Redemptor y Saluador Iesv Christo, traduzido de Griego en lengua Castellana (Antwerpen, Steven Mierdmans, 1543) – in ongenade bij Karel v die hem in Brussel liet opsluiten. Hij ontsnapte in 1545 en vluchtte naar Wittenberg waar hij zijn succesvolle memoires schreef: De statu Belgico et religione Hispanica, in vertaling

Liturgische gewaden

van Osinga & Heesakkers 2002. Blijkbaar werd Francisco tijdens zijn gevangenschap geconfronteerd met inquisiteur Tapper die hij omschreef als ‘een beklagenswaardige stotteraar, het toppunt van goddeloosheid, onbetrouwbaarheid en wreedheid.’ (p. 50-52). 6 De Vocht 1926-1929, kol. 555-577; Universiteit 1976, nr. 489.

353

Afb. 8 Kaproen met het geborduurde wapenschild van Karel v / Filips ii. m Leuven, T/70. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

354

Liturgische gewaden

Afb. 9 Kaproen met het geborduurde familiewapen van Ruard Tapper. m Leuven, T/68. © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders

Liturgische gewaden

355

Anna Bergmans

De laatgotische beschildering

1 Zie over deze problematiek: Bergmans 1998b; Bergmans 2021. 2 Bergmans 1989. 3 Zie bijdrage Annelies Vercruysse, p. 108. 4 De Clercq 1998.

Wie nog maar 25 jaar geleden de Sint-Pieterskerk bezocht, werd bij het binnenkomen geconfronteerd met een kaalgekapt interieur van natuursteen. Enkel de gewelven waren toen gewit met op en rondom de sluitstenen een kleurrijk accent. Dat uitzicht was niet oorspronkelijk, want laatgotische kerkinterieurs werden onmiddellijk na de bouw en ook nog vele eeuwen daarna integraal beschilderd. Maar vanaf het derde kwart van de negentiende eeuw tot het derde kwart van de twintigste eeuw was het gebruikelijk om in middeleeuwse kerkgebouwen de natuursteen bloot te leggen ter gelegenheid van

Afb. 1 Het interieur van de Sint-Pieterskerk met gezicht naar het koor ca. 1900. © kik-irpa

356

De laatgotische beschildering

een restauratie. Dat gebeurde met de bedoeling om de structuur van de kerk te kunnen bewonderen zonder verflagen. Ook het naakte bouwmateriaal werd in die periode erg gewaardeerd en echt mooi gevonden. De historische afwerkingslagen die van bij de bouw en in de daaropvolgende eeuwen op de natuur- en baksteen waren aangebracht, moesten daarom verdwijnen.1 Dit fenomeen deed zich voor in geheel West-Europa, en in de Sint-Pieterskerk was dat niet anders: als testproject op enkele plaatsen gestart in de negentiende eeuw, zette de ontpleistering zich radicaal door tijdens de restauratiewerken na de Eerste Wereldoorlog.2 Vandaag is het uitzicht van het kerkinterieur helemaal anders, dankzij de kunsthistorische kennis die werd opgebouwd en die de recente restauratie van het interieur vorm en inhoud gaf. Er werden nieuwe afwerkingslagen aangebracht die een indruk geven van het originele uitzicht, hoewel dat oorspronkelijk nog veel ‘witter’ moet zijn geweest. Toen in 1998 het koor van de kerk het decor zou worden van een van de prestigieuze Dirk Bouts-tentoonstellingen naar aanleiding van de festiviteiten rond ‘550 jaar Leuvens stadhuis’, bood het interieur een wat troosteloze aanblik. Het natuurstenen parement was sterk vervuild door stof en roet. Cementvullingen van vroegere restauratiewerken waren bovendien verdonkerd en sprongen lelijk in het oog.3 Daaraan moest verholpen worden en een algemene reiniging drong zich op. Dat gebeurde in 1997-1998 maar voorafgaandelijk werd een onderzoek uitgevoerd naar de zichtbare en ook de verborgen restanten van de laatmiddeleeuwse beschildering om die vooral niet te beschadigen of verloren te laten gaan tijdens de geplande reinigingswerken. Het onderzoek vond plaats onder leiding van bouwhistoricus Lode De Clercq (1955) en bracht opmerkelijke resultaten aan het licht, die onze kennis over de originele beschildering kracht bijzetten.4 Een oorspronkelijk laatgotisch kerkinterieur van de Zuidelijke Nederlanden moeten we ons voorstellen als een wit geschilderd geheel, met kleurige accenten op en rond architecturale elementen, met name de sluitstenen en de uiteinden van de ribben die de sluitsteen raken (ook ribmanchetten genoemd). In de vijftiende eeuw was het gebruikelijk dat de gewelven rondom de sluitstenen met kleurig rankwerk met bloemen waren versierd.

Afb. 2 De gewelfdecoratie in het middenschip (boven) en in het koor (onder). Het contrast is groot : door de oorlogsschade is het rankwerk rondom de sluitstenen in het koorgewelf verloren gegaan. © Foto Raoul Daniels (boven); © Dominique Provost voor meemoo. Art in Flanders (onder)

De laatgotische beschildering

357

Afb. 3 Gedateerde gewelfschildering (1465) in het noordtransept. © Foto Raoul Daniels

5 Van Even 1860, p. 198. 6 Van Even 1895/2001, p. 351. 7 Ibidem. 8 Ibidem. 9 Maere 1907a, p. 190. 10 Leuven, Archief Onroerend Erfgoed, dossier nr. 3840 [brief nr. 428]. Léon Govaerts (1860-1930) deelde de vondst op 26 maart 1925 mee aan de kcml: bcraa 1925, p. 37. 11 Leuven, Archief Onroerend Erfgoed, dossier 3840 [brief nr. 434]. 12 Zie bijdrage Karin Keutgens, p. 365. 13 Zie noot 4. 14 Leuven, Archief Onroerend Erfgoed, dossier 36577. Rapport 2016 door Bernard Delmotte en Viering bvba. 15 Bergmans 1998b, passim.

358

Dat rankwerk met bloemen verwijst symbolisch naar het hemelse Jeruzalem. Daarnaast werden hier en daar devotietaferelen op muren en zuilen geschilderd, scènes uit het Oude en het Nieuwe Testament, heiligenfiguren en ook heel specifieke decoraties die in relatie stonden tot sommige kapellen of secundaire ruimtes. Het koor als belangrijkste liturgische ruimte was steevast de blikvanger. Dat witte kerkinterieur met kleurige accenten was het eindpunt van een lange evolutie in de gotische kerkbeschildering. Sinds de architectuurpolychromie van de vroegste Franse kathedralen die op krachtige wijze de architectonische structuur tot uitdrukking bracht, ontwikkelde het kerkinterieur zich vanaf de veertiende eeuw steeds meer tot een lichte, witte ruimte. Na de periode van de gotiek bleef dat monochroom witte interieur als basis overeind in de barok en het classicisme. Eeuwenlang bleef ook het ‘witten’ van het kerkinterieur een geregeld onderhoudswerk waardoor zich een dik pakket kalkwitsellagen had vastgezet op de architectuur. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwam hierin verandering. Ter gelegenheid van restauratiewerken werden de kerkinterieurs toen van al die afwerkingslagen ontdaan en in de plaats daarvan soms voorzien van een nieuwe, neogotische polychromie. Die laatste gedachte heeft ook geleefd in Leuven. De Sint-Pieterskerk was op het einde van de negentiende eeuw nog geheel gewit. Dat zien we op foto’s uit die tijd (afb. 1) en dat lezen we ook in de

De laatgotische beschildering

contemporaine publicaties. Edward Van Even had het witte kerkinterieur al in 1860 veroordeeld5 en hij deed dat opnieuw in 1895: door de kerk steeds maar te witten meende hij dat de profielen, het lijstwerk en andere artistieke ornamenten onherkenbaar geworden waren en dat het artistieke en kunsthistorische karakter was aangetast.6 Hij pleitte ervoor om de kalkwitsellagen weg te nemen en zo de details van de architectuur weer scherp te stellen. Maar hij brak tegelijk ook een lans voor het polychromeren van het kerkinterieur, omdat hij overtuigd was dat dit in de late middeleeuwen ook zo was gebeurd.7 Zo ver zou het echter niet komen. Toen de Leuvense stadsarchivaris zijn visie publiceerde was de ontpleistering al gedeeltelijk gebeurd. Het gewelf van de toren, de kapellen van Sint-Jan en van de Engelen waren blootgelegd, maar de werken werden toen niet voortgezet.8 Kanunnik en kunsthistoricus René Maere (18691950) schreef in 1907 dat in het schip ooit nog wel eens gewelfschilderingen zouden ontdekt worden, zoals die duidelijk zichtbaar zijn op het schilderij van Hendrik ii Van Steenwijk.9 En inderdaad, dat zou veel later gebeuren tijdens de ontpleisteringswerken onder leiding van architect Léon Govaerts (1860-1930) in 1925: uitbundig rankwerk bleek de gewelven rondom de sluitstenen te versieren. Sommige schilderingen bleken erg goed bewaard en die konden volgens de leidinggevende architect dienen als model om de verdwenen decoraties weer opnieuw aan te brengen.10 De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (kcml) die ter plaatse werd geroepen, was zeer enthousiast over deze vondst en adviseerde dat alles zou gerestaureerd worden.11 En zo gebeurde: de gewelfdecoraties werden toen weer zichtbaar gemaakt en zijn tijdens de jongste restauratiecampagne opnieuw gerestaureerd12 (afb. 2). De ontdekking van de gewelfschilderingen in 1925, waarvan er een in het noordtransept het jaartal 1465 draagt (afb. 3), past helemaal in het laatmiddeleeuwse concept dat, zoals gezegd, streefde naar een wit kerkinterieur met kleurige accenten. Zowel de onderzoeken van 1925, 199813 als het meest recente van 201614 hebben dit voor de Sint-Pieterskerk bevestigd. Maar door het oorlogsgeweld, is behalve de gewelfschilderingen, weinig bewaard van de bijkomende decoraties die het kerkgebouw versierden. Hier en daar zijn er weliswaar nog sporen en we beschikken ook over documenten die getuigen van verdwenen schilderingen. De Brugse kunstenaar Camille Tulpinck (18611946), die rond de eeuwwisseling het hele land afreisde om muurschilderingen te documenteren,15 maakte onder meer aquarellen in de Sint-Pieterskerk: hij vereeuwigde zo een fragment van een kruisiging, een fragment van een textielimitatie en een decoratie naast een altaar (afb. 4).

Meest indrukwekkend was echter de ontdekking in 1900 van twaalf levensgrote engelenfiguren tegen een blauwe achtergrond die de hemel voorstelde. Dat decor bevond zich op het gewelf van een van de apsiskapellen.16 Een nieuwe lectuur van de archivalia en van de literatuur, in combinatie met de iconografische bronnen en met het onderzoek in situ, leidt tot de vaststelling dat het hier moet gaan om de eerste kranskapel naast (ten zuiden van) de centrale kapel. Deze kapel was op dat ogenblik toegewijd aan Sint-Anna,17 daarvoor aan de heilige Cornelius.18

De rode en gouden polychromie die in 1998 nog op de ribben van deze kapel werd geregistreerd,19 maakte dit decor bijzonder rijk. Vooral de monumentale engelen die de gewelfvlakken versierden waren absoluut uitzonderlijk en veroorzaakten een nooit geziene interesse bij de eigentijdse kunsthistorici en archeologen (afb. 5). Zij schreven de schilderingen toe aan de Leuvense stadsschilder Hubert Stuerbout,20 aan Rogier van der Weyden21 of aan Dieric Bouts.22 Stuerbout was al aan het werk geweest in de kerk, waar hij in 1439, vlak na de bouw van het gewelf, de grote sluitsteen van het koor polychromeerde. De namen van Van der Weyden en Bouts werden genoemd op stilistische basis.

16 Eerder werd deze decoratie centraal gesitueerd in de askapel, die toegewijd was aan de Maagd Maria: De Clercq 1998, p. 94. 17 Van Even 1901, p.168-169. 18 Van Even 1895/2001, p. 365. 19 De Clercq 1998, p. 96. 20 Van Even 1901. 21 Hulin de Loo 1901. 22 De latere archivalia en publicaties schrijven de schilderingen steevast toe aan Dieric Bouts.

Afb. 4 Aquarel met fragmenten van verschillende muurschilderingen. Camille Tulpinck, ca. 1900. kmkg. © kik-irpa

De laatgotische beschildering

359

a

b

c

d

Afb. 5 Kopieën op ware grootte van vier engelen op het gewelf van de Sint-Annakapel in de zuidelijke kooromgang. Olieverf op doek. Alexandre Hannotiau en Arthur Lefèvre, ca. 1900. kmkg. © kmkg

360

De laatgotische beschildering

a

b

c

d

Afb. 6 Aquarellen van de vier engelen. Camille Tulpinck, ca. 1900. kmkg. © kik-irpa

De laatgotische beschildering

361

a Afb. 7 Oorspronkelijke zwart-wit foto’s van ca. 1900 van twee engelen op het gewelf van de Sint-Annakapel: a. = afb. 5a/6a; b. = afb. 5d/6d. Archief m Leuven

23 Enkele schilderingen werden afgenomen en overgebracht op doek door de Halse decoratieschilder Georges De Geetere (1859-1929), maar gingen verloren: Bergmans 1989, p. 5-6; Smeyers 1992, p. 215-217. 24 Bergmans 1998b, p. 161-162. 25 De Clercq 1998, p. 97-98.

362

Elk van de twaalf engelen was geschilderd op een van de vlakken van het gewelf. Met hun lange wapperende gewaden en hun opengespreide vleugels waren zij indrukwekkend. Sommige engelen waren voorgesteld in gebed, met de handen gevouwen, een andere heft de handen ten hemel. Vijf figuren waren quasi verdwenen bij de ontdekking, van de overige waren er vier goed herkenbaar. Hun voortbestaan was echter bedreigd want het pleisterwerk waarop het geheel geschilderd was vertoonde barsten en hechtte onvoldoende aan de bakstenen ondergrond. Hoe interessant en kunsthistorisch belangrijk ook, de reddingsoperatie van de twaalf engelenfiguren mislukte waardoor zij verloren gingen.23 Het behoud van de schilderingen was op dat ogenblik technisch nog niet mogelijk. Wel werd er geijverd om de uitzonderlijke figuren te documenteren om minstens de beeldvoorstelling te bewaren. Zo werden er kopieën gemaakt op ware grootte door de Brusselse kunstschilders Alexandre Hannotiau (1862-1901) en Arthur Lefèvre (1859-1941) (afb. 5). Uitgevoerd in olieverf op doek, kwamen deze kopieen terecht in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel waar toen een verzameling

De laatgotische beschildering

met documentatie van oude muurschilderingen werd aangelegd.24 Ook bleven er vier aquarellen bewaard, uitgevoerd door de Brugse kunstenaar Camille Tulpinck (1861-1946) die dezelfde engelen voorstellen, met lichte afwijkingen in de houdingen (afb. 6). Ten slotte werden de schilderingen ook gefotografeerd (afb. 7). Al deze iconografische bronnen zijn unieke getuigenissen van de verdwenen rijke decoratie op het gewelf van de Sint-Corneliusof Sint-Annakapel. De ontpleisteringswerken in de twintigste eeuw en tot tweemaal toe het oorlogsgeweld zijn noodlottig geweest voor de laatmiddeleeuwse beschildering van de kerk. Kapellen van ambachten, gilden, broederschappen en particulieren waren vroeger kleurig uitgemonsterd. In 1998 werden daarvan nog vele fragmentaire sporen getraceerd maar die werden niet zichtbaar bewaard. Daarom zijn de fraaie resten die hiervan nu nog getuigen zoals het vijftiende-eeuwse loverdecor met rozen in de kapel van de rederijkerskamer De Roose (afb. 9) en de vroeg zestiende-eeuwse rode polychromie in de Sint-Sebastiaanskapel van de Grote Handbooggilde (afb. 8) zeer interessant.25

b

b b. Detail van twee gekruiste pijlen die samengebonden zijn met een Bourgondische vuurslag.

a Afb. 8 a. Decor van de Sint-Sebastiaanskapel, later kapel van de Faculteit Theologie, in de zuidelijke kooromgang.

Afb. 9 De muurdecoratie met rozen in de kapel van de rederijkerskamer De Roose in de zuidelijke kooromgang. © Foto’s Raoul Daniels

De laatgotische beschildering

363

Afb. 1 Restauratie van de gewelfschildering in de Sint-Ivokapel [Z4N].

364

De restauratie van de gewelfschilderingen

Karin Keutgens

De restauratie van de gewelfschilderingen in het schip en het transept Een restaurateur zit met zijn neus op zijn object en kruipt er als het ware in. Bij gewelfschilderingen is de sensatie van zo’n privilege des te groter omdat ze zich meestal op een onbereikbare hoogte bevinden. Deze bijdrage geeft weer wat een restaurateur doet ‘naast’ zijn werk, dat meestal bestaat uit het serieel uitvoeren van bepaalde handelingen met als doel de schilderingen op zijn minst zo duurzaam mogelijk te conserveren, en waar wenselijk ook te restaureren zodat de door de geschiedenis gehavende objecten beter begrepen (of gelezen) kunnen worden in de context van het heden. Om dit werk te kunnen uitvoeren, dient de restaurateur goed te observeren: hoe is de laagopbouw, wat is de schade, wat zijn de oorzaken, hoe halen we bovenliggende lagen weg zonder de originele te beschadigen, welke materialen voegen we toe om de duurzaamheid van onze en toekomstige ingrepen te garanderen. Door dit geoefend en gepassioneerd kijken krijgt hij inzage in de genese van de schilderingen: wat deed de schilder eerst, zijn er voortekeningen, gebruikte hij

KbN Noordelijke kruisbeuk KbZ Zuidelijke kruisbeuk V Viering

KN KZ S

hulpmiddelen, welke verf werd gebruikt, hoe is de opbouw, is de techniek uniform, hoeveel handen hebben er gewerkt? En zo wordt materie een doorkijkje naar de geschiedenis. De recente restauratie van de gewelfschilderingen in de Leuvense Sint-Pieterskerk verliep in drie fasen: vooreerst kwamen de kapellen van de noordelijke zijbeuk aan bod (2014-2015), vervolgens de rest van het schip (2015-2016) en tot slot het transept (2017). Beschrijving en datering Alle gewelven en ribben van schip, koor en transept zijn sedert de bouwtijd polychroom beschilderd met rankwerk- en manchetschilderingen rondom de sluitstenen. Ook de sluitstenen zelf zijn beschilderd. De schilderingen dateren uit de tweede helft van de vijftiende (koor, transept) of het begin van de zestiende eeuw (schip). Dit artikel behandelt enkel de schilderingen in schip en transept.

Kapel noordkant ZbN Noordelijke zijbeuk Kapel zuidkant ZbZ Zuidelijke zijbeuk Schip KMe Meldertskoorken

Afb. 2 Grondplan met nummering van de tijdens de restauratie (2014-2017) behandelde traveeën in schip en transept.

De restauratie van de gewelfschilderingen

365

b

a Afb. 3 Gewelfschilderingen in de noordelijke en zuidelijke zijbeuken. V.l.n.r.: a = Zb2N (na behandeling), b. = Zb3N (na behandeling), c. = Zb3Z (voor behandeling), d. = Zb3Z (na behandeling). © Foto’s Peter Duerinck, Karin Keutgens & Bernard Delmotte

Afb. 4

Gewelfschildering in de viering (V).

© Foto Raoul Daniels

366

De restauratie van de gewelfschilderingen

Algemeen vormt het rankwerk, dat gestileerd vormgegeven is, een van kleurrijke bloemen voorzien bladerdek in de hoogte. De groene ranken op iedere gewelfschelp vertrekken vanuit één centrale stengel, die op zijn beurt aftakt van een rondom de sluitsteen lopende cirkelvormige stam, en zijn rood aan de omgeslagen achterkanten. Het rankwerk is opgesmukt met fantasiebloemen, veelal in rood maar ook in oker, geel, blauw of bruin. Ranken en bloemen zijn zwart omlijnd. Nerven van bladeren en details in bloemen zijn meestal zwart, soms ook wit of geel. Het rankwerk is overal verschillend en hoewel het symmetrisch lijkt, is het dat niet, noch in de gewelfschelp, noch in het gewelf als geheel. Ook de bloemen zijn nergens dezelfde. Aan de overgangen met de ribben worden de taferelen afgeboord met enkele of dubbele zwarte contouren. Al naargelang hun locatie vertonen de schilderingen onderling stilistische verschillen. In de twee meest westelijke traveeën van de noordelijke zijbeuk (zb1n en zb2n), bijvoorbeeld, valt op dat het rankwerk rustiger en geometrischer opgebouwd is en de gewelfschelpen minder gevuld zijn. In de zuidelijke zijbeuk zijn de gewelven voller, de ranken woekeren er en er is meer kleur (afb. 3).

d

c

Van alle gewelven springen de schilderingen in de Kramerskapel er het meest uit: geïntegreerd tussen het rankwerk zijn er per gewelfschelp twee (Zb3N) of vier (K3N) weegschalen geschilderd (afb. 3b).1 Ook de wanden van het interieur (K3N) waren oorspronkelijk beschilderd. Erop vonden we restanten van muurschilderingen, met onder andere balansen en vijzels, terug.2 Op de ribmanchetten zien we in de noordelijke zijbeuk diagonale banden van afwisselend rood en grijs (origineel was dit wit) en in de zuidelijke zijbeuk van rood, groen en grijs, telkens op het onderste bolle gedeelte van het ojiefvormige profiel. De platte banden en overige delen van de geprofileerde ribben zijn rood, grijs (wit), blauw, geelgroen en groen geschilderd. Het decor van de manchetten is afgewerkt met een randversiering bestaande uit zwarte bloemen (irissen). Op een aantal sluitstenen van de noordelijke zijbeuk en op al die van de aanpalende kapellen zijn nog mooi beschilderde schilden bewaard. In K3N zien we een vijzel met erop een weegschaaltje, op dat van de aanpalende kapel in de noordelijke zijbeuk (Zb3N) een figuurtje dat mogelijk gerelateerd is aan Sint-Nicolaas en op nog een ander (Zb4N) een prachtig voorbeeld van de iconografie van de vijf wonden van Christus (afb. 6).3 De schilderingen in de zijbeuken zijn vroegzestiende-eeuws. In de middenbeuk dateren de

Afb. 5

Gewelfschilderingen in de middenbeuk (S1).

© Foto Peter Duerinck, Karin Keutgens & Bernard Delmotte

De restauratie van de gewelfschilderingen

1 In het verslag van de kcml uit 1925 wordt de derde kapel van de noordbeuk (K3N, Zb3N) ‘Kapel van de Faculteit van de Rechten’ genoemd. Waarschijnlijk waren de auteurs misleid door de weegschalen. De kapel van de juristen is de vierde kapel (K4N) of die van Sint-Ivo. Uit de in het verslag beschreven schade weten wij echter zeker dat de kcml de derde kapel bedoelde (zie ook verder). 2 Voor meer duiding over het Kramersambacht, zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 121. 3 Sugiyama 2016, p. 196-199, 200-202.

367

Afb. 6 Gewelfsleutel in de Sint-Ivokapel (Zb4N). Schild met ‘De vijf wonden van Christus’ na behandeling. © Foto Peter Duerinck, Karin Keutgens & Bernard Delmotte

4 Keutgens 2016, p. 118-119. 5 Volgens Maesschalck & Viaene 2005, p. 28 was het dak van de volledige kruisbeuk klaar in 1453, maar waren de beuken nog niet overwelfd.

368

schilderingen uit het begin van de twintigste eeuw (afb. 5). De originele schilderingen op de gewelfschelpen rond de sluitstenen en aan beide zijden van de gordelbogen waren waarschijnlijk gelijkaardig aan die in de zijbeuken. Ze gingen verloren tijdens de ontpleisterings- en restauratiecampagne van 1926-1930 waarna de gewelven opnieuw bepleisterd en geschilderd werden en de nieuwe gewelfschilderingen aangebracht zijn. De nieuwe rankwerkschilderingen met bloemen zijn gebaseerd op de oude, maar hebben een doffer coloriet (diverse tinten van grijs voor de ranken en van rood voor de bloemen) en een vlakkere stijl. Op de ribmanchetten komen diagonale banden voor in afwisselend grijs, wit en rood en een fries met rode kruisjes op een grijze achtergrond op het holle deel van het ojief. De randversieringen (bloemen, irissen) in zwart zijn zo goed als identiek aan de oude en aan die in de zijbeuken. In sommige traveeën werden ter hoogte van de ribben restanten van de oude schilderingen teruggevonden.4 Uit de opbouw ervan leerden we dat coloriet en uitvoeringstechniek overeenkwamen met die van de andere schilderingen in het schip. In de kruisbeuk dateren de schilderingen nog gedeeltelijk uit de bouwfase. Noordtransept en viering waren klaar omstreeks 1457-1458, het zuidtransept in 1475.5 De schilderingen in de noordelijke kruisbeuk (Kb1N) zijn op de noordelijke gewelfschelp gedateerd ‘1465’. Ze werden dus ongeveer zeven jaar nadat de kruisbeuk klaar was, geschilderd. Ook op ribben en sluitstenen zijn er nog veel restanten van originele afwerking – hoewel gedeeltelijk overschil-

De restauratie van de gewelfschilderingen

derd – bewaard. Deze dateren uit diezelfde periode. In de holle delen van het ojiefvormige profiel komt een opvallende blauwe band voor met daarin gele bloemmotiefjes. Het blauw is deels overschilderd maar de kleur was van bij oorsprong aanwezig. De zijkanten van de sluitstenen in de drie traveeën van de noordelijke zijbeuk zijn gesculpteerd (bladranken) en waren oorspronkelijk gepolychromeerd. De originele polychromie werd later overschilderd. Dat het een wonder is dat de stenen nog bewaard zijn, wordt straks duidelijk. De schilderingen in het transept werden verregaand gerestaureerd en ten dele gereconstrueerd in het begin van de twintigste eeuw. Het decor met de vol geschilderde gewelfschelpen met donkergroene bladranken, rode bloemen en uitgesproken vruchtbeginsels in de viering dateert zo goed als volledig uit het begin van de twintigste eeuw (afb. 5). Op de sluitsteen en op de ribben komen, onder de vroeg twintigste-eeuwse overschilderingen, wel nog restanten van originele afwerking voor.

Uitvoeringstechniek De materiaal-technische opbouw van de originele vijftiende- en zestiende-eeuwse schilderingen is quasi overal gelijk. Sterker: het is net omdat de uitvoeringstechniek zo uniform is dat we de schilderingen op de diverse locaties tot de bouwtijd kunnen terugbrengen. Het beschilderde decor komt voor op een ondergrond van enkele kalkwitsellagen die aangebracht zijn op een eenlagige kalk-zandbepleistering; de kalkwitsellagen, aangebracht met de slechtkwast en daarom sterk gestrieerd, vormen de achtergrondkleur. Op deze laag zien we een voortekening die, afhankelijk van de plaats, op een Afb. 7 Uitvoeringstechniek: ingekraste en geschilderde voortekeningen, pentimenti en oranje imprimatuur. V.l.n.r.: a. en b. = Zb5Z, gecraqueleerde witsellaag en imprimatuur; c. = Zb4Z. © Foto’s Peter Duerinck, Karin Keutgens & Bernard Delmotte

a

kleur van de imprimatuur – wijzen mogelijk op verschillende uitvoerders of uitvoeringsperiodes. De Sint-Nicolaas- of Kramerskapel (Zb3N) blijft opvallen. Hier komt geen imprimatuur voor, noch op de gewelfschelpen, noch op de ribben, de sluitsteen en het schild van de sluitsteen. De polychrome schildering werd er dus rechtstreeks op de kalkwitsellagen uitgevoerd. Er werden twee soorten voortekeningen toegepast: voor het rankwerk ingekrast in de witsellagen, voor de weegschaaltjes met zwart pigment doorheen een calque geponst. Dit leidt ons ertoe te besluiten dat er verschillende handen aan het werk zijn geweest en mogelijk zelfs in verschillende periodes. Nochtans dateren ook de kramers- en/of apothekersattributen uit de bouwfase, wat evenwel een andere hand die ze toevoegde aan het rankwerk niet uitsluit. De op de wanden aangetroffen attributen vijzel en balans zijn samen met afbeeldingen van hoeden en figuren geschilderd op de oudste witsellagen en dateren bijgevolg uit de bouwfase.8 Hetzelfde geldt voor de gewelven. In de oostelijke en westelijke gewelfschelpjes van respectievelijk de (kleinere) kapellen van de zuidelijke zijbeuk (K3Z en K4Z) en het noordtransept (KbN) zijn van de schilderingen duidelijk de gevolgen afleesbaar van de hachelijke positie waarin de schilder zich bevond. Hij was niet dronken toen hij de dubbele zwarte contour langsheen de ribben trok: die is er zo hobbelig omdat de schilder in de nauwe overkapping amper recht kon staan, laat staan recht kon schilderen. We spreken uit ervaring. De vroeg twintigste-eeuwse schilderingen op de gewelfschelpen in middenbeuk en viering werden vermoedelijk met lijmverf uitgevoerd op een bepleistering bestaande uit een bastaardmortel als ruwlaag en kalk-gips als toplaag.9 In de viering komt onder de ranken een dunne geeloranje-kleurige imprimatuur voor, net zoals bij de originele schilderingen maar dan transparant in plaats van dekkend. In de middenbeuk vinden we deze onderschildering niet terug. Het polychroom rankwerk in de viering

andere manier werd uitgevoerd: in deze laag is ingekrast, erop getekend met houtskool, geschilderd in zwart en erop geponst met zwart pigment doorheen een doorprikt karton. In dat geval vinden we een tekening bestaande uit zwarte puntjes terug. Ook gecombineerde technieken komen voor. Uit de aard van de kraslijnen – zachte niet gekartelde krasranden die de witsellagen niet stuk maken – weten we dat de tekeningen aangebracht werden in de nog natte kalkverflagen. Plaatselijk werden ‘pentimenti’ (wijzigingen) van de voortekening aangetroffen. Op de witsellagen brachten de schilders een ‘imprimatuur’ (onderschildering) aan en dit enkel waar de ranken zouden komen evenals op de ribben, sluitstenen en schilden van de sluitstenen. De kleur van de imprimatuur varieert al naargelang de locatie van eerder rood- tot siennakleurig (afb. 7b). De imprimatuur is doorgaans dun maar wel dekkend. Voor deze laag werd een rood pigment gemengd met kalkwit of kalkhydraat en vermoedelijk werd nog een organisch bindmiddel toegevoegd.6 De imprimatuur volgt en overlapt de voortekening en wordt normaliter volledig bedekt met de eigenlijke verflaag. Lokaal komen ook hier ‘pentimenti’ of kleine ‘defaults’ – bijvoorbeeld een penseelstreek die even uit het vlak komt – voor. Op de imprimatuur ten slotte is de eigenlijke schildering uitgevoerd in secco-techniek, met wellicht een proteïne (ei?) en/of oliehoudend bindmiddel (emulsieverf). Dat leiden we af uit het karakter van en de schade aan de verflaag. Ze heeft een eerder vet aspect, is soms dun vloeibaar, dan weer meer pasteus en dekkend en vertoont een fijn barstenpatroon of craquelé 7 (afb. 7c). Van de picturale laag is veel verloren gegaan zodat de rode kleur van de imprimatuur het huidige beeld in sterke mate bepaalt. De ribben en sluitstenen zijn niet bepleisterd. Op deze onderdelen vormen de kalkwitsellagen de enige preparatie van de natuursteen. Verschillen in uitvoeringstechniek – aard van de voortekening,

6 Analyse van een verfstaal van de imprimatuur (Zb3Z) geeft voor deze laag een samenstelling van oker, calciumcarbonaat en minium: Van Bos & Van der Beeten 2010, p. 3. Minium (synthetisch rood loodoxide) was al sinds de klassieke oudheid bekend en was in de middeleeuwen goedkoper dan vermiljoen en had met periodes zelfs dezelfde prijs als rode oker. Het gebruik van minium voor dergelijke preparatielagen voor muurschilderingen kwam meer voor, zowel in combinatie met olie (en loodwit) als met kalkhydraat: Howard 2003, p. 126, 128-129. 7 Een beperkt onderzoek van de schilderstechniek toont het gebruik aan van volgende pigmenten: koolzwart, azuriet, loodwit, gele oker, vermiljoen, malachiet: Van Bos & Van der Beeten 2010, p. 3-5, 10-13. Als bindmiddel werden proteïnen geïdentificeerd, in één geval meer bepaald collageen: Vanden Berghe 2010, p. 2-3. Collageen is wellicht niet het bindmiddel van de verf maar werd waarschijnlijk toegevoegd aan de hechtlaag die op de schilderingen aangebracht werd vóór de eerste witselfase in de zeventiende eeuw: Keutgens 2016, p. 53. 8 Delmotte & Keutgens 2018, p. 13. 9 Een bastaardmortel bevat naast kalk en zand ook cement.

c

b

De restauratie van de gewelfschilderingen

369

is ook minder vlak en vertoont een complexere laagopbouw met meer nuance, diepte en modelé vergeleken met dat in de middenbeuk. Dit wijst op verschillende uitvoeringen in de tijd en op verschillende aanbestedingen.

Materiële geschiedenis

10 Zie bijdrage Anna Bergmans, p. 356-358. 11 Wouters 2010a, p. 5, 7, 12; Keutgens 2016, p. 58, 62. 12 Los van dit alles is het schilderij wel degelijk het interieur van Sint-Pieter. Dit niettegenstaande bekend is dat Hendrik ii Van Steenwijk ook imaginaire interieurs schilderde.

In de loop van de zeventiende eeuw werd de kerk gewit. Dat gebeurde tijdens één van de twee vernieuwingsgolven die toen plaatsvonden: ofwel die van de jaren 1620-1630, ofwel die in de jaren 1660-1670.10 In 1667 had het interieur van de kerk in ieder geval een barokke aankleding met witgekalkte muren en gewelven zoals te zien op het schilderij Het interieur van de Sint-Pieterskerk te Leuven in 1667 van Wolfgang De Smet. Een dikwijls gebruikte terminus post quem voor het witten van de kerk is het schilderij Interieur van een gotische kerk (?)

van Hendrik ii Van Steenwijk en Frans Francken van ca. 1610.11 Tussen het schilderij en de bevindingen van de laatste restauratie doen zich echter een aantal anomalieën voor, met name: in de viering is in plaats van een sluitsteen een afgedekte opening geschilderd; de kleuren van het rankwerk op het schilderij verschillen van de nu teruggevonden kleuren. Dat laatste houdt natuurlijk steek omdat in het schip en in het transept het huidig zichtbare rankwerk deels niet meer origineel is én omdat de kleuren zoals we ze nu zien in de zijbeuken fel verdonkerd zijn (zie ook verder). Na deze restauratie weten we echter zeker dat op de sluitsteen en ribben van de viering nog resten van originele polychromie voorkomen en dit op basis van de overeenkomsten qua stijl en materiaal-technische opbouw met de originele schilderingen in de zijbeuken. Daardoor zijn de huidige architecturale situatie en haar eerste polychrome afwerking dus terug te voeren tot de bouwtijd.12

c Details uit het interieurschilderij van Hendrik ii Van Steenwijk/Frans Francken: a. de middenbeuk en het koor; b. de gewelfschilderingen in het schip; c. de afgedekte opening in de viering.

a

b

In tegenstelling tot het gedateerde kerkinterieur (1667) van Wolfgang De Smet, geeft Hendrik ii Van Steenwijk geen datering van zijn kerkbinnenzicht. Volgens de Canadese kunsthistorica Angela Vanhaelen (Montreal, McGill Universiteit) vertoont zijn kerkinterieur een sterke overeenkomst met dat van de Onze-LieveVrouwekathedraal van Antwerpen, geschilderd door zijn vader Hendrik i (†1603). Haar conclusie: ‘the architecture as well as the altarpieces within it probably are all imaginary’ [zowel de architectuur als de altaarstukken zijn wellicht denkbeeldig].

370

De restauratie van de gewelfschilderingen

Uit een aantal details, waaronder het koperen wijwatervat vóór het doksaal en de Morillon-triptiek tegen de eerste pijler van de noordelijke zijbeuk, die allebei ook voorkomen op het schilderij van De Smet, mag met zekerheid worden gesteld dat het wel degelijk om de Leuvense Sint-Pieterskerk gaat. Het is een algemeen bekend feit dat schilders – waaronder dus ook Van Steenwijk – weleens hun fantasie de vrije loop lieten. Dat is duidelijk zichtbaar in de weergave van het triforium in het koor, het maaswerk van de glasramen, de vrij grote afgedekte opening in de viering en het ontbreken van een travee in

de noordelijke zijbeuk. Zijn schilderij dateert alleszins van vóór 1634: in dat jaar immers werd het orgel dat in het koor tegen het noordelijke triforium was aangebouwd, afgebroken en in het grote Crinonorgel, naast het doksaal, geïntegreerd. G.H.

Vanhaelen 2012, p. 46, 47, 59.

