Dam, Arend van - Een indiaan zonder veren
 9027678952

  • 0 0 0
  • Like this paper and download? You can publish your own PDF file online for free in a few minutes! Sign Up
File loading please wait...
Citation preview

5

m ss 2

EDM

er-v00g

(MJ veinvep) - (ML) epeueg ‘Veuelpul - (VJ SPUGH

UEA jo} FOW

: WEG

- "Wo lz!Yer:dgOL

SUN.

eel Ol

T-G684-94Z-06

NASI

‘ueslimz: Bingilj - IP Sl

UEA pualy / USJSA Jepuoz Ueelpul USJ uen pueiy ‘weg

-'7OOT

“eo Jeuen “uerom Wey UEA selle [IM pnouly joled ‘uebuoluesuelpul UeS JeUl joezuoo UI ly WO “VeeBoj epeueg UI e1ueI US Woo UÍIZ Ílq pnouly siV

egUSH

“(Ploonzyder) - "suelInJ

d

Arend van Dam

Een indiaan zonder veren Met tekeningen van René Pullens

BIBLIOTHEECEREDA Wijkoiohotheek Wiivennout ANNEYV

4851

i ANFE

2WC

HERON

5

CA ULVENHOUT

ss

_ OREA

Gs

AIS

_ Zwijsen

HEEGBREDA Lek

ok Lits ennout

Annevilielaan 33

4851 CA UILVEN NHOUT rai

MVTa

EAA

FA

le druk 2004 ISBN 90.276.7895.2 NUR 283 © 2004 Tekst: Arend van Dam Illustraties: René Pullens

Uitgeverij Zwijsen B.V. Tilburg Voor België: Zwijsen-Infoboek, Meerhout D/2004/1919/581 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,

hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzo-

ver het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB, Hoofddorp, www.reprorecht.nl).

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden

tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

INHOUD

„ EEN RITJE OP EEN QUAD „ HUNTER-LOOKING-GOOD . LACHENDE BEER . HET MAISVELD

OE-OE-OE-OE KAMPEREN HET TRAPPENDE PAARD DE BLOKHUT

„ HULP HALEN ‚ BIG BEN „ NOG EEN BEN „ BEDTIJDVERHALEN

. FINNY, HELEN, DWIGHT EN SHOUT „ OP DE CAMPING ko, HEAD-SMASHED-IN 16. Powwow Wie ZWEETHUT

NAWOORD

10 16 23 34 Al 47 54 57 62 67 74 81 89 95 99 105 107

L. EEN RITJE OP EEN QUAD

et zijn handen in zijn zakken loopt Arnoud over het erf van de boerderij van zijn oom. Af en toe kijkt hij naar de bergketen die als een kartelrand aan de horizon ligt. Het liefst zou hij daar zo snel mogelijk naartoe gaan. Want alleen daar, in de bergen, is Cana-

da nog zoals het hoort te zijn: ruig en wild. Hier, op de prairies, hebben de mensen het voor het zeggen. Ze wonen er in moderne boerderijen. Op het grasland grazen koeien. De bizon is bijna uitgestorven. In de Rocky Mountains wonen weliswaar geen indianen meer, maar wel beren. Alle reisgidsen en reisfolders staan vol met foto’s van beren. Beren zijn gevaarlijk. Wie in de Rocky Mountains wil wandelen of kamperen, moet op zijn hoede zijn. In de bergen is de beer de baas. En dat is de reden dat Arnoud zijn zinnen heeft gezet op een tocht naar de bergen. Hij wil weleens zien hoe echte wilde dieren leven, zonder

hekken en zonder kooien. De deur van de grote koeienstal staat open. Arnoud gluurt naar binnen. De koeien in de stal staren hem verveeld aan. ‘Jullie zijn verwende beesten,’ zegt Arnoud. ‘De hele dag vreten, kauwen en schijten. En alsof jullie niet

altijd je zin krijgen, gaan jullie ook nog eens staan loeien.” Grinnikend duwt hij met zijn voet een bult kuilgras in de richting van een smakkende koeien-

tong.

Het geluid van joelende kinderen en knetterend vuur lokt Arnoud naar een veldje achter de boerderij. Hij vindt zijn neef en nichtjes rond een vuur dat hoog oplaait door de grote hoeveelheid dozen, kranten en andere brandbare dingen die ze erop gooien. ‘Mag dat?’ vraagt Arnoud. ‘Waarom niet?’ zegt Niels. ‘Als je maar oplet hoe de wind staat.” Arnoud kijkt naar zijn neef. Eigenlijk kennen ze elkaar nauwelijks. Ziet Niels hem als een vriend of als een vreemde indringer? ‘Zullen we broodjes bakken?’ stelt Christel voor. ‘Mij best’ zegt Emma. De zusjes hollen naar het woonhuis. Niels haalt een zakmes uit zijn zak en begint drie lange stokken te ontdoen van hun bast. Arnoud voelt zich overbodig. Hij kijkt naar de grote

skelter die achter de ronde loods geparkeerd staat. Zou hij …? ‘Mag ik op je skelter?’ vraagt hij aan zijn tienjarige

neef.

|

Die schudt beslist zijn hoofd en zegt: ‘Ik heb hem zelf nodig.” Teleurgesteld slentert Arnoud terug naar het woon-

huis aan de andere kant van de stallen. Hij ziet zijn moeder, oom en tante op het terras. Ze drinken thee en

zijn druk met elkaar in gesprek. “Wat is het toch heerlijk dat Arnoud en ik nu eindelijk eens kunnen zien hoe jullie hier wonen, zegt zijn

moeder. Wat is het hier toch prachtig!’

Arnouds moeder heeft gelijk. Het uitzicht over het golvende landschap is overweldigend. Over de lange, rechte weg die langs de boerderij loopt, waggelt een man met een grote hoed op zijn hoofd. Het lijkt of de man zojuist uit het ziekenhuis is

ontslagen en nu voor het eerst een wandelingetje maakt. Maar in dit gebied zijn geen ziekenhuizen. Er is niets, behalve deze weg die het landschap als een mes in tweeën snijdt. Langs de weg staan boerderijen. De afstand tot het eerstvolgende huis bedraagt een paar kilometer. In het kantoortje in de kelder die onder het hele huis door loopt, heeft Arnoud een plattegrond gezien van het gebied. Het lijkt op een

schaakbord. De kleine, vierkante vakjes zijn de landerijen. Kilometerslange wegen verbinden al die vakjes met elkaar. In Canada is het nooit moeilijk om iemand de weg uit te leggen: ‘Je neemt highway nummer drie.

Vijfde afslag links (Grindweg 810). Tiende boerderij, na ongeveer 35 kilometer aan je rechterhand. Op het bordje staat Dutch Dairyfarm.’ Het had Arnouds moeder geen enkele moeite gekost om in hun gehuur-

de Dodge het juiste adres te vinden. ‘Onder de indianen wordt veel gedronken,’ hoort Arnoud zijn tante zeggen. Arnoud kijkt naar de man met de hoed die in de verte nog steeds zichtbaar is omdat de weg, door een glooiing in het landschap, langzaam stijgt. “Wil je thee, Arnoud?’ vraagt oom Johan.

Arnoud knikt en gaat op een van de lege stoelen aan de tafel zitten. ‘Het is weer erg onrustig, de laatste tijd,” zegt tante Joke. “Van de buren heb ik gehoord dat er een sundance op komst is. Dat is verboden. De regering is bang dat er moeilijkheden komen als de indianen dagenlang dansen en in trance raken. Er wordt zelfs gezegd dat sommige stammen actie gaan voeren tegen het winkelcentrum in Edmonton. Ze beweren dat het op hun territorium is gebouwd.” Arnoud denkt aan indianen. Hij ziet woeste mannen voor zich met verentooien. Ze dragen pijlen en bogen op hun rug. Ze hebben oorlogskleuren op hun gezicht. Met een strijdbijl in de aanslag besluipen ze de vijand. “Wonen hier echte indianen?’ vraagt Arnoud. Oom Johan wijst in de verte. ‘Ongeveer tien kilometer van hier ligt het dorp Stand Off. Het ligt aan de rand van een groot indianenreservaat.” Arnoud probeert zich een reservaat voor te stellen. De woeste indianen met hun tooien die hij zo-even nog in gedachten had, zitten nu opgesloten achter een hoog hek van prikkeldraad. Als tijgers in een kooi lopen ze heen en weer achter de hekken in de hoop ooit vrijgelaten te worden.

Plotseling voelt Arnoud een hand op zijn arm. ‘Kom eens mee,’ zegt oom Johan

Arnoud volgt zijn oom de loods in. ‘Heb je weleens op een quad gereden?’

Het is dat oom Johan naar een bromfiets op vier wielen wijst, anders had Arnoud niet geweten wat hij

bedoelde. “Ga maar zitten, ik zal je vertellen hoe hij werkt. Dit is de gashendel. Schakelen doe je met je voet. Eén is omhoog, twee is één klik omlaag, drie is twee klikken omlaag. Hiermee zet je hem in zijn vrij. Zo staat hij in zijn achteruit. Draai het sleuteltje maar om.” Pruttelend slaat de motor aan. De geur van benzine vult de loods. Arnoud kijkt zijn oom vragend aan. ‘Ga je gang, neef,’ zegt die. ‘Ik vind Niels nog een beetje te klein om met dit ding overweg te kunnen. Maar als jij het gevoel hebt dat je het apparaat in bedwang kunt houden, mag je gaan en staan waar je

wilt.” ‘Bedankt,’ zegt Arnoud. Met een bevrijd gevoel zet hij de quad in de eerste versnelling, geeft een beetje gas en hobbelt de loods uit. De chagrijnig kijkende Niels rijdt hij straal voorbij, en ook de dansende meisjes op de trampoline. Hij rijdt langs de stallen, langs de silo’s en komt op een pad dat door de maïsvelden leidt.

Eindelijk is hij alleen. Wat een geluk dat oom Johan hem vertrouwt. Wat heerlijk om even uit de buurt te

zijn van Niels, Christel en Emma. Het is of hij door een tunnel van maïs rijdt. Aan het eind van het veld stuit hij op een grindweg. Voor hem

doemt een glooiend landschap op. Arnoud staat aan de rand van een eindeloze prairie.

2. HUNTER-LOOKING-GOOD

e zon schijnt fel. Over het dorre landschap ligt |L in oranje gloed die warmte lijkt te geven. Arnoud stuurt de quad door het gele gras. Het voertuig heeft geen enkele moeite met graspollen, hobbels en kuilen. Boven op een heuvel laat Arnoud het gas los en stopt de quad. Hij draait zich om in het zadel. Achter zich ziet hij de groene velden rond het boerenbedrijf van zijn oom en tante. Voor zich ziet hij het uitgedroogde prairielandschap dat in de verte overgaat in de grijze muur van de rotsachtige bergen. De toppen van de bergen zijn wit. Arnoud geeft gas en laat de hendel pas los als hij aan een grindweg komt. Midden op de weg, in de zinderende hitte, staat een dier. Is het een hond? Het zou

ook een wolf kunnen zijn. Plotseling klinkt er een stem. “Hey, you!’ Geschrokken kijkt Arnoud om zich heen. In de wijde omgeving is geen mens te zien. “Can you help me?’ Nu ziet Arnoud het, in een greppel langs de weg ligt

iemand. Het is de man met de grote hoed die hij eerder heeft gezien. Met zijn rechterhand duwt de man

zich overeind. In zijn linkerhand klemt hij een drankfles. Het lijkt een dwaze poging om zich aan de hals van de fles omhoog te trekken.

Arnoud twijfelt. Heeft deze man hulp nodig? Kan hij

10

kwade bedoelingen hebben? Arnoud stapt van de quad en doet een paar stappen in de richting van de man. Tot zijn verbazing komt die meteen in de benen. Naar de quad wijzend zegt hij: ‘Give me a lift.” Wat kan Arnoud anders zeggen dan: ‘Oké’? Hij stapt op de quad en voelt hoe de man zijn handen op zijn schouders legt. Als Arnoud zijn hoofd naar achter draait om de man te vragen waar hij heen wil, wijst hij in de richting van de bergen. Snel draait Arnoud zijn hoofd terug. De adem van de man is niet te verdragen. Langzaam zet Arnoud de quad in beweging. Toch spat het grind onder de wielen van het brommerachtige voertuig weg. ‘My name is Hunter-looking-good!’ roept de man in Arnouds oor. “IT am a Blackfoot. 1 live in Stand Off.” ‘Ik heet Arnoud!’ roept Arnoud terug. ‘Ik kom uit Holland.” ‘Zal ik je eens iets vertellen?’ roept de indiaan. Arnoud is blij dat hij het Engels van de man begrijpt. Toch neemt hij wat gas terug om hem nog beter te

kunnen horen. “Wist je dat jullie Hollanders een hoop aan ons te danken hebben?’ Arnoud haalt zijn schouders op. ‘Door de indianen kwam er een eind aan de Tweede Wereldoorlog. Wij werden door het Amerikaanse leger gevraagd om geheime boodschappen te versturen. Alle geheimtalen werden door de vijand ontcijferd, maar met onze taal lukte dat niet.”

Aan het gierende geluid van de quadmotor komt plotseling een eind. Een laatste pruttel en ze staan stil

langs de kant van de weg. Een paar bijen komen hen luid zoemend lastigvallen. Maar verder is het stil op de prairie. ‘Kom, we gaan lopen,’ zegt Hunter-looking-good. “We zijn vlakbij Stand Off. Daar is een benzinepomp.’ ‘En mijn quad?’ ‘Ik zou het sleuteltje meenemen,’ zegt de man en zet zich in beweging. De lege fles houdt hij nog altijd in zijn hand geklemd. Arnoud aarzelt. Wat moet hij doen? Hoe ver heeft hij al gereden? Hoe ver is het naar dat dorpje met die pomp? Kan hij straks de weg weer terugvinden? ‘Vakantie?’ vraagt Hunter-looking-good. Arnoud geeft niet meteen antwoord. Eerst probeert hij te bedenken wat de naam van de man betekent. Jagerdie-goed-kijkt? Of: Jager-die-er-goed-uitziet?

‘Ik logeer bij familie,’ zegt hij dan. ‘Boeren?’ Arnoud knikt. ‘Ze hebben een groot stuk land.”

‘Dat hebben ze niet. Land kun je niet hebben. Het land is van zichzelf. Je kunt Moeder Aarde niet in stukjes verdelen om er de baas over te spelen. En trouwens, wie woonden hier voor de blanken het land bin-

nenvielen?’” Arnoud zegt niets. Hij kan zich wel voorstellen dat Hunter-looking-good kwaad is op de mensen die zijn land hebben ingepikt. Dan wijst de indiaan in de verte. Arnoud ziet een ver-

zameling armoedige houten huizen. Is dit het dorp waar de man het over had? De huizen zijn verveloos en staan ongezellig ver bij elkaar vandaan. Sommige hebben een veranda. Maar gazonnetjes, tuintjes, hekjes en garages ziet Arnoud niet. ‘Dit is mijn dorp,’ zegt Hunter-looking-good. Arnoud knikt. Hij vraagt zich plotseling af hoe hij ooit weer thuiskomt bij zijn oom en tante. Zullen ze niet ongerust zijn? Het is vast al een paar uur geleden dat hij op de quad van huis ging. Bij een klein huis met een veranda blijft Hunterlooking-good staan. Hij hijst zich de vier treden op en verdwijnt het huis in. Even later klinkt het geluid van rinkelende flessen. Arnoud kijkt om zich heen. Het dorp lijkt uitgestor-

ven. Nu ziet hij dat aan de rand van het dorp ook een paar moderne gebouwen staan. Een school, zo te zien. En een dokterspost. Het eerste levende wezen dat Arnoud ontdekt, is een

jongen die lui onderuit hangt op de motorkap van een rode auto. Hij heeft kort, zwart haar en draagt een vaalgeel T-shirt, een spijkerbroek en sportschoenen. Arnoud aarzelt. Zal hij Hunter-looking-good zijn huisje in volgen? Is er van de man nog enige hulp te verwachten nu hij misschien een nieuwe fles drank

heeft aangebroken? Zal hij de jongen vragen of hij weet waar de benzinepomp is? Hij besluit tot het laatste en begint in de richting van de rode Chevrolet te

lopen. Hij kijkt naar de jongen. Zwart haar, donkere

14

ogen, een onverschillige blik. Voor Arnoud zijn vraag kan stellen, roept de jongen hem toe: “Wat doe je hier?’ Het klinkt niet erg vrien-

delijk. Langzaam draait Arnoud zich om en loopt het dorp uit, de uitgestrekte vlakte tegemoet.

3. LACHENDE BEER

rnoud denkt aan de hoofdpersonen in zijn lieveWinnetou, het grote opperhoofd. In JAN dat boek sluiten een indiaan en een blanke vriendschap. Winnetou kreeg de kom met mijn bloed en ik die met het zijne, waarna het opperhoofd plechtig in het Engels zei: ‘De ziel woont in het bloed. De zielen van deze twee jonge krijgers mogen in elkaar overgaan, zodat zij tot één ziel worden. Wat Old Shatterhand denkt, zijn voortaan ook Winnetou s gedachten en wat Winnetou wil, is ook de wil van Old Shatterhand. Drink van elkaars bloed!’ Arnoud kijkt naar de grindweg die door de hitte van de zon op en neer lijkt te bewegen. Achter zich weet hij het dorp met de jongen op de motorkap van de Chevrolet. ‘Ik vroeg wat je hier komt doen!’ Arnoud draait zich om en blijft midden op de weg

staan als een cowboy in een cowboyfilm. ‘Ik heb Hunter-looking-good thuisgebracht.”