Het witkalken gebeurde grondig: eerst werd een hechtlaag aangebracht om doorbloeding van de oliehoudende schildering doorheen de erop komende witsellagen te vermijden. Die laag troffen wij tijdens de restauratie als een zeer hard en grijs geworden intermediair aan. Daarom vermoeden wij dat aan de kalkverf een organisch bindmiddel toegevoegd werd.13 Toen ze overkalkt werden, waren de schilderingen al beschadigd met lacunes tot in de bepleistering en in de verflaag. De witte achtergrond was al vuil. Gedurende de eeuwen die volgden werd het kerkinterieur geregeld gewit. Wij vonden op de gewelven een pakket van minstens zes witsellagen terug.14 Getuige een postkaart van rond 1900, was het kerkinterieur aan het begin van de twintigste eeuw nog steeds wit. De eerste (her)ontdekkingen van de polychrome afwerking van het interieur van de Sint-Pieterskerk dateren van 1890 en 1899-1900 tijdens de restauratie onder leiding van Pierre Langerock. Toen werden onder meer de gewelfschilderingen met engelen in de Sint-Annakapel en de rankwerkschilderingen in de kapel van de engelbewaarders aangetroffen.15 Verdere ontdekkingen volgden tijdens de restauratie die vanaf juli 1915 plaats vond onder leiding van Joseph Piscador: er werd oorspronkelijke polychromie teruggevonden op ribben, sluitstenen en gewelfschelpen van het koor.16 Ook de architectuurpolychromie op de gewelven van het transept moet dan al gekend geweest zijn: op een foto gedateerd 1918 zijn de gewelfschilderingen in de noordelijke kruisbeuk (Kb1N, Kb2N en Kb3N) te zien.17 Eind augustus 1914 werd een deel van het kerkinterieur zwaar beschadigd door brand. Gevolgen van brand- en blusschade zijn van de schilderingen af te lezen. In de oostelijke kapellen van de zuidelijke zijbeuk en in het zuidtransept zijn de schilderingen erg aangetast door vocht en zouten. Ook roetschade en verkleuringen van natuursteen en pigmenten, onder andere van azuriet naar zwart en van rood (imprimatuur) naar zwart, zijn aan de brand gerelateerd.18 De overige (her)ontdekkingen in zijbeuken en schip volgden tijdens de drastische ontpleistering van het kerkinterieur vanaf 1925 onder leiding van Léon Govaerts.19 Hij meldde de vondsten in een brief aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen: ‘On est occupé au dérochage des voûtes, piliers et murs des bas-cotés vers les grandes tours et nous venons de découvrir des peintures d’ornements aux clefs de voûte, qui sont bien conservées, et qui nous suivront/veniront de témoins pour refaire les disparus’ [Men is bezig met het afbeitsen van de gewelven, de pilaren en de zijbeuken richting grote torens. Daarbij ontdekken we schilderingen van ornamenten rond de gewelfsleutels die goed bewaard zijn, en getuigen

Afb. 8

Behandeling: fixatie bepleistering door injectie.

© Foto Marie Huys, Karin Keutgens & Bernard Delmotte

zijn om de verdwenen (ornamenten) te hermaken].20 De kcml kwam de ontdekte schilderingen bekijken. Haar verslag vermeldde inderdaad dat de schilderingen in goede staat waren, behalve deze in de ‘Kapel van de Faculteit van de Rechten’ (Kramerskapel) waar bepaalde kleuren ‘vervaagd’ waren. De oude schilderingen in de middenbeuk zijn zo goed als volledig verdwenen. De gewelven moeten serieus beschadigd geweest zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog want wij vonden op diverse plaatsen nieuwe bakstenen terug.21 Slechts sporadisch werden nog getuigen van origineel materiaal aangetroffen en dit zowel op gewelfschelpen als ribben.22 Een historische foto met daarop restanten van originele schilderingen is vermoedelijk in de middenbeuk (S4?) genomen. In de viering en in de zijbeuken werd de oude bepleistering ook afgekapt maar werden de beschilderde zones uitgespaard. Ze werden tijdens de restauratiecampagne van 1926-1930 onder leiding van Govaerts ‘vrijgelegd’ en aansluitend gerestaureerd. Het vrijleggen gebeurde partieel – er bleven nog heel wat restanten van het kalkverflagenpakket zitten – en niet conform de voorschriften in de toenmalige bestekken, die stelden dat er geen scherpe voorwerpen mochten gebruikt worden. Er werd namelijk overduidelijk gebruik gemaakt van beitels en hamers. Getuigen hiervan zijn de vele kapsporen die dikwijls ingedrukt waren doorheen het hele (verf)lagenpakket, tot in de bepleistering. Op alle gewelfschelpen werd een nieuwe tweelagige bepleistering aangebracht. De nieuwe bepleistering was dikker dan de oude en werd in de middenbeuk deels tot tegen de nog originele decoratie op de ribben aangepleisterd en in de zijbeuken en het transept deels tot over de uitgespaarde zones met polychromie. In het noordtransept (Kb1N) werd de nieuwe bepleistering voor een groot deel tot over de oude schilderingen aangebracht. Op de nieuwe bepleistering werden de ‘reconstructies’ op basis van de oude schilderingen aangebracht, met

De restauratie van de gewelfschilderingen

 Mogelijk het collageen waarvan sprake in noot .  Keutgens , p. .  Bergmans b. Zie bijdrage Anna Bergmans, p. -.  Bergmans b, p. .  Foto: © kik-irpa, cliché F. (http://balat.kikirpa.be/photo.php?path=F &objnr=&lang=nl-NL); Keutgens , p. , -.  Keutgens , p. .  Bergmans b, p. .  Wouters b, p. .  Keutgens 2016, p. 119. 22 Keutgens 2016, p. 118.

371

Afb. 9 Tijdens behandeling: na reinigen en opvullen van lacunes (Zb5Z). © Foto Marie Huys, Karin Keutgens & Bernard Delmotte

23 Keutgens 2016, p. 55, 115, 166; Keutgens 2018, p. 41.

372

een andere verf en deels in een ander coloriet dan de oude (middenbeuk). Ribben en sluitstenen werden gedeeltelijk overschilderd en dit op de restanten van de originele schilderingen. Op alle schilderingen werd tot slot een protectielaag aangebracht. Deze werd overal (gewelfschelpen, ribben, sluitstenen) op de polychromie gestreken om ze te fixeren en te beschermen tegen verdere afschilfering.23 De laag was oorspronkelijk zo goed als zeker transparant maar is in de loop der jaren sterk verdonkerd. Dit verklaart het gewijzigde coloriet van de schilderingen: donkergroen in plaats van helder malachiet, donkerblauw in plaats van helder azuriet, donkerrood in plaats van helder vermiljoen, en zo meer. Waarschijnlijk was de laag ook erg spanningsrijk en heeft ze veel van de latere afschilfering van de verflagen mee veroorzaakt. Bij aanvang van de recente restauratie was de bewaringstoestand van de schilderingen erbarmelijk: de verfschilfers hingen te bengelen, één zucht en ze waren weg. Bij het bombardement van mei 1944 stortten de twee meest noordelijke traveeën van het noordtransept in. Hierdoor kwam Kb1N vrij te staan. Deze situatie zou even duren. De schilderingen op de gordelboog van Kb1N aan de noordzijde raakten

De restauratie van de gewelfschilderingen

hierdoor uiteraard ernstig aangetast door vocht en zouten. Van de gevallen natuurstenen van ribben, gordelbogen en sluitstenen werden bij de wederopbouw stukken gerecupereerd. Zo werd er nu her en der polychromie teruggevonden op plaatsen van ribben en gordelbogen waar die oorspronkelijk niet voorkwam. Ook de sluitstenen werden hergebruikt. In de naoorlogse restauratiecampagne (19541963) werd niet veel aandacht aan de schilderingen besteed. In het transept werden een aantal nieuw ontbrekende delen van de bepleistering opnieuw aangevuld met een tweede generatie restauratiemortel, bestaande uit kalk, zand en stro met erop een toplaag van cement, kalk en zand. Restauratie Tijdens de recente restauratie werden de schilderingen verder vrijgelegd: restanten van kalkwitsellagen en kalkmortel in nog niet vrijgelegde zones en aan de overgangen tussen oude en nieuwe bepleisteringen werden weggenomen. Mede ten gevolge van oude vocht- en zoutproblemen waren de resterende kalklagen en de gipslaag op de randen van de schilderingen zeer hard geworden, wat de huidige verdere vrijlegging uitermate bemoeilijkt heeft.

Afb. 10 Resultaat na behandeling (Zb3Z). © Foto Karin Keutgens & Bernard Delmotte

Besluit Vervolgens werden bepleistering en verflagen geconsolideerd en gefixeerd (afb. 8), de witte achtergrond in de mate van het mogelijke gereinigd [afb. 9], lacunes opgevuld (afb. 9), de bastaardmortel rond de schilderingen verwijderd en vervangen door een traditionele kalkbepleistering die tot tegen de originele bepleistering aangebracht werd. Tot slot werden de schilderingen geretoucheerd en geïntegreerd in de nieuw bepleisterde en beschilderde gewelven. Retouches van lacunes in de verflaag werden uitgevoerd in tratteggio-techniek (streepjes) (afb. 6a, 10) en voor de integratie van grote ontbrekende delen werd geopteerd voor een schaduwschildering in grisailletechniek (afb. 3d, 4).

Ondanks stilistische verschillen is de uitvoeringstechniek van de architectuurpolychromie op alle locaties en bouwonderdelen zeer gelijkaardig: de originele schilderingen zijn uitgevoerd op kalkwitsellagen die meteen ook de witte achtergrond vormen. Hierop werden voortekeningen aangebracht, en onder het rankwerk en de decoraties op ribben en sluitstenen werd een oranjerode imprimatuur geschilderd. Hoewel de schilderingen op de gewelfschelpen in de middenbeuk volledig en deze in het transept gedeeltelijk vernieuwd werden tijdens de vroeg-twintigste-eeuwse restauratiecampagnes, is op ribben, gordelbogen en sluitstenen nog overal origineel materiaal aanwezig. Technische details en de uniforme uitvoeringstechniek ervan leerden dat er nog veel meer materiaal uit de bouwtijd dateerde dan verwacht. Wij konden dus redelijk accuraat een half millennium terugkijken in de tijd. Bibl.: Keutgens 2021.

De restauratie van de gewelfschilderingen

373

Drie topwerken uit de Sint-Pieterskerk in New York en in Brussel

Twee ramen met verschillende vormen maaswerk en gebrandschilderd glas (zie p. 203 en 319) in de Carolus Borromeuskapel (zuidelijke zijbeuk).

Gilbert Huybens, David Mellaerts & Brecht Dewilde

Drie topwerken in New York en in Brussel De laatgotische arendlezenaar

1 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 212. 2 Shrewsbury is de hoofdstad van het Engelse graafschap Shropshire. 3 Van Even 1860, tussen p. 198-199; Van Even 1895/2001, p. 329. 4 ASA 1962, p. 189-191 (beschrijving).

Bij de boedelverkoop (bv) van de Sint-Pieterskerk in augustus 17981 werden twee lezenaars uit het koor openbaar verkocht: ‘Den cleynen coperen Pelicaen in de choor’ voor 250 livres (bv/12) en ‘Den grooten coperen Pelicaen aldaer’ voor 315 livres (bv/13).1 Waar de kleine ‘pelicaen’ of arendlezenaar na de verkoop is terechtgekomen, is niet bekend. De grote daarentegen kwam omstreeks 1840 via de Engelse architect en criticus Augustus W.N. Pugin (1812-1852) in het bezit van John Talbot (1791-1852), zestiende earl (graaf) van Shrewsbury.2 Talbot was de beschermheer van Pugin. De graaf schonk de lezenaar in 1841 aan de rooms-katholieke Sint-Chadkathedraal in Birmingham. Die was door Pugin ontworpen en werd op 21 juni 1841 plechtig ingewijd. In 1851 verhuisde het kunstwerk naar de kapel van het St Mary’s College in Oscott, een rooms-katholiek

seminarie van het aartsbisdom Birmingham, dat in 1794 was opgericht. Daar maakte de Brits-Belgische kunstcriticus James Weale (1832-1917) er een tekening van die door Edward Van Even in 1860 werd gepubliceerd.3 In het kader van de tentoonstelling Ars Sacra Antiqua, die in augustus-november 1962 in het voormalige Stedelijk Museum VanderkelenMertens plaatsvond, kwam de arendlezenaar in het restauratie-atelier van het museum terecht waar hij werd hersteld. Tevens werd een zwart- en goudkleurige beschildering alsook enkele onderliggende verfkleuren verwijderd.4 In 1968 werd hij door het St Mary’s College verkocht aan The Metropolitan Museum of Art in New York voor een bedrag van 12.500.000 bf. Sindsdien staat hij in The Met Cloisters in het gezelschap van meer dan 5000 Europese kunstwerken uit de middeleeuwen. De Engelse

b

a

Afb. 1 a. De tekening van James Weale gelithografeerd door Louis-Joseph Van Peteghem (1825-1900). Leuven, privéverzameling

374

De laatgotische arendlezenaar

b. De arendlezenaar in The Metropolitan Museum of Art. The Cloisters Collection, New York, 68.8.

schrijfster Rosemary Hill typeerde de lezenaar als ‘a particular piece of international booty’ [een uitzonderlijk stuk van internationale buit].5 Dit meesterstuk van geelgieterskunst dateert van omstreeks 1500 en komt vermoedelijk uit dezelfde werkplaats als de arendlezenaars van de Sint-Petrus’ Bandenkerk in Venray in Nederlands-Limburg en de Sint-Medarduskerk in Vreren bij Tongeren.6 Wellicht betreft het een atelier uit Maastricht, waarbij de namen van Aert van Tricht de Oude en zijn zoon Aert de Jonge circuleren. De indrukwekkende arendlezenaar in messing bestaat uit een aantal afzonderlijk gegoten onderdelen. Het voetstuk rust op drie liggende leeuwen; hogerop staan de figuren van Christus, de apostel Petrus en de heilige Barbara van Nicomedië; in het midden zijn de vier grote profeten uit het Oude Testament (Jesaja, Jeremiah, Ezechiël en Daniël) afgebeeld; bovenaan troont Maria met het Jezuskind op de schoot, omringd door de drie Wijzen die hun offergaven aanbieden. Tussen de twee breed uiteenstaande kaarsenhouders pronkt de prachtig gestileerde arend met wijd gespreide vleugels.7 Op de rugzijde zijn een groot en een klein leesbord onder elkaar bevestigd, bestemd voor grote en kleine liturgische (zang)boeken.

c

c. De rugzijde van de arendlezenaar.

Bibl.: Crab 1968; Crab & Lenaerts 1968.

5 Hill 2007, p. 209. 6 ASA 1962, p. 202-203 (Venray), p. 203 (Vreren); Steppe 1975a (Vreren). 7 Op vele oude lezenaars staat vaak een arend/adelaar afgebeeld. De arend is monogaam – dus onverbrekelijk trouw – en bijzonder liefdevol voor zijn partner en jongen. Zijn blik en gehoor zijn scherp, zijn snavel en klauwen krachtig. In zijn vlucht straalt hij macht, schoonheid en waardigheid uit. In vele culturen wordt de arend beschouwd als de koning onder de vogels en krijgt hij zelfs een kroon (heraldiek). In het christendom worden veel van zijn eigenschappen geassocieerd met die van God, de trouwe en attentvolle koning van de schepping. De arendsblik is zelfs een metafoor voor Gods eeuwige en alomtegenwoordige aanwezigheid. Vanaf de arendlezenaar wordt zijn woord – de Bijbel – voorgelezen. Derhalve heeft dit kerkmeubel een sacraal erg geladen betekenis. De arend is ook het symbool van Johannes de Evangelist.

De laatgotische arendlezenaar

375

Triptiek met het leven van de heilige Nicolaas Het Leuvense kramersambacht had vanaf het einde van de vijftiende eeuw tot 1797 zijn vaste gebedsruimte in de derde kapel van de noordelijke zijbeuk van de Sint-Pieterskerk. Het altaar was toegewijd aan Sint-Nicolaas van Myra, patroonheilige van het ambacht.1 Naast Nicolaas vereerden de kramers ook nog andere heiligen onder wie Apollonia van Alexandrië, maagd en martelares, de pestheilige Rochus van Montpellier en de Maastrichtse bisschoppen Hubertus en Servatius. Het kramersambacht fungeerde immers als een koepelorganisatie van neringen uit de kleinhandelssector, waaronder de hoedenmakers en de kruideniers. Sint-Nicolaas

vormde zowat het uithangbord van het ambacht, maar zeer waarschijnlijk had elke onderafdeling binnen het ambacht ook zijn eigen beschermheilige.2 Het hier afgebeelde drieluik met scènes uit het leven van Sint-Nicolaas werd waarschijnlijk door de kramers in de tweede helft van de zestiende eeuw voor de ambachtskapel in Sint-Pieter besteld.3 Tot eind vorige eeuw werd het toegeschreven aan de Leuvense stadsschilder Jan van Rillaer de Jonge (ca. 1520/251570). Op basis van kunsthistorisch en materiaaltechnisch onderzoek werd het vermoeden van zijn auteurschap weerlegd. Het kunstwerk staat nu bekend onder de noodnaam ‘Meester van de Sint-Nicolaas-

a Binnenzijde van het linker zijluik

Middenpaneel

Binnenzijde van het rechter zijluik

Afb. 2 a. Het Sint-Nicolaastriptiek. © kmskb, inv. 366 (middenpaneel), 339-340 (zijluiken), foto’s Johan Geleyns Art Photography

1 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 157-158. 2 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 121. 3 Zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 130. 4 Debaene 2012, p. 19-20. 5 Het drieluik staat niet vermeld in de lijst van weggehaalde schilderijen uit de Sint-Pieterskerk in de periode van de Franse bezetting. Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 214. 6 Museumcatalogus van 1809, p. 70, nr. 19 (middenpaneel); museumcatalogus van 1821, nr. 304 (twee zijluiken). 7 Zie bijdrage Eugeen Schreurs, p. 234.

376

triptiek’.4 Het wordt bewaard in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel. Waar het precies vandaan komt is niet geweten.5 Feit is dat het middenpaneel al in 1809 en de twee zijluiken in 1821 in de museumcollectie waren opgenomen.6 Het verhaal van Nicolaas begint op de binnenzijde van het linker zijluik. Volgens de legende gebeurde er al bij zijn geboorte een wonder: links

Triptiek met het leven van de heilige Nicolaas

onderaan staat de baby namelijk rechtop in zijn badje en heft zijn handjes ten hemel om God te danken voor zijn geboorte. Zijn moeder ligt in het kraambed en wordt verzorgd door zes dienstmaagden. Op het middenpaneel ontvangt de jonge Nicolaas de bisschopswijding. Die vindt plaats op een verhoog in een grote kerk met op de achtergrond een doksaal, triomfkruis, orgel en zangers.7 Onder het toeziend

c

b b. Buitenzijde van het linker zijluik

oog van een bisschop, links vooraan, wordt hij door twee bisschoppen gemijterd. Aan weerszijden staat een misdienaar met een flambouw, voor de trappen van het verhoog twee geknielde en gekruinde geestelijken in dalmatiek, de ene met de kromstaf van de nieuwe bisschop, de andere met een boek waarin het zegeningsritueel staat opgetekend. Negentien mannen in feestelijke klederdracht volgen de ceremonie met vrome aandacht. Een guitig uitziende jonge man heeft nieuwsgierig postgevat achter de rechter pilaar. Op de binnenzijde van het rechter zijluik ligt Nicolaas in bisschopsgewaad op zijn doodsbed. Naast hem staan twee engelen die hem naar het hemelse Jeruzalem zullen begeleiden; aan het hoofdeinde van het bed staan drie treurende mannen, één met een doodskaars en een andere met de bisschopsstaf van de overledene. Het getal drie, gekoppeld aan meerdere wonderen die Nicolaas tijdens zijn leven had verricht, is opvallend aanwezig in de talrijk overgeleverde legendes. Zo redde hij het leven van drie ter dood veroordeelde gevangenen, van drie soldaten en zelfs van drie generaals; wekte hij drie studenten of kinderen die door een gierige herbergier waren vermoord en die hun lichamen voor kannibalistische

c. Buitenzijde van het rechter zijluik

doeleinden in een ton had gepekeld, opnieuw tot leven; bezorgde hij op een geheimzinnige manier driemaal een met goud gevulde beurs aan een arme edelman die vreesde dat zijn drie dochters, indien hij er geen flinke bruidsschat voor kon krijgen, in de prostitutie zouden belanden of als slavinnen zouden worden verkocht. Dit laatste voorval is treffend weergegeven op het Retabel van Sint-Nicolaas van de Meester van de Lucia-legende, soms geïdentificeerd als Fransoys vanden Pitte († ca. 1508), dat in het Groeningemuseum te Brugge wordt bewaard. In de linker bovenhoek van het rechter zijluik van de Leuvense triptiek wordt het lichaam van Sint-Nicolaas, dat in een reliekschrijn is opgeborgen en op een altaar is geplaatst, door vijf kreupele mannen vereerd. Op de buitenzijde van het linker zijluik is hij als bisschop geportretteerd met links onderaan het iconische beeld van de drie kinderen in het houten pekelvat. Op de buitenzijde van het rechter zijluik staat de heilige Apollonia met in de linkerhand haar onafscheidelijk attribuut: een tang met daarin een tand geklemd. Is zij bekend als patrones van de tandartsen, binnen het Leuvense kramersambacht trad zij op als de beschermvrouwe van de kruideniers.8

Triptiek met het leven van de heilige Nicolaas

8 Tandartsen maakten geen deel uit van het Leuvense kramersambacht, ze beschikten evenmin over een zelfstandige corporatie. Tandheelkunde behoorde wellicht tot het takenpakket van de chirurgijns, die de heiligen Cosmas en Damianus vereerden en een eigen ambachtskapel hadden in de zuidelijke kooromgang.

377

Triptiek van de Broederschap van de heilige Anna

1 Crab 1977, p. 159, bijlage 24. 2 Crab 1977, bijlage 25. 3 Voor een kritische reflectie op de identificatie van de Sint-Annabroederschap als opdrachtgever van deze triptiek, zie bijdrage Brecht Dewilde, p. 123-124. 4 Zie bijdrage Gilbert Huybens, p. 178-179. 5 Brandenbarg 1990. 6 Coune 1986. 7 Gijsel & Beyers 1997.

Vanaf het begin van de zestiende eeuw tot 1620 betrok de Sint-Annabroederschap de huidige Carolus Borromeuskapel in de zuidelijke zijbeuk van de Sint-Pieterskerk. Ter verfraaiing van het altaar wenste de broederschap een retabel met houten beelden. De realisatie ervan werd in 1504 contractueel toevertrouwd aan Jan Petercels (schrijnwerker) en Jan van Kessel (beeldsnijder).1 Hun ontwerp (patroon) voldeed echter niet aan de gestelde verwachtingen en werd, na een juridisch geschil, door de stadsraad afgewezen.2 Als alternatief opteerde de broederschap toen voor een geschilderd triptiek en wendde zich daarvoor tot de uit Leuven afkomstige Antwerpse kunstschilder Quinten Metsys (14661530).3 Een inscriptie op de buitenzijde van het linker zijluik geeft aan dat hij het werk in 1509 had voltooid (afb. 4a). In 1620 verhuisde de broederschap met het drieluik naar de nieuwe Sint-Annakapel, gelegen naast de kapel van Fiere Margriet, in de kooromgang.4 In 1794 werd het kunstwerk door de Fransen in beslag genomen en naar Parijs afgevoerd. In 1817

keerde het terug naar de Sint-Pieterskerk. Verontrust door de hoge onderhoudskosten van het kerkgebouw zag de kerkfabriek zich in 1879 genoodzaakt het drieluik te verkopen aan de Belgische Staat. Sindsdien bevindt het zich in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel. Vanaf het einde van de vijftiende eeuw nam de belangstelling voor Sint-Anna en in het bijzonder haar drie huwelijken – het zogenaamde trinubium – bij kunstschilders toe.5 Noch de naam van Anna noch haar vermeend drievoudig huwelijk worden in de Bijbel vermeld. Ze werden wel overgeleverd via apocriefe teksten waaronder het proto-evangelie van de apostel Jacobus6 en het pseudo-Matteüsevangelie.7 Voor de concrete figuratieve invulling van zijn triptiek heeft Quinten Metsys, wellicht op basis van richtlijnen die hij van de Sint-Annabroederschap kreeg, vier episodes uit het leven van Anna en haar man Joachim geïllustreerd. Bovendien heeft hij zijn werk verlevendigd met een aantal symbolische verwijzingen naar onder meer het Oude en het Nieuwe Testament.

a Binnenzijde van het linker zijluik

Middenpaneel Afb. 3 a. De triptiek met de maagschap van de heilige Anna. © kmskb, inv. 2784, foto’s Johan Geleyns Art Photography

378

Triptiek van de Broederschap van de heilige Anna

Binnenzijde van het rechter zijluik

c

b b. Buitenzijde van het linker zijluik

Chronologisch start de legende van de heilige Anna op de buitenzijde van het linker zijluik. Anna en Joachim doen een schenking aan de hogepriester in de tempel. Daarvan komt een deel ten goede aan de armen, zoals op dit paneel, vlak achter de rug van Joachim, te zien is (afb. 4b). De toren op de achtergrond wordt weleens geïnterpreteerd als een verwijzing naar die van de Antwerpse OnzeLieve-Vrouwekathedraal. Achter de hogepriester is er een doorkijk op een gebouw dat met beelden is versierd en op de fries een inscriptie draagt:

Afb. 4 a. Qvinte(n) Metsys screef dit 1509

Op de buitenzijde van het rechter zijluik merkt men aan de baarden van de hogepriester en Joachim dat, aldus de legende, het vrome echtpaar twintig jaar later nog steeds kinderloos is, hetgeen in de Joodse samenleving als een schande werd beschouwd. Om die reden weigert de hogepriester, die zich strikt aan de Joodse wet houdt, het offergeld. Op zijn mijter staat een afbeelding van Mozes, de Joodse wetgever bij uitstek, met zijn twee stenen tafelen. Beschaamd wendt Joachim zijn hoofd af. Uit angst dat hij, wanneer hij huiswaarts keert, met de vinger zou worden nagewezen verlaat hij Anna en trekt hij zich terug als herder. Op de binnenzijde van het linker zijluik staat hij ten voeten uit geschilderd met rechts vooraan een herdershond; achter hem – in de verte – hoedt een schalmeispelende herder een kudde schapen;

c. Buitenzijde van het rechter zijluik

op de achtergrond staat, naast verschillende huizen en torens, een burcht op een rots die boven het landschap uitsteekt. Boven het hoofd van een verbaasde Joachim verschijnt een engel die hem het verheugende nieuws brengt dat Anna een dochter zal baren. Tevens verzoekt hij Joachim spoedig terug te keren naar Jeruzalem waar Anna hem vóór de ‘Gouden Poort’8 opwacht. Uiterst rechts, met een engel die als een heuse drone boven hun hoofden zweeft, is het echtpaar vóór de poort opnieuw herenigd (afb. 4c). Op de binnenzijde van het rechter zijluik ligt Anna op haar sterfbed. Zes personages zijn getuige van haar overlijden: vooraan zegent een jonge Jezus het dode lichaam; Maria, eerste dochter van Anna en moeder van Jezus, houdt een brandende doodskaars in de rechterhand; twee andere dochters, Maria Cleophas en Maria Salome (zie verder), zitten treurend aan het bed; de twee mannen bij het raam staan er berustend bij. Aan de hand van hun vestimentair uiterlijk (cf. middenpaneel) zijn het Jozef en Alpheus (met hoed), respectievelijk de echtgenoten van Maria en van Maria Cleophas. Blikvanger van de triptiek is het middenpaneel. Volgens de trinubium-legende was Anna driemaal gehuwd: met Joachim, Cleophas en Salome. Uit die echtverbintenissen had ze drie dochters die elk de voornaam Maria kregen. Op het familieportret staan dus vijftien personen: vier vrouwen met hun respectieve partners en zeven kinderen van de drie Maria’s. Centraal en mooi uitgedost zitten Maria en haar moeder Anna. Jezus zit op de knieën van Maria en houdt een vink in de rechterhand. Op de borst van het vogeltje is een lichte rode vlek zichtbaar die, aldus de legende, werd veroorzaakt door een bloed-

Triptiek van de Broederschap van de heilige Anna

8 De ‘Gouden Poort’ bevindt zich in het oostelijke deel van de stadsmuur en komt uit op de Tempelberg. Door deze poort deed Jezus op Palmzondag – de zondag voor Pasen – zijn blijde intocht in Jeruzalem.

379

b. De armenbedeling.

9 Vanuit het standpunt van de kijker is de rechterkant links en de linkerkant rechts.

380

c. Anna en Joachim vóór de ‘Gouden Poort’.

spat toen de vink een stekel uit de doornenkroon van Jezus trok. Achter Maria staat Jozef. Anna biedt haar kleinzoon een tros druiven aan, vermoedelijk een verwijzing naar de Eucharistie. Achter haar staat Joachim met een boek en in dezelfde outfit – blauwe tabbaard en een rode lamfer – als op de zijluiken. Boven hun hoofden zitten twee enigmatische naakte mannenfiguren op een sokkel en op een trekijzer: de man links heeft een rotsblok in de handen, de man rechts hanteert pijl en boog. Aan de rechterkant9 van Maria zit haar halfzus Maria Cleophas. Haar man Alpheus draagt een opvallende hoed en op zijn buikriem is de eerste letter van zijn naam gegrift. Zij is omringd door vier zonen, de latere volgelingen van Jezus: Jacobus de Mindere, Simon de IJveraar, Judas Thaddeüs en Joseph Barsabbas, ook bekend als Justus. Terwijl twee zonen in een boek bladeren, reikt de oudste zijn moeder een rode anjer aan, symbool van liefde en genegenheid. Vooraan zit de jongste, wellicht Justus, die opvalt door het rode kruis op zijn borst. Op zijn knieën ligt een opengeslagen getijdenboek met op de linker pagina een illustratie van koning David. Voor en naast hem liggen twee prenten met een Christusmonogram: het

Triptiek van de Broederschap van de heilige Anna

ihs-chronogram en het Lam Gods met kruisvaan. Maria Salome, de tweede halfzus van Maria, zit aan de linkerkant van Anna. In de rechterhand houdt zij een vijg bij het steeltje vast. In het Oude Testament symboliseerde de vijgenboom voorspoed en veiligheid, in de middeleeuwen werd hij beschouwd als de Boom van Wijsheid. Achter haar staat Zebedeus en aan haar linkerzijde twee zonen, de latere discipelen van Jezus: Sint-Jan de Evangelist, met een tekst in de handen en een inktpot aan de gordel, en Jacobus de Meerdere met een schelp in de hand. Het berglandschap op de achtergrond verzinnebeeldt het aardse, de arcade met rondbogen refereert aan het hemelse Jeruzalem, de bloempjes op de voorgrond zouden verwijzen naar een Besloten tuin (hortus conclusus), een allegorie op de maagdelijkheid van Maria, geboren zonder ‘de smet van de erfzonde’. In tegenstelling tot de twee zijluiken met hun verhalende taferelen, is het middenpaneel opgevat als een cultusbeeld dat een religieuze verering oproept. Bibl.: Slachmuylders 2007.

a

b Afb. 5 In de jaargangen 1866 tot en met 1869 van Messager des sciences historiques de Belgique publiceerde Edward Van Even in acht afleveringen zijn indrukwekkende Monographie de l’ancienne école de peinture de Louvain. Daarin komt de Sint-Annatriptiek uitvoerig aan bod (1869, p. 178-187). In 1870 bundelde Van Even die afleveringen in het lijvige boek L’ancienne école de peinture de Louvain (456 p.) dat in een oplage van slechts 100 exemplaren werd uitgebracht. Speciaal voor die editie verzorgde de Gentse kunstenaar Charles Ongena (1806-1886) een reeks gelithografeerde tekeningen van een aantal schilderijen waaronder het Sint-Annatriptiek (tussen de pag. 372-373 en 378-379) waarvan we hier het middenpaneel (a) en de zijpanelen (b) weergeven zoals Ongena die in de Sint-Pieterskerk heeft gezien en getekend. Om de afb. 4a, b, c beter te situeren – op het schilderij zijn ze moeilijk te bespeuren – hebben we ze op de tekening (b) in een rode kader geplaatst.

Triptiek van de Broederschap van de heilige Anna

381

Bijlagen

Het sierlijke maaswerk van het grote westraam (kant Mathieu de Layensplein).

Gilbert Huybens

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022) Eind negentiende eeuw publiceerden Edward Van Even en Edmond Reusens de naamlijsten van koordekens en plebanen (pastoors) van de Sint-Pieterskerk tijdens het ancien régime.1 Die functies vielen uitsluitend te beurt aan leden van het college van kanunniken dat de kerk beheerde. Zij behoorden tot een van de twee stichtingen (fundaties) die parallel doorliepen tot aan de opheffing van het kapittel in november 1797. De eerste stichting dateerde van 1054, de tweede van 1443. De kanunniken van de tweede fundatie maakten deel uit van het professorenkorps en bekleedden doorgaans het begerenswaardige ambt van president van een van de vele universiteitscolleges die Leuven toen rijk was. Ter illustratie geven we op p. 388 een alfabetische lijst van 57 kanunniken, allen president van een college, die tussen juni 1646 en augustus 1796 in de Sint-Pieterskerk werden begraven. Van dinsdag 14 november 1797 tot maandag 27 januari 1800 – 26 maanden lang – werd de

Sint-Pieterskerk door de Franse revolutionairen voor de eredienst gesloten. Wat weten we over de geestelijkheid die na de heropening van de kerk – ‘sy geleeck meer eenen stal als eenen tempel Godts’2 – tot op heden de religieuze dienstverlening verzorgde/verzorgt? Het betreft vier pastoors, twaalf pastoor-dekens en vijfenveertig onderpastoors.3 We geven van hen een korte bio: levensdata, datum van priesterwijding, datum van aanstelling en vertrek/overlijden evenals de belangrijkste functies die ze voor en na hun ambtsaanvaarding in de Sint-Pieterskerk hebben bekleed. In de opsomming van de onderpastoors verwijst een pijltje naar de directe opvolger. Bij een overplaatsing kregen zeventien van hen een kerkelijke promotie, anderen kwamen in het onderwijs terecht, werden aalmoezenier of geestelijk directeur van een vrouwenklooster of een rustoord. De priesters Jan Geeroms en Frans Massant werden pastoor in Brazilië.

Pastoors en pastoor-dekens pspl = Pastoor Sint-Pieterskerk Leuven p-dspl = Pastoor-deken Sint-Pieterskerk Leuven

15-07-1802 → 10-01-1812

Samen, Joannes Baptista (Leuven, 1743 – 1812) • Priesterwijding: 14-06-1767. President Divaeuscollege (1773-1782) en Atrechtcollege (1782-1797), plebaan Sint-Pieter Leuven (1773-1797), pspl (1802-1812). • Onderpastoors: J. De Cock (1803-1836), A. Sibille (1808-1844), J. Piot (1811-1823).

11-01-1812 → 17-04-1818

Lamal, Antonius Josephus (Loonbeek, 1767 – Leuven, 1818) • Priesterwijding: 22-09-1792. Pastoor Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren Leuven (1810-1812), pspl (1812-1818) • Onderpastoors: J. De Cock (1803-1836), A. Sibille (1808-1844), J. Piot (1811-1823).

01-07-1818 → 11-07-1819 1 Boonen-Van Even 1880, p. 189-190 en 485-486; Reusens, deel 1 (1881), p. 411-419. Belangrijk zijn de naamlijsten die architect Vital Vingeroedt (1871-1955) heeft samengesteld. Zijn omvangrijke documentatie wordt bewaard in ua ku Leuven, papieren Vingeroedt: voor de kanunniken zie de nummers 150 (a-b), 151 (c-d), 152 (e-g), 153 (h-l), 154 (m-q), 155 (r-s), 156 (t-z), 157 (bijkomende namen). Vingeroedt ontleende zijn informatie onder meer aan Valerius 1650, p. 60 en 78; Van Gestel 1725, deel 1, p. 147-150; Le Roy 1729, deel 1, p. 91-94. 2 Hous 1964, p. 80; Lameere 1986, p. 60. 3 aam, registerlijst van de pastoors, nr. 237, p. 286 en van de vicarissen, nr. 236, p. 279271ter en nr. 243, p. 262-264 (Sint-Pieterskerk); Jaarboeken van het aartsbisdom Mechelen (1835-2019); Tihon 2004 en 2010.

382

Ruys, Joannes Baptista (Antwerpen,1765 – Leuven, 1819) • Priesterwijding: 19-03-1791. Pastoor Sint-Pieter Turnhout (1803-1814) en Sint-Gummarus Lier (1814-1818), pspl (1818-1819). • Onderpastoors: J. De Cock (1803-1836), A. Sibille (1808-1844), J. Piot (1811-1823).

29-12-1819 → 26-12-1832

Van de Wardt d’Onsel, Lambertus (Maaseik, 1756 – Leuven, 1832) • Priesterwijding: 1781. Regulier kanunnik abdij Rolduc Kerkrade. Na de opheffing van de abdij (1796) kapelaan Sint-Andries Antwerpen (1808-1818), pastoor Notre-Dame-Alerne in Chastre-Dame-Alerne, Waals-Brabant (1818-1819), pspl (1819-1832). • Onderpastoors: J. De Cock (1803-1836, A. Sibille (1808-1844), J. Piot (1811-1823) → M. Van Looy (1823-1866), P. Vermeulen (1830-1833).

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)

23-01-1833 → 15-05-1871

Craessaerts, Franciscus (Brussel, 1791 – Leuven, 1871) • Priesterwijding: 04-01-1814. Pastoor Sint-Martinus Peutie (1815-1833), pspl (1833-1842), p-dspl (1842-1871). • Onderpastoors: J. De Cock (1803-1836) → J. Dieltiens (1836-1837), A. Sibille (1808-1844) → J. Crols (1845-1849) → G. Van de Ven (1849-1865) → F. Hollemans (1865-1882), M. Van Looy (1823-1866) → A. De Jongh (1866-1880), P. Vermeulen (1830-1833) → Ph. Krynen (1833-1869) → F. Van Gerven (1869-1878), H. Vicca (1834-1854).

19-07-1871 → 18-02-1888

De Ridder, Joannes (Deurne, 1813 – Leuven, 1888) • Priesterwijding: 25-05-1839. Leraar (1839-1842) en directeur (1842-1866) Sint-Jozefscollege Herentals, rector begijnhof Herentals (1866-1871), p-dspl (1871-1888). • Onderpastoors: F. Hollemans (1865-1882) → J. Meulendijks (1882-1883), F. Van Gerven (1869-1878) → M. Dyckmans (1878-1888), A. De Jongh (1866-1880) → M. Van Olmen (1880 1887) → H. Morren (1887-1889), P. Bessems (1873-1899).

17-03-1888 → 27-05-1918

Ceulemans, Jean-François (Wommelgem, 1840 – Leuven, 1918) • Priesterwijding: 24-09-1864. Leraar Klein Seminarie Mechelen (1864-1886), visitator religieuze congregaties aartsbisdom Mechelen (1886-1888), p-dspl (1888-1918). • Onderpastoors: P. Bessems (1873-1899), M. Dyckmans (1878-1888) → C. De Neus (1888-1898) → J. Sterckx (1899-1920), G. De Becker (1898-1900) → K. Weicherding (1900-1922), H. Morren (1887-1889) → J. Lambrechts (1889-1897) → E. Vander Heyden (1897-1904) → C. Janssens (1904-1919). 

15-07-1918 → 29-04-1920

Van Cauwenbergh, Jean (Lier, 1879 – Leuven, 1950) • Priesterwijding: 20-09-1902. Professor Groot Seminarie Mechelen (1905-1911), vice-rector KU Leuven (1911-1918), p-dspl (1918-1920), vicaris-generaal (1920-1931) en hulpbisschop (1931-1950) aartsbisdom Mechelen. • Onderpastoors: J. Sterckx (1899-1920) → A. Van Dyck (1920-1947), K. Weicherding (1900-1922), C. Janssens (1904-1919) → L. Roofthooft (1919-1930).

20-05-1920 → ?-12-1920

Steenackers, Franciscus (Boom, 1870 – Mechelen, 1938) • Priesterwijding: 27-08-1893. Leraar Institut Saint-Louis Brussel (1893-1910), directeur Sint-Romboutscollege Mechelen (1910-1920), p-dspl (1920); diocesaan inspecteur middelbaar onderwijs (1923-1929), secretaris Sint-Romboutskapittel Mechelen (1927-1938). • Onderpastoors: J. Sterckx (1899-1920) → A. Van Dyck (1920-1947), K. Weicherding (19001922), L. Roofthooft (1919-1930).

16-12-1920 → 30-03-1951

Bauts, Jan-Baptist (Jette, 1876 – Waterlo, 1963) • Priesterwijding: 14-04-1901. Leraar Klein Seminarie Hoogstraten (1900-1905) en Sint-Pieterscollege Ukkel (1905-1909), onderpastoor Sint-Michiel en Sint-Goedele Brussel (19111920), p-dspl (1920-1951), vanaf 1951 residerend priester Godshuis der Heilige Familie in Onze-Lieve-Vrouw-Waver, Sint-Anna in Ukkel en Saint-Joseph in Waterloo. • Onderpastoors: K. Weicherding (1900-1922) → A. Becker (1922-1943) → E. Van Hoof (19431959), A. Van Dyck (1920-1947), L. Roofthooft (1919-1930) → J. Francotte (1930-1946) → P. Stillaert (1947-1952) en J. Boon (1947-1952).

30-04-1951 → 30-12-1964

Creten, Jules (Alken, 1896 – Leuven, 1976) • Priesterwijding: 05-09-1920. Leraar Klein Seminarie Mechelen (1923-1935), directeur Sint-Jozefseminarie Sint-Katelijne-Waver (1935-1949); secretaris Pauselijk Werk der Vluchtelingen in Palestina (1949-1951), p-dspl (1951-1964), vanaf 1965 op rust. • Onderpastoors: E. Van Hoof (1943-1959) → J. De Munter (1959-1961) → Fr. Massant (19611964) → G. Eysermans (1964-1967) en L. Hendrickx (1964-1981), P. Stillaert (1947-1952) en J. Boon (1947-1952) → J. Geeroms (1952-1964).

31-12-1964 → 31-12-1981

Hofkens, Jozef (Merksem, 1912 – Onze-Lieve-Vrouw-Waver, 2004) • Priesterwijding: 13-04-1936. Leraar (1938-1943) en directeur (1943-1949) Sint-Jozefscollege Herentals, directeur Sint-Pieterscollege Leuven (1949-1959), secretaris-generaal Interdiocesaan Centrum Mechelen (1959-1964), p-dspl (1964-1981), vanaf 1981 op rust. • Onderpastoors: G. Eysermans (1964-1967) → F. Gillis (1967-1971), L. Hendrickx (1964-1981), A. De Mey (1974-1975).

31-12-1981 → 31-12-1998

De Kelver, Jan (Puurs, 1922 – Heverlee, 2014) • Priesterwijding: 13-04-1947. Leraar Sint-Romboutscollege Mechelen (1947), Sint-Jozefscollege Aarschot (1949-1957), Sint-Pieterscollege Leuven (1957-1968), Koninklijke Athenea Brussel en Vilvoorde (1968), Heilig-Hartinstituut Heverlee (1971-1987), pastoor-deken Bierbeek (19681981), p-dspl (1981-1998), vanaf 1998 op rust. • medepastoors: A. Gieben (1981-1991) → L. Seha (1992-1999). Deden eveneens jarenlang dienst als medepastoor, maar op vrijwillige basis: Jos De Backere (Kortrijk, 1933), priester van de Congregatie van de Heilige Geest (C.C.Sp.) en Jozef Hauben (Voroux-Goreux, 1930), aalmoezenier van de kazerne Hemptinne in Heverlee (1986-1995) van 1986 tot 1995.

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)

383

31-12-1998 → 31-12-2006

Wuyts, Jan (Leuven, 1937 – Vilvoorde, 2019) • Priesterwijding: 08-07-1962. Onderpastoor Onze-Lieve-Vrouwkerk Herent (1962-1971), adjunctdirecteur Dienst Vorming Vlaams-Brabant en Mechelen (1971-1983), pastoor Sint-Geertrui Leuven (1983-2006), proost Landelijke Gilde van de Belgische Boerenbond (1986-2006), p-dspl (1998-2006), deken federatie Boutersem en Lubbeek (2005-2006), vanaf 2006 op rust. • Hulppastoors: W. Vanhie (1999-2004) → G. Van Muylder (2004-2007).

01-01-2007 → 31-08-2019

De Gendt, Dirk (Mechelen, 1963) • Priesterwijding: 01-07-1989. Medepastoor Sint-Romboutskathedraal en bestuurslid Diocesaan Pastoraal Centrum Mechelen (1992-2005), federatiepastoor Mechelen (2001-2006), pastoor Sint-Niklaas (Leest), Sint-Pieter en Pauwel, Heilig Kruis en Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle Mechelen (2002-2006), pastoor Sint-Lambertus en Onbevlekt Hart van Maria Heverlee (2006-2019), deken van de dekenaten Bierbeek, Herent en Leuven (2007-2019), p-dspl en pastoor Sint-Geertrui Leuven (2007-2019). Sinds 01-09-2019 deken pastorale regio Mechelen. • Hulppastoors: G. Van Muylder (2004-2007) → M. De Pauw (2007-2019).

01-09-2019

Maervoet, Patrick (Merchtem, 1960) • Priesterwijding: 20-09-1986. Medepastoor Onze-Lieve-Vrouwkerk Herent (1986-1993), pastoor Sint-Jan-Baptist en Sint-Gaugericus Beersel (1993-2004), federatiepastoor Alsemberg (20012004), pastoor Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Leodegarus Bornem en federatiepastoor Bornem (2004-2014), deken dekenaat Herent (2014-2019); deken pastorale regio Leuven.

Onderpastoors ospl = Onderpastoor Sint-Pieterskerk Leuven

15-09-1803 → 06-12-1836

De Cock, Joannes (Leuven, 1769 – 1840) • Priesterwijding: 22-05-1795. Kapelaan Sint-Pieter Leuven (vanaf 1793), ospl (1803-1836), ontslag in 1836.

? -12- 1808 → 11-12-1844

Sibille, Augustin-Joseph (Ath, 1764 – Leuven, 1844) • Priesterwijding: 24-09-1791. Studiemeester en leraar poësis stedelijk college Ath (1788), kapelaan en zanger aan de Sint-Pieterskerk (1792-1797), leraar Heilige-Drievuldigheidscollege Leuven (1805-1808), ospl (vicaire français: 1808-1844).

15-10-1811 → 13-07-1823

Piot, Joannes (Leuven, 1778 – 1823) • Priesterwijding: 27-05-1802. ospl (1811-1823).

21-08-1823 → 28-12-1866

Van Looy, Martinus (Deurne, 1794 – Leuven, 1870) • Priesterwijding: 06-08-1823. ospl (1823-1866), ontslag in 1866.

12-05-1830 → 16-01-1833

Vermeulen, Petrus (Antwerpen 1800 – Leuven, 1870) • Priesterwijding: 26-02-1825. Onderpastoor Sint-Amelberga Zandhoven (1826-1830), ospl (1830-1833) en Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren Leuven (1833-1837), pastoor Sint-Jozef Leuven en geestelijk directeur Clarissen Leuven (1837-1870).

25-02-1833 → 23-03-1869

Krynen, Philippus (Loenhout, 1803 – Antwerpen, 1874) • Priesterwijding: 21-09-1826. Onderpastoor Sint-Willibrordus Berchem (1828-1833), ospl (1833-1869), ontslag in 1869. Geestelijk directeur ‘Gesticht Bogaerts-Torfs’ Antwerpen (1872-1874).

19-06-1834 → 22-01-1858

Vicca, Henricus (Diest, 1799 – Leuven, 1858) • Priesterwijding: 12-06-1824. Rector Sint-Aldegondis Ezemaal (1824-1831), onderpastoor SintJan-Baptist Tildonk (1831-1834), ospl en aalmoezenier militair hospitaal Leuven (1834-1858).

06-12-1836 → 28-07-1837

Dieltiens, Joannes (Lillo, 1809 – Leuven, 1865) • Priesterwijding: 21-12-1833. ospl (1836-1837), onderpastoor (1837-1842) en pastoor (1842-1865) Sint-Michiel Leuven.

17-02-1845 → 30-03-1849

Crols, Joannes (Lier, 1817 – Sint-Ulriks-Kapelle, 1886) • Priesterwijding: 23-09-1843. Onderpastoor Saint-Servais in Tourinnes-Saint-Lambert (1843- 1845), ospl (1845-1849) en Sint-Bonifatius Elsene (1849-1863), pastoor Sint-Hilarius Boutersem (1863-1868), Sint-Lambertus Beersel (1868-1873) en Sint-Ulrik in Sint-Ulrikskapelle (1873-1886).

384

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)

31-03-1849 → 21-01-1865

Van de Ven, Gerardus (Leuven, 1824 – 1865) • Priesterwijding: 23-12-1848. ospl (1849-1865).

24-01-1865 → 24-03-1882

Hollemans, Ferdinandus (Turnhout, 1834 – Leuven, 1897) • Priesterwijding: 18-09-1859. Leraar Sint-Romboutscollege Mechelen (1859-1865), ospl (1865-1882), pastoor Sint-Geertrui Leuven (1882-1885).

28-12-1866 → 21-05-1880

De Jongh, Alexander (Turnhout, 1833 – Sint-Stevens-Woluwe, 1899) • Priesterwijding: 18-12-1858. Leraar ‘Pensionnat du Bruel’ Mechelen (1858-1866), ospl (1866-1880); pastoor Sint-Stefaan in Sint-Stevens-Woluwe (1880-1899).

22-03-1869 → 26-07-1878

Van Gerven, Franciscus (Duffel, 1831 – 1905) • Priesterwijding: 22-12-1855. Leraar Aloysiuscollege Geel (1855-1858), onderpastoor SintSulpitius en Sint-Dionysius Diest (1857-1869) en aalmoezenier voor het garnizoen van Diest in het Belgische leger, ospl (1869-1878), vanaf 1878 op rust.

05-09-1873 → 27-03-1899

Bessems, Petrus (Opdorp, 1832 – Leuven, 1899) • Priesterwijding: 21-12-1861. Onerpastoor Onze-Lieve-Vrouw Geboorte Moerbeke (1862-1864), Sint-Jacobus Kemzeke (1864-1865), Sint-Christoffel Scheldewindeke (1865-1866), ospl (1873-1899).

26-07-1878 → 12-04-1888

Dyckmans, Martinus (Retie, 1836 – Tongerlo, 1919) • Priesterwijding: 20-09-1862. Onderpastoor Sint-Jacob Leuven (1864-1878), ospl (1878-1888), pastoor-deken Sint-Lambertus Westerlo (1888-1912), ontslag in 1912.

19-07-1880 → 07-07-1887

Van Olmen, Maria-Ludovicus (Veerle, 1851 – 1888) • Priesterwijding: 18-12-1875. Onderpastoor Sint-Geertrui Leuven (1875-1880), ospl (1880-1887), ontslag in 1887.

11-08-1882 → 26-06-1883

Meulendijks, Joseph (Antwerpen, 1857 – Tienen, 1911) • Priesterwijding: 20-09-1879. Onderpastoor Sint-Geertrui Leuven (1881-1882), ospl (1882-1883), Sint-Jacob op Koudenberg Brussel (1883-1891), pastoor (1898-1911) en pastoor-deken Sint-Germanus Tienen (1907-1911).

07-07-1887 → 09-07-1889

Morren, Henricus (Zoutleeuw, 1856 – 1893) • Priesterwijding: 03-06-1882. Onderpastoor Sint-Jan-Evangelist Blanden (1882-1887), ospl (1887-1889), ontslag in 1889.

14-04-1888 → 19-08-1898

De Neus, Constantinus (Zandhoven, 1852 – Zaventem, 1917) • Priesterwijding: 18-09-1875. Leraar Sint-Aloysiusinstituut Geel (1875-1888), ospl (1888-1898), pastoor-deken Sint-Martinus Zaventem (1898-1917).

09-07-1889 → 26-03-1897

Lambrechts, Jacobus (Wortel, 1859 – Rebecq-Rognon/Roosbeek, 1924) • Priesterwijding: 07-06-1884. Onderpastoor Sint-Geertrui Leuven (1884-1889), ospl (1889-1897), aalmoezenier burgerlijk hospitaal Rebecq-Rognon/Roosbeek (1897-1924).

27-03-1897 → 22-01-1904

Vander Heyden, Eugène (Herent, 1864 – Leuven, 1925) • Priesterwijding: 20-04-1890. Leraar Klein Seminarie Mechelen (1890-1893), onderpastoor Sint-Jacob Leuven (1893-1897), ospl (1897-1904), pastoor H. Hart Kessel-Lo/Blauwput (1904-1920) en Sint-Michiel Leuven (1920-1925).

19-09-1898 → 03-07-1900

De Becker, Guillaume-Joseph (Maleizen, 1868 – ?) • Priesterwijding: 21-08-1892. Leraar Institut Saint-Louis Brussel (1892-1898), ospl (1898-1900). Verdere details ontbreken.

04-09-1899 → 23-09-1920

Sterckx, Julien (Leuven, 1870 – 1977) • Priesterwijding: 27-08-1893. Leraar Onze-Lieve-Vrouwcollege Halle (1893-1899), ospl (1899-1920), pastoor Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren Leuven (1920-1953), kapelaan Sint-Jan-de-Doper (Groot Begijnhof) Leuven (1953-1965), vanaf 1965 op rust.

17-08-1900 → 23-08-1922

Weicherding, Kamiel (Leuven, 1873 – 1955) • Priesterwijding: 20-09-1897. Leraar Sint-Pieterscollege Leuven (1897-1900), ospl (1900-1922), pastoor-deken Sint-Hilarius Bierbeek (1922-1940), geestelijk directeur Zusters van Liefde van de H. Vincentius a Paulo Leuven (1940-1955).

29-01-1904 → 22-01-1919

Janssens, Cornelius (Kapellen, 1873 – Leuven, 1919) • Priesterwijding: 02-02-1898. Onderpastoor H. Hart Kessel-Lo/Blauwput (1898-1904), ospl (1904-1919).

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)

385

10-02-1919 → 05-01-1930

Roofthooft, Lodewijk (Lier, 1887 – Onze-Lieve-Vrouw-Waver, 1963) • Priesterwijding: 24-09-1910. Leraar Sint-Jozefscollege Aarschot (1911-1919), ospl (1919-1930), rector Zusters Ursulinen Onze-Lieve-Vrouw-Waver en leraar Instituut voor Katholiek Pedagogisch Hoger onderwijs Onze-Lieve-Vrouw-Waver (1930-1957), vanaf 1957 op rust.

10-10-1920 → 07-10-1947

Van Dyck, Albertus (Essen, 1889 – 1955) • Priesterwijding: 31-05-1914. Onderpastoor Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren Leuven (1915-1920), ospl (1920-1947), rector Zusters van het Heilig Hart van Maria van Berlaar Essen (1947-1955).

29-12-1922 → 02-02-1943

Becker, Augustus (Antwerpen, 1891 – Leuven 1977) • Priesterwijding: 24-09-1916. Onderpastoor Onze-Lieve-Vrouw Herent (1918) en Sint-Kwinten Leuven (1918-1922), ospl (1922-1943), pastoor Sint-Antonius van Padua Heverlee (1943-1967), vanaf 1967 op rust.

11-06-1930 → 10-09-1946

Francotte, Joannes (Leuven, 1898 – 1957) • Priesterwijding: 21-04-1930. ospl (1930-1946), godsdienstleraar Koninklijk Atheneum Leuven (1946-1957).

08-02-1943 → 15-02-1959

Van Hoof, Emiel (Antwerpen, 1909 – Anderlecht, 1980) • Priesterwijding: 15-06-1935. Onderpastoor Saint-Rémy in Braine-le-Château (1935-1937), Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Evere (1937-1938), Onze-Lieve-Vrouw Middelares Leuven (1938-1943), ospl (1943-1959), pastoor Sint-Jan-Baptist Tildonk (1959-1976), vanaf 1976 op rust.

21-10-1947 → 28-09-1952

Stillaert, Pierre-Florent (Bierbeek, 1915 – Roosbeek, 2010) • Priesterwijding: 27-07-1941. Leraar Sint-Jan Berchmanscollege Diest (1941-1942), onderpastoor Sint-Leonardus Zoutleeuw (1942-1947), ospl (1947-1952), pastoor Sint-Hilarius Boutersem (1952-1986), vanaf 1986 op rust.

14-11-1947 → 29-01-1952

Boon, Jozef (Erps-Kwerps, 1911 – Leuven, 1995) • Priesterwijding: 04-04-1937. Leraar Klein Seminarie Mechelen (1941-1960), ospl (1947-1952 en 1959), leraar Onze-Lieve-Vrouw van de Ham Instituut Mechelen (1960-1975) en de Katholieke Industriële Hogeschool De Nayer in Sint-Katelijne-Waver (1965-1975), vanaf 1975 op rust.

28-09-1952 → 22-03-1964

Geeroms, Jan (Lot, 1916 – Serra Redonda, Brazilië, 2007) • Priesterwijding: 27-04-1941. Onderpastoor Sint-Catharina Mechelen (1941-1942), SintPancratius Kraainem (1942-1952), ospl (1952-1964), pastoor Sint-Pancratius Kraainem (1964-1976), pastoor in Paraiba, Brazilië (1977-2007).

30-03-1959 → 1961

De Munter, Jan (Mechelen, 1919 – 2008) • Priesterwijding: 26-05-1945. Leraar Sint-Pieterscollege Leuven (1945-1959), ospl (1959-1961), leraar Sint-Pieterscollege Leuven (1961-1980), pastoraal verantwoordelijke voor bejaarde en zieke priesters van het aartsbisdom Mechelen (1996-2003) en aalmoezenier van het ocmwrusthuis ‘De Polder’ Mechelen (1997-2008).

18-10-1961 → 1964

Massant, Frans (Scherpenheuvel, 1928 – Ronse, 2021) • Priesterwijding: 20-07-1952. Onderpastoor Sint-Vincentius Buizingen (1952-1961), OSPL (1961-1964), pastoor in Sao Paulo, Brazilië (1965), bisschoppelijk vicaris van het oostelijk periferisch vicariaat Leste 2 (1970-1975), vanaf 1997 op rust in Ronse.

26-02-1964 → 31-01-1967

Eysermans, Gaston (Tienen, 1927 – Leuven, 2003) • Priesterwijding: 08-04-1956. Onderpastoor Sint-Martinus Lubbeek (1956-1964), ospl (1964-1967), pastoor-deken Sint-Pieter Rotselaar (1967-1995), vanaf 1995 op rust.

16-04-1964 → 30-04-1981

Hendrickx, Ludo (Stabroek, 1932) • Priesterwijding: 08-04-1956. Onderpastoor Sint-Pieter Rotselaar (1956-1964), ospl (1964-1981), pastoor H. Familiekerk Bovenlo/Kessel-Lo (1981-2007), vanaf 2007 op rust.

14-02-1967 → 30-09-1971

Gillis, Frans (Merchtem, 1930 – Herent, 2017) • Priesterwijding: 13-04-1958. Onderpastoor Sint-Jozef Londerzeel (1958-1960), Sint-Pieter Herne (1960-1964), Sint-Lambertus Nieuwrode (1964-1967), ospl (1967-1971), godsdienstleraar Rega-instituut Leuven (1971-1995), vanaf 1995 op rust.

31-08-1974 → 31-10-1975

De Mey, André (Rumbeke, 1907 – Leuven, 1980) • Priesterwijding: 14-08-1932. Leraar Sint-Stanislascollege Poperinge (1932-1933) en Bisschoppelijk College der Onbevlekte Ontvangenis Veurne (1933-1934), onderpastoor SintMichiel Boezinge (1935-1946) en Sint-Katharina Kuurne (1946-1953), directeur landelijke ruiterijvereniging & ruiterschool BB (1953-1974), ospl (1974-1975).

386

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)

30-04-1981 → 1991

Gieben, Alex (Essen, 1945) • Priesterwijding: 02-07-1972. Onderpastoor Sint-Gertrudis Ternat (1972-1981), hulppastoor (1981-1991), hulp-aalmoezenier in het woonzorgcentrum Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes Erps-Kwerps (1989-1991), aalmoezenier en daarna pastoraal vrijwilliger in het woonzorgcentrum Edouard Remy Leuven (1991-2010).

29-02-1992 → 20-02-1999

Seha, Luc (Orbais 1934 – Heverlee, 1999) • Priesterwijding: 30-07-1961. Norbertijn Parkabdij Heverlee, hulppastoor (1992-1999).

30-04-1999 → 2004

Vanhie, Werner (Sint-Elooiswinkel, 1940) • Priesterwijding: 12-02-1967. Missionaris van het Heilig Hart, hulppastoor (1999-2004).

01-10-2004 → 2007

Van Muylder, Germaan (Oppuurs, 1937) • Priesterwijding: 18-12-1965. Missionaris van het Heilig Hart, hulppastoor (2004-2007).

08-09-2007 → 2019

De Pauw, Marcel (Relegem, 1943) • Priesterwijding: 11-02-1968. Missionaris van het Heilig Hart, adjunct van de vicaris-generaal van het vicariaat Vlaams-Brabant en Mechelen (2002), hulppastoor (2007-2019).

01-01-2017 → 2020

Tinjaca, Juan Carlos (Bogota, Colombia, 1968) • Priesterwijding: 07-07-2002. Pater van de congregatie van de Heilige Harten van Jezus (Picpussen), van 2006 tot 2016 onderpastoor en vanaf 2016 pastoor van de Sint-Michielskerk, sinds 2017 lid van de in solidum-ploeg van de pastorale zone ‘Leuven aan de Dijle’.

01-09-2020

Bruins, Gerben Jan (Amsterdam, 1960) • Priesterwijding: 13-02-1999. Pater van de Orde der Augustijnen (OSA), sedert 1996 aalmoezenier Scouts en Gidsen Vlaanderen, sinds 1999 leraar godsdienst H. Hartinstituut Heverlee, van 08-01-2017 tot 31-08-2020 vrijwillig priester in de pastorale zone ‘Leuven aan de Dijle’, vanaf 01-09-2020 lid en moderator in solidum van dezelfde pastorale zone.

Voorzitters van de kerkfabriek Betracht de clerus het religieus-spiritueel welzijn van de geloofsgemeenschap, de kerkfabriek draagt zorg voor de financiële en materiële zaken. Zij is een openbare instelling en bestaat, sinds het decreet betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten van 7 mei 2004, uit een raad van niet-bezoldigde vrijwilligers die vijf leden telt met een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. Ambtshalve maakt ook de pastoor-deken deel uit van deze raad. Over de werking en het ledenbestand van de kerkfabriek van Sint-Pieter                      

→ → → → → → → → → → → → → → → → → → → → →

                    

in de negentiende en twintigste eeuw zijn weinig gegevens beschikbaar.4 Dat is in hoofdzaak te wijten aan de grote lacunes in en het achteloos beheer van de notulen van de kerkraad.5 De hiernavolgende namenlijst van de voorzitters, voor de periode 1825-2022, is samengesteld op basis van: 1. de begrotingen die de kerkfabriek jaarlijks bij de overheid indiende/indient en door de voltallige kerkraad zijn ondertekend;6 2. de burgerlijke stand; 3. zegspersonen.

Van de Wardt d’Onsel, Lambertus (Maaseik,  – Leuven, ), pastoor. De Cock, Joannes (Leuven,  – ), onderpastoor. Craessaerts, Franciscus (Brussel,  – Leuven, ), pastoor-deken. Charlis, Rombaut-Charles-Hubert (Leuven, – ), handelaar. Pagani, Gasparo (San Giorgio, Italië,  – Woubrechtem, ), hoogleraar. Craessaerts, Franciscus (Brussel,  – Leuven, ), pastoor-deken. Mertens, Pierre (Leuven,  – ), handelaar. Van Bockel, Guillaume (Leuven,  – ), notaris en oud-burgemeester van Leuven. Verstraeten, Pierre-Jean-Emmanuel (Kampenhout,  – Leuven, ), eigenaar. Le Brun, Sébastien Joseph (Brussel,  – Leuven, ), handelaar. de Ryckman de Betz de Dieudonné, Emile (Leuven,  – ), ridder. Henry, Louis (Marche,  – Leuven, ), hoogleraar. Peeters, Charles (Diest,  – Leuven, ), drukker-uitgever en boekhandelaar. Veltkamp, Henri (Hasselt,  – Leuven, ), advocaat. Boon-Hecking, Michiel (Gent,  – Leuven, ), wijnhandelaar. Meulemans, Joseph (Leuven,  – ), meester graveur-lithograaf. Mertens, Armand (Leuven,  – Mechelen, ), zaakvoerder. Peeters, Jozef (Boom,  - Leuven, ), groothandelaar in ijzerwaren. Guns, Franz (Leuven,  – Pellenberg, ), juwelier-goudsmid. Van Lent, Marc (Korbeek-Lo, ), gewezen leraar Heilige-Drievuldigheidscollege. Haegemans, Luc (Leuven, ), bankier. Bruyninckx, Johan (Leuven, ), advocaat.

Pastoors, pastoor-dekens, onderpastoors en voorzitters van de kerkfabriek (1802-2022)

4 Alleen in bcl 1891, p. 188; 1894, p. 352; 1900, p. 169 en 1903, p. 165 zijn volledige naamlijsten opgenomen. 5 ral, kab 601/14 – 60027 (notulen: 19351943); 60028 (notulen: 1947-1948); 60029 (notulen: 1907-1916). 6 sal, Kerkfabrieken (financies: rekeningen en begrotingen). Het betreft tientallen dozen waarin de officiële documenten van alle Leuvense parochiekerken, jaar na jaar (1825-1976), zijn opgeslagen.

387

Lijst van kanunniken die in de Sint-Pieterskerk werden begraven sal, registrum mortuorum (juni 1646 - augustus 1796) Naam & [geboorteplaats]

† | begrafenis

Bach, Jacobus [Keulen]  | -- Barre, Henricus [Leuven]  | -- Bataille, Franciscus Josephus [Marchienne-au-Pont]  | -- Bauwens, Amandus [Gavre]  | -- Bouchy, Nicolaus [Fumay] - | -- Brady, Hugo [Bremiensis]  | -- Caverenne, Martinus [Scy]  | -- Claes, Guilielmus Marcellus [Geel]  | -- Cloceus, Anthonius Natalis [Leuven]  | -- Collignon, Joannes Henricus [Luxemburg]  | -- Courtin, Carolus [Brussel]  | -- Crabeels, Oswaldus Fredericus [Leuven]  | -- Daelman, Carolus Gislenus [Bergen]  | -- Damman, Petrus [Sint-Winoksbergen]  | -- Danes, Petrus Ludovicus [Kassel]  | -- Dave, Antonius [Ciney] ? | -- Debaut, Livinus [Dendermonde] ? | -- De Beauvais-Raseau, Petrus Joannes  | -- [Vitry-le-François] De Bisschop, Petrus Ignatius [Ronse]  | -- Deckers, Gerardus [Kevelaer]  | -- Delhougne, Gerardus Alexander [Limburg]  | -- De Pomeroeul, Nicolaus [Bergen]  | -- De Quarreux, Gerardus Josephus [Quarreux]  | -- D’Hamere, Joannes [Lier] - | -- Du Bois, Natalis [Tihange]  | -- Fendeur, Emmanuel [Brussel]  | -- Frison, Josephus Hendricus [Genappe]  | -- Fromondus, Libertus [Haccourt]  | -- Goffoul, Joannes Baptista [Leuven]  | -- Havens, Fredericus [Leuven] ? | -- Henckhuysen, Andreas [Leuven]  | -- Hendrikx, Augustinus [Retie] - | -- Hillema, Gaspar Franciscus [Mechelen] - | -- Jacques [Jacobi], Franciscus [Waver]  | -- Laurent, Andreas [Houdeng-Gœgnies]  | -- Leunckens, Guilielmus [Leuven]  | -- Leunckens, Guilielmus [Leuven]  | -- Majoye, Carolus Anthonius [Leuven]  | -- Michiels, Franciscus [Leuven]  | -- Pauwels, Nicolaus [Leuven]  | -- Pontanus, Jacobus [Hermal]  | -- Quyten, Leonardus [Asselt-Gelder]  | -- Recht, Joannes [Hellebecq]  | -- Sarens, Guilielmus [Mechelen] ? | -- Scheppers, Franciscus [Mechelen]  | -- Servatij [Vaes], Simon [Beringen]  | -- Silvoltius, Theodorus [Groenlo]  | -- Sinnich, Joannes [Cork, Ierland]  | -- Stregnart, Paulus Andreas [Hamont]  | -- Van der Auwera, Joannes [Beveren]  | -- Van der Buecken, Martinus [Leuven]  | -- Vander Horst, Guilielmus [Brussel] ? | -- Van Werm, Gerardus [Maastricht]  | -- Vlemincx, Franciscus Carolus [Leuven]  | -- Wuyts, Petrus [Tongerlo]  | -- Zegers, Joannes Baptista [Leuven]  | -- Zoenius, Laurentius [Bree]  | --

388

President

Reusens 1881-1903

Luxemburgcollege Hoviuscollege Luiks college Sint-Donatuscollege Winckelcollege Sint-Annacollege Teutoons college Malderuscollege Winckelcollege Sint-Annacollege ’s-Hertogenboschcollege Savoyecollege Pauscollege Drieuxcollege Vigliuscollege Savoyecollege Malderuscollege Klein Heilig-Geestcollege

iii,  iii,  iii, - iii,  iii,  iii,  iii,  v,  iii,  iii,  iii,  iii,  iii,  iii, 267 iii,  iii,  iii,  iii, 

Baiuscollege Atrechtcollege Hoviuscollege College van Bergen Divaeuscollege Klein Heilig-Geestcollege Groot Heilig-Geestcollege Van Dalecollege Sint-Donatuscollege Luiks college Sint-Donatuscollege Drietalencollege Craenendonckcollege Malderuscollege Van Dalecollege Drietalencollege Groot Heilig-Geestcollege Sint-Ivocollege Winckelcollege Winckelcollege Sint-Ivocollege Atrechtcollege Craenendonckcollege Regent pedagogie De Lelie Baiuscollege Regent pedagogie Het Varken Mechels college Luiks college Hollands college Groot Heilig-Geestcollege Sint-Michielscollege Groot Heilig-Geestcollege Drietalencollege Van Dalecollege Atrechtcollege Koningscollege Standonckcollege Craenendonckcollege Divaeuscollege

iii,  iii, iii, - iii,  iii, - iii,  iii,  iii,  iii,  iii,  iii, iv,  iii,  iii, - iii,  iv,  iii,  iii, - iii, - iii,  iii, - iii,  iii,  iv,  iii,  iv,  iii,  iii,  iii,  iii,  iii,  iii, - iv,  iii, - iii,  iii,  iv,  iii,  iii, 

Lijst van kanunniken die in de Sint-Pieterskerk werden begraven

De luizenvanger van Sint-Pieter In een laat zeventiende-eeuws liederenhandschrift, waarschijnlijk afkomstig uit Leuven, dat bewaard wordt in de ub uGent,1 komt een zesstrofig lied voor waarin sprake is van de luizenvanger van de Sint-Pieterskerk. Uit het verhaal blijkt dat de stokoude man door een kwezel wordt nagejaagd. Hij zwicht voor haar mooie beloftes en trouwt met haar. In de laatste strofe evenwel worden jonge mannen gewaarschuwd: het is beter zich in te laten met een ‘jonge vrijster’ dan met een kwezel of een begijn, die al evenmin passen bij een schouwveger, een hondenslager en een luizenvanger. De laatste twee termen waren synoniem voor iemand die honden en bedelaars uit de kerk moest verjagen. Ze zijn de voorlopers van de kerkbaljuw of suisse – een verwijzing naar de pauselijke Zwitserse Garde2 – die eind negentiende eeuw in de kerk zijn intrede deed en de orde moest handhaven. Vandaag vervult hij, ook in de Sint-Pieterskerk, een louter ceremoniële G.H. functie.3

1. Wat heb ick van Loven weer nuws vernomen hoort wat ter onlanckx is geschiet een quesel heeft nen man genomen tgene men nu daer daghlyck siet ia het is gemyn aen quesel en begyn dat sy trouwen en worden vrouwen den luysenvangher van sente peeters kerk die maeckt oock van een quesel werck.

4. Alle daghen wie kant’ verdraghen loopt de quesel voor by syn deur sy kan niet meer de welde draghen sy wilt hem hebben voor serviteur luysevangher sy kan niet wachten langher de kans sou waghen wilt het haer maer vraghen Juff quesel nu t’sy niet beter kan sal u nemen voor haren man.

2. Sy gaen uyt vryden wie kan het lyden quesels loopen de jonckmans naer t waer hast gedaen quam hun maer vryden eenen ouden rochelaer den luysevangher trout syn wyf es qualyck hout met een quesel ist met n’en esel met een venus dier dat brant van minne vier helpt een ziel uyt vagevier.

5. Hebt ghy och ermen pyn in de dermen VDOXE\VWDHQDOVJ·KHEWÁHUHF\Q uwe voetkens sal sy oock verwermen in den winter als ’t kout sal syn syt ghy in de kerck sal ’t huys doen u werck waschen en plaschen op u orders paschen den luysevangher nen man heel stocke out met de quesel es getrout.

3. Met volle monde ontdeckt haer wonde aen den luysenvangher sy wilt syn getrout al slaet hy uyt de kerck de honden en de bedelaers die syn stout sy es jonck en fris hebt met haer deremis wilt haer trouwen voor u vrouwe luysevangher siet, syt lydt groodt verdriet waerom en helpt ghy de quesel niet.

6. Sonder u te stooren wilt jonckmans hooren op geen quesel u sinnen set om een begyn doet oock geen devooren wort ghy bescheten tis wel bester eer het u berout een jonghe vryster trouwt voor de schouvaghers en honde slaghers voor den luysevangher is quesel en begyn niet goet genoegh om hun vrouw te syn.

1 BHSL, Hs.1333, fol. 7r-8v. | 2 Mesotten 2005, p. 482-483. | 3 Hij geeft onder meer aan wanneer de gelovigen tijdens de dienst mogen rechtstaan of zitten en nodigt hen uit om tot de communie te gaan. Bij zijn rondgang in de kerk zorgt hij ervoor dat de religieuze sfeer door iedereen wordt geëerbiedigd.

De luizenvanger van Sint-Pieter

389

Geraadpleegde literatuur

Afkortingen aam akcml al aph ara  aucl bcl bcraa bkcm bsg bv cesr coo crm crms esb goklo jl jpa kab kadoc kb kbr kcm kcml kik-irpa kmska kmkg kmskb lgb lhg lom m&l mshb msk m&l Museumstrip ncl rac ral rasal rg rism sal sal-ma sal-oa ua ku Leuven ub uGent v.s.p.