‘Daar zijn we blij mee.” Het is een dialoog als een schotenwisseling. Plotseling mengt zich iemand anders in het gesprek: ‘Je spreekt goed Engels. Waar kom je vandaan?’

Arnoud moet zoeken waar de stem vandaan komt. Nu

ziet hij het pas, op de veranda van het kleine huis zit een oude man in een rolstoel. Die man wenkt hem. Arnoud loopt een stukje in de richting van het huis. Voor de balustrade blijft hij staan. ‘Let maar niet op Patrick,’ zegt de man in de rolstoel. ‘Hij kan het niet zo goed vinden met zijn vader.’ Een vinger wijst in de richting van de deur waardoor Hunter-looking-good verdween. Arnoud kan maar één conclusie trekken: Hunter-looking-good is de vader van de jongen op de motorkap van de Chevrolet. ‘Ik heet Laughing Bear,’ zegt de oude man. Hij laat er een rollende lach op volgen. ‘En weet je waarom? Omdat ik altijd grappen vertel waarom ikzelf het hardst moet lachen. Jammer genoeg kent iedereen hier mijn moppen al. Zal ik er jou een vertellen?’ Arnoud knikt. “Graag.” ‘Weet je wat God tegen de indianen zei toen hij klaar was met de schepping? Hij zei: “Doe niets tot ik terugkom” Als de man in de rolstoel is uitgelachen, zegt hij: ‘Patrick brengt je wel naar huis.” ‘Ik heb geen benzine,’ klinkt het vanaf de motorkap

van de Chevrolet. Laughing Bear graait in zijn broekzak en steekt een vijfdollarbiljet in de lucht. Dat is voor Patrick genoeg om van de auto af te

komen, zijn spijkerbroek glad te strijken en naar de veranda toe te slenteren. ‘Doe ook een liter brandstof in een jerrycan en geef de jongen een cola,’ zegt Laughing Bear.

In het voorbijgaan worden blikken uitgewisseld. Heel even kijkt Arnoud in twee felle, donkere ogen. Dan hoort hij het geluid van een koelkast die open en dicht gedaan wordt. Het geluid van rinkelende flesjes. Op de terugweg naar buiten stopt de jongen de oude man een colaflesje in de ene hand, grist het bankbiljet uit de andere en zet het tweede flesje voor Arnoud op de balustrade. Dan loopt hij met grote, langzame passen naar de Chevrolet, doet met een ruk het portier open, gaat achter het stuur zitten, start de motor en zet het voertuig schuddend in beweging. Een stofwolk achtervolgt de auto tot bij de benzinepomp aan de rand van het dorp. Dat Arnoud dat niet eerder gezien heeft! Naast het laatste houten huis staat een pomp. “Wil je meer moppen horen?’ Arnoud haalt zijn schouders op. Hij kijkt hoe de oude man zijn flesje opent door de hals tegen de balustrade

te duwen en er dan een flinke klap op te geven. Hij probeert het handigheidje na te doen. Vergeefs. ‘Geef maar hier,’ zegt Laughing Bear. Hij houdt Arnoud het geopende flesje voor. Arnoud geeft hem het zijne. ‘Weet je wat de overeenkomst is tussen een blanke en een aspirientje tegen de pijn?’ ‘Ik heb geen idee,’ zegt Arnoud. Hij neemt een grote slok van zijn cola.

Laughing Bear hijst zich overeind in zijn rolstoel en roept met ingehouden lach: ‘Ze zijn allebei wit en ze werken altijd!’

Even later zit Arnoud op de voorbank van de Chevrolet. De jongen naast hem draait aan het stuur. Langzaam rijden ze het dorp uit. ‘Ik heet Arnoud,’ zegt Arnoud. ‘Patrick,’ zegt de jongen. ‘Ik ben twaalf,’ zegt Arnoud. ‘Veertien,’ zegt Patrick. ‘Veertien?’ roept Arnoud verbaasd uit. ‘Mag je dan wel autorijden?’ Patrick geeft geen antwoord. Hij buigt zich voorover naar het handschoenenkastje en haalt er een pakje sigaretten uit. Met een geroutineerd gebaar tikt hij een sigaret omhoog, houdt het pakje bij zijn mond en trekt met zijn lippen de sigaret naar buiten. Dan gooit hij het pakje terug en zegt: “Shit, geen vuur. Waar moet je naartoe?” ‘Dat weet ik eigenlijk niet,’ zegt Arnoud. ‘Dat klinkt nogal stom.” ‘Ja, dat klinkt stom,’ moet Arnoud toegeven. “Maar ik weet niet precies waar ik de quad heb achtergelaten. En waar de boerderij van mijn oom staat, weet ik ook niet.” ‘No problem,’ zegt Patrick. ‘Ik weet waar het is.” Arnoud buigt zich naar voren en pakt het verkreukelde portret van een indiaan uit het handschoenenkastje. “Wie 1s dit?’ Zonder te kijken antwoordt Patrick: “Geen idee. Kun

je niet lezen?’ Hij stuurt de Chevrolet een grindweg op. ‘Denk je dat je quad hier ergens zou kunnen staan?”

19

Arnoud knikt en begint de tekst die achter op de foto staat, voor te lezen:

‘Toespraak van Seattle, opperhoofd van de Duwaniindianen in 1855 Uw grote opperhoofd in Washington heeft gezegd dat hij ons land wil kopen. Wij zullen over zijn aanbod beraadslagen, want wij weten dat als wij ons land niet verkopen, de blanke man met zijn geweren komt en het in bezit neemt. Elk stuk van dit land is heilig voor mijn volk. Iedere spar die glanst in de zon, elk zandstrand, elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats, elke zoemende bij is heilig in de gedachten en herinneringen van mijn volk. Onze doden vergeten dit prachtige land nooit: het is de moeder van de rode man. Wij zijn een deel van de aarde en de aarde is een deel van ons. De geurende bloemen zijn onze zusters, het rendier, het paard en de grote arend onze broeders. Is de aarde van u om ermee te doen naar goeddunken, alleen omdat de rode man een papier tekent en het geeft aan de blanke man? Als wij zelf de prikkeling van de lucht en het kabbelen van het water niet bezitten, hoe kunt u het dan van ons kopen?” ‘Ik vind het allemaal een beetje onnozel klinken,’ zegt

Patrick. “Ze hadden de blanken gewoon het land uit moeten schoppen. Kijk, daar staat je quad.’ Hij par-

keert zijn auto naast de brommer-op-vier-wielen. Met de sigaret nog altijd tussen zijn lippen draait hij zich

20

om naar Arnoud en zegt: ‘Mijn voorouders waren trouwens helemaal niet van die lieverdjes. Waarom maakten de Zwartvoet, de Cree en de Sioux elkaar het

leven altijd zuur? Omdat ze elkaars land wilden hebben. Altijd waren de stammen met elkaar in oorlog. Als het niet ging om land, dan ging het om paarden. En anders wel om vrouwen. Kom, we gaan je quad bijvullen.” Ze stappen uit. Patrick leegt de jerrycan in de tank van de quad. ‘Heb je vakantie?’ vraagt Arnoud. Hij zou graag nog veel meer van de jongen te weten willen komen. Patrick knikt. “Drie maanden.’ “Staat je school in het dorp?’ ‘Gelukkig niet. Ik zit op de middelbare school in Lethbridge.” ‘Waarom zeg je: “gelukkig niet”? vraagt Arnoud snel. ‘Omdat het een uitgestorven boel is in het dorp. In de stad kun je doen wat je wilt.” Zoals 7

‘IJshockeyen.” keuk,

Patrick loopt naar de Chevrolet en stapt in. ‘Bedankt,’ zegt Arnoud. ‘Misschien komen we elkaar nog eens tegen.” ‘Misschien,’ zegt Patrick. Met één hand aan het stuur

laat hij de Chevrolet een draai maken van honderdtachtig graden. Vlak bij Arnoud trapt hij op de rem, steekt zijn hand uit en zegt: ‘Hier, pak aan. Ons grote

opperhoofd Seattle is beter af bij jou.” Meteen geeft hij zo veel gas dat het grind opspat. Het portret dwar-

relt naar de grond. Arnoud bukt zich om het op te rapen. Als hij opkijkt, is de rode Chevrolet in zijn eigen stofwolk verdwenen.

De

4, HET MAISVELD

3

eb je het al gehoord?’ vraagt tante Joke. ‘De buren hebben hun maïsveld veranderd in een doolhof. We worden er om halfvier verwacht.” “Wat leuk,’ zegt Arnoud hoewel hij zich geen voorstelling kan maken van een maïsdoolhof. Ze stappen in oom Johans pick-up truck. Arnoud mag naast oom Johan zitten. De andere kinderen springen joelend in de achterbak. “Waarom wilde u liever in Canada wonen?’ vraagt Arnoud aan zijn oom. ‘Ik droomde al jaren van een land waar ik als boer mijn gang kon gaan. Hier word ik niet beperkt door

duizend regels. En jij, waarom ben jij naar Canada gekomen?’ “Voor jou natuurlijk, en voor tante Joke.’ Dat is maar een halve waarheid. “En voor de indianen,’ zegt hij er daarom achteraan. ‘Denk je dat er nog echte indianen bestaan?” ‘Zoals Winnetou?’ vraagt oom Johan lachend. Arnoud knikt. ‘Weet je waar de schrijver Karl May woonde toen hij

zijn boeken schreef?’ Arnoud heeft geen idee. ‘In Duitsland. En weet je wat vreemd is, hij is zijn hele leven nooit in Amerika of Canada geweest. Hij heeft twaalf boeken over Old Shatterhand en Winnetou geschreven zonder ook maar één echte indiaan te

23

ontmoeten. Als kind fantaseerde ik altijd dat ik net zo’n geweer had als Old Shatterhand.” ‘Misschien komen de indianen nog eens in opstand en moeten we ons verdedigen,’ klinkt het vanaf de achterbank. Arnoud draait zich om naar tante Joke. ‘Maak je maar geen zorgen hoor,’ zegt ze. “Ik geloof er niet in, maar er zijn mensen die ervan overtuigd zijn dat er op een dag oorlog uitbreekt. Niet ver hiervandaan woont een Nederlandse familie op een bizonboerderij. De Bredevoorts hebben een paar indianen in dienst. Ik sprak Dinie, de boerin, laatst nog op de Hollandse Club. Volgens haar rommelt het weer in Stand Off. Als al die indianenstammen elkaar opzoeken en aan het dansen gaan, komen er misschien opgekropte gevoelens naar boven die beter toegedekt kunnen blijven.” Oom Johan schudt zijn hoofd. “Dat zijn toch allemaal vooroordelen.” “Hoor eens, Johan,’ er klinkt iets fels in de stem van

tante Joke, “je weet best dat ik geen vooroordelen heb tegen de oorspronkelijke bevolking van dit land. Maar het is soms wel lastig te accepteren dat de indianen zo enorm worden voorgetrokken door de regering. Ze eisen al het land op. En waarom? Ze doen er toch niets mee! Als wij het land niet zouden bewerken, zouden ze het braak laten liggen. Dan was het hier nog een

grote woestenij.” Arnoud graait in zijn zak en haalt de verfrommelde

toespraak tevoorschijn. “Wat heb je daar?’ vraagt oom Johan.

24

‘Het is een toespraak van een opperhoofd uit 1855, zegt Arnoud. ‘Lees eens voor.” Arnoud leest. ‘Dit deel van de aarde is voor ons heilige grond. Wij weten dat de blanke man onze manier van leven niet begrijpt. Voor hem is het ene stuk grond gelijk aan het andere, want hij is een vreemde, die in de nacht komt en van het land neemt wat hij nodig heeft.’ “Wat een onzin,’ zegt tante Joke fel. ‘Het land is er juist door de boeren enorm op vooruitgegaan.” ‘Ik weet het niet’ zegt oom Johan aarzelend. ‘De indianen hebben ook rechten, die moeten we respecteren.” ‘Dat ben ik helemaal met je eens, Johan,’ zegt tante

Joke. “Toch is het vreemd dat de indianen nooit iets hoeven te doen. Wat zie je als je door zo’n dorp rijdt? Een splinternieuw schoolgebouw, een prachtig gezondheidscentrum,

een sportveld, een arena voor

de danswedstrijden, een cultureel centrum. En al die

gebouwen krijgen ze gratis van de regering.” Arnoud kijkt naar oom Johan, maar die reageert niet

meer. ‘Neem nou Niels,’ vervolgt tante Joke. ‘Die vroeg laatst: “Mam, hoe komt het dat de meeste indianen in

nieuwe -pick-ups rondrijden?” Gelukkig wist ik toen het antwoord nog niet, maar weet je wat Dinie Bredevoort vertelde? Die vertelde dat de indianen zo veel

25

geld krijgen van de regering — zeg maar een goedmakertje voor de ellende van vroeger — dat elke jongen op zijn achttiende van de chief een nieuwe truck krijgt. Ik zou niet weten of het waar is, maar als het waar is, is het raar.” Arnoud denkt aan Patrick, die heeft een oude Chevro-

let. Zou de jongen echt een splinternieuwe auto cadeau krijgen als hij over vier jaar achttien wordt? ‘We zijn er’ zegt oom Johan. ‘Precies op tijd voor de opening.’ Ze draaien het erf op van de naburige boerderij. Het is er druk. Er lopen mannen rond met televisiecamera’s. Overal staan auto’s geparkeerd. En tussen al die auto’s ziet Arnoud een auto die hij eerder heeft gezien: de dofrode Chevrolet van Patrick. Terwijl oom Johan een praatje met zijn buurman maakt, glipt Arnoud ertussenuit. Hij voelt er niets

voor de doolhof in te gaan in gezelschap van een bende krijsende kinderen. In de hoop dat niemand hem ziet, duikt hij onder het roodwitte lint door dat voor de ingang van de doolhof is gespannen. Na vijf stappen heeft de maïsjungle hem opgeslokt. De kolven hangen op ooghoogte, maar de bladeren reiken tot ver boven zijn hoofd. Arnoud volgt het smalle pad, komt op kruisingen en

moet steeds beslissen welke route het snelst naar het middelpunt van de doolhof voert. Soms loopt het pad dood en moet hij terugkeren naar het laatste kruis-

punt. Juist als hij denkt dat hij in de buurt van het middelpunt is aangekomen, hoort hij stemmen. Iemand zegt op plechtige toon: “En dan verklaar ik de

26

doolhof nu voor geopend.” Arnoud draait zich om en holt weg van de ingang. Links, links, rechts, links, links, links. Fout. Terug. Links, links, rechts. Mis. Weer stemmen. Nu de stem-

men van Niels en zijn zusjes. Voor ze hem ontdekken, verstopt Arnoud zich tussen de maïsplanten. De kinderen hollen voorbij zonder hem te zien. Plotseling moet Arnoud in stilte lachen. Waarom dolen in een hof als je ook rechttoe rechtaan tussen de stengels kunt doorkruipen? Vertrouwend op zijn richtinggevoel gaat hij op zoek naar het middelpunt. Als de zon recht in zijn ogen schijnt, weet hij dat het doel is bereikt. Hij bevindt zich op een ronde, open plek. In het midden staat een torentje op palen. ‘Zo, jij ook hier?’ zegt een bekende stem. Arnoud kijkt omhoog tegen de zon in. Voor hun blikken elkaar ontmoeten, weet hij al wie daar in kleermakerszit op het platform uitkijkt over het maïsveld.

‘Ik wist dat jij het was,’ zegt Arnoud. “Misschien kunnen we ons beter verstoppen. De anderen komen eraan.”

‘Dat denk ik niet,’ zegt Patrick. Arnoud klimt het laddertje op en gaat naast de jonge Canadees zitten. “Waarom niet?”

“Wacht maar af.” Arnoud kijkt naar de wuivende maïsplanten onder hem. Af-en toe klinkt er een kreet. Af en toe is er een hoofd zichtbaar. Maar het middelpunt lijkt voor de

dolende bezoekers onvindbaar.

27

“Wat heb je gedaan?’ vraagt Arnoud. Lachend haalt Patrick een knipmes uit zijn zak. ‘Het is een oude truc.” ‘Je hebt een paar planten verzet,’ veronderstelt Arnoud. ‘Wat een rotstreek…” Patrick rekt zich geeuwend uit, springt van het houten platform naar beneden en roept naar Arnoud: ‘Kom!’ Arnoud volgt de jongen op zijn sluipweg door het maïsveld. Voor hij er erg in heeft, staan ze op de weg. Voor hem holt Patrick naar het veldje waar de auto's geparkeerd staan. Patrick springt in de Chevrolet, buigt zich naar rechts en doet met een zwaai het rechterportier open. Arnoud neemt de uitnodiging aan en gaat naast Patrick op de voorbank zitten. ‘Ik wil je wat vragen,’ zegt Arnoud. ‘Eerst gaan we loltrappen,’ zegt Patrick. Hij start de

auto en geeft gas. Met grote snelheid rijden ze het erf af. Voor hen strekt zich een onmetelijk maïsveld uit. Arnoud zet zich schrap en doet heel even zijn ogen dicht als de maïskolven recht op hem af komen en

tegen het raam en het dak slaan. ‘Joehoe!’ gilt Patrick, terwijl hij de Chevrolet vol gas door het geelgroene woud laat ploegen. ‘Links of rechts?’ schreeuwt Patrick. ‘Links!

roept Arnoud terug.

Patrick draait als een dolle aan het stuur. Arnoud grijpt zich vast en werpt een snelle blik achterom. In een glimp ziet hij het brede pad dat de auto achter zich

28

laat. Maar dan lijkt het veld zich achter hen te sluiten. ‘Rechts!’ roept Arnoud. In volle vaart zigzaggen ze een gigantische bliksemschicht in het maïsveld. Pas als ze een grindweg bereiken, laat Patrick het gas los en brengt de auto tot stilstand. ‘Leuk of niet?’ vraagt hij.