390

Geraadpleegde literatuur

Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen Archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen Arca Lovaniensis artes atque historiae reserans document Archief Parkabdij Heverlee Algemeen Rijksarchief Brussel Annuaire de l’université catholique de Louvain [ua ku Leuven] Bulletin communal de Louvain [sal] Bulletin des Commissions royales d’Art et d’Archéologie Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen Bisschoppelijk Seminarie Gent Boedelverkoop Sint-Pieterskerk (zie p. -) Home • Prosopographie des chantres de la Renaissance (univ-tours.fr) Commissie Openbare Onderstand [ral] Commission royale des Monuments Commission royale des Monuments et des Sites Eigen Schoon en De Brabander Geschied- en oudheidkundige kring voor Leuven en omgeving Journal de Louvain [sal] Journal des petites affiches [sal] Kerkarchief Brabant [ral] Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum ku Leuven Koninklijk besluit Koninklijke Bibliotheek Brussel Koninklijke Commissie voor Monumenten Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium Brussel Institut Royal du Patrimoine Artistique Brussel Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Jubelpark) Brussel Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België Brussel Leuvense Gidsenbond Leuvens Historisch Genootschap Leuven open monumentendag m-Museum Leuven Messager des sciences historiques de Belgique Museum voor Schone Kunsten Gent Monumenten Landschappen en Archeologie [tijdschrift] Driemaandelijks tijdschrift van de v.z.w. Vrienden Leuvense Musea Nieuwsbrief Campanae Lovaniensis Revue de l’Art Chrétien Rijksarchief Leuven Rapports sur l’administration et la situation des affaires de la ville de Louvain [SAL] Repertorium Germanicum: http://rg-online.dhi-roma.it/RG// Répertoire International des Sources Musicales Stadsarchief Leuven Stadsarchief Leuven - Modern archief Stadsarchief Leuven - Oud archief [inventaris Cuvelier] Universiteitsarchief ku Leuven Universiteitsbibliotheek uGent Vrienden van de Sint-Pieterskerk

Aerts 2006 Julie Aerts, De Sint-Pieterskerk als universiteitskerk -. ku Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, .

Bent 1983 Margaret Bent, ‘Resfacta’ and ‘Cantare Super Librum’, in Journal of the American Musicological Society, / (), p. -.

Anoniem 1835 Anoniem, Relation raisonnée du Siège de Louvain, ainsi que la défense et de la délivrance miraculeuse de cette ville en , suivi de la description des solennités qui auront lieu à l’occasion du jubilé de  ans de ce siège, qui y sera célébré. Leuven, .

Bergé 1986 Willem Bergé, Jacques Bergé. Brussels beeldhouwer, -. Brussel, . Bergmans 1975a Anna Bergmans, ‘Sacramentstoren’ in Jan Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Anoniem 1954 Anoniem, ‘Hagelandse bedevaartvaantjes. Leuven Sedes Sapientiae’, in Meer Schoonheid, lente , p. -.

Bergmans 1975b A. Bergmans, ‘Koordoksaal’, in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Appuhn 1979 Horst Appuhn, Einführung in die Ikonographie der mittelalterlichen Kunst. Darmstadt, .

Bergmans 1979 A. Bergmans, ‘Tochtportaal’, in J. Crab (red.), Het laatgotisch beeldsnijcentrum Leuven. Leuven, , p. -.

AS 1958 Ars Sacra . Leuven, . ASA 1962 Ars Sacra Antiqua. Leuven, . Bandmann 1974 Günter Bandmann, ‘Zur Bestimmung der romanischen Scheitelrotunde an der Peterskirche zu Löwen’, in Beiträge zur Rheinischen Kunstgeschichte und Denkmalpflege,  (), p. -. Baratz 1994 Lewis Reece Baratz, ‘St. Gudula’s children: the bonifanten and choraelen of the collegiate church of Brussels during the ancient régime’, in Barbara Haggh, Frank Daelemans en André Vanrie (red.), Musicology and archival research / Musicologie en archiefonderzoek. Brussel, , p. - [Archief- en Bibliotheekwezen ]. Barbier 1883 Victor Barbier, Histoire de l’abbaye de La Paix Notre-Dame à Namur. Namen, . Barnet & Wu 2005 Peter Barnet en Nancy Wu, The Cloisters: Medieval Art and Architecture. New York, . Barral Y Altet 1989 Xavier Barral Y Altet, Belgique romane (Zodiaque). La Pierre-qui-Vire, . Basyn 1992 Jean-Marc Basyn, Léon Govaerts (-), un architecte de transition. uc Louvain, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, . Baudot 1990 Marie-Paule Baudot, ‘Het klokkengietersgeslacht Sergeys’, in Gilbert Huybens (red.), Stad met klank. Leuven, , p. -. Bauer & Deutsch 1962 Wilhelm Bauer en Otto Erich Deutsch, Mozart Briefe und Aufzeichnungen. Kassel,  [ delen: ]. Bavay e.a. 2008 Gérard Bavay, Frans Doperé en Francis Tourneur, ‘L’évolution du chantier de la collégiale Saint-Waudru à Mons: le témoignage des pierres taillées’, in La collégiale Sainte-Waudru – Rêve des chanoinesses de Mons – Matériaux. Bergen, , p. -. Bearda e.a. 2008 Twan Bearda, Jacques Sergeys en Jef Teugels, Campanae Lovanienses. Het klokkenpatrimonium van Groot Leuven. Leuven, , p. - [Sint-Pieterskerk]. Bekaert 1987 Geert Bekaert, Landschap van kerken.  eeuwen bouwen in Vlaanderen. Brussel-Antwerpen, .

Bergmans 1989 A. Bergmans, ‘Het interieur van de Leuvense St.-Pieterskerk ontpleisterd’, in AL,  (), p. -. Bergmans 1998a A. Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, . Bergmans 1998b A. Bergmans, Middeleeuwse muurschilderingen in de de eeuw. Leuven,  [kadoc, Artes ]. Bergmans 1998c A. Bergmans, ‘Grafmonument van Michiel Scribaens’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -. Bergmans 1998d A. Bergmans, ‘Kruisafneming’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -. Bergmans 1998e A. Bergmans, ‘Communiebank’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. . Bergmans 1998f A. Bergmans, ‘Sacramentstoren’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -. Bergmans 1998g A. Bergmans, ‘Grafmonument van Jan Keynooghe’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -. Bergmans 2004 A. Bergmans, ‘De woning met atelier van Oscar Algoet (-) decoratieschilder in Leuven’, in M&L, / (), p. -.

Beuckers 2004 Klaus Gereon Beuckers, Der Kölner Dom. Darmstadt, . Bloxam 2017 Mary Jennifer Bloxam, ‘Ockeghem’s presence in Obrecht’s Masses’, in Tijdschrift van de koninklijke vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis,  (), p. -. Bols 1982a Myriam Bols, ‘Epigrafische nota’s bij het grafmonument van Machteld van Boulogne (†/) en Maria van Brabant (†) in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Jaarboek GOKLO,  (), p. -. Bols 1982b M. Bols, ‘Epigrafische nota’s bij het grafmonument van Hendrik I (†) in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in AL, /a (), p. -. Bonenfant 2000 Pierre Bonenfant, ‘Op zoek naar de oudste vormen: Romaans of pre-Romaans?’, in Guido Jan Bral (red.), De kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele. TieltBrussel, , p. -. Bonnet-Laborderie 2007 Philippe Bonnet-Laborderie, Découvrir la cathédrale Saint-Pierre de Beauvais. Beauvais, . Boonen-Van Even 1880 Willem Boonen, Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren  en . Uitgave door Edward Van Even, Leuven, . Boshouwers 2003 Everardus Franciscus Maria Boshouwers,Het Valkhof en de Stad Nijmegen,  jaar geschiedenis. Nijmegen, . Bosquet e.a. 1984 René Bosquet, Henri Godts, Raymond Lemaire en Ernest Persoons, De Romaanse Sint-Pieterskerk te Bertem. Bertem, . Bouckaert 1994 Bruno Bouckaert, ‘De Gentse Sint-Baafs in de de eeuw. Enkele bemerkingen over het muziekleven bij het ontstaan van een nieuw kapittel’, in Musica Antiqua,  (), p. -. Bouckaert 1996 B. Bouckaert, ‘Bijdragen tot de studie van het muziekleven in de Sint-Veerlekerk te Gent (de-de eeuw). Het koraalwezen’, in Musica Antiqua,  (), p. -. Bouckaert 1998 B. Bouckaert, Het muziekleven aan de collegiale kerken van Sint-Baafs en Sint-Veerle in Gent (ca.  – ca. ). ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, .

Bergmans 2021 A. Bergmans, ‘Monochroom wit met krachtige kleuraccenten. De inwendige afwerking in context’, in M&L, / (), p. -.

Bourguignon 1933 Marcel Bourguignon, Inventaire des archives de l’assistance publique de Louvain. Tongeren, .

Bergmans & De Maegd 1985 A. Bergmans en Chris De Maegd, ‘De Sint-Jan-deDoperkerk van het Groot Begijnhof in Leuven’, in M&L, / (), p. -.

Bral e.a. 2000 Guido Jan Bral, Marcel Bollaerts, Luc Polfliet en Leo Lauriks, De kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele. Tielt, .

Berlière 1906 Ursmer Berlière, Inventaire analytique des «Diversa cameralia» des archives Vaticanes (-) au point de vue des anciens diocèses de Cambrai, Liège, Thérouanne et Tournai. Rome-Parijs, .

Bral 2004 G. J. Bral, ‘De westtorens van de Sint-Pieterskerk in Leuven’, in AL,  (), p. -.

Bessemans 1995 Lutgarde Bessemans, ‘Het Museum voor Religieuze Kunst. Een museum in de steigers’, in Vlaanderen,  (), p. .

Brandenbarg 1990 Ton Brandenbarg, Heilig familieleven. Verspreiding en waardering van de Historie van Sint-Anna in de stedelijke cultuur in de Nederlanden en het Rijnland aan het begin van de moderne tijd (de/de eeuw). Nijmegen, .

Geraadpleegde literatuur

391

Breugelmans e.a. 1987 Johan Breugelmans, Jef Ceulemans en Chris Van Haesendonck, De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Aarschot. Aarschot, .

Butzkamm 1990 Aloys Butzkamm, Bild und Frömmigkeit im . Jahrhundert. Der Sakramentsaltar von Dieric Bouts in der St.-Peters-Kirche zu Löwen. Paderborn, .

Briquet 1907 Charles-Moïse Briquet, Les filigranes: dictionnaire historique des marques du papier. Parijs-Londen,  [ delen].

Buyle e.a. 2004 Marjan Buyle, Raymond Van Uytven en Veronique Vandekerchove, ‘Uit de schatkamer van de Sint-Pieters’, in Anna Bergmans, Marjan Buyle en Thomas Coomans (red.), Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven. Leuven, , p. -.

Brughmans 1916a Victor Brughmans, ‘Le maître-autel de l’église Saint-Pierre’, in JPA, , p. -. Brughmans 1916b V. Brughmans, ‘Les madones de l’église Saint-Pierre’, in JPA, , p. , -, . Brughmans 1918 V. Brughmans, ‘L’Autel de Saint-Pierre’, in JPA, , p. -.

Buys e.a. 2018 Joke Buys, Marika Ceunen, Rebecca Gysen, Herman Van De Vijver, Rudi Vranckx en Luc Verpoest, Herleven. Leuven na . Leuven, . Calbrecht 1974 Jozef Calbrecht, ‘Inventaris van Leuvense kapittelarchieven in het Aartsbisschoppelijke Archief te Mechelen’, in Mededelingen goklo,  (), p. -.

Bruijnen 1993 Yvette Bruijnen, ‘Jan van Rillaer’, in AL,  (), p. -.

Callewier 2005 Hendrik Callewier, Inventaris van het oud archief van de Sint-Jacobskerk te Leuven (-) met inbegrip van het archief van de rentmeester van het SintPieterskapittel te Leuven (-). Brussel,  [Rijksarchief Leuven, Inventarissen , nrs. -].

Bruijnen 1999 Yvette Bruijnen, Leuvense schilderkunst -. vu Amsterdam, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, .

Callewier 2014 H. Callewier, De papen van Brugge: de seculiere clerus in een middeleeuwse wereldstad (-). Leuven, .

Bruijnen 2003 Y. Bruijnen, ‘De relatie tussen rederijkers en schilders te Leuven in de zestiende eeuw’, in Bart Ramakers (red.), Conformisten en rebellen. Rederijkerscultuur in de Nederlanden (-). Amsterdam, , p. .

Cardon 1998 Bert Cardon, ‘“Na allen synen besten vermoegenen”: Dirk Bouts en zijn opdrachtgevers’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -.

Brughmans [1937] V. Brughmans, Le tambour des longs escaliers de l’Eglise Saint-Pierre à Louvain. Leuven, z.j. [].

Bruijnen 2011 Y. Bruijnen, Jan Rombouts. The discovery of an Early Sixteenth-Centrury master in Louvain. Turnhout, . Bruijnen & Debaene 2012 Y. Bruijnen en Marjan Debaene (red.), Getekend, Jan R. Jan Rombouts. Een renaissancemeester herontdekt. Leuven, . Brumagne 2001 Willy Brumagne, De Veronawijk en haar Kruiskapel. Bertem-Leefdaal. Tervuren, . Bruneel 1987 Claude Bruneel, ‘Le “Primus” de Louvain au XVIIIe siècle’, in Revue du Nord,  (), p. -. Bruneel 2001 C. Bruneel, ‘De “Primus”’, in Jan Roegiers en Ignace Vandevivere (red.), Leuven | Louvain-la-Neuve. Kennis Maken?. Leuven, , p. -. Brunfaut 1911 Jules Brunfaut, ‘L’esthétique urbaine’, in crm. Bulletin Brabant, , p. -; BCRAA,  (), p. -. Bruwier 1996 Marinette Bruwier, Inventaire analytique du chartrier de la collégiale Saint-Pierre à Louvain, -. Brussel, . Buls 1910 Charles Buls, Esthétique des villes. L’isolement des vieilles églises. Brussel . Buls 1914 C. Buls, ‘Esthétique des villes’, in BCRAA,  (), p. -. Bussels 1980 Paul [Laetus] Bussels, ‘Het oude Sacramentsaltaar van de Leuvense Sint-Pieterskerk in de Minderbroederskerk te Hasselt’, in Jaarboek GOKLO,  (), p. -.

392

Cardon & Dekeyzer 2000 B. Cardon en Brigitte Dekeyzer, ‘Dirk Bouts in de universiteitsstad: intellectuele netwerken’, in Kees Veelenturf (red.), Geen povere schoonheid. Laat-middeleeuwse kunst in verband met de Moderne Devotie. Nijmegen, , p. -. Carpreau e.a. 2009 Peter Carpreau, Veronique Vandekerchove en Véronique Van de Kerckhof (red.), M Collecties Schilderijen. Tielt, . Census 1979-1988 Herbert Kellman (red.), Census-catalogue of manuscript sources of polyphonic music, -. Neuhausen-Stuttgart, - [ delen]. Ceunen e.a. 2000 Marika Ceunen, Gilbert Huybens en Veronique Vandekerchove, Edward Van Even en zijn tijd. Ethnologia Flandrica,  (). Ceunen e.a. 2002 M. Ceunen, Jan Roegiers en Johan Van der Eycken, De kerk in het midden:  jaar parochieleven te Leuven. Leuven, . Ceunen & Veldeman 2004 M. Ceunen en Piet Veldeman, Aan onze helden en martelaren ... Beelden van de brand van Leuven (augustus ). Leuven, .

Cockx & Huybens 2003 Evert Cockx en Gilbert Huybens, De Leuvense prentenatlas. Zeventiende-eeuwse tekeningen uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Jaarboek GOKLO,  () [ delen]. Collette & Doperé 2015 François Collette en Frans Doperé, ‘L’hôtel de ville médiéval, rêve inachevé des bourgeois de Mons’, in Alain Salamagne (red.), Hôtels de Ville, Architecture publique à la Renaissance. Tours-Rennes, , p. -. Comblen-Sonkes 1996 Micheline Comblen-Sonkes, The collegiate church of Saint Peter, Louvain, in Corpus of fifteenth century painting in the Southern Netherlands and the Principality of Liège. Brussel, . Comblen-Sonkes & Van den Bergen-Pantens 1977 M. Comblen-Sonkes en Christiane Van den Bergen-Pantens, Memoriën van Anthonio de Succa. Brussel,  [ delen]. Coomans 1991 Thomas Coomans, ‘Pierre Langerock (-), architecte et restaurateur néo-gothique’, in Revue des archéologues et historiens d’art de Louvain,  (), p. -. Coomans 1992a T. Coomans, ‘Vlaamse en Brusselse monumenten in het plannenfonds van het repertorium van het cultureel erfgoed’, in M&L, / (), p. -. Coomans 1992b T. Coomans, Les plans des monuments belges rassemblés par le service du répertoire des biens culturels (-) et conservés aux Musées royaux d’art et d’histoire à Bruxelles. Brussel, . Coomans 1994a T. Coomans, ‘Pierre Langerock’, in Nouvelle biographie nationale, deel  (), p. -. Coomans 1994b T. Coomans, ‘Architect Pierre Langerock’, in Jean Van Cleven (red.), Neogotiek in België. Tielt, , p. -. Coomans & Bergmans 2005 T. Coomans en Anna Bergmans, ‘Van hertogelijke grafkerk tot studium generale. De Onze-Lieve-Vrouwter-Predikheren te Leuven’, in M&L, / (), p. -. Coppens & Laurent 1996 Herman Coppens en René Laurent, Het Rijskarchief in België -. Geschiedenis van de Instelling en Bio-Bibliographisch Repertorium van de archivarissen. Brussel,  [Miscellanea Archivistica Studia ]. Coune 1986 Michel Coune, Het proto-evangelie van Jacobus. Een apocrief evangelie van de tweede eeuw. Zevenkerken-Brugge, . Courtens & Roubier 1969 André Courtens en Jean Roubier, Belgique romane. Brussel,  [Geschiedenis van de bouwkunst in België ].

Chotěbor 1994 Petr Chotěbor, ‘Baubetrieb im Mittelalter’, in Die Kathedrale von St Veit. Praag, , p. -.

Crab 1968 Jan Crab, ‘De grooten coperen pelikaen in de choor van de St.-Pieterskerk te Leuven’, in Mededelingen GOKLO,  (), p. -.

Clifton-Taylor 1977 Alec Clifton-Taylor, The cathedrals of England. Londen, .

Crab 1975 J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, .

Closson 1928 Ernest Closson, L’Elément flamand dans Beethoven. Brussel, .

Crab 1977 J. Crab, Het Brabants beeldsnijcentrum Leuven. Leuven, .

Geraadpleegde literatuur

Crab & Lenaerts 1968 J. Crab en F. Lenaerts, ‘The Great Copper Pelican in the Choir”: The Lectern from the Church of St. Peter in Louvain’, in The Metropolitan Museum of Art Bulletin, / (), p. -.

Deckers & Vercruysse 2021 Katrien Deckers en Annelies Vercruysse, ‘De rol van de stad als bouwheer: bemiddelen. Evolutie in concept en aanpak van de restauratiecampagnes van de Leuvense Sint-Pieterskerk’ in M&L, / (), p. -.

Crab & Nijs 1977-1978 J. Crab en Lieve Nijs, Pieter-Jozef Verhaghen, barokschilder uit de XVIIIde eeuw. Leuven, -.

De Clercq 1998 Lode De Clercq, ‘Nieuwe inzichten in de organisatie en de decoratie van de koorpartij’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de Late Middeleeuwen. Dirk Bouts Het Laatste Avondmaal. Tielt, , p. -.

Crab & Van Buyten 1966 J. Crab en Leon Van Buyten, Inventaris van de papieren betreffende de kunstverzameling D. Van den Schrieck, François Schollaert en Joris Helleputte. Leuven, . Crampon 2001 Maurice Crampon, La cathédrale d’Amiens. Amiens, .

De Clercq 2021 Jozefien De Clercq, ‘Theylich sacramentshuys in de SintPieterskerk. Verfijnd beeldhouwwerk en geraffineerde middeleeuwse polychromie’, in M&L, / (), p. -.

De Maesschalck & Van Uytven 1980 E. De Maesschalck en Raymond Van Uytven, ‘Het religieuze en zedelijke leven van de leken’, in Raymond Van Uytven (red.), Leuven ‘De beste stad van Brabant’. Deel i: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks . al,  (), p. -. De Maesschalck 2021 E. De Maesschalck, Leuven en zijn colleges. Trefpunt van intellectueel leven in de Nederlanden (-). Gorredijk, . De Maeyer 1988 Jan De Maeyer (red.), De Sint-Lucasscholen en de neogotiek -. Leuven,  [kadoc, studies ].

Christyn 1743 Jean-Baptiste Christyn, Les délices des Pays-Bas, ou description géographique et historique des xvii. Provinces Belgiques. Luik, deel , .

De Craan & Huybens 1999 Pierre De Craan en Gilbert Huybens, ‘De beeldhouwers’, in Gilbert Huybens, Maria Gilleir en Paul Reekmans (red.), Het Leuvense stadhuis – Beeld-schoon . Jaarboek goklo,  (), p. -.

De Maeyer e.a. 1999 J. De Maeyer, Anna Bergmans, Wim Denslagen, Herman Stynen, Wies Van Leeuwen en Luc Verpoest (red.), Negentiende-eeuwse restauratiepraktijk en actuele monumentenzorg. Handelingen van het Nederlands-Vlaams symposium, Leuven, - september . Leuven,  [kadoc, Artes ].

Crombecq 2007 Peter Crombecq, De Leuvense tak van het geslacht Tsantele ( september ), consulteerbaar via geneanet.

Dehio 1985 Georg Dehio, Handbuch der deutschen Kunstdenkmäler. Rheinland-Pfalz. Saarland. Darmstadt, .

Demey & Goedleven 1983 Anthony Demey en Edgard Goedleven, Vijftig jaar beschermingen in Vlaanderen. Brussel, .

Cruysberghs 1958 Karel Cruysberghs, Fiere Margriet van Leuven. Leuven,  [V.S.P.-reeks ].

Dejonghe 1964 M. Dejonghe, ‘De patrones van Leuven’, in Brabantse folklore, nr.  (), p. -.

de Moffarts d’Houchenée 1992 Alain de Moffarts d’Houchenée, L’atelier d’orfèvrerie néo-gothique Wilmotte à Liège. Joseph Wilmotte (), un orfèvre au service d’une idéologie. UC Louvain, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, .

Cuvelier 1912 Joseph Cuvelier, Les dénombrements de foyers en Brabant. Brussel, . Cuvelier 1929-1938 J. Cuvelier, Inventaire des archives de la ville de Louvain. Leuven, - [ delen]. Debaene 2012 Marjan Debaene, ‘Rondom Jan Rombouts. Inleidende beschouwingen over de ‘Leuvense renaissance’, in Yvette Bruijnen en Marjan Debaene (red.), Getekend, Jan R. Jan Rombouts, een Renaissancemeester herontdekt. Brussel-Leuven, , p. -. Debaene e.a. 2014 M. Debaene, Ko Goubert en Eline Sciot, M Collecties Beelhouwkunst. Leuven, . Debaene 2019a M. Debaene (red.), Borman. A Family of Northern Renaissance Sculptors. Londen-Turnhout, . Debaene 2019b M. Debaene, ‘The facts about Borman A Survey of Archival Sources’, in Marjan Debaene (red.), Borman. A Family of Northern Renaissance Sculptors. LondenTurnhout, , p. -. Debaene 2021 M. Debaene, ‘Tussen hemel en aarde. Een historiek van de Sint-Pieterskerk als museale ruimte’, in M&L, / (), p. -. Debaene & Lainé 2018 M. Debaene en David Lainé, ‘Reading between the Lines … Attribution Problems regarding Early Sixteenth Century Louvain Painters’, in Till-Holger Borchert, Anne Dubois en Jacqueline Couvert (red.), Technical Studies of Paintings: Problems of Attribution (th-th Centuries). Leuven, , p. -. De Borchgrave d’Altena 1940 Joseph de Borchgrave d’Altena, ‘Notes pour servir à l’inventaire des œuvres d’art du Brabant : Arrondissement de Louvain’, in Annales de la Société d’archéologie de Bruxelles,  (-), p. - ;  (-), p. -. De Ceulaer 1988 Roel De Ceulaer, De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten. Gent, .

De Jonge e.a. 2009 Krista De Jonge, Piet Geleyns en Markus Hörsch, Gotiek in het hertogdom Brabant. Leuven, . De Landtsheer 1997 Jeanine De Landtsheer, ‘Iusti Lipsi Diva Lovaniensis : an unknown treatise on Louvain’s Sedes Sapientiae’, in Revue d’Histoire Ecclésiastique,  (), p. -. De Landtsheer 2003 J. De Landtsheer, ‘Justus Lipsius’s Treatises on the Holy Virgin’, in Arie Gelderblom, Marc Van Vaeck en Jan De Jonghe (red.), The Low Countries as a Crossroads of Religious Beliefs. Intersections. Yearbook for Early Modern Studies,  (), p. -. Delbeke e.a. 2015 Maarten Delbeke, Lise Constant, Lobke Geurs en Annelies Staessen, ‘The architecture of miracleworking statues in the Southern Netherlands’, in Revue d’histoire des religions, / (), p. -.

Deneffe 1998a D. Deneffe, ‘Toelating tot de afbraak van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw en andere altaren om de wederopbouw van de Sint-Pieterskerk mogelijk te maken –  maart ’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. . Deneffe 1998b D. Deneffe, ‘Kaarsenkroon’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. . Deneffe 1998c D. Deneffe, ‘Sint-Anna te drieën’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. .

Delmarcel 1999 Guy Delmarcel, Het Vlaamse wandtapijt van de de tot de de eeuw. Tielt, .

Deneffe 1998d D. Deneffe, ‘Christushoofd’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. .

Del Marmol 1922 Boniface Del Marmol, St. Albert de Louvain, évêque de Liège et martyr (). Parijs, , p. - [relieken].

De Parival 1667 Jean Nicolas De Parival, Louvain très ancienne et capitalle ville du Brabant. Leuven, .

Delmelle 1975 Joseph Delmelle, Kathedralen en kapittelkerken in België. Brussel, . Delmotte & Keutgens 2018 Bernard Delmotte en Karin Keutgens, Uitvoeringsrapport: Sint-Pieterskerk Leuven/Fase : Restauratie binnenparement en kunstpatrimonium. Zoersel, . De Maesschalck 1977 Edward De Maesschalck, Kollegestichtingen aan de universiteit te Leuven (-). ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling,  [ delen]. De Maesschalck 2003 E. De Maesschalck, Overleven in revolutietijd. Een ooggetuige over het Franse Bewind [-]. Leuven, .

Deneffe 1988 Dominique Deneffe, ‘Het verdwenen tochtportaal aan de lange trappen van de Leuvense Sint-Pieterskerk’, in al, - (), p. -.

Depuydt-Elbaum e.a. 1998 Livia Depuydt-Elbaum, Regine Guislain-Wittermann, Nicole Goetghebeur, Liliane Masschelein-Kleiner, Jozef Vynckier en Leopold Kockaert, ‘De restauratie van het Laatste Avondmaal’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -. [zie Masschelein-Kleiner e.a. ]. De Ram 1842 Pierre-François De Ram, ‘Notice sur le collège de Houterlé’ in aucl,  (), p. -. De Ram 1845 P.-F. De Ram, Recherches sur les sépultures des ducs de Brabant à Louvain. Brussel, . de Ram 1861 P.-F. De Ram, Codex veterum statutorum academiae Lovaniensis. Brussel, .

Geraadpleegde literatuur

393

De Ram 1863 P.-F. De Ram, ‘Anciens statuts de la faculté de médecine’, in Bulletin de la Commission Royale d’histoire,  (), p. -.

Dewilde 2017 B. Dewilde, ‘Genereus geloof. De corporatieve financiering van de Leuvense stedelijke religie’, in ESB,  (), p. -.

de Reiffenberg 1844 Frédéric de Reiffenberg, Chronologie historique des Sires de Diest en Brabant. Brussel, , p. -.

Dewilde & Huybens 2016 B. Dewilde en Gilbert Huybens, Leuven: De Tafelronde. Leuven, .

De Ren 2015 Leo De Ren, ‘Sleutelverhalen over de Leuvense edelsmeedkunst (de–de eeuw)’, in Ko Goubert (red.), Zilver: kunst, object, verhalen uit Leuven. Leuven, , p. -.

Dewilde & Poukens 2012 B. Dewilde en Johan Poukens, ‘Confraternities, Jansenism and the Birth of a Consumer Society in th-th-century Leuven’, in Simonetta Cavaciocchi (red.), Religione e istituzioni religiose nell’ economia europea, -. Firenze, , p. -.

Derez 2017 Mark Derez, Universiteitshal, -. Leuven, . Derez & Verbrugge 2005 M. Derez en Anne Verbrugge, De Celestijnenpriorij te Heverlee. Van klooster tot bibliotheek. Leuven, . De Ridder 1987-1988 Paul De Ridder, Inventaris van het oud archief van de kapittelkerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel. Brussel, - [ delen].

D’Hoop 1905-1930 Alfred D’Hoop, Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant. Brussel, - [ delen]. Didier 2004 Robert Didier, ‘Une descente de croix sculptée mosane du XIème siècle. A propos du Christ de l’ancienne “Curva Crux” de Louvain’, in Giovanna Sapori en Bruno Toscano (red.), La Deposizione lignea in Europa. L’immagine, il culto, la forma. Perugia, , p. -.

De Rynck 2009 Patrick De Rynck, M&L: Het Museum en de collectie. Tielt, .

Dieterich 1989 David Henry Dieterich, ‘Confraternities and lay leadership in sixteenth-century Liège’, in Renaissance and Reformation,  (), p. -.

Descamps 1769 Jean-Baptiste Descamps, Voyage pittoresque de la Flandre et du Brabant, avec des réflexions relativement aux arts et quelques gravures. Parijs, .

Divaeus 1757 Petrus Divaeus, Rerum Lovaniensium en Annalium oppidi Lovaniensis. Leuven, .

De Schepper 1936-1937 Achiel De Schepper [broeder Libertus], ‘Lucas Faydherbe, beeldhouwer’, in Gentsche bijdragen tot de Kunstgeschiedenis,  (), p. -;  (), p. -. Detroit 1960 Flanders in the fifteenth century: art and civilization, catalogue of the exhibition ‘Masterpieces of Flemish Art: Van Eyck to Bosch’. Detroit, . Devliegher 1973 Luc Devliegher, De Onze-Lieve-Vrouwkerk te Kortrijk. Damme, . De Vocht 1926-1929 Henry De Vocht, ‘Tapper (Ruard)’, in Biographie Nationale, deel  (-), kol. -. De Vocht 1927 H. De Vocht, Inventaire des Archives de l’Université de Louvain (-), aux Archives générales du Royaume à Bruxelles. Leuven, . Dewilde 2012 Brecht Dewilde, Corporaties en confrerieën in conflict Leuven -. ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, . Dewilde 2013 B. Dewilde, ‘Theater en commerciële cultuur in een secundaire stad: rederijkerskamer De Kersouwe te Leuven, zeventiende-achttiende eeuw’, in Stadsgeschiedenis,  (), p. -. Dewilde 2015 B. Dewilde, ‘Zilver: een gouden zaak. Edelsmeden, handelaars en klanten in de- en de-eeuws Leuven’, in Ko Goubert (red.), Zilver: kunst, object, verhalen uit Leuven. Leuven, , p. –. Dewilde 2016 B. Dewilde, ‘Veerkracht van een stad. Leuven tussen oorlog, crisis en pest (-)’, in Geert Van Reyn (red.), De pest te Leuven -. De kapucijnen en de zorg om de mens. Leuven, , p. - [Memorabilia Lovaniensia ].

394

Doperé 1984 Frans Doperé (red.), Meldert, voormalige heerlijkheid van het hertogdom Brabant. Kunst en geschiedenis. Hoegaarden-Meldert, . Doperé e.a. 1994 F. Doperé, Lode de Clercq, Jan Van Damme, Linda Van Langendonck en Johan Veeckman, Recent onderzoek naar de bouwchronologie van de Antwerpse Onze-LieveVrouwekathedraal. Antwerpen, . Doperé 1995 F. Doperé, ‘L’apport du relevé systématique des marques taillées et peintes et des traces de la technique de taille dans l’étude de la chronologie et de l’evolution de deux chantiers brabançons majeurs: la collégiale Saint-Pierre à Leuven et la cathédrale NotreDame à Antwerpen’, in Actes du IXe colloque de glyptographie de Belley. Braine-le-Château, , p. -. Doperé 1996 F. Doperé, ‘Les techniques de taille sur le grès calcareux: une nouvelle méthode pour déterminer la chronologie et étudier l’évolution des chantiers dans l’est du Brabant pendant la première moitié du XVe siècle’, in Marc Lodewijckx (red.), Acta Archeologica Lovaniensia Monographiae,  (), p. -. Doperé 1997 F. Doperé, ‘Données nouvelles pour l’interprétation des signes utilitaires sur le grès calcareux dans l’architecture gothique brabançonne’, in Actes du Xe colloque international de glyptographie du MontSaint-Odile (France). Braine-le-Château, , p. -.

Doperé 1999 F. Doperé, ‘Bijdrage tot de bouwgeschiedenis van de Sint-Gummaruskerk te Lier. Nieuwe onderzoeksmethoden in de studie van de middeleeuwse architectuur: de steenhouwchronologie’, in Lira Elegans. Liers genootschap voor geschiedenis,  (), p. -. Doperé 2003 F. Doperé, ‘Het gebruik van kalkzandsteen en ijzerzandsteen als technische basis voor het ontstaan en de ontwikkeling van de gotische architectuur in het hertogdom Brabant’, in Bijdragen tot de geschiedenis,  /- (), p. -. Doperé 2004 F. Doperé, ‘De Sint-Pieterskerk, een kapittelkerk met kathedraalallures’, in Anna Bergmans, Marjan Buyle en Thomas Coomans (red.), Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven. Leuven, , p. -. Doperé 2011 F. Doperé, ‘De Sint-Martinuskerk te Wezemaal. Acht eeuwen bouwgeschiedenis’, in Bart Minnen (red.), Den Heyligen Sant al in Brabant. De Sint-Martinuskerk van Wezemaal en de cultus van Sint-Job -. Averbode, , p. -. Doperé 2018 F. Doperé, Dater les édifices du Moyen Âge par la pierre taillée. Brussel,  [Collection Précisions ]. Doperé & Mulier 1984 F. Doperé en Kristien Mulier, ‘Epitaaf van Ludovicus Pynock (†) en Katherina Pinock (†), weduwe van Lybrecht (IX) van Meldert (- †)’, in Meldert, voormalige heerlijkheid van het hertogdom Brabant. Hoegaarden-Meldert, , p. -. Doperé & Thomas 1996 F. Doperé en Staf Thomas, De Sint-Germanuskerk. Inventaris van het kunstpatrimonium van de stad Tienen. Tienen, . Douillez 1957 Jeannine Douillez, De muziek aan het BourgondischeHabsburgse hof in de tweede helft der XVde eeuw. uGent, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, . Driesen 1992 Willem Driesen, Bulletin des commissions royales d’art et d’archéologie (Brussel -). Hasselt, . Dubois 1949 Alice Dubois, Le chapitre cathédral de Saint-Lambert à Liège au XVIIe siècle. Luik, . Du Cange Charles du Fresne du Cange, Glossarium ad scriptores mediae et infimae Latinitatis. Parijs, -. Duez 1954 Thomas Duez, ‘In majesteit tronende lieve vroukes (Sedes Sapientiae)’, in Meer Schoonheid, lente , p. -. Duerloo & Cheron 2011 Luc Duerloo en Marc Cheron, Heraldiek van het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Wijnegem, .

Doperé 1997-1998 F. Doperé, ‘L’extraction, la taille et la mise en œuvre du calcaire gréseux de Gobertange au Moyen-Age’, in Bulletin de la Commission Royale des Monuments, Sites et Fouilles, / (-), p. -.

Dumortier 2019 Claire Dumortier, ‘A Sculptor’s Family of Leuven in Brussels and Antwerp’, in Marjan Debaene (red.), Borman. A Family of Northern Renaissance Sculptors. Londen-Turnhout, , p. -.

Doperé 1998 F. Doperé, ‘Nieuwe onderzoeksmethoden in de studie van de de-eeuwse architectuur. De steenhouwchronologie en het onderzoek van de steenmerken. De bouwgeschiedenis van de gotische Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -) een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -, -.

Dustin 1975 Marie-France Dustin, Sur les chemins de la Belgique gothique. Guide Marabout. Verviers, .

Geraadpleegde literatuur

Erlande-Brandenburg 1993 Alain Erlande-Brandenburg, The cathedral builders of the Middle Ages. Parijs, .

Everaerts 1880 Adolphe Everaerts, Les anciennes associations de Louvain,  [sal-oa, ]. Everaerts 1887 A. Everaerts, Recueil des tombes et épitaphes de Louvain et dans les environs,  [sal-oa, /, Sint-Pieterskerk]. Felix 1986 Jean-Pierre Felix, ‘Dieudonné Raick et Jean-Baptiste Le Picard à Louvain (/)’, in Bulletin de la Société Liégeoise de Musicologie,  (), p. -. Felix 1992 J.-P. Felix, ‘Petrus Papen, organist van de collegiale Sint-Pieterskerk te Leuven. Componist en orgelexpert’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Ferer 2012 Mary Tiffany Ferer, Music and Ceremony at the Court of Charles v: The Capilla Flamenca and the Art of Political Promotion. Woodbridge-Rochester, . Ferrant Saint-Pierre 1903 Ferrant Saint-Pierre, Monuments de Louvain. Leuven, . Ferrier 1837 Alexandre Ferrie de Tourettes, Description historique et topographique de Louvain. Brussel, . Franssens 1988 Marcel Franssens, ‘De basiliek van Halle en haar restauratie’, in Verhandelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring Halle,  (), p. -.