‘Leuk. Maar ik zou het nooit hebben gedurfd,’ zegt Arnoud. “Je zou eigenlijk met een vliegtuigje over het veld moeten vliegen om te zien wat we ervan gemaakt hebben. Het is maïskunst” “Wat wou je eigenlijk vragen?’ ‘Ik dacht aan indianen,’ zegt Arnoud aarzelend. ‘En ik vroeg me af …’ Hij zoekt naar woorden. ‘Ik vroeg me af of jij het gevoel hebt dat je een indiaan bent.” Patrick zet de motor uit en steekt een sigaret op. Dan

zegt hij: “Ik heet Patrick Brave Rock. Mijn vader is een Zwartvoet. Mijn opa is een Zwartvoet. Hoe kan ik mijzelf anders noemen dan een Zwartvoet? Maar als je wilt weten hoe ik mij voel, ik zou het niet weten.

Soms voel ik mij een Canadees. Bijvoorbeeld op school, in Lethbridge. Of als ik aan het ijshockeyen ben. Maar eigenlijk hoor ik nergens bij. Niet bij de indianen, maar ook niet bij de Canadezen. ‘Zit je in een schoolteam?’

‘Ik speel in team twee. Vorig jaar werden we derde in de competitie van de provincie Alberta. Nog meer van

die rare vragen?’ Arnoud heeft nog vragen te over. Zal hij vragen: Lees je weleens de verhaaltjes over Hiawatha, in de Donald Duck? Of ken je de boeken van Karl May? Nee, Arn-

30

oud weet een betere: ‘Waarom heet je Dappere Rots?’ ‘Ik heb geen idee hoe ik aan die naam gekomen ben: Ik neem aan omdat mijn opa ook zo heet.” ‘Kreeg je vroeger niet pas een naam als je bewezen had dat je volwassen was?’ ‘De Engelse emigranten vonden het lastig dat alle mensen uit één gezin een andere naam hadden. Vanaf die tijd moest een kind dezelfde naam hebben als zijn vader. Dat vonden ze overzichtelijk. Dus denk maar niet dat mijn familie dapper is. Ik zou haast zeggen: integendeel. Mijn vader is een dronkelap. En geef hem eens ongelijk. Wat valt er voor hem nog te bereiken in het leven? Eerlijk gezegd zou ik het voor mezelf ook niet weten. In ons dorp is het een dooie boel. Goed, er is een school, er is een gemeenschapshuis. Maar er gebeurt niets. Elk jaar wordt er een powwow gehouden. Heel soms een sundance. En dat is het. Een enkeling uit het dorp gaat in de stad werken. Als je wilt, kun je van de oliemaatschappij hulp krijgen bij het opzetten van een benzinepomp. Zou jij pomphouder willen worden? Je kunt natuurlijk ook een winkeltje beginnen. Een souvenirwinkeltje of zo, waar ze dromenvangers verkopen. Mij niet gezien. Een casino zou ook kunnen. Het schijnt heel veel geld op te leveren. Maar hier in Alberta wonen vooral boeren. Boeren gokken niet. Boeren bewerken de grond van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Dat zouden wij nooit doen. Vraag een Zwartvoet niet om in de

grond te graven en er zaad in de stoppen in de hoop dat het opkomt. Een Zwartvoet leeft van wat de natuur

hem geeft. Hij houdt er niet van om het af te dwingen. Indianen werken niet.” ‘Ik weet een goeie mop,’ zegt Arnoud. “Wat is de overeenkomst tussen een blanke en een pijnstiller?” ‘Die ken ik,’ zegt Patrick. Hij start de auto en trekt langzaam op. ‘Komt er echt een sundance?’ vraagt Arnoud. ‘Zou kunnen. Waar wil je dat ik je afzet? Het lijkt me maar beter dat ik niet helemaal terugrijd naar de boerderij.” ‘Op die kruising daar?’ Voor de weg zich splitst, laat Patrick de Chevrolet uitrollen tot hij stilstaat. ‘Misschien tot ziens,’ zegt Arnoud. ‘Ja, misschien. Hoelang blijf je nog?” ‘Een paar weken.” ‘Plannen?’ ‘Ik wil naar de Rocky Mountains om wilde dieren te

zien, arenden bijvoorbeeld. Denk je dat het mogelijk is beren te ontmoeten?’ ‘Je bent niet goed bij je hoofd. Beren zijn levensgevaarlijke beesten! De mensen hier zijn er juist op ingesteld contact met beren te voorkomen. Of wil je soms de held gaan uithangen?’ ‘Heb jij wel eens een echte beer gezien?’ ‘Nee, natuurlijk niet!’ roept Patrick hoofdschuddend uit. ‘Zeg nog eens hoe je heet.” ‘Arnoud.’ ‘Arnoud Vraagteken, dat zou een goede naam voor je zijn.”

oe

Lachend stapt Arnoud uit. Deze keer kijkt hij de Chevrolet niet na. Hij weet zeker dat hij Patrick opnieuw zal tegenkomen.

43

5. OE-OE-OE-OE

‘“T_'n wanneer gaan we de bergen in?’ vraagt Arnoud, A sbeurtelings zijn oom, zijn tante en zijn moeder aankijkend. ‘Wij kunnen moeilijk weg,’ zegt oom Johan. “Maar ik zou jullie aanraden een paar dagen naar Banff te gaan. Het is daar zo mooi! Je kunt er raften op een wilde rivier, je kunt er prachtige wandelingen maken en je kunt er kanoën op Lake Louise.” “Zijn er beren?’ wil Arnoud weten. Oom Johan schudt zijn hoofd. ‘De kans dat je een beer tegenkomt lijkt me niet erg groot. Dat wil niet zeggen dat je niet altijd op je hoede moet blijven. Vroeger lieten campinggasten vaak hun etenswaren rondslingeren. Daar kwamen de beren op af. Tegenwoordig gebeurt dat niet meer. De afvalbakken zijn zo gemaakt dat zelfs de slimste beer er niet in kan komen. En dat wil wat zeggen, want het schijnen intelligente dieren te zijn. Trouwens, willen jullie in een hotelletje in Banff of gaan jullie kamperen?’ Arnoud kijkt naar zijn moeder.

‘Een hotelletje?’ stelt ze voor. Arnoud schudt zijn hoofd. “Kamperen lijkt me leuker.”

“Wij hebben een tent die jullie kunnen gebruiken,’ zegt oom Johan. ‘Jij hebt vast wel zin om met ons mee te gaan,’ zegt

Arnouds moeder tegen Niels die verveeld onderuit

34

hangt op een schommel. Niels zegt niets, maar Christel en Emma roepen enthousiast: “Ja, tante, wij willen ook mee.” ‘Ik vind jullie daar een beetje te klein voor,’ zegt hun moeder. “Maar als Niels mee wil, vinden wij het goed, hè, Johan?’

‘Ik wil wel mee,’ zegt Niels. “Ik heb een berenfluitje waarmee je beren kunt afschrikken.”

‘Afgesproken,’ zegt oom Johan. “Wanneer gaan jullie? Ik zal straks de kampeerspullen opzoeken in de kelder.” ‘Overmorgen, zegt Arnoud beslist. Voordat hij de Rocky Mountains in gaat, wil hij eerst teruggaan naar het dorp van Patrick. ‘Wanneer mag je hier autorijden?’ vraagt Arnoud aan zijn oom. ‘Als je zestien bent,’ is het antwoord. “Op je veertien-

de mag je alleen rijden onder toezicht van een volwassene.” “Niet alleen?” Oom Johan schudt zijn hoofd. “Nee, niet alleen” ‘Zou ik de quad nog een keer mogen gebruiken?” ‘Natuurlijk, wat zijn je plannen? Ga je naar het Wilde Westen om contact te leggen met onbekende indianenstammen?”

Oom Johan heeft hem door. ‘De vorige keer kwam ik in Stand Off een aardige jongen tegen. Hij vroeg of ik nog eens langskwam.’

‘De jongen met de Chevy?’ Arnoud knikt. Hij ziet dat zijn oom aarzelt. “Ik heb

35

zijn vader en zijn opa ook leren kennen, ze zijn heel aardig,’ voegt hij er snel aan toe. ‘Zeg maar niets tegen je tante. Die denkt dat de indianen op oorlogspad zijn. Denk je dat je het kunt vinden?’ ‘Ik heb op de kaart gekeken in uw kantoor. Als ik aan de achterkant het erf afrijd, ben ik er zo.” ‘Ik zal zorgen dat de tank vol is.” Even later is Arnoud op weg. Hij wordt nagekeken door zijn neef Niels die op de grasmaaier vreemde patronen in het gras achterlaat. Misschien is hij geïnspireerd geraakt door de doolhof van de buren? Stand Off ligt er ook op deze dag verlaten bij. Zitten indianen altijd binnen? Enigszins opgelaten voelt Arnoud zich wel. Het moet een vreemd gezicht zijn, een blanke jongen die op het heetst van de dag rondjes rijdt in een uitgestorven dorpje. Patricks rode auto is nergens te zien. Maar voor het kleine huis zit, net als de vorige keer, Laughing Bear in zijn rolstoel. Arnoud stuurt de brommer-op-vier-wielen in de richting van de veranda en roept boven het lawaai van de

motor uit: “Weet u waar Patrick is?’ De man op de veranda steekt zijn beide armen zover mogelijk de lucht in. Alsof hij wil laten zien dat er met zijn armen niets mis is. Dan wenkt hij met zijn hand.

Arnoud zet de motor uit, stapt van de quad en loopt de vier treetjes op.

36

Laughing Bear gebaart Arnoud naast hem te gaan zitten op een versleten tuinstoel. Zodra Arnoud zit, barst Patricks opa los: ‘Ik was al bang dat het een keer zou misgaan met mijn kleinzoon. Gisteren heeft de chief van onze stam hem ernstig toegesproken. Chief Lightning is een beetje blijven steken in het verleden. Hij vindt dat een jongen als Patrick zich moet bewijzen. Hijzelf heeft als jongen van veertien een van de laatste in het wild levende bizons geschoten. Als beloning kreeg hij van stamoudste Troy Rattlesnake twee arendsveren. Maar in deze moderne tijd kun je van een jongen niet meer vragen op bizonjacht te gaan. Er zijn geen bizons meer. Behalve op de ranch van de een of andere malle Hollandse boer. Verveel ik je niet met mijn verhalen? Had ik je die mop al verteld van

die twee bizons die …?” Arnoud besluit de oude man snel te onderbreken. “En waar denkt u dan dat Patrick naartoe is gegaan?”

‘Mijn kleinzoon? Ach, die komt wel weer terug. Een kind wil de wereld ontdekken. Als je de wereld kent, ken je jezelf. Gek genoeg is het nu juist Patricks vader

die in paniek is. “Straks raak ik mijn zoon nog kwijt,” jammert hij. “Was je die niet al kwijt?” heb ik hem voor de voeten gegooid. Dat was dus weer ruzie. In onze familie is het altijd ruzie. Dat komt omdat we te

veel op elkaar lijken. Dat botst. Het is te hopen dat het Patrick niet zo vergaat als zijn vader. Die is zijn hele

leven het spoor al bijster. Je moet goed begrijpen, wij hebben niets tegen de Engelsen of alle andere hard-

werkende buitenlanders die hier zijn neergestreken.

31

& on RE

el,

Maar toen Patricks vader Hunter-looking-good klein was, was het heel anders gesteld. De regering besloot in die tijd dat de oorspronkelijke bevolking moest worden opgevoed tot keurige, Engelssprekende,

christelijke medeburgers.

De kinderen werden uit

onze dorpen weggehaald en naar kostscholen gebracht. Of ze werden, net als Hunter-looking-good ondergebracht bij een gezin in de stad. Wat vroeg je ook alweer?’ “Waar Patrick gebleven kan zijn.” “Tja, wat zal ik zeggen. Hij zei iets over de bergen. “Ik ga naar de Rockies,’ zei hij. “Als ik geen bizons of beren meer mag schieten, moet ik een andere manier bedenken om aan veren te komen.” Ja, zoiets zei hij. Als jij snapt wat hij ermee bedoelt, moet je het zeggen.” ‘Waar zou u gaan zoeken als u de veer van een arend

wilde hebben?’ vraagt Arnoud. ‘Zie je daar de uitlopers van de Rocky Mountains?’ Met zijn ogen volgt Arnoud de gestrekte arm van de oude man. Als hij het begin van de gekartelde streep

ziet, knikt hij. ‘Als je daar de bergen ingaat, kom je midden tussen de kale rotsen een klein dorpje tegen. Het is er heel

toeristisch. Maar zodra je het dorp uitloopt, ben je in de wildernis. Op de beboste hellingen vind je …’ ‘Hoe heet dat dorp?’ wil Arnoud weten.

‘Banff.’ Arnoud probeert op te staan uit de versleten tuinstoel. Maar de oude man legt snel een hand op zijn arm.

39

‘Wil je niet een cola? Blijf nog even. Ik weet nog een paar goede moppen.’ Arnoud schudt zijn hoofd. “Ik moet gaan.” Maar op de middelste trede van het trappetje blijft hij aarzelend staan. Er branden nog een paar vragen op zijn lippen. ‘Mag ik u nog iets vragen, meneer … ‘Zeg maar Laughing Bear,’ zegt de man. ‘Meneer Laughing Bear, doen indianen weleens zo?’ Arnoud geeft met zijn gestrekte hand kleine klapjes op zijn mond en zegt ondertussen: “Oe-oe-oe-oe …’ ‘Nee jongen, dat heb ik een indiaan nog nooit zien doen.’ En bijna valt Laughing Bear van het lachen uit zijn rolstoel.

40

6. KAMPEREN

et is gek,’ zegt Arnoud, “we zijn al zeker een halfuur op weg en die bergen lijken geen meter dichterbij te komen.’

Ze rijden door een uitgestrekt prairielandschap. Arnouds moeder bestuurt de Dodge. Arnoud zit naast haar. Niels heeft de achterbank voor zichzelf. Hij heeft zich tussen zijn knuffels, gameboy, diskman, snoepgoed en een stapel stripboeken genesteld. Pas na anderhalf uur rijden bereiken ze de voet van de bergen. Op een parkeerplaats bij een meertje stappen ze uit om hun benen te strekken. Arnouds moeder

maakt foto’s van het uitzicht. De kale, grijze bergpieken nemen happen uit de strakblauwe lucht. Na een broodje en een drankje vervolgen ze hun tocht. Het ís nu afgelopen met de lange, rechte wegen.

De weg door de bergen kronkelt langzaam omhoog. Ze rijden door groene naaldbossen. Arnoud tuurt op de kaart. Hij moet zijn moeder de weg wijzen naar de camping. Maar de wegen op de

kaart zijn zo smal en ze kronkelen zo heftig, dat het moeilijk is een route uit te stippelen. ‘Dus eerst naar Banff, en dan linksaf?’ vraagt Arnouds moeder ongeduldig. ‘Ik denk dat we nog voor Banff naar rechts moeten,’

zegt Arnoud. ‘Weet je het zeker?” Nee, Arnoud weet het niet zeker. Maar als het ene

blauwe kronkellijntje op de kaart de Bowrivier is, en het andere blauwe lijntje een rivier is die Kicking Horse heet, dan zou de blauwe vlek het Minnawanka-

meer kunnen zijn. En in de buurt van dat meer ligt volgens oom Johan een prachtige, een beetje primitieve, camping. ‘Misschien moeten we gewoon die camper volgen,’ zegt Arnouds moeder. Voor hen rijdt een zilverkleurig gevaarte dat bestaat uit een pick-up truck en een trailer. Achter de trailer slingert een jeepachtig autootje met de voorwielen op een draagstel. Boven op de trailer liggen twee kano's. ‘Rijke stinkerds,’ klinkt het vanaf de achterbank. “Dat is nog eens iets anders dan die lekke tent van ons.” ‘Ze slaan linksaf,’ zegt Arnoud. Hij wijst. ‘Kijk, daar staat een bordje met Lake Minnawanka. Even later rijden ze achter de luxecombinatie aan de camping op. Arnouds moeder wil de tent graag opzetten in de buurt van het toiletgebouw, vlak naast de andere campers en tenten, maar Arnoud en Niels willen liever aan de rand van de camping, tussen de bomen, overnachten. Als de tent staat, neemt Arnoud de tijd om op verken-

ning te gaan. De trailerbewoners hebben zich geïnstalleerd aan de oever van een snelstromende beek. De kano's liggen klaar om te water gelaten te worden.

Een jongen en een meisje helpen elkaar om zwemvesten aan te trekken.

42

Niels staat aan de waterkant en kijkt toe. Als hij Arnoud ziet, wenkt hij. “Zal ik vragen of we mee mogen

varen?’ roept hij. Arnoud schudt zijn hoofd. Zoiets vraag je niet aan wildvreemde mensen. Hij loopt terug naar hun plekje

tussen de bomen. Hij komt langs een grote open plek waar kampeerders vuurtjes stoken om er hun steaks, worsten of vissen boven te roosteren. Snel rent hij terug naar de tent. Heeft tante Joke hen niet een doos met diepvriesworstjes meegegeven? ‘Mam, roept hij, ‘mogen we een vuurtje stoken?’ Het is een domme vraag, weet Arnoud. Want als hij

het zo vraagt, mag het natuurlijk nooit. Zodra hij oog in oog met haar staat, zegt hij: “Mam, daarginds mag je je eten roosteren boven een vuurtje. Waar zijn onze worstjes?”