Genicot 1981 L.-F. Genicot, ‘L’octogone de Notger et son avantcorps’, in Joseph Deckers (red.), La collégiale Saint-Jean de Liège, Mille ans d’art et d’histoire. Luik, , p. -. Genicot 1982 L.-F. Genicot, ‘L’église romane de Notger et l’avantcorps’, in Millénaire de la collégiale Saint-Jean de Liège. Exposition d’art et d’histoire. Luik, , p. -. Gerits 2003 Jan Gerits, ‘Kunstschilder Jan-Baptist van den Kerckhoven (†)’, in Het Oude land van Aarschot,  (), p. -. Gijsel & Beyers 1997 Jan Gijsel en Rita Beyers (red.), Libri de nativitate Mariae; tekst en commentaar; Pseudo-Matthaei evangelie; Libellus de nativitate Sanctae Mariae. Turnhout,  [ delen].

Halflants 1962 Jacques Halflants, ‘Les tours de l’église Saint Pierre à Louvain avant leur effondrement’, in Le Folklore Brabançon, nr. - (), p. -.

Glabeke & Van Nieuwerburgh 2012 Kathia Glabeke en Hilde Van Nieuwerburgh, Leuvens (zw)erfgoed. Leuven, . Goethals 1848 Félix-Victor Goethals, Histoire généalogique de la maison de Hornes. Brussel, . Goubert 2015a Ko Goubert (red.), Zilver: kunst, object, verhalen uit Leuven. Leuven, .

Frantzen [na 1910] Miel Frantzen, Louvain. Guide illustré. Leuven, z.j. [na ]. French 1846 The historical works of the right rev. Nicholas French, D.D. bishop of Ferns, &c. Dublin, .

Gramaye 1610 Jan Baptist Gramaye, Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae. Brussel, .

Fussbroich z.j. Helmuth Fussbroich, Die Minoritenkirche zu Köln. Keulen, z.j. []. Geeraerts & Gielen 2012 Hugo Geeraerts en Helga Gielen, ‘Welk beeld stond er op de sokkel in het zuidertransept van de Sint-Pieterskerk?’, in L.G.B-krant, LGB-dossier Lente , p. I-V; Id., ‘Er wordt opnieuw een beeld geplaatst van de heilige Petrus boven de ingang (zuidportaal) van de Sint-Pieterskerk’, in L.G.B-krant, LGB-dossier Zomer , p. I-V. Geleyns 2009a Piet Geleyns, ‘Bouwen in de middeleeuwen. Hoe verliep het in de praktijk?’, in Krista De Jonge, Piet Geleyns en Markus Hörsch, Gotiek in het hertogdom Brabant. Leuven, , p. -. Geleyns 2009b P. Geleyns, ‘Een nieuwe gotiek. Neogotisch bouwen en restaureren’, in K. De Jonge, P. Geleyns en M. Hörsch, Gotiek in het hertogdom Brabant. Leuven, , p. -. Gelly 2002. Clara Gelly, De l’An II au sacre de Napoléon. Le premier musée de Nancy. Nancy, . Génard 1856 Pierre Génard, Inscriptions funéraires et monumentales de la province d’Anvers. Arrondissement d’Anvers. Antwerpen,  [deel ]. Genicot 1972 Luc-Francis Genicot, Les églises mosanes du XIe siècle. Leuven, .

Haggh-Huglo 2020 B. Haggh-Huglo, Recollecting the Virgin Mary in Music: Guillaume Du Fay’s Chant across Five Centuries. Münster, . Hale 1979 John Rigby Hale, The travel journal of Antonio De Beatis: Germany, Switzerland, the Low Countries, France and Italy, -. Londen, .

Goubert 2015b K. Goubert, ‘Leuvens zilver voor de twintigste eeuw. Op zoek naar dom Martin en Jean Ausloos’, in Ko Goubert (red.), Zilver: kunst, object, verhalen uit Leuven. Leuven, , p. –.

Frézet 1921 Aimable Frézet, ‘Les reliques de saint Albert retrouvées à Reims’, in La Vie et les arts liturgiques, nr.  (), p. -.

Haggh 2008 B. Haggh, ‘The Officium of the Recollectio festorum beate Marie virginis by Gilles Carlier and Guillaume Du Fay: Its Celebration and Reform in Leuven’, in Mark Delaere en Pieter Bergé (red.), “Recevez ce mien petit labeur”: Studies in Renaissance Music in Honour of Ignace Bossuyt. Leuven, , p. -.

Grieten & Bungeneers 1996 Stefaan Grieten en Joke Bungeneers (red.), De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen. Antwerpen, . Grove Stanley John Sadie (red.), The New Grove Dictionary of Music and Musicians. Oxford,  [ delen]. Guicciardini 1979 Lodovico Guicciardini, Beschrijvinghe van alle de Neder-landen. Amsterdam,  [herdruk: Haarlem, ].

Halflants 1992 J. Halflants, De Sint-Sulpitiuskerk te Diest. Deel  Kunsthistorische studie. Jaarboek van De Vrienden van Sint-Sulpitius, Diest, . Halflants 1994 J. Halflants, De Sint-Sulpitiuskerk te Diest. Deel  Inrichting van de bouwwerf. Jaarboek van De Vrienden van Sint-Sulpitius, Diest, . Halflants 1995-1996 J. Halflants, De Sint-Sulpitiuskerk te Diest. Deel  Kunsthistorische studie. Jaarboek van De Vrienden van Sint-Sulpitius, Diest, -. Haslinghuis & Janse 2001 Edward Johannes Haslinghuis en Herman Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistories. Leiden, . Hautcœur 1897 Édouard Hautcoeur, Histoire de l’église collégiale et du chapitre de Saint-Pierre de Lille. Rijsel-Parijs, - [ delen]. Heil e.a. 1928 Walter Heil, Robert Hudson, Wilhelm Reinhold en Adele Coulin Weibel, The Seventh Loan Exhibition: French Gothic Art of the Thirteenth to Fifteenth Century. Detroit, . Heinz 1995 Andreas Heinz, ‘Evangelienseite’, in Lexikon für Theologie und Kirche. Freiburg-Wien,  [deel ].

Guide 1766 Le Guide Fidèle contenant la Description de la Ville de Louvain, tant Ancienne que Moderne. Brussel, z.j. [] [herdruk: Brussel, ]. Gysens 1993 Louis Gysens, Stenen vertellen verhalen. Zoutleeuw, . Gullentops & Bouckaert 1992 Frans Gullentops en Jos Bouckaert, Geologische stadswandeling door Leuven. Leuven, .

Helbig 1943-1951 Jean Helbig, De glasschilderkunst in België. Repertorium en documenten. Antwerpen, - [ delen]. Herremans 2009 Valerie Herremans, ‘De sacramentstoren als blik vanger in het historische kerkinterieur’, in M&L, / (), p. -. Heymbach 1665 Bernardus [von] Heymbach, Diva Lovaniensis seu mira beneficia a Dei parente ad aram sibi sacram in aede D. Petri mortalibus impetrata libri III. Leuven, .

Haccourt 1689 Jacques Haccourt, L’Escrit suivant sous le titre des privileges et exemptions des chorals dans les eglises collegialles en secondaires de Liège. Luik, .

Heyvaert & Jansen 2020 Wim Heyvaert en Geert Jansen (red.), Tussen Hemel en Aarde. Beleef het Laatste Avondmaal van Bouts. Leuven, .

Haggh 1988 Barbara Haggh, Music, Liturgy, and Ceremony in Brussels. -. University of Illinois, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, . Haggh 1989 B. Haggh, ‘Itinerancy to residency: professional careers and performance practices in th-century sacred music’, in Early Music, augustus , p. -.

Higgins 1986 Paula Higgins, ‘In hydraulis Revisited: New Light on the Career of Antoine Busnois’, in Journal of the American Musicological Society, / (), p. -. Hill 2007 Rosemary Hill, God’s Architect. Pugin and the building of Romantic Britain. Londen, .

Geraadpleegde literatuur

395

Honigbij 1845 De honigbij of bloemlezing op het gebied van kunst, wetenschap en smaak. Amsterdam,  (). Hörsch 1994 Markus Hörsch, Architektur unter Margarethe von Österreich, Regentin der Niederlande (-). Eine bau- und architekturgeschichtliche Studie zum Grabkloster St.-Nicolas-de-Tolentin in Brou bei Bourg-en-Bresse. Brussel, . Hörsch 2009 M. Hörsch, ‘De kerkenbouw. Brabantse religieuze architectuur uit de gotiek’, in Krista De Jonge, Piet Geleyns en Markus Hörsch (red.), Gotiek in het hertogdom Brabant. Leuven, , p.-. Horsten 1998 Martin Horsten, ‘Ter ere van God en van de stad: de bouw van de nieuwe Sint-Pieterskerk’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -.

Huybens 1991 G. Huybens, ‘De oude luidklokken van de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in ncl, / (), p. -.

Huybens 2008a G. Huybens, ‘Befaemt door vercheyde in’t ligt gegeven musicale werken. Aanvullingen bij het beiaardhandschrift van Frans De Prins’, in Carl Van Eyndhoven en Peter Strauven (red.), Trillers, mordanten, schielijke loopen … Een artistieke reconstructie van de beiaardmuziek in de achttiende eeuw. Leuven, , p. - [Cahier  van het IvOK].

Huybens 1993 G. Huybens, ‘De klokken uit de toren, de oorlog verloren. De Duitse klokkenroof te Leuven’, in Jaarboek goklo,  (), p. -.

Huybens 2008b G. Huybens, Liedeken van de Peetermans ofte lovenaers. Muziek van Leuvense toondichters uit de tweede helft van de de eeuw. Leuven, .

Huybens 1994a G. Huybens, ‘Over oude muziekhandschriften in Leuven’, in Barbara Haggh, Frank Daelemans en André Vanrie (red.), Musicology and archival research / Musicologie en archiefonderzoek. Brussel, , p. - en bijlage [Archief- en Bibliotheekwezen ].

Huybens 2012 G. Huybens, Who’s Who? De beelden op de gevels van het Leuvense Stadhuis. Leuven, .

Huybens 1990 G. Huybens, ‘De Leuvense stadsbeiaarden en beiaardiers’, in Gilbert Huybens (red.), Stad met klank. Leuven, , p. -.

Huybens 1994b G. Huybens (red.), Beiaarden en torens in België. Gent, .

Hous 1964 Jean-Baptiste Hous, Leuvense Kroniek (-). Uitgave door Joseph de Kempeneer, Heverlee,  [herdruk: Ripova, ].

Huybens 1998a G. Huybens,‘De beiaardpreludia van Matthias Vanden Gheyn op CD’, in ncl, / (), p. -.

Howard 2003 Helen Howard, Pigments of English medieval wall painting. Londen, .

Huybens 1998b G. Huybens, ‘Wat betekent het woord Jaquemart. Meester Jan van Leuven (klokslager van Sint-Pieterskerk)’, in ncl, / (), p. -.

Hubner 1734 Johannes Hubner, Algemeen Kunstwoordenboek der Wetenschappen. Leiden, . Hulin de Loo 1901 Georges Hulin de Loo, ‘Les anges de Louvain’, in Petite revue illustrée de l’art et de l’archéologie en Flandre,  (), p. -, -. Huybens 1975 Gilbert Huybens, ‘Het oude orgel in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in al,  (), p. -. Huybens 1976 G. Huybens, ‘Het muziekleven ten tijde van Dirk Bouts. Richard de Bellengues (-) kanunnik-musicus’, in al,  (), p. -. Huybens 1981 G. Huybens, ‘Bouwstenen voor een geschiedenis van de muziek te Leuven: de en de eeuw’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Huybens 1982 G. Huybens, ‘Bronnen voor de geschiedenis van het muziekleven te Leuven in de de eeuw (-)’, in Gilbert Huybens (red.), Muziek te Leuven in de de eeuw. Leuven, , p. -. Huybens 1983 G. Huybens (red.), Willem Gommaar Kennis (Lier -Leuven ) leven en werk. Zijn muzikale betekenis in de de eeuw. al, b (/). Huybens 1985a G. Huybens, ‘Vier eeuwen muziek in en voor de stad Leuven’, in Bijdragen tot de Geschiedenis, /- (), p. -. Huybens 1985b G. Huybens, ‘Het officieel muziekonderwijs te Leuven’, in Jaarboek goklo,  (), p. -.

Huybens 1998c G. Huybens, ‘Muziek in de Sint-Pieterskerk te Leuven (-). Een poging tot reconstructie’, in Ike De Loos, Martine Monteyne en Eugeen Schreurs (red.), Laus Deo – Pax vivis. Het muziekleven aan de Vlaamse kapittelkerken en kathedralen tot ca. . Brussel, , p. -. Huybens 1998d G. Huybens, ‘De Duitse klokkenroof in België – Brabant’, in Magazine Vlaamse Beiaard Vereniging, / (), p. -. Huybens 2001 G. Huybens, ‘De Leuvense families Vanden Gheyn en Van Aerschodt in de de en de eeuw’, in ncl, / (), p. -. Huybens 2005 G. Huybens, ‘Het gotisch koordoksaal van de Leuvense Sint-Pieterskerk als ‘vergeten’ erfgoed’, in Nele Gabriëls en Eugeen Schreurs (red.), Petrus Phalesius en het stedelijk muziekleven in de Vlaamse renaissancestad Leuven. Leuven-Neerpelt, , p. -. Huybens 2006a G. Huybens, ‘Over oude en nieuwe orgels in en voor de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Orgelkunst, / (), p. -. Huybens 2006b G. Huybens, ‘Contiusproject: een paard van Troje’, in Orgelkunst, / (), p. -. Huybens 2006c G. Huybens, ‘De zwarte steen van St.-Pieter’, in Salsa! doc, / (), p. . Huybens 2007a G. Huybens, ‘Een Leuvense klokkengids’, in Magazine Vlaamse Beiaard Vereniging, / (), p. -.

Huybens 1988 G. Huybens,‘de-eeuws klokkennieuws uit Leuven’, in ncl, / (), p. -.

Huybens 2007b G. Huybens, ‘Beiaardhandschriften in het bezit van de ku Leuven’, in Magazine Vlaamse Beiaard Vereniging, / (), p. -.

Huybens 1989 G. Huybens, ‘Willem Gommaar Kennis’, in Musica antiqua, / (), p. -.

Huybens 2007c G. Huybens, ‘Leuvense orgelkroniek -’, in Orgelkunst, / (), p. -.

396

Geraadpleegde literatuur

Huybens 2013a G. Huybens, ‘Het koororgel in de Sint-Pieterskerk’, in Kerk en Leven, / (), p. -. Huybens e.a. 2013b G. Huybens, Elly Cockx-Indestege en Werner Waterschoot, Memorabilia Lovaniensia -. Leuven, . Huybens 2014a G. Huybens, ‘: Een beiaardfestival in Leuven’, in NCL, / (), p. -. Huybens 2014bG. Huybens, ‘Nieuwjaarswens van een Leuvense torenwachter’, in SALSA! doc., / (), p. -. Huybens 2014c G. Huybens, ‘Het Comité des Notables te Leuven’, in Ex officina, / (), p. -. Huybens 2016 G. Huybens, Leuvense burgemeesters geportretteerd. Leuven,  [Memorabilia Lovaniensia ]. Huybens 2017 G. Huybens, ‘Van Bockelhandschriften in het Leuvense stadsarchief ‘, in SALSA! doc., / (), p. -. Huybens 2018 G. Huybens, ‘Zeldzame muziekdrukken in de oude universiteitsbibliotheek’, in Ex Officina, / (), p. -. Huybens 2021 G. Huybens, ‘Matthias Vanden Gheyn ‘organist ende beijaertspeelder der stadt Loven’’, in Orgelkunst, / (), p. -. Huybens & De Roeck 2006 G. Huybens en Jef De Roeck, ‘Wolf en de Wildeman’, in Salsa! doc., / (), p. . Huybens & Felix 1985 G. Huybens en Jean-Pierre Felix, Leuvense orgelgids. Leuven, . Huybens & Papy 2012 G. Huybens en Jan Papy, Leuvense zegezangen voor Primussen (-). Leuven, . Huybens & Robberechts 2010 G. Huybens en Geert Robberechts, Frascati. Een kroniek van het muziekleven te Leuven in de de eeuw. Leuven . Huybens & Rombouts 1990 G. Huybens en Luc Rombouts, ‘Nieuwe bevindingen betreffende een recente musicologische vondst. Over ridder Xavier van Elewyck’, in Musica Antiqua, / (), p. -. Huybens & Rombouts 1998 G. Huybens en L. Rombouts, Preludia voor beiaard. Matthias Vanden Gheyn. Leuven-Peer,  [Monumenta Flandriae Musica ii].

Huybens & Rombouts 1998-2000 G. Huybens en L. Rombouts, ‘De beiaardpreludia van Matthias Vanden Gheyn’, in Musica Antiqua, / (), p. -.

Klinckaert 2002 Jan Klinckaert, ‘De Sint-Pieterskerk te Leuven: een schatkamer van christelijke symboliek’, in Symbolen, lom,  september , p. -.

Le Blanc 2002 Paul le Blanc, Kerk in kleur. De middeleeuwse schilderingen in de Sint-Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch. ’s-Hertogenbosch, .

Inauguration 1872 ‘Inauguration du monument érigé à la mémoire de Mgr. De Ram’, in aucl,  (), p. -.

Koldeweij 2004 Adrianus Maria [Jos] Koldeweij, ‘Romaanse bouwkunst’ en ‘Triomf van de Brabantse kunstenaars’, in Raymond Van Uytven, Geschiedenis van Brabant. Van het hertogdom tot heden. Zwolle, , p. -, -.

Le Clercq 1940 Léopold Le Clercq, ‘Inventaire sommaire des archives de l’église collégiale de Saint-Pierre à Louvain’, in Annuaire du Clergé, , p. v-x.

Inauguration 1874 ‘Inauguration du monument Van Bockel’, in aucl,  (), p. -. Inventaire 1906 Inventaire des objets d’art existant dans les édifices publics des communes de l’arrondissement de Louvain. Brussel, . Jansen 1980 Jaak Jansen, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Brabant. Kantons Leuven i en ii. Brussel, , p. - [Sint-Pieterskerk]. Jeffery 2001 Peter Jeffery, ‘The Earliest Oktoīchoi: The Role of Jerusalem and Palestine in the Beginnings of Modal Ordering’, in Peter Jeffery (red.), The Study of Medieval Chant: Paths and Bridges, East and West, in Honor of Kenneth Levy. Woodbridge, , p. -. Jonckx 1926 Alfons Jonckx, ‘Les anciens évêchés des Pays-Bas (Hollande, Belgique, Nord de la France)’, in Annuaire pontifical catholique,  (), p. -. Jordens 1987-1988 Marina Jordens, ‘De schilderkunst van de contrareformatie in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in De Brabantse Folklore, nr.  (), p. -; nr.  (), p. -. Jungmann 1966 Josef Andreas Jungmann, Missarum Sollemnia. Kasterlee,  [ delen]. Juveyns e.a. 2016 Lambert Juveyns, Ernest Persoons en Wilfried Verleyen, ‘De verering van pestheiligen in Leuven’, in Geert Van Reyn (red.), De pest te Leuven -. De kapucijnen en de zorg om de mens. Leuven, , p. - [Memorabilia Lovaniensia ].

Krones 1998 Hartmut Krones, ‘Die Geschichte der Wiener Hofmusikkapelle bis zum Tod Kaiser Maximilians I’, in Musica Imperialis.  Jahre Hofmusikkapelle in Wien. -. Tutzing, , p. -, -. Kubach 1975 Hans-Erich Kubach, Romanesque architecture. New York, .

Labrie 2012 Marieke Labrie, ‘Glorification de l’art ou de la ville’. De cultuurpolitiek van het liberale stadsbestuur van Leuven (-). ku Leuven, onuitgegeven masterproef, . Laenen 1921 Jozef Laenen, ‘Les reliques de Saint Albert de Louvain’, in La vie diocésaine,  (), p. -. Laes 1997 Paul Laes (red.), Schatkamer van Sint-Pieter. Museum M. Leuven, . Lagaert & Huysmans 2010 Joke Lagaert en Sam Huysmans, St. Pieterskerk Leuven, Fase , Vooronderzoek interieur. Brasschaat,  [Onderzoeksdossier Patrimonium Research & Consulting bvba]. Lagasse de Locht & Saintenoy 1914 Charles Lagasse de Locht en Paul Saintenoy, ‘La reconstruction des villes et villages détruites par la guerre. Rapport sur les devoirs administratifs incombrant au pouvoirs publics’, in bcraa,  (), p. -.

Kalendarium 1796 Kalendarium anni bissextilis  ad usum studiosorum universitatis Lovaniensis. Leuven . Kenis 1990 Ramon Kenis, Van Kalvermarkt tot de Layensplein. Leuven, .

Lamberts & Roegiers 1986 Emiel Lamberts en Jan Roegiers, De universiteit te Leuven -. Leuven, .

Ketels 2021 Jochen Ketels, ‘De functionele herinrichting’, in M&L, / (), p. -.

Lameere 1986 Jacques-Benoît Lameere, Aenteekeningen van Merkweerdige Geschiedenissen voorgevallen binnen Loven (en omliggende) -. Gilbert Huybens (red.), Myriam Bols, Marcel Peeters en Geert Robberechts. Jaarboek goklo,  ().

Keutgens 2016 Karin Keutgens, Uitvoeringsrapport: Sint-Pieterskerk Leuven, Fase A - lot , Restauratie gewelfschilderingen schip en zuidelijke zijkapellen. Lier,  [restauratiedossier]. Keutgens 2018 K. Keutgens, Uitvoeringsrapport: Sint-Pieterskerk Leuven, Fase B - lot , Herinrichting transept/ Conservatie en restauratie van de gewelfschilderingen. Lier,  [restauratiedossier]. Keutgens 2021 K. Keutgens, ‘Een venster op de tijd. De restauratie van de gewelfschilderingen in schip en transept’, in M&L, / (), p. -. Kier & Krings 1985 Hiltrud Kier en Ulrich Krings, Köln: Die romanischen Kirchen im Bild. Keulen, .

Lefève & Van Molle 1960 René Lefève en Frans Van Molle, ‘De oorspronkelijke schikking van de luiken van Bouts’ Laatste Avondmaal’, in Bulletin kik,  (), p. -. Lefever 1968 Frans Albert Lefever, ‘De huisinterieurs in Dirk Bouts’ triptiek het Laatste Avondmaal’, in Mededelingen goklo,  (), p. -, -, -.

Kubach & Verbeeck 1976 H.-E. Kubach en Albert Verbeeck, Romanische Baukunst an Rhein und Maas. Berlijn, .

Lainé 2021 David Lainé, ‘‘‘Ils étaient alors dans un état déplorable’’. De restauratie van De marteling van de heilige Erasmus van Dieric Bouts’, in M&L, / (), p. -.

Leemans 1972 Hertha Leemans, De Sint-Gummaruskerk te Lier. Antwerpen-Utrecht, .

Lefever 2005 F. A. Lefever, ‘De ruimtelijke ordening te Leuven tijdens het Franse Bewind’, in Jaarboek lhg,  (), p. -. Lefèvre 1935 Placide Fernand Lefèvre, ‘Statuts capitulaires du chapitre de Sainte-Gudule à Bruxelles durant le xive et le xve siècle’, in Bulletin de la Commission royale d’histoire. Académie royale de Belgique,  (), p. -. Lefèvre 1942 P. F. Lefèvre, L’organisation ecclésiastique de la ville de Bruxelles au moyen âge. Leuven, . Lefèvre 1960 P. F. Lefèvre, Les Ordinaires des collégiales Saint-Pierre à Louvain et Saints-Pierre-et-Paul à Anderlecht d’après des manuscrits du xive siècle. Leuven, . Lefèvre 1967-1968 P. F. Lefèvre, L’ordinaire de la collégiale, autrefois cathédrale de Tongres, d’après un manuscrit du e siècle. Leuven, - [ delen]. Leirens 1996/98 Isabelle Leirens, ‘Le jubé de la collégiale Saint-Pierre à Louvain ()’, in Bulletin kik,  (/), p. . Leirens 1998 I. Leirens, ‘Materiële studie en behandeling van het koordoksaal’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -. Lemaire 1930 Raymond Albert Ghislain Lemaire, ‘De restauratie der Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Kunst der Nederlanden. Maandblad voor oude en nieuwe beeldende kunst. Leuven, , p. -.

Lanoye 1984 Hilde Lanoye, De westbouw van de oude Romaanse Sint-Pieterskerk te Leuven. ku Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, . Laureys 1984 Véronique Laureys, Een sociale studie van de leden van het chirurgijns- en barbiersambacht te Leuven in de achttiende eeuw. ku Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, . Layer 1959 Adolf Layer, Musik und Musiker der Fuggerzeit. Augsburg, . LBL 1979 Het laatgotisch beeldsnijcentrum Leuven. Leuven, .

Lemaire 1932 R. A. G. Lemaire, Het Laatste Avondmaal van Dierik Bouts. Leuven, . Lemaire 1938 R. A. G. Lemaire, La restauration des monuments anciens. Antwerpen, . Lemaire 1962 Raymond Marie Lemaire, ‘De Sint-Pieterskerk te Leuven’, in asa , p. -. Lemaire e.a. 1971 R. M. Lemaire, Luc-Francis Genicot, Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck, Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen. Architectuur deel . Provincie Brabant. Arrondissement Leuven. Luik, .

Geraadpleegde literatuur

397

Lemaire & Godts 1980a R. M. Lemaire en Henri Godts, ‘De romaanse bouwkunst’, in Raymond Van Uytven (red.), Leuven, ‘De beste stad van Brabant’. Deel i: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks . al,  (), p. -. Lemaire & Godts 1980b R. M. Lemaire en H. Godts, ‘De gotische bouwkunst’, in R. Van Uytven (red.), Leuven, ‘De beste stad van Brabant’. Deel i: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks . al,  (), p. -. Lemmens 1998 Karel Lemmens, ‘Rekenmunt en courant geld’, in Jaarboek van de Europese Genootschap voor Munt- en Penningkunde, , p. -. Le Roy 1729 Jacques le Roy, Le grand théâtre sacré du duché de Brabant. Den Haag, . Leunckens-Van Even 1880 Willem Leunckens, ‘Kronijk van Leuven van  tot ’, in Willem Boonen, Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren  en . Uitgave door Edward Van Even, Leuven, , p. -. Lewis 1993 Michael John Lewis, The Politics of the German Gothic Revival. August Reichensperger. Cambridge - Londen, . Libertus 1936-1937 Zie De Schepper -. Lipsius 1605 Justus Lipsius, Lovanium sive opidi et academiae eius descriptio. Libri iii. Antwerpen,  [zie Papy ].

Maere 1936 R. Maere, ‘Maquette des tours de l’église Saint-Pierre à Louvain et l’emploi de maquettes en architecture’, in Annales de la Société royale d’Archéologie de Bruxelles,  (), p. -. Maere 1936-1938 R. Maere, ‘Vorst (Sulpice van)’, in Biographie Nationale, deel  (-), p. -. Maere 1946a R. Maere, ‘De sacramentstorens van Leuven’, in Stephanus Axters (red.), Studia eucharistica. DCCi anni a condito festo Sanctissimo Corporis Christi -. Antwerpen, , p. -. Maere 1946b R. Maere, ‘De Sedes Sapientiae van Leuven en haar jongste herstelling’, in Miscellanea historica in honorem Albert De Meyer. Leuven-Brussel, , p. -. Maere 1947 R. Maere, ‘Het Mariabeeld Sedes Sapientiae’, in Onze Alma Mater, / (), p. -. Maes 1987 Paul Victor Maes, Leuvens brandglas. al,  (). Maes e.a. 1998 Krista Maes, Rie Vermeiren, Luc Verpoest en Luc Vints, Joris Helleputte. Architect en politicus /. Leuven,  [ delen] [kadoc, Artes ]. Maesschalck & Viaene 1977 Alphonsine Maesschalck en Jos Viaene, ‘Het stadhuis van Leuven’, in al,  (), p. -.

Lipsius-De landtsheer 1999 J. Lipsius, Diva Virgo Lovaniensis. Uitgave door Jeanine de Landtsheer. Wildert, .

Maesschalck & Viaene 1998 A. Maesschalck en J. Viaene, ‘Bouwmeester Mattheus de Layens en het oude graafschap Henegouwen’, in Maurits Smeyers (red.), Het Leuvense stadhuis: pronkjuweel van de Brabantse gotiek. Leuven, , p. -.

lln 1977-2005 Olga Weijers en Marijke Gumbert-Hepp (red.), Lexicon Latinitatis Nederlandicae Medii Aevi. Leiden, 1977-2005.

Maesschalck & Viaene 2005 A. Maesschalck en J. Viaene, De genese van de gotische Sint-Pieterskerk te Leuven. Leuven,  [salsa-cahier ].

Lobelle-Caluwé & Madou 1998 Hilde Lobelle-Caluwé en Mireille Madou, ‘Het Laatste Avondmaal: spiegel van de realiteit’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -.

Mahler e.a. 1994 Zdeněk Mahler, Peter Chotěbor en Ivo Hlobil, Die Kathedrale van Sankt-Veit. Band i: Der Dombau. Praag, .

Lochs 1981-1983 Hilde Lochs, ‘Willem Gommaar Kennis’, in Gilbert Huybens (red.), Willem Gommaar Kennis (Lier Leuven ) leven en werk. Zijn muzikale betekenis in de de eeuw. al, b (/), p. -. Maere 1907a R[ené] M[aere], ‘Découverte de peintures décoratives à l’église Sainte Walburge à Audenarde’, in Revue de l’art chrétien,  (), p. -. Maere 1907b René Maere, ‘L’église Saint-Pierre à Louvain a-t-elle possédée une crypte?’, in Revue de l’art chrétien,  (), p. -. Maere 1914 R. Maere, ‘Halles aux Draps de Louvain’, in Bulletin du Cercle archéologique, historique et artistique. Comité du Vieux-Louvain, / (), p. -. 1921a

Maere R. Maere, ‘La Statue de Notre-Dame de Louvain, Sedes Sapientiae’, in Mémoires et rapports du Congrès Marial. Brussel, , deel , p. -. Maere 1921b R. Maere, ‘Inventaire des objets d’art appartenant aux établissements publics’, in bcraa,  (), p. .

398

Malchotius & Leunkens 1578/1633 Robertus Malchotius en Martinus Leunkens, Manuale Plebaniae S. Petri Lovaniensis (-). [ral-kab, / - ].

Masschelein-Kleiner e.a. 1998 Liliane Masschelein-Kleiner, Livia Depuydt-Elbaum, Regine Guislain-Wittermann, Nicole Goetghebeur en Robert Ghys, ‘La restauration du triptique du Saint Sacrement de Dirk Bouts’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -) een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. - [zie Depuydt-Elbaum e.a. ]. Meerbergen 1935 Jozef Meerbergen, Sint Albertus van Leuven. Antwerpen, . Mellaerts 1991 David Mellaerts, ‘De laatgotische lichtbeuk en het dwarsschip van de Leuvense Sint-Jacobskerk’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Mellaerts 1998 D. Mellaerts, De Sint-Pieterskerk te Leuven. Architectuur en kunstpatrimonium. LeuvenAmersfoort, . Mellaerts e.a. 2001 D. Mellaerts, Marleen Voordeckers en Alex Gieben, De collegiale Sint-Pieterskerk Leuven. Regensburg, . Mellaerts 2003 D. Mellaerts, ‘Het stadhuis en zijn onmiddellijke omgeving’, in Grondstof, stof tot nadenken: steen. lom,  september , p. -. Mellaerts 2010 D. Mellaerts, De Sint-Mauruskerk te Holsbeek.  jaar kerk,  jaar toren. Holsbeek, . Mertens 1950 Jozef Mertens, ‘De oudheidkundige opgravingen in de Sint-Lambertuskerk te Muizen’, in Bulletin kcml,  (), p. -. Mertens 1955 J. Mertens, ‘Opgravingen in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Berichten van de Katholieke Universitaire Vrouwenvereniging, januari , p. -. Mertens 1958 J. Mertens, De romaanse krocht en de oude Sint-Pieterskerk te Leuven. Leuven,  [V.S.P.- reeks ]. Mertens 1962 J. Mertens, ‘Archeologie en geschiedenis. Enkele resultaten van het oudheidkundig onderzoek in Noord-Oost-Brabant. Leuven: Sint-Pieterskerk’, in Mededelingen goklo,  (), p. -.

Marchal 1895 Edmond Marchal, La sculpture et les chefs-d’œuvre de l’orfèvrerie belges. Brussel, .

Mertens 1976 J. Mertens, ‘Grondplan van de romaanse SintPieterskerk te Leuven’, in  jaar Universiteit Leuven -. Leuven, , p. -.

Marix 1939 Jeanne Marix, Histoire de la musique et des musiciens de la Cour de Bourgogne sous le règne de Philippe le Bon (-). Straatsburg,  [herdruk: Minkoff, ].

Mertens 1980 J. Mertens, ‘Opgravingen onder de Sint-Pieterskerk’, in Arnold Provoost en Jan Vaes (red.), Leuven graaft naar zijn verleden. Leuven, , p. -.

Marnef & Van Bruaene 2016 Guido Marnef en Anne-Laure Van Bruaene, ‘Civic religion: gemeenschap, identiteit en religieuze vernieuwing’, in Anne-Laure Van Bruaene, Bruno Blondé en Marc Boone (red.), Gouden eeuwen: stad en samenleving in de Lage Landen (-). Gent, , p. -.

Mertens & Clercx 1953 J. Mertens en Suzanne Clercx, ‘Recherches archéologiques dans la collégiale Saint-Feuillen’, in Bulletin de la Commission royale des monuments et des sites,  (), p. -.

2005a

Martens Didier Martens, ‘Dirk Bouts en de iconografie. De keuzes van de schilder, de ‘adviseur’ en de opdrachtgever’, in Catheline Périer-D’Ieteren, Dirk Bouts. Het volledige oeuvre. Brussel, , p. -. Martens 2005b Erik Martens, De Boerenkrijg in Brabant (-). Erpe, .

Geraadpleegde literatuur

Mesotten 2005 Bart Mesotten, Van Aalmoes tot Zwitserse garde. Etymologie en betekenis van duizend woorden rond religie. Averbode, . Meulemans 1956 Alfons Meulemans, ‘Leuvense ambachten – De barbiers en chirurgijns’, in esb, /- (), p. -. Meulemans 1959 A. Meulemans, ‘Leuvense ambachten – De beenhouwers’, in esb,  /- (), p. -, -, -.

Meulemans 1961 A. Meulemans, ‘Leuvense ambachten Het smedenambacht’, in esb, /- (), p. -, -, -, -. Meulemans 1965a A. Meulemans, ‘Leuvense ambachten – De vettewariers’, in esb, /- (), p. -, -, -. Meulemans 1967 A. Meulemans, ‘De natie van de schoenmakers’, in esb, /-- (), p. -. Meulemans 1969 A. Meulemans, ‘Een verdwenen portaal van de Leuvense Sint-Pieterskerk’, in Mededelingen goklo,  (), p. -. Meulemans 1970-1972 A. Meulemans, ‘De Leuvense rederijkerskamers’, in ESB,  (), -, p. -; -, p. -; ---, p. -;  (), --, p. -; --, p. -;  (), -, p. -. Meulemans 1973 A. Meulemans, ‘De Grote Markt met de Sint-Pieterskerk en het verdwenen kerkhof’, in Mededelingen goklo,  (), p. -. Meulemans 1972-1976 A. Meulemans, ‘Bijdrage tot de geschiedenis van de Leuvense schuttersgilden’, ESB,  (), -, p. -; -, p. -; -, p. -;  (), -, p. -; -, p. -; --, p. -; --, p. -; -, p. -;  (), -, p. -; --, p. -;  (), --, p. -; --, p. ; --, p. -; --, p. -;  (), --, p. -, -. Meulemans 1979a A. Meulemans, ‘De Leuvense Broederschap van SintLucas’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Meulemans 1979b A. Meulemans, ‘De Leuvense apothekers onder het oude regime’, in Bulletin van de Kring voor de Geschiedenis van de Pharmacie in de Benelux,  (), p. -. Meulemans 1992 A. Meulemans, ‘De ordonnantie van de wolwevers van  oktober ’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Meulemans 2004 A. Meulemans, Huizen en straten van het Oude Leuven. Leuven,  [ delen]. Meulemeester 1987 Jean-Luc Meulemeester, ‘Iconografische mijmeringen rond de H. Arnoldus’, in Vlaanderen,  (), p. -. Meyer 2005 C. Meyer, Triptyque de la Confrérie de Sainte-Anne de Louvain de Quentin Metsys. uc Louvain, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, . MGG Ludwig Finscher (red.), Die Musik in Geschichte und Gegenwart. Bärenreiter Verlag, - [ delen]. Michiels 1992 Guibert Michiels, ‘De H. Albertus van Leuven: ’, in Loven Boven, driemaandelijks tijdschrift van de Abdij Keizersberg Leuven, / (), p. -. Minnen 2011 Bart Minnen (red.), Den heyligen Sant al in Brabant. De Sint-Martinuskerk van Wezemaal en de cultus van Sint-Job -. Averbode, . Molanus 1587 Joannes Molanus, De canonicis libri tres. Keulen, .

Molanus-De Ram 1861 J. Molanus, Historiae Lovaniensium. Uitgave door Pierre-François De Ram, Les quatorze livres sur l’histoire de la ville de Louvain du docteur et professeur en theologie Jean Molanus. Brussel,  [ delen]. Mondelaers 1987 Lydie Mondelaers, ‘Onze-Lieve-Vrouw ten Zavel in Brussel’, in M&L, / (), p. -. Mondelaers & Horsten 1998 L. Mondelaers en Martin Horsten, ‘Rondom de SintPieterskerk’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -. Moormann & Uitterhoeve 1999 Eric Maria Moormann en Wilfried Uitterhoeve, Van Alexandros tot Zenobia. Thema’s uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater. Nijmegen, . Mulier 1982a Kristien Mulier, ‘De opgravingen en de identificatie van de gebeenten van de Brabantse hertogen en hun verwanten (-)’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Mulier 1982b K. Mulier, ‘Aantekeningen betreffende het de-eeuwse grafmonument van Machteld van Boulogne en Maria van Brabant in de St.-Pieterskerk te Leuven’, in al, /a (), p. -. Mulier 1992 K. Mulier, ‘De grafmonumenten van de hertogen van Brabant’, in Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, / (), p. -. Mulier 1998a K. Mulier, ‘Grafmonument van Hendrik i, hertog van Brabant’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -.

Nugent 1970 Bill Allen Nugent, The life and works of Antonius Divitis. North Texas State University, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, . Nuytten 2008 Dieter Nuytten, ‘Naar Santiago de Compostella en terug: bouwgeschiedenis en stabiliteitsproblematiek van de Sint-Jacobskerk in Leuven’, in M&L, / (), p. -. Nuytten 2021 D. Nuytten, ‘De mooiste kerk in de beste stad van Brabant. Laatmiddeleeuwse bouwgeschiedenis en betekenis van de Sint-Pieterskerk in Leuven’, in M&L, / (), p. -. Nys 2015 Wim Nys, ‘Een zilveren lampetstel voor de primus van de Leuvense universiteit (-)’, in Ko Goubert (red.), Zilver: kunst, object, verhalen uit Leuven. Leuven,  p. -. Osinga & Heesakkers 2002 Ton Osinga en Chris Heesakkers, Bericht over de toestand in de Nederlanden en de godsdienst bij de Spanjaarden. Hilversum, . Panofsky 1953 Erwin Panofsky, Early Netherlandish painting. Cambridge, . Papy 2000 Jan Papy, Justus Lipius. Leuven beschrijving van de stad en haar universiteit. Leuven, . Paquet 1958 Jacques Paquet, Salaires et prébendes des professeurs de l’Université de Louvain au xve siècle. Leopoldstad [Kinshasa], .

Mulier 1998b K. Mulier, ‘Grafmonument van Machteld van Boulogne en Maria van Brabant’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. . Muret 2000-2001 Philippe Muret, Kerkarchief van Brabant. Dekenijen, parochiekerken en kapittelkerken. Brussel, - [ delen]. Music 1928 Music. Early Books, Manuscripts, Portraits and Autographs (- A.D.). No. , Maggs Bros., London W. Nelis e.a. 1992 Karel Nelis, ‘Identificatie van de eerste hertogen van Brabant. Anatomo-historische studie. Postuum gepubliceerd door Aloïs Nelis, Albert Lacquet en Kristien Mulier’, in Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, / (), p. -. Nève 1859 Félix Nève, ‘Quelques recherches sur la carrière de Guy Morillon sécretaire de Charles-Quint’, in aucl,  (), p. -. New York 1949 Classical and Medieval Stone Sculptures, including pieces suitable for Garden and Patio, Furniture en Works of Art. Part iii [final] of the Joseph Brummer Collection. New York, Parke-Bernet Galleries,  [veilingcatalogus, - juni ]. Nilis 2010 Jeroen Nilis, Irish students at Leuven university -. A prosopography. Leuven, .

Noske 1982 Frits Noske, ‘De organist en componist Verrijt’, in Gilbert Huybens (red.), Muziek te Leuven in de de eeuw. Leuven, , p. -.

Passagier 1845 Der Passagier im Königreich Belgien. Berlijn, . PB 1886 Pasicrisie belge. Recueil général de la jurisprudence des Cours et Tribunaux de Belgique. Deel : Arrêts de la Cour de Cassation. Brussel, . PCR De prosopografische zangersdatabank van het cesr in Tours werd geraadpleegd op  Juni . http://.../cesr_chantres/items/show/. Peeters 1985 Cees Peeters, De Sint-Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch. Den Haag, . Peeters 1983 Marcel Peeters, Gids voor oud Leuven. AntwerpenBrussel,  Pelckmans Michaël Franciscus Pelckmans, Lovens chronycksken behelzende de bezonderste geschiedenissen binnen Loven als elders voorgevallen beginnende met het jaer  tot het jaer  [sal-oa,  t/m ]. Périer-D’Ieteren 2005 Catheline Périer-D’Ieteren, Dirk Bouts. Het volledige oeuvre. Brussel, . Pétry 1989 Claude Pétry, Le musée des Beaux-Arts de Nancy. Nancy, . Pichler 1828 Carolina Pichler, Quinten Messys, of de smid en een schilder herschapen: Een Oud-Nederlandsch tafereel. Nijmegen, .

Geraadpleegde literatuur

399

Pinchart 1855 Alexandre Pinchart, ‘Archives des Arts, des Sciences et des Lettres’, in MSHB, , p. -. Piot 1839 Charles Piot, Histoire de Louvain. Leuven, . Piot 1843 C. Piot, ‘Intérieur de l’église de Saint-Pierre à Louvain’, in JPA, , nr. , p. ; nr. , p. ; nr. , p. , nr. , mélanges, p. . Piot 1855 C. Piot, ‘Observations critiques au sujet des statues destinées à orner les niches de l’hôtel de ville de Louvain’, in Journal belge de l’architecture,  (), p. -. Piot 1883 C. Piot, Rapport à Mr. Le Ministre de l’Intérieur sur les tableaux enlevés à la Belgique en  et restituées en . Brussel,  [herdruk: Brussel, ]. Plagnieux 2005 Philippe Plagnieux, Amiens: The cathedral of Notre-Dame. Parijs, . Planchart 2018 Alejandro Enrique Planchart, Guillaume Du Fay: The Life and Works. Cambridge,  [ delen].

Reekmans 1963 Paul Reekmans, ‘Jan van Rillaer de Oudere, stadsschilder van Leuven van  tot ’, in Mededelingen goklo,  (), p. -.

Rombouts 1995 L. Rombouts, ‘”Beiaardmuziek” van Beethovens grootvader in de Abdij van ’t Park’, in ncl, / (), p. -.

Reekmans 1968-1970 P. Reekmans, ‘De schat van de collegiale SintPieterskerk te Leuven’, in Mededelingen goklo,  (), p. -;  (), p. -;  (), p. -.

Rombouts 1997 L. Rombouts, ‘De wedergeboorte van Meester Jan’, in ncl, / (), p. -.

Reekmans 1989 P. Reekmans, Een bezoek aan de collegiale Sint-Pieterskerk te Leuven. Geschiedenis en patrimonium. Leuven, . Reekmans 2009 P. Reekmans, ‘Een informatieblad over de Mariaverering in de Leuvense Sint-Pieterskerk ten behoeve van de pelgrims (de -de eeuw)’, in Jaarboek lhg,  (), p. -. Reekmans & Lefever 1973-1975 P. Reekmans en Frans Albert Lefever, ‘De grafmonumenten en epitafen van de Leuvense SintPieterskerk’, in Mededelingen goklo,  (), p. -, -;  (), p. -, -;  (), p. -. Reis 1714 Reis na Antwerpen, Mechelen, Leuven, Brussel en Gent Anno  Door Een Hollander. Z. pl., .

Pols 1925 André Marie Pols, ‘Is Lodewijk van Beethoven van Antwerpse oorsprong?’, in De Gulden Passer, / (), p. -.

Reusens 1869 Edmond Reusens, Promotions de la faculté des arts de l’université de Louvain, -. Leuven, .

Powell 1992 Cecilia Powell, Turner en Europe – Rhin, Meuse et Moselle. Gent, .

Reusens 1875 E. Reusens, Éléménts d’archéologie chrétienne. Leuven,  [ delen].

Prims 1940 Floris Prims, ‘Lokale kerkgeschiedenissen en de kerkhistorische studiën’, in Collectanea Mechliniensia,  (), p. -.

Reusens 1881-1903 E. Reusens, Documents relatifs à l’histoire de l’université de Louvain (-). Leuven, - [ delen].

Puhlmann 1790 Johann Gottlieb Puhlmann, Beschreibung der Gemälde welche sich in der Bildergalerie, den daranstossenden Zimmern, und dem weissen Saale in Köngl. Schlosse zu Berlin befanden. Berlijn,  [herdruk: Adamant Media Corporation, ]. Put [2018] Eddy Put, Inventaris van het archief van het SintPieterskapittel te Leuven (de-de eeuw). In voorbereiding [voorlopige versie ]. Put 2018 E. Put, Stoet van grote en kleine levens. De Leuvense ommegang in . Amsterdam, . Rapport 1921 Les reliques de Saint Albert de Louvain. Rapport de la commission instituée par S. Em. Mgr. le cardinal Luçon, archevêque de Reims. Reims, . Rasch 1983 Rudolf Rasch, ‘Het zangmeesterschap in Zuidnederlandse steden gedurende de de eeuw’, in Gilbert Huybens (red.), Willem Gommaar Kennis (Lier -Leuven ) leven en werk. Zijn muzikale betekenis in de de eeuw. al, b (/), p. -. Rasch 2018 R. Rasch, Muziek in de Republiek. Muziek en maatschappij in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden -. Utrecht, . Raymaekers 1994 Wim Raymaekers, ‘Neogotisch kerkelijk beeldhouwwerk uit een ondernemend Leuvens atelier: de gebroeders Goyers’, in al,  (), p. -. Réau 1994 Louis Réau, Histoire du vandalisme. Les monuments détruits de l’art français. Parijs, .

400

Rombouts 2008-2010 L. Rombouts, ‘An american in Louvain: Arthur Bigelow’, in ncl, / (), p. -; / (), p. -. Rombouts 2019 L. Rombouts, De Vredesbeiaard van de Abdij van park. Zoektocht naar verloren klank. Averbode, . Rombouts & Huybens 1990 L. Rombouts en Gilbert Huybens, Het Liedeken van de Lovenaers. Een de-eeuws Leuvens beiaardhandschrift. Leuven, . Salmen 1976 Walter Salmen, Musikgeschichte in Bildern. Leipzig,  [deel /]. Saucier 2005 Catherine Saucier, Sacred Music and Musicians at the Cathedral and Collegiate Churches of Liège, -. Chicago, doctoraatsverhandeling, . Schayes 1834 Antoine Guillaume Schayes, Essai historique sur les usages, les croyances, les traditions, les cérémonies et pratiques réligieuses et civiles des Belges anciens et modernes. Leuven,  [herdruk: ]. Schayes 1840 A.-G. Schayes, Essai sur l’architecture ogivale en Belgique. Brussel,  [ delen]. Schayes 1850 A.-G. Schayes, Histoire de l’architecture en Belgique. Brussel,  [ delen].

Reusens 1895 E. Reusens, ‘Documents relatifs à l’histoire de l’université de Louvain (-)’, in Analectes pour servir à l’histoire ecclésiastique de la Belgique,  (), p. -.

Schäffke 1985 Werner Schäffke, Kölns romanische Kirchen. Keulen, .

Reynolds 1995 Christopher Alan Reynolds, Papal patronage and the music of St. Peter’s -. Berkeley-Londen, .

Schillings 1952 Arnold Schillings, ‘Les étudiants de l’Université de l’Etat à Louvain’, in De Schakel. Tijdschrift voor de Antwerpsche kring voor familiekunde, / (), p. .

Rimli & Fischer 1959 Eugen Theodor Rimli en Karl Fischer, Illustrierte Weltkunstgeschichte. Zürich, . Robijns 1997 Luc Robijns, De Sint-Martinuskerk van Aalst. Een onvoltooide symfonie van Brabantse gotiek. Gent, .

Schreurs 1990 Eugeen Schreurs, Het muziekleven in de Onze-LieveVrouwekerk van Tongeren (circa -). Een archivalisch georiënteerd onderzoek naar het muziekleven van een middelgrote kapittelkerk in het prinsbisdom Luik binnen haar stedelijke context. ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, .

Rochmes 2021 Sophia Rochmes, ‘Illuminating Luxury: The GrayGold Flemish Grisailles’, in Joseph Salvatore Ackley en Shannon Wearing (red.), Illuminating Metalwork: Metal, Object, and Image in Medieval Manuscripts. Berlijn, .

Schreurs e.a. 1993 E. Schreurs, Greta Haenen, Gilbert Huybens, Karel Moens, Patrick Roose, Godelieve Spiessens en Saskia Willaert, ‘Charles Burney’s muzikaal reisverslag met betrekking tot de Lage Landen’, in Musica Antiqua, / (), p. -.

Roegiers 1979 Jan Roegiers, De Leuvense theologen en de Verlichting: onderwijs, wetenschap, polemiek en politiek van  tot . ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, .

Schreurs 1994 E. Schreurs, ‘Bronnen en methoden voor de studie van het muziekleven in de collegiales van de Lage Landen tijdens het ancien régime: een oriëntatie en enkele voorbeelden’, in Barbara Haggh, Frank Daelemans en André Vanrie (red.), Musicology and archival research / Musicologie en archiefonderzoek. Brussel, , p. - [Archief- en Bibliotheekwezen ].

Roggen & Withof 1944 Domien Roggen en Jan Withof, ‘Grondleggers en grootmeesters der Brabantsche gotiek’, in Gentsche bijdragen tot de Kunstgeschiedenis,  (), p. -. Rombouts 1990 Luc Rombouts, ‘Beiaarden te Leuven. De Abdij van ’t Park: de wieg van de beiaard’, in Gilbert Huybens (red.), Stad met klank. Leuven, , p. -.

Geraadpleegde literatuur

Schreurs 1995 E. Schreurs, Anthologie van muziekfragmenten uit de Lage Landen (Middeleeuwen - Renaissance). Polyfonie, monodie en leisteenfragmenten in facsimile / An Anthology of Music Fragments from the Low Countries (Middle-Ages - Renaissance). Leuven-Peer, .

Schreurs 2000 E. Schreurs, Muziek uit de collegiale kerk van Tongeren. Ca.  – . Leuven-Peer,  [Monumenta Flandriae Musica iii]. Schreurs 2001 E. Schreurs, ‘Las relaciones musicales entre la corte y las colegiatas en los Paises Bajos (-)’, in Juan José Carreras en Bernardo José Garcia Garcia (red.), La Capilla Real de los Austrias : Musica y ritual de corte en la Europa moderna. Madrid, , p. -. Schreurs & Bouckaert 1998a E. Schreurs en Bruno Bouckaert, De Staten van Goederen uit  als muziekhistorische bron voor het muziekleven in Vlaamse kapittelkerken in de Oostenrijkse Nederlanden. Peer,  [ delen]. Schreurs & Bouckaert 1998b E. Schreurs en B. Bouckaert, Stemmen in het kapittel: het muziekleven in Vlaamse kathedralen en kapittelkerken ca. -. Peer, . Sergeys & Van Assche 2007 Jacques Sergeys en Koen Van Assche, ‘Beiaarden in Vlaanderen: Leuven-Sint-Pieters’, in Magazine Vlaamse Beiaard Vereniging, / (), p. -. Serck-Dewaide 1998 Myriam Serck-Dewaide, ‘Het onderzoek en de conservatie van de calvariegroep’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -. Serck & Geelen 1998 M. Serck en Ingrid Geelen, ‘Triomfkruis’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -) een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -. Slachmuylders 2007 Roel Slachmuylders, ‘De triptiek van de Maagschap van de Heilige Anna’, in Leon Van Buyten (red.), ‘Quinten Metsys en Leuven’, AL,  (), p. -.

Smeyers 1980 M. Smeyers, ‘Onbekende kunstwerken uit de Leuvense Sint-Pieterskerk’, in AL, /a (), p. -.

Steppe 1952 Jan-Karel Steppe, Het koordoksaal in de Nederlanden. Brussel, .

Smeyers 1988 M. Smeyers, ‘Maagschap van de H. Anna’, in Paul Victor Maes en Dirk Vande Gaer (red.), Schatten der Armen. Het artistiek en historisch bezit van het O.C.M.W.-Leuven. Leuven, , p. -.

Steppe 1955a J.-K. Steppe, ‘Het vroegere “Krom Kruis” van de SintPieterskerk te Leuven’, in Federatie van de Kringen voor Geschiedenis en Oudheidkunde van België. xxxvie Congres, Gent - april . Gent, , deel , p. -.

Smeyers 1991 M. Smeyers, ‘Altaren in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Jan Van der Stock (red.), Stad in Vlaanderen: cultuur en maatschappij -. Brussel, , p. -.

Steppe 1955b J.-K. Steppe, ‘Het voormalig “Krom Kruis” van de St.Pieterskerk te Leuven’, in Onze Alma Mater, / (), p. -.

Smeyers 1992 M. Smeyers, Armand Thiéry (Gentbrugge,  Leuven, ). Apologie voor een geniaal zonderling. al, -. Leuven, .

Steppe z.j. J.-K. Steppe, Het voormalige “Krom Kruis” in de SintPieterskerk te Leuven. Leuven, z.j. [V.S.P.-reeks ].

Smeyers 1998a M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -) een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, .

Steppe e.a. 1973 J.-K. Steppe, Maurits Smeyers en Jozef Lauwerys, Wereld van vroomheid en satire: laatgotische koorbanken in Vlaanderen. Kasterlee, .

Smeyers 1998b M. Smeyers, ‘The Living Bread: Dirk Bouts and the Last Supper’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts: een Vlaams Primitief te Leuven. Leuven, , p. -.

Steppe 1975a J.-K. Steppe, ‘Arendlezenaar (van Vreren)’, in Jan Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -. Steppe 1975b J.-K. Steppe, ‘Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan onder het kruis’ in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Smeyers 1998c M. Smeyers, ‘De altaren in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts (ca. -). Een Vlaams Primitief te Leuven. Leuven, , p. -.

Steppe 1975c J.-K. Steppe, ‘Het paneel van de Triniteit in het Leuvense stadsmuseum. Nieuwe gegevens over een enigmatisch schilderij’, in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Smeyers 1998d M. Smeyers, ‘De broederschap van het Heilig Sacrament’, in M. Smeyers (red.), Dirk Bouts: een Vlaams Primitief. Leuven, , p. -.

Steven & Schwilden 1988 Joseph Steven en Tristan Schwilden, Edmond Fierlants -: Photographies d’Art et d’Architecture. Brussel, .

1998e

Smeyers M. Smeyers, ‘Het levende Brood. Dirk Bouts en het Laatste Avondmaal’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de Late Middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt, , p. -. Smeyers 1998f M. Smeyers, Dirk Bouts, schilder van de stilte. Leuven, .

Stroobant & Stappaerts [1854?] François Stroobant en Félix Stappaerts, Le Brabant et les Flandres. Monuments d’architecture et de sculpture. Bruxelles, [ ?]. Deel : Le Brabant et les Flandres [nr. : doksaal Sint-Pieterskerk te Leuven].

Smeyers & Huybens 2002 M. Smeyers en Gilbert Huybens, Fiere Margriet van Leuven. Eeuwenoud – Eeuwiglevend. Leuven, .

Stübben 1890 Josef Stübben, ‘Der Städtebau’, in Handbuch der Architektur,  () [herdruk: Wiesbaden, ].

Smeyers K 1998 Katharina Smeyers, ‘De Marteling van de H. Erasmus door Dirk Bouts. Een speurtocht naar inspiratiebronnen en navolgingen’, in Maurits Smeyers (red.), Dirk Bouts ca. -). Een Vlaams primitief te Leuven. Leuven, , p. -.

Spaey 1961 Frans Spaey, Het Godshuis der predikheren binnen Leuven. Leuven, .

Stübben 1911 J. Stübben, ‘Der Umbau der Stadtmitte von Löwen’, in Deutsche Bauzeitung, / ( oktober ), p. -.

Stadhuisbeeld Zie Huybens .

Smeyers 1975a Maurits Smeyers, ‘Het laatgotisch koormeubilair in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Jan Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Staes 1773-1789 Jean Baptiste Staes, Wekelyks nieuws uyt Loven. Leuven, - [ delen: sal en ua ku Leuven].

Stübben-Buls 1895 J. Stübben, ‘La construction des Villes. Règles pratiques et esthétiques à suivre pour l’élaboratuon des plans de villes’, in L’Émulation, , nr. , kol. -; nr. , kol. -.

Sleiderink 1994 Remco Sleiderink, ‘Pykini’s parrot: Music at the court of Brabant’, in Barbara Haggh, Frank Daelemans en André Vanrie (red.), Musicology and archival research / Musicologie en archiefonderzoek. Brussel, , p.  [Archief- en Bibliotheekwezen ]. Smeyers 1948 André Smeyers, Leuven vroeger en nu. Leuven, .

Smeyers 1975b M. Smeyers, ‘Koorbanken’, in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -. Smeyers 1975c M. Smeyers, ‘Grafmonument van Hendrik i’, in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Stappaerts 1843 Félix Stappaerts, ‘Réédification d’une statue de la Vierge’, in jpa, , nr. , p. -; nr. , p. . Steelandt & Schreurs 2002 Katrien Steelandt en Eugeen Schreurs, Bedreigde klanken II. Een nieuwe toekomst voor het Vlaams Muzikaal Erfgoed?. Leuven-Antwerpen, .

Smeyers 1975d M. Smeyers, ‘De stille wereld van Dirk Bouts’, in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Steenackers 1924 Emile Steenackers, ‘Notes et Documents sur la vie et les travaux de Nicaise de Voerda (-)’, in Bulletin de la Commission royale d’histoire,  (), p. -.

Smeyers 1975e M. Smeyers, ‘De kapel van de H. Drievuldigheid in de Sint-Pieterskerk te Leuven en het geslacht Van Baussele’, in J. Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -.

Steenackers 1926 E. Steenackers, ‘L’Ecole des Choraux de l’Eglise Métropolitaine de Saint-Rombaut, à Malines’, in Bulletin du Cercle Archéologique Littéraire et Artistique de Malines,  (), p. -.

Stynen 1998 Herman Stynen, De onvoltooid verleden tijd : een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België -. Brussel, . Sugiyama 2016 Miyako Sugiyama, ‘Iconografie van de sluitstenen (noordbeuk)’, zie Keutgens , p. -. Swaan 1977 Wim Swaan, Glorie der gotiek. Amerongen, . Taburet-Delahaye 2002 Élisabeth Taburet-Delahaye, ‘Parures et bijoux de la reine Isabeau de Bavière’, in Bulletin de la Société Nationale des Antiquaires de France,  [], p. -. Tagage 1984 Jean Marie Baltus Tagage, De Ordinarius van de collegiale Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht volgens een handschrift uit het derde kwart van de veertiende eeuw. Assen, .

Geraadpleegde literatuur

401

Theys 1951  Constant Theys, ‘Kerkdiefstallen in het hertogdom Brabant in de e eeuw’, in esb,  (), p. -, -. Thijs 2006 Alfons Thijs, ‘Religion and social structure: religious rituals in pre-industrial trade associations in the Low Countries’, in Maarten Prak, Catharina Lis, Jan Lucassen en Hugo Soly (red.), Craft guilds in the early modern Low Countries: work, power, and representation. Aldershot, , p. -. Tihon 2004 André Tihon, Nécrologe du clergé de Malines (-). Brussel, . Tihon 2010 A. Tihon, Nécrologe du clergé du diocèse de Malines (-). Brussel, . Tinctoris Johannes Tinctoris, De inventione et usu musicae: http://www.chmtl.indiana.edu/tml/th/TININV

Van Bussel 1994a Geert-Jan Van Bussel, ‘Maria van Leuven (/) keizerin, gravin en vrouwe van Helmond’, in Jan van Oudheusden (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. ’s-Hertogenbosch, deel  (), p. -. Van Bussel 1994b G.-J. Van Bussel, ‘Tussen Brabantse macht en keizerlijke nagedachtenis. Maria van Leuven (/) als keizerin, gravin en kloosterstichteres’, in Brabants Heem, /- (), p. -. Van Buyten 1975 Leon Van Buyten, ‘De sociale situatie van de Leuvense familie Bouts (ca.  – ca. )’, in Jan Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. -. Van Buyten 1989 L. Van Buyten (red.), Leuven Anno . Leuven, .

Tomann 1998 Rolf Tomann, Gotik. Keulen, .

Van Buyten 1998 L. Van Buyten, ‘... Dicti quondam Theodorici nativi extra patriam …’, in Anna Bergmans (red.), Leven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts. Het Laatste Avondmaal. Tielt-Brussel, , p. -.

Tomasello 1983 Andrew Tomasello, Music and Ritual at Papal Avignon -. Ann Arbor, Michigan,  [Studies in musicology ].

Van Buyten 2007 L. Van Buyten, ‘Quinten Metsys en Leuven’, in Leon Van Buyten (red.), Quinten Metsys en Leuven. al,  (), p. -.

Tournoy 2018 Gilbert Tournoy, ‘De boekenschenking van Joris van Oostenrijk aan het Leuvense Collegium Trilingue’, in De Gulden Passer, / (), p. -.

Van Buyten & Persoons 2009 L. Van Buyten en Ernest Persoons, ‘De Edelheeres. Van priester Willelmus (†vòòr  mei ) tot Jacobus, pensionaris van Antwerpen (/ - )’, in Museumstrip, / (), p. -.

Trebor 2010 Trebor, Minderbroederskerk en klooster in Hasselt. Hasselt, . Tricot-Royer 1930 Jean-Joseph Tricot-Royer, ‘Les anciens ducs de Brabant. Leur mort, leurs sépultures, les exhumations de Louvain’, in Æsculape,  (), p. -. T’Seyen 1984 Els T’Seyen, Het muziekleven in en rond de SintGummaruskerk te Lier tijdens de achttiende eeuw. ku Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, . Universiteit 1976  jaar Universiteit Leuven -. Leuven, . Uyttenhove & Celis 1991 Pieter Uyttenhove en Jo Celis, De wederopbouw van Leuven na . Leuven, . Uytterhoeven 1993 Rik Uytterhoeven, ‘Het verdwenen tochtportaal van de Leuvense Sint-Pieterskerk’, in Jaarboek goklo,  (), p. -. Uytterhoeven 2002 R. Uytterhoeven,  jaar Leuvense parochies. Leuven, . Valerius 1650 Andreas Valerius, Fasti academici studii generalis Lovaniensis. Leuven, .

Van Caeneghem 1903 Kamiel Van Caeneghem, Onze Boeren verheerlijkt. Gedenkboek der Eeuwfeesten van den Boerenkrijg -. Ieper, . Van Cauwenbergh 1946 Etienne Van Cauwenbergh, ‘De kleinkunst te Leuven en in Vlaanderen’, in Kunst te Leuven. Leuven, , p. -. Van Damme & Aerts 1993 Jan Van Damme en Willem Aerts, De Onze-LieveVrouwekathedraal in Antwerpen. Tielt, . Van Damme 1994 J. Van Damme, De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen. Antwerpen, . Vande Gaer 1989 Dirk Vande Gaer, ‘Het overlijden en de nalatenschap van Jacobus Bach ( augustus )’, in Museumstrip, / (), p. -. Van de Graft 1902/1968 Cornelia Catharina Van de Graft, Middelnederlandsche historieliederen. Epe,  [herdruk: Arnhem, ]. Vandekerchove 1996 Veronique Vandekerchove, De archeologische afdeling van het Stedelijk Museum [Vander Kelen-Mertens]. Van bodemarchief tot museumcollectie. Leuven, .

Van de Linde 2006 Koos Van de Linde, ‘Het Contiusproject. Uitgangspunten en toelichtingen’, in Orgelkunst, / (), p. -. Vanden Berghe 2010 Ina Vanden Berghe, Rapport aminozuuranalyse. Brussel,  [Labo-verslag kik DI: .], zie Lagaert & Huysmans , p.  (deel ). Van den Gheyn 1901 Joseph Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique. Brussel, deel  (). Van den Nieuwenhuizen 1969 Jos Van den Nieuwenhuizen, De archieven van het Onze-Lieve-Vrouw Kapittel te Antwerpen (-) in het kathedraal en diocesaan archief. Antwerpen, . Van den Nieuwenhuizen 1978 J. Van den Nieuwenhuizen, ‘De koralen, de zangers en de zangmeesters van de Antwerpse O.-L.-Vrouwekerk tijdens de e eeuw’, in Gouden Jubileum Gedenkboek, Antwerpen, , p. -. Van den Nieuwenhuizen 2011 J. Van den Nieuwenhuizen, ‘De oprichting van het bisdom Antwerpen (). Analyse en tekstuitgave van de pauselijke bul’, in Jaarboek De Oranjeboom,  (), p. -. Vanderbeeken 2000 Gerard Vanderbeeken, ‘Ritme in de buitenarchitectuur van het Leuvense stadhuis’, in Maria Gilleir, Gilbert Huybens en Paul Reekmans (red.), Het Leuvense stadhuis – Beeld-schoon . Jaarboek goklo,  (), p. -. Vanderbeeken 2003 G. Vanderbeeken, ‘De ‘Verloren kost’. Analyse en beschouwingen’, in Evert Cockx en Gilbert Huybens, De Leuvense prentenatlas. Zeventiende-eeuwse tekeningen uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Jaarboek goklo,  (), deel , p. -. Vander Buecken 1757 Martinus Geldolphus Vander Buecken, Wonderen bijstandt van de alder-heylighste Maeght ende moeder Gods Maria, Bethoont aen Haere Getrouwe Dienaers in de vermaerde collegiaele ende parochiaele hooft-kercke van den Heyligen Petrus binnen Loven, hooft-stadt van Brabant. Leuven, . Van der Essen [1927] Léon Van der Essen, Notre-Dame de St. Pierre (Louvain) “Siège de la Sagesse” (-). Leuven, z.j. []. Van der Essen 1948 L. Van der Essen, ‘Le registre de la Confrérie de la Sedes Sapientiae détruit dans l’incendie de l’Université de Louvain ()’, in Miscellanea J. Gessler. Deurne, , p. -. Vander Heyden 1908 Eugène Vander Heyden, ‘Eglise Saint-Pierre à Louvain. Une ancienne statue miraculeuse identifiée et restaurée’, in La vie diocésaine, / (), p. -. Vander Heyden-Reekmans 1981 E. Vander Heyden, Monographie de la paroisse de SaintPierre à Louvain. Handschrift in  door Paul Reekmans uitgegeven.

Van Aerde 1927 Raymond Van Aerde, Les ancêtres flamands de Beethoven. Mechelen, .

Vandekerchove 2001 V. Vandekerchove, ‘Edelsmeedwerk en ander metaal in de Sint-Pieterskerk’, in Grondstof, stof tot nadenken. lom,  september , p. -.

Van Bos & Van der Beeten 2010 Marina Van Bos en Iris Van der Beeten, Analyse van verflagen. Brussel,  [Labo-verslag kik DI:.], zie Lagaert & Huysmans , p.  (deel ).

Vandekerchove 2002 V. Vandekerchove, ‘Een schrijn voor Margriet’, in Maurits Smeyers en Gilbert Huybens, Fiere Margriet van Leuven. Eeuwenoud – Eeuwiglevend. Leuven, , p. -.

Vander Linden 1904 Herman Vander Linden, ‘Rapport sur une mission aux Archives de Berlin. Analyse de documents relatifs à l’histoire de Louvain et particulièrement à l’histoire de l’église Saint-Pierre’, in Bulletins de la Commission royale d’histoire de Belgique, / (), p. -.

Van Brabant 1972 Jozef Van Brabant, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen. Grootste gotische kerk der Nederlanden. Antwerpen, .

Vandekerchove e.a. 2010 V. Vandekerchove, Hélène Dubois en Marjan Debaene, ‘De Edelheeretriptiek: biografie van een kopie’, in Kuuroord voor Kunst. Leuven,  [Reflecties ].

Van der Poel e.a. 2004 Dieuwke E. Van der Poel, Dirk Geirnaert, Hermina Joldersma, Johan Oosterman en Louis Peter Grijp, Het Antwerps liedboek. Tielt,  [ delen].

402

Geraadpleegde literatuur

Van der Stock 1991 Jan Van der Stock (red.), Stad in Vlaanderen: cultuur en maatschappij, -. Brussel, .

Van Even 1858b E. Van Even, ‘Particularités inconnues sur quelques fous en titre d’office du moyen-âge’, in mshb, , p. -.

Van der Vaart 1992 Franz Jozef Van der Vaart, ‘Alart du Hamel (midden vijftiende eeuw – vóór ) bouwmeester’, in Jan van Oudheusden (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. ’s-Hertogenbosch, , deel , p. -.

Van Even 1860 E. Van Even, Louvain monumental ou description historique et artistique de tous les édifices civils et religieux de la dite ville. Leuven, .

Van de velde 1828 Jan Frans Van de Velde, Catalogus omnium primorum in generali et solemni Philosophiae et Artium pomotione ab origine celeberrimae Universitatis Lovaniensis. Mechelen, . Van de Vyver 2000 Han Van de Vyver, ‘Het stadhuis van Leuven: een geometrische analyse’, in Maria Gilleir, Gilbert Huybens en Paul Reekmans (red.), Het Leuvense stadhuis – Beeld-schoon . Jaarboek goklo,  (), p. -. Van de Walle 1972 Adelbert L.J. Van de Walle, De gotiek in België. Architectuur, monumentale beeldhouwkunst. Brussel,  [Geschiedenis van de bouwkunst in België ]. Vandewalle 1984 Paul Vandewalle, Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg. Gent, . Van Dievoet 2000 Walter Van Dievoet, Edelsmeden in Vlaams-Brabant (Leuven, Aarschot, Diest en Tienen) tijdens het Ancien Régime en de negentiende eeuw. Leuven, . Van Dievoet 2015 W. Van Dievoet, ‘Goed gekeurd. De reglementering van goud- en zilverwerk in Leuven en oostelijk Brabant’, in Ko Goubert (red.), Zilver: kunst, object, verhalen uit Leuven. Leuven, , p. -. Van Dievoet 2019 W. Van Dievoet, Orfèvres de l’Ancien Régime aux poinçons de Bruxelles. Edelsmeden van het Ancien Régime met merken van Brussel. Leuven, . Van Doorslaer 1929 Georges Van Doorslaer, ‘Antonius Divitis. Maître de chapelle-compositeur.  ?- ?’, in Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlandse Muziekgeschiedenis, / (), p. -. Van Doorslaer 1934 G. Van Doorslaer, ‘La Chapelle musicale de Philippe le Beau’, in Revue Belge d’archéologie et d’histoire de l’art, /- (), p. -, -. Van Eijl 1968 Edmond J. M. Van Eijl, Michael Baius -. Studie over zijn leven. ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, .

Van Even 1870 E. Van Even, L’ancienne école de peinture à Louvain. Brussel-Leuven, . Van Even 1873 E. Van Even, Inventaire Chronologique et Analytique des chartes et autres documents sur parchemin appartenant aux archives de la ville de Louvain. . Leuven, . Van Even 1881 E. Van Even, ‘Alard du Hameel, architecte ou maître-ouvrier des maçonneries de la ville de Louvain, -’, in Bulletin du Comité de la province de Brabant de la Commission royale des monuments, , nr. , p. -. Van Even 1883 E. Van Even, L’Omgang de Louvain. Dissertation historique et archéologique sur ce célèbre cortège communal. Leuven-Brussel, .

Vanhellemont 2012 Y. Vanhellemont, ‘De bewogen geschiedenis van de westbouw van de Leuvense Sint-Pieterskerk’, in Jaarboek lhg,  (), p. -. Vanhellemont 2013 Y. Vanhellemont, ‘Wederopbouwarchitectuur te Leuven: dictaat, inspiratie of karikatuur van het verleden? Architect Léon Govaerts en de Grote Markt’, in Nieuwsbrief lhg,  (), nr. , p. -. Van Hemeldonck 2005 Godelieve Van Hemeldonck, Het Grootwerk. Goudsmeden, zilversmeden en juweliers vermeld te Antwerpen, de–de eeuw. Antwerpen,  [ delen]. Van Hoof z.j. Emiel Van Hoof, De Sedes Sapientiae en de oude kunstbeelden in de Sint-Pieterskerk te Leuven. Leuven, z.j. [V.S.P.-reeks ]. Van Hoof 1958 E. Van Hoof, Sint-Pieterskerk te Leuven. Korte historiek. Leuven,  [V.S.P.-reeks ]. Van Hoof [na 1958] E. Van Hoof, Gids van de Sint-Pieterskerk te Leuven. Leuven, z.j. [na ] [V.S.P.-reeks ]. Van Hoogstraten 1771 David Van Hoogstraten, Nederduitsch en Latynsch woordenboek : ten dienste der latynsche schoolen. Amsterdam - Leiden, .

Van Even 1884 E. Van Even, ‘La table de communion de l’église de Saint-Pierre à Louvain, exécutée en  par Alexandre Van Papenhoven’, in bcraa,  (), p. -.

Van Humbeeck 1965 Dominique Van Humbeeck, ‘Les tours successives de l’église Sainte-Gertrude à Louvain’, in Mededelingen goklo,  (), p. -, -, -.

Van Even 1886 E. Van Even, ‘La chapelle de la bienheureuse Marguerite dite Marguerite la Fière à Louvain’, in bcraa,  (), p. -. Van Even 1889 E. Van Even, ‘Deux tapisseries historiées exécutées à Bruxelles, en , par Jean Raes, d’après les cartons de Henri De Smet, peintre à Louvain’, in Bulletin de l’Académie Royale des Sciences, des Lettres et des BeauxArts de Belgique,  (), p. -. Van Even 1891 E. Van Even, ‘Layens (Mathieu De)’, in Biographie Nationale, deel  (), p. -. Van Even 1895/2001 E. Van Even, Louvain dans le passé et dans le présent. Leuven . Heruitgave Gilbert Huybens (red.), Leuven,  [ delen]. Van Even 1898 E. Van Even, ‘Le contrat pour l’exécution du triptyque de Thierry Bouts de la collégiale Saint-Pierre à Louvain ()’, in Bulletin de l’Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique,  (), p. -.