‘Kun je me niet eerst even helpen met het oppompen van de luchtbedden?’ Arnoud pompt of zijn leven ervan afhangt. Het duurt

lang eer het tweepersoonsmatras is volgepompt. “Ik hoef toch zeker niet samen met Niels op dit ding te slapen?’ ‘Nee, hoor, zegt zijn moeder laconiek. ‘Je mag ook een oud berenhol voor jezelf gaan zoeken. Maar kijk

wel eerst uit of de beer niet aan zijn winterslaap is begonnen. Ben je klaar? Dan kun je nu mooi even je eigen slaapplaats inrichten. Leg je zaklantaarn naast het luchtbed voor als je ’s nachts moet plassen.” Terwijl Arnoud zijn tas uit de auto pakt, valt zijn oog op de tas met de verrekijker. Een kijker, dat is precies

43

wat hij nodig heeft. Hij hangt het ding om zijn hals, gooit zijn tas in de tent en holt naar de open plek. Daar zet hij de verrekijker aan zijn ogen en speurt de omgeving af. Zo van dichtbij lijkt de rotswand die vlak achter de camping oprijst, nog ongenaakbaarder. Ertegenop klimmen zou onbegonnen werk zijn. De berg is zo stijl als een klimwand, maar dan zonder grepen en zekerheidslijnen. Onder aan de berg ligt een schuine helling. Die is vast ontstaan door het steengruis dat in de loop van miljoenen jaren van de rots is losgeraakt. Arnoud laat zijn grote ogen langs de kieren en spleten in de rots glijden. Hier en daar groeit een struik, wat mos of een boompje. Wat een wonder dat zulke boompjes op de kale rotsen kunnen groeien! Sporen van vogelnesten ziet hij niet. Met de kijker speurt Arnoud de lucht af. Plotseling glijdt er een vliegend voorwerp zijn blikveld binnen. Snel laat Arnoud de kijker zakken. Hij ziet een grote vogel met een kromme snavel. Maar wat voor één? Met de kijker voor zijn ogen, zoekt Arnoud de roofvogel weer op. Is het een bald eagle, een arend? Is dit de vogel waarnaar Patrick op zoek is? Wat moet het geweldig zijn om met een enkele vleugelslag de

zwaartekracht te overwinnen. Of denkt de arend er zelf anders over? Misschien kijkt hij naar een opspringende zalm en denkt: kon ik maar zwemmen. ‘Kom je helpen?’ Het is Niels die er aankomt met zijn armen vol takken. “Wat ben jij nou aan het doen?’ vraagt Arnoud.

44

‘We gingen toch een vuurtje maken?’

‘Het lijkt me slimmer om met wat klein spul te beginnen,’ antwoordt Arnoud. Snel gaat hij aan de slag in een poging de leiding over het vuur maken in eigen hand te houden. Het valt hem op dat er iets is veranderd in de houding van Niels. Zijn stem klinkt minder zeurderig, minder bazig dan thuis op de boerderij. Zou dat komen omdat zijn zusjes er nu niet bij zijn? ‘Zag je die arend?’ vraagt Niels. Arnoud knikt. ‘Ik zou best een paar van zijn veren willen hebben.” ‘Dan koop je die toch gewoon?’

‘Hoe bedoel je, kopen?’ “In de buurt van fort Meleod is een Indian Village. Er zijn winkels waar je van alles kunt kopen. Mama heeft er weleens wat gekocht: dromenvangers en genezende stenen.” “Ik dacht dat tante Joke niet zo van indianen hield.” Niels propt een oude krant tussen de piramide van takken. ‘Misschien niet zo van echte indianen, maar

wel van hun spullen. Weet je wat grappig is: in dat zogenaamde indianendorp kun je je verkleed als indiaan laten fotograferen.”

‘Maf’ zegt Arnoud. “Bij ons trekken de Amerikaanse toeristen een vissersbuis, een jak en een paar klompen aan. Zo laten ze zich fotograferen. Wat denk je, zouden ze dan thuis tegen hun familie vertellen dat iedereen er in Nederland zo bijloopt?’ Niels geeft geen antwoord. Hij strijkt een lucifer af en

45

houdt hem bij de prop krantenpapier. De vlammen schieten omhoog. Arnoud prikt de worstjes aan een paar puntige takken. Met allebei een tak in hun handen staren de jongens in het vuur. Met een schuin oog kijkt Arnoud naar zijn neef. Wat een geluk dat de jongen zo enorm is bijgedraaid. Het worden vast een paar leuke dagen op de camping. “We zijn net twee indianen,’ zegt Niels. Arnoud knikt: “Met knakworstjes.”

46

7. HET TRAPPENDE PAARD

a een rusteloze nacht op het golvende luchtbed doet Arnoud verwoede pogingen zijn ogen open te krijgen. Halverwege de nacht werd hij wakker van vreemde geluiden: geritsel, geknaag, het grommen van een beer. Of was het gewoon zijn moeder die lag te snurken? Eenmaal aan beren denkend, viel het niet mee weer in slaap te komen. Hadden de andere kampeerders hun etenswaren wel goed opgeruimd? Toen Arnoud ging slapen, stonden er nog dozen vol chips en kratten met frisdrank naast de glimmende trailer. ‘Zeg, stelletje langslapers, komen jullie er eens uit?’ Arnouds moeder ritst het slaapcompartiment open. Ze steekt haar hoofd door de opening. “Lekker geslapen? Hé, waar is Niels?’

‘Tanden poetsen?’ oppert Arnoud. Hij heeft er niets van gemerkt dat zijn neef de tent uit ging.

‘Ga jij je ook maar even opfrissen. En neem meteen een pannetje water mee, voor de thee.” Arnoud heeft er geen zin in zich te haasten. Langzaam komt hij overeind. Uit zijn sporttas kiest hij een

groen T-shirt en zijn grijze, korte broek: de kleuren van de bergen.

Op zijn slippers slentert hij naar het toiletgebouw. Voor hij daar aankomt, wordt zijn aandacht getrokken door het gezin van de trailer. De familie is in rep en roer. De kinderen kijken zoekend rond, terwijl de

47

vader schreeuwt en tiert. ‘Let dan ook beter op je spullen! Waar kan die kano nou gebleven zijn?” ‘Volgens mij weet Dennis er meer van,’ antwoordt het meisje. Met een beteuterd gezicht zegt haar broertje: ‘Die jongen vroeg gewoon: “Mag ik jullie kano lenen?” En toen zei ik: “Ja”. ‘Wat!’ schreeuwt zijn vader. ‘Je wilt me toch niet vertellen dat er iemand in onze kano vandoor is? Dat is gevaarlijk. Dat begrijp je toch wel?’ Het jongetje haalt zijn schouders op. Arnoud pijnigt zijn hersens. Wat moet hij doen? Zijn moeder waarschuwen? Deze mensen uitleggen dat de jongen die de kano heeft geleend, waarschijnlijk zijn neef is? ‘Ik ga er achteraan!’ roept het meisje. Ze rent naar de andere kano die vlak bij de beek op de oever ligt. Arnoud rent haar achterna. Hij helpt haar de kano in het water te leggen, pakt een peddel en zegt: ‘Ik ga mee.”

Voor ze iets kan zeggen, stapt hij voor haar in de kano en duwt hem van de kant. Gelukkig is de rivier glad. De Kicking Horse-rivier stroomt kalm langs de rot-

sen. Arnoud houdt zijn peddel stil en draait zich om naar het meisje: ‘Ik heet Arnoud. De jongen die je zoekt, is mijn neef.’ ‘Ik heet Lori,’ zegt ze. “Kun je kanoën?’ ‘Ja, ik heb het wel vaker …

‘Ik hoop maar dat je neef het ook kan, want als hij in

48

de stroomversnellingen terechtkomt, ziet het er niet best voor hem uit. Kijk maar eens voor je.’ Arnoud ziet hoe de rivier in de verte een bocht maakt. Daar liggen grote rotsblokken waartussen het water zich bruisend en kolkend een weg zoekt. ‘Ik stuur,’ zegt Lori beslist. “Je moet me waarschuwen voor stenen die net voor ons opduiken. Die zijn het gevaarlijkst. Hier heb je een zwemvest.’ Snel hijst Arnoud zich in het oranje zwemvest. Dan pakt hij de peddel weer en steekt hem in het water. De stroomversnelling komt langzaam dichterbij. Zo langzaam, dat Arnoud tijd genoeg heeft om van het moment te genieten. Dit is waarvoor hij naar Canada is gekomen. Dit is wat hij wil: een onverwachts avontuur in een kano midden in de wildernis. Plotseling gaat er een schok door de kano. Even kantelen ze opzij. Aan het schurende geluid te horen zijn

ze op een steen gestoten. ‘Ik zei toch dat je moest opletten!’ roept Lori. Arnoud zegt niets. Maar vanaf dat moment houdt hij zijn ogen onafgebroken op het verraderlijke water dat sneller en sneller gaat stromen.

Nu zijn het niet langer hun peddels die ervoor zorgen dat ze vooruitkomen. De stroom sleurt hen mee. En

kennelijk kunnen ze er niet op vertrouwen dat de stroom hen veilig langs de rotsen voert, want achter hem begint Lori verwoede pogingen te doen om naar links te sturen. ‘Meepeddelen!’ gilt ze.

Arnoud duwt met al zijn kracht de peddel door het water. Op het nippertje ontwijken ze een paar lelijke

49

obstakels. ‘Hou je vast!’ klinkt het achter Arnoud. Hij grijpt zich vast. Even lijkt het of hij zweeft. Maar het is de kano die onder hem over een rand glijdt en een halve meter lager weer op het water ploft. ‘We hebben het gered!’ roept Lori. Voor Arnouds ogen verandert de woeste rivier weer in een kalme beek. Ze peddelen rustig verder. ‘Luister eens,’ zegt Lori. Arnoud legt de peddel op zijn knieën en draait zich naar haar om. ‘Als we je neef op dit rustige stuk niet kunnen vinden, heb ik een vervelende mededeling voor je. De volgende stroomversnelling is een stuk gevaarlijker dan die we net hebben gehad. Eigenlijk mag ik daar nooit komen van mijn vader. Mijn broer en ik varen tot aan de watervallen en worden vandaar opgehaald. Snap je?’

Arnoud snapt het. Het liefst zou hij een gezellig gesprekje beginnen over vakantie, school, speelfilms

en indianen. Maar nu hij de spanning langzaam voelt groeien tussen de kale rotsen, houdt hij zijn mond. Als hij zich weer wil omdraaien, voelt hij haar hand op zijn schouder. ‘Luister, bij de volgende stroomversnelling moeten we voorkomen dat we naar de rechteroever worden

getrokken. Daar zijn draaikolken. Als je pech hebt, kom je met je kano klem te zitten tussen een paar venijnig scherpe stenen.” Arnoud knikt. Hij ziet het gevaar voor zich.

50

‘Bij de ingang van de stroomversnelling moeten we tussen twee grote rotsblokken door varen. Daarna zo veel mogelijk naar links sturen. De volgende vijftig meter kunnen we ons min of meer laten meeslepen. Dan komt het gevaarlijke stuk. Gebruik al je kracht om de kano aan de linkerkant te houden. Als we bij de rand komen, moet je zo ver mogelijk achterover leunen.’ Ze trekt hem aan zijn schouders naar achteren. ‘Anders duik je voorover de kano uit. Mocht je er toch uitvallen, denk aan je hoofd. Laat je meevoeren tot na de stroomversnelling en probeer dan aan de rechterkant op de oever te komen. Daar is een strandje. Snap je?’ Arnoud probeert de aanwijzingen van Lori in zijn hoofd te prenten. Zou het niet beter zijn nu rechtsomkeert te maken? Is het niet beter hulp te gaan halen? Maar het water sleept hen al mee. Er is geen weg terug! ‘Klaar?’ roept Lori. Het klinkt meer als een bevel dan als een vraag. ‘Klaar!’ roept Arnoud terug. Ze sturen recht aan op de opening tussen de twee rotsblokken. Het is alsof ze door een deur een geheime kamer in varen. In die kamer is het een oorverdovend gebulder. Het geluid van het water wordt honderdvoudig versterkt door de rotswanden.

Allebei tegelijk beginnen ze hun peddels rechts door het water te bewegen, waardoor ze de boot dwingen

naar links te gaan. Het kost niet al te veel moeite. Ze laten zich een vijftigtal meters meedeinen op het

si

onstuimige water. ‘Klaar?’ klinkt het weer achter hem. ‘Klaar!’ antwoordt hij. Maar hoe kun je klaar zijn voor een rivier die als een onwillig paard bokt en trapt? Dit is geen boottocht, dit is een rodeo. Er valt ook niets meer te sturen. Het is zaak overeind te blijven. Heel in de verte hoort Arnoud Lori achter zich schreeuwen. Maar hij verstaat haar niet. Instinctief begint hij uit alle macht te peddelen. Naar links. Naar links moeten ze. Maar de rivier lijkt iets heel anders te willen. Het trappende paard dwingt hen naar rechts. Met verbijstering ziet Arnoud de scherpe rotspunten recht op zich af komen. Met een laatste krachtsinspanning rukt hij de peddel door het water. De punt van de kano smakt tegen de stenen. De kano maakt een slag naar links. Gelukkig, naar links, beseft Arnoud. Voor hij zich kan vastgrijpen aan de boorden, voelt hij de hand van Lori. Ze grijpt hem bij zijn zwemvest. Hij laat zich door haar achterover trekken. Net op tijd. De kano maakt een val van minstens een meter. ‘Nu naar rechts,’ gilt Lori boven het bulderen uit. Dan ziet Arnoud plotseling iets vreemds. Op de rechteroever van de rivier staan twee jongens. De kleinste van de twee is Niels, zijn neef. Hij staat op één been en wordt ondersteund door een grotere jongen. Die

grote jongen kan niemand anders zijn dan Patrick. Met zijn ene hand houdt Patrick Niels vast. De andere hand hangt stil in de lucht. Zo begroeten indianen

52

elkaar. ‘Rechts!’ klinkt het achter Arnoud. En zo snel mogelijk verplaatst hij zijn peddel naar de linkerkant van de boot om hen veilig bij het strandje op de rechteroever te brengen.

53

8. DE BLOKHUT

itgeput stappen Arnoud en Lori uit de kano en laten zich op het strandje vallen. Patrick trekt het vaartuig op de oever. Hijgend kijkt Arnoud van Patrick naar Niels en van Niels naar Lori. ‘Wat doe jij hier?’ vraagt Patrick op het moment dat Arnoud dezelfde vraag wil stellen. Naar Niels wijzend, zegt Arnoud: ‘Mijn neef redden.” Het dijbeen van Niels is lelijk geschaafd. ‘Kun je erop staan?’ informeert Arnoud. ‘Nee, dat doet pijn.” ‘En waar is de kano?’ wil Lori weten. ‘Die is er alleen vandoor gegaan,’ antwoordt Patrick. Arnoud gaat staan en neemt de omgeving in zich op. Ze bevinden zich op een driehoekig stuk strand in de bocht van de rivier. De andere oever van de rivier is dichtbegroeid. Achter hen rijst een steile rotswand omhoog. Voor die muur van steen ligt nog een helling die naar een met struiken begroeid plateau leidt. Ver-

scholen tussen de struiken staat een vervallen blokhut. ‘Ik neem aan dat jij de weg omhoog weet,’ zegt Arnoud tegen Patrick.

Ze kijken naar de rotswand. ‘Daar kom ik nooit tegenop,’ zegt Niels. Arnoud ziet dat zijn neef op het punt staat in tranen uit te barsten. Hij legt een hand op Niels’ schouder om hem gerust

54

te stellen. ‘Ze komen ons vast halen.” ‘Ik wil naar huis!’ roept Niels huilend. ‘Mijn been doet zo’n pijn.” Lori springt op, trekt het T-shirt dat ze over haar zwempak draag uit, en loopt ermee naar het water. Ze maakt het nat en wikkelt het voorzichtig om Niels’ been. ‘Je moet je been nathouden. Dan zwelt het niet zo op en doet het minder pijn.” Arnoud kijkt bewonderend toe. Hij ziet dat ook Patrick met een speciale blik naar het meisje kijkt. ‘Ik stel voor dat Arnoud en ik hulp gaan halen,’ zegt Patrick. ‘Ik weet de weg. Het lijkt me beter dat Lori bij Niels blijft. Zij weet hoe ze hem moet verzorgen.” Meteen barst Niels weer in tranen uit. ‘En als mijn been nu eens gebroken is?’

Arnoud voelt zich schuldig, omdat hij niet in staat is Niels te troosten. Tot nu toe heeft Niels hem niet echt

de kans gegeven vrienden te worden, maar Niels is wel zijn neef en neven horen elkaar door dik en dun te steunen.

Patrick staat op. “In de blokhut heb ik eten en drinken. Er ligt ook een oude paardendeken. Zullen we Niels daarnaartoe brengen?” Arnoud en Patrick nemen Niels tussen zich in en brengen hem voetje voor voetje de helling op naar het houten huisje.

‘Goh, wat leuk, woon je hier?’ vraagt Lori aan Patrick:

Die schudt lachend zijn hoofd. “Was het maar waar. Ik vond deze plek bij toeval. Vroeger zal dit hutje wel

55

bewoond zijn geweest. Misschien wel door een berenjager.” Ze strompelen de drempel over. ‘Het stinkt hier,’ moppert Niels. Lori doet het enige raampje open. Arnoud en Patrick helpen Niels op een van de houten bedden die de vorige bewoner tussen de wanden heeft getimmerd. Er ligt weliswaar geen matras op het bed, maar toch is de ondergrond zacht en harig. “Waar staat de Chevrolet?’ vraagt Arnoud. ‘Die staat met een vastgelopen motor langs de kant van de weg,’ vertelt Patrick. “Ik ben langs de rotswand naar beneden geklauterd omdat ik dacht dan sneller in het dorp te zijn.” ‘En toen ben je hier blijven hangen?’ Patrick knikt. “Kom, we moeten gaan” ‘Hou je taai, hè?’ zegt Arnoud tegen Niels. Vanaf het houten bed klinkt een gesmoorde snik.