Van Impe 2006 Ellen Van Impe, ‘De Belgische architectuurgeschiedschrijving en de christelijke archeologie -. Edmond Reusens en L’architecture proprement dite’, in Belgisch Tijdschrift voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis,  (), p. -. Van Impe 2008 E. Van Impe, Architectural Historiography in Belgium -. ku Leuven, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, . Van Impe 2014 E. Van Impe, ‘Schayes, Antoine Guillaume Bernard’, in Nationaal Biografisch Woordenboek, deel  (), kol. -. Van Langendonck 1987 Linda Van Langendonck, ‘De Sint-Romboutstoren te Mechelen en zijn plaats in de laatgotische architectuur’, in Herman Janse (red.), Keldermans. Een architectonisch netwerk in de Nederlanden. Den Haag - Bergen op Zoom, , p. -. Van Lani & Cijfers-Rovers 2010 Stefan Van Lani en Brenda Cijfers-Rovers, Monumenten van zielzorg. Norbertijnen en hun pastoriën in Brabant van  tot . Leuven, .

Van Ermen 1997 Edward Van Ermen (red.), Van Petermannen tot Koeieschieters: Kroniek van Leuven. Leuven, .

Van Even 1901 E. Van Even, ‘Muurschilderingen van de xve eeuw, in de kerk van Sint Pieter te Leuven, ontdekt’, in Dietsche warande en belfort,  (), p.-.

Van Even 1852 Edward Van Even, Les artistes de l’hôtel de ville de Louvain. Leuven, .

Van Gerwen 1981 Christine Van Gerwen, Overzichtscatalogus. Valkenswaard, .

Van Even 1854 E. Van Even, ‘Jean de Louvain, statuaire, -’, in mshb, , p. -.

Van Gestel 1725 Cornelius Van Gestel, Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis. Den Haag, .

Van Even 1857 E. Van Even, ‘Mausolée de la famille Morillon, à Louvain. Un triptyque de Michel Coxie, de Malines’, in mshb, , p. -.

Van Haelen 2012 Angela Vanhaelen, The Wake of Iconoclasm: Painting the Church in the Dutch Republic. Pennsylvania State University, .

Van Mingroot 1980 Eric Van Mingroot, ‘Van grafelijke burcht tot eerste stad van Brabant. Het Leuvense gravenhuis’, in Raymond Van Uytven (red.), Leuven, ‘De beste stad van Brabant’. Deel I: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks . AL,  (), p. -.

Van Even 1858a E. Van Even, Monographie de l’église de Saint-Pierre à Louvain. Leuven, .

Vanhellemont 2010 Yves Vanhellemont, ‘Virtuele triomf van de Brabantse gotiek’. Documentatiemap LHG, .

Van Molle 1958 Frans Van Molle, Dieric Bouts en zijn werken in de SintPieterskerk te Leuven. Leuven, .

Van Leeuwen 2009 Jacqueline Van Leeuwen, ‘Klokgelui en stedelijke identiteit in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen’, in Marnix Beyen, Luc Rombouts en Staf Vos (red.), De beiaard: een politieke geschiedenis. Leuven , p. -.

Geraadpleegde literatuur

403

Van Molle 1971 F. Van Molle, ‘Edelsmeedkunst’, in Leon Van Buyten (red.), Aspekten van de Laatgotiek in Brabant. Leuven, , p. -.

Vente 1956 Maarten Albert Vente, Proeve van een repertorium van de archivalia betrekking hebbende op het Nederlandse Orgel en zijn makers tot omstreeks . Brussel, .

Van Molle 1972 F. Van Molle, ‘Het altaarstuk van de oude Faculteit der Godgeleerdheid in de Sint-Pieterskerk te Leuven’, in Onze Alma Mater,  (), p. -.

Vente 1965 - 1980 M. A. Vente (red.), Bouwstenen voor een geschiedenis der toonkunst in de Nederlanden. Amsterdam,  [ delen].

Van Molle 1993 F. Van Molle, ‘Vijf eeuwen wel en wee van de Brugse goud- en zilversmeden’, in Dominique Marechal (red.), Meesterwerken van de Brugse edelsmeedkunst. Brugge, , p. -.

Verbeke 1991 Karolien Verbeke, ‘Het maaswerk in de ramen van de gotische kerken te Leuven’, in Jaarboek goklo,  (), p. -.

Vannérus 1908-1910 Jules Vannérus, ‘Ruter Nicolas’, in Biographie Nationale, deel  (-), kol. . Van Overstraeten 1985 Jozef Van Overstraeten, Gids voor Vlaanderen. Toeristische en culturele gids van de Vlaamse gemeenten. Heruitgave door Jan Gerrits. Antwerpen-Tielt, .

Verhavert 1940 Jan Verhavert, Het ambachtswezen te Leuven. Leuven, . Verleysen 2001 Frederik Verleysen, ‘‘‘Pretense confrerieën’’? Devotie als communicatie in de Antwerpse corporatieve wereld na ’, in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis,  (), p. -.

Van Reyn 2016 Geert Van Reyn (red.), De pest te Leuven -. De kapucijnen en de zorg om de mens. Leuven,  [Memorabilia Lovaniensia ].

Verleysen 2005 F. Verleysen, Het hemelse festijn. Religieuze cultuur, sociabiliteit en sociale relaties in de corporatieve wereld van Antwerpen, Brussel en Gent (ca. -ca. ). vu Brussel, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, .

Van Schoute e.a. 1994 Roger Van Schoute, Hélène Verougstrate en Johan Rudolph Justus van Asperen de Boer, ‘La trinité du musée communal de Louvain. Un état de la question’, in al,  (/), p. -.

Vernimmen 1990 Paul Vernimmen, ‘Klokkengieters te Leuven. De klokkengieters Van den Gheyn en Van Aerschodt’, in Gilbert Huybens (red.), Stad met klank. Leuven, , p. -.

Van Uytven 1975 Raymond Van Uytven, ‘De altaren in de Sint-Pieterskerk’, in Jan Crab (red.), Dirk Bouts en zijn tijd. Leuven, , p. .

Verpoest 1988 Luc Verpoest, ‘De architectuur van de Sint-Lucasscholen: het herstel van een traditie’, in Jan De Maeyer (red.), De Sint-Lucasscholen en de neogotiek -. Leuven, , p. - [kadoc, studies ].

Van Uytven 1980a R. Van Uytven, ‘Inleiding: De historiografische traditie (tot )’, in Raymond Van Uytven (red.), Leuven ‘De beste stad van Brabant’. Deel I: Geschiedenis van het stadsgewest Leuven omstreeks . al,  (), p. -. Van Uytven 1980b R. Van Uytven, ‘De kerkelijke inrichting en het religieuze leven’, in R. Van Uytven (red.), Leuven, ‘De beste stad van Brabant’. Deel i: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks . al,  (), p. -. Van Uytven 1998 R. Van Uytven, ‘Flämische Belfriede und südniederländische städtische Bauwerke im Mittelalter: Symbol und Mythos’, in Alfred Haverkamp (red.), Information, Kommunikation und Selbstdarstellung in mittelalterlichen Gemeinden. München, , p. - [Schriften des Historischen Kollegs. Kolloquien ]. Van Uytven 2002 R. Van Uytven, ‘De Sedes Sapientiae en Leuvense stadsprocessies in de e en de e eeuw’, in Gilbert Huybens en Paul Reekmans (red.), Jubileumboek goklo,  (), p. -. Van Uytven & Crab 1973 R. Van Uytven en Jan Crab, ‘Het ambachtsaltaar van de brouwers in de St.-Pieterskerk te Leuven’, in al,  (), p. -. Van Wezel 2002 Gerard Van Wezel, De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel van Oranje-Nassau te Breda. Zeist-Zwolle, . Vanwittenbergh & De Coninck-Van Gerwen 1979 Jacques Vanwittenbergh en Godelieve De Coninck-Van Gerwen, Zilver met Brusselse keuren. Brussel, .

Vlieghe 1972 Hans Vlieghe, Gaspar de Crayer, sa vie et ses œuvres. Brussel,  [ delen]. Vogels 2005 Annelies Vogels, ‘Het Laatste Avondmaal en de Sacramentsbroederschap in de Leuvense SintPieterskerk’, in Nele Gabriëls en Eugeen Schreurs (red.), Petrus Phalesius en het stedelijk muziekleven in de Vlaamse Renaissancestad Leuven. Leuven-Neerpelt, , p. -. Wangermée 1950 Robert Wangermée, Les maîtres de chant des XVIIe et XVIIIe siècles à la collégiale des SS. Michel et Gudule à Bruxelles. Brussel, . Weale 1861 William Henry James Weale, ‘Conservation on ancient monuments’, in mshb, , p. -. Weale 1862 W. H. J. Weale, Restauration des monuments publics en Belgique: mémoire, suivi d’une correspondance avec M. Jean Dugniolle et de nombreux documents. BruggeBrussel, . Weale 1864 W. H. J. Weale (red.), Catalogue des objets d’art religieux du Moyen Age, de la Renaissance et des temps modernes, exposés à l’hôtel Liedekerke à Malines. Septembre . Mechelen, .

Verpoest 1992 L. Verpoest, ‘Neogotische architectuur en monumentenzorg in België en Nederland. De schaduw van Alberdingk Thijm’, in Pieter Antoon Geurts, Antoon Edmond Janssen, Cornelis Johannes Adrianus Peeters en Jan Roes (red.), J.A. Alberdingk Thijm -. Erflater van de negentiende eeuw. Baarn, , p. - [kadoc, Bronnen en Studies].

Weale 1866 W. H. J. Weale, Instrumenta Ecclesiastica. Choix d’objets d’art religieux du Moyen-Age et de la Renaissance exposés à Malines en septembre . Brussel, .

Verpoest 2021 L. Verpoest, ‘De restauratie van de Leuvense Sint-Pieterskerk -’ in M&L, / (), p. -.

Wichmans 1632 Augustinus Wichmans, Brabantia Mariana Tripartita. Antwerpen, .

Vervaeck 1907 Louis Vervaeck, ‘Les reliques de S. Albert de Louvain, évêque de Liège’, in Analecta Bollandiana,  (), p. -.

Wils 1946 Jos Wils, Matricule de l’université de Louvain. Brussel,  (deel ).

Vervaeck 1922 L. Vervaeck, ‘La découverte du tombeau de S. Albert de Louvain’, in Analecta Bollandiana,  (), p. -.

Wingens 1992 Marc Wingens, ‘De Nederlandse Mariale bedevaart (ca. -). Van een instrumentele naar een spirituele benadering van het heilige’, in Trajecta,  (), p. -.

Vingeroedt 1904a Vital Vingeroedt, Le dégagement de l’église Saint-Pierre à Louvain. Leuven, . Vingeroedt 1904b Vital Vingeroedt, ‘Esthétique des villes. Le dégagement de l’Église St-Pierre à Louvain’, in L’Émulation,  (), p. -, -, -, -, -. Vingeroedt 1905 V. Vingeroedt, ‘Notices sur les anciennes cryptes de l’église Saint-Pierre à Louvain’, in L’Émulation,  (), p. -, -. Viollet-le-Duc 1854-1870  Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc, Dictionnaire raisonné de l’architecture française du XIe au XVIe siècle. Parijs, - [ delen]. Viollet-le-Duc 1863-1872 E. E. Viollet-le-Duc, Entretiens sur l’architecture. Parijs, - [ delen].

404

Vivet-Peclet 2017 Christine Vivet-Peclet, ‘L’antiquaire Georges Joseph Demotte, le Louvre et les musées américains. S’approprier le discours sur le patrimoine médiéval de la France au sortir de la Première Guerre mondiale’, in Les Cahiers de l’Ecole du Louvre,  (), z.p.

Geraadpleegde literatuur

Wolff 1986 Arnold Wolff (red.), Der gotische Dom zu Köln. Keulen, . Wolters van der Wey 2015 Beatrijs Wolters van der Wey, Corporate splendour. Civic Group Portraits in Brabant -. A social, typological and iconographic approach. Turnhout,  [Pictura Nova ]. Wouters 2010 a-b Annelies Wouters, Sint-Pieterskerk Leuven, archivalisch en iconografisch onderzoek, aanvullend bronnenonderzoek naar de historiek van de afwerking. Niet gepubliceerd, . Bijlage: geraadpleegde archivalische bronnen, zie Lagaert & Huysmans , p.  (deel ).

Namenregister

Adrianus vi [Boeyens], paus, 265 Aerts, Jan, 344 Aerts, Marie-Elisabeth, 324 Albrecht en Isabella, 132, 157 Albrecht van Oostenrijk, 334 Alexander de Grote, 151 Algoet, Oscar, 161, 207, 286 Allnatt, Alfred Ernst, 155 Amyen [Vrients], Machiel, 257 Angermille, Marc Antoine, 326, 331, 342 Anne van Bretagne, 228 Anneessens, Charles, 253 Anselmus Grave van Leuven, 331 Anthonis, Jasper, 237 Anthonis, Johannes, 237, 256 Anthonis, Marcus, 256 Apelles, 151 Arnulf van Karinthië, 266 Asklepios, 208 Ausloos, Jean, 208, 349 Bach, Jacobus, 248, 388 Bach, Johann Sebastian, 230 Bagenrieux, 236 Baillet-Latour, 272 Bailluwel, Egidius, 278 Baken, Jan, 20 Baldwini [Boidin?] Nicolaus, 228 Ball, Maria Josepha, 249 Barbitonsoris, Judocus [Judocus de Lovanio], 228 Barella, Pierre, xvi, 44, 152, 337 Barre, Henricus, 388 Bartholomeus, zilversmid, 326, 340 Bastiné, Charles, 212 Bataille, Franciscus Josephus, 388 Bauchau, Eugène, 68 Bauts, Jan-Baptist, 254, 345, 347, 383 Bauwens, Amandus, 388 Bayar, Denis Georges, 50 Bayot, Adolphe, 128 Becker, Augustus, 383, 386 Becker, Carolus Hubertus, 326, 330, 331 Beernaert, Auguste, 87 Beloens, Petro, 143 Benedetti, Theodoricus, 235 Bergé / Berger, Jacques, 275, 302 Berger, Joannes Martinus, 234, 235, 236 Bergmans, Anna, 178 Bernaerts, Theresia Cornelia, 197 Berthyns, Anthonius, 128, 168, 169 Beschey, Balthasar, 138, 139, 155, 156 Bessems, Petrus, 383, 385 Bethune, Jean-Baptiste, 74 Betrams, Adrien, 337, 338 Beyaert, Joes, 42, 43, 284 Beyers, Rita, 226 Beys, Machthilde, 318 Bigelow, Arthur Lynds, 261 Billaux-Grossé, Charles, 156  Bille, Petrus Josephus, 246 Blanchaert, Leopold, 151 Blendeff, Lambert, 139, 140 Blondel, Johannes, 228 Boeckstuyns, Jan Frans, 50 Boets, Petrus, 224 Boeyens, Adriaan Floriszoon, zie Adrianus vi Bogaert, Jacobus en Adam ii, 183, 221

Boidin, Nicolas (?), zie Baldwini Nicolaus Boisserée, Sulpiz en Melchior, 280 Bolen, Emile en Fernand, 324 Bolen, Jean Charles, 324 Bolgrij / Bollegrij, 157 Bols, Myriam, xvi, 315 Bont, Wilhelmus, 229 Boogaerts, Jean-Joseph, 258 Boon-Hecking, Michiel, 387 Boon, Jozef, 383, 386 Boonen, Jacob, 203 Boonen, Willem, 223, 230, 239 Bordin, Nicolaus (Colin), 228 Borgia, Rodrigo, 112 Borman, Jan i, ii en iii, xiii, 129, 155 (ii), 176 (i of ii), 183 (iii), 188 (iii), 195 (iii), 198 (ii), 274 (ii), 284 (ii), 285 (i), 295 (ii) Bosboom, Johannes, xvi Boschman, Aerdt, 121 Bosman, Charles, 68 Bosmans, 299 Bossuet, François, xvi, 52, 64, 77 Bouchy, Nicolaus, 388 Bourguignon, Marcel, 113 Bouts, Aelbrecht, 276 Bouts, Catharina, 276 Bouts, Dieric, ix, xiii, 25, 129, 139, 170, 176, 248, 251, 253, 268, 271, 272, 274, 276, 277, 278, 281, 282, 350, 359 Bouts, Dieric ii, 276 Bouts, Gertrude, 276 Bracké, Alphonse, 253 Brady, Hugo, 388 Bressers, Léon, 151 Breuil, Henri, 200 Briesger, Peter, 256 Brigode, Bernard-Joseph, 241 Briquet, Charles-Moïse, 142 Bruins, Gerben Jan, 387 Brummer, Ernest, Imre en Joseph, 344 Brunfaut, Jules, 101 Bruwier, Marinette, 112 Bruxelmans, Florimond, 201 Bruyninckx, Johan, 387 Buls, Karel, 97, 101 Buseau, Gerardus, 236 Busnois, Antoine, 229 Buyssens, Jan Baptist, 334 Cabot Lodge, Henry, 282 Caesarius van Heisterbach, 172, 179 Calbrecht, Jozef, 113 Calcificx, Jacobus, 239 Callewier, Hendrik, 113 Cammaert, Karel, 200 Cantillion, Gabriel, 326, 328, 329, 338, 339 Capellen, Guillaume, 91 Cappuyns, Aleydis, 186 Cappuyns, Engelbert, 324 Capronnier, Jean-Baptiste, 203 Cardot, zie De Bellengues, Richard Carlier, Gilles, 264, 265, 267 Caverenne, Martinus, 388 Ceulemans, Jean-François, 91, 322, 323, 324, 383 Chafes, Rui, 269 Charlier, Arthur, 203 Charlis, Rombaut-Charles, 387 Chrétien de Louvain, zie Vos, Christianus

Claes, Guilielmus Marcellus, 388 Claes, Jan, 22 Claes, Valerius, 206 Claessens-Peré, Anne-Marie, 334 Clemens Romanus, paus, 182, 272, 273 Clemens August i van Beieren, 249 Clevenbergh, Antoine, 158, 194 Cloceus, Anthonius Natalis, 388 Cloquet, Louis, 97 Cockeroul, Quinten, 258 Cockx, Evert, xvi Cocx Gonzalo, zie Coques Gonzales Coels, Peter, 13 Colfs, Antoon, 249 Colfs, Ludovicus, 236, 249, 293 Colin, Fernand, 192 Colin, Petrus Josephus, 191 Collignon, Joannes Henricus, 388 Colonna, Joannes, 112 Contius, Heinrich, 254 Coques [Cocx], Gonzales, 154 Cornelius, paus, 157, 180 Corthout, 76 Cossiers, Jan, 150 Cotty, Joannes, 206 Courtin-Bouché, 274 Courtin, Carolus, 388 Coxie, Michel, 209 Crab, Jan, 122 Crabeels, Oswaldus Fredericus, 388 Cra(e)nendonck, Marcellus, 188 Craessaerts, Franciscus, 199, 258, 310, 383, 387 Cranach, Lucas, 280 Craninckx, Joannes Theodorus, 155, 326 Crapé, Claude Silvère, 157 Crecquillon, Thomas, 228 Creten, Jules, 150, 345, 383 Crèvecoeur, Victor, 178 Crinon, Jean, 250 Crols, Joannes, 383, 384 Curé, Bartholomeus, 334 Cuvelier, Joseph, xvi, 113, 142 Cuyckius, Henricus, 266, 267 Daelman, Carolus Gislenus, 201, 388 d’Alsace-Boussut, zie d’Hénin-Liétard Damen, Herman, 124 Damman, Petrus, 388 Danco, Henricus, 139, 155 Danes, Petrus Ludovicus, 388 Daniels, Raoul, xvi d’Aragona, Luigi, 236, 250 d’Arschot, Philippe, 136 Dauw, Olivier, 327 Dauw, Rombout, 326, 327, 328 Dave, Antonius, 388 De Backer, Joseph Rombaut, 338 De Backere, Jos, 383 Debaut, Livinus, 388 De Beatis, Antonio, 236 De Beauvais-Raseau, Petrus Joannes, 388 De Becker, Guillaume-Joseph, 111, 383, 385 De Becker, Paul, 66 De Becker Remy, Auguste, 179, 323 De Bellengues [Cardot], Richard, 228, 229 De Bergaigne, Joseph, 248 De Beringhen, Michael, 265 De Berry, hertog, 228 De Bisschop, Petrus Ignatius, 388

Namenregister

405

De Blick, Luc, 210 De Bock, Merten, 28, 103, 179 Deboe (?) F., 340 Debouche / De Bouge, François, 206 De Bracle, Johannes, 228 De Bruyn, Ange, 76 De Bruyn, Guillaume, 212 De Bruyn, Isabella, 168 De Bruyn, Nicolaas / Claes, 274, 304, 309, 312 De Burlet, Jules, 78 De Castro, Johannes, 228 De Caumont, Arcisse, 73 De Caumont, Jan, 203, 318 De Ceuster, Jan, 326, 340 Dechamps, Victor Augustus, 161, 185, 191 De Chardebœuf, Jules, 201 De Cheney, Wilhelmus en Dionysius, 239 Deckers, Gerardus, 388 De Clerc, Peter, 12 De Clercq, Hendrik / Nicolas, 136, 195 De Clercq, Lode, 356 De Cock, Jacob Nicolaas, 224 De Cock, Joannes, 382, 383, 384, 387 De Cock, Nicolas Joseph, 191 De Coeninc, Willem, 22 De Coninck, Michel, 257 De Costere, Louis, 49 De Crayer, Gaspar, 34, 136, 184, 201 De Croÿ, 28 De Cuper, Karel, 250 Dedene, Guido, 255 De Dieudonné, 150 De Enzinas [Dryander], Francisco, 353 De Fierlant, Maurice Herman, 161, 191 Defillet, Pierre Joseph, 337, 338, 339 De Foro, Joannes, 237 De Franckenberg, Joannes-Henricus, 231 De Geetere, Geoges, 362 De Gendt, Dirk, 384 De Graeve, Albert, 260 De Groot, Paul, 76 De Gruytere, Henricus, 228 De Haspe, Augustinus, 235 De Hondt, Antonius Johannes, 334 De Jeneffe, Lambertus, 244 De Jongh, Alexander, 383, 385 De Kelver, Jan, 349, 383 Dekens, Jan, 250 Dekeyser, Guillaume Jean, 150 De Kin, 241 Dekyser-Van’t Velt, 150 De la Bassée, zie Lambert, Johannes De Laet, Edgard, 254 Delamot, Simon, 48 De Landtsheer, Jeanine, 415 De la Rue, Gilbert, 239 Delaunois, Alfred-Napoléon, xvi, 151, 153, 160, 176, 182, 252 De Layens, Matheus, xii, 25-26, 27, 36, 41, 42, 75, 97, 129, 160, 170, 257, 258, 274, 285, 296 Delbrouck, Jean Guillaume, 340 Delcour, Charles, 247 d’Elderen, Antoine Joseph, 76 De Leu, Carolus, 234, 235 Delhougne, Gerardus Alexander, 388 Delmonte, Deodat, 150 Delmotte, Maurice, 254 Delooz, Herman, 414 De Louvain, Chrétien, zie Vos, Christianus De Lovanio, Antonius, zie De Rycke, Antonius De Lovanio, Johannes, 229 De Lovanio, Judocus, 228 De Lovanis, Johannes, 229 Delval, Henricus, 237 De Lyera, Henricus, 237 Demanet, Armand, 72 De Méan, Franciscus-Antonius, 241 De’ Medici, 265 Demes(se)ma(e)ker, Jan, 27, 285 De Mey, André, 383, 386 De Mil, Elisabeth, 209 De Mol, Lodewijk, 239 De Monte, Philippus, 165 De Moor, Guilielmus, 237

406

Namenregister

Demotte, Georges-Joseph en Lucien, 344 De Munter, Jan, 383, 386 Demunter, Victor, 166, 329 Dendooven-Brigué, Jean-Baptiste, 151 De Néeff, Edouard, 91 De Neef, Marie-Joséphine, 324 De Neny, Patrice-François, 221 De Neus, Constantinus, 383, 385 Denique, Peeter August, 225 Den Ronden, Jan, 22 Denyn, Jef, 261 Denys, Jacquet, 239 De Pape, Everart, 119 De Pape, Hendrik, 27 De Passagio, Philippus, 226 De Pauw, Marcel, 384, 387 De Petter, Egide-Alexandre, 324 De Pomerœul, Nicolaus, 388 De Precipiano, Humbert-Guillaume, 125 De Prinse, Jan, 147 Deprins, familie, 257 Deprins, Henricus, 234, 235 Deprins, Petrus, 235, 241, 262 De Puteo, zie Dupuis, Nicaise De Quarreux, Gerardus Josephus, 388 De Ram, Petrus Franciscus, 161, 162 De Rare, Charles-François, 76 De Reiffenberg, Frédéric, 73 De Ren, Leo, 326, 335 De Ridder, Joannes, 383 De Roeck, Jef, xvi De Roo, Dirk, 414 De Rycke, zie Divitis, Thomas De Ryckman de Betz De Dieudonné, Emile, 387 De Salice, Arnoldus, 236, 239 De Salice, Johannes, 226 De Sars, Hellin, 26 Descamps, Jean-Baptiste, 136, 139 De Smedt, Emiel Jozef, 254 De Sme(d)t, Lyon, 129, 172 De Smet, Gerard, 282 De Smet, Hendrik, 136 De Smet, Wolfgang, xvi, 34, 35, 41, 44, 60, 124, 132, 135, 136, 152, 199, 209, 250, 259, 260, 285, 299, 318, 370 d’Estouteville, Guillaume, 112 De Succa, Anthonio, 317 De Swerte, Ludovicus Joannes, 319 De Thalice, Ernoult en Jehan, 239 Devolder, Joseph, 87 Devolder, Pieter-Jan, 255 Devroye, Frères, 150, 345, 347, 349 Devroye, Joseph-Georges, 349 Dewaersegger, Eric, xvi De Wargnies, Guilielmus, 34, 187, 221 Dewasme-Pletinckx, Antoine, 52 Dewilde, Brecht, 328 d’Hamere, Joannes, 388 d’Hénin-Liétard d’Alsace Boussut, Thomas, 124, 162 d’Hoop, Alfred, 112, 113 Dieltiens, Joannes, 383, 384 Dietwin, bisschop, 218 Di Martinelli, Guillelmus Carolus, 235 Di Martinelli, Johannes, 234, 235 Diocletianus, 185, 208, 281 Divaeus, Petrus, v, xv, 222 Divitis [De Rycke/De Lovanio], Thomas, 228, 239 Doperé, Frans, 36, 37 Doulcet de Pontécoulant, Louis-Gustave, 293 Driutius, Michael, 221, 243 Druyfkens, Jan, 147, 208 Dryander, zie De Enzinas, Francisco Dryvers, Léonard, 251 Dubie, 95 Dubois, Léon, 324 Dubois, Natalis, 113, 388 Dufay, Guillaume, 264, 265, 267 Du Hamel / Duhamel, Alard, 27, 28, 33, 57 Du Lait, N., 236 Dumortier, Valère, 91, 95 Dupomeroeul [De Pomerœul, Nicolaus ?], 111 Dupuis [De Puteo], Nicaise, 228 Durand, Charles, 249 Du Ry, Jacobus Antonius, 50 Dyckmans, Martinus, 383, 385 Dyemence, zoon van Symone, 25

Edelheere, Aleydis, 186 Edelheere, Catharina, 186 Edelheere, Jacobus, 186 Edelheere, Jeronimus i, ii en iii, 142, 147, 186 Edelheere, Willelmus ii en iii, 186 Eraly, Paul, 253 Erasmus, Desiderius, 256 Ermengardis, 5 Eugenius iv, paus, xii, 218, 219, 230 Everaerts, Adolphe, 143, 212 Everaerts, Dominique, 72 Evrard, Maurice Joseph, 338 Eijsbouts, Koninklijke, 259, 261 Eysermans, Gaston, 383, 386 Fabry, Johannes, 236, 239 Faut, Elise-Christine, 153 Faut, Ernest, xvi, 153 Faydherbe, Lucas, 136, 164, 310 Fendeur, Emmanuel, 388 Feraille, Jacques-André, 260 Ferrer, Vincentius, 265 Fierens-Gevaert, Hyppolyte, 97, 253 Fierlants, Edmond, xvi, 72 Feijtens, 157 Fiala, David, 226 Filips II, Franse koning, 316 Filips II, Spaanse koning, 221, 353, 354 Filips de Goede, 25, 218, 228, 229, 233, 257, 258, 309, 318 Filips de Schone, 193, 228 Filips van Sint-Pol, 218 Finck, Herman, 238 Finia, Anna, 201 Fiocco, Josephus Hector, 235 Fisco, Claude, 76 Flippaert, 336 Fontaine, 95 Fontaine, François, 35 Fouillot, Dionysius, 245 Fraipont, Gustave, xiii, xvi Franciscus van Sales, 331 Francken, Frans, xvi, 129, 134, 155, 209, 284, 285, 299, 318 Francotte, Joannes, 383, 386 Francotte, Oscar, 243 Frederik ii, keizer, 315 Frische, Eugène, 38, 53, 54, 66, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 87, 88, 91, 93, 98, 101, 102, 103, 104 Frison, Josephus Hendricus, 388 Fromondus, Libertus, 388 Fullonis, Walterus, 228 FVL, zie Vermeylen, Frans Gafurius, Franchinus, 238 Galenus, Claudius, 221 Galle, Philip, 353 Galle, Theodoor, 312 Geedts, Josse Pieter, 187, 214 Geeroms, Jan, 150, 382, 383, 386 Geerts, Charles Henri, 203 Geleyns, Johan, xvi Gemoets, Jan, 299 Génisson, Jules Victor, xvi, 204, 324, 342 Germain, meester, 236 Geus, J.-B. en P.-E., 79 Gheerys, Matheus, 13 Gheerys, Steven, 13 Ghémar, Louis-Joseph, 247 Gieben, Alex, 383, 387 Gielen, P., 180 Gijsen, Marnix, zie Goris, Jan Albert Gilleir, Maria, 415 Gillis, Frans, 383, 386 Gilys, meester, 236 Giselbert i, 5 Godfried ii, 157, 178 Godfried iii, 156, 157, 178 Godfrin, Pierre, 212 Goedleven, Edgard, viii, 255, 415 Goes, Antoine-Joseph, 104 Goffoul, Joannes Baptista, 388 Goltfus, Hans, 250 Goris / Gorys, Gerard / Gort, 250, 304, 309 Goris, Jan Albert [Gijsen, Marnix], 345 Gossec, François-Joseph, 241 Goubert, Ko, xvi

Gourdin, Johannes, 228 Govaerts, Léon, 38, 48, 53, 57, 58, 59, 60, 98, 358, 371 Goyers, Egide, 200, 287, 310, 342 Goyers, Henri en Joseph, 74, 179 Goyers, Pierre, 103 Gramaye, Jean-Baptiste, xvi, 41, 45 Gregorius ix, paus, 159 Gregorius xv, paus, 187 Grenon, Nicolas, 265 Grenzing, Gerhard, 255 Grimonpont, 117 Grone, Johannes, 228 Grosvener, 155 Guns, Franz, 387 Haegemans, Luc, 387 Haghe, Louis, 293 Hairiet, 241 Hamande, Louis, 83 Hamann, Richard, 344 Hamels-De Kelver, Mia, 349 Hanne, Michaël, 299 Hannotiau, Alexandre, 360, 362 Harrewijn, Jacob, xvi, 41, 44 Hauben, Jozef, 383 Havens, Fredericus, 388 Helbig, Jules, 74 Helleputte, Joris, 77, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 93, 96, 97, 101 Hemony, Pieter, 260 Henckhuysen, Andreas, 111, 388 Hendrik ii, 157, 178 Hendrik ii de Heilige, 295 Hendrik iv/i, graaf / hertog, 157, 166, 176, 177, 178, 189, 272, 315, 316, 323 Hendrik vi, keizer, 156 Hendrikx, Augustinus, 388 Hendrickx, Ludo, 383, 386 Henrici, Walterus / Gauthier, 228, 265, 266, 267 Henry, Louis, 324, 387 Hensmans-Coen, Julien, 324 Herck, Jan i, 334 Heren, Jan, 12 Herkenbald, 129, 170, 172 Hermeys, Christina, 318 Herpin, Emile, 91, 93 Hersleven, Jacques, 345, 346 Herthals, Judocus, 320 Hertogs, familie, 414 Heymbach, Bernard, 311, 312 Heymerick, Arnold, 239 Hiddinga, Elisabeth, 201 Hiddinga, Herman, 201 Hill, Rosemary, 375 Hillema, Gaspard Franciscus, 163, 164, 388 Hodru, Jan, 168 Hoerken, Jan en Willem, 258 Hofhaimer, Paul, 226 Hofkens, Jozef, 383 Holemans, Henri-Joseph, 192, 207, 297, 348, 349 Hollemans, Ferdinandus, 383, 385 Hongher, zie Ongers, Valentinus Horta, Victor, 82 Hous, Jean-Baptiste, 51, 213, 260, 302 Houtappels, Heijlewijck, 188 Houterlé, zie Van Houterlé Hungers, zie Ongers, Vanlentinus Hus, Jan, 265 Hustin, Jacques Antoine, 244 Huybens, Gilbert, 255, 263 hvs, zie Hendrik ii Van Steenwijk Impens, Lijsbet, 188 Ingelberts, Joannes Jacobus, 336 Ingels, Peter, 44 Innocentius iv, paus, xii Isabella van Portugal, 228, 309, 318 Jacobus i, koning, 159 Jacobs, Alphonse, 104 Jacobs, Médard-Fidèle, 324 Jacops, Johannes, 237 Jacqmotte, Guillaume-Edouard, 324 Jacques [Jacobi], Franciscus, 388 Jacquin, François, 168

Jamaer, Pierre-Victor, 97 Jan iv, 218 Jannes, 236 Jan zonder Land, 315, 316 Jan zonder Vrees, 228 Janssens, Cornelius, 383, 385 Janssens, Victor-Honoré, 137, 139, 168, 171 Johanna van Brabant, 229 Johanna van Castilië, 193 Joltrain, Hendrik, 50 Joos, Alexandre L.F., 341 Joostens, Joannes Antonius, 194 Joris, Firmin, 253 Joris van Oostenrijk, jr. en sr., 334 Jorÿse, 237 Jotthier, Louis, xvi Jozef ii, keizer, 335 Karel v, keizer, 193, 221, 228, 309, 353, 354 Karel vi, keizer, 157, 244 Karel de Grote, 4 Karel de Stoute, 27, 228, 229, 239, 265, 309, 318, 331 Karel, prins van België, 254 Keldermans, Andreas en Antoon, 25 Keldermans, Jan ii, 18, 22, 25 Keldermans, Mathijs ii en iii, 27, 28 (iii), 129 (ii) Kempenere, Johannes, 236 Kempeneers, Adrien, 324 Kempeneers, J., 68 Kennis, Guillelmus Josephus, 235, 236, 240 Kennis, Willem Gommaar, 233, 234, 235, 236, 240, 246 Kersmaker, Nicolaas, 258 Keynooghe, Joannes, 167, 168 King, Thomas Harper, 344 Klais, 254 Kommil Foo, duo, 269 Kraus, Gustav, 66 Kreps, Jozef, 253, 254 Krynen, Philippus, 383, 384 Kuppers, Jos, xvi Laforêt, Nicolas-Joseph, 161 Lagasse de Locht, Charles, 95, 98 Lainé, David, 271 Lamal, Antonius Josephus, 382 Lambert xii, 218, 227 Lambert [De la Bassée], Johannes, 229 Lambillotte, Joannes, 235 Lambrechts, Jacobus, 383, 385 Lameere, Jacques-Benoît, 178, 199, 213, 302 Langerock, Pierre, 53, 54, 57, 58, 69, 76, 78, 80, 82, 85, 87, 88, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 98, 101, 161, 180, 206, 210 Lathouwers, Adrienne, 183 Launoy, 111 Laurens, Charles Jean, 337 Laurens, Jean Dominique Joseph, 337 Laurent, Andreas, 388 Lauwers, Henri-François, 324 Lavergne, Edouard, 48, 53, 54, 65, 66, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 85, 101 Le Brun, Sébastien Joseph, 387 Le Chapelier, Guy, 139 Le Clair, Franciscus, 237 Le Clercq, Léopold , 111, 113 Leemans, Dirk, xvi Lefebvre, Joannes-Baptista, 151 Lefever, Frans-Albert, 210 Lefèvre, Arthur, 360, 362 Legros, Lambert-Joseph, 241 Leinen, Michèle, 201 Le Jeune, Jules, 78 Lemaire, Raymond, kanunnik, 35, 54, 165, 192, 207, 253, 268, 279, 314, 345 Lemaître, Augustin-François, 292 Lemercier, Joseph, 128 Lenertz, Vincent, 85 Le Noire, Nicolaus, 111 Lens, Marcel, 98 Leunckens, Willem, 262 Leo xiii, paus, 348 Leopold i, koning, 72 Le Picard, Jean-Baptiste, 250 Le Roy, Franciscus, 236 Lesteens, Joos, 334 Leunckens, Guilielmus, 388