56

OQ. HULP HALEN

EZ smal pad brengt hen tot halverwege de rotswand. Arnoud volgt Patrick op de voet. Als het pad ophoudt, stoppen ze om uit te rusten. “Vanaf hier wordt het lastiger,’ zegt Patrick. ‘Weet je wat gek is,’ zegt Arnoud, “dat geen van ons een mobieltje bij zich heeft.” Patrick haalt een toestelletje uit zijn broekzak. ‘Lege batterij. We kunnen natuurlijk ook een vuurtje maken en seinen dat we hulp nodig hebben. Dat deed ik vroeger altijd, dan probeerde ik met mijn T-shirt rookwolkjes te maken. Dat heeft me een paar shirts gekost. Daar was mijn moeder niet blij mee.” ‘Speelde jij indiaantje?” “Waarom niet?’ Arnoud haalt zijn schouders op. ‘Ik wilde een beroemd opperhoofd worden,’ vervolgt Patrick. ‘Ik zeurde ook altijd om een eigen paard. “Dat is goed,” zei mijn vader dan. “Maar je moet hem zelf vangen” Er lopen altijd wel wilde paarden rond in de buurt van ons dorp. Trouwens, als ik je iets vragen mag: dat meisje, ken je haar al lang?’

Arnoud schudt zijn hoofd. “Ik ken haar helemaal niet. Ik ben bij haar in de kano gesprongen om achter mijn neef aan te gaan.’ Hij staat op. “Zullen we weer?” Steen voor steen klimmen ze naar boven. ‘Kijk eens achter je,’ zegt Arnoud als ze halverwege

zijn. Hij wijst naar het kiezelstrand en de blokhut

57

onder hen. Lori zwaait. Ze zwaaien terug. Dan gaat het verder met de klimtocht. Bezweet en met geschaafde handen komen ze boven. “Hoe ver is het naar de weg?’ vraagt Arnoud. ‘Een paar honderd meter. Wat een krankzinnig toeval dat we elkaar weer tegenkwamen.” ‘Ik wist dat je hier ergens zou zijn.” ‘Hoe wist je dat?’ ‘Van je opa. Wat ben je nu van plan?’ ‘Weet je, je moet jezelf een doel stellen. Als je dat doel hebt bereikt, weet je wat je waard bent.” ‘Maar je gaat toch niet ongewapend een beer te lijf?’ ‘Nee, natuurlijk niet” Patrick trekt Arnoud mee aan zijn shirt. Al snel zien ze in de verte het asfalt van een weg die door de bergen kronkelt. ‘Je moet het zo zien, legt Patrick uit, “vroeger kon een jonge Zwartvoet zich bewijzen door een daad te stellen. Hij ving een bizon of schoot een beer. Die tijd

is voorbij. Bizons en beren zijn beschermde dieren. Daarom ga ik op jacht met mijn ogen. Ik heb met mijzelf afgesproken dat ik alleen maar een beer hoef te zien. Als dat is gelukt, ga ik op zoek naar arendsveren. Je begrijpt wel dat er tegenwoordig geen vriendelijk opperhoofd meer klaarstaat om je met veren te

belonen als je een belangrijk doel hebt bereikt. Maar ik moet toch iets bedenken om te proberen een echte Zwartvoet te worden?’

Arnoud begrijpt wat Patrick bedoelt. ‘Een indiaan zonder veren is geen echte indiaan,’ zegt hij. Wat zou

58

hij zelf graag een indiaan willen zijn. Een indiaan die moeilijkheden kan overwinnen, die kan overleven in de wildernis, die niet bang is voor wolven, bizons en beren. Veel verkeer is er niet op de weg. En de auto’s rijden hen allemaal voorbij. De bestuurder van een camper lijkt af te remmen, maar geeft op het laatste moment gas. De chauffeur van een vuilniswagen steekt zijn hand op en laat zijn claxon loeien, maar stoppen doet hij niet. ‘Ze denken dat we hier voor onze lol staan,’ zegt Arnoud. “We zien er ook niet erg netjes uit,’ zegt Patrick. Ze bekijken elkaar en barsten in lachen uit. Hun kleren zitten onder het zand. Als Patrick Arnoud op zijn rug slaat, wolkt het stof omhoog. ‘Misschien moeten we wilder zwaaien met onze armen,’ zegt Arnoud. ‘Dan begrijpen ze dat er iets ergs gebeurd is.” Hij heeft het nog niet gezegd of er komt een pick-up de bocht om scheuren. Zwaaien en schreeuwen hoeft niet, want de auto — waarop groot het logo van het nationale park staat — stopt vanzelf langs de kant van de weg. ‘Jongens, we moeten jullie waarschuwen,’ zegt een besnorde man door het geopende raampje. ‘Er is in dit

gebied een beer gesignaleerd die overlast veroorzaakt. Het is een oude bekende. Op deze flyer kun je er meer over lezen.’ De hand die naar buiten komt, reikt hen

een foldertje aan.

99

Big Ben is back, luidt de vetgedrukte kop. ‘Wacht!’ roept Arnoud voor de man weer kan optrekken. “We hebben hulp nodig.” Meteen zet de park ranger de motor van zijn auto uit en de deur zwaait open. “Wat kan ik voor jullie doen?” Arnoud vertelt over de onbezonnen tocht van zijn neef. Patrick vult hem aan en geeft informatie over de plek waar ze de twee anderen hebben achtergelaten. Als de jongens zijn uitgesproken, pakt de park ranger zijn mobilofoon van het dashboard en zoekt verbinding. In korte bewoordingen legt hij uit wat er is gebeurd en waar hij zich bevindt. Arnoud en Patrick luisteren mee naar het gesprek tussen de twee man-

nen. ‘Kan er een heli gestuurd worden naar de Kicking Horse?’ ‘Waar bevinden die kinderen zich precies?’ ‘Je vindt ze op de plek die we meestal de elleboog noemen.” ‘We gaan meteen op weg. Het wordt al bijna donker.” ‘Kunnen jullie ervoor zorgen dat ondertussen de

ouders worden gewaarschuwd?’ ‘Heb je hun gegevens?’ De park ranger kijkt Arnoud aan en vraagt: “Wat is je naam en waar kunnen we je ouders vinden?’

Arnoud geeft zo goed mogelijk antwoord op de vragen. ‘En jij?’ De park ranger kijkt naar Patrick. ‘Ik hoor er niet bij, geeft die als antwoord. ‘Ik hoef

60

niet te worden opgehaald. Ik blijf hier.” ‘Dus jullie gaan niet met mij mee naar het dorp?’ Even aarzelt Arnoud. Zal hij met de man meegaan naar de bewoonde wereld? Is het niet zijn taak om zijn moeder te vertellen wat er met zijn neef is gebeurd? Maar Niels dan, die kan hij toch niet achterlaten op het strandje? ‘Wij gaan terug naar de blokhut,’ zegt hij snel. ‘Wees voorzichtig, zegt de park ranger terwijl hij

instapt. “Big Ben is back in town.”

10. BIG BEN

3 \ À T eet je wat ik me afvraag …?’ begint Patrick. De auto van de park ranger is om de bocht verdwenen. De twee jongens zijn begonnen aan hun terugtocht naar het strandje aan de oever van de Kicking Horse-rivier. ‘Nou?’ “Wat moet je doen als je een beer tegenkomt?’ ‘Fluiten. Mijn neef Niels heeft een berenfluitje bij zich.” ‘Ik denk niet dat je daar een beer mee op de vlucht krijgt. Die fluitjes zijn bedoeld om beren te waarschuwen dat er mensen in de buurt zijn.” ‘Dus je kunt er maar beter als een speer vandoor gaan?’ ‘Dat moet je nooit doen! Beren houden erg van rennen. Dus dan krijg je hem gewoon achter je aan.” ‘Wat moet je dan doen?’ Patrick haalt zijn schouders op. “Je kunt het proberen met schreeuwen en wild zwaaien om het beest af te schrikken. Heb jij dat paadje nou al gezien?”

Op hun gevoel struinen ze door het struikgewas op zoek naar de richel van de rotswand. Ze kunnen zich moeilijk oriënteren. De dicht op elkaar staande struiken reiken tot boven hun hoofden. Toch kunnen ze

niet ver zijn van de plek waar ze omhoog geklauterd zijn. Arnoud bereikt als eerste de rand van de canyon.

62

‘Het moet hier ergens zijn!’ roept hij. Tussen de struiken klinkt geritsel. Maar Patrick geeft geen antwoord. ‘Patrick?’ roept Arnoud. Alsof een windvlaag door de takken jaagt, gaat het gebladerte opzij. Er klinkt een zacht grommen. Even denkt Arnoud dat het Patrick is die hem probeert de stuipen op het lijf te jagen door een beer na te doen.

Hij lacht en doet een stap naar voren. Dan ziet hij plotseling een grote, bruine vlek voor zich. En hij weet dat hij zich heeft vergist. Dit kan Patrick niet zijn. Dat kan maar één ding betekenen: de ogen waar-

in hij kijkt, zijn de ogen van een beer. Dit is Big Ben. Het dier richt zich langzaam op. Verstijfd blijft Arnoud staan. Hij moet iets doen. Maar hij kan het niet. Hij is zelfs opgehouden met ademen. Alleen zijn hart bonkt door zijn versteende lijf. Eindelijk lukt het hem een hap lucht te nemen en in beweging te komen. Voetje voor voetje begint hij achteruit de schuifelen, weg van het gevaar. Al snel wordt hij door bladeren omgeven, waardoor hij uit het zicht van de beer ver-

dwijnt. Hij hoort niets anders dan het geritsel dat hij zelf veroorzaakt. Hij hoopt dat het betekent dat de

beer blijft waar hij is. ‘Arnoud, hier is het!’ Patricks stem komt van links. Arnoud zou het liefst willen roepen: Ik ben hier! Maar

hij maakt geen geluid. Als Patrick de goede plek gevonden heeft, is de redding nabij. Weer klinkt er gegrom. Veel harder nu. Het klinkt als het onderaardse gebulder van een vulkaan die op uitbarsten staat. Roerloos wacht Arnoud op wat er gaat

63

komen. Hij beseft dat hij daarmee de beslissing aan de beer laat. Maar wat moet hij anders? Gillend en schreeuwend op het dier afstormen? Een beer kun je niet verslaan door in de aanval te gaan. Het is de kunst aan de aandacht van het dier te ontsnappen. Maar hoe? Hij moet slimmer zijn dan de beer. Geen geluid maken. Kijk een beer nooit recht in zijn ogen. Waar heeft hij dat gelezen? Het maakt niet uit, het is al te laat. Hij heeft oog in oog gestaan met de grote, bruine grizzly. Het dier ziet hem nu als een vijand. Hij zal niet rusten voor hij Arnoud te pakken heeft. ‘Arnoud!’ Patricks stem klinkt vlakbij. Op hetzelfde moment zet de beer de aanval in. ‘Ik kom!’ schreeuwt Arnoud. “Waar moet ik zijn? Kijk uit voor de beer!’ Hij neemt een sprong in Patricks richting. Een hand

grijpt hem vast. Hij laat zich meesleuren. Samen met Patrick laat hij zich over de rand glijden. Ze grijpen zich vast aan elkaar, aan de stenen, aan de weinige

struiken die er groeien. Een paar meter onder de rand wachten ze af. Arnouds hart bonst alsof het op ontploffen staat. Patrick kijkt

hem verbaasd aan. “Wat riep je nou?’ Dan verschijnt plotseling de kop van de beer over de rand. ‘Een grizzly!’ schreeuwt Patrick. Het lijkt wel of de beer door het geluid wordt afgeschrikt, want prompt trekt hij zijn kop terug.

64

‘Ik heb een beer gezien! Arnoud, ik heb een beer gezien.” ‘Kun je niet beter stil zijn?’ oppert Arnoud. “Misschien komt het beest ons achterna!” “Toch niet hier langs?’ Langzaam werken de twee jongens zich omlaag. Tot ze bij de schuine helling komen. Vandaar laten ze zich naar beneden glijden en vallen. Onderaan, op het plateau naast de blokhut, staat Lori hen op te wachten. ‘Het lijkt wel of temand jullie op de hielen zit,’ zegt ze lachend. Op dat moment barst Arnoud in tranen uit.

66

11. NOG EEN BEN

Ex

beer die Big Ben heet?’ vraagt Niels ongelo-

vig. Patrick geeft hem de flyer. “We moeten voorzichtig zijn, zegt hij. “We weten niet zeker of hij een weg naar het strandje kan vinden.” ‘Doe dan de deur maar liever dicht,’ zegt Niels huiverend. ‘Ik ben bang dat ik toch naar buiten zal moeten om te gaan plassen, zegt Arnoud. Hij loopt de hut uit en daalt af naar de rivieroever. Hoelang zal het duren eer ze van dit strandje worden gered? Een paar uur geleden wilde hij het liefst hier blijven, in dit stukje ongerepte natuur zonder televisies, mobiele telefoons en computerspelletjes. Maar nu hij oog in oog heeft gestaan met een van de gevaarlijkste dieren ter

wereld, voelt hij zich niet veilig meer. Terwijl zijn gele straaltje zich bij het heldere rivierwater voegt, speurt hij met zijn ogen de omgeving af. De beer laat zich niet zien. Ook al zijn beren goede klimmers, deze rotswand is wel erg steil.

Even schrikt Arnoud als Patrick naast hem komt staan. Snel doet hij zijn rits dicht. ‘Je was die beer mooi te snel af’ zegt Patrick.

‘Ik heb geluk gehad. Wat doe jij als we straks worden opgehaald? Ben je echt van plan om hier te blijven?’ ‘Dat ben ik van plan, ja. En jij?’ Hun gesprek wordt overstemd door het geluid van

67

wentelende wieken. Het lijkt of er een flinke wind in de canyon opsteekt. Als ze omhoog kijken, zien ze een man die, aan een lange kabel hangend, langzaam op hen afzweeft. ‘En, wie van jullie is de gewonde?’ roept de reddingswerker, Arnoud en Patrick beurtelings aankijkend. ‘Komt u maar mee,’ zegt Arnoud. De in een rode overall gestoken man geeft een sein naar de helikopter boven zich, maakt zich los van de kabel en wandelt achter de jongens aan naar de blokhut. ‘Mijn naam is Ben. Zijn jullie erg geschrokken?’ Arnoud en Patrick beginnen allebei te lachen. ‘Vraag ik iets geks? Of is het jullie in de bol geslagen?’ ‘We lachen omdat de beer ook Ben heet.” Ze stappen de blokhut binnen, waar Ben alles wil weten over Niels en ook over de beer. Dan richt hij het woord tot Niels en zegt: “We gaan je naar het ziekenhuis van Banff brengen. Ben je er klaar voor?’ Niels knikt. De schittering in zijn ogen verraadt dat hij zich wel verheugt op het tochtje met de helikopter.

‘Er kan nog één iemand bij. Ik stel voor dat jij meegaat.’ Ben legt zijn hand op Lori’s schouder. ‘Waarom ik? En de jongens dan?’ Lori wijst naar

Arnoud en Patrick. ‘De heli is te klein voor ons allemaal. Het is al bijna donker. Dan is het te gevaarlijk om tussen de canyons te vliegen. Ik denk dat de jongens zich wel een nacht-

68

je kunnen redden samen. Je vader heeft me gesmeekt jou veilig mee terug te brengen. Als hij hoort dat ik je heb achtergelaten, terwijl er een beer rondsluipt, doet hij me wat. In de loop van de ochtend worden de jongens opgehaald met een rubber vlot. Trouwens, voor die beer hoeven jullie niet bang te zijn. Op deze plek zijn jullie veilig.” Lori kijkt naar Arnoud en Patrick. ‘Ik vind het niet eerlijk,” zegt ze. ‘De volgende keer wil ik mee op berenjacht.” Voor de deur van de blokhut seint Ben naar de helikopterpiloot dat hij de kabel weer kan laten zakken. Dan helpt hij Niels in een tuig. Even later suist Niels samen met Ben aan de kabel door de lucht. ‘Ik vlieg. Ik vlieg!’ roept hij vrolijk. Een beetje jaloers is Arnoud wel, maar hij verheugt zich er nog meer op samen met Patrick de nacht in de hut door te brengen. Als Ben weer voor hen staat, heeft hij zijn armen vol spullen: twee slaapzakken, een tas vol eten en drinken, een zaklantaarn en een mobiele telefoon. Hij legt de jongens uit hoe ze hem kunnen bereiken. Dan is het de beurt aan Lori om in het tuigje gehesen te worden. De jongens zwaaien.