Leunckens, Maria, 197 Leurs, Stan, 117 Lints, Franciscus Balthasar, 336 Lion, Charles-Alexandre, 262 Lion, Guilielmus Henricus, 224 Lipsius, Justus, 309, 312, 313 Lochtenberch, Franciscus, 237, 256 Lodewijk xi, 119, 309 Lodewijk de Vrome, 239 Lohaus, Bernd, 269 Longi, Nicolaus, 228 Lotharius I, 5 Lovan, J., 235 Lovens, Jeanne, 348 Lutgen, Cornelius, 235 Luther, 282 Luyten, Petrus, 143, 147 Lybrecht / Libertus iii, van Meldert, 38, 193 Maere, René, 43, 73, 358 Maervoet, Patrick, 384 Maes, 20 Maes, Bernardinus, 237 Maes / Masius, Jan, 203 Maes, Paul Victor, xvi, 194, 197, 200 Maesschalck, Alphonsine, 414, 415 Magermans, Margaretha, 188 Magret, Dominique en Simon, 258 Maigret, 111 Major, Charles, 249 Majoye [Massué], Carolus Antonius, 224, 225, 388 Malbarny, 241 Malchotius, zie Van Maelcote, Robert Manche, Edouard, 52 Manderlier, Leopold, 151, 176 Marchal, 293 Margaretha van Brabant, 344 Margaretha van Limburg, 156 Margaretha van Oostenrijk, 309 Maria Theresia, keizerin, 244 Maria van Bourgondië, 193 Maria van Brabant, 166, 315, 316 Mariën, Eddy, 263 Marneff, Suzanne-Marie-Thérèse, 324 Martinus V, paus, 228 Masius, Joannes Bernardus, 235 Massant, Frans, 382, 383, 386 Massué, zie Majoye Massys, zie Metsys Maswiens, Joseph, xvi, 64, 166, 167, 191, 194 Mathieu, Lambert, 162, 269 Mathilde van Boulogne, 157, 166, 315, 316 Mauret, Anthonius, 229 Maximiliaan i, keizer, 193, 226, 229 Mayoul, Nicolaus jr. en sr., 229 Meester C, 344 Meester in / ni, 326, 331 Meester kw, 326 Meester met kruikje, 326 Meester van de Sint-Nicolaastriptiek, 234, 376 Memling, Hans, 277 Merchant / Mersant, Coppen / Jacob, 18, 22 Merchier, Guillaume, 250 Merchu, Mathias, 237 Mertens, Anne-Marie, 322 Mertens, Armand, 387 Mertens, firma, 208 Mertens, Jozef, 2, 178 Mertens, Pierre, 387 Metsys / Massys, Joost, 34, 37, 41, 42, 43, 45, 53, 80, 97, 257, 272 Metsys / Massys, Quinten, 43, 45, 88, 130, 150, 151, 181, 275, 277, 283, 378 Meulemans, Alfons, 121 Meulemans, Joseph, 387 Meulendijks, Joseph, 383, 385 Meys, Jan, 143, 147 Michel, Joannes P.G., 342 Michiels, Edward en Prosper, 263 Michiels, Franciscus, 388 Michiels, Toussaint, 334 Mininc, Boyden, 22 Minnoye, Jean, 45 Moer, Gobelinus, 258 Molanus, Johannes, 184, 199, 231, 237 Molaron, Petrus, 236

Namenregister

407

Mommal, Anna, 168 Momus / Momos, 183 Monthélier, Alexandre, 128 Moreau, Jacobus, 236, 237 Morelli, Johannes, 229 Morillon, Antoon, 209 Morillon, Françoise, 209 Morillon, Guy, 209 Morillon, Maria, 209 Morillon, Maximiliaan, 209 Morren, Henricus, 383, 385 Morris, William, 76 Mors, Antonius, 170, 250 Mozart, Leopold, 248, 249, 268 Mozart, Maria-Anna, 248 Mozart, Nannerl, 248 Mozart, Wolfgang Amadeus, 248, 249, 268 Mylemans, Peter, 257 Nackaerts, Frans, xvi Naeldelis, Peeter, 147, 208 Napoleon, 181, 260 Nelen, Steven, 20 Nelis, Aloïs, 157 Nelis, Karel, 157, 178 Nempe, Joris, 248 Nerincx, Alfred, 98 Nève, Joseph, 97 Nicolaas v, paus, 228, 257 Noorden, Claes, 260 Notger, 4 Odalric, 157 Olislaegers, Gustaaf, 165 Oliverii, Johannes, 229 Ongena, Charles, 381 Ongers [Honger, Vuger], Valentinus, 229 Op de Beeck, Hans, 269 Osterrath, Joseph, 320, 322, 324 Otto iv [Otto van Brunswijk], keizer, 315, 316 Otto, Henri, xvi Otto, Maria Philippina, 197 Otto van Brunswijk, zie Otto iv Paep Thoen, zie Vander Phaliesen, Antoon Pagani, Gasparo, 387 Paludanus, Joannes, 136 Panofsky, Erwin, 282 Papen, Marcellus, 237 Papen, Petrus, 237, 240, 257 Partoes, Henri, 77 Paulus iii, paus, 353 Paulus iv, paus, 353 Paulus v, paus, 162 Pauwels, Gilles, 25 Pauwels, Joos, 326, 331, 336 Pauwels, Nicolaus, 388 Pee, Wies, 257 Peeters, 151 Peeters, Charles, 324, 387 Peeters, Flor, 165 Peeters, Joseph, 387 Peeters, Paul, 415 Peeters, Willy, 259 Pelckmans, Michaël, 212, 299 Pels, Gerard, 254 Penneman, F.J., 236 Penneman, Ludovicus, 244 Perikles, 293 Persoons, Ernest, 415 Petercels, Jan, 122, 123, 130, 155, 299, 378 Petré, Victor, 66, 104 Petrus, priester, 112 Phalesius, 256 Philippart, Andreas Ludovicus, 235 Pinchon, Jehan, 26 Pintot, Johannes [Nicodemus], 229 Piot, Charles, 76, 102, 103, 214 Piot, Joannes, 382, 384 Piscador, Joseph, 54, 85, 98 Pius v, paus, 221 Pius ix, paus, 155 Pius xi, paus, 164, 169, 345 Plasschaert, Jean-Baptiste, 76, 262 Plissis van Vorst, zie Van Vorst, Sulpitius

408

Namenregister

Plomteux, Clément, 245, 267 Plumere, Claude en Joseph, 260 Pontanus, Jacobus, 388 Pontius Pilatus, 153, 195 Preud’homme, Guillielmus, 235 Provost, Dominique, xvi Pugin, Augustus W.N., 74, 374 Put, Eddy, 226 Puteanus, Erycius, 201 Pynnock, Jan, 26 Pynnock, Katherina, 38, 193 Pynnock, Lodewijk / Louis, 38, 193 Pynnock-Meldert, 193 Quaglio, Domenico, 66 Quellinus, Artus de Jonge, 170 Quyten, Leonardus, 388 Rabau, Julien / Rik, 203 Rabou, Gaston en Jos, 35 Raes / Raese, Jan ii, 172, 174, 175 Raick, Dieudonné, 237, 250, 256, 257 Raport, Alfred, 117 Raydumel / Redomi, zie Rodemont, Mattheus Recht, Joannes, 388 Redemans, Pierre-Joseph, 187 Reekmans, Paul, 210, 268 Reichensperger, August, 74 Remis, Gielis, 35 Remy, Clémence en Edouard, 179 Renier i, 5 Renmans, Roel, xvi, 71 Reusens, Edmond, 73, 74, 79, 80, 82, 95, 161, 320, 382 Richard i Leeuwenhart, 316 Robson, Jean-Jacques, 235 Rochet, 336 Rodemont [Raydumel / Redomi], Mattheus, 229 Roelofs, Eustachius / Stas, 277 Rombouts, Jan de Oude, 130, 131, 182, 273, 274 Rombouts, Luc, 263 Rondas, Petrus, 158 Roofthooft, Lodewijk, 383, 386 Rousseau, Charles Henri Joseph, 326 Rousselet, Jean-Claude, 256 Rouwet, Raf, 414 Rubens, Pieter Paul, 150, 154, 192 Ruelens, Marie, 203 Ruskin, John, 76 Ruterius, Nicolaus, 239 Ruys, Joannes Baptista, 382 Sacré, Dirk, 259 Saintenoy, Paul, 98 Salice, Walterus, 239 Saliceus, Johannes, 239 Samen, Joannes Baptista, 206, 302, 382 Sampeyn, Johannes en Simon, 229 Sarens, Guilielmus, 388 Sassenus, Petrus, 267 Sauvage, Joannes Petrus, 224 sBeckers, Cornelie, 119 Schancke, Margriete, 25 Schancke [Swaluwen], Matheus, 25 Schayes, Antoine Guillaume, 73, 74, 80 Schelpin, Jacobus, 236 Scheppers, Franciscus, 388 Schiff, Jean-Mathias, 201 Schollaert, Frans sr. en jr., 77 Scholtus, Herman, 337 Schoy, Auguste, 97 Schubert, Joseph, 247 Schyven, Pierre, 255 Scockart, Jan, 12 Scribaens, Machiel, 188, 189 Seha, Luc, 383, 387 Selb, Joseph, 66 Selos, Henri-Joseph, 49 Sergeys, Constant, 258, 261 Sergeys, François / Frans, 150, 258, 261 Sergeys, Jacques, 258, 261 Servatij [Vaes], Simon, 388 Sibille, Augustin-Joseph, 382, 383, 384 Si(e)gerist, Henri en Sylvie, 324 Silvoltius, Theodorus, 388 Simonau, Gustave, xvi, 44, 52, 152

Simons, Jozef, 165 Sinnich, Joannes, 388 Sixtus i, paus, 329 Slevogt, Max, xvi Smeyers, Egidius Josephus, 194 Smeyers, Maurits, 178 Smoers, Lambrecht, 165 Smolders, Ferdinand, 243 Soenius, zie Zoenius, Laurentius Sondervorst, Franz-André, 157 Soutman, Pieter Claesz, 168 Speeck, Jacobus, 113 Spierinck, Jan, 243 Spiskin / Spijsken, Jean, 26, 29 Squellaert, Nicolaus, 236 Staes, Franciscus, 50 Staes, Jean-Baptiste, 329 Stapleton, Thomas (†1598), 201 Stapelton, Thomas (†1694), 201, 202, 203, 204, 221 Stas, 22 Steenackers, Franciscus, 383 Steppe, Jan-Karel, 200, 294 Sterckx, Engelbertus, 191, 258 Sterckx, Julien, 383, 385 Stevens, Alphonse, 57 Stevens F. Gielis, Catharina, 165 Stillaert, Pierre-Florent, 383, 386 Stoefs-Bols, 414 Stoep, Reyner, 277 Stoop, Re(y)nier, 326, 340 Stregnart, Paulus Andreas, 388 Stroobant, François, xvi Stroobants, Jos, x, xvi Stryckwant, Guilliam, 225 Stübben, Josef, 54, 100, 101 Stuerbout, Gielys, 41, 257 Stuerbout, Hubrecht / Hubert, 22, 277, 359 Stynen, Herman, 100 Suenens, Leo Jozef, 208 Suys, Tilman François, 77 Swaluwen, zie Schancke, Matheus Swarte, Frans, 267 Symone, 25 Talbot, John , 374 Tallon, 241 Tapper, Ruard, 28, 178, 352, 353, 355 Tassart, G.F.N., 236 Teirlinck, Herman, 179 Terby, Joseph jr. en sr., 241, 246, 247 Terby, Tossanus Josephus, 234, 235 Thalice (?), 236 Theodulpus van Orleans, 239 Theys, J., 25 Thiéry, Armand, 98 Thomas van Aquino, 221 Thuins, Jan, 25 Thys, Leonardus, 335 Thyssens, Pieter, 162, 168 Timanthes, 312 Timmer, Jan, 20 Tinctoris, Johannes, 226 Tinjaca, Juan Carlos, 387 Titus Flavius Domitianus, 176 Tomaes (?), 147 Torsin, 91 Tournoy, Gilbert, 334 Traianus Decius, 167 T’Santels, Joannes en Thomas, 196 Tulpinck, Camille, 358, 359, 361, 362 Turner, William, xvi, 52, 53 Urbanus i, paus, 192 Urbanus iv, paus, 171 Uter Hellicht, Judocus, 239 Vaes, zie Servatij, Simon Vaes, Job, 221 Van Ada, Johannes, 180, 221 Van Aerde, Raymond, 249 Van Aerschodt, André-Louis, 259 Van Aerschodt, Séverin, 258 Van Aerschot, Thomas Willem, 337 Van Arenbergh, Augustin, 57 Van Assche, Koen, 263 Van Autgaerden, Arnauld-Josse, 324

Van Baussele, Adolf, 169, 184 Van Baussele, Adriaan, 184 Van Baussele, Cornelis, 142, 147, 184 Van Baussele, Erasmus / Rase, 277 Van Baussele, Gerard, 184, 243 Van Beausart, Jacop, 124 Van Bechele, Gord, 258 Van Beek, Rudi, xvi Van Beethoven, Johan, 249 Van Beethoven, Lodewijk, 236, 249, 293 Van Beethoven, Ludwig, 249 Vanbekbergen, Peter, 256 Van Beringen, Jan, 27 Van Bockel, Guillaume, 191, 192, 387 Van Boendale, Jan, 317 Van Borgloon, Denijs, 26 Van Bouwel, Jan, 257 Van Boxmeer, Philippe, 96, 97 Van Cauwenbergh, Jean, 349, 383 Van Cornillon, Juliana, 171, 264 Van Cortrycke, Petrus, 237 Van Daelhem, Peter, 28 Van Dale, Pieter, 239 Vandeborne, Roy, xvi Van de Ven, Gerardus, 383, 385 Van den Berghe, 111 Van den Berghe [Van Ruisbroek], Jan, 25 Van den Borre, Jan, 28 Vandendael, Frans, 54, 107 Vandendael, Robert, 61 Van den Eede, Louis, xvi Van den Eynde, Leonardus, 244 Vanden Gheyn, Andreas Frans, 50, 257, 260, 262 Vanden Gheyn, Andreas Jozef, 263 Vanden Gheyn, Judocus Thomas, 235, 236, 237, 250, 260 Vanden Gheyn, Matthias, 236, 237, 247, 250, 256, 257, 260, 263 Vanden Gheyn, Peter, 262 Vanden Inde, Gossen, 22 Van den Kerckhoven, Jan-Baptist, 158 Vanden Naenhove [Van Thienen], Jan, 198, 285 Vanden Pitte, Fransoys, 377 Vanden Valpoorten, Jan, 326 Vanden Ynde, Margriet, 43 Van der Auwera, Joannes, 388 Van der Auwera, Louis, 310 Vander Baren, Joost, 45, 132, 159, 185, 220, 221, 312 Vander Baren, Katrien, 312 Vanderbeeken, Gerard, 286 Vander Belen, Martinus, 224 Van der Brugghen, Catharina, 276, 277 Vander Buecken, Martinus, 161, 329, 330, 331, 340, 341, 388 Vander Eeckt, Berbel, 124 Van der Essen, Léon, 157, 313 Van der Haegen, Ferdinand, 302 Vander Heyden, Eugène, xiv, 143, 148, 157, 191, 210, 277, 344, 383, 385 Van der Horst, Aert, 309 Vander Horst, Guilielmus, 388 Vanderkelen, Léopold, 65, 78, 91, 322 Vanderkelen-Mertens, 190 Van der Linden, Antonius, 318 Vander Linden, Herman, 111, 113 Van der Linden, Irène, 179 Van der Linden, Joannes, 318 Vanderlinden, Jules, 35 Vander Meeren, Katharina, 25 Van der Mont, Willem, 327 Vandermotten, 68 Vander Phaliesen [Paep Thoen], Antoon, 237, 256 Van der Schrieck, 336 Van der Stegen de Putte, 331 Vander Vaeren, Gossen, 22 Van der Weyden, Rogier, 186, 274, 277, 359 Vandewall, Geertrui, 168, 169 Van de Wardt d’Onsel, Lambertus, 382, 387 Van Diepenbeeck, Abraham, 203 Van Diependale, Joannes, 318 Van Diest, Elisabeth, 162 Van Diest, Hendrik, 162 Van Diest, Johanna, 318 Van Diest, Sulpitius, zie Van Vorst Vandoren, François en Emmanuel, 310 Vandoren, Jacques, 241 Van Dormael, Paul, 56, 57, 58

Van Dormael, Theodoor, 38, 54, 56, 57, 59, 60, 85 Van Dorne, François, 201 Van Dueringen, Gerard, 296 Van Dunghenen, Florys, 250 Van Dyck, Albertus, 383, 386 Van Elewyck, Xavier, 247, 263 Van Elstraete, Adolf, xvi, 67 Van Espen, Félix, 258 Van Even, Edward, xiv, 16, 25, 35, 45, 73, 74, 75, 76, 77, 79, 80, 82, 96, 101, 102, 103, 104, 106, 120, 123, 124, 148, 176, 180, 198, 208, 212, 277, 284, 287, 299, 320, 321, 322, 326, 329, 336, 341, 342, 352, 353, 358, 374, 381, 382 Van Everghem, Hendrik, 27 Van Genechten, Thilman, 120 Van Gerven, Franciscus, 383, 385 Vangerwen, Joannes Baptista, 336 Van Gerwen-Lemmens, 160 Van Ghytenrode, Arnoldus, 27 Van Ginder, Adriaan, 49 Van Gobbelschroy, 241 Van Gobbelschroy, Bernard, xvi, 51, 64, 75 Van Gobbelschroy, Petrus Josephus, 299 Van Gobbertingen, Jacob, 17 Van Gubertinghen, Jan Lauereys, 11, 20 Van Haegendoorn, 79 Vanhaelen, Angela, 370 Vanhaeren, Hendrik, 171 Van Heylwighen, Margriet, 184 Vanhie, Werner, 384, 387 Van Hilleghem, Josephus, 240 Van Hoof, Emiel, 150, 344, 383, 386 Van Horne, Hendrik, 162 Van Horne, Johan, 27 Van Houcke, Alfons, 243 Van Houterlé, Hendrik, 237, 240, 243 Van Hove, Matthieu, xvi Van Humbeeck, Pierre, 184 Van Inde, Roland, 184 Van Kessel, Jan, 27, 123, 130, 378 Van Langendonck, Michaël, 319 Van Lent, Marc, 387 Van Leuven, Jan, 176 Van Linthout, Joseph, 324 Van Loon, Jan, 318 Van Loon, Theodoor, 187 Van Looy, Martinus, 382, 383, 384 Van Maelcote [Malchotius], Robert, 222 Van Meest, Johannes, 237 Van Meyleem, Jan Lauereys, 11, 20 Van Molle, Frans, 326, 344 Van Muylder, Germaan, 384, 387 Vannes, Petrus, 234, 235 Van Nieuwkercke, Paulus, 237 Van Nuffel, Jules, 165 Van Olmen, Maria-Ludovicus, 383, 385 Van Papenhoven, Alexander, 139, 141, 170 Van Peteghem, Pierre-Charles i en ii, 251 Van Rillaer, Jan de Jonge, 182, 376 Van Rivieren, 5, 162 Van Roesbeke, Albert, 258 Van Roey, Jozef Ernest, 117, 164, 165, 345 Van Roome, Jan, 172 Van Rossem, Maarten, 223, 314 Van Roy, Karel, 210 Van Ruisbroek, zie Van den Berghe, Jan Van Sc(h)oenenberg(h)e, Thielman en Hendrik, 27, 318 Vansina, Dirk, ix, xvi Van Sint-Gorix, Nicolaas, 318 Vansteenwegen, Renaat, 261 Van Steenwijk, Hendrik i, 233, 370 Van Steenwijk, Hendrik ii [hvs], xvi, 129, 132, 134, 155, 209, 250, 284, 285, 299, 318, 358, 370 Van Thienen, Jan, zie Vanden Naenhove, Jan Van Thienen, Jan, 277 Van Thienen, Petrus, 195, 196, 221 Van Thienen, Willem, 119 Van Tricht, Aert de Oude en de Jonge, 375 Van’t Velt, Philomène, 150 Van Uytvanck, Benoît, 161, 207 Van Uytvanck, Joseph, 43, 150, 164, 171, 190, 207, 297, 310, 349 Van Uytven, Raymond, 415 Van Velpe, Roelof, 309 Van Vorst, Gheert, 16

Van Vorst, Goswinus, 16 Van Vorst [Plissis], Sulpitius, xii, 11, 12, 13, 16, 17-18, 19, 20, 22, 25, 26, 33, 46, 97 Van Vorst, zoon van Sulpitius, 22 Van Voshem, Elisabeth, 277 Van Waeyenbergh, Honoré, 258, 345 Van Wassenaer, Jacob, 162 Van Werm, Gerardus, 388 Van Wesemaele Johanna, 27, 162 Van Weverenbergh, Jean, 80, 81 Van Weverenbergh, weduwe, 104 Van Winghe, Nicolaas, 170 Van Wint, Jan Baptist, 180 Van Wynge, Laurentius / Laureyse, 277 Van Ysendijck, Jules-Jacques en Maurice, 97 Varenacker, Joannes, 278 Veltkamp, Henri, 324, 387 Vendrix, Philippe, 226 Verdeyen, Jean-Baptiste, 191 Verhaghen, Pieter-Jozef, 34, 155, 158, 179, 188, 191, 194, 219 Verhavert, Jan, 120 Verhelst, Cedric, xvi Verhey, Hay, 208 Verheyden, Jacques, 76 Verheyden, Joris, 255, 257 Verheyden, Michel en Jean-François, 198 Verhulst, Machtelt, 121 Verleysen, Frederik, 132 Vermeulen, Petrus, 382, 383, 384 Vermeylen, Frans [fvl] sr. en jr., 93, 95, 160, 179, 207 Verrijt, Jan, 284 Verryt, Jan Baptist, 237, 256 Verschueren, 255 Verstraeten, Pierre-Jean, 387 Vervaeck, Louis, 157 Vervou, Pierre, xvi, 52, 64, 251 Verwilghen, Raf, 117 Viaene, Jos, 414, 415 Vicca, Henricus, 383, 384 Vide, Jacobus, 229 Viglius van Aytta, 239 Vileer, Petrus, 237, 250, 256 Vingeroedt, Vital, 101 Viollet-le-Duc, Eugène Emmanuel, 76 Vlemincx, Franciscus Carolus, 388 Volders, Lancelot, 150, 197 Vos [Chrétien de Louvain], Christianus, 229 Vrients, zie Amyen, Machiel Vuger, zie Ongers, Valentinus Vulcanus, 151 Waghevens, Joris i, 258 Waghevens, Peter, 259 Walschaerts, Raf en Mich, 269 Wamesius, Johannes, 208 Wauters, Wendy, 226 Wautier, Charles, 206 Weale, James, 74,76, 97, 374 Weicherding, Kamiel, 383, 385 Welis, Gustave, 35, 318 Wellens, Jacob Thomas, 188, 224 Wellens, Jheronimus, 243 Wenceslaus i van Luxemburg, 229 Wichmans, Augustinus, 311 Willame, Jean, 208 Willem i, koning, 73, 191, 201 Willem i van Holland, graaf, 315 Wilmotte, Georges, 179, 348 Wilmotte, Jean-Baptiste, 179 Wilmotte, Joseph fils, 179, 180, 348 Witlockx, Willem, 260, 262 Wouters-Vollen, Félix-Ernest, 324 Wuyts, Jan, 384 Wuyts, Petrus, 240, 388 Wynants, Henri, 191 Wynants, Jan, 326, 327, 331 Wynants, Laureys, 326, 327 Ysebelen / Ysebeele, Peter, 237, 250 Zegers, Joannes Baptista, 388 Zoenius [Soenius], Laurentius, 111, 388

Namenregister

409

Personalia

Aerts, Julie (Bonheiden, 1984), licentiaat in de Geschiedenis aan de ku Leuven. Adviseur religieus erfgoed bij parcum (Heverlee), museum en expertisecentrum voor religieuze kunst en cultuur. Bergmans, Anna (Lommel, 1950), kunsthistorica, voormalig erfgoedonderzoeker bij het Agentschap

Onroerend Erfgoed en ereprofessor aan de uGent. Zij specialiseerde zich in de inwendige afwerking van middeleeuwse architectuur en haar restauratiegeschiedenis. Debaene, Marjan (Ieper, 1978), licentiaat in de Kunstwetenschappen en Culturele Studies aan de ku Leuven. Hoofd Oude Kunst en Collecties m Leuven. Coördinator van ‘Ards, the platform for medieval sculpture’. Curator ‘Borman en zonen’ (2019) en ‘Albast’ (2022). In haar doctoraatsonderzoek behandelt ze de beeldhouwkunst rond 1500 in Leuven. Dewilde, Brecht (Brugge, 1982), doctor in de Geschiedenis aan de ku Leuven. Sinds 2018 onderzoeker en curator Stam-Stadsmuseum Gent. Onderzoeksdomein: het zeventiende- en achttiende-eeuwse Leuven. De Landtsheer, Jeanine (Mechelen, 1954 – Antwerpen, 2021), doctor in de Klassieke Filologie aan de ku Leuven. Erasmusvertaalster en editor van de briefwisseling van Justus Lipsius. Senior research fellow aan de afdeling Latijn aan de ku Leuven. Doperé, Frans (Tienen, 1950), doctor in de Wetenschappen aan de ku Leuven. Onderzoeksdomein: klassieke en middeleeuwse architectuur en steentechnologie binnen de onderzoeksgroep Archeologie en het ‘Sagalassos Archaeological Research Project’ aan de ku Leuven. Werkt aan een tweede doctoraat (archeologie): de steenontginning en -bewerking in Sagalassos en in de regio rond de oostelijke Middellandse Zee. Gilleir, Maria (Antwerpen, 1926 – Leuven, 2020), licentiaat in de Klassieke Filologie aan de ku Leuven. Van 1955 tot 1986 assistent aan de Faculteit Letteren – Griekse Filologie aan de ku Leuven. Stadsgids Leuven (1972-2020). Goubert, Ko (Jette, 1981), doctorandus in de Kunstwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Collectieregistrator en -curator m Leuven. Onderzoeksdomein: de zilverproductie in Leuven en Belgisch zilverontwerp en decoratieve kunsten van het interbellum tot de jaren zestig. Haggh-Huglo, Barbara (Memphis, Tennessee, usa, 1955), professor of Music, University of Maryland, College Park. Onderzoeksdomein: de religieuze muziek in de Middeleeuwen en de Renaissance en de stads- en hofmuziek in Frankrijk en de Lage Landen. Huybens, Gilbert (Schaarbeek, 1949), musicus, gewezen leraar aan het stedelijk Muziekconservatorium van Leuven. Onderzoeksdomein: de cultuur- en muziekgeschiedenis van Leuven. Keutgens, Karin (Schoten, 1967), onderzoeker - restaurateur van muurschilderingen en stuc bij Viering bv. Mellaerts, David (Leuven, 1963), licentiaat in de Germaanse Filologie aan de ku Leuven. Verbonden aan de Informatie- & Communicatiedienst van de Vlaamse Overheid. Onderzoeksdomein: de architectuur- en culuurgeschiedenis van Leuven. Sinds 1991 stadsgids Leuven.

410

Personalia

Put, Eddy (Heusden, 1959), waarnemend departementshoofd van de Vlaamse Rijksarchieven. Deeltijds hoogleraar aan de Faculteit Letteren – Onderzoekseenheid Geschiedenis van de ku Leuven. Renmans, Roel (Leuven, 1977), tekenaar-schilder met een passie voor laatmiddeleeuwse kunst- en cultuurgeschiedenis, de gotische architectuur en de militaire mode van de dertiende tot de zestiende eeuw. Schreurs, Eugeen (Genk, 1957), doctor in de Musicologie aan de ku Leuven. Gewezen docent muziekgeschiedenis aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (AP-Hogeschool). Mede-oprichter van de Alamire Foundation, Resonant en de Capilla Flamenca. Onderzoeksdomein: de muziek in collegiale kerken in de Lage Landen (ca. 1400 - 1800). Stroobants, Jos (Leuven, 1948), studeerde Sociologie en Wijsbegeerte aan de ku Leuven. Was verbonden aan de Faculteit Economie en aan de rectorale diensten van de ku Leuven. Auteur van zestien dichtbundels. In december 2021 verscheen zijn bloemlezing Tijd opent zich als nieuwe wijn. Vanhellemont, Yves (Leuven, 1972), natuurkundig en burgerlijk bouwkundig ingenieur en Master in de Monumentenzorg (Raymond Lemaire International Centre of Conservation) aan de ku Leuven. Onderzoeker in de renovatie- en restauratiesector. Vercruysse, Annelies (Rumst, 1983), architect en Master in de Monumenten- en Landschapszorg, zelfstandig architect van 2006 tot 2012. Sinds 2012 architect Monumentenzorg stad Leuven. Verpoest, Luc (Vosselare, 1945), burgerlijk ingenieur-architect (1969), doctor Ingenieurswetenschappen (1984), professor emeritus aan de ku Leuven. Onderzoeksdomein: de architectuurgeschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw en de geschiedenis van de monumentenzorg.

Fotografen Raoul Daniels (Elisabethstad in het voormalige Belgisch-Congo, 1955), Eric Dewaersegger (Leuven, 1953), Johan Geleyns (Leuven, 1953), Jos Kuppers (Hasselt, 1951), Dirk Leemans (Leuven, 1974), Dominique Provost (Brugge, 1961), Rudi Van Beek (Lommel, 1961), Cedric Verhelst (Eeklo, 1984), EventDrone Roy Vandeborne (Leuven, 1990).

Personalia

411

cd

Op vrijdag 6 maart 2020 werd de gerestaureerde Sint-Pieterskerk in Leuven officieel ingehuldigd met een niet alledaags concert. Het vooropgezette doel om muziek van componisten uit het verleden en verbonden aan de kerk te confronteren met nieuwe composities, speciaal geschreven voor de gelegenheid, was verrassend. ‘Oude’ en ‘nieuwe’ muziek werden vertolkt door vier koren, twee instrumentale ensembles en drie solisten. Veertien werken, waaronder de vier creaties (*), werden op bijgevoegde cd vastgelegd en derhalve voor de vergetelheid bewaard. Twee koorwerken met identieke tekst, waarvan de aanhef ‘Venite et videte’ [Kom en zie] het motto vormde van het concert, vallen op. In tegenstelling tot het vijfstemmige werk, met lange uitgesponnen melodische lijnen, van Thomas Crecquillon, een polyfonist die in 1550 kannunik werd van de Sint-Pieterskerk, is dat van *André Laporte een overwegend homofone vierstemmige compositie die uitmondt in een klinkend ‘Psallite Deo nostro’

[Zing voor onze God]. De twee vierstemmige Ave Maria’s van Jules Van Nuffel en *Marcel deTiège treffen door hun eenvoud en verfijnde harmonieën. In zijn krachtige fanfare Jubilus voor vier trombones verwerkte *Pieter Schuermans de Pavane Lesquercarde. Die is ontleend aan het Leuvens dansboek dat in 1571 door de Leuvense muziektypograaf Petrus Phalesius werd uitgegeven. Voor zijn sfeervolle Contemplaties inspireerde *Wilfried Westerlinck zich door het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts, het topstuk van de kerk en de stad. Een saxofonist en een strijkorkest evoceren de sfeer waarin Christus zijn twaalf discipelen deelachtig maakte aan zijn geestelijk testament: de instelling van de eucharistie. Willem Gommaar Kennis, de vermaarde vioolvirtuoos en kapelmeester, excelleert in de bekoorlijke Sinfonia voor strijkers en het paasmotet Haec dies. De drie orgelstukken zijn van de achttiendeeeuwse organisten Petrus Papen, Dieudonné Raick en Matthias Vanden Gheyn, van wie ook een beiaardpreludium.

01

Beiaardprelude in G Luc Rombouts bespeelt de Vanden Gheynbeiaard (1790) van de stadhuistoren in Veere

02

Venite et videte Musa Horti o.l.v. Peter Dejans

Matthias vanden Gheyn (1721-1785)

Thomas Crecquillon (ca. 1505-1557)

03 * Jubilus The Bone Project: Bram Fournier (alttrombone), Jan Smets en Koen Severen (tenortrombone), Geert de Vos (bastrombone) 04 * Venite et videte Luca kamerkoor o.l.v. Kris Wittevrongel

André Laporte (1931)

Fuga in C

Petrus Papen (1662-1712)

06 Aria in e

Dieudonné Raick (1703-1764)

05

07

412

Pieter Schuermans (1970)

Cd

Preludium en fuga in g Luk Bastiaens bespeelt het Marcussenorgel in het Lemmensinstituut

Matthias vanden Gheyn

08

Ave Maria Musa Horti o.l.v. Peter Dejans

Jules van Nuffel (1883-1953)

09 * Contemplaties bij het ‘Laatste Avondmaal’ van Dieric Bouts Wilfried Westerlinck (1945) (Landschappen viii) Ter nagedachtenis aan mijn vader Jacques Westerlinck (1909-1948) Kurt Bertels (saxofoon) & Ataneres Ensemble o.l.v. Pieter Schuermans 010 *Ave Maria In herinnering aan Catho Bosmans-Hertogs (1930-2018) Musa Horti o.l.v. Peter Dejans Sinfonia in A voor strijkers 011 Presto assai 012 Andante 013 Allegro Ataneres Ensemble & Emiko Sakai (klavecimbel) o.l.v. Pieter Schuermans

Marcel deTiège (1949)

Willem Gommaar Kennis (1717-1789)

014 Haec dies quam fecit Dominus Luca kamerkoor & Ataneres Ensemble Elke Elsen (dwarsfluit), Willem Meuwissen (hoorn), Emiko Sakai (klavecimbel) o.l.v. Pieter Schuermans

Willem Gommaar Kennis

Recording, engineering, editing, mastering: Korneel Bernolet Artdirector: Pieter Schuermans Concept & coördinatie: Gilbert Huybens Opname: vrijdag 20 & zaterdag 21 december 2019 in luca School of Arts campus Lemmens Persing: redhot bvba – 9160 Lokeren

¶ Venite et videte opera Domini, quae posuit prodigia super terram, auferens bella usque ad finem terræ. [Quoniam ecce] reges terrae congregati sunt, convenerunt in unum. [Ipsi] videntes, sic admirati sunt, conturbati sunt, commoti sunt. Tremor apprehendit eos. Psallite Deo nostro.

Kom en zie de werken van de Heer, op aarde verrichtte Hij wonderlijke dingen, aan oorlogen maakt Hij een einde, zover de aarde reikt. Want kijk, de vorsten dromden bijeen, en trokken eensgezind ten strijde tegen haar [Sionsberg]. Nauwelijks hadden zij haar gezien of panische angst greep hen aan. Een siddering voer door hen heen. Zing voor onze God.

¶ Ave Maria, gratia plena Dominus tecum benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui, Jesus. Sancta Maria, Mater Dei, ora pro nobis peccatoribus, nunc et in hora mortis nostræ. Amen

Wees gegroet Maria, vol van genade de Heer is met U gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen

Cd

413

¶ Haec dies quam fecit Dominus, exultemus et laetemur in ea.

Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laten wij er ons op verheugen en ons gelukkig achten.

Victimae paschali laudes immolent christiani. Agnus redemit oves Christus innocens patri reconciliavit peccatores. Mors et vita duello conflixere mirando; dux vitae mortuus regnat vivus. ‘Dic nobis, Maria, quid vidisti in via? ‘Sepulchrum Christi viventis, et gloriam vidi resurgentis, angelicos testes, sudarium et vestes. Surrexit Christus, spes mea, praecedet vos in Galileam.’ Scimus Christum surrexisse a mortuis vere. Tu nobis, victor rex, miserere. Amen. Alleluia.

Laten de christenen nu voor het Paaslam een loflied aanheffen. Het Lam heeft de schapen bevrijd. De zondenvrije Christus heeft de zondaars verzoend met zijn Vader. Dood en leven vochten, een merkwaardig duel uit. De vorst van het leven, eerst gedood, leeft en heerst. ‘Zeg ons, Maria [Magdalena], wat zag je onderweg?’ ‘Ik zag het graf van de levende Christus. Ik zag de glorie van de verrezene en de engelen als getuigen, ik zag de zweetdoek en het lijkkleed’. Christus, mijn hoop, is verrezen, Hij zal ons voorgaan naar Galilea.’ Nu weten wij echt dat Christus opgestaan is uit de dood. Gij, onze zegevierende koning, wees ons genadig. Amen. Alleluia.

Met dank aan Erven Jos Viaene – Alphonsine Maesschalck, familie Hertogs, Dirk De Roo, Joris en Myriam Stoefs-Bols, † Raf Rouwet (pianist) en prof. em. dr. Herman Delooz

Club Leuven

Brasserie Restaurant

Notre Dame Quasimodo Grote Markt 11 3000 Leuven Tel. 016/22 37 62 www.notredame-leuven.be

414

Cd

Colofon De Sint-Pieterskerk te Leuven Geschiedenis, architectuur en patrimonium nummer 4 in de reeks Memorabilia Lovaniensia werd gezet uit de Minion Pro en Ghandi door Theo Hoste naar de typografische vormgeving van typograaf Louis Van den Eede. Gedrukt op Magno Satin 135 gr. en gebonden door Drukkerij Peeters (Herent) in de maand november van het jaar tweeduizend tweeëntwintig.

Eindredactie: Gilbert Huybens

Memorabilia Lovaniensia 1. G. Huybens (red.), Memorabilia Lovaniensia. Leuven 1569-1582. Vijf wetenswaardigheden. Leuven, 2013, 96 p. 2. G. Van Reyn (red.), De pest te Leuven 1634-1636. De kapucijnen en de zorg om de mens. Leuven, 2016, 400 p. 3. G. Huybens, Leuvense burgemeesters geportretteerd. Leuven, 2016, 112 p. 4. G. Huybens, D. Mellaerts & B. Dewilde (red.), De Sint-Pieterskerk te Leuven. Geschiedenis, architectuur en patrimonium. Leuven, 2022, xvi, 417 p.

416

Colofon

In dankbare herinnering aan Jos Viaene (1928-2012) Alphonsine Maesschalck (1929-2018) Raymond Van Uytven (1933-2018) Edgard Goedleven (1938-2018) Maria Gilleir (1926-2020) Jeanine De Landtsheer (1954-2021) Paul Peeters (1965-2021) Ernest Persoons (1937-2022)