Ben en Lori verdwijnen in de helikopter. Enkele seconden later zwenkt het toestel weg over de rand

van de canyon. Ineens valt er een vreemde

69

stilte over het kiezel-

strandje aan de oever van de Kicking Horse. Het lijkt of het trappende paard zijn adem inhoudt. ‘Zullen we gaan kijken wat Ben voor lekkers heeft meegebracht?’ stelt Patrick voor. Op de drempel van de blokhut doen ze zich te goed aan blikjes frisdrank en reusachtige koeken met stukken chocolade erin. ‘Dit is de gekste dag van mijn leven,’ zegt Arnoud. ‘Niels gaat er vandoor in een kano. Ik spring bij een wildvreemd meisje in de boot. We komen levend door de stroomversnellingen heen, en wie staan daar: Patrick Brave Rock en mijn neef. Vervolgens komen we twee dikke Bennen tegen. Eén met een bruine vacht en griezelig scherpe tanden en klauwen. En één in een rode overall met grote handen die hij gebruikt om mensen te redden.” ‘Wat denk je van mij?’ zegt Patrick. “Eerst komt er een omgekeerde kano voorbij drijven, dan een spartelend joch, even later gevolgd door nog een kano met het mooiste meisje van de wereld en een jongen uit

Nederland die me maar blijft achtervolgen. Heb jij lucifers gezien? Met wat droog hout kunnen we een vuurtje maken om de worstjes te roosteren.” Arnoud haalt de lucifers uit de tas en gaat op zoek naar takjes. Aan de rand van het water maakt hij een bouwsel dat sterk op een tipi lijkt. Hij probeert de tipi met een lucifer aan te steken. Maar de lucifer gaat uit voor de takjes brand vatten.

‘Lukt het? Hier heb je een oude krant,’ zegt Patrick.

70

‘Die vond ik in de blokhut.’ Met de krant in het midden vat het bouwsel in enkele seconden vlam.

Patrick heeft de worstjes aan een tak gespietst. Ze worden snel bruin en knapperig boven het vuur. Zwijgend verorberen de jongens hun maal. Om het donker en de kou te verjagen gooien ze grotere takken op het vuur. Patrick loopt naar de blokhut en komt terug met twee dekens. Een ervan geeft hij aan Arnoud, de andere slaat hij om zijn eigen schouders. “Goed idee,’ zegt Arnoud rillend. ‘Het wordt koud.’ Vreemd genoeg voelt hij zich leeg van binnen, na deze dag vol avontuur. Stil luistert hij naar de muziek van de canyon. Het water en de stenen maken de melodie. Het vuur knispert er een ritme bij. Naast hem begint Patrick wonderlijke klanken te uiten. “Wat zeg je nou?’ vraagt Arnoud verbaasd. ‘Mo-ko-kit-ki-aka-mi-mat,’ herhaalt Patrick langzaam. En nog eens, sneller nu: ‘“Mokokit-ki-akamimat. Dat betekent: Wees wijs en houd moed. Ik dacht dat ik die spreuk allang vergeten was. Heb ik toch nog iets van mijn vader geleerd.” Arnoud gooit een nieuwe tak op het vuur. De vlammen die het andere hout al bijna hebben verslonden, beginnen voorzichtig aan de verse tak te likken alsof

ze er de smaak van willen proeven. Kennelijk smaakt het goed, want het vuur laait onmiddellijk op. ‘Met die dekens om lijken we net twee oude indianen bij een vuurtje,’ zegt Arnoud giechelend.

“Weet je’ zegt Patrick, “mijn zusje Laureen zit sinds kort op een cursus Zwartvoet. Op die cursus leert ze de taal van onze stam. Ze doen ook allerlei andere dingen zoals droomvangers weven.’ ‘Houden die je nachtmerries tegen?” Patrick knikt. ‘Je kunt er een voor je slaapkamerraam hangen. Maar weet je waarmee Laureen vorige week thuiskwam? Met een boog en een bundeltje pijlen. Die hadden ze op de cursus gemaakt.” ‘Grappig.’ ‘Ik vond het belachelijk. Ik heb haar erg geplaagd.” ‘Waarom?’ Patrick haalt zijn schouders op. “Geen idee. Tot nu toe vond ik het belachelijk als indianen zich als indianen gedragen. Mijn moeder reist het hele land door om powwows te bezoeken. Ik vond dat altijd overdreven. Maar misschien is het juist goed wat ze doet. Wie moet er anders de tradities van ons volk doorgeven? Door mee te doen aan die danswedstrijden, verdient ze trouwens behoorlijk wat geld. Vroeger heb ik ook eens meegedaan met een powwow. De kinderen van mijn leeftijd deden de chickendance.” Onder zijn deken beweegt Arnoud zijn armen als vleugels op en neer. ‘Zo?’ ‘Zo, ja. Maar dan met opzwepende trommelmuziek

erbij. Er wordt ook bij gezongen. Heel hard en heel hoog. Als je die muziek hoort, kun je niet stil blijven zitten. Die ene keer won ik de tweede prijs.” ‘Een beker of een lintje?’

Patriek schudt zijn hoofd. ‘Honderd dollar. Ik was

d2

geweldig trots. Ik ben meteen nieuwe hockeyschaatsen gaan kopen. En toch was het de laatste keer dat ik als een kip gedanst heb. Wat denk je, ben ik nog wel geschikt als stamgenoot van de Zwartvoet?’ “Waarom niet?’ zegt Arnoud. ‘Mokokit-ki-akamimat.”

13

12. BEDTIJDVERHALEN

p het moment dat Arnoud en Patrick hun bedden willen opzoeken, gaat de mobiele telefoon. De jongens kijken elkaar aan. ‘Het is vast voor jou,’ zegt Patrick. Arnoud pakt het toestelletje en noemt zijn naam. ‘Jongen, ik heb me toch zo ongerust gemaakt.” Het is zijn moeder. ‘Is alles goed met Niels?’ vraagt Arnoud. ‘Ja, met Niels gaat het goed, hij heeft gelukkig niets gebroken. Maar hoe maak jij het? Ik vind het toch zo onverantwoord dat ze jullie in die wildernis hebben achtergelaten. Omdat jullie niks mankeren, mogen ze jou en je vriend niet ophalen met die helikopter. Moeten jullie soms eerst worden aangevallen door een beer voor ze jullie bevrijden uit dat ravijn?’ Arnoud hoort dat zijn moeder haar tranen nauwelijks in bedwang kan houden. ‘Mam, maak je nou maar niet druk. We waren net van plan om te gaan slapen.” “Slaap lekker, Jongen. En doe de groeten aan, hoe heet hij ook al weer?’ ‘Patrick, mam.’

“We komen jullie morgen halen. Ik wacht op je bij de brug. Als er iets is, bel je meteen. Afgesproken? Want dan zorg ik dat ze je alsnog komen ophalen.” “In het donker?”

‘Desnoods in het donker.”

74

“Welterusten, mam.”

‘Welterusten, jongen. Ik ben trots op je.’ Arnoud beëindigt het gesprek en legt het toestel op de ruwe houten tafel. “Was dat je moeder?’ wil Patrick weten. Arnoud knikt. “Wat een grappige taal, dat Hollands. Welk bed neem

zij?’ Arnoud wijst naar het dichtstbijzijnde bed. “Goed, dan neem ik deze. Wil je het licht aanlaten?’ “Van mij mag het uit.” Het duurt even eer de twee jongens zich op hun gemak voelen in hun slaapzak op de houten bedden. Arnoud staart naar het plafond dat vol spinnenwebben zit. In de verte klinkt het geluid van het water. Gek dat zo’n woeste rivier zulke rustige muziek maakt. “Ga je meteen slapen?’ vraagt Arnoud. “Waarom?” ‘Anders heb ik nog wel een paar vragen voor je.’ “Ga je gang,’ klinkt het vanuit het andere bed. “Ik

begin eraan gewend te raken.” ‘Nu je een beer hebt gezien, hoe moet je nu aan de veren komen?’

‘Toen ik klein was, vertelde mijn opa me eens dat hij als jongen een arend had gevangen.’ ‘Ken je dat verhaal nog?” ‘Hij heeft het me honderd keer verteld. Ik vroeg hem er vaak naar. Hij had een kuil gegraven die groot genoeg was om zich in te verstoppen. Voor hij in de kuil ging zitten, ving hij eerst een konijn en verzamel-

75

de takken en gras. Toen liet hij zich in de kuil zakken en trok de takken en het gras over zich heen. Het dode konijn lag precies boven zijn hoofd. Daarna begon het wachten. Al snel hoorde hij geritsel. Doodstil wachtte hij zijn kans af. Plotseling stortte het dakje in en werd hij bedolven onder het lijf van een grommende coyote. Gelukkig was de coyote net zo geschrokken als hij, want het dier krabbelde uit de kuil en zette het op een lopen. Het konijn had hij gelukkig niet kunnen grijpen. Je begrijpt dat een Zwartvoet op rooftocht niet graag thuiskomt met het verhaal dat een coyote hem te slim af is geweest. Stijf en verkrampt zat hij opgesloten in de kuil. Na een paar uur wachten gebeurde eindelijk waarop hij had gehoopt. Met een langzame vleugelslag daalde een grote arend uit de hemel neer. Op het moment dat het dier een landing maakte om met zijn klauwen het konijn op te pakken, stak mijn opa zijn handen door de kier in het afdakje en greep de arend bij zijn poten. Nu moest hij de vogel zo snel mogelijk bij de kop grijpen en de nek omdraaien. Dat was een moeilijk karwei. De spartelende vogel ver-

wondde mijn opa niet alleen met zijn scherpe nagels, maar ook met zijn snavel.” ‘Zit je opa daarom in een rolstoel?’ vraagt Arnoud.

‘Hij is van een paard gevallen, antwoord Patrick. ‘Maar om het verhaal af te maken: die arend pikte zo hard dat mijn opa hem moest loslaten.’

“Hij vertelde je toch dat hij hem had gevangen?’ ‘Dat heb ik ook heel lang geloofd. Maar toen ik een keer bleef doorvragen waarom hij niet meer dan drie

76

van de arendsveren had bewaard, vertelde hij dat hij op het laatste moment de vleugel van de vogel had gegrepen, een stukje omhoog werd getrokken om ten slotte in de kuil terug te vallen met drie veren in zijn handen. Eigenlijk was het maar goed dat het mijn opa niet lukte een arend te vangen, want hij had helemaal geen toestemming van de stamoudste. Arenden zijn heilige dieren. Ze zijn een symbool van vrijheid. Daarom was het dragen van hun veren ook zo belang-

rijk. Nog meer vragen?’ ‘Hoe kon je dan toestemming krijgen om een arend te vangen?’ ‘Die kreeg je in een droom. Daarvoor moest je wel in een zweethut gaan zitten. Alleen daar kon je worden aangewezen als jager.” ‘Ben je wel eens in een zweethut geweest?” ‘Nee.’ Het blijft lang stil. ‘Slaap je?’ vraagt Patrick na een poosje. ‘Bijna,’ zegt Arnoud. Gapend rekt hij zich uit in zijn slaapzak. ‘Weet je,’ begint Patrick, ‘twee jaar geleden was er

een sundance in Stand Off. Mijn opa wilde dat ik deelnam aan een zweethutceremonie. Hij zei dat het

zou helpen om na te denken over mijn toekomst. “Het maakt niet alleen je lichaam schoon, maar ook je hoofd,’ zei hij. Maar ik weigerde.” ‘Toen wilde je er niet bijhoren. Maar nu wel, nu zou je wel een Zwartvoet willen zijn.”

Patrick zwijgt. Maar Arnoud doet er nog een schepje

71

bovenop. ‘Weet je, eigenlijk hoor je er toch al bij. De verhalen van je volk wonen in je hoofd.” ‘Het zijn gewoon bedtijdverhalen,’ zegt Patrick. “Je kunt er kleine kinderen mee in slaap krijgen.” _Voor Arnoud Patrick kan tegenspreken, klinkt er buiten een onheilspellend geluid. Het begint als een luid ruisen dat overgaat in een donderend geraas. Verstijfd van schrik zitten de jongens rechtop in hun houten bedden. ‘De beer,’ zegt Patrick schor. Op het moment dat het steengruis tegen de hut begint te ratelen, springen ze op en haasten zich naar de deur. In de deuropening blijven ze een ogenblik besluiteloos staan. Arnoud kijkt omhoog naar de rotswand die ze die ochtend hebben beklommen. Maar het is te donker om iets te kunnen zien. Of toch? Ziet hij daar tegen de grijze lucht een silhouet? Een luide schreeuw echoot door de canyon. Opnieuw veroorzaken vallende rotsblokken een kleine lawine van steengruis. Dat klinken er twee korte knallen. Wordt er op de beer geschoten? Of op hen? ‘We moeten hier weg,’ zegt Patrick. ‘Kom naar de kano, vlug.’ ‘Maar we kunnen toch in het donker niet het water opgaan?’ roept Arnoud vertwijfeld uit. ‘We verstoppen ons aan de overkant tot we weten wat er aan de hand is.”

Zij aan zij hollen ze naar het kiezelstrand. Ze duwen de kano voor zich uit tot hij gaat drijven. Dan springen ze erin en beginnen als gekken te peddelen. In het

78

donker zorgt het maanlicht voor wilde schitteringen op het water. ‘Harder!’ hoort Arnoud Patrick achter zich schreeuwen. Uit alle macht probeert Arnoud de kano naar links te krijgen. De rivier duwt hen naar rechts, waar niet veel verder de volgende stroomversnelling begint. Net op tijd bereiken ze de overkant. Patrick springt als eerste over de rand van de kano en begint het vaartuig naar de oever te trekken. In plaats van een vlak strandje is hier alleen een stenen rand. Er liggen een paar reusachtige rotsblokken waar ze zich achter kunnen verschuilen. ‘Kom helpen,’ gebiedt Patrick. Met het water tot aan zijn heupen doet hij verwoede pogingen om de kano naar de kant te trekken. Arnoud gooit de peddel op de rand en stapt het snelstromende water in. Hij probeert vaste grond onder zijn voeten te vinden, maar steeds als hij gaat staan, glijden de stenen onder hem weg. Gelukkig grijpt Patrick hem vast en trekt hem naar de kant. Ze zijn veilig. ‘De kano!’ roept Arnoud. Te laat, het vaartuig drijft slingerend de duisternis in. Achter een grote rots proberen ze op adem te komen. “Wat denk je dat er is gebeurd?’ vraagt Arnoud. ‘Pro-

beerde iemand de beer te doden?” ‘Of probeerde iemand ons weg te jagen?’ zegt Patrick. ‘Misschien is de blokhut van een jager.” ‘Al onze spullen liggen daar nog.’

‘Ja, ook het telefoontje.”

79

“Stom van ons.” “We zullen moeten wachten tot het licht wordt.’ Verkleumd van de kou wachten ze de komst van de

dag af.

80

13. FINNY, HELEN, DWIGHT EN SHOUT

ls Arnoud wakker wordt, kijkt hij recht tegen de zon in die aan de andere kant van de rivier langzaam omhoogklimt. Heeft hij halfzittend tussen de harde rotsen echt kunnen slapen? Ja, hij weet het zeker want in zijn droom werd hij herhaaldelijk aangevallen door beren en beschoten door cowboys. Naast hem doet ook Patrick zijn ogen open en begint zijn stijve spieren op te rekken. ‘Heeft zo’n sundance eigenlijk iets met de zon te maken?’ vraagt Arnoud. Patrick slaakt een zucht. ‘Is het vragenuurtje nu alweer begonnen?’

‘Ik vroeg me af … ‘Laten we dit afspreken: vanaf vandaag mag je één vraag per dag stellen. Eén enkele vraag, daar moet je het mee doen. Dus, zeg het maar, wil je dat ik deze

vraag beantwoord? ‘Vraag ingetrokken,’ zegt Arnoud.

Ze kijken naar de lucht waarin een reusachtige vogel rondzweeft. Langzaam daalt hij neer. Recht boven hun hoofd steekt hij zijn klauwen uit als een vliegtuig zijn landingsgestel en maakt een landing op een rotsblok dat als een balkonnetje aan de rotswand hangt. ‘Het lijkt wel of hij daar een nest heeft,’ zegt Patrick.

Arnoud haalt zijn schouders op. Hij denkt aan eten. Hij verlangt naar de overvloedige ontbijten van tante Joke: gebakken eieren, spek, toast, warme

wafels,

plakken cake, eigengemaakte jam. Hoelang zullen ze nog moeten wachten? ‘Ik zou best eens aan zo’n sundance willen meedoen,’

zegt Arnoud na een poosje. _ ‘Nee, dat wil je niet.” “Waarom niet?’ ‘Is dat een vraag?’ ‘Nee, nee,’ zegt Arnoud snel. ‘Bij een sundance vinden gruwelijke taferelen plaats. Alle mensen zitten in een cirkel. In het midden van de cirkel staat een paal met een touw eraan. Een van de mannen loopt naar die paal. Hij pakt het touw waaraan scherpe haken zitten. Hij duwt die haken in het vel van zijn borst. En dan begint de muziek. De man in het midden draait rondjes om de paal. Het touw staat strak. Zolang de dans duurt, kijkt de man in de zon. Hij danst tot hij erbij neervalt of tot het vel op zijn borst scheurt en de haken losschieten. Dan wor-

den de handen van de man met rode verf ingesmeerd. Vanaf dat moment mag hij deelnemen aan de rituelen

van de medicijnman. Hij mag trouwens hopen dat de medicijnman goede kruiden heeft, want anders gaan de wonden op zijn borst zo zweren dat hij eraan doodgaat. Heb je er nu nog zin in?’

‘Dat gebeurt nu natuurlijk niet meer,’ veronderstelt Arnoud.

‘Nee, jammer genoeg niet. Dan zou ik kunnen bewijzen wat ik waard ben. Ik ben niet bang voor een paar haken in mijn vlees.” Plotseling komt er voor hun ogen een boot de hoek

82

om varen. Het is een rubberboot die als een grote vlek op en neer deint op het kolkende water. Boven de grijze rand steken rode plastic helmen uit. En opzij maaien gele peddels door het water. De mensen in het vlot schreeuwen om het hardst. Als het vlot om de volgen-

de bocht verdwenen is, blijft het joelen nog even naklinken. ‘Ik dacht even dat we werden opgehaald,’ zegt Arnoud. ‘Wow, te gek,’ zegt Patrick. “Dat zou ik ook wel willen. Het moet toch geweldig zijn om je met een vaart door die stroomversnellingen naar beneden te storten,’ Dan vliegen een tweede en een derde vlot de bocht

om. Patrick springt op en begint de mensen in de boten toe te roepen. Prompt blijven de peddels een kort moment

in de lucht zweven en kijken alle gehelmde hoofden hun kant op. Tot de gidsen commanderen dat er verder gepeddeld moet worden. Braaf beginnen alle poppetjes weer verwoede pogingen te doen het onzichtba-

re pad te volgen dat hen veilig door de volgende stroomversnelling voert.

Een vierde vlot wordt door de bocht geslingerd. Het is een groene rubberboot. Arnoud telt vier bemannings-

leden. Achterop zit een lange man die commando's roept. Hij draagt een blauwe helm waaronder een zwarte paardenstaart wappert. Ze sturen recht op het

kiezelstrand aan. En kijken zoekend om zich heen. ‘Hier, we zijn hier!’ schreeuwen Arnoud en Patrick. Even kijken de vlotvaarders verbaasd om zich heen.

83

Dan zien ze de jongens en beginnen gehaast hun kant op te peddelen. ‘Alles goed?’ vraagt de man met de staart als ze de boot op de stenen rand getrokken hebben. … Arnoud en Patrick beginnen wild door elkaar te pra-

ten. ‘Gisteren zagen we een beer.” ‘Er werd op ons geschoten.” ‘Midden in de nacht zijn we met de kano naar deze kant gevlucht.” ‘Wacht,’ zegt de lange man met de luide stem. ‘Een voor een.” Een van de vrouwen pakt een telefoontje uit haar zak en waarschuwt de park rangers voor een illegale schutter. ‘De jongens maken het goed,’ voegt ze er geruststellend aan toe. De twee mannen en twee vrouwen stellen zich voor.

Ze heten Helen, Finny en Dwight. De lange man noemt zich Ted, maar de anderen zeggen Shout tegen hem. Arnoud vindt het een mooie naam voor iemand met zo’n stemgeluid. ‘Waar kunnen we jullie een plezier mee doen?’ vraagt Dwight. “We hebben een thermoskan met koffie bij

ons. En verse juice, sandwiches en bakjes yoghurt.” Patrick wil koffie. Arnoud knikt en krijgt ook een grote mok aangereikt. De koffie is gelukkig slap. ‘En nu willen we weten wat jullie allemaal hebben

meegemaakt,’ zegt Shout. Op de rand van de boot vertellen Arnoud en Patrick ieder hun verhaal. De vier volwassenen luisteren

84

ademloos en uiten af en toe hun bewondering door de jongens op de schouders te slaan. ‘Wat een avontuur!’ zegt Shout. ‘De schutter had het vast niet op jullie gemunt, maar op de beer. Ik stel voor dat we eerst jullie kano gaan pakken, daarna kunnen jullie met ons mee in de boot.” ‘De kano?’ vraagt Patrick, “is die er dan nog?’ Lachend wijst Shout met een uitgestoken wijsvinger naar een rotspartij een eindje verderop. De jongens gaan staan om beter te kunnen kijken en zien tot hun verbazing dat de kano met de punt omhoog tussen de stenen ligt. ‘En hoe is het nu met de beer?’ wil Arnoud weten. ‘Hij is een paar keer gesignaleerd,’ vertelt Dwight. ‘Tot nu toe heeft hij niemand lastiggevallen. Het is alleen niet te hopen dat hij verder trekt in de richting van de bewoonde wereld.” ‘Ze gaan hem toch niet afmaken?’ ‘Het is de bedoeling hem te vangen. Maar als het niet anders kan …’ ‘Zijn jullie klaar?’ vraagt Finny. ‘Onze spullen liggen nog in de blokhut,’ zegt Arnoud.

‘Dan gaan we die eerst ophalen,’ stelt Shout voor. ‘Mag ik met je mee naar de overkant?’ vraagt Patrick. ‘Ik vind het best,’ zegt Shout. Hij loopt het water in en waadt tussen de stenen door naar de plek waar de kano zichzelf heeft klem gevaren. Met de kano op sleeptouw komt hij teruglopen. Het lijkt of de stroom

geen vat op de man heeft. Arnoud kijkt hoe Shout en Patrick samen naar de

85

overkant peddelen. De twee indianen lopen over het kiezelstrand naar de blokhut. Even later varen ze terug met de bagage tussen hen in. “Wat doen we nu met de kano?’ vraagt Finny. ‘Die binden we achter de boot,’ zegt Dwight. ‘Kunnen Arnoud en ik niet zelf terugvaren in de kano?’ vraagt Patrick. De vier volwassenen kijken elkaar aan. Shout is de eerste die zijn hoofd schudt. “Nee, dat lijkt me niet verstandig. We krijgen straks nog een paar verraderlijke doorgangen.” Arnoud ziet de teleurstelling op Patricks gezicht. ‘Mag ik een voorstel doen?’ vraagt Arnoud. ‘Kunnen Shout en Patrick niet samen in de kano?’ ‘Durf je het echt aan?’ vraagt Shout aarzelend. ‘Ik wel,’ zegt Patrick. Er verschijnt een brede glimlach om de mond van Shout: ‘Oké, ik zal jou laten zien hoe je de Kicking Horse moet bedwingen. Wij tweetjes gaan hem de zweep geven. Maak je borst maar nat.” Dan gaan ze op weg. Eerst de kano met Patrick en Shout. Daarachter het vlot met Arnoud. Voor ze om de bocht verdwijnen, werpt Arnoud nog een snelle blik achterom naar de plek waar ze zo veel

angstige momenten hebben beleefd. ‘Over links!’ schreeuwt Shout vanuit de kano. Arnoud richt al zijn aandacht op de kunst van het raf-

ten. Ze schieten door stroomversnellingen die het vlot optillen en wegsmijten. Als ze in rustiger vaarwater

86

komen, wijzen ze elkaar de mooie plekjes aan, de bijzondere planten, de zeldzame vogels. ‘Nog een paar flinke trappen van het paard, en we zijn bij de brug,’ legt Schout uit. ‘Ben je er klaar voor, Pat?’ Patrick knikt. Vol trots kijkt hij naar Arnoud die snel zijn duim opsteekt. Al snel verdwijnt de kano uit het zicht. Grote rotsblokken blokkeren het stromende water dat zich met tegenzin door de smalle canyon perst. Arnoud probeert mee te blijven peddelen. Maar de boot slingert hem alle kanten op. Hij heeft allebei zijn handen nodig om zich vast te houden. Dan is er alleen nog het water. Hij wordt opgetild. Hij duikt omlaag. Het water verzwelgt hem. Als hij zijn ogen opendoet, ziet hij drie lachende gezichten. ‘Vond je het mooi?’ vraagt Dwight. Arnoud knikt, ook al heeft hij even gedacht dat zijn laatste uur geslagen had. “We zijn er,’ zegt Helen. Ze wijst in de verte, waar een boogvormige brug opdoemt. Als ze dichterbij komen, ziet Arnoud bekende mensen: zijn moeder, Lori en

haar ouders. Onder aan de brug is een kiezelstrand waar Shout en Patrick al zijn aangekomen. Arnoud pakt zijn peddel en helpt het vlot naar de kant te sturen.

Arnoud krijgt dikke zoenen van zijn moeder. Ze drukt hem tegen zich aan en zegt: “En wie is nu de held die Niels uit het water heeft gevist?”

Arnoud wijst naar Patrick die zich een beetje afzijdig

87

houdt. Arnouds moeder pakt zijn hand en vraagt: ‘Hebben jullie echt een beer gezien?” ‘Dat moet u Arnoud vragen, die heeft de beer verslagen.” Opnieuw moet Arnoud verslag uitbrengen van zijn

confrontatie met Big Ben. ‘Ik ben blij dat het zo goed is afgelopen,’ zegt de moeder van Arnoud. ‘Ik heb geen oog dicht gedaan.” ‘Zeg, Patrick,’ vraagt Arnoud. ‘Heb je geen zin om met ons mee te gaan naar de camping? Je kunt best een nachtje blijven. Dan kun je met ons weer mee terugrijden naar Stand Off. Als je wilt. En als het mag, natuurlijk.” Arnoud kijkt zijn moeder aan. ‘Ik vind het een goed idee,’ zegt ze. ‘Weet je,’ zegt Patrick, “ik doe het.” ‘Waar is Niels eigenlijk gebleven?’ vraagt Arnoud. ‘Hij wilde graag op de camping blijven. Lopen is voor hem een beetje lastig met zijn been in het verband.’ ‘Zullen we dan maar gaan?’ stelt Arnoud voor. Ze nemen afscheid van het reddingsteam en stappen in de jeep van Lori’s vader. Helen, Finny, Dwight en Shout zwaaien hen na.

‘Dat ging geweldig, man, samen met Shout in de

kano,’ zegt Patrick. ‘Bedankt.’ ‘Geen dank,’ zegt Arnoud. “Dat laatste tochtje op het

vlot was mij net iets te wild. Ik heb het nu wel gezien.’

88

14. OP DE CAMPING

Je rijden de camping op. Lori’s vader zet de motor uit. De jeep rolt langzaam het glooiende grasveld af in de richting van de kampeerplekken. “We zijn thuis, zegt hij vrolijk. Plotseling valt het Arnoud op hoe rustig het is op de camping. Het lijkt of de meeste campinggasten. vertrokken zijn. De reusachtige aluminium trailer van Lori en haar ouders is het enige zichtbare vakantieonderkomen. Er klinkt harde popmuziek. Dat is vreemd. De avond en nacht die Arnoud tussen de bomen heeft doorgebracht, was er niet veel meer te horen dan het ruisen van de bomen, vermengd met dat van de rivier. Lori’s vader laat de jeep doorrollen tot de parkeerplaats naast het toiletgebouw en trapt dan op de rem. Met een zwierig gebaar springt hij uit de auto. De sleuteltjes laat hij zitten. De deur blijft openstaan. ‘Daar staan wij,’ zegt Arnoud tegen Patrick. Hij wijst naar het stukje bos. Maar de tent staat te veel verscholen om hem te kunnen zien. Patrick gunt zich geen tijd om een blik op het bos te werpen, hij ziet alleen Lori.

Ze lopen langzaam in de richting van de trailer. Lori’s ouders voorop. Dan Patrick en Lori. Daar achter Arnoud en zijn moeder.

“Wat zijn ze toch aan het doen?’ vraagt Lori’s vader zich hardop af. Arnoud kijkt naar de trailer. Het lijkt of het ding heen

89

en weer deint op onzichtbare golven. ‘Ze zijn aan het dansen,’ roept Lori lachend uit.

Patrick en Arnoud beginnen ook te lachen. Maar Lori’s vader beent op zijn trailer af en steekt zijn hand uit om de deurkruk te pakken. Op dat moment hoort Arnoud een geluid dat hem koude rillingen bezorgt. Het is een onderdrukt gejammer. Verstijfd blijft hij staan. Komt het uit de trailer? Hoort het bij de popmuziek? Horen de anderen het niet? Nee, die reageren niet. Het lijkt of de wereld plotseling in slowmotion beweegt. Weer dat klaaglijke roepen. En nog een ander geluid. Het is een fluittoon die nauwelijks hoorbaar is. ‘Stop!’ gilt Arnoud. Nu bevriezen ook de anderen.

Heel even is het werkelijk stil. De cd-speler in de trailer zoekt het volgende nummer. Alle aandacht verplaatst zich naar de plek waar het roepen en fluiten vandaan komt: de tent tussen de bomen. Arnoud begint in de richting van de tent te rennen.

Het eerste dat hij ziet is een bruine, bewegende vlek. Daaronder golft de groene stof van de tent. Twee ogen maken zich los van het harige bruin. Big Ben draait zijn kop in Arnouds richting. Heel even twijfelt Arnoud. Zal hij wegsluipen, zoals hij gisteren heeft

gedaan?

En Niels

dan?

Arnoud

begint wild te

schreeuwen en met zijn armen door de lucht te maai-

en. Met trage bewegingen stapt Big Ben van de gescheurde tent af en begint in Arnouds richting de waggelen.

90

Arnoud laat zijn armen zakken. Voetje voor voetje schuifelt hij achteruit. Achter hem stuiven de anderen uiteen. Lori’s ouders en Arnouds moeder rennen het toiletgebouw binnen.

Lori springt de trailer in. Een vlaag popmuziek overspoelt de camping. Met een klap gaat de deur dicht en weer open. Waarna de muziek plotseling ophoudt. ‘Arnoud, Patrick, kom!’ roept Arnouds moeder. Achteruit lopend kijken Arnoud en Patrick elkaar aan.

‘Wat doen we?” fluistert Patrick met hese stem. “We blijven allebei staan en schreeuwen hem de camping af’ sist Arnoud tussen zijn op elkaar geklemde kaken door. Hij voelt hoe zijn hart ín zijn keel bonst. Ze zullen snel iets moeten doen, want de beer komt dichterbij. Zijn grote kop wiegt heen en weer. Af en

toe gooit hij zijn snuit in de lucht en snuift. ‘Oké, fluistert Patrick. ‘Nu!’

Op hetzelfde moment beginnen ze alletwee hun longen uit hun lijf te schreeuwen en met hun armen te zwaaien. Big Ben kijkt niet op of om. Hij is niet onder de indruk van het kabaal en dwingt hen zich verder terug te trekken. Patrick beweegt zich in de richting van de jeep. Arnouds redding ligt in de openstaande deur van de trailer. In een flitst bedenkt Arnoud een manier waarop ze de

beer kúnnen uitschakelen.

‘Klemrijden!’ roept hij Patrick toe.

‘Bedoel je 7”

Het lijkt alsof de beer zijn geduld begint te verliezen.

Hij kromt zijn rug en komt op een sukkeldrafje op hen af. Zijn koers is onvast. Alsof hij twijfelt wie van hen beiden hij het eerst zal aanvallen. Dan springt Patrick in de openstaande auto. Hij draait het sleuteltje om en de motor slaat aan. Op hetzelfde moment springt Arnoud de trailer binnen. In de deuropening blijft hij staan. Als hij er zeker van is dat de beer zijn kant op komt, draait hij zich razendsnel om naar Lori en roept haar toe: “Vlug, klim door het dakluik omhoog!’ Terwijl Lori eerst zelf op het dak klimt en vervolgens haar broertje en zusje omhoog trekt, ziet Arnoud hoe achter de beer de jeep langzaam begint op te trekken. Arnoud houdt zich met moeite staande. Hij trilt over zijn hele lichaam. Hoelang kan hij wachten? Tot hoe ver zal hij Big Ben laten komen voor hij zelf wegspringt? Snel kijkt hij schuin omhoog naar het dakluik. Hoeveel tijd heeft hij nodig om te ontsnappen? Nog drie meter. Nog twee.

Patrick drukt op de claxon. Big Ben staat stil voor de deuropening. Arnoud springt op de tafel. Hij hoort de motor van de jeep brullen. Als Arnoud zich door het dakluik omhoog werkt, ziet hij hoe de jeep onder hem het berenlijf als een bulldozer door de deur naar bin-

nen wringt. Met een dreun botst de jeep tegen de trailer en komt tot stilstand. De motor slaat af.

Arnoud gooit het dakluik dicht en helpt Lori en haar broertje en zusje aan de achterkant, via het laddertje,

92

93

naar beneden. Als laatste daalt Arnoud het laddertje af. Patrick staat hem op te wachten. ‘Niels!’ roept Arnoud. Samen rennen ze naar de verkreukelde tent. Uit een van de scheuren komt het verschrikte gezicht van Niels te voorschijn. ‘Is hij weg?’ roept hij schor. ‘Ja, hij is weg,’ zegt Arnoud. ‘Hoe gaat het met je? Ik bedoel: heb je wat? Ben je gewond?’ ‘Ik weet het niet. Hij lag boven op me. Zijn poot kwam door het tentdoek heen. Ik voelde zijn nagels.” ‘Het fluitje,’ zegt Arnoud. Patrick en Niels kijken hem niet-begrijpend aan. ‘Ik hoorde je berenfluitje,’ legt Arnoud uit. ‘Het helpt toch. Niet dat je er een beer mee kunt wegjagen, maar ons kon je er wel mee waarschuwen.” ‘Waar is hij gebleven?’ vraagt Niels. Patrick wijst naar de trailer die heen en weer deint of er een discofeest aan de gang is. Maar in plaats van popmuziek klinkt nu een luid grommen, afgewisseld

met het geluid van brekend serviesgoed en krakend meubilair.

94

15. HEAD-SMASHED-IN

Er dan de bedoeling was, komt er een einde aan de korte vakantie in de bergen. Ze rijden de Rocky Mountains uit. Voor hen liggen de uitgestrekte prairies. Niels zit voorin. Hij vermaakt zich met zijn gameboy. Arnoud en Patrick zitten op de achterbank na te praten.

‘Het was een geluk dat die park ranger er zo snel was.”

‘Ik dacht echt even dat hij het beest ging doodschieten, toen hij dat grote geweer uit zijn pick-up haalde.” Patrick schudt zijn hoofd. “Nee, ik had wel gedacht dat het een verdovingsgeweer was.” ‘Jammer dat we zo snel weg moesten.” ‘Ja, hoor eens.” Nu bemoeit Arnouds moeder zich ook

met het gesprek. “Het lijkt me niet meer dan redelijk dat we Niels zo snel mogelijk naar huis brengen. Hij

heeft nu wel genoeg meegemaakt.” Bij een benzinepomp in Longview, aan de voet van de bergen, houden ze een korte stop. De ouderwetse pomp staat naast een vervallen houten optrekje. Niels en Arnoud lopen het wildwestachtige bouwsel binnen

om zelf hun drinken en snacks uit te zoeken. Patrick helpt Arnouds moeder met tanken. Eenmaal weer op weg, zegt Patrick grinnikend: “Weet je, je hebt vandaag nog geen enkele vraag gesteld. Durf je niet meer?’ Arnoud denkt diep na. ‘Misschien zijn ze wel op,’

95

zegt hij dan. “Of, wacht, ik weet er al één. Is het waar dat iedereen die achttien wordt een nieuwe auto voor zijn verjaardag krijgt?’ vraagt Arnoud. ‘Wat een onzin!’ roept Patrick uit. “Wie heeft je dat verteld?” ‘Mijn tante.” ‘Nee, zo veel geld heeft onze stam niet. Wie geld wil hebben, moet ervoor werken. Maar één ding moet ik toegeven: toen ik me liet overhalen mee te gaan doen met het ijshockeyteam, kreeg ik de complete outfit van het stamhoofd cadeau. Eerlijk gezegd zat ik daar wel mee. Want alle andere jongens keken jaloers naar mijn splinternieuwe schaatsen.” ‘Jongens, wat is dat voor een bord daar langs de kant van de weg?’ vraagt Arnouds moeder. Arnoud leest hardop voor: ‘Head-smashed-in-buffalojump.” “Wat een rare naam,’ zegt Arnoud. ‘Het is een rotswand,’ vertelt Patrick. “Vroeger joegen de indianen de bizons op tot ze over de rand naar beneden stortten. Hun stamgenoten die onderaan stonden te wachten, konden meteen beginnen met slachten. De naam van deze buffalojump is Headsmashed-in.” ‘Leg uit,’ eist Arnoud. ‘Op een dag lette een van de jagers niet op. Hij werd door een bizon verpletterd. Vandaar de naam. In de

rotswand is een groot museum gebouwd. Je krijgt er alles te zien over de tijd dat de Zwartvoetindianen hier op jacht gingen.”

96

‘Jouw volk,’ benadrukt Arnoud.

Patrick knikt. ‘Daar ben je natuurlijk al vaak geweest,’ oppert Arnoud. Patrick schudt zijn hoofd. ‘Nog nooit.” ‘Is er ook een winkel bij? Zo’n winkel waar je indianenspullen kunt kopen?’ ‘Dat denk ik wel, ja.” ‘Mam, kunnen we niet …’ begint Arnoud.

‘Willen jullie niet liever linea recta naar Stand Off rijden?’ vraagt zijn moeder. ‘Ik wil anders best gaan kijken, hoor,’ zegt Niels. ‘Oké,’ zegt Arnouds moeder, ‘de meerderheid

beslist.” Een smal weggetje brengt hen bij de ingang van een museum dat in de rotsen gebouwd is. Ze bekijken de bogen en pijlen, de strijdbijlen en de vredespijpen die in vitrines tentoon worden gesteld. Maar Arnoud heeft geen geduld om de oude voorwerpen te bekijken. Hij wil iets kopen. Hij trekt zijn moe-

der mee naar de museumwinkel bij de uitgang. Daar vindt hij precies wat hij zoekt: dromenvangers met

veren eraan. ‘Het zijn natuurlijk geen arendsveren,’ legt de verkoopster uit. ‘Arenden zijn beschermde dieren. Dit zijn ganzenveren die zwart zijn geverfd.” Het maakt Arnoud niet uit. Hij wil zo’n dromenvanger met veren kopen voor zijn vriend Patrick. Dan

komt hij toch niet zonder veren thuis. ‘We kopen er drie,’ zegt Arnouds moeder. “Jullie heb-

97

ben alledrie zo veel meegemaakt dat je er nachtmerries van zou krijgen.”

98

16. Powwow

jEen

in Stand Off, blijkt het dorpje te zijn ver-

anderd in een bruisende feeststad. Aan de rand van het dorp staat het vol met auto’s: van oude wrakken tot nieuwe campers. Midden in het dorp staat een grote kring van tipi's. Er staan oude schoolbussen die zijn omgebouwd tot hamburgertent waar bizonburgers worden verkocht. Het geluid van trommels dreunt door de straten. Daarbovenuit golven de hoge

stemmen van de zangers. Arnouds moeder parkeert de auto aan de rand van het dorp. Arnoud en Patrick nemen Niels tussen zich in. Halverwege de brede straat komt iemand hen tegemoet lopen. Het is een vrouw in een oogverblindende blauwe jurk die versierd is met glitters, rinkelbelletjes, spiegeltjes en borduurwerk. De laatste passen holt de vrouw op haar mocassins recht op Patrick af. ‘Mijn moeder,’ zegt Patrick grijnzend, voor zijn moeder hem omhelst. “Waar was je? Ik was zo ongerust. Wat heb je

gedaan?’ Patricks moeder overstelpt hem met vragen. Arnoud kijkt even opzij naar zijn eigen moeder. Ze

knipoogt naar hem. ‘Je hebt vrienden meegebracht,’ zegt Patricks moeder. Patrick stelt hen aan elkaar voor. ‘En wât is er met jou gebeurd?’ vraagt de vrouw als ze Niels ziet. ‘Omgeslagen met de kano,’ zegt Niels.

99

‘En dit hier? Deze strepen op je arm?” ‘Hij heeft gevochten met een beer,’ vertelt Patrick. ‘Daar heb ik wel iets voor. Gaan jullie met mij mee?” Arnouds moeder en Niels verdwijnen samen met Patricks moeder in een van de huizen. ‘Die is in goede handen,’ zegt Patrick. ‘Mijn moeder heeft honderden smeerseltjes in huis.” ‘Een echte medicijnvrouw,’ zegt Arnoud. ‘Ja, ze is niet alleen een goede danseres. Ze heeft ook goed onthouden wat haar grootmoeder Sterke Vrouw haar heeft geleerd. Ga je mee op zoek naar Laughing Bear?’ In het midden van het dorp zitten honderden mensen op tuinstoelen rond een open veld. Op de klanken van een groep trommelaars doen twintig kinderen de kippendans. Ze kraaien, ze kukelen en bewegen hun armen als vleugels op en neer. Voor de ingang van een van de tipi's die aan de rand van het veld staan, houdt een vervaarlijk uitziende

krijger de wacht. De bovenste helft van zijn gezicht is rood geschminkt. Boven op zijn hoofd draagt hij een tooi die is gemaakt van de stekels van een stekelvarken.

‘Shout!’ roept Patrick blij uit. Arnoud kan zijn ogen niet geloven. Pas wanneer Shout hen een vrolijke high-five geeft, is hij overtuigd.

‘In welke tent kan ik mijn opa Laughing Bear vinden?’ vraagt Patrick. Zonder nog een woord te zeggen slaat Shout de voor-

100

hang van de tent open. Patrick bukt zich om naar binnen te gaan. Arnoud volgt hem op de voet. In de tipi zitten acht mannen in een kring. Het zijn deftige mannen in felgekleurde kleren, maar ze zitten op simpele klapstoeltjes. Een van hen zit in een rolstoel. Het is Lachende Beer, Patricks opa. De gesprekken verstommen. Alle ogen zijn gericht op Patrick en Arnoud. ‘Chief Lightning, ik ben weer terug,’ zegt Patrick tegen een oude man met een gegroefd gelaat. ‘Dat zie ik,’ antwoordt de man koeltjes. ‘En ik heb een vriend meegenomen. Zijn naam is Arnoud. Hij komt uit …” ‘Ga zitten,’ zegt de chief. De jongens gaan in het midden van de cirkel zitten. ‘Waar ben je geweest?’ vraagt de chief. ‘In de bergen,’ vertelt Patrick. ‘Als ik oog in oog zou staan met een beer, zou ik het recht verdienen veren te

dragen. Misschien zou ik zo uw respect terugkrijgen en me een Zwartvoet mogen noemen.” De mannen in de kring beginnen te lachen. Het hardst lacht Patricks opa. “Ik ken nog een goede mop over een beer …’ begint hij. Maar chief Lightning heft zijn hand op en vraagt: “En, ben je geslaagd in je opzet?’

Patrick knikt en doet zijn verhaal. Hij vertelt over de rivier, de blokhut, de omgeslagen kano en de beer die ze met succes konden ontwijken.

‘Is dat ook jouw verhaal?’ vraagt de chief aan Arnoud.

In zijn beste Engels vertelt Arnoud over hun tweede

101

ontmoeting met Big Ben op de camping. Als hij is uitgesproken, zegt de chief: ‘Als oudste van de Zwartvoetstam in Stand Off probeer ik de jeugd onze tradi-

ties bij te brengen. Dat is een taak die mij steeds moeilijker valt. We leven in een moderne tijd. Er zijn geen bizons meer om op te jagen voor eten. We kleden ons niet meer met hun huiden. Het is een tijd van vrede. Gelukkig hoeft er niet meer te worden gevochten. Maar waar jaagt een jongen als Patrick dan op? Waar vecht hij voor? Iedereen heeft een doel nodig om voor te leven. Is het niet voor een paar veren of voor een nieuwe naam, dan is het wel voor een diploma of een leuke baan.” Op dat moment gaat het tentdoek open en valt er een

streep licht op het gezicht van chief Lightning. Het beschilderde gezicht van Shout verschijnt in de opening. Het lijkt of hij iets wil gaan zeggen, maar hij wacht geduldig tot de chief is uitgesproken. ‘Jullie...’ de vinger van chief Lightning priemt in

Arnouds en Patricks richting, “jullie hebben de aanval van een beer afgeslagen. Samen hebben jullie de moed getoond om in een gevaarlijke situatie te doen

wat er moet gebeuren: zorgen voor een ander. Wie eeft beer verslaat, verdient een beloning. Vandaag krijgen jullie een nieuwe naam: Arnoud Bearhunter en

Patrick Bearhunter. Natuurlijk horen daar adelaarsveren bij. Die zullen tijdens de prijsuitreiking van de powwow overhandigd worden. Van harte gefeliciteerd.”

‘Chief, chief!’ klinkt de stem van Shout. ‘Ik geloof

102

dat Hunter-looking-good in aantocht is.” Patrick is het eerst buiten. Arnoud volgt hem op de voet.

Buiten schijnt de zon hen vol in het gezicht. De trommels dreunen, de stemmen snerpen. Recht door het dorp komen twee mannen op de tipi aflopen. In de ene man herkent Arnoud de park ranger die ze eerder hebben ontmoet. De andere man is de vader van Patrick. Over zijn schouder hangt een oud geweer. Hunter-looking-good houdt zijn hoofd gebogen, alsof hij zich schaamt, alsof hij door de park ranger wordt opgebracht wegens een overtreding.

Nog een paar stappen en vader en zoon staan recht tegenover elkaar. De tent is ondertussen leeggestroomd. Het lijkt of iedereen zijn adem inhoudt. Dan doet Patrick een stap naar voren en zegt: “Jij! Was jij het?” Nog begrijpt Arnoud niet waar zijn vriend op doelt. Wat heeft Hunter-looking-good gedaan? Bedoelt Patrick dat zijn vader en de schutter …”?

‘Ik wilde laten zien dat ik een goede indiaan ben,’ zegt Hunter-looking-good. ‘Toen ik hoorde over de beer, ben ik meteen op pad gegaan. Ik kon het niet laten

gebeuren dat mijn zoon en zijn vrienden door een beer werden aangevallen. Ik moet je mijn excuses aanbieden. Op het moment dat ik gegrom hoorde tus-

sen de struiken, heb ik geprobeerd hem neer te schieten. Ik heb er niet aan gedacht dat ik jullie daarmee de stuipen op het lijfjoeg.” Patrick schudt zijn hoofd. “Nee, dat is niet nodig. Een

103

jager hoeft zich nooit te verontschuldigen. En ik vind het fijn om te weten dat mijn vader mij te hulp komt als het nodig is.” Op het meeslepende geluid van de trommels dansen de jongens tot de avond valt. Chief Lightning houdt woord. Arnoud en Patrick krijgen ieder een adelaarsveer: half zwart, half wit, met

reepjes leer eraan en kraaltjes van helderrood glas.

104

17. ZWEETHUT

$

ekker geslapen?’ informeert tante Joke. ‘In al mijn dromen komen beren voor,” antwoordt Arnoud. “Maar ze doen niets. Zou dat door de dromenvanger komen?’ “Vast en zeker.” ‘Bent u echt bang dat de indianen in opstand zullen komen?’ Arnouds tante schudt haar hoofd: “Ik denk dat het niet nodig was mij daar zorgen over te maken. De oorspronkelijke bewoners van dit land voelen zich kwetsbaar. Daar hebben ze alle reden toe. Ik had daar onvoldoende oog voor. Als er weer zo’n powwow is, gaan Johan en ik er ook eens kijken. Wanneer ga jij weer

terug naar Stand Off?’ “Straks. Ik mag er blijven slapen. Shout heeft beloofd dat Patrick en ik mogen meedoen aan een ceremonie in een zweethut. En hij gaat ons ook leren hoe een medicijnwiel werkt. Morgen moet ik afscheid nemen van Patrick, want overmorgen gaan mama en ik alweer naar huis.”

‘We zullen je missen.” ‘Ik had ook best willen blijven. Ik voel me hier vrij. Je kunt gaan en staan waar je wilt. En ik ben heel blij dat

ik mijn neef en mijn nichtjes nu zo goed heb leren kennen. Komen jullie nu ook een keer bij ons logeren?’ ‘Volgend jaar komen we naar Nederland,’ belooft tan-

105

te Joke. ‘Arnoud, Arnoud!’ Het zijn Christel en Emma die hem vanaf de trampoline toeroepen. “Wil je leren hoe je een flip-the-pancake en een crack-the-egg moet maken?” Lachend holt Arnoud naar buiten. Samen met zijn nichtjes buitelt hij net zolang op de trampoline tot hij pannenkoeken kan keren en eieren kan kraken. ‘Nu moet ik echt gaan!’ roept Arnoud af en toe. Maar pas als oom Johan hem komt vertellen dat de quad is volgetankt en voor hem klaarstaat, lukt het hem om weg te komen.

‘Doe de groeten aan Patrick,’ zegt Arnouds moeder. De hele familie komt hem uitzwaaien. Voor hij aan de rand van het erf de grindweg opgaat, kijkt Arnoud achterom. Hij ziet een bosje grote en kleine, wuivende handen.

Twee tellen later verdwijnen zijn familie en de boerderij uit het zicht door een woud van maïsplanten. Het lijkt wel of zelfs die naar hem wuiven.

106

NAWOORD

L mijn jeugd heb ik tientallen indianenboeken verslonden. Wat was er mooier dan mee te leven met de Apaches, de Comanches, de Blackfoot of de Nava-

ho? Sterker nog: wat was er mooier dan zelf een indiaan te zijn? Maar … bestonden deze indianen wel echt? Leefden ze werkelijk, zoals in de boeken van Karl May over Old Shatterhand en Winnetou? Hoe vonden de indianen het zelf om indiaan te zijn? Om een antwoord te vinden op al die vragen, ben ik naar Canada gegaan. Ik heb er indianendorpen bezocht en in de grote steden gesprekken gevoerd met de leiders van indianenorganisaties. Tijdens de jaarlijkse Ermineskin powwow in Hobbema — een groot dansfestijn waar honderden indianen bijeenkomen — heb ik niet alleen kinderen gesproken, maar ook de chiefs van verschillende stammen. We spraken over het leven van de indianen. En vooral over de toekomst van de jeugd. Al deze

mensen

in Hobbema,

Banff,

Lethbridge,

Stand Off en Fort Macleod — in het bijzonder Jim Short, Lori Brave Rock en Charlotte White Quills —

wil ik hartelijk bedanken voor hun geduldige uitleg aan een nieuwsgierige schrijver die zelf graag een

indiaan had willen zijn. En Arnoud? Dat ben ik eigenlijk een beetje zelf. Die

naam betekent: Hij heerst als een arend.

107

Wil je meer lezen over Arnoud en Patrick? Over de ceremonie in de zweethut en over de werking van het medicijnwiel kun je alles vinden op mijn website: www.arendvandam.nl

108

|

5T04##2000000T TOTO

K

Uorqrgjpg

5 A

= et

zle) ° G.

kenWe zins inden ols Hij tn Patr k ken-_ nen, een jonge Zwartvoet-indiaan. Net als Arnoud i hij op zoek naar echte indianen. Maardk is erwel 8

*

je] je

.

®

zelf één?

@® a 5

Met tekeningen van René Pullens __—

ee

5 @®

en|

A7

Nee:

3 menemen

DN a

en

EIN

mr pen

Bs

s

ae gemee

el

pn

eren

. tn

EN

90-276-7895-2

RL 0

à

Pite

MADE

ge

A Wk

Pte Ms

ki7 d

Den

,)

i

5 "

She

ú

id

dl

4

5

à

el

Asher we

gent

Bt it

Ree

Pe



dn

5

re

Bn é Reh.



oa

AA rie”, tft

L

2 7

3

AN

%

vs

j

iel

Á

tdM id

ij

kid gest

;

4

:

&G

5

ë,

en

AE

t

BEP 7 «i

P

AT

5

Dr

ö

Ô

2

Dd

7

K / ph

9

e

ae

Eh IRD

nen

ö

:

\

WES

en,

n,

U,

Poen

De

ee

ORN

:

ISBN

DRS

f

7

ed

ee

